Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het voorstel van wet van de leden Koekkoek en Van Middelkoop houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van een bepaling over de Nederlandse taal (24431).

(Zie vergadering van 16 april 1997.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik heb het woord gevraagd, omdat ik zowel in eerste als in tweede termijn een open houding heb ingenomen namens mijn fractie ten aanzien van het door de collega's Koekkoek en Van Middelkoop ingediende initiatiefvoorstel en ik ook aan het einde van de tweede termijn nog geen definitief oordeel heb gegeven namens mijn fractie. Dat doe ik nu wel.

Mijn fractie heeft in het debat aangegeven twee bezwaren te hebben die tegen het voorstel pleiten. De achterliggende gedachte van het voorstel komt ons op zichzelf sympathiek voor. Het eerste bezwaar betreft de noodzaak en de wenselijkheid om de Grondwet te wijzigen. Daarvoor moet meer nodig zijn dan alleen de kanttekening dat er niets tegen is of dat er geen bezwaren tegen bestaan. In de tweede plaats hadden en hebben wij twijfel over de betekenis van de sociale grondrechten in de huidige Grondwet. Wij vroegen ons af hoe zinvol het is om daar een nieuwe loot aan toe te voegen.

Nu het debat voorbij is, hebben wij alles afgewogen en houden wij vast aan onze bezwaren, vooral aan het eerste door mij genoemde bezwaar. Dat betekent dat mijn fractie tegen het initiatiefvoorstel zal stemmen.

De artikelen I en II en de beweegreden worden zonder stemming aangenomen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van het GPV, de SGP, de RPF, het CDA, de groep-Nijpels, het AOV, de Unie 55+ en het lid Hendriks voor het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Naar boven