Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Regeling van de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur van 26 maart 1996 tot wijziging van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (willekeurige afschrijving) (Stb. 214) (24671).

(Zie vergadering van 15 april 1997.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Op 15 april 1997 heeft de Kamer met de minister gesproken over de betekenis van de artikelen 12, 13 en 18 van de Mijnwet continentaal plat. Inzet van het debat toen was de vraag of de artikelen 2 en 3 van de algemene maatregel van bestuur inzake willekeurige afschrijving op correcte wijze uitvoering gaven aan het eerder aangenomen amendement op stuk nr. 8. De Kamer was daar niet van overtuigd, hetgeen resulteerde in een amendement op de voorliggende inwerkingtredingswet. Dat amendement van de heer Blaauw strekt ertoe om de artikelen 2 en 3 van de AMvB inzake willekeurige afschrijving geen kracht van wet te geven. Dat debat kwam niet tot een afronding. Besloten is om de Raad van State advies te vragen. Dat is inmiddels gebeurd. Uit het advies dat de Raad van State hierover heeft uitgebracht, blijkt dat de opvatting van de leden van de Kamer over de betekenis van de artikelen 12, 13 en 18 aansluit bij de inhoud van de Mijnwet continentaal plat. Gelet op de uitkomsten van het advies van de Raad van State zal mijn fractie daarom het medeondertekende amendement van collega Blaauw op stuk nr. 9 steunen. Dat spreekt vanzelf, als je kijkt naar de inhoud van het advies. Uit het nader rapport maakt mijn fractie op dat de minister zich niet langer tegen het amendement op stuk nr. 9 zal verzetten.

Ik maak nog een enkele opmerking in meer algemene zin. Bij de behandeling van het wetsvoorstel heeft mijn fractie aandacht gevraagd voor de betekenis van artikel 13. Ook inzake dit onderwerp heeft het advies van de Raad van State duidelijkheid gebracht. Tijdens de plenaire behandeling heb ik opgemerkt dat toekenning van de willekeurige afschrijving en de negenderondecondities noodzakelijk voor de ontwikkeling van marginale velden, uitsluitend kan plaatsvinden op verzoek van de vergunninghouders, dus via toepassing van artikel 18. De door de minister voorgenomen eenzijdige wijziging van de vergunningsvoorwaarden, tot uitdrukking komend in de artikelen II en III van de algemene maatregel van bestuur, zou strijdig zijn met artikel 13 van de Mijnwet continentaal plat. De Raad van State oordeelt in gelijke zin. Ik citeer uit het advies: "De enige beperking is artikel 13 dat de houder van een opsporingsvergunning de garantie biedt dat hem bij zijn aanvrage van een winningsvergunning geen nieuwe voorschriften worden opgelegd dan die welke in de hem verstrekte opsporingsvergunning zijn vermeld. Dit artikel heeft de duidelijke strekking de vergunninghouder te beschermen en verhindert naar de mening van de raad geenszins dat via een verzoek tot wijziging alsnog gunstige voorwaarden worden verleend." De woorden "via een verzoek tot wijziging" verwijzen duidelijk naar de procedure van artikel 18 van de Mijnwet continentaal plat. Uit dit onderdeel van het advies blijkt dus dat artikel 13 van de Mijnwet toekenning van willekeurige afschrijving en negenderondecondities niet in de weg staat, mits de weg van artikel 18 wordt gevolgd. Voor verkrijging van betere voorwaarden is het dus niet nodig, zoals wel door de minister van Economische Zaken in het verleden is geopperd, om eerst bestaande vergunningen in te leveren om deze daarna opnieuw met alle risico's van dien aan te vragen. Een verzoek krachtens artikel 18 tot het verkrijgen van willekeurige afschrijving en negenderondecondities is dus voldoende.

De minister heeft al eerder aangekondigd met een wetsvoorstel voor een nieuwe mijnbouwwet te komen. Om misverstanden in de toekomst te voorkomen, voorzover ik daar nog zicht op kan houden, hecht mijn fractie eraan de minister er nu reeds op te wijzen dat zij geen aanleiding ziet om bij de nieuwe mijnwetgeving van het systeem zoals vastgelegd in de amendementen op de stukken nrs. 8 en 9 af te wijken. Dus laat de geschiedenis van deze amendementen doorwerken. De uitvoerige gedachtewisseling tussen de minister en de Kamer heeft de wenselijkheid van een flexibel systeem met behoud van rechtszekerheid voor mijnbouwmaatschappijen voldoende naar voren gebracht. Ik vraag daarom de minister om met dit standpunt van de CDA-fractie bij het opstellen van een nieuwe mijnwet rekening te houden, voorzover dat mogelijk is. Ik maak het zelf niet meer mee, voorzitter, maar ik wil dit advies toch op de valreep meegeven.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! Het is mij een genoegen dat ik mede kan spreken namens mevrouw De Koning en mevrouw Witteveen, hetgeen het tijdsbeslag nog minder maakt voor dit debat. Het is eigenlijk een afronding van een lang debat dat wij op 15 april 1997 hebben gehad. Door diverse omstandigheden zijn wij nu wat laat uitgekomen. In ieder geval is er nu helderheid. De Raad van State heeft het betrokken amendement diepgaand getoetst en van de minister hebben wij bericht ontvangen dat hij het niet eens is met de opvattingen van de Raad van State, doch dat hij zich zal voegen naar de mening van de Raad van State en zich zodoende niet meer zal verzetten op de wijze zoals hij zich heeft verzet tegen het ingediende amendement van mijn kant, medeondertekend door de heer Lansink en mevrouw Witteveen. In feite kunnen wij dus nu concluderen dat het debat beëindigd kan worden. Regering en Kamer hebben elkaar gevonden. Wat dat betreft kan het amendement in stemming komen en kan een streep gezet worden onder deze gedachtewisseling. Ik sluit mij overigens aan bij datgene wat de heer Lansink heeft gezegd. Wij hebben natuurlijk niet voor niets diverse debatten gehad met de minister en ook op papier van gedachten gewisseld met hem. Datgene wat is gewisseld, moet wel zijn weerslag vinden in de nieuwe wetgeving die er aankomt. Wat dat betreft wil ik mij niet aansluiten bij de heer Lansink: ik hoop dat ik die wel zal kunnen behandelen.

Minister Wijers:

Voorzitter! Tot mijn grote genoegen en tot dat van de sector kunnen wij vandaag de discussie over dit wetsvoorstel afronden. De heer Blaauw heeft een goede samenvatting gegeven van het proces en ook van de conclusie. In het advies lijkt de Raad van State mijn kant op te gaan, maar de conclusie blijkt dan ineens anders te luiden. Gegeven dat advies past het om de Kamer mee te delen dat er van mijn kant geen overwegende bezwaren bestaan tegen het ingediende amendement. Indien het wordt aangenomen, zal ik ervoor zorgen dat ook voor bestaande vergunningen de vrije afschrijving mogelijk wordt.

Ik ben het met de heer Lansink eens over de schets van de procedure na inwerkingtreding van de wet. Elke vergunninghouder kan aanpassing krijgen. De vergunning behoeft niet te worden ingeleverd; wijziging wordt toegestaan.

Voorzitter! Het wetsvoorstel inzake de nieuwe mijnbouwwet ligt momenteel voor advies bij de Raad van State. Hiertoe is vooral besloten om tegemoet te komen aan de wens van de Eerste Kamer tot meer transparante regelgeving. Zodra dit advies binnen is, zal het naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Ik hoop dat dit nog gedurende deze kabinetsperiode zal kunnen gebeuren, maar dat heb ik uiteraard niet in de hand.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik wens namens de gehele Tweede Kamer der Staten-Generaal en zeker namens de in de zaal aanwezigen de minister een goede reis.

Sluiting 18.17 uur

Naar boven