Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening (Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming) (25439).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Voor ons ligt een wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening. Ogenschijnlijk behelst het voorstel slechts een kleine verandering. De inspectie jeugdhulpverlening krijgt een uitgebreide verantwoordelijkheid. Het toezicht op de kwaliteit van de voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen alsmede de inrichtingen voor justitiële kinderbescherming valt voortaan ook onder de verantwoordelijkheid van deze inspectie. De fractie van de PvdA vindt dit een goed streven, maar ik zou graag van de gelegenheid gebruik willen maken om de staatssecretaris nog enkele vragen te stellen.

Zoals gezegd, lijken wij op het eerste gezicht te spreken over een kleine verandering. Maar wie de wereld van de jeugdhulpverlening een beetje kent, weet dat er op vele niveaus nogal eens sprake is van de nodige competentiegeschillen. Dat komt immers in de beste kringen voor en dat mag tussen verschillende ministeries niet worden uitgesloten. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt keurig uit de doeken gedaan waar de onderscheiden en de gezamenlijke verantwoordelijkheden van de ministeries van VWS en Justitie liggen. Organisatorisch resulteert de nieuwe inspectie onder het ministerie van VWS, maar Justitie heeft het nodige in de melk te brokkelen. Beide ministers kunnen straks gezamenlijk regels stellen omtrent de organisatie van de inspectie. Op papier ziet het er dus goed uit. Mij rest eigenlijk een vraag. Wat gebeurt er ingeval van onenigheid tussen die verschillende ministeries? Hoe voorkomen wij dat door schijnbaar kleine meningsverschillen of verschillen van inzicht, de boel lamgelegd wordt? Graag krijg ik hierop de visie van de staatssecretaris.

Het tweede punt betreft de verantwoording die de inspectie al dan niet moet afleggen ten aanzien van de overheidsorganen wier beleid zij onderzoekt. Moet de inspectie haar bevindingen van gedaan onderzoek altijd ter kennis brengen van verantwoordelijke overheidsorganen? De fractie van de VVD heeft dit punt aangegrepen om een amendement in te dienen; zij heeft zich daarover dus al een mening gevormd. Ook mijn fractie heeft al een mening daarover. De fractie van de VVD heeft in haar amendement staan dat het onderzoek altijd bekend moet worden gemaakt aan de overheidsorganen waar het heeft plaatsgevonden. De fractie van de PvdA zou zeggen dat dit in de regel het geval is. In de regel is het nodig dat gedaan onderzoek wordt bekendgemaakt aan die organisaties of instellingen waar dat onderzoek zich afspeelt. Dit is echter geen wet van Meden en Perzen. Het is dus de vraag of het gerechtvaardigd is om zo'n uitspraak bij voorbaat vast te leggen in een amendement en daarmee in de wet. Ik meen dat dit nog iets te vroeg is. Ik zou mij ook kunnen voorstellen dat deze extra bureaucratische regel, die wij in de geest wel steunen, ertoe zou kunnen leiden dat kwantitatief onderzoek of onderzoek naar kleine futiliteiten wordt tegengehouden vanwege die extra regel. Soms kan het ook nodig zijn om niet meteen allerlei gegevens bekend te maken.

Misschien is zo'n voorstel nodig, maar zouden wij niet eerst deze wetswijziging en deze nieuwe werkwijze de tijd geven om te zien of het goed loopt? Indien er heel grote problemen gaan ontstaan, bijvoorbeeld het geheimhouden van gegevens door de inspectie die de verschillende instanties moeten kennen – ik kan mij dat niet voorstellen – zouden wij altijd nog zo'n algemene regel kunnen invoeren.

Het laatste punt waarover ik iets wil zeggen betreft het kwaliteitsbeleid. Immers met deze wetswijziging wordt bedoeld dat het er in jeugdhulpverleningsland een stukje beter op wordt en dat, met andere woorden, het kwaliteitsbeleid van de grond komt. Voor de fractie van de PvdA is het heel belangrijk dat dit werkelijk gestalte krijgt. Wij hebben er al eerder voor gepleit dat er een ontwikkeling komt van het kwaliteitsbeleid, dat er kwaliteitssystemen gehanteerd worden door uitvoerders en door instellingen en dat die expliciet als wettelijke eisen worden geformuleerd. Wij zijn ook van mening dat de toezichtstaak van de inspectie op naleving daarvan wettelijk moet worden verankerd. Ten slotte zijn wij van mening dat de kwaliteitswet zorginstellingen model moet staan op het terrein van de jeugdhulpverlening. Wij hebben dit in ons verslag naar voren gebracht en in reactie daarop kregen wij te horen dat we vooral moeten beseffen dat het hier om een wetgevingstraject gaat, om een veranderingsproces dat nog min of meer in de kinderschoenen staat en dat dit ook de tijd moet worden gegeven. Dat leidt natuurlijk tot een aantal vragen, want in het eindbeeld heeft het kabinet aangevoerd dat het voeren van kwaliteitsbeleid en het hanteren van kwaliteitssystemen expliciet als kwaliteitseisen moeten worden geformuleerd. Maar hoelang gaat dat nog duren? Zijn er ook problemen te voorzien en welke relaties worden gelegd met bijvoorbeeld kinderopvang of preventief lokaal jeugdbeleid? Misschien is dit de plaats om de staatssecretaris eraan te herinneren dat zij er in een eerdere functie zelf voor heeft gepleit om bijvoorbeeld voor kinderopvang wettelijk vastgelegde kwaliteitseisen vast te stellen in plaats van alles aan zelfregulering over te laten. Dit was een argument voor haar, omdat zij sprak over kwetsbaarheid van jonge kinderen en nieuwheid van de sector. Het zijn natuurlijk allemaal argumenten, die ook op de jeugdhulpverlening van toepassing zijn. In hoeverre acht de staatssecretaris de sector bereid om deze globale kwaliteitsnormen zelf in te vullen? We zouden daarbij graag ook het tijdpad van al deze nieuwe zaken uit de doeken gedaan zien. Kortom, we willen graag weten hoelang het nog gaat duren.

De heer Cherribi (VVD):

Voorzitter! Mag ik mijn oud-collega's van harte gelukwensen met hun nieuwe ambt van staatssecretaris en voorzitter!

Voorzitter! Ik wil over deze wetswijziging twee dingen constateren. Tot de totstandkoming van de wetswijziging had de inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming een signalerende taak, waarbij zij erin slaagde om jaarlijks dezelfde tekortkomingen te signaleren. Deze tekortkomingen kunnen in drie categorieën worden onderverdeeld. De instellingen voldoen niet aan de minimale eisen van de wet, zij slagen er niet in om de cliënt te betrekken bij het proces van de jeugdhulpverlening en zij slagen er niet in om inzichtelijk en toetsbaar te werken. Bovendien is de inspectie machteloos en tandeloos.

Ik ben daarom blij met deze wetswijziging, die een einde maakt aan de machteloosheid van de inspectie. De inspectie is een fantastisch instrument om de kwaliteit te bewaken en hoge eisen te stellen aan de totaliteit van het veld en aan de instellingen.

Voorzitter! Het zou mij verheugen als de staatssecretaris zou toezeggen om straks te gaan kijken naar het model van de onderwijsinspectie. Deze inspectie werkt met standaarden. In het regeerakkoord las ik een passage over een nieuwe wet jeugdhulpverlening en wellicht zal daarin voor zo'n punt een plaats gevonden worden.

Voorzitter! Sinds 1994, het jaar waarin deze wet tot stand is gekomen, zijn er negatieve ervaringen geweest met deze geïntegreerde taak van de inspectie. Ik heb dan ook een amendement ingediend. Ik ben van mening dat een plaatsende of subsidiërende overheid als zijzelf om een onderzoek vraagt, altijd inzage moet krijgen in de resultaten van dat onderzoek. De desbetreffende bijzin – ik wil die schrappen – vind ik een inperking van de bevoegdheid van de overheid. In die zin is er sprake van een restrictie. Mevrouw Dijksma had het over het verhogen van de kwaliteitseisen en het blijven stellen van hoge eisen aan de kwaliteit van de jeugdhulpverlening. Volgens het algemeen bestuursrecht moet een subsidie als die wordt gegeven, ook worden geëvalueerd. Dat kan als je inzage krijgt in de resultaten van het onderzoek. Dit is de motivering op basis waarvan ik mijn amendement verdedig.

Dan nog een vraag naar aanleiding van de nota van wijziging. De staatssecretaris spreekt nadrukkelijk over het betrekken van de inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming bij het kwaliteitstraject, jeugdzorgbreed. Dat betekent dat er sprake is van nieuwe taken, maar dan moet er ook worden gesproken over de bemensing, het personeelsbestand. Met andere woorden, wordt de inspectie groter? Er wordt gesproken over het uitbreiden van taken, maar hoe zit het met het afstoten van taken? Worden er oude taken van de inspectie afgestoten in verband met de nieuwe? Als dat zo is, heeft dit op langere termijn dan geen negatieve uitwerking op het werk van de inspectie?

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! Het amendement van de heer Cherribi zorgt ervoor dat de inspectie altijd verantwoording aflegt aan de overheidsorganen waarnaar onderzoek wordt gedaan. De heer Cherribi vindt het niet meer dan logisch dat wanneer de overheid om een onderzoek vraagt, de inspectie laat weten wat de uitkomst daarvan is. Daar ben ik het mee eens. Er kan echter een andere situatie ontstaan. De inspectie is er volgens mij ook om ongevraagd onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld naar de handel en wandel van diverse instellingen op het terrein van de jeugdhulpverlening. In dat opzicht vind ik dat de rol van de inspectie veel belangrijker moet worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor haar vrijheid om de verschillende onderzoeken te doen. Op het moment dat het van belang is dat overheidsorganen kennisnemen van datgene wat er uit een onderzoek komt, voor hun eigen handelen, kan ik mij niet voorstellen dat een gezonde en weldenkende inspectie de resultaten daarvan achterhoudt.

De heer Cherribi (VVD):

Voorzitter! Ik ben van mening dat mijn amendement een verbetering is. Als je om een onderzoek vraagt, dan moet je uiteraard ook inzicht hebben in de resultaten daarvan. In die zin is er ook sprake van een evaluatie, maar je moet niet alleen eisen stellen aan het veld, de instellingen. Je moet ook eisen stellen aan de inspectie. De inspectie moet ook inzichtelijk en toetsbaar werken. Dat vindt de VVD heel belangrijk. Er moeten hoge eisen worden gesteld aan het veld, maar ook aan de inspectie. Ik vind het jammer dat mevrouw Dijksma dit niet steunt.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! Misschien is het in dit debat belangrijker om boven water te krijgen waar de verschillende verantwoordelijkheden tussen de inspectie en overheidsorganen precies liggen. Dat moet de staatssecretaris nog helderder naar voren brengen. Op basis daarvan en als het een tijdje functioneert, kun je misschien beter beoordelen waar de duimschroeven nog wat moeten worden aangedraaid. Dat probeer ik te zeggen, maar het is niet zo dat ik het bij voorbaat niet met de heer Cherribi eens ben.

De heer Cherribi (VVD):

Voorzitter! Het zinnetje, dat de subsidiërende overheid, de plaatsende overheid, haar taken gaat inperken, staat echt heel raar. Ik vind dat dit niet kan. Ik vind dat een restrictie. Een overheid die subsidieert, moet natuurlijk om accountancy vragen.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik kan het wellicht niet zo elegant zeggen als mijn voorganger, maar uiteraard vind ik het ook leuk om het eerste plenaire debat sinds ik opnieuw geïnstalleerd ben als Kamerlid te voeren met een nog relatief nieuwe Kamervoorzitter en met een voormalig collega waarmee wij breed in de Kamer samengewerkt hebben teneinde veel zaken te regelen op het terrein van jeugdbeleid, jeugdhulpverlening en kinderbescherming. Ik hoop dat die vruchtbare samenwerking voortgezet kan worden.

Het gaat om heel kwetsbare jongeren. Daarbij is niet zozeer het politiek scoren van belang als wel het altijd het ervoor zorgen dat het met die jongeren iets beter gaat. Ik meen dat het voorliggende wetsvoorstel een eerste stap in de goede richting is omdat het te maken heeft met kwaliteit. Integratie van toezicht op die kwaliteit van de instellingen voor jeugdhulpverlening, jeugdbescherming, gezinsvoogdij en gewone voogdij is een belangrijk onderdeel om ervoor te zorgen dat de kwaliteit op termijn overal gelijk gaat worden en dat wij er goede systeemeisen aan kunnen verbinden. Door dit aan de hand van het voorliggende wetsvoorstel wettelijk te verankeren, zetten wij ook een stap om de inspectie een bredere taak te geven. De fractie van D66 stemt daarmee uiteraard gaarne in. Er is echter nog wel een drietal punten waarin wij graag wat nader inzicht verkrijgen.

Dat betreft ten eerste een onderdeel dat ook is aangegeven in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag, te weten de ontwikkeling van het kwaliteitsbeleid en de kwaliteitssystemen en de instandhouding of verdere verbetering van die kwaliteit. Ook aan de hand van het rapport "Regie in jeugdzorg" is de afgelopen vier jaren meermalen gesproken over dit onderwerp. In de stukken lees ik dat wij op dit punt nog slechts in een beginstadium zijn. Ik zou graag van de staatssecretaris vernemen wanneer wij dat beginstadium voorbij zijn, omdat het een zodanig belangrijk en tevens zodanig vaag onderwerp is, dat ik er langzamerhand wat meer gegevens over zou willen hebben. Mijn fractie vraagt zich af waar eigenlijk de problemen zitten aangezien er in principe wel een kwaliteitswet voor de zorginstellingen ligt. Ik zou mij kunnen voorstellen dat wij er heel erg goed op zouden kunnen aansluiten.

Verder is mij nog niet helder de zinsnede "indien zulks voor dat overheidsorgaan van belang is". Moet er altijd inzage zijn in onderzoeken die geweest zijn of zijn er ook redenen om dat af en toe niet toe te staan? Mijn fractie heeft die vraag eerder gesteld en als antwoord is daarop toen gekomen dat een en ander aan nadere uitwerking onderhevig is. Ofwel, er moet met het IPO en met de inspectie zelf overlegd worden over de verdere invulling. Hoewel ik best het geduld heb om daarop te wachten, is het mij vooralsnog niet duidelijk waarom dat dan op die wijze zou moeten. Ik verzoek de staatssecretaris om in dezen wat voorbeelden te geven. Ik zou mij kunnen voorstellen dat het soms om zeer gevoelig materiaal gaat, waarbij het nodig zou kunnen blijken te zijn de wet aan te passen op bepaalde punten en dat de afweging gemaakt zou moeten worden tussen het al dan niet inzien. Mijn fractie vraagt zich wel af of je onderwerpen niet nog gevoeliger maakt als je elke keer afspraken moet gaan maken over de vraag of wel of niet inzage mag worden verleend. Het is dus een afweging tussen begrip hebben voor gevoelig materiaal en het algemeen belang om bijvoorbeeld wetgeving te kunnen verbeteren. Ik zou dus graag een nadere toelichting krijgen over dit onderwerp. Wat mijn fractie betreft is het dan prima dat wij vervolgens de nadere uitwerking afwachten.

De heer Cherribi (VVD):

Houdt uw opmerking over het bijzinnetje niet een impliciete steun in voor mijn amendement?

Mevrouw Van Vliet (D66):

Neen, mijn fractie heeft exact dezelfde vraag als de overige fracties gesteld, namelijk wat het doel van dat zinnetje is. Ik geef aan dat het antwoord voor mij deels bevredigend was. Mijn fractie heeft geduld om de verdere uitwerking af te wachten, maar zij wil tegelijkertijd toch wat nadere toelichting hebben aan de hand van voorbeelden ten aanzien van waar de afweging komt te liggen en wie die uiteindelijk maakt. Het lijkt mij verstandig om dit amendement voorlopig te handhaven. Misschien is het nodig om dit in de wet op te nemen, bijvoorbeeld met het oog op het uit de openbaarheid houden van gevoelige kwesties. Ik ben het echter met de heer Cherribi eens dat in principe alle onderzoeksgegevens ter inzage moeten liggen voor betrokkenen en voor de rijksoverheid. Er zijn vast redenen waarom dit in het stuk is opgenomen, alleen zijn die redenen tot nu toe niet voldoende onderbouwd. Ik hoop dat de staatssecretaris vandaag wel een nadere onderbouwing kan geven.

Mevrouw de voorzitter! Ik ben het met de heer Cherribi eens dat het takenpakket van de inspectie zich steeds verder uitbreidt. Ik ben daar op zichzelf voorstander van. Ik vind ook een verzwaring van de taken van de inspectie een goede zaak. Nu staat er in het voorliggende stuk dat er vrije ruimte wordt ingebouwd voor de onderzoeken die de inspectie gaat doen op het punt van de kwaliteit. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Betekent dit dat bepaalde onderzoeken niet meer gedaan worden? Betekent dit dat er, zoals door de VVD-fractie aangegeven was, extra personeel aangenomen moet worden? Wellicht was die ruimte gewoon beschikbaar. Dit laatste kan ik mij echter, gezien de omvangrijke taak, bijna niet voorstellen.

Dan kom ik bij mijn laatste opmerkingen. Ik had verwacht dat wij vandaag overleg zouden plegen met een bewindspersoon van Justitie, omdat het hier ook gaat over gezinsvoogdij en kinderbescherming. In ieder geval is het van belang dat het onderwerp jeugdhulpverlening alle aandacht krijg. Ik heb begrepen dat de kwaliteitswetgeving onder één noemer zal vallen, er wordt namelijk door de inspectie toezicht gehouden. Er zal dus ook op dit terrein beter samengewerkt worden tussen het justitiële deel en het VWS-deel van de jeugdhulpverlening. Graag wil ik van de staatssecretaris weten hoe zij de samenwerking met de bewindspersoon van Justitie ziet. In de afgelopen vier jaar is wat die samenwerking betreft vooruitgang geboekt. Het zou mij een lief ding waard als die samenwerking wordt voortgezet. Ik zou zelfs graag zien dat op een aantal terreinen meer wordt samengewerkt, bijvoorbeeld via interdepartementale werkgroepen. In dit verband denk ik aan de financiën, de ontschotting. Dat is een omvangrijk terrein, maar het lijkt mij in het kader van regie in de jeugdzorg een thema dat zeker aan de orde moet komen. Het zou een goede zaak zijn als dit kabinet dat kon oppakken.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Mevrouw de voorzitter! De Kamer heeft een belangrijke traditie op het terrein van de jeugdhulpverlening en ik hoop met mevrouw Van Vliet dat wij de komende jaren op dezelfde wijze gezamenlijk kunnen voortbouwen aan vernieuwingen op het terrein van de jeugdzorg. Nog lang niet alle problemen zijn opgelost. Het is een feit dat de partijpolitieke verschillen op dit terrein niet zo belangrijk zijn. Wij willen met elkaar werken aan die vooruitgang. Op dit punt zijn ook in het regeerakkoord een aantal afspraken gemaakt, die ertoe leiden dat wij in de komende tijd onze handen vol zullen hebben.

De zaken die in het wetsvoorstel voorliggen, zijn niet nieuw. De discussie over de taken van de inspectie kwam mij, bij lezing van de stukken, buitengewoon bekend voor. In feite is dit wetsvoorstel een verankering van hetgeen de afgelopen jaren in de praktijk gegroeid is. Ik meen dat de inspectie sinds 1994 al de taken vervult die nu in de wet geregeld worden. Ik kan dan ook tegen mevrouw Dijksma zeggen dat wij in die zin het beginstadium gepasseerd zijn. Er gelden op dit moment al kwaliteitseisen op basis van de algemene maatregel van bestuur in het kader van de huidige Wet op de jeugdhulpverlening. De discussie over het kwaliteitsbeleid heeft niet stilgestaan. Men probeert, naar analogie van de discussie die in de zorgsector heeft plaatsgevonden, op het terrein van de jeugdzorg mee te liften met de ontwikkelingen die in de zorgsector al hebben plaatsgevonden. Er wordt gekeken hoe het kwaliteitsbeleid op een nieuwe manier verankerd kan worden, hoe instellingen zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen voor het ontwikkelen van een kwaliteitsbeleid in de instelling. Ook wordt gekeken naar systemen om te waarborgen dat de kwaliteit daadwerkelijk verankerd blijft. Wij staan hier nog aan het begin van een ontwikkeling, maar het denken over kwaliteit als zodanig is er wel degelijk. Ook de inspectie heeft daar in de afgelopen jaren haar bijdrage aan geleverd. Dit wetsvoorstel is in die zin niet meer en niet minder dan een verankering van wat er gegroeid is, maar we zijn met elkaar aan het kijken hoe het allemaal beter kan.

Er zijn in dat traject een aantal afspraken gemaakt. Er is overleg geweest in de sector met het IPO en de werkgeversorganisaties en er zijn commissies gevormd die proberen dat traject verder handen en voeten te geven. Op het moment dat zich daar zaken uitkristalliseren, kunnen we besluiten dat in nieuwe wetgeving te verankeren. Je kunt de instellingen moeilijk de plicht opleggen tot het ontwikkelen van een kwaliteitssysteem, als ze daar nog niet aan toe zijn. De inspectie kan de wettelijke norm die je stelt, dan ook niet handhaven. In die zin gaat het bestuurlijke proces om de verankering in de instellingen vorm te geven, vooraf aan het wettelijk verankeren.

Mevrouw Dijksma heeft gevraagd wanneer er resultaten te zien zullen zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag valt te lezen dat de werkgeversorganisaties zich verplicht hebben om eind 1999 een aantal stappen gezet te hebben. Er is een Coördinatiecommissie kwaliteitsbeleid jeugdzorg onder leiding van de Overijsselse gedeputeerde de heer Kristen, die het hele bestuurlijke traject moet begeleiden en voorstellen moet doen. Dit blijft uiteindelijk een kleine wijziging, maar we zitten niet stil.

Mevrouw Dijksma heeft opgemerkt dat er in het verleden wel eens sprake was van competentiegevechten tussen de departementen. De inspectie werkt al vier jaar op het terrein van de justitievoorzieningen. Mijn indruk is dat er op dit moment op een goede manier gezamenlijk gewerkt wordt aan het hele traject. Ik zal mijn steentje eraan bijdragen dat er in de komende jaren niet opnieuw competentiegevechten zullen uitbreken. De minister van Justitie die de komende jaren verantwoordelijk zal zijn voor de jeugdbescherming, denkt er ook zo over. Wij hebben gisteren het eerste gestructureerde overleg jeugdbeleid gevoerd, waarin wij gezamenlijk zijn opgetreden. Wij willen dat graag zo houden. Ik ga er dus van uit dat we de goede samenwerking die er de afgelopen jaren gegroeid is, kunnen voortzetten. Ik ga ervan uit dat het goed gaat. We zijn er tenslotte zelf bij!

De heer Cherribi heeft gesignaleerd dat de inspectie van jaar tot jaar bepaalde zaken heeft aangekaart en dat de problemen op het gebied van de kwaliteit van de instellingen niet altijd verbeterd zijn. Dat komt ook mij bekend voor. Er zijn instellingen die niet voldoen aan de minimale eisen van de wet. Het is daarom belangrijk om verder vorm te geven aan het hele kwaliteitstraject. De instellingen zullen dat ook moeten doen. De overheid beschikt uiteindelijk over een sanctiemogelijkheid. Wanneer er stelselmatig dingen niet zouden deugen, kan uiteindelijk de subsidie worden ingetrokken. De inspectie zelf beschikt in dat opzicht natuurlijk niet over sanctie-instrumenten. De heer Cherribi stelt vervolgens dat de inperking in het artikel er niet zou moeten zijn en er in alle gevallen door de inspectie verslag gedaan zou moeten worden aan de betreffende overheid. Dat kan de rijksoverheid of de provincie zijn. Hij heeft daarover een amendement ingediend.

Ik heb toch enige bezwaren tegen het amendement, maar niet zozeer tegen de bedoeling ervan. De bedoeling is dat gerapporteerd moet worden aan de overheid als er iets aan de hand is wat relevant is. De inspectie maakt van jaar op jaar een plan op welke wijze zij haar toezichthoudende taken gaat invullen. Daarover wordt overleg gevoerd met de ministeries en met de provincies. Daarover worden afspraken gemaakt. Wanneer de afspraak wordt gemaakt dat op verzoek van de provincie het toezicht op een aantal instellingen wordt gericht, is het niet meer dan logisch dat de inspectie daarover rapporteert aan de overheid die de opdracht tot dat onderzoek heeft gegeven. Dat vind ik vanzelfsprekend.

Mevrouw Dijksma wees er al op dat de inspectie ook wel eens langs kan gaan bij een instelling in het kader van allerlei verbeteringstrajecten die worden afgesproken. De vraag is of zij verslag moet uitbrengen over alles wat zij doet, ook de kleinere contacten. Het is waanzinnig veel meer werk om dat gestalte te geven. Dat is ook niet functioneel, omdat de primaire verantwoordelijkheid voor het kwaliteitsbeleid bij de instellingen zelf ligt.

De overheid c.q. de inspectie ziet toe of de instellingen dat goed doen. Wanneer er iets is wat niet deugt, zoals een calamiteit, dan is dat relevant voor de overheid en dan hoort men dat te rapporteren. De inperking "indien zulks voor dat overheidsorgaan van belang is" mag niet zo worden gelezen dat de inspectie willekeurig bepaalt of zij wel of niet rapporteert aan de overheid. Alles wat van belang is voor de overheid, dient men ook te rapporteren aan de overheid.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Voorzitter! Ik proef hieruit dat het administratief onmogelijk is om alles aan te leveren en ook onwenselijk, en die mening deel ik, maar in eerste instantie dacht ik dat het ook met gevoelige onderwerpen te maken heeft.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Mijn eerste argument is dat er enorm veel rompslomp aan vast kan zitten. Mijn tweede argument kan zijn dat het in individuele gevallen onwenselijk is om te rapporteren. Een individueel geval kan echter ook een zodanige omvang hebben dat het buitengewoon relevant is voor de subsidiërende overheid om dat te weten. Ik kan mij niet goed voorstellen dat men niet zou rapporteren over calamiteiten, want deze kunnen een zodanige uitstraling hebben van de instelling naar de sector dat het wel relevant is om deze te melden. Als je die inperking zou weglaten, zou je over alles en alles moeten rapporteren. Dan is het niet meer functioneel voor de inspectie, die probeert samen met de instellingen het kwaliteitsbeleid verder te brengen.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Dat is helder, maar mijn vraag blijft hoe je de afweging maakt over inzage, als het niet gaat om administratie, maar om al of niet gevoelige zaken.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzover datgene wat er aan de hand is, relevant is voor de ontwikkeling van het beleid van de overheid, al of niet in sanctionerende zin, denk ik dat de inspectie zal rapporteren.

De heer Cherribi (VVD):

Voorzitter! Ik ben heel gevoelig voor de uitleg van de staatssecretaris, maar die afweging blijft heel onduidelijk. Ik vind het heel restrictief. De verantwoordelijkheid van de subsidiërende of plaatsende overheid wordt hiermee sterk ingeperkt. Voor de helderheid zou deze zin geschrapt of anders geformuleerd moeten worden.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Door de inspectie wordt een jaarwerkplan opgesteld voor haar activiteiten. Dat jaarwerkplan is het resultaat van overleg met de departementen en met de provincies. Daar worden afspraken over gemaakt. Het ligt in de lijn van de normale verhoudingen dat er afspraken zijn over de wijze van rapportage over wat er aangetroffen wordt. Als er individuele instellingen worden bezocht, kan het zijn dat niet over iedere instelling wordt gerapporteerd, maar dat er een onderzoeksverslag wordt gemaakt van de beleidsmatige bevindingen van de inspectie. Ik denk dat dat ook de wijze is waarop het zal moeten gebeuren, tenzij het een calamiteit betreft of iets wat heel erg van belang is voor de overheid. Ik wijs er overigens op dat er in de sector uiteraard zeer uitgebreid overleg is gevoerd over deze formulering en dat ook de provincies hebben ingestemd met de voorliggende formulering. In die zin is het dus geen inperking van de mogelijkheden, zoals de heer Cherribi suggereert, maar gaat het gewoon om werkbare verhoudingen.

Wij hebben nu een algemene maatregel van bestuur met kwaliteitseisen en wij willen naar een systeem waarbij er per instelling sprake is van een meer systematisch ontwikkeld kwaliteitsbeleid. Mevrouw Van Vliet vroeg: die kwaliteitswetten hebben wij toch al? Ik denk dat je daar dan toch even de historie van de sector naast moet zetten. In de huidige AMvB wordt een aantal wettelijke eisen geformuleerd, zoals die met betrekking tot de behandelplannen en het overleg met ouders en cliënten. Je ziet uiteindelijk dat het op die manier niet functioneert en dat je een stap verder zou moeten gaan door de integrale verantwoordelijkheid voor het kwaliteitsbeleid meer bij de instellingen zelf te leggen. Zij moeten zelf nadenken over de verdere ontwikkeling daarvan en zij moeten zich daar ook zelf verantwoordelijk voor voelen. Het moet niet alleen iets zijn wat opgelegd is door een ander, maar men moet het doen omdat men intrinsiek vindt dat een aantal zaken in de hulpverlening beter georganiseerd zou moeten worden.

Voorzitter! Mevrouw Van Vliet en de heer Cherribi hebben gevraagd naar de personele consequenties van het een en ander. Deze wetswijziging is voor een deel gewoon een bevestiging van datgene wat er allang is. In die zin is er dus geen sprake van nieuwe taken. Er wordt nu verder gewerkt aan de ontwikkeling van het beleid en wij zullen dat uiteraard zeer nauwlettend volgen. Er is een deel vrije ruimte gereserveerd teneinde in te kunnen spelen op bijvoorbeeld verzoeken van individuele provincies om gericht dingen te doen. Er is toezichtbeleid in de zin van het systematisch volgen van de ontwikkelingen en het bevorderen daarvan, maar er moet natuurlijk ook ruimte zijn om in te kunnen spelen op onverwachte dingen. Daar moet dan menskracht voor kunnen worden vrijgemaakt. Daar heb je die vrije ruimte dus gewoon voor nodig.

Er is afgesproken dat er over drie jaar een evaluatie zal plaatsvinden. Wij zullen in de komende jaren moeten bezien of wij er komen met de beschikbare menskracht. Ik heb in ieder geval wel het gevoel dat het, naarmate de instellingen ook meer hun verantwoordelijkheid nemen en gezien het hele traject met de Coördinatiecommissie kwaliteitsbeleid jeugdzorg, dan ook gewoon meer daar moet worden neergelegd. De taak van de inspectie in de zin van "er overal tot in detail bovenop zitten" wordt dan gewijzigd in het meer van een afstand toetsen of men die kwaliteitszorgsystemen uiteindelijk binnen de instellingen op een goede manier op orde heeft. Daarmee zullen de werkzaamheden dus wat verschuiven. Dat is echter een ontwikkeling die nog moet plaatsvinden.

Voorzitter! Mevrouw Van Vliet heeft ten slotte het belangrijke punt van de geldstromen aan de orde gesteld. In het regeerakkoord worden belangrijke voornemens op dat terrein geformuleerd. Wij zullen de komende jaren bij het hele traject van de nieuwe wet op de jeugdzorg inderdaad moeten bezien hoever wij daarmee komen. Ik ben het van harte met haar eens dat het een belangrijk punt is.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een later te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 16.15 uur

Naar boven