Aan de orde zijn:

de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor 1997 (25000), en de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1997 (25000 IXB);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 1997 (25000 IXA);

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 1995 (slotwet) (24853);

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1995 (slotwet) (24854);

Financiële verantwoording van het ministerie van Financiën over het jaar 1995 (24844, nr. 11);

Financiële verantwoording van de Nationale Schuld over het jaar 1995 (24844, nr. 12).

De (algemene) beraadslaging wordt geopend.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter! De algemene politieke beschouwingen waren dit jaar voor het eerst sinds lange tijd weer echt algemeen. Over geld werd weinig gesproken. Er is veel gesproken over de rest van de wereld. Voorzover de fractievoorzitters van de regeringspartijen over extra geld spraken, hadden zij het over 1998 en later. Op zichzelf vind ik het goed dat fractievoorzitters algemene thema's aan de orde stellen. Een paar wensen van de regeringsfracties zijn naar dit debat verschoven met het verzoek aan de minister van Financiën om tussentijds even voor de dekking zorg te dragen. Dat vind ik een minder goede zaak. Ons eigen plan van aanpak vraagt meer uitgaven en is gedekt door bezuinigingen. Men kan uiteraard van mening verschillen over de beantwoording van de vraag of dit goede bezuinigingen zijn, maar ik vind het verzoek aan de minister van Financiën om nog eens naar de extra uitgaven te kijken niet zo'n degelijke dekking. Dat verzoek is bij de algemene politieke beschouwingen door de regeringsfracties vaak gedaan.

Uit de stukken ter gelegenheid van Prinsjesdag blijkt dat ons land het niet zo slecht doet, vergeleken met de buurlanden en met name met onze grote buurman Duitsland. Dat is prettig voor de regering maar ook voor de oppositie. Ons plan van aanpak zou veel rigoureuzer moeten zijn indien de meevallers voor het kabinet zouden zijn geweest en de tegenvallers voor ons. De ontwikkeling van de economie geldt voor de regering, de oppositie en ook voor de fractie van GroenLinks.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijn fractie komt straks aan het woord. U kunt voorlopig namens het CDA spreken.

De voorzitter:

Daar zal ik u het komend halfuur aan houden!

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter! In de Miljoenennota wordt 1982 gezien als het begin van het herstelbeleid. Dit herstel is het gevolg van het regeringsbeleid en het beleid van werkgevers en werknemers. Bij de vorige financiële beschouwingen heb ik erop gewezen dat er op financieel gebied kan worden gesproken van een voortzetting van het beleid. Dit is in het geheel niet het geval bij de sociaal-economische ordening. Dit geldt vooral voor de verhoudingen met de sociale partners. Werkgevers en werknemers moesten in de Arbvo-wetgeving een toontje lager zingen. Het toezicht op de sociale zekerheid werd overgedragen aan onafhankelijke individuele leden met alle gevolgen van dien. Men wil liefst ook de werkgevers en werknemers voor een deel uit de sociale zekerheid verwijderen. Dit geldt ook voor de aanvullende pensioenen.

In de huidige ploeg wordt de minister van Financiën gezien als een van de drijvende krachten achter dit beleid. De minister wijdt in de Miljoenennota schitterende woorden aan de rol van de sociale partners. Op het gebied van de waardering van de overlegeconomie zijn er verschillen tussen het CDA enerzijds en D66 en de VVD anderzijds. Dat aanvaard ik als politiek feit. In dit debat met de minister van Financiën gaat het mij vooral om de waardering van ons economisch systeem. Graag wil ik van de minister vernemen hoe hij onze overlegeconomie waardeert als economisch systeem in het licht van zijn beschouwingen in de Miljoenennota. Bij de behandeling van de Voorjaarsnota heb ik deze vraag voorgelegd aan minister Wijers, teneinde hem als plaatsvervanger van de minister van Financiën niet lastig te vallen met meer technische zaken. Hij verwees deze vraag echter door naar de echte minister van Financiën. Vandaar dat ik nu deze vraag stel over de sociaal-economische ordening. FNV, CNV en MHP overal uitgooien en daarna waarderen, komt mij niet als erg logisch over. Graag hoor ik dan ook de mening van de minister. Hoe waardeert hij ons economisch systeem vergeleken met andere landen?

In de periode vanaf 1982 tot nu valt nog iets op. Tijdens de kabinetten-Lubbers I en II werd het herstelbeleid niet door de toenmalige oppositie gesteund. Dit was wel het geval tijdens Lubbers III en in de huidige kabinetsperiode. Minister Zalm heeft het op dit gebied dus heel wat gemakkelijker dan zijn voorganger Ruding. Wij hebben met grote waardering kennisgenomen van het feit dat de fractie van de PvdA achteraf het beleid onder Lubbers I en II hogelijk waardeert. Het is een bekering op een laat moment.

De macrocijfers zien er goed uit. Het lijkt er op dit moment op dat wij voor het EMU-examen slagen, zowel op het gebied van het financieringssaldo als met betrekking tot de daling van de staatsschuld. Wij vinden dat een goede zaak. Op het gebied van de andere normen zaten wij al jaren goed, zoals inflatie, rente en dergelijke. Wij hebben deelnemen van ons land aan de EMU steeds van harte gesteund. Om die reden steunden wij alle ministers van Financiën die vanaf 1982 in deze richting hebben gewerkt.

In Verona hebben de ministers van financiën ingestemd met het idee dat de begroting op langere termijn min of meer sluitend zou moeten zijn. Dit is later door de regeringsleiders bevestigd in Florence. Dit betekent dat ons land, gelet op de goede macro-economische cijfers, in de komende periode verder moet gaan met de vermindering van het financieringstekort en daarmee van de staatsschuld. Bij het huidige niveau zitten wij bij een terugval in de economie zo weer boven de 3%.

Dit jaar heeft de minister van Financiën gebruikgemaakt van twee incidentele maatregelen: het gewijzigde middelenbeheer in het kader van de sociale zekerheid en het verminderen van schatkistsaldo bij De Nederlandsche Bank. Met deze twee incidentele maatregelen als zodanig hebben wij geen probleem. Dit betekent echter wel dat het in 1998 moeilijker zal zijn om de vaart ter vermindering van de staatsschuld erin te houden. Het CDA steunt het idee van het stabiliteitspact van minister Waigel. Alle landen in de EMU moeten zich na het vormen van de EMU ook netjes gedragen. Dit betekent echter dat ons land de komende jaren ook verder zal moeten gaan. Hoe ziet de minister de komende jaren de daling van het financieringstekort en van de staatsschuld? In de Miljoenennota is het mij opgevallen dat daarover heel weinig wordt gezegd. Uit de cijfers blijkt wel duidelijk dat minder rente betalen van groot belang is voor de financiering van bijvoorbeeld de AOW en van de verdergaande lastenverlichting. Hoe ziet de minister zelf de volgende sprong in 1998? Dit jaar had hij twee incidentele meevallers. Het volgend jaar zal het helemaal van het beleid zelf moeten komen.

In de discussie vergelijken wij ons vaak met de Duitse buurman. Duitsland heeft op dit moment meer problemen dan wij. Een van de redenen voor die problemen zijn de geweldige investeringen in de vroegere DDR en in Oost-Europa in het algemeen. Deze investeringen moeten vandaag of morgen hun vruchten afwerpen. Mijn indruk is dat wij ten opzichte van Duitsland relatief weinig investeren in grote projecten en in technologie. Ook minister Wijers gaat in zijn voorwoord bij de MEV in op deze problemen. Het CDA is bang dat wij de goede tijden nu te weinig gebruiken voor investeringen van de overheid ter bevordering van de technologie, vooral in de MKB-sector.

Het meest trieste voorbeeld van het eerste is het gesol met het vliegveld Beek. Vooral de fracties van de PvdA en van D66 zie ik in dit geval als de meest schuldige partijen. Deze partijen hebben wel steeds meer geld nodig voor wensen van hun respectieve achterbannen, zoals kleinere klassen in het onderwijs en voor psychotherapie. Zij lijken echter niet bereid te zijn de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om deze middelen op te brengen. Ook over Schiphol hoor je dezelfde soort discussie. Terwijl wij ons als CDA soms zorgen maken over bedrijven die te weinig groeien, is collega Van Gijzel alleen maar bezorgd dat Schiphol te snel groeit.

Nu ik toch bij Schiphol ben aangekomen, stel ik de minister de volgende vraag. In een van de vele debatten met de minister of een voorganger van hem – dat weet ik niet meer precies – is gesproken over de bekende langetermijnscenario's van het Centraal planbureau. Daar is toen uiteraard terecht vastgesteld dat een politieke partij moeilijk één scenario kan kiezen van het Centraal planbureau. Nu blijkt uit de discussies dat het ministerie van Verkeer en Waterstaat eigenlijk is uitgegaan van het Europese renaissancemodel. Ten opzichte van dat model gedraagt de wereld zich anders. Mijn vraag aan de minister van Financiën is hoe dit nu kan. In een debat met hem of met zijn voorgangers is vastgesteld dat de regering niet kan kiezen tussen één van de vier scenario's van het planbureau, terwijl een van de ministeries dat wel doet. Daardoor ontstaan er hier en daar af en toe problemen.

Uiteraard is ook het CDA voorstander van een duurzame economische groei, maar dat houdt niet in dat wij elke verplaatsing van activiteiten van Nederland naar het buitenland als milieuwinst willen zien. In het algemeen houdt de minister van Verkeer en Waterstaat geld over. Naar onze mening is het dringend gewenst dat wij, net als bij de dijkverzwaring, op het gebied van de infrastructuur gaan denken aan een soort deltawet, waardoor de procedures drastisch kunnen worden ingekort. Bij de begrotingsbehandeling van Verkeer en Waterstaat heeft collega Leers zijn plan "Van tweemaal twee naar tweemaal drie" uiteengezet, met name voor de achterlandverbindingen. Op korte termijn zouden wij de extra financiële ruimte die bestaat, willen inzetten voor de grootste knelpunten op het gebied van de infrastructuur. Volgens de Miljoenennota is dat het wegennet.

In ons plan van aanpak voor 1997 hebben wij extra geld uitgetrokken voor versterking van de economische structuur bij Economische Zaken via technologie, bij Landbouw op het gebied van herstructurering in bepaalde sectoren en bij Onderwijs voor het beroepsonderwijs. In totaal is dat voor 265 mln. Het gaat goed in ons land, maar het moet ook goed blijven gaan. Naar mijn mening doet het kabinet te weinig aan de versterking van de economische structuur.

De afgelopen jaren is er veel werk gemaakt van het verbeteren van de boekhouding van de overheid. De commissie voor de Rijksuitgaven en minister Ruding, zijn opvolgers en ook deze minister, hebben daar veel aan gedaan. Volgens het jongste rapport over de rechtmatigheid van overheidsuitgaven zou er sprake zijn van een verminderde aandacht bij een aantal departementen voor deze zaak. Deelt de minister deze mening en wat zouden wij hieraan kunnen doen? Ik vond het in ieder geval een goede zaak om dit onderwerp hier aan de orde te stellen en de boekhouding van de overheid op de agenda van de politiek te houden.

De Miljoenennota wordt steeds dunner en mede daardoor steeds beter leesbaar. Een groot nadeel is echter dat je soms de meest elementaire gegevens moeilijk kunt vinden, bijvoorbeeld cijfers over nieuw beleid, bezuinigingen en belastingen. Volgens ons heeft het kabinet voor het volgende jaar 1,4 mld. extra uitgetrokken. Ons plan van aanpak gaat uit van 600 mln. Dit bedrag van 600 mln. moet men naar mijn idee vergelijken met die 1,4 mld. en niet met de totale overheidsuitgaven. Gelukkig is bij de beantwoording van de schriftelijke vragen een duidelijk overzicht gegeven van alles wat de regering doet. Ik had het liever in de Miljoenennota zelf gezien. Ik kan mij voorstellen dat de minister als antwoord zal geven dat iedereen een korte nota wil en dat iedereen uiteraard ook wil dat alles erin staat. Die interne spanning erken ik bij voorbaat.

Een deel van de prioriteiten van het kabinet delen wij geheel. Dat geldt onder meer voor de veiligheid en de zorg aan huis. Dit laatste punt zat al in ons plan van aanpak voor 1996. Op het gebied van de veiligheid maken wij ons ernstig zorgen over de politie. Van alle kanten horen wij hierover klachten. Daarnaast is er ook nog de verdeling van de politiesterkte over het land en de verdeling van die politiesterkte over dag en nacht. Bij de sector zorg heeft onze fractievoorzitter 100 mln. extra bepleit voor meer handen aan het bed.

Frank van Empel deelde in NRC Handelsblad van 20 september 1996 mede, diep bedroefd te zijn over het feit dat bij de algemene politieke en financiële beschouwingen zo weinig aandacht was geschonken aan de zwakke punten van ons land. Dat je dat veertien dagen voor het debat doet, vind ik helderziende en buitengewoon knap. Doordat hij dit al ver voor het debat heeft opgemerkt, kan ik er volgens plan rekening mee houden. Onze zwakke punten zijn inderdaad de lage economische groei en de lage participatiegraad van met name laaggeschoolden op de arbeidsmarkt.

Minister Wijers wilde toentertijd in een tienpuntenplan de groei drastisch opvoeren. Ook werkgevers VNO-NCW wijzen vaak op het probleem dat de productiviteit per werknemer in Nederland relatief laag zou zijn. Mijn vraag aan de minister van Financiën is wat hij eigenlijk vindt van het idee om de productiviteit in Nederland geweldig op te voeren en wat je daaraan zou moeten doen. Heeft hij ook ergens een tienpuntenplan?

Onze relatief lage economische groei brengt een aantal problemen mee op het gebied van de werkgelegenheid en de ontwikkeling van de koopkracht. Op beide problemen zal ik hier ingaan. De ontwikkeling van de werkgelegenheid is relatief gunstig in ons land. Daarnaast is het echter nog steeds zo dat de werkloosheid hoog is en dus de participatie op de arbeidsmarkt relatief laag, vooral bij laaggeschoolden, waaronder veel allochtonen en ouderen. Een punt van discussie is hoe je dit probleem zou moeten oplossen: óf de werkgelegenheid in het algemeen bevorderen, óf juist het beleid inzetten op die groepen waar de werkloosheid het grootst is. Zoals zo vaak in het leven gaat het hierbij om de juiste mix. Wij zijn van mening dat het kabinet het beleid te veel inzet op de onderkant van de arbeidsmarkt. Dit is gebeurd bij de herziening van de Arbeidsvoorzieningswet. Het gebeurt bij de additionele werkgelegenheid, bij de Melkertbanen en ook bij de lastenverlichting. Door dit beleid is het risico van verdringing tussen de diverse bestaande regelingen groot.

Een nog veel groter probleem is naar onze mening de verdringing van laaggeschoolden door beter opgeleiden. Volgens de MEV voor dit jaar wordt 70% van de banen voor laaggeschoolden bezet door beter opgeleiden. Vanaf het begin van dit beleid heeft het CDA gepleit voor een betere mix. Dit is gebeurd bij de Arbeidsvoorzieningswet, de Melkertbanen en de lastenverlichting. Een bijkomend argument is ook nog dat alle betrokkenen liever een baan willen die onder de CAO vallen. Door de concentratie van lastenverlichting om en nabij het minimumloon wordt promotie zeer moeilijk. De arbeidskosten stijgen bij promotie onevenredig.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Terpstra vindt de Melkertbanen dus toch een redelijk goede oplossing voor de langdurig werklozen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

De heer Terpstra (CDA):

Wij vinden dat op zichzelf een goede zaak, maar wij vinden dat de verdeling van de aandacht tussen de bevordering van de werkgelegenheid in het algemeen en de bevordering van de werkgelegenheid voor laagbetaalden onevenwichtig is. Ik ben van mening dat het duwen aan de onderkant, wat minister Melkert doet, niet effectief is als je niet gelijktijdig verhindert dat hoogopgeleiden de laagopgeleiden uit de banen wegduwen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het schoorsteenverhaal van het kabinet heeft ook niet gewerkt.

De heer Terpstra (CDA):

Mijn kritiek op het kabinet is eigenlijk dat het de schoorsteen te weinig laten branden, dat het te veel duwt en te weinig trekt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

En daarom wil de heer Terpstra 400 mln. bezuinigen op de Melkertbanen.

De heer Terpstra (CDA):

Daarom schrappen wij in ons plan van aanpak tweederde van de Melkertbanen en vervangen wij die voor een deel door banen in dezelfde sectoren, maar die vallen dan onder de normale CAO.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Is de heer Terpstra het met mij eens dat wij voor het eerst een lichte daling zien in de langdurige werkloosheid en dat dit voor een belangrijk deel het gevolg is van de inzet van Melkertbanen. Schrapt de heer Terpstra met zijn voorstel in feite niet een groter aantal eenvoudige banen voor langdurig werklozen en komt daar niet een kleiner aantal hogerbetaalde banen voor in de plaats? Zal de werkloosheid met dit plan niet slechter uitpakken, wat het CPB trouwens ook heeft doorgerekend? Daar kan hij toch niet voor zijn?

De heer Terpstra (CDA):

Ik ben het niet met de heer Van der Ploeg eens dat wij laagbetaalde banen vervangen door hoogbetaalde banen. Dat klinkt uiteraard heel demagogisch en dat is het ook. Wij vervangen die banen door dezelfde soort banen in voor een deel ook dezelfde sectoren, veiligheid en zorg, maar wij maken daar "gewone" banen van die onder de CAO vallen. Wij geven toe dat je dan minder mensen aan het werk helpt, maar wij denken dat je dan op langere termijn beter uit bent.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik protesteer tegen de suggestie dat de Melkertbanen geen gewone banen zijn. Het zijn doodnormale, eenvoudige banen in de veiligheid, de zorg en andere sectoren. Daarmee wordt de langdurige werkloosheid meer teruggedrongen dan met het plan van de heer Terpstra en ik constateer dat hij het daar ook mee eens is.

De heer Terpstra (CDA):

Die cijfermatige exercitie hebben wij gevolgd. Als je Melkertbanen wilt vervangen door CAO-banen – laagbetaalde banen binnen een CAO – blijkt volgens het planbureau dat je met hetzelfde geld minder banen kunt scheppen. Dit betekent dat er verschil is tussen een Melkertbaan en een baan die onder een CAO valt. Wij willen banen scheppen in dezelfde sector, maar een CAO-baan is relatief gezien duurder, zodat je minder mensen aan het werk kunt zetten voor hetzelfde bedrag.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik moet met collega Rabbae constateren dat doorvoering van uw plannen het aantal werklozen doet stijgen in plaats van dalen. Ik kan mij niet voorstellen dat u daar voor bent.

De heer Terpstra (CDA):

Wij hebben het idee dat het kabinet sinds zijn aantreden in het kader van het bevorderen van de algemene economie, het bevorderen van technologie en het doen van speciale maatregelen voor de onderkant van de arbeidsmarkt zijn aandacht te veel richt op de onderkant van de arbeidsmarkt. Wij constateren uit stukken van het planbureau dat van de laagbetaalde banen die er in Nederland bijkomen 70% wordt bezet door hogeropgeleiden. Wij willen de vraag ter discussie stellen of het wel effectief is om te duwen aan de onderkant, terwijl minder wordt gedaan aan het bevorderen van de werkgelegenheid in het algemeen. Ik vind het jammer dat veel banen voor laaggeschoolden worden bezet door hogeropgeleiden. Dat is macro-economisch niet nuttig. Vandaar dat wij meer geld willen uittrekken voor de verbetering van de totale economische structuur, waarbij wij een deel van de Melkertbanen ruilen voor "normale" CAO-banen in dezelfde sectoren. Als je die ruil toepast, creëer je minder CAO-banen dan Melkertbanen. Dat geef ik toe, zoals wij van het begin af aan gedaan hebben.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

U bent begonnen met het plengen van veel tranen vanwege het grote aantal langdurig werklozen. U weet net zo goed als ik dat langdurig werklozen grotendeels mensen zijn met weinig of geen opleiding en weinig of geen werkervaring. Voor hen zijn die Melkertbanen broodnodig en nu schiet u die Melkertbanen af. Dat gaat ten koste van de werkgelegenheid, zoals ook gebleken is toen uw plannen werden doorgerekend door het Centraal planbureau. Ik begrijp niet hoe u dit verhaal met droge ogen kunt vertellen.

De heer Terpstra (CDA):

Eerst zei u dat ik tranen plengde en nu zegt u dat ik droge ogen heb. Dat gaat wel zeer snel. De vraag is: wat kun je op langere termijn, zeg maar het begin van de volgende eeuw, het beste doen voor het bereiken van ons gemeenschappelijk doel, namelijk het bestrijden van langdurige werkloosheid? Naar onze mening moet een deel van de gelden worden gebruikt voor verbetering van de economische structuur, een ander deel voor de verbetering van het midden- en kleinbedrijf en nog een ander deel voor het nemen van specifieke maatregelen, zoals door de heer Melkert is bepleit. Wij vinden de door het kabinet gekozen verdeling van die gelden onevenwichtig op langere termijn. Wij menen dat het planbureau dat tot op zekere hoogte ook vindt, gezien de constatering dat 70% van de banen voor laaggeschoolden worden bezet door hogeropgeleiden. Dat verdringingseffect willen wij tenietdoen door de centen anders te richten. Wij willen meer doen aan versterking van de economische structuur, wij denken positiever over veel grote projecten en wij willen een deel van de Melkertbanen ruilen met CAO-banen in dezelfde sector. Wij geven toe dat daardoor op korte termijn minder banen worden gecreëerd – dat staat ook in onze berekeningen – maar wij denken dat wij op die manier op langere termijn een evenwichtiger pakket scheppen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! De opmerkingen van de heer Terpstra zijn mij voor een deel uit het hart gegrepen. Ik vind echte CAO-banen ook veel beter dan Melkertbanen.

De voorzitter:

Mag ik erop wijzen dat dit geen termijn van u is?

De heer Marijnissen (SP):

Het was slechts een inleiding om mijn vraag te stellen. Ik hoor de heer Terpstra geheel en al niet spreken over het feit dat er over het algemeen gesproken maar 80% van het wettelijk minimummaandloon wordt betaald in die Melkertbanen. Is dat geen overweging geweest voor de CDA-fractie?

De heer Terpstra (CDA):

Wij hebben het over de verdringing van de verschillende regelingen en wij vinden dat in de sectoren waar het hier om gaat, justitie, veiligheid en zorg, de werknemers gewoon moeten worden ingeschaald in de bestaande CAO. Dit levert voor de werknemer een financieel voordeel op, maar dat is niet primair onze doelstelling; het is gewoon mooi meegenomen. Overigens geven wij toe dat je op deze manier voor hetzelfde geld minder mensen kunt plaatsen.

De heer Marijnissen (SP):

Als dit wél een belangrijke overweging voor uw fractie was geweest, had ik daaruit misschien mogen afleiden dat wij in het CDA een belangrijke bondgenoot zouden hebben bij het debat over de nieuwe sociale werkvoorziening. Ook daarvoor wordt gedacht aan 80% van het wettelijk minimum maandloon.

De heer Terpstra (CDA):

De kans is vrij groot dat u wat dit betreft in ons een bondgenoot aantreft, of omgekeerd. Ik doel nu op het verdedigen van de sociale werkvoorziening als een beschermde werkplaats voor gehandicapten. Wij willen er echt ons best voor doen om dit goed te regelen. Wij vinden inderdaad dat de WSW als arbeidsgemeenschap voor gehandicapten moet blijven bestaan, en wel op een nette wijze. In hoeverre wij elkaar daarbij ontmoeten, zal later dit jaar moeten blijken. Onze intenties ten aanzien hiervan zijn zeer positief.

Voorzitter! In ons plan van aanpak bezuinigen wij voor tweederde van de uitbreiding van de Melkert-1- en Melkert-2-banen, waarbij wij rekening houden met de voor het volgende jaar reeds gedane beloften. De bespaarde gelden zetten wij in ten behoeve van banen in de sectoren veiligheid, onderwijs en volksgezondheid, meer handen aan het bed. Wij geven toe dat in er in ons alternatief minder banen bijkomen dan in de plannen van het kabinet. Volgens ons gaat het bij ons alternatief echter om meer banen van structurele aard. Overigens houd ik hierbij nog niet eens rekening met het feit dat wij extra geld uittrekken voor structuurversterking bij het MKB en de landbouw. Tevens denken wij veel positiever dan de PvdA over allerlei projecten. Een gedeelte van de resterende Melkertgelden zouden wij graag willen besteden in het kader van dienstenbonnensystemen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik ben het met u eens dat er bij uw alternatief minder banen beschikbaar komen, maar waar baseert u uw stelling op dat het op termijn om structureel betere banen gaat? Melkertbanen zijn óók een structurele voorziening. U zou wél kunnen zeggen dat u meer banen aan de onderkant inruilt voor minder banen in het midden. U kunt in elk geval niet zeggen dat de Melkertbanen minder structureel zijn.

De heer Terpstra (CDA):

Ik ben ervan uitgegaan dat veel werkgevers in de sectoren veiligheid, thuiszorg en verpleeghuizen – als een regeling wordt getroffen als gevolg waarvan werknemers gewoon volgens de CAO worden aangenomen – tot de conclusie zullen komen dat de financiering ook na 1998 meer zeker is dan bij de Melkertbanen het geval is. Wie met werkgevers in die kringen spreekt, krijgt te maken met de vraag wie garandeert dat dergelijke systemen blijven bestaan. Als volgens de normale structuren meer geld wordt uitgetrokken zodat er sprake kan zijn van gewone CAO-banen, is de zekerheid voor werkgevers groter. Daarnaast hebben wij in ons plan extra middelen ingezet ten behoeve van MKB en landbouw.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik denk dat voor de heer Zalm elke gulden, uitgegeven voor een Melkertbaan, gelijk is aan een gulden die op een ander terrein wordt ingezet. Nogmaals, Melkert-1-banen zijn normale, structurele banen. U kunt geen onzekerheid zaaien door te suggereren dat die banen niet structureel zouden zijn bedoeld.

De heer Terpstra (CDA):

Het is niet mijn bedoeling om onzekerheid te zaaien. Ik ga met u een eerlijke discussie aan aan de hand van de vraag wat op langere termijn het beste is voor het Nederlandse volk. Daar staan wij hier allebei voor. Het gaat om de vraag welke verdeling er wordt toegepast. Enerzijds moeten middelen worden ingezet ter versterking van de economische structuur; anderzijds moet worden verhinderd dat laaggeschoolden steeds meer van de onderzijde van de arbeidsmarkt worden verdrongen door hogeropgeleiden. Voor het laatste probleem vind ik de Melkertbanen niet de meest ideale oplossing. Ik streef dan ook een ander mix na. Overigens verschillen wij al twee jaar van mening over deze kwestie. Ik neem aan dat dat ook dit jaar het geval zal zijn.

Voorzitter! In ons plan van aanpak was ook geld uitgetrokken voor de cofinanciering van projecten via Brussel, maar het kabinet schijnt dit nu geregeld te hebben. Mijn vraag is of mijn veronderstelling juist is en of een en ander ook op een juiste wijze is geregeld.

Het tweede deel van het probleem van de geringe economische groei is de koopkracht. De relatief geringe groei speelt ons parten bij de koopkrachtdebatten. Net als voor 1996 gaat het kabinet voor het volgend jaar weer uit van de ruwe nullijn, daarbij een beetje geholpen door een hogere loonraming als gevolg van een aantrekkende economie tussen het voorjaar en het najaar. Toen het over de werkgelegenheid ging in het voorjaar, was de loonraming nog gematigd. Toen het over de koopkracht ging in het najaar, was de loonraming iets beter. Dat is op zichzelf een meevaller. Tussen haakjes: geldt deze hogere loonraming ook voor de sector overheid zelf? Is bijvoorbeeld het budget voor minister Dijkstal aangepast?

In 1996 moest minister Melkert bijspringen met ƒ 50 per persoon. Vooral de ziektekosten en de gemeentelijke lasten veroorzaakten een daling van de koopkracht. Hoe wil de minister beide posten in 1997 in de hand houden? In de kranten hebben wij gelezen dat de VVD zou voorstellen de controle op gemeenten en provincies door het Rijk te vergroten. Dat vinden wij geen geweldige gedachte. Wij geloven heel sterk in de lokale democratie. Gelukkig hebben werkgevers al een keer een studie verricht naar lokale lasten. Daaruit bleek: hoe meer CDA in het gemeentebestuur, hoe lager de lasten. Ik wou dat ook sterk bepleiten! Dat is de beste methode om de lasten laag te houden.

Het valt mij steeds op dat in de koopkrachtdebatten de partijen die vrij huiverig staan tegenover een hoge economische groei altijd weer als eersten de koopkracht ter discussie willen stellen. Veel projecten in ons land mogen niet, maar de opbrengsten moeten uiteraard wel eerlijk worden verdeeld. Bij de algemene politieke beschouwingen heeft onze fractievoorzitter een koopkrachtverbetering van 1% bepleit voor gezinnen op het minimumniveau, op basis van het SER-advies van 1990.

Het kabinet boekt bepaalde bedragen in voor efficiencyverbeteringen in de volksgezondheid en de opbrengst van de fraudebestrijding. Daarmee kunnen wij als zodanig instemmen. In dezelfde categorie zitten ook onze voorstellen voor bezuinigingen bij de overheidsvoorlichting en de wachtgelden. Als je vlak bij Den Haag in de file staat – ik doe dat af en toe; ik ga meestal met de trein, maar soms met de auto – dan zie je links van je om de honderd meter een bordje dat je maar 100 km/uur mag rijden. Rechts staat een groot bord van mevrouw Jorritsma met de vraag: rijdt u niet veel te hard? Op de radio wordt een oproep gedaan om zo gelijkmatig mogelijk te rijden. Volgens ons is al die overheidsvoorlichting teveel van het goede. Daar zou minder aan moeten gebeuren. Wij dachten dat minister Zalm ons wel zou steunen, want in zijn diepte-interview van 17 september, dat ik op zichzelf een heel goed interview vond, sprak hij erover dat alles waartoe de regering besluit, de volgende dag in de krant staat en dat hij tot zijn schrik had ontdekt dat de Rijksvoorlichtingsdienst zelfs bijeenkomsten belegt om dingen officieel te laten uitlekken. Dat is het zoveelste voorbeeld dat er op die post drastisch kan worden bezuinigd. Wij stellen in ons plan van aanpak 150 mln. voor.

In het debat over de Voorjaarsnota hebben wij vragen gesteld over wachtgelden bij de gehele overheid, niet alleen bij het onderwijs, maar ook bij andere ministeries. Volgens het Centraal planbureau is nu bij de benoeming van nieuwe leraren de verhouding tussen wachtgelders en anderen één op vier. Als je dat kunt veranderen naar één op twee, kun je volgens het Centraal planbureau vrij gemakkelijk, uiteraard met krachtig beleid, maar dat vertrouwen wij het kabinet op dit punt wel toe, 100 mln. aan wachtgelden verdienen. Die twee posten zijn in ons plan van aanpak naar voren gebracht. Qua rekenmethode is er een sterke gelijkenis met de honderden miljoenen fraudebestrijding en de honderden miljoenen efficiencybevordering in de volksgezondheid. Die maatregelen zijn van hetzelfde niveau, dus ons voorstel is aanvaardbaar voor het kabinet, lijkt mij.

De G-7 hebben onlangs besluiten genomen over de vermindering van de schuldenlast van de armste landen. Wij vinden dat een goede zaak. Wat is het Nederlandse beleid terzake?

In ons land voert het kabinet een beleid, gericht op vergroting van de marktwerking. Bij Ontwikkelingssamenwerking hebben wij soms de indruk dat minister Pronk er zeer veel moeite mee heeft de economische zelfstandigheid van ontwikkelingslanden als doelstelling van het beleid te aanvaarden. Tevens horen wij veel klachten over de gebrekkige inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven bij ontwikkelingssamenwerkingsprojecten. Bijvoorbeeld op het gebied van zonne-energie en van zuinige lampen is het ministerie er huiverig voor om ondernemers die in Nederland op dat gebied iets gepresteerd hebben, bij de ontwikkelingssamenwerking in te schakelen. De herijking van het buitenlands beleid is al jaren aan de orde. Mijn vraag is wanneer dit probleem eindelijk eens de orde wordt gesteld.

Bij de vorige algemene financiële beschouwingen hebben wij de staatssecretaris geprezen om zijn creativiteit. Ik ga dus over naar het terrein van de staatssecretaris, hoewel de creativiteit uiteraard ook wel een beetje geldt voor de minister. In het toenmalige belastingplan zaten, dacht ik, 31 maatregelen. Deze keer is het pakket gelukkig veel kleiner, voorzover uit uitgelekte stukken en uit de Miljoenennota is gebleken, want het belastingplan zelf hebben wij nog niet mogen ontvangen. Teveel versnippering van beleid is niet goed. In deze algemene beschouwingen zal ik drie punten van kritiek bespreken met de staatssecretaris.

In de eerste plaats is er het verschijnsel dat de staatssecretaris in een aantal wetten dingen wil veranderen met terugwerkende kracht. Naar mijn mening gaat de staatssecretaris daar veel te gemakkelijk mee om. Het wetsvoorstel spaarvormen, het Verdrag met Malta en het wetsvoorstel over het aanmerkelijkbelangregime zijn daarvan duidelijke voorbeelden. Gelukkig krijgen wij in de Kamer binnenkort een debat over dit verschijnsel, aan de hand van een nota over het terugwerkendekrachtprobleem.

Het tweede punt van kritiek gaat over de koppeling van verschillende zaken in één wetsvoorstel. Het vorige jaar kwam de staatssecretaris met twee terugploegoperaties. Dit jaar behandelen wij in het parlement veel voorstellen die allemaal in één wetsvoorstel zitten. Ik noem het aanmerkelijkbelangregime, het consumptief krediet en de vermogensbelasting. Ook het wetsvoorstel uitholling belastinggrondslag kan hier worden genoemd. Wat is op dit punt de norm van de staatssecretaris? Het CDA wil het liefst alle onderwerpen apart kunnen beoordelen.

Het derde punt betreft het voorstel van de staatssecretaris om het aanmerkelijkbelangregime te wijzigen. Dit voorstel is, voorzover wij weten, met niemand in het bedrijfsleven besproken. Het heeft geleid tot veel onrust en het is na kritiek uit de Kamer terecht weer gewijzigd door de staatssecretaris. Dit gedrag vinden wij niet gunstig voor het vestigingsklimaat in Nederland. Volgens ons is dit geen verstandige manier van zakendoen. Wel wil ik hierbij opgemerkt hebben dat ik ook geen cent geef voor die adviseurs die nog steeds met bussen vol rijke Nederlanders naar België rijden en die doen alsof het voorstel van de staatssecretaris nog niet is ingetrokken. Dat vind ik ook weer fout, maar de beginfout is gemaakt doordat de staatssecretaris iets voorstelde en het daarna heel snel veranderde. De tweede fout is dus adviseren alsof er nog niks gecorrigeerd zou zijn. Ik vind dat geen goed beleid. Het is schadelijk voor Nederland. Het doet af aan de goede naam van deze staatssecretaris.

Het belastingplan hebben wij nog niet ontvangen. De meest simpele vraag is uiteraard of het kabinet kan zeggen waar het belastingplan is gebleven en waar het op dit moment ongeveer in behandeling is.

Over het belastingplan, dat er nog niet is, zou ik toch een paar vragen willen stellen, want ik sta hier nu toch! Waarom heeft de regering nu al gekozen voor een rijksbijdrage in het AOW-fonds en niet voor een verdere verlenging van de eerste schijf? Volgens berekeningen van de Sociale verzekeringsbank zou het laatste wel de beste methode zijn geweest. In onze eigen AOW-notitie zijn wij uitgegaan van een rijksbijdrage in de volgende eeuw, gebaseerd op de besparingen op het gebied van rente over staatsschuld. In deze notitie wijzen wij fondsvorming voor de AOW-financiering af, zolang wij nog één groot fonds hebben, namelijk het Rijk, met geweldig grote schulden. Is er in de visie van het kabinet een relatie tussen deze rijksbijdrage voor de AOW en de wijziging van de fiscale behandeling van de al genoemde pensioenen?

Over de specifieke afdrachtkorting wordt in het bedrijfsleven verschillend gedacht. Het MKB is er niet zo gelukkig mee terwijl men er in de landbouw zeer goede ervaringen mee zegt te hebben. Heeft het kabinet overwogen andere maatregelen te nemen teneinde een verdere verhoging van de wig op het minimumniveau tegen te gaan? Pas bij de schriftelijke beantwoording van vragen zegt het kabinet dat promotie in banen voor laaggeschoolden weinig voorkomt en dat het dus geen probleem is. Je kunt het natuurlijk ook omdraaien en zeggen dat promotie niet voorkomt omdat dit probleem bestaat.

In 1997 gaat de tweede fase in van de ecotaks. Wat is de mening van het kabinet over de berekeningen van het CPB in de macro-economische verkenning over de ecotaks? Wij voelen ons gesterkt door deze berekeningen die aangeven dat een ecotaksoperatie in ons land alleen niet zo erg zinvol is. Waarom heeft het kabinet niet overlegd met de chemische industrie over het niet uitvoeren van de motie-Remkes/De Vries? Wat zijn exact de effecten van de terugsluisoperatie voor bijvoorbeeld de landbouw en de broodsector? Bij een hoorzitting van het MKB klaagden de kleine bakkers dat zij de ecotaks moesten betalen terwijl de grote bakkers de verlaging ontvangen op de sociale lasten. Hoe gaat het kabinet om met deze knelpunten?

Wij hechten heel sterk aan de verlaging van het huurwaardeforfait op basis van de in de wet opgenomen systematiek. Zodra het belastingplan er is, zullen wij over al die zaken verder spreken.

In de afgelopen periode heb ik de staatssecretaris twee keer benaderd met "amice-briefjes", die voortreffelijk zijn beantwoord, over de belasting op vrijwillige activiteiten voor goede doelen. Soms moet men naast de BTW ook nog vennootschapsbelasting betalen en successierechten. Dat kan oplopen tot meer dan 60%. Wij vinden dit geen bemoediging voor vrijwilligerswerk. Collega Giskes heeft in dit verband vragen gesteld over de harmonie en de fanfarekorpsen. Bij het CDA wil men die vragen uitbreiden tot het amateurtoneel; kortom, het gaat over alle goede dingen.

Daarnaast heeft de vaste commissie voor Financiën al drie keer aangedrongen op een brief over BTW voor cultuuruitingen. Wij horen steeds dat staatssecretaris Nuis lumineuze ideeën heeft, maar wij zouden graag van de staatssecretaris van Financiën horen hoe hij dit probleem denkt op te lossen. Wij vinden het namelijk jammer dat burgers die zich inzetten voor goede zaken, worden afgeschrikt door het feit dat zij soms meer dan 60% belasting moeten betalen aan BTW, successierechten en vennootschapsbelasting. Graag zou ik hierover op korte termijn een debat met de staatssecretaris willen hebben.

In 1997 probeert het kabinet het gedrag van de burger te beïnvloeden door de accijnzen op tabak, benzine, diesel en LPG te verhogen. In het debat over het tabaksontmoedigingsbeleid heeft mijn fractie duidelijk aangegeven dat zij niet met deze maatregel zou kunnen instemmen in verband met bestaande afspraken met de tabakssector en in verband met de grenseffecten. Tevens willen wij eerst duidelijkheid over de huidige stand van zaken in de fraude met sigaretten. Naar onze mening wordt de smokkel alleen maar aantrekkelijk gemaakt als de accijnzen worden verhoogd. Tijdens het kabinet-Lubbers III heeft onze fractie ingestemd met het kwartje van Kok, voorganger van deze minister van Financiën. Dit kwartje op de accijnzen werd niet gecompen seerd. Volgens velen heeft dit beleid niet geholpen om de files te bestrijden. Dat was in ieder geval de mening van de VVD bij de algemene politieke beschouwingen van een paar weken geleden en dat was ook de mening van de VVD bij het debat over het kwartje zelf. Nu stelt het kabinet voor de accijnzen te verhogen met ongeveer 15 cent en dit wel te compenseren. Hoe is het mogelijk dat men denkt dat dit zal werken, terwijl de verhoging van de benzineaccijns met een kwartje zonder dat dit gecompenseerd werd, niet werkte? Zou de minister dit nog eens helder en duidelijk kunnen uitleggen? Aan de hand van de uitleg van de minister zullen wij ons standpunt bepalen. Als hij kan aantonen dat 15 cent met compensatie beter werkt dan een kwartje zonder compensatie, ken ik hem een grote prijs voor creativiteit toe.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Mag ik hieruit afleiden dat de heer Terpstra zeer sceptisch is als het gaat om het terugsluizen van de opbrengst van de accijnsverhoging? Kan de heer Terpstra het met GroenLinks eens zijn dat de terugsluizing gebruikt zou moeten worden om het openbaar vervoer te versterken?

De heer Terpstra (CDA):

Nee. De minister zegt dat als je accijnzen weinig verhoogt en wel voor compensatie zorgt, je een beter effect krijgt dan wanneer je ze veel verhoogt en geen compensatie geeft. Hij wijst uw plan dus volledig af. Volgens hem deugt dat helemaal niet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Tot zover de minister, maar nu u. U heeft, gelet op uw vraag, duidelijk twijfels bij de beweringen van het kabinet. Bent u dan niet bereid in onze richting te denken?

De voorzitter:

Ik zie aan de gelaatsuitdrukking van de minister dat hij het gevoelen heeft dat hij nu verkeerd geciteerd wordt. Hij wil een correctie aanbrengen.

Minister Zalm:

Voorzitter! Ik heb wel eens meer problemen met het beheersen van de body language. Er werd mij een redenering in de mond gelegd die ik nooit heb uitgesproken. Ik zou gezegd hebben dat het kwartje van Kok niet heeft gewerkt. Dat heb ik nooit beweerd. Daarmee ontvalt de basis aan de redenering die zo-even gegeven werd.

De heer Terpstra (CDA):

Dan blijf ik bij mijn vraag die ik had gesteld. De heer Rabbae heeft mij verleid om verkeerde dingen te zeggen, maar ik wil zowel de heer Rabbae als de minister mijn welgemeende verontschuldigingen aanbieden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Als ik u hiermee heb gered, zeg ik: graag gedaan.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wil dus mijn oorspronkelijke vraag handhaven. Het antwoord erop wacht ik met vertrouwen af. Een reactie op de vraag of ik de opstelling van de heer Rabbae steun, komt in de rest van tekst nog.

Wij hebben dus de indruk dat de compensatie goed uitwerkt voor personen die af en toe voor hun plezier een tochtje maken, maar zeer slecht voor het zakelijk verkeer. Tevens is de maatregel negatief voor de streken in ons land waar het openbaar vervoer minder goed functioneert, hetgeen in grote delen van het platteland het geval is. Daarnaast hebben wij de indruk dat er ook negatieve effecten zijn voor de werkgelegenheid in de grensregio's. Wij hebben met de maatregel van het kwartje van de voorganger van deze minister ingestemd onder de voorwaarde dat de accijnzen in ons land in de pas zouden lopen met die in Duitsland. Dit is nu reeds het geval bij de dieselaccijns, maar nog niet geheel bij de accijnzen op loodvrije benzine.

Het verhogen van de accijnzen nu, maakt de verschillen met accijnzen in de Duitse regio's weer groter. Hier kunnen wij niet mee instemmen. Wij willen dus niet dat er een afwijking komt met de accijnzen in Duitsland. Het opnieuw groter maken van de verschillen met de Duitse accijnzen, kunnen wij onze pomphouders niet voor de tweede keer aandoen, in het geheel niet indien alles gebeurt op verzoek van minister De Boer. Zij heeft immers mede het initiatief genomen voor een milieubeleid voor de benzinepompsector waarbij vrij veel is geïnvesteerd in het milieu. Ook wordt veel gevraagd van de benzinepomphouders in de grensstreken.

De beloning voor de grensbewoners zien wij wel. Zij betalen minder motorrijtuigenbelasting en minder accijns indien zij in het buitenland benzine gaan kopen. Daarmee zouden wij de pomphouders met de dure milieu-investeringen laten zitten. Het CDA is nooit tegen variabilisatie geweest. Wij zijn daar voor. In principe hebben wij er geen bezwaar tegen dat de auto zelf goedkoper wordt en de energie duurder, alleen de maatregelen zouden wel tezamen met de buren, met Duitsland en België, moeten worden genomen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Terpstra sprak zojuist over het kwartje van Kok. Toen die maatregel werd genomen, zat het CDA in het kabinet. Ik neem aan dat de heer Terpstra op de hoogte was van de effecten van het kwartje van Kok op de werkgelegenheid. Hij is ook nu bang voor die effecten. De maatregel zou kunnen leiden tot werkloosheid in de grensstreken. Kan de heer Terpstra mij zeggen wat destijds de effecten waren op de werkgelegenheid van het kwartje van Kok? Dit is een zuiver informatieve vraag.

De heer Terpstra (CDA):

Wij hebben daarover met pomphouders in de grensstreken gesproken. Zij zeiden veel last te hebben gehad van de maatregel omdat zij minder omzet hadden. De mensen gingen namelijk aan de andere kant van de grens benzine halen. Daarbij kwam dat die mensen ook hun boodschappen in Duitsland gingen doen. Daardoor was er sprake van een optelsom van nadelen. De Bovag heeft die door het NEI laten uitrekenen. Het NEI concludeerde dat het kwartje van Kok nadelen had voor de werkgelegenheid. Dergelijke effecten worden ook nu verwacht. Wij hebben het CPB gevraagd of het dat kan uitrekenen, maar in de CPB-modellen kunnen de grenseffecten niet worden berekend. Het komt op ons vrij logisch over. Als je accijnsverschillen gaat invoeren, zijn er voor Nederland negatieve werkgelegenheidseffecten en minder belastinginkomsten. Met dat laatste houdt de regering wel rekening. In de beantwoording van vragen staat precies hoeveel men verliest aan weglekeffecten naar het buitenland. Het lijkt mij vrij logisch dat dat gevolgen heeft voor de werkgelegenheid bij pompstations.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Kunt u dat met getallen illustreren? Hoeveel werklozen zijn erbij gekomen door de invoering van het kwartje?

De heer Terpstra (CDA):

In de berekening van de Bovag wordt uitgegaan van 1500 à 2000 personen in de grensstreek. Dat heeft men berekend met behulp van een NEI-model en met gegevens van de ministeries. Tot nu toe varen wij steeds blind op het Centraal planbureau. Wij hebben nog geen modellen voor de rest van Nederland geprivatiseerd. Het planbureau zegt dat men dit niet kan uitrekenen. In de Miljoenennota staat echter duidelijk dat de regering uitgaat van weglekeffecten, waardoor de accijnsverhoging iets minder opbrengt. Men houdt er dus rekening mee dat mensen over de grens gaan tanken. Dat moet nadelig zijn voor de werkgelegenheid in Nederland.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat zijn allemaal cijfers die betrekking hebben op een eventueel effect nu. De heer Terpstra beschikt dus niet over de reële effecten van het kwartje van Kok.

De heer Terpstra (CDA):

Nee, wij hebben alleen maar informatie van benzinepomphouders, die melden dat zij zoveel procent van de omzet hebben verloren en zoveel procent van hun werknemers hebben ontslagen. Opgeteld kom je dan gauw op een paar duizend mensen. Wij vinden dat niet nuttig.

De heer Schutte (GPV):

De heer Terpstra somt een reeks van bezwaren op tegen het aangekondigde voorstel op het gebied van de benzineaccijns. Ik heb nog geen definitieve conclusie gehoord. Ik vraag daarnaar, omdat ik in de pers een artikel van zijn collega Reitsma heb gelezen, waarin de conclusie wordt getrokken dat de CDA-fractie het voorstel van het kabinet afwijst. Is dat juist of is er nog ruimte voor discussie, bijvoorbeeld van de kant van het kabinet?

De heer Terpstra (CDA):

De heer Reitsma heeft een voorlopig standpunt naar voren gebracht. Daar kan alleen verandering in worden gebracht door heel sterke argumenten van de regering. De CDA-fractie vindt het veel acceptabeler als Nederland, Duitsland en België één lijn trekken. Dat is de slotconclusie waar ik straks op uitkom.

De heer Schutte (GPV):

Ik noteer dat de discussie nog niet gesloten is. Het is nog denkbaar dat het kabinet of wie dan ook met dermate goede argumenten komt, dat u toch zegt: laten wij het maar doen.

De heer Terpstra (CDA):

De CDA-fractie gaat uit van het idee dat in het parlement alle partijen elementen naar voren brengen waardoor je kunt worden bekeerd. Sommige partijen hebben echter meer argumenten nodig. Zij gaan uit van een zeer goede voorbereiding en denken dat zij altijd gelijk hebben. Het moeten goede argumenten zijn, maar in principe is het dus mogelijk.

De heer Schutte (GPV):

Ik zal nu geen poging wagen; ik wacht af.

De heer Van Dijke (RPF):

De maatregel wordt natuurlijk niet voorgesteld om mensen te plagen, maar heeft als doelstelling het terugdringen van de CO2-uitstoot. Heeft de heer Terpstra, als hij deze maatregel niet accepteert, andere maatregelen in gedachten en, zo ja, welke financiële gevolgen hebben die maatregelen?

De heer Terpstra (CDA):

Wij zijn uiteraard voorstander van een verbetering van het openbaar vervoer. Met het plan van Leers voor het oplossen van knelpunten ontstaan minder files, hetgeen ook goed is voor een beperking van de CO2-uitstoot. Daarnaast zijn wij voorstander van het goedkoper maken van het bezit van een auto en het duurder maken van het gebruik ervan. Dat vinden wij echter alleen efficiënt als dat gezamenlijk met de buurlanden gebeurt. Iemand die op Duitse benzine rijdt, vervuilt evenveel als iemand die op Nederlandse benzine rijdt.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik begrijp de bezwaren wel, maar voor de CO2-uitstoot zult u alternatieve maatregelen moeten voorstellen. Maatregelen voor het openbaar vervoer kosten nogal wat geld. Dat zal er linksom of rechtsom moeten komen.

De heer Terpstra (CDA):

De voorgestelde maatregel levert geen geld op. Men heft en geeft het weer terug. De maatregel is volgens ons niet effectief.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar men verwacht er een zeker milieurendement van.

De heer Terpstra (CDA):

Ik denk van niet. Dan zou de minister moeten zeggen: ik ga de accijnzen verhogen, ik heb een weglek naar Duitsland van zoveel honderd miljoen en ik heb zoveel minder autogebruik. Dat gebeurt echter niet. Volgens mij gaat het kabinet dan ook terecht uit van het idee dat de maatregel als zodanig er niet toe leidt dat er minder van de auto gebruik wordt gemaakt. Daarvoor heb je andere dingen nodig, zoals verbetering van het openbaar vervoer. Daar is het CDA ook vóór.

De heer Van Dijke (RPF):

U benadert het verhaal nu puur vanuit de financiële hoek, terwijl er een milieudoelstelling aan ten grondslag ligt. U hebt niet duidelijk kunnen maken dat de door het kabinet beoogde milieudoelstelling door uw plannen dichterbij komt en wat de financiële consequenties daarvan zijn voor de begroting.

De heer Terpstra (CDA):

Ik zeg alleen dat deze maatregel, als die los van de buurlanden genomen wordt, niet effectief is en dus ook geen goede bijdrage levert voor het milieu. Als je dingen doet die voor het milieu niet goed zijn, maar toch zegt dat zij daar goed voor zijn, ondermijn je volgens mij het milieubeleid. Je moet bij de bevolking juist goede effectieve milieumaatregelen bepleiten. Als wij nu dingen voorstellen die niets opleveren, dan schaden wij alleen maar de noodzakelijke steun voor het milieubeleid. En daar voelen wij als CDA ook niets voor.

De heer Ybema (D66):

Voorzitter! Collega Terpstra stelt steeds dat wij de accijnzen eigenlijk samen met België en Duitsland zouden moeten verhogen. Dat zouden wij natuurlijk ontzettend graag doen. Ik meen evenwel dat er belangrijke aanwijzingen zijn, zeker in België, dat daar hetzelfde gaat gebeuren. Ik heb uit de pers begrepen dat de minister – wij horen dit uiteraard nog van hem – contact heeft gehad met zijn collega Waigel. In dat contact is op zijn minst de opening geboden dat de accijns ook in Duitsland omhoog zal gaan, zij het misschien op iets langere termijn. Dan heeft de heer Terpstra echter wat hij bepleit.

De heer Terpstra (CDA):

Ik heb inderdaad ook begrepen dat de Belgische regering de accijnzen gaat verhogen. Volgens de gegevens die wij van de sector zelf hebben gekregen, is het accijnsniveau in België na de verhoging echter even hoog als het nu in Nederland is. Ik wil de minister vragen of het juist is dat, als de Belgen er twee keer een stuiver bovenop doen, het accijnsniveau dan gelijk is aan het huidige Nederlandse niveau. Als wij de accijnzen vervolgens weer gaan verhogen, hebben wij opnieuw een verschil met België en Duitsland.

Mijn slotconclusie is dat het veel verstandiger zou zijn als de minister van Financiën de hele operatie zou uitstellen tot bijvoorbeeld 1 januari 1998. In de tussentijd kan de minister dan rustig overleggen met zijn collega's in België en Duitsland. De heer Ybema heeft gezegd dat die gesprekken op dit moment al succesvol zijn. Dat lijkt mij dan een goed argument voor D66 om vóór dit idee te zijn. Met drie gelijkgezinde landen kun je namelijk een veel effectiever beleid bereiken.

Ik heb nog een vraag over het beroepsgoederenvervoer. Mevrouw Jorritsma heeft, dacht ik, een compensatie beloofd aan de sector van het beroepsgoederenvervoer. Voor grote vrachtwagens is compensatie via de motorrijtuigenbelasting niet mogelijk, omdat zij al op het minimumniveau van Europa zitten. Mijn vraag is hoever de regering al is gevorderd met die compensatieafspraak.

Tot slot vat ik de kritiek van het CDA tot nu toe samen. Het gaat vrij goed in Nederland. Het kabinet gebruikt deze goede tijden volgens ons echter onvoldoende voor versterking van de economische structuur en voor investeringen in projecten als Beek. Het gaat goed in ons land, maar het kabinet doet naar ons idee te weinig voor de welvaartspositie van gezinnen met kinderen op het minimumniveau. Het gaat goed in ons land, maar laten wij het ook goed houden in de grensregio's. Deze streken opofferen aan goedbedoeld hobbyisme, lijkt ons geen goede zaak. Ook de grensregio's moet je Europees bekijken.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Sociaal beleid loont. Sociaal beleid van de overheid en van bedrijven ondersteunt loonmatiging en stimuleert de werkgelegenheid. Vanuit de rest van Europa wordt dan ook met enige jaloezie naar Nederland gekeken. De economische groei in Nederland is immers vergelijkbaar met die in de States, en ze is 1,5% hoger dan het gemiddelde voor Europa. De werkloosheid in Nederland is ongeveer de helft van die in Frankrijk, en een stuk lager dan die in Duitsland. Ook de inflatie en de lange rente zijn lager dan in de rest van Europa.

De banengroei in Nederland is spectaculair en meer dan voldoende om de extra mensen die zich aanbieden op de arbeidsmarkt, op te vangen en tegelijkertijd een deuk te slaan in het werkloosheidscijfer. De verhouding inactieven-actieven daalt fors, en de koppeling blijft betaalbaar. De loonkosten en de wig dalen, hetgeen bijdraagt aan de groei van de werkgelegenheid.

Maar niet iedereen komt mee. Probleem blijft immers dat het gros van de banen naar schoolverlaters, herintredende vrouwen en banenwisselaars gaat, terwijl de langdurig werklozen te vaak het nakijken hebben. Het aantal langdurig werklozen steeg de laatste vier jaar fors, maar gelukkig begint deze stijging nu voor het eerst gekeerd te worden. Ik meen dat dit dankzij de Melkertbanen en de lastenverlichting aan de onderkant is. Vooral laag- of ongeschoolde mannen en allochtonen met weinig of geen werkervaring, vaak in de grote steden, worden steeds vaker getroffen door langdurige werkloosheid. Zo is de werkloosheid onder laagopgeleiden twee keer zo hoog als gemiddeld. De structurele achterblijvers zitten vooral in wijken als Lombok, de Schilderswijk, de Bijlmer en Klarendal. We mogen niet accepteren dat steeds dezelfde mensen werkloos zijn en blijven. Daarom moeten we met z'n allen de uitdaging aangaan veel meer voor deze mensen te doen. Immers, Nederland heeft een relatief lage participatiegraad. Meer participatie geeft langdurig werklozen perspectief, het vergroot tegelijkertijd de belasting- en premiegrondslag en het verbetert de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat die we in Nederland hebben opgebouwd.

Naast de vele specifieke maatregelen die het kabinet neemt, pleit de PvdA-fractie, met het oog op een beter milieu en meer werkgelegenheid, voor een forse uitbreiding van de experimenten dienstencheques in de schoonmaakbranche naar de groenvoorziening. Ook pleiten wij voor een offensieve aanpak van de combinatie werk en leren. Kan de minister aangeven of het kabinet hiertoe bereid is? Ik doel met name op de uitbreiding van het experiment van de dienstencheques. Is het kabinet ook bereid, in verband met de ook door het CDA en de VVD genoemde hogere marginale wigproblematiek bij de speciale afdrachtkortingen (SPAK's) een additionele halve doorstroom-SPAK in te voeren voor de doorstromers uit het 100-115%-traject naar het 115-130%-traject? Is het kabinet bereid met de sociale partners in discussie te gaan over de suggestie van de heer Wallage voor een Verbond van goedwillenden om meer langdurig werklozen, allochtonen en gehandicapten aan de slag te krijgen? Het is immers triest te moeten horen dat van de 162.000 WAO'ers, gehandicapte ambtenaren en vroeggehandicapten die noch werken, noch een opleiding volgen, 56.000 naar eigen oordeel zeggen te kunnen werken, en tegelijkertijd te moeten constateren dat de 50 grootste werkgevers in Nederland de laatste vijf jaar hun nettowinst met 56% en hun omzet met 13% zagen stijgen, maar wel 77.000 banen hebben geschrapt.

De PvdA-fractie ziet, ondanks de toegezegde verruiming van de spreekuurvoorziening in de rechtsbijstand van ik meen twee naar drie uur, knelpunten bij de allerlaagste inkomens waar het de rechtsbijstand betreft. Hoe kijkt de minister aan tegen een verzoek om 10 mln. extra beschikbaar te stellen voor de rechtsbijstand, te dekken door meeropbrengsten uit verkeersboetes, bijvoorbeeld door strengere vervolging?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik wil nog even terug naar de werkgelegenheid. Uw fractievoorzitter heeft gezegd dat als het Verbond van goedwillenden niets op zou leveren, hij namens zijn fractie zou komen met voorstellen om 40.000 banen in de lagere echelons te creëren. Wanneer komt de PvdA-fractie daarmee? Als blijkt dat het overleg tussen kabinet en werkgevers niets heeft opgeleverd? Of is de PvdA zélf bezig die dialoog met de goedwillenden op gang te brengen?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik denk hierbij aan het Belgische model. De problematiek van de langdurig werklozen is omvangrijk. Wij vinden dat werkgevers niet zomaar de bal over de schutting kunnen gooien en tegen de overheid zeggen: los het allemaal maar op. Deze discussie zal terugkomen bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bij de hervorming van sociale zekerheid. Daarbij kunnen premiedifferentiatie en statiegeld voor arbeid aan de orde komen. Het gaat erom werkgevers directe prikkels te geven om meer langdurig werklozen in dienst te nemen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Door ervaring wijs geworden, heb ik er niet zoveel fiducie in dat afspraken met werkgevers meteen tot resultaten leiden. Heeft de PvdA-fractie concrete voorstellen voor het creëren van 40.000 banen? Ik neem aan dat dit vooral in de overheidssector dient te gebeuren, omdat de markt niet thuis geeft.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Werkgevers die relatief veel allochtonen, gehandicapten of andere langdurig werklozen in dienst nemen, kunnen bijvoorbeeld een extra beloning van de overheid krijgen. Het is ook mogelijk dat zij minder geld in een fonds behoeven te storten. Ik wil nu niet op de details ingaan, want daarop komen wij terug bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik wil dit probleem vanavond wel op de agenda plaatsen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Komt u, na afronding met het gesprek met de werkgevers, met een concreet voorstel voor het creëren van 40.000 banen? Als u dat toezegt, weet ik waar ik met de PvdA-fractie aan toe ben.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik weet nog niet zeker of wij een concreet voorstel voor het creëren van 40.000 banen zullen doen. Die banen komen niet zomaar uit de lucht vallen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Uw fractievoorzitter heeft dit aantal genoemd.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Elke econoom en iedereen die bekend is met het bedrijfsleven kan beamen dat het moeilijk is om banen te creëren. Belangrijk is om met goedwillende werkgevers een verbond aan te gaan om samen met de overheid iets te doen aan de problematiek van de langdurig werklozen. Bedrijven die hun best doen om allochtone werklozen aan werk te helpen, kunnen bijvoorbeeld een stempel van veelkleurigheid krijgen. In ons land is er een harde kern van langdurig werklozen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de VS waar de werkloosheid veel korter duurt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Uw fractievoorzitter heeft het aantal van 40.000 toch niet uit de lucht gegrepen?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dat was een indicatie; een ambitieniveau dat wij met z'n allen moeten nastreven. Ik heb de cijfers gegeven. De 50 grootste werkgevers kenden een stijging van de nettowinst met 56% gedurende de laatste vijf jaar en toch hebben zij 77.000 banen geschrapt. De overheid draagt niet alleen de verantwoordelijkheid voor de oplossing van dit probleem, bijvoorbeeld door het creëren van Melkertbanen. Ook de grootste werkgevers zijn hier voor een deel verantwoordelijk voor. De eerste besprekingen wekken de indruk dat werkgevers wel oren hebben naar verdere discussies over dit onderwerp. Laten wij die afwachten en proberen om daar met z'n allen iets van te maken.

De heer Marijnissen (SP):

De heer Van der Ploeg heeft gezegd dat de 50 grootste ondernemingen een rendementsstijging van 56% toonden en een omzetstijging van 13%, terwijl er 77.000 mensen uit moesten. Wat gaan wij daaraan doen?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Eerst moeten wij het probleem signaleren. Daarna volgt een analyse. Het is mogelijk dat een aantal van de geschrapte banen is teruggekomen bij toeleveringsbedrijven. Veel bedrijven doen namelijk aan outsourcing. Het kan ook zijn dat een aantal van die banen definitief verdwenen is en daarover kun je de discussie aangaan. Sociale Zaken en Werkgelegenheid is bijvoorbeeld bezig met premiedifferentiatie van de WW. Ik heb daar in een artikel in de Volkskrant duidelijk mijn kanttekeningen bij geplaatst. Een van de methodes is dat bedrijven die het bestand van werklozen relatief veel vervuilen, hogere premies moeten betalen. Een statiegeldmodel is ook denkbaar. Het gaat erom dat werkgevers worden geprikkeld om de uitstoot in de richting van het werklozenbestand te verminderen. Belangrijker nog is dat werkgevers worden geprikkeld om de uitstroom uit het bestand van langdurig werklozen te verhogen. Dat is het voornaamste probleem in Nederland. Een extra discussie daarover met de werkgevers is van essentieel belang, mede gelet op de genoemde cijfers. De werkloosheid daalt. Maar dezelfde groep mensen blijft nog steeds te lang hangen in dezelfde kaartenbakken. Er is wel ruimte voor enige euforie, maar het is ook nodig om na te denken over de anatomie van de werkloosheid.

De heer Marijnissen (SP):

De heer Van der Ploeg zegt dat heel veel werk dat bij de grote bedrijven is verdwenen mogelijkerwijze naar toeleveringsbedrijven is verschoven. Dit proces is al heel lang gaande. Mijn vraag is kort en simpel. Heeft hij met zijn analyse al enig inzicht hoe het ervoor staat?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Er is enig inzicht in die zin dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bezig is met bepaalde studies om na te gaan hoe de werkgevers meer geprikkeld kunnen worden om het werklozenbestand minder te vervuilen en meer werklozen in dienst te nemen. Ik heb hem daarvoor twee suggesties aan de hand gedaan. Je moet ook naar de analyse kijken. Er zijn inderdaad 77.000 banen geschrapt. Ik heb nog niet alles precies in kaart. Ik ga dat wel proberen. Ik vraag dat tevens aan de minister en aan het Centraal planbureau. Je moet niet te gemakkelijk zeggen dat een hoop van die banen niet elders teruggekomen zijn. Als inderdaad blijkt dat dit het geval is, want wij hebben er immers 100.000 banen per jaar erbij, kan het probleem minder ernstig zijn dan het lijkt. Het probleem blijft dat de uitstroomkans uit het bestand van langdurig werklozen in Nederland erbarmelijk laag is. Daaraan moeten wij wat proberen te doen.

De heer Marijnissen (SP):

Dat is de vraag waar het allemaal om draait. Kan de heer Van der Ploeg, nu hij dat signaleert, mij uitleggen hoe het zit met die enorme winststijgingen terwijl tegelijkertijd 77.000 banen zijn geschrapt? Ik kan hem nu al verzekeren dat deze bij lange na niet allemaal zijn teruggekomen bij toeleveringsbedrijven. Zo dat al het geval is, gebeurt dat altijd tegen slechtere arbeidsvoorwaarden. Hoe kan de heer Van der Ploeg dit alles rijmen – het is niet het eerste jaar dat dit gebeurt, maar het zoveelste jaar – met de jaren aangehouden generieke lastenverlichting voor het bedrijfsleven? Waarom is daaraan nooit de clausule verbonden in verband met de werkgelegenheid?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Er zijn twee punten in het betoog van de heer Marijnissen die mij enigszins verbazen. Eerst schuift hij mij een soort verantwoordelijkheid in de schoenen alsof ik de werkgever ben die deze mensen ontslagen heeft en voorts doet hij alsof ik degene ben die altijd gepleit heeft voor generieke lastenverlichting. Nee, de Partij van de Arbeid is de partij in deze Tweede Kamer die altijd gepleit heeft voor specifieke lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Ik herinner hem aan de debatten van vorig jaar en het jaar daarvoor. Ik heb altijd gepleit, zoals ik dat net ook heb gedaan, voor een specifieke afdrachtkorting voor eenvoudige banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en liefst ook gericht op langdurig werklozen. Leg mij niet in de mond dat de PvdA voorstander zou zijn van generieke lastenverlichting. De lastenverlichting moet plaatsvinden aan de onderkant van de arbeidsmarkt, waar zij het meeste bijdraagt aan de werkgelegenheid. Daarbij horen ook dingen als verlaging van de BTW op kinderopvang.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik wil hierop twee reacties geven. Ik begrijp ook wel dat de heer Van der Ploeg niet gaat over de banen in het bedrijfsleven. Dat is precies de achtergrond van mijn vraag. Want die generieke lastenverlichting heeft wel plaatsgevonden! Hij kan wel zeggen dat het de inzet van zijn fractie is geweest een specifieke lastenverlichting, maar de generieke is er evenzogoed geweest. Bij mijn weten maakt zijn partij toch deel uit van dit kabinet.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Als de heer Marijnissen kijkt naar de cijfers – ik wil dat nog wel een keer uitleggen – zal hij zien dat een groot deel van de lastenverlichting, met name tijdens dit paarse kabinet aan de onderkant van de arbeidsmarkt terecht is gekomen. Ik wijs op de ouderenaftrek. Ik noem de verhoging van de belastingvrije som. Dat zijn zaken die met name de laagste inkomens helpen. Ik wijs op de evenwichtige inkomensverhoudingen die ook tijdens dit paarse kabinet tot stand zijn gekomen. Dat is mede mogelijk gemaakt door een lastenverlichting die geconcentreerd is op de onderkant van de samenleving en het liefst op de onderkant van de arbeidsmarkt.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Dat moge zo zijn, maar de lastenverlichting is in die zin generiek dat de bedrijven die de heer Van der Ploeg schetste – met die enorme rendementen en die ontslagen – ook van die regelingen hebben kunnen profiteren.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dat klopt. Daarom willen wij juist een discussie aangaan over een Verbond van goedwillenden om te proberen die werkgevers, zo die er zijn, daarop aan te spreken. Daarover gaan wij de komende maanden in discussie. Ik hoop dat de heer Marijnissen zijn bijdrage daaraan zal leveren.

De heer Marijnissen (SP):

Daarvan kan de heer Van der Ploeg absoluut zeker zijn. Ik ben zeer benieuwd welke welwillende werkgever hij zal vinden met dit kabinet dat zo genereus is geweest voor die werkgevers dat nu in een keer het licht gezien schijnt te hebben en dan bereid is met hem welwillend te gaan werken aan meer werkgelegenheid in ons land!

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Misschien helpt het volgende de heer Marijnissen. Aan een aantal van die specifieke lastenverlichtingen voor bedrijven zouden condities moeten worden verbonden, zoals het feit dat men echt langdurig werklozen, allochtonen en ex-gehandicapten in dienst neemt. Daarover spreken wij in het Verbond van goedwillenden. Ik denk dat de afstand tussen de heer Marijnissen en mij niet zo groot is als misschien wel lijkt.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wil de heer Van der Ploeg een vraag stellen over zijn visie op de rol van werkgevers. Ik ben het voor een groot deel met hem eens: bij de bestrijding van langdurige werkloosheid moeten ook werkgevers een vrij grote rol spelen. Dat is volgens mij ook een van de redenen waarom het CDA een andere mix heeft bepleit. De heer Van der Ploeg heeft in het kader van de arbeidsvoorziening de rol van werkgevers geweldig verminderd. Hij heeft ook geweldig bezuinigd op de arbeidsvoorziening. Dat geld is voor een deel besteed in de marktsector. Een en ander is verschoven naar de Melkertbanen. Is het beleid van de heer Van der Ploeg zelf eigenlijk niet gericht op vermindering van de rol van particuliere ondernemers en op het op het bordje schuiven van de overheid? Hij heeft zelf een beleid ingezet waarbij de overheid de arbeidsmarkt voor laagbetaalden regelt. Dat is een van de argumenten geweest voor de Melkertbanen en een van de argumenten voor de bezuiniging bij de arbeidsvoorziening. Het is ook een van de argumenten geweest om een rol van de werkgevers bij de arbeidsvoorziening te bepleiten. Staat dat beleid niet haaks op wat de heer Van der Ploeg nu zegt?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het betoog van de heer Terpstra is zo interessant, dat ik soms moeite heb om het te volgen. Ik zal toch proberen er antwoord op te geven. Het punt is het volgende. Men maakt een regeerakkoord en kijkt daarbij naar de samenleving. Dan ziet men ook het CDA. Daar houdt men altijd rekening mee bij een regeerakkoord.

De heer Terpstra (CDA):

Uiteraard!

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het CDA wil ook een laag financieringstekort. Dat betekent dat als men iets wil doen voor langdurig werklozen en de inzet van Melkertbanen, er ook ergens bezuinigd moet worden. Sterker nog, de overheidsfinanciën moesten op orde gebracht worden. De heer Terpstra heeft net de minister van Financiën daarvoor geprezen, en terecht! Er moest dus op verschillende plekken bezuinigd worden. Toen is er naar de arbeidsvoorziening gekeken. Er was daar ruimte voor een efficiënter beleid, ook als men rekening hield met het feit dat het succes bij het aan de bak helpen van langdurig werklozen niet altijd even groot was. Dat is een beleidskeuze die in dat traject is gemaakt.

De heer Terpstra (CDA):

Ik vind het uit de arbeidsvoorziening gooien van de werkgevers, om daarna een beroep te doen op welwillende werkgevers, geen efficiënt beleid. Ik ben er overigens wel voor om dat beroep te doen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De arbeidsvoorziening kan en heeft een belangrijke rol gespeeld. Het kan echter zijn dat particuliere arbeidsbemiddeling doelmatiger is.

De heer Terpstra (CDA):

In de visie op de arbeidsvoorziening en de Melkertbanen heeft de heer Van der Ploeg zelf het probleem voor een deel verschoven naar de overheid. Nu wil hij het probleem weer terugschuiven naar de marktsector. Met dat laatste ben ik het overigens eens.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik denk dat een stuk van onze verwarring ontstaat door semantiek. De heer Terpstra zegt dat ik een deel van het probleem verschoven heb naar de overheid. Ik zou het heel anders zeggen: de overheid heeft de verantwoordelijkheid van een stuk van het probleem van de langdurige werkloosheid op zich genomen. Dat is een andere manier om ernaar te kijken. Misschien als de heer Terpstra er een nachtje over slaapt, dat hij morgen zegt: misschien zit er wel wat in!

De heer Terpstra (CDA):

Ik spreek de heer Van der Ploeg morgen wel, na het slapen!

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik wil nu naar wat internationale aspecten toe. Op mondiaal niveau is de toenemende kloof tussen rijk en arm mensonterend. Zo had 30 jaar geleden de armste 30% van de wereldbevolking 2,3% van het wereldinkomen. Nu is dat slechts 1,4%. De rijkste 20% zag hun aandeel stijgen van 70% naar 85%. Een bijzonder klein aantal miljonairs op deze aardbol bezit samen bijna evenveel als de helft van de wereldbevolking. Ik noem deze punten om nog eens het belang van ontwikkelingssamenwerking te onderstrepen.

Ik kom nu bij Europa en de EMU.

De heer Van Dijke (RPF):

Voordat de heer Van der Ploeg naar Europa gaat, stel ik hem de volgende vraag. Hoe kan hij, die cijfers noemende, tevreden zijn met wat in dit kabinet met betrekking tot de hoogte van het budget voor ontwikkelingssamenwerking is afgesproken? In dat licht verwacht ik van hem een voorstel om hier een verruiming van het budget te bepleiten.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik noem de cijfers vooral voor diegenen in de Kamer die zouden bepleiten dat het wel wat minder kan met ontwikkelingssamenwerking. Ik doel dan op mensen in de coalitie en mensen daarbuiten. Die geluiden hoor je veel, in de politiek en de samenleving. Voor ons zijn het geld en de gemaakte afspraken broodnodig om iets te kunnen doen in de wereldeconomie. Overigens gaat het niet alleen om geld. De fractie van de Partij van de Arbeid is een overtuigd voorstander van vrijhandel, niet alleen voor de rijke landen in de OESO, maar ook voor de ontwikkelingslanden. De ontwikkelingslanden treffen nog te vaak een gesloten blok aan van rijke landen die hun producten niet toelaten. Men moet het dus niet alleen in geld zien, maar ook in vrijhandel. Dat ontwikkelingslanden de kans krijgen om hun producten te slijten op westerse markten, is soms een ideale manier voor deze landen voor ontwikkeling. Het gaat dus niet alleen om geld.

De heer Van Dijke (RPF):

Dat ben ik helemaal met de geachte collega Van der Ploeg eens. Mij is het echter om het volgende te doen. Hij signaleert een trend die er niet gunstig uitziet: een toename van de rijken en een verscherping van de problematiek van de armen. In dat licht bezien, zul je toch tot beleidsaanpassing moeten komen, wil je ook in internationaal verband kunnen spreken van gerechtigheidspolitiek.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dat is dus ook precies de reden waarom de PvdA internationale gerechtigheid hoog in het vaandel heeft, waarom wij zeer hechten aan een minister voor Ontwikkelingssamenwerking en geen staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking willen, waarom wij ervoor pleiten dat ook de ontwikkelingslanden een faire kans krijgen om hun producten te slijten op westerse markten en waarom wij hechten aan de afspraken over ontwikkelingssamenwerking, namelijk geen verdere bezuiniging.

De heer Van Dijke (RPF):

De heer Van der Ploeg signaleert een trend. Daar hoort een tegenmaatregel bij, ook in geld, dus een verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking, om die trend enigszins te keren.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het is niet duidelijk dat meer geld altijd helpt. Ik zou misschien wel meer geld willen, maar belangrijker is een andere mix van het geld. Er moet meer geld gaan naar primaire hulp en onderwijs, met name van meisjes. Het moet dus op een andere manier besteed worden. Daarnaast kan ik niet genoeg benadrukken dat het openen van markten voor ontwikkelingslanden misschien wel veel belangrijker is, wat recent onderzoek ook aantoont.

De heer Terpstra (CDA):

De heer Van der Ploeg heeft bij de bestrijding van de langdurige werkloosheid een vlammend pleidooi gehouden voor het inschakelen van goedwillende ondernemers. Ik steun het geheel dat hij aandacht vraagt voor de ontwikkelingsproblematiek. Vindt hij ook dat bij ontwikkelingssamenwerking meer gebruik moet worden gemaakt van het Nederlandse bedrijfsleven? Ik stel die vraag, omdat minister Pronk daar over het algemeen vrij huiverig tegenover staat. Het pleidooi van de heer Van der Ploeg voor meer handel is volgens mij alleen maar mogelijk als ook het particuliere bedrijfsleven wordt ingeschakeld. Hoe staat hij daar tegenover?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

In het buitenlands beleid zoeken wij steeds meer naar integratie van Ontwikkelingssamenwerking, Economische Zaken en overigens ook Onderwijs en Milieubeheer. Wij moeten kijken naar gemeenschappe lijke belangen, win-winsituaties, zowel voor Nederland als de ontwikkelingslanden. Naar mijn mening is daarbij soms ook een belangrijke rol voor het Nederlandse bedrijfsleven weggelegd.

Voorzitter! Dan kom ik te spreken over de overheidsfinanciën en de EMU. Hoewel het goed gaat, en ik denk dat de minister van Financiën daar blij mee zou moeten zijn, is er toch geen reden voor euforie over het verloop van de overheidsfinanciën. Eigenlijk is het nooit goed. Je moet altijd bezorgd zijn. Het EMU-tekort komt lager uit dan voorzien in het regeerakkoord en ook ruim onder het Maastricht-plafond. Voor een deel komt dat vanwege overschotten bij sociale fondsen en de lagere overheden. Er is een aanzienlijke daling van de schuldquote, maar een flinke portie daarvan is het gevolg van een lager tegoed van het Rijk bij De Nederlandsche bank.

Ik zal hierna schetsen wat wij in 1998 en de jaren erna zouden moeten doen. Voor 1998 wil de PvdA-fractie dat de koopkracht voor de laagste inkomens in de plus komt. Wat was er namelijk aan de hand? In 1995 en 1996 werd vooral gekozen voor de dubbelslag van lastenverlichting en tekortreductie. 1997 was vooral een jaar van schuldreductie en zeer bescheiden lastenverlichting. Daarom gaat de PvdA-fractie ervan uit dat de laagste inkomens in 1998 een beetje in de plus komen. Hierbij pleiten wij mede voor invoering van het nieuwe instrument van een werknemersaftrek voor de laagstbetaalde werknemers en van nog eenmaal een lastenverlichting ten behoeve van de koopkracht en de bevordering van de werkgelegenheid. Kan de minister meegaan in deze argumentatie?

Dan heb ik nog iets over het tijdpad en met name het EMU-tekort. Hoofdpunt hier is dat "close to balance" voor de PvdA-fractie niet "nul" betekent. De PvdA-fractie pleit voor een geleidelijke verdere reductie van het tekort tot 2% van het BBP in de komende jaren. Dit laat voldoende ruimte voor een conjuncturele marge onder het plafond van 3% en met een dergelijk tijdpad voor het EMU-tekort kan de schuldquote gestaag dalen in de richting van 60% van het BBP. Bovendien kan het bij goed weer iets verder dalen en bij slecht weer heb je nog wat ruimte onder het plafond van 3%. Bij een nominale groei van 5% gaat het dan in beginsel om een daling van de schuldquote met in ieder geval 1,5 procentpunt en volgens de losse pols misschien wel 3 procentpunten per jaar.

Voor de PvdA-fractie betekent close to balance niet noodzakelijk een tekort van 0%, maar veel eerder houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de zin van een schuld die in een bevredigend tempo naar 60% van het BBP daalt. Kan de minister zijn oordeel en, als hij het heeft, het oordeel van de Ecofin-raad, over onze visie op de overheidsfinanciën geven?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Van der Ploeg zal begrijpen dat ik zijn idee steun. Hij kiest een middenpositie. Betekent dit dat de PvdA-fractie nu reeds een voorschot neemt op de discussie over het stabiliteitspact en dat de PvdA-fractie niets wil weten van een strakke planning om desnoods te komen tot een tekortreductie van 1% om niet te zeggen 0%? Wat is de positie van de PvdA in de discussie over het stabiliteitspact?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De PvdA-fractie vraagt zich met u af – omdat ook wij veel flarden in de pers tegenkomen en het onplezierig is een discussie over het stabiliteitspact te voeren zonder de beschikking te hebben over onderliggende stukken – of er al commitments door de regering zijn gemaakt inzake het stabiliteitspact die het toetreden tot de EMU vastleggen op harde afspraken over het handhaven van begrotingsdiscipline, ook na 1998. Er wordt gesproken over strafmaatregelen: eerst een depot en later een boete bij een excessief tekort. De interpretatie van de PvdA-fractie van de definitie van een excessief tekort is een tekort dat groter is dan 3% BBP, behoudens als het tijdelijk is en in uitzonderlijke omstandigheden. Omdat wij geen stukken van het kabinet hierover hebben, zijn wij het ermee eens dat de discussie uitgesteld moet worden. Wij moeten wachten op een nota van het kabinet. Intussen wil ik wel al aan de minister van Financiën vragen wat zijn mening is omtrent onze interpretatie van de definitie van een excessief tekort. Verder vraag ik de minister wanneer de Kamer een uitgewerkte nota over het stabiliteitspact tegemoet kan zien.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat is duidelijk. De minister moet zich nog uitspreken. In de media hebben uw coalitiegenoten zich al uitgesproken. Zij tenderen als ik mij niet vergis naar een nuloptie, om het zo maar te noemen. Dit betekent dat de PvdA duidelijk afstand neemt van de VVD en D66 op dit punt.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Wij hebben in de coalitie een soort vrijheid in gebondenheid. Wij nemen afstand, maar wij zoeken elkaar altijd weer op. Ik heb het standpunt van de PvdA-fractie kenbaar gemaakt. Wij gaan door met een geleidelijke reductie van het financieringstekort. Wij hebben een interpretatie gegeven van de definitie van een excessief tekort. Wij wachten de mening van de minister van Financiën af. Een debat over de EMU en het stabiliteitspact vinden wij op dit moment voorbarig. Wij hebben er geen behoefte aan zo'n discussie te voeren zonder een onderliggend stuk van het kabinet.

De heer Ybema (D66):

Collega Van der Ploeg betrekt de stelling dat 2% EMU-tekort valt onder de definitie van close to balance. Close to balance betekent letterlijk natuurlijk 0%. Het lijkt mij dat, als je het hebt over bandbreedtes onder 3%, 2% wel erg ver verwijderd is van balance.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik weet niet hoe goed uw Engels is, maar balance betekent evenwicht. Evenwicht kan in dit verband ook betekenen dat de staatsschuldquote gestabiliseerd is. Maar ik wil geen semantische discussie voeren, omdat wij wachten op de nota van de regering. Vooralsnog is onze mening niet dat close to balance nul betekent. Close to balance is close to balance.

De heer Ybema (D66):

Balance betekent in de opvattingen over de begrotingssystematiek evenwicht tussen opbrengsten en uitgaven. In rond Nederlands betekent dit een sluitende boekhouding.

Ik begrijp dat de PvdA van mening is dat 2% voldoende is voor het EMU-tekort. Ik vind dat echt onvoldoende. Ik vind dat wij daarmee veel mogelijkheden laten liggen voor verdere lastenverlichting, wat u heel belangrijk acht. U hecht ook aan een verdere bevredigende daling van de schuldquote. Denkt u dit te kunnen realiseren met een EMU-tekort van 2%?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dat hangt ervan af of het goed weer of slecht weer is. Bij normaal weer denk ik dat het voldoende is. Als het goed weer is, ga je iets meer naar beneden. Bij slecht weer neem je iets meer ruimte.

Nog even terug naar close to balance. Ik zeg het maar zoals het eerstejaars economiestudenten verteld wordt. Close to balance betekent geen financieringstekort van 0%. Balance betekent in de leer der overheidsfinanciën een financieringstekort dat overeenkomt met een nominale groei maal de gewenste schuldquote. Daar kun je echter over van mening verschillen. U hebt uw interpretatie en ik de mijne. Ik sta open voor suggesties en discussie, maar dan nadat het kabinet met een nota is gekomen. Alles wat ik dus nu zeg, is voorlopig van aard.

De heer Ybema (D66):

Nog een laatste vraag over de daling van de schuldquote. Op welke termijn moeten wij die 60% EMU-norm hebben bereikt in de opvatting van de PvdA?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dat is voor mij geen wet van Meden en Perzen. Ik wil dat die schuldquote met een aantal procentpunten daalt, zoals dat de laatste jaren netjes gebeurt. Wij moeten proberen om die trend door te zetten.

De heer Hoogervorst (VVD):

Dit is een discussie die al zo'n twintig jaar in dit parlement loopt. Steeds gaat het om de afweging: doen wij wat meer aan het tekort of doen wij wat meer aan lastenverlichting? Op de lange termijn maakt het natuurlijk niets uit.

De voorzitter:

U heeft uw termijn nog niet.

De heer Hoogervorst (VVD):

Neen, maar ik maak mijn eerste opmerking en die zal niet zo lang zijn.

De voorzitter:

Dat moet ook, want anders moet ik u het woord ontnemen.

De heer Hoogervorst (VVD):

Het resultaat is dat wij nu een staatsschuld van 80% van het BNP hebben en dat wij per jaar 30 mld. aan rentelasten betalen. Als wij die staatsschuld niet zouden hebben, zouden wij elke burger in dit land...

De voorzitter:

Hier maak ik bezwaar tegen. Dit is écht iets voor uw termijn. Wilt u nu uw vraag stellen?

De heer Hoogervorst (VVD):

Als het zó moet, maak ik mijn interruptie niet af.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Het succes van ons monetair beleid heeft niet te maken met een schuldquote of een tekort. Die zaken zijn wel belangrijk maar het zijn andere redenen waarom ze belangrijk zijn. Het succes van ons monetair beleid heeft te maken met ons sociale beleid, hetgeen loonmatiging aanmoedigt en leidt tot een sterke munt, lage inflatie en lage rente. Zo bezien kan de benoeming van dr. Duisenberg worden gezien als een compliment aan het adres van de ondertekenaars van het akkoord van Wassenaar, waaronder de heer Kok.

Voorzitter! Hier en daar is er in Europa inderdaad sprake van creatief boekhouden. Men denke maar aan de wijze waarop de heer Chirac via privatisering de kas met circa 12 mld. spekt door ontvangst van een eenmalige som van de Franse Télecom in ruil voor het aangaan van toekomstige pensioenverplichtingen. Toch moet worden gezegd dat landen, uiteenlopend van Frankrijk en Duitsland tot Spanje en Italië, hun uiterste beste doen om aan de budgettaire normen van Maastricht te voldoen. Het gaat met moeite en pijn, maar ik constateer dat er bewegingen in die richting zijn. Zonder ook maar iets af te doen aan het politieke belang van deze normen, wijs ik op het belang van een verenigd Europa.

Bovendien behoeven meer toetreders bij de start van de EMU niet noodzakelijk tot een zwakkere euro te leiden, zolang de Europese centrale bank zich maar aan haar statuten houdt: geen "bail-out" van probleemlanden, geen financiering door middel van de geldpomp, onafhankelijkheid en prijsstabiliteit. Tot nu toe heeft geen enkele econoom een oorzakelijk verband kunnen vinden tussen een ruimer budgettair beleid en een zwakkere munt. Is de minister van mening dat, als zuidelijke landen een soortgelijke prestatie leveren met betrekking tot de normen van Maastricht als Frankrijk en Duitsland – en als de EMU toch van start gaat in 1999 met in elk geval Frankrijk en Duitsland – ook dergelijke zuidelijke landen recht op toetreding tot de EMU hebben vanaf de start? Dit is geen politiek beladen maar een neutrale vraag.

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! De heer Van der Ploeg zegt enerzijds dat Frankrijk gebruikmaakt van eenmalige trucs en anderzijds zet hij grote vraagtekens bij de betekenis van de EMU-criteria. Dit is nu precies het hellende vlak waar wij ons op begeven. Nu maakt de heer Van der Ploeg ook de weg vrij voor zuidelijke lidstaten die op geen enkele manier aan de EMU-criteria voldoen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Als landen als Spanje op dezelfde manier voldoen aan de normen als een land als Frankrijk en als de EMU in 1999 van start gaat, wil ik van de minister weten welke redenen er zijn om landen als Spanje niet lid te laten zijn van de EMU. Ik zeg dit tegen de achtergrond van het belang dat mijn fractie hecht aan een verenigd Europa. Overigens wijs ik u op een rechts-liberaal blad, huisvoer voor u, The Economist, welk blad het heeft over mensen zoals u. Natuurlijk wordt u niet met naam en toenaam genoemd maar er wordt gesproken over "muddled thinking and plain hypocrisy" in het EMU-debat. Dat hoor ik ook van uw zijde. Als landen als Italië en Spanje dezelfde "track record" krijgen als landen als Frankrijk, wat let hen dan om ook vanaf het begin deel te nemen aan de EMU?

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! Voor de PvdA maken de Franse trucages, die enorm zijn, de weg vrij voor landen als Spanje en Italië. Ik hoop dat de minister van Financiën dit goed in zijn oren knoopt.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voor alle duidelijkheid: de fractie van de PvdA heeft nog op geen enkele manier goedkeuring gehecht aan de werkwijze van Frankrijk, of dat nou trucs zijn of niet. Echter, mocht besloten worden dat de EMU in 1999 van start gaat, dan moet er van start worden gegaan op grond van het principe gelijke monniken, gelijke kappen. Als het goed genoeg is voor Frankrijk, is het ook goed genoeg voor Spanje en Italië. Ik heb twijfels gezaaid over het economisch belang van budgettaire normen, maar ik weet ook dat er geen enkele politieke twijfel mag bestaan over het belang van die normen. De heer Hoogervorst moet mij niet in de mond leggen dat ik die normen zou willen versoepelen of veranderen. Ik zeg alleen dat ik het principe "gelijke monniken, gelijke kappen" wil, als wij van start gaan. Ik vraag of ook de minister van Financiën dat van belang vindt.

De heer Hoogervorst (VVD):

U vindt dat als Frankrijk trucjes uithaalt, andere landen dat ook mogen doen. Dat is precies waar ik bang voor ben. Overigens verbaast uw houding mij niks, want u hebt ongeveer een jaar geleden al gezegd dat wat u betreft de beslissing aan Frankrijk en Duitsland is en dat wij ons daar gewoon bij aansluiten.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik spreek geen oordeel uit of Frankrijk wel of niet aan de budgettaire normen van Maastricht, waartoe wij politiek besloten hebben, heeft voldaan. Het enige wat ik zeg, is dat wat goed genoeg is voor Frankrijk ook goed genoeg mag zijn voor landen als Italië en Spanje. Ik hoop dat u het principe van gelijke monniken, gelijke kappen wilt implementeren, ook met het oog op een verenigd Europa. Ik wil niet dat er, zoals The Economist zegt, tension komt, spanning komt tussen de noordelijke Europese landen en de zuidelijke Europese landen.

De heer Hoogervorst (VVD):

De PvdA en de VVD zijn het over één ding eens. Frankrijk heeft een grote truc toegepast. Alleen trekt u er een andere conclusie uit.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik spreek daar nog geen oordeel over uit. Nederland kent ook het vak van boekhouden. Ik wil dat nog geen trucs noemen.

De heer Van Dijke (RPF):

Wij mogen vermoeden dat de trukendoos van Frankrijk royaal is. Vindt de heer Van der Ploeg dat de trukendoos van Frankrijk meegenomen mag worden in de EMU, ja of nee?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik vind dat ik daar nog geen oordeel over kan uitspreken tot het voorjaar van 1998. Dan gaan de mensen die daarover gaan naar de cijfers van 1997 kijken. Dan wordt er naar het tekort gekeken. Wellicht zal men subjectief oordelen als er echt bovenmatig sprake is van trucs. Dan zegt men misschien "nee" of men zegt misschien "ja". Dat is nu volstrekt niet aan de orde, maar in het voorjaar van 1998. Ik weet niet wat dan de inflatie, de rente, de schuld en het tekort zullen zijn. Het enige wat ik zeg, is dat als het goed genoeg is voor Frankrijk, en Spanje en Italië vergelijkbare resultaten halen, het ook goed genoeg is voor Spanje en Italië.

De heer Van Dijke (RPF):

Dat begrijp ik wel, maar vindt u trucs acceptabel of niet? Daar gaat het in feite toch om? Wil je een betrouwbare EMU, dan moet je die zonder trucs realiseren, want met trucs is het een luchtballon die je zo doorprikt.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Nogmaals, u loopt vooruit op een beoordeling die ik niet zal maken voor het voorjaar van 1998.

Ik wil nu spreken over de noodzakelijkheid van een omslag van saneren naar investeren. Duidelijk is dat een gestage daling van de schuldquote gepaard gaat met vrijvallende rentelasten. Ook de komende zes jaar zal deze ruimte bikkelhard nodig zijn om te investeren in de kwaliteit van de samenleving. Het gaat ons dan niet alleen om de harde infrastructuur, spoorwegen, bruggen en dergelijke, maar vooral ook om de zachte infrastructuur. Denk aan onderwijs, onderzoek, ontwikkeling, milieu etc. Het gaat ook om het veiligstellen van de oudedagsvoorziening, zoals in de stukken van het kabinet staat. Behalve door de ruimte die ontstaat door de daling van het aantal inactieven en de sociale premies, is het naar het oordeel van de PvdA-fractie onverstandig om veel geld opzij te zetten voor lastenverlichting in de jaren na 1998. Immers, de welvaart, het welzijn en de concurrentiepositie van ons land hangen in hogere mate af van een kwalitatief hoog niveau van materiële en immateriële voorzieningen dan van verdere bezuinigingen en lastenverlichtingen. Ook de voorzitter van VNO-NCW heeft deze mening. Hoe kijkt de minister aan tegen onze visie om van 1999 een daadwerkelijke en forse omslag van saneren en lastenverlichting naar investeren te bewerkstelligen? Op korte termijn is het overigens van essentieel belang dat de common-areagelden, de opbrengst van de verkoop van staatsdeelnemingen die naar het FES vloeien, zo snel en effectief mogelijk ingezet worden. Kan de regering verzekeren dat zij haar best doet om zoveel mogelijk van deze projecten naar voren te trekken?

Sinds de Tussenbalans van 1991 wordt er gekort op exploitatiesubsidies voor het stads- en streekvervoer. Die korting was nodig, want er was aanzienlijke efficiencywinst te behalen in deze bedrijfstak. Ondanks de stelling van de bureaus McKinsey en Bakkenist, dat deze efficiencytaakstellingen het maximaal haalbare waren, heeft het vorige kabinet besloten verder te bezuinigen. Aan de haalbaarheid daarvan heeft de PvdA-fractie altijd getwijfeld. Tot nu toe hebben wij daarin gelijk gehad. De laatste drie jaar is slechts het tussenbalansdeel van de korting, namelijk 25 mln. structureel, geëffectueerd. Ook voor 1997 en de jaren daarna staat voor het openbaar vervoer weer 75 mln. op de lat. Omdat het om structureel cumulatieve bezuinigingen gaat, betekent dit in 1998 een totaal van 115 mln. Mijn fractievoorzitter heeft tijdens de politieke beschouwingen gewezen op de onuitvoerbaarheid van deze bezuinigingen. Het doorgaan ervan betekent het schrappen van lijnen en gedwongen ontslagen, maar ook minder inkomsten uit kaartverkoop en het uitbetalen van wachtgeld. Collega Wallage heeft gewezen op het belang van investeren in nieuwe lijnen, mede met het oog op het komen tot een betere kosten-opbrengstverhouding. Wij investeren niet voor niets in het openbaar vervoer. Het laten rijden van bussen en trams kost geld. Grote bezuinigingen op de exploitatiesubsidies zijn strijdig met onze gezamenlijke pogingen te voorkomen dat Nederland dichtslibt met auto's en verwordt tot een Los Angeles. De premier heeft toegezegd de kortingen te heroverwegingen. Mijn vraag aan de minister luidt klaar en duidelijk hoe het staat met deze heroverweging.

De heer Terpstra (CDA):

De heer Van der Ploeg wil 1999 gebruiken als hét investeringsjaar.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

En de jaren daarna.

De heer Terpstra (CDA):

Uiteraard, en de jaren daarna. Hij geeft als voorbeeld de exploitatiesubsidies op het openbaar vervoer, de oudedagsvoorziening en delen van het onderwijs. Welke concrete investeringen stelt de heer Van der Ploeg eigenlijk voor? Tegen een heleboel projecten die er al zijn, heeft de PvdA veel bezwaren. Aan welke projecten moet ik denken als hij zegt dat de PvdA meer wil investeren?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Inderdaad, in het onderwijs. Wij zien dat de kans dat een kind van een schoonmaker naar de universiteit gaat, sinds 1970 niet is toegenomen. Die kans is nog steeds maximaal 1:20. Het is voor de PvdA-fractie een uitdaging meer te investeren in de toegankelijkheid van het onderwijs, het tegengaan van drop-outs in het onderwijs en de verbetering van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Een gerichte groepsgrootte, zoals aan de orde kwam tijdens de politieke beschouwingen, is essentieel. Het is echter ook cruciaal om leraren op moeilijke scholen te behouden. In de Schilderswijk en andere wijken zijn de groepen al klein, maar daar is het probleem dat de leraren na gemiddeld een jaar verkassen. Dat pleit mijns inziens voor salarisdifferentiatie en bijvoorbeeld allochtone leerlingenbegeleiders – dat is een vorm van de investeringen waarnaar de heer Terpstra vroeg – en voor een offensief seniorenbeleid. Al het extra geld dat voor die investeringen beschikbaar komt, moet het naar de mening van de PvdA-fractie echt gekoppeld worden aan heldere prestatieafspraken. Het geld mag dus niet tussen de stoeptegels door weglekken.

De heer Terpstra (CDA):

Met het laatste ben ik het roerend eens. Uw voorganger, de heer Melkert, en ik hebben de afgelopen jaren gevochten voor het FES om te bereiken dat er meer werd geïnvesteerd, in plaats van het doen van lopende uitgaven door de overheid, zoals onderwijsuitgaven en exploitatiesubsidies. Ik krijg toch de indruk dat u zegt: ik heb het FES nu eenmaal gevuld en ik ga nu een geweldige investeringspolitiek voeren door dingen te doen die de overheid eigenlijk zelf zou moeten doen buiten het FES om. Moet ik begrijpen dat u het FES nu eigenlijk afschaft en dat u de middelen toevoegt aan de begroting van Onderwijs? De heer Melkert en ik wilden met het FES – dat heette oorspronkelijk het Aardgasbatenfonds – eigenlijk bereiken dat Nederland de aardgasbaten en de verkoop van staatsbezit omzet in vermogen en dus niet gebruikt voor lopende uitgaven. Alle voorbeelden die u noemt, zoals de AOW en een beter onderwijs, zijn toch eigenlijk lopende uitgaven in onze gemeenschappelijke sector?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Investeren in de harde infrastructuur doen wij voornamelijk vanuit het Fonds economische structuurversterking. Daarin heeft u gelijk. Wij moeten er alles aan doen om dat zoveel mogelijk te voeden. Daarom zijn wij er ook blij mee dat er dit jaar een bedrag van 3 mld. in gaat uit hoofde van de common-areabaten en dat het ruimte maakt voor de 2 mld. voor het mobiliteitsplan. Ik heb echter ook gezegd dat men investeringen ruim moet zien. Het gaat niet alleen om harde investeringen, maar ook om zachte investeringen, dus om investeringen in de zachte infrastructuur. Voor ons is het onderwijs belangrijk, evenals het investeren in het milieu. Dat heb ik net al geantwoord op een vraag van de heer Terpstra. Dat komt niet uit het FES, maar misschien wel uit extra geld dat vrijkomt door economische groei. Daarom pleiten wij ervoor dat de lastenverlichting, die de vorige jaren vrij aanzienlijk geweest is, minder wordt om meer geld vrij te spelen voor investeringen in de kwaliteit van de samenleving.

De heer Terpstra (CDA):

U wilt het FES dus houden zoals het is?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ja, met meer geld erin, als dat kan. Maar wie wil dat niet?

Nu wij het over het onderwijs hebben, moet ik toch iets zeggen over de wachtgelden. Ik doe dat vooral in de richting van collega Ybema, vanwege publicaties in de pers. Het is geen dekking voor groepsgrootteverkleining. Wel wordt het wachtgeldprobleem kleiner bij een grote impuls die is gericht op groepsgrootteverkleining, misschien in combinatie met salarisdifferentiatie en seniorenbeleid. Wij verbazen ons over het voorstel van de heer Ybema voor een parlementaire enquête naar de wachtgelden. Zijn collega mevrouw Lambrechts heeft immers in de debatten over de wachtgelden in februari en mei telkenmale gevraagd om verzachting van de maatregelen die minister Ritzen wilde invoeren, onder andere door oudere wachtgelders vrij te stellen van de sollicitatieplicht.

De heer Ybema (D66):

Voorzitter! Mag ik meteen dit misverstand uit de wereld helpen?

De voorzitter:

U krijgt straks het woord. De heer Van der Ploeg zal eerst dit onderdeel afmaken.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Om die vraag te voeden...

De voorzitter:

Nee, u antwoordt al te lang op interrupties. Zodra u dit onderdeel heeft afgerond, kan de heer Ybema zijn vraag stellen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Wij vinden een zigzagkoers van D66, zoals ik het zojuist noemde, enigszins ongeloofwaardig. Een parlementaire enquête is een zeer zwaar instrument waarmee wij voorzichtig moeten omgaan. Zo pleit men niet voor een parlementaire enquête op grond van ongecontroleerde persflarden, zeker niet één dag voordat het rapport uitkomt. Een nuancering van de wachtgeldproblematiek is dat dankzij ingrijpende maatregelen, meer dan in andere overheidssectoren en in de marktsector, de wachtgelduitgaven in 1996 voor het eerst sinds twintig jaar dalen.

De heer Ybema (D66):

Ik wil de bewering waar collega Van der Ploeg mee begon corrigeren, want ik heb nergens voorgesteld dat er een parlementaire enquête zou moeten komen. Ik heb slechts gezegd dat de fractie van D66 zich in toenemende mate zorgen maakt over de dreigende explosieve groei van de post wachtgelden. Als daar niet op redelijk korte termijn een effectief beleid tegenover wordt gezet, moet de Kamer op een gegeven moment haar eigen verantwoordelijkheid nemen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Als u terugkomt op persberichten die wij gezien hebben en als u dus uw opmerking over een parlementaire enquête intrekt, zijn wij heel blij.

De heer Ybema (D66):

U moet mij op mijn woord geloven als ik zeg dat ik nooit heb voorgesteld om een parlementaire enquête te houden. Afgaande op perspublicaties vorige week, over explosieve groei van de post wachtgelden, heb ik wel steeds gezegd dat als het juist zou zijn dat er sprake is van een verdere stijging van het huidige niveau van 1,2 mld. naar ruim 1,7 mld., er een gigantisch probleem op ons afkomt. Ik heb hierover ook een brief gevraagd aan de minister van OCW. Dat probleem vraagt om een effectieve beleidsreactie op heel korte termijn.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik ben blij dat uw dreiging met een parlementaire enquête, naar ik hoop, nu weg is. Dan kunnen wij verdergaan met het debat.

De heer Ybema (D66):

Nu spreekt uzelf al over de dreiging met een parlementaire enquête. Als de beleidsreactie in onze ogen niet effectief zal zijn op korte termijn – wij hopen uiteraard dat er een pakket maatregelen komt dat prima is – dan rest de Kamer op een gegeven moment niets anders dan zelf het probleem aan te pakken. Dat betekent een parlementair onderzoek.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dan kunnen wij ook kijken naar het gedrag van de D66-fractie die keer op keer harde maatregelen in de wachtgelden heeft tegengewerkt, vooral daar waar het de oudere wachtgelders betreft.

De heer Ybema (D66):

Ik begrijp niet waar dat op gebaseerd is. Mijn collega Lambrechts heeft in het overleg met minister Ritzen keer op keer gepleit voor extra maatregelen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

U kunt de Handelingen erop nalezen en ik verwijs naar de wachtgelddebatten van februari en mei. Ik houd ook niet bij wat mijn collega's in mijn fractie allemaal doen, want dat is onbegonnen werk. Maar als u dat naleest, ziet u inderdaad dat uw collega telkenmale heeft gevraagd om verzachting van maatregelen die minister Ritzen wilde invoeren. Ik kan het ook niet helpen. Ik zou een gesprek met haar aangaan. Maar blijkbaar krijgen wij nu ook uw medewerking voor het invoeren van hardere maatregelen bij de wachtgelden. Het probleem is dus opgelost.

De heer Ybema (D66):

Ik kan u zeggen dat ik een aantal van dat soort debatten heb meegemaakt en ik heb ook gehoord dat zij pleitte voor aanvullende maatregelen. Ik heb ook de verdediging van minister Ritzen gehoord, die zei dat hij al zoveel maatregelen had getroffen en dat hij eerst de effecten wilde afwachten. Dat was steeds zijn opstelling.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Minister Ritzen zit duidelijk met een probleem. Vindt de heer Van der Ploeg dat de minister steun moet krijgen van de minister van Financiën om uit dit probleem te geraken, of moet minister Ritzen het zelf uitzoeken binnen zijn begroting?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik heb ook al in de pers gezegd dat in eerste instantie het probleem van de wachtgelden een probleem is van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Hij zal zijn uiterste best moeten doen om het probleem op te lossen, met steun van alle coalitiefracties. Mocht dat niet lukken, dan moet hij terug naar zijn collega's in de ministerraad. Misschien wordt er dan wat gedaan en misschien ook niet. Maar zijn argumenten zullen sterker zijn naarmate hij kan aantonen dat hij het uiterste geprobeerd heeft.

Voorzitter! Ik noem voorts de maatregel lesgelden vanaf het begin van de 16de verjaardag. Kan de minister ons verzekeren dat er gezocht wordt naar compensatie in de WTS voor ouders met een belastbaar inkomen tot ƒ 48.000? Kan de minister ons geruststellen en zeggen dat de bezuiniging op studiefinanciering MBO niet ten koste van de toegankelijkheid zal gaan? Kan de staatssecretaris zijn medewerking verlenen om de 130%-grens in het leerlingwezen te verruimen mocht blijken dat sociale partners het aantal leer-arbeidsplaatsen uitbreiden en deze vooral benutten voor oudere leerlingen?

Voorzitter! Ik wil vervolgens iets zeggen over het onderwerp cultuur. Ook kunst en cultuur zijn investeringen in het sociale en economische klimaat van Nederland. Het rijke aanbod van kunst en cultuur is een belangrijke vestigingsfactor. De PvdA-fractie constateert dat er belangrijke knelpunten zijn bij een aantal gezelschappen in de uitvoering van de Cultuurnota. Ongeveer 10 mln. extra zou een grote verlichting brengen, zeker nu de BTW-verlaging podiumkunsten niet doorgaat. Is de staatssecretaris of de minister bereid om de meeropbrengst van de Staatsloterij te gebruiken voor een lichte verhoging van het cultuurbudget? De PvdA-fractie vraagt dit mede vanwege het feit dat het kabinet de motie-Zijlstra, waarin wordt gevraagd 5% van de opbrengst van de krasloterij te bestemmen voor goede doelen in plaats van die naar Financiën te doen vloeien ter compensatie voor de Staatsloterij, niet heeft uitgevoerd.

De allerlaagste inkomens, in het bijzonder de alleenstaanden onder de 65, kampen te vaak met hoge huurquotes. Marktwerking ja, maar dan wel compensatie voor de laagste inkomens. Het is jammer dat het kabinet de motie-Duivesteijn, waarin wordt gevraagd om een verlaging eigen huurbijdrage voor alleenstaanden, niet heeft uitgevoerd. Inmiddels is de dekking tegen de wil van de Kamer gebruikt voor het tegengaan van segregatie, de uitvoering van de Energienota en de glas- en tuinbouw. Waarom heeft de regering het resterende geld uit cluster III op deze eigen wijze ingezet? Geeft de Kamer eens een keertje dekking aan bij een motie en vervolgens doet het kabinet er niets mee! Immers, de dekking die het kabinet nu gebruikt heeft, maakt het voor de PvdA-fractie haast onmogelijk voor een meerderheid in de Kamer te zorgen. De PvdA-fractie vindt dat het kabinet alsnog de uitvoering van de motie-Duivesteijn ter hand zou moeten nemen.

De PvdA-fractie is vurig voorstander van het bevorderen van het eigenwoningbezit onder de laagste inkomens. Dit is de andere kant van de volkshuisvesting. Wij zijn dus een moderne partij geworden. Daarom zijn wij blij met het voornemen om lagere tarieven voor het huurwaardeforfait te hanteren voor woningen goedkoper dan anderhalve ton. Ook de individuele huursubsidie zou zowel in het belang van de bewoner als in het belang van de gemeenschap moeten kunnen worden betrokken bij de koop van een woning in de sociale huursector. Ook de overheid bespaart zich daarmee geld. Uitbreiding van de spaarloon- en premiespaarregelingen ten behoeve van de bevordering van de spaarkoop van het eigen huis zijn in dit kader ook gewenst. Binnenkort komen wij met een nadere uitwerking van de fiscale aspecten van onze plannen voor het bevorderen van het eigenwoningbezit onder de lagere inkomens. Wij hopen op serieuze aandacht van het kabinet voor deze plannen.

De PvdA-fractie waardeert de vele plannen om tot kostenbeheersing in de zorg te komen. We hopen dat in het kader van de uitvoering van de motie-Wallage het kabinet zo spoedig mogelijk duidelijkheid kan geven over de extra impuls van 75 mln. voor de thuiszorg door echt werk te maken van een kwalitatief betere en doelmatiger zorg voor CVA-patiënten.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter! Ik wil een vraagje stellen over deze wensenlijst van de heer Van der Ploeg. De heer Wallage heeft tijdens de algemene beschouwingen ten aanzien van de klassengrootte in het onderwijs gezegd dat moest worden gelet op de mogelijkheden in 1998. De eigen investeringswensen betroffen het jaar 1999. Mag ik ervan uitgaan dat deze lijst van wensen 1997 betreft? Hoe wil de heer Van der Ploeg deze wensen gefinancierd zien? Hij heeft de minister ervoor geprezen dat het financieringstekort op 2,2% uitkomt. In de komende jaren wil hij dat tekort geleidelijk naar 2% brengen. Dan kun je nu niet bepleiten dat tekort weer te verhogen. Daarom neem ik aan dat hij voor al die wensen dekking kan aangeven, tenzij hij nu praat over het jaar 2000. Echter, zijn investeringsbeleid betrof het jaar 1999. In 1998 zou het gaan om de wensen van de heer Wallage voor het onderwijs. Deze bescheiden wensenlijst van enkele honderden miljoenen zal dan in 1997 dekking moeten krijgen. Aangezien hij met het financieringstekort op termijn van 2,2% naar 2% wil, neem ik aan dat hij netjes voor financiering zal zorgen. Mag ik daarvan uitgaan? Dit is een simpele vraag.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het is een simpele vraag, maar zoals Peppie tegen Kokkie zei: ik snap u wel, maar ik begrijp u niet. U mag ervan uitgaan dat wat de PvdA-fractie voor het onderwijs wil, precies datgene is wat de heer Wallage tijdens de algemene politieke beschouwingen tegen de Kamer heeft gezegd. Dat zal u niet verbazen. Het zou leuk zijn als in 1998 een begin gemaakt zou kunnen worden met een serieuze aanzet van de uitvoering van de plannen die mogelijkerwijs het gevolg zijn van de discussie over het rapport van de commissie-Eijndhoven en over dat van anderen. Dat zou ook iets voor meerdere jaren moeten zijn. Regel niet iets voor één jaar als je geen perspectief voor meerdere jaren hebt. Overigens noemen wij geen bedragen, want deze vloeien voort uit een inhoudelijke discussie over de behoefte aan investeringen in het onderwijs.

De heer Terpstra (CDA):

Dat had ik al begrepen. De heer Wallage heeft het helder verwoord. Aan de idealen die hij noemde, moest vanaf 1998 worden gewerkt. De heer Van der Ploeg heeft vandaag een andere lijst met concrete punten genoemd. Geldt die lijst voor 1997? Aangezien de heer Van der Ploeg een financieringstekort van 2,2% mooi vond en geleidelijk aan naar 2% wilde, ben ik ervan uitgegaan dat hij datgene wat hij nu wil, netjes dekt. Is de lijst bestemd voor 1997?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik zal het u duidelijk zeggen. De cultuurpunten gelden natuurlijk voor 1997. De uitvoering van de motie-Duivesteijn geldt ook voor 1997. Voor de voorstellen voor bevordering van eigenhuisbezit onder lagere inkomens zou het mooi zijn als er in 1997 mee begonnen zou kunnen worden, maar het zijn natuurlijk meer plannen voor de toekomst. Wij hopen dat het kabinet met ons zal meedenken over de vormgeving hiervan. De 75 mln. voor de thuiszorg gaat ook duidelijk om 1997.

De heer Terpstra (CDA):

Gaat u al die punten vastleggen in amendementen met een degelijke dekking?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Over de thuiszorg heeft de Tweede Kamer een motie-Wallage aangenomen. Wij wachten de kabinetsreactie daarop af. Ik hoor van de minister van Financiën graag wat de tussenstand is. Hoe staat het met de dekking die wij hebben aangegeven? Biedt de verkeerdebeddenproblematiek van CVA-patiënten perspectief voor die extra impuls in de thuiszorg?

Ik kom op het hoofdthema van mijn betoog, namelijk de toekomst van het belastingstelsel, groener en socialer. Vorig jaar heeft de Kamer een motie-Van Gijzel aangenomen, waarin gevraagd werd om maatregelen gericht op het terugdringen van de automobiliteit. Mogen wij de in de nota Samen werken aan bereikbaarheid aangekondigde notitie over de fiscale aspecten van automobiliteit beschouwen als uitvoering van deze motie? Kunnen wij ervan uitgaan dat de bedoelde notitie de Kamer zal bereiken vóór de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat?

De PvdA-fractie is vurig voorstander van verdergaande vergroening van het belastingstelsel. Een voorbeeld dat zowel de automobiliteit terugdringt als de arbeidsmobiliteit bevordert, is de kwijtschelding van overdrachtsbelasting bij verhuizing voor verandering van baan, eventueel te dekken door een lichte verhoging van het huurwaardeforfait. Ik zeg erbij dat het maar een voorbeeld is. Ook het fiscaal bevorderen van vermindering van het woon-werkverkeer door het stimuleren van kantoor aan huis, telewerken, carpooling, maar ook een soepeler verhuiskostenregeling helpt het milieu. Hoe kijkt de regering tegen deze suggesties aan? Wanneer maakt de regering haar afweging om de milieubelastingen te indexeren?

De huidige stand van technologie maakt rekeningrijden vanaf 1998 mogelijk. Kan de regering toezeggen rekeningrijden vanaf 1998 ook daadwerkelijk in te voeren? De PvdA-fractie gaat ervan uit dat de benzineaccijns per 1 juli gewoon verhoogd wordt en dat de opbrengst daarvan gebruikt wordt om de motorrijtuigenbelasting te verlagen. Dat is goed voor het milieu. Mensen gaan dan minder rijden in zuiniger auto's. Hopelijk kunnen de CDA- en VVD-fractie zich voegen bij de wens van minister Jorritsma om iets op deze manier aan het milieu te doen.

Is de staatssecretaris bereid de aftrekbaarheid van de rente op groene hypotheken te verruimen voor hypotheken hoger dan ƒ 75.000?

De PvdA-fractie denkt dat Nederland baat heeft bij een verhoging van de BTW-opbrengst in 1998 om de belasting op arbeid te verlagen, bijvoorbeeld door een verlaging van het tarief van de eerste schijf en door invoering van een werknemersaftrek voor de laagstbetaalde werknemers. In Duitsland, België, Frankrijk en Spanje is recent de BTW verhoogd. De modellen van het CPB suggereren dat een dergelijke lastenverschuiving extra banen genereert. Verlaging van het tarief van de eerste schijf, gefinancierd door een verhoging van het BTW-tarief met 2 procentpunt, behelst een verschuiving van 4 mld. en levert na vier jaar 8000 banen op. Op lange termijn stijgt de werkgelegenheid volgens de modellen met 27.000 banen. Zonder deze cijfers heilig te verklaren – het zijn maar modellen – vraag ik het kabinet of het bereid is een dergelijke lastenverschuiving voor 1998 ter wille van de werkgelegenheid te overwegen.

De heer Terpstra (CDA):

Ik meen dat het CPB ook heeft aangegeven dat een dergelijke verschuiving denivellerend werkt. Accepteert de heer Van der Ploeg dat aspect?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Wij gaan uit van het uitgangspunt van evenwichtige inkomensverhoudingen. Het kan zijn dat deze operatie voor heel specifieke gevallen moet worden rechtgetrokken. Ik denk bijvoorbeeld aan de ouderenaftrek. Generieke compensatie over de hele linie kan slecht zijn, maar je moet op een gegeven moment kiezen voor milieu en werk, soms boven inkomen, maar niet milieu en werk boven een onevenwichtige inkomensverhouding. In ieder geval wil ik afstand nemen van de suggestie van de heer Ybema om een verhoging van de indirecte belastingen te gebruiken om het toptarief te verlagen. Hij zei dit maandagochtend op de radio. Ik lag toen nog in bed en was half aan het slapen; ik heb het dus wellicht verkeerd begrepen. Voor de PvdA-fractie is die suggestie minder aantrekkelijk, omdat die voor beide kanten inkomensdenivellerend werkt. De BTW werkt inkomensdenivellerend en de verlaging van het toptarief ook. Ik ga er dus van uit dat ik dit in mijn slaap verkeerd gehoord heb.

De heer Ybema (D66):

Ik zal u straks uit de slaap helpen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil nog een vraag stellen over het denivellerende effect. In de krant van vandaag of gisteren stond dat de heer Van der Ploeg het juist goed vond dat er geen denivellerend effect gesorteerd werd door zijn voorstel. Is dat juist? Daardoor zou de VVD positief gekieteld kunnen worden om mee te gaan in zijn systeem.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik wil die vraag graag beantwoorden aan het slot van mijn betoog, als ik over de grondslagverbreding kom te spreken. Voordat ik daaraan toekom, wil ik nog een korte opmerking maken. In Europees verband is het van cruciaal belang dat Europa meer is dan alleen een interne markt en één munt. Anders leidt beleidsconcurrentie onherroepelijk tot verrechtsing van het beleid. Daarom pleit de PvdA-fractie voor een verschuiving van de belastingdruk op arbeid naar druk op vervuilende activiteiten, kapitaalinkomen en toegevoegde waarde. Kan de regering toezeggen de Kamer haar standpunten te doen toekomen met betrekking tot dit voorstel en met betrekking tot de gerelateerde plannen van Europees commissaris Mario Monti?

Voorzitter! Ik kom tot het hoofdbetoog, het slotbetoog en ook het belangrijkste betoog. Dit heeft in de pers al de nodige aandacht gehad. Ik wil dit vatten onder het kopje: naar een bredere belasting- en premiegrondslag. Naar mijn mening heeft het huidige belastingstelsel zichzelf overleefd. Ik denk dat wij een forse discussie moeten durven aangaan over de vraag waar wij in de toekomst met een nieuw belastingstelsel naartoe moeten. Het gaat in de eerste plaats om het doeltreffender en doelmatiger realiseren van evenwichtige inkomensverhoudingen. Elk jaar is het bij de begroting een helse toer om een evenwichtige koopkrachtverhouding te realiseren. Het instrument dat elke keer gebruikt wordt om tot koopkrachtreparatie te komen, is een verhoging van de belastingvrije som, gefinancierd met een verhoging van het tarief van de eerste schijf. Procentueel gaan vooral de laagste inkomens er dan op vooruit, maar ook de mensen die onder het 50%- en 60%-tarief vallen, gaan er relatief op vooruit. Er is een aantal problemen met dit klassieke instrument. Ten eerste is het niet zo'n doeltreffend instrument, omdat de hoogste inkomens er onbedoeld ook elk jaar mee geholpen worden. Ten tweede is het een kostbare manier om evenwichtige inkomensverhoudingen te realiseren. Ten derde leidt herhaald gebruik van dit instrument tot grondslagversmalling en dus tot een opwaartse druk van tarieven, hetgeen de wig verhoogt en de werkgelegenheid schaadt. Dat is vorige jaren al gebleken na vragen van de heer Hoogervorst.

Een ander groot probleem is dat de eerste schijf in toenemende mate uit premies volksverzekering bestaat. Verlenging van de eerste schijf verbreedt de grondslag voor de heffing van premies volksverzekering. Dat oefent een neerwaartse druk uit op het tarief van de eerste schijf, hetgeen weer goed is voor de werkgelegenheid. Belangrijk nadeel is dat verlenging van de eerste schijf inkomensdenivellerend is. Daarom moet de verlenging door de hogere inkomens zelf betaald worden.

Ook de internationale concurrentiepositie vergt een forse verbreding van de grondslag. In Duitsland pleit minister Waigel voor een verlaging van het toptarief van 53% naar 35%. Daar grijpt het veel hoger aan. Immers, hoge belastingtarieven schrikken volgens Waigel investeerders af. Hij wil een en ander realiseren door een aanzienlijke verbreding van de belastinggrondslag. Daarbij benadrukt hij dat beperking van alle aftrekposten bespreekbaar moet zijn en dat er geen taboes mogen zijn. Ook de PvdA-fractie erkent het probleem van hoge marginale tarieven. De mensen in de hoogste belastingschijven betalen, gemiddeld gezien, niet veel meer belasting dan de mensen in de eerste schijf, maar zij worden wel geconfronteerd met een hoog marginaal tarief. Net als Waigel stellen wij dat er geen "free lunch" is. Net als mijn fractievoorzitter, de heer Wallage, zeg ik dat verlaging van de toptarieven en verlenging van de eerste schijf betaald zullen moeten worden door de hoogste inkomens zelf. Ik werp daarom de suggestie van collega Bolkestein, gedaan tijdens de politieke beschouwingen, om de afschaffing van het toptarief te financieren uit teruglopende rentelast, verre van mij.

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! Mag ik de heer Van der Ploeg een vraag stellen?

De voorzitter:

Ik stel voor dat de heer Van der Ploeg dít onderdeel van zijn betoog even afrondt.

De heer Hoogervorst (VVD):

Hij sprak de VVD aan. Ik dacht dat ik hem daarom wel even iets mag vragen.

De voorzitter:

U krijgt straks de kans. We hebben hier langzamerhand de gewoonte ontwikkeld om om de andere zin iemand te interrumperen. Laten we ook even naar elkaar luisteren. U krijgt zo de gelegenheid om uw vraag te stellen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De teruglopende rentelasten die meneer Bolkestein wil aanwenden voor een lager toptarief, hebben wij hard nodig om te investeren in de kwaliteit van de samenleving; dat geld kan onzes inziens niet gebruikt worden voor koopkrachtverbetering van de hoogste inkomens. Hopelijk realiseert ook de VVD-fractie de noodzaak van een forse grondslagverbreding.

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! Mag ik nú interrumperen?

De voorzitter:

Ik heb er een beetje een probleem mee dat iemand, als hij of zij wordt aangesproken, onmiddellijk naar de interruptiemicrofoon loopt, zonder eerst te luisteren tot dat deel van het betoog is afgerond. U mag straks uw punt maken; nu is het woord aan de heer Van der Ploeg.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Steeds minder mensen betalen het toptarief: in 1994 waren het er 400.000, en twee jaar later zijn het er blijkbaar 280.000. Dit komt mede omdat bijna 100.000 belastingbetalers van de derde naar de tweede schijf verhuizen, ten gevolge van de verlenging van de tweede schijf. Maar ook vluchten teveel zelfstandigen en anderen in constructies, waarmee ze het belastingstelsel en de belastingmoraal uithollen. Met de onderdirecteur van het Centraal planbureau, mijn collega en vriend Lans Bovenberg, ben ik het eens dat een vlaktaks op kapitaalinkomen noodzakelijk is om tot een doelmatiger en minder constructiegevoelig stelsel te komen. De grondslag voor de inkomstenbelasting mag immers, in de woorden van Bovenberg, geen bedorven gatenkaas worden.

De PvdA-fractie pleit daarom voor een beperking van alle aftrekposten die niet met het verwerven van inkomen te maken hebben, op een manier waarop mensen met de laagste inkomens die niet in de tweede of derde schijf zitten, er niets van merken. De operatie moet aan drie randvoorwaarden voldoen: budgettair neutraal, niet denivellerend en niet nivellerend. Een mogelijke suggestie voor grondslagverbreding – en het is niet meer dan dat – is aftrekposten als de belastingvrije som, alimentatie- en lijfrenteverplichtingen, rente van schulden, buitengewone lasten, giften en dergelijke die niet met het verwerven van inkomen te maken hebben, dus geen zaken als beroepskosten, te verrekenen tegen het tarief van de eerste schijf. Voor alle duidelijkheid: dit betekent dat de rente-inkomsten ook tegen dit lagere tarief verrekend worden. Zonder in te gaan op de complicaties ten gevolge van het feit dat 65-plussers een lager tarief eerste schijf betalen, biedt verrekening tegen een tarief van 37,5% in plaats van 50% of 60% perspectief op afschaffing van het toptarief, verlaging van het tarief tweede schijf en verlenging van de eerste schijf.

De PvdA-fractie benadrukt dat de hypotheekrenteaftrek op zijn eigen merites beoordeeld moet worden. Cruciaal is dus dat middeninkomens in het begin van de tweede schijf geen schade mogen ondervinden van de beoogde grondslagverbreding, en zeker bestaande gevallen niet. Overigens is het bedrag van de grondslagversmalling in de tweede schijf ten gevolge van het saldo van de hypotheekrenteaftrek en het huurwaardeforfait slechts eenvijfde van alle aftrekposten in de tweede schijf die niet met het verwerven van inkomen te maken hebben. De PvdA-fractie heeft er geen enkele behoefte aan de noodzaak voor een zakelijke discussie over grondslagverbreding, verlenging eerste schijf, verlaging toptarieven en invoering van een vlaktaks voor kapitaalinkomen te frustreren door een emotionele discussie over inkomenspolitiek of een emotionele discussie over de fiscale behandeling van het eigen huis.

De heer Hoogervorst (VVD):

Mag ik nú interrumperen?

De voorzitter:

Ja, want nu is dit onderdeel afgerond. U had rustig kunnen blijven zitten, en rustig kunnen blijven luisteren.

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! De heer Van der Ploeg is inmiddels twee onderdelen verder; we hebben nu de toptarieven gehad, en hij is nu bezig met de hypotheekrenteaftrek.

De voorzitter:

Dat zijn onderdelen van het belastingplan!

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik stel het erg op prijs dat ik nu toch nog uiteindelijk een interruptie mag plaatsen.

Ik wil duidelijkheid over de hypotheekrenteaftrek. Wil de heer Van der Ploeg die aftrek nu wel of niet inperken?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik suggereer u de Handelingen erop na te lezen, want dat heb ik u net verteld.

De heer Hoogervorst (VVD):

Wilt u nu wél of niet de aftrekbaarheid van de hypotheekrente inperken?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik heb duidelijk gezegd dat de PvdA-fractie benadrukt dat de hypotheekrenteaftrek op zijn eigen merites beoordeeld moet worden. Als blijkt dat er inkomensconsequenties zijn voor de mensen in de tweede en de derde schijf, zullen er aanpassingen moeten plaatsvinden voordat dat gebeurt. Het antwoord op uw vraag is dus dat die aftrek er niet bij betrokken is.

De heer Hoogervorst (VVD):

Dat verbaast mij, want u heeft in de afgelopen maanden op zeker vier gelegenheden – in Liberaal Reveil, bij de Amerikaanse kamer van koophandel, afgelopen zaterdag in NRC Handelsblad en afgelopen zondag nog in het Buitenhof – heel duidelijk de aftrekbaarheid van de hypotheekrente ter discussie gesteld. Volgens mij doet u dat nu weer. Ik vraag u nog eenmaal heel duidelijk: staat die aftrek nu wel of niet ter discussie voor de PvdA?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

U staat er leuk bij en u kunt selectief winkelen in mijn uitspraken zoveel als u wilt, maar de medaille heeft twee kanten. Als de aftrek van hypotheekrente erbij betrokken kan worden zonder dat dit consequenties heeft voor inkomens van eigenwoningbezitters in de tweede en derde schijf, dan gebeurt dit. Als die er wel zijn en er geen aanpassing plaatsvindt, dan gebeurt dit niet. Duidelijker kan ik niet zijn.

De heer Hoogervorst (VVD):

U bent duidelijk. U stelt de aftrekbaarheid van de hypotheekrente ter discussie. U bent een wendbaar politicus, maar als u op één punt de laatste tijd consistent bent geweest, dan is dat dat u wilt tornen aan de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. U heeft dit de afgelopen maanden zeker zes keer gezegd. Ik stel uw duidelijkheid op prijs.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Mijnheer Hoogervorst, u heeft mij zojuist woorden in de mond gelegd waar ik nadrukkelijk afstand van neem. Ik heb gezegd dat de aftrek van hypotheekrente niet ter discussie staat voor de PvdA-fractie.

De heer Hoogervorst (VVD):

U heeft afgelopen zondag op tv nog gezegd dat dit wel het geval is!

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik heb gezegd dat bij een grondslagverbreding beperking van de hypotheekrente mogelijk is door invoering van een speciaal tarief. Wanneer echter blijkt dat mensen in de tweede en de derde schijf daar schade van ondervinden dan doen wij dat niet tenzij er compensatiemaatregelen getroffen kunnen worden. Voor uw duidelijkheid en voor degenen bij wie u onrust wilt zaaien, zeg ik dat de hypotheekrenteaftrek niet ter discussie staat. Sterker nog, u weet net zo goed als ik dat de PvdA-fractie de aftrek van de hypotheekrente fantastisch vindt. Uitgerekend met collega Duivesteijn, die zich ten opzichte van u aan de andere zijde van het politieke spectrum bevindt – ik weet dat zeker, want ik ken u beiden zeer goed – heb ik ervoor gepleit dat ook de lagere inkomens hiervan moeten kunnen profiteren. Leg mij niet in de mond dat ik aan de aftrek van de hypotheekrente wil tornen.

De heer Hoogervorst (VVD):

De VVD zaait geen onrust op dit front, maar dat doet de PvdA voortdurend. Op uw eigen partijcongres is een motie aangenomen waarin de hypotheekrente ter discussie is gesteld. U heeft dit de afgelopen maanden zes keer gedaan en afgelopen zondag voor de laatste keer. U zegt nu impliciet dat u voor de hogere inkomens wel aan de aftrekbaarheid wilt tornen. U bent volstrekt duidelijk geweest en wij zijn het dus ook volstrekt met elkaar oneens.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik vind het jammer dat ik, wanneer ik in een betoog in de Tweede Kamer met nadruk zeg dat ik een serieuze discussie over de grondslagverbreding – die iedereen in Nederland ter harte zou moeten gaan, dus ook uw partij – niet wil frustreren door emotionele discussies over de inkomenspolitiek of over de fiscale behandeling van het eigen huis, uitgerekend mijn hooggeachte collega van de VVD dat wel hoor doen. Daar is de zaak te serieus voor.

De heer Hoogervorst (VVD):

Deze zaak is inderdaad te serieus om iedereen die het maar horen wil – in elke krant, elk tv-programma of elk radioprogramma – steeds maar weer met deze oude koe van de PvdA te confronteren: wij gaan tornen aan de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. U kunt dat hier ontkennen, maar dat heeft u tot vier, vijf keer toe gezegd.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik heb dat tot vier, vijf keer toe gezegd met de toevoeging – u moet ophouden met selectief winkelen – dat wanneer er problemen optreden voor mensen in de tweede of de derde schijf, dit niet zal gebeuren. Ik heb gesproken over de bestaande gevallen. Als die erop achteruit dreigen te gaan, wordt de beperking van de aftrek desnoods niet doorgevoerd. Zelfs uw lijfblad, dat overigens ook het lijfblad is van grote delen van de achterban van de PvdA, De Telegraaf, schrijft duidelijk in het hoofdredactioneel commentaar van vandaag dat de PvdA-fractie de aftrek van de hypotheekrente niet ter discussie stelt. Dit is de laatstverschenen krant, de andere kranten zijn allang gebruikt om groente in te verpakken. U heeft blijkbaar geen behoefte aan een serieuze discussie over grondslagverbreding. U wilt liever over oude ruzies en stokpaardjes spreken. Dat vind ik jammer.

De heer Hoogervorst (VVD):

Dit is geen oude ruzie, maar een onderwerp dat u afgelopen weekend tot twee keer toe aan de orde heeft gesteld. Ik begrijp dat u bent teruggefloten door uw fractie of door uw staatssecretaris. Het spijt mij wel, maar u heeft het over uzelf afgeroepen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Het lijkt alsof ik tegen dovemansoren spreek. Ik hoor uw opmerkingen aan maar ze betekenen niets voor mij, omdat u mij woorden in de mond legt die ik niet heb gebruikt, waar ik geen affiniteit mee heb, waar ik niets voor voel en waarvan ik niet weet waar u ze vandaan heeft. Als u iets zegt, moet u beide kanten van het verhaal belichten.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik ben bang dat de heer Van der Ploeg gelijk heeft. Hij heeft nu wel tien keer gezegd dat hij niet van plan is om iets aan de aftrek van de hypotheekrente te doen, althans wanneer dit nadelig uitpakt voor de tweede en derde schijf.

De voorzitter:

Ook voor u geldt dat u geen termijn heeft. U mag nu een vraag stellen.

De heer Marijnissen (SP):

De fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid sprak bij de algemene beschouwingen over protserige rijkdom. Hij sprak zelfs over de bereidheid van zijn fractie om de Oort-operatie te evalueren om na te gaan of de hoge inkomens daarvan niet te veel hebben geprofiteerd. Mijn vraag aan de heer Van der Ploeg is simpel. Hij heeft gezegd dat de verlaging van het tarief van 60% naar 50% in de derde schijf voor zijn fractie bespreekbaar is, mits allerlei aftrekposten ook aan de orde gesteld kunnen worden. Hoe wil hij die verlaging compenseren? Hij sprak over niet denivelleren en over niet nivelleren. Hoe wil hij dat doen als hij de hypotheekrenteaftrek niet ter discussie wil stellen?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ramingen van het ministerie van Financiën suggereren het volgende. Als men kijkt naar het totaal van de aftrekposten die niet met het verwerven van inkomen te maken hebben, gaat het in de tweede schijf om 27,5 mld. Dat zijn de cijfers over 1994. Van dat bedrag is slechts 6 mld. saldo eigen huis, dus het saldo van hypotheekrenteaftrek en het huurwaardeforfait. Het grootste deel bedraagt nog steeds 21,5 mld. Het eigen huis bedraagt slechts eenvijfde deel. In de derde schijf gelden soortgelijke bedragen. Zelfs als je niets doet met de hypotheekrenteaftrek, zoals de heer Hoogervorst duidelijk niet wil en waarvoor een meerderheid in het land heel gevoelig is – wij beseffen dat ook en zetten dat instrument zwaar in – is er ruimte voor een fundamentele discussie over hervorming van het belastingstelsel.

Het punt is dat de protserige rijkdom in Nederland niet in het toptarief gevonden wordt. Er zijn 2000 à 4000 miljonairs in Nederland. Het gros van de miljonairs in Nederland heeft een belastbaar inkomen dat lager is dan de belastingvrije som. Dat zijn mensen die recht hebben op studiefinanciering, recht hebben op rechtsbijstand, recht hebben op de Wet tegemoetkoming studiekosten. Het zijn mensen die geen cent belasting betalen. Dat noemen wij protserige rijkdom en die willen wij aanpakken.

Ook die lui, ik wijs nu even naar de VVD, met name naar fiscaal woordvoerster Bibi de Vries die in hetzelfde kamp staat als mijnheer Westerterp en die keer op keer gepleit heeft...

De heer Hoogervorst (VVD):

Als u met mevrouw De Vries wilt debatteren, moet u wachten totdat zij hier is. Nu beweert u dingen over zitten in een kamp met iemand die zij waarschijnlijk niet eens kent. Laten wij de discussie wel even zindelijk houden.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik houd de discussie zindelijk. Mevrouw Bibi de Vries was een bepaalde mening toegedaan over fiscale emigranten. Dat zijn vaak mensen die in Nederland grof geld verdiend hebben met een eigen onderneming, nooit belasting betaald hebben door dividenden op te potten om, als zij dan willen golfen in de Algarve of waar dan ook, het land verlaten zonder af te rekenen. De VVD-fractie is gelukkig, waarschijnlijk onder invloed van financieel woordvoerder Hoogervorst, bijgetrokken. Zij wil nu toch, zoals staatssecretaris Vermeend heeft gedaan, die fiscale emigranten, die mensen met de protserige rijkdom, uiteindelijk laten afrekenen. Die protserige rijkdom wordt nu keihard aangepakt in het wetsvoorstel dat de staatssecretaris...

De voorzitter:

Ik zou u erop willen wijzen, mijnheer Van der Ploeg, dat ik het gevoel heb dat u uw interrupties benut voor meer dan alleen de antwoorden. Dat gebeurt een- en andermaal. U zult dat straks ook wel zien aan de minuten spreektijd. Ik moet u langzamerhand op uw spreektijd wijzen. Ik vermoed dat u anders enige discussie in de eigen fractie zult krijgen over de beperkingen die voor de andere leden gaan ontstaan bij het voortgaan van de tijd.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

U hebt gelijk.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik wil nog even kort reageren. Ik merk dat de heer Van der Ploeg vooral ingaat op opmerkingen van de VVD en niet op mijn vraag. Mijn punt blijft dat aan de ene kant wordt vastgesteld dat er in Nederland sprake is van protserige rijkdom. Aan de andere kant zijn er blijkbaar mogelijkheden om met de PvdA-fractie te spreken over verlaging van het toptarief. Tegelijkertijd dringt coalitiegenoot VVD ook nog eens aan op de afschaffing van de vermogensbelasting in dit land. Als de heer Van der Ploeg zegt dat zijn voorstellen niet denivellerend en niet nivellerend zullen uitpakken, dan betekent dit dat niet tegelijkertijd die protserige rijkdom wordt aangepakt.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Mag ik antwoorden, voorzitter?

De voorzitter:

U mag net zo lang antwoorden als u wilt. Ik heb alleen gezegd dat u later...

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Gaat het ten koste van mijn spreektijd?

De voorzitter:

Aangezien u zo uitvoerig antwoordt, is dit allang het geval. Ik moet dat bevestigen. Het zijn breedvoerige antwoorden waarbij veel tijdschriften en beschouwingen aan de orde komen. Dat is niet de bedoeling van een flitsend debat.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dan laat ik de vraag voor wat zij is. Sorry Jan! Ik eindig met mijn betoog. Ook binnen de PvdA-fractie gaan wij zuinig met onze tijd om, net zo zuinig als met de centen.

De voordelen van de grondslagverbreding zijn belangrijk. Het kan budgettair neutraal gebeuren, zonder te nivelleren en zonder te denivelleren. Het leidt tot minder verstoringen van het gedrag van mensen. De marginale druk wordt lager, terwijl de gemiddelde belastingdruk constant blijft voor mensen in de hogere belastingschijven. Koopkrachtreparatie wordt doeltreffender en doelmatiger. Verlenging van de eerste schijf verbreedt de grondslag voor premieheffing volksverzekeringen. Verlaging van toptarieven verbetert de internationale concurrentiepositie. Mensen zullen eerder geneigd zijn inkomstenbelasting te betalen en harder en meer te werken, zodat op termijn de economie groeit en het tarief eerste schijf kan dalen.

Vanuit het oogpunt van de emancipatie is het eveneens gewenst de overdraagbaarheid van de belastingvrije som tussen partners af te schaffen. Het moge duidelijk zijn dat wij in een toekomstig belastingstelsel natuurlijk ook de belastingvrije som zouden willen omzetten in een afdrachtkorting. Ook vergt het werkloos maken van het leger van fiscale adviseurs en trapezewerkers, het afschaffen van de windhandel in fiscale constructies en een forse daling van de uitvoeringskosten, een volledige overstap naar een analytisch belastingstelsel en dus invoering van een vlaktaks voor alle vormen van kapitaalinkomen, het liefst met heffing aan de bron.

Mijn voorstellen voor de inkomstenbelasting gaan een heel eind in deze richting. Kan ik het kabinet namens de fractie van de Partij van de Arbeid verzoeken in zijn nota over het toekomstige belastingstelsel zijn commentaar op en uitwerking van bovenstaande vergaande suggesties voor belastinghervorming een essentieel onderdeel te maken? Het belastingstelsel in haar huidige vorm heeft zichzelf overleefd. Belastinghervorming en grondslagverbreding zijn van cruciaal belang om de volgende eeuw met kracht en vertrouwen in te gaan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! De minister van Financiën houdt zijn koffer omhoog. De minister-president wil zelfs tot in de Kamer de "wave" initiëren! Kennelijk is er iets gebeurd: het kabinet heeft zich gekwalificeerd voor de Europacup, de EMU-cup. Het is een prestatie van formaat. Het kabinet heeft met het departement van Financiën zelf deze prestatie geleverd. De staatssecretaris op de fiets en de "luie" minister, die al om zes uur achter de aardappels zit, hebben deze prestatie toch maar geleverd. Fantastisch! Het feestje kan dus niet op wat betreft het kabinet. De Japanners zeggen echter dat achter elke dag een nacht komt. De vraag is natuurlijk welke nacht er volgt achter deze zonnige feestdag van het kabinet. De nacht zit 'm natuurlijk in het milieu en de sociale problematiek. Wat het milieu betreft, begrijp ik bij monde van de minister van Economische Zaken dat het kabinet graag het volgende jaar tot een plan van aanpak wil komen voor het groen nationaal inkomen. GroenLinks heeft daar altijd om gevraagd. De staatssecretaris is daar gevoelig voor. De minister is dat ook. Ik vraag daarom graag aan het kabinet welke filosofie men bij het stappenplan wil gebruiken. Wanneer komt men concreet met dit plan?

Een volgend punt gaat over de bezuinigingen op het stads- en streekvervoer. Ik sluit mij aan bij wat de heer Van der Ploeg daar zonet over heeft gezegd. Ik vraag aan beide bewindslieden om de bezuiniging van 75 mln. voor het voorjaar van 1997 eigenlijk teniet te doen. Als men zoekt naar een dekking, kan men die krijgen via een zwaardere belasting van het privé-gebruik van de auto van de zaak. Dan kan het. Men kan dan ook veel meer bezuinigen dan de genoemde 75 mln. Ik wacht graag de uitspraak van de bewindslieden hierover af. Komt die niet, dan kom ik met een motie in tweede termijn. Ik hoop in ieder geval dat de PvdA die motie eventueel wil steunen.

Ik kom bij het punt van de sociale problematiek. Wij hebben geconstateerd dat tot in de kerken toe, bijvoorbeeld de heer Muskens, mensen zich gaan mobiliseren op deze kwestie. Het gaat niet aan dat deze man dan overvallen wordt door verschillende fractievoorzitters uit deze Kamer. Ik denk dat de boodschap van zijn kant duidelijk en helder is. De vraag is of wij ons een feest kunnen permitteren omdat wij ons gekwalificeerd hebben voor de EMU, als er in de laatste wagon van onze trein mensen zitten die het niet kunnen bijbenen. Meer dan een half miljoen mensen zitten tegen het minimum aan. In die zin had ik wel verwacht dat ook het CDA een motie in deze richting zou indienen, aansluitend op het eigen plan van aanpak om de minima met kinderen te steunen. Waarschijnlijk komt dat nog. Ik kijk in ieder geval met enige nieuwsgierigheid in de richting van collega Terpstra.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter! Die motie is door de fractievoorzitter, de heer Heerma, ingediend. Daar is over gestemd en die is door de regeringspartijen afgewezen. Ik vind het niet zo nuttig om die motie nog een keer in te dienen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Helaas.

Voorzitter! Dan de milieu-uitgaven op internationaal niveau. Is het juist dat nu maar 396 mln. is uitgegeven, terwijl de motie-Heerma stipuleert dat iets van 600 mln., dus 0,1% van het BNP besteed zou moeten worden aan milieuactiviteiten op internationaal niveau? De vraag is dus waar die resterende 200 mln. blijven. Waar kunnen wij die vinden? Is er überhaupt iets gedaan in de richting van andere landen, met name Oost-Europese landen?

Ook collega Van der Ploeg heeft gewezen op de sociale aspecten met betrekking tot allochtonen in het onderwijs. Mijn fractie zou graag willen dat dit kabinet het aanstellen van allochtone leerlingenbegeleiders mogelijk maakt, juist om de schooluitval, die gigantisch is bij allochtone jongeren in het voortgezet onderwijs, tegen te gaan in de hoop dat deze kinderen bijblijven. Dat geldt ook voor het oprichten van schoolinternaten. Het is bekend dat de gemeente Utrecht en Rotterdam doende zijn om dit soort experimenten in het leven te roepen voor kinderen uit de allochtone milieus die dreigen te ontsporen. Ik hoop dat de minister van Financiën deze projecten mogelijk maakt.

Dan heb ik nog een opmerking over het fiscale stelsel. Het is duidelijk dat de PvdA-fractie geschrokken is van het experiment met de aftrek van de hypotheekrente. Ook in het kader van het plan van de heren Van der Ploeg en Duivesteijn is daar een voorschot op genomen. Kennelijk mag dat niet. Er is dus een status quo totdat het kabinet zelf beweegt. Is de PvdA-fractie bereid om met ons mee te denken in de richting van een progressief huurwaardeforfait? Tot een bedrag van ƒ 100.000 à ƒ 150.000 zou eigenlijk een nultarief moeten gelden en daarna een progressief huurwaardeforfait zodat de lage inkomens meer mogelijkheden hebben om huizen in hun bezit te krijgen. Dat past ook in de filosofie van de PvdA-fractie. Is de heer Van der Ploeg bereid om het voorstel te steunen?

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! Ik ben daar een groot voorstander van en ook het kabinet is daar een groot voorstander van. Ik begrijp uit antwoorden op vragen, gesteld tijdens de behandeling van de Miljoenennota, dat er een progressief tarief is, oplopend van, ik meen, 0,5% tot 2,1% voor huizen tot anderhalve ton. De heer Rabbae wordt dus op zijn wenken bediend.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Niet helemaal. Het verschil zit hem in de tarieven. Wij gaan uit van een tarief van nul tot ƒ 100.000 à ƒ 150.000, terwijl het kabinet een tarief van 0,5% hanteert. Dus dat is een duidelijk verschil.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Dit is natuurlijk meer iets voor het belastingplan. Er is een vrijstelling tot ƒ 50.000 en daarna loopt het percentage langzaam op tot het volle tarief. Die progressie zit er dus echt in, maar dat is een discussie die wij beter later kunnen voeren.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Daar ben ik toe bereid.

Voorzitter! Natuurlijk juichen wij een "vergroening" en een "verproletarisering" van het fiscale systeem toe, in die zin dat arbeid minder belast wordt en dat consumentengoederen, zeker vervuilende producten, meer belast worden. Wij hebben daar de volgende opmerking over. Het mag niet denivellerend werken, dit in tegenstelling tot het magische belastingsysteem van de heer Van der Ploeg. Een staatshoofd uit een ontwikkelingsland heeft ooit gezegd dat men daar een prachtig systeem had: de armen werden niet armer, maar de rijken wel rijker. Dat lijkt er een beetje op: niet te denivellerend, maar ook niet nivellerend. In dit verband wil ik nog twee vragen stellen. Waarom is een reactie van het kabinet op het rapport van de commissie-Van der Vaart uitgebleven? Dat rapport gaat in deze richting. Met welke inzet voert de persoonlijke vertegenwoordiger van het departement van Financiën in de Monti-groep de besprekingen als het gaat om de vergroening van het fiscale systeem?

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! Ik wil beginnen met minister Zalm te feliciteren met zijn benoeming tot voorzitter van de G-10. Hij heeft meteen die gelegenheid benut om de Amerikanen ongezouten de waarheid te vertellen, onderuit de zak te geven. Zo mogen wij het graag zien! Ik doel dan op een krachtdadige opstelling van Nederland in de wereld, niet alleen in de richting van de Amerikanen natuurlijk.

De situatie van de Nederlandse economie laat zich in één zin omschrijven: alles wat moet dalen, daalt en alles wat moet stijgen, stijgt. Elk jaar komen er zo'n 100.000 banen bij en de werkloosheid daalt. De economische groei neemt toe en de collectieve uitgaven nemen af. Deze ontwikkelingen zijn op zichzelf niet uitzonderlijk in een periode van opgaande conjunctuur. Wij hebben het ook in 1989-1990 gezien. Maar dit keer is er iets bijzonders aan de hand.

Ten eerste wordt steeds duidelijker dat Nederland zijn positie op de economische kaart van Europa heeft heroverd. De economische groei loopt weer in de pas, ons kostenniveau is weer redelijk concurrerend geworden en de Nederlandse banenmachine draait soepel, terwijl in Duitsland en Frankrijk een massieve uitstoot van arbeid plaatsvindt. Wij zijn in het verleden veel ernstiger ontspoord dan genoemde landen, maar wij hebben nu toch een lichte beleidsvoorsprong genomen. In ieder geval mag de term "Dutch disease" uit het economisch lexicon worden verwijderd.

Een tweede bijzondere ontwikkeling is dat voor het eerst sinds de geboorte van de verzorgingsstaat het totaal van uitkeringen en AOW-pensioenen afneemt. De groei van de werkgelegenheid is zo sterk dat zij de gevolgen van de vergrijzing meer dan compenseert. De verhouding tussen het aantal actieven en inactieven kan daardoor aanmerkelijk verbeteren. Sinds de jaren zestig heeft geen enkel kabinet zulke sociale resultaten laten zien.

Minister Zalm heeft gewaarschuwd voor euforie en dat is terecht. Daags na Prinsjesdag waarschuwde het CTSV dat het beroep op de WAO weer op het punt van stijgen staat. Ook het CPB heeft daarvoor gewaarschuwd. Er is geen reden om meteen de alarmbel te luiden. Maar toen premier Kok zei dat de koppeling nog voor vele jaren is gegarandeerd, heeft hij wellicht geen rekening gehouden met deze ontwikkeling. Die werd dezelfde dag bekend. Hoe kijkt de minister van Financiën hier tegenaan? Ik kan mij niet voorstellen dat wij pas in actie komen als de i/a-ratio weer met 5 procentpunten is gestegen.

Ook om andere redenen moeten wij waken voor zelfgenoegzaamheid. Nederland is weliswaar terug in de Europese middenmoot, maar niet veel meer dan dat. Nog steeds torsen wij een zware erfenis met ons: een torenhoge staatsschuld, het relatief laagste aantal werkenden in Europa en een beroep op de arbeidsongeschiktheid dat twee keer zo groot is als elders. Bovendien is Europa nauwelijks een goede graadmeter. De economische dynamiek van de Europese Unie steekt bleek af bij die van de Verenigde Staten en Zuidoost-Azië. Een groei van 2,75% is voor Nederlandse begrippen misschien redelijk, maar zou in Azië als een zware recessie worden beleefd. Overigens is het opmerkelijk dat zowel het IMF als het economenpanel van The Economist, mijn favoriete blad, de economische groei in Nederland aanmerkelijk lager inschat dan het CPB. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

Ik ga over naar de begroting, voorzitter. De Miljoenennota 1997 is nog mooier dan die van vorig jaar en wij rekenen erop dat minister Zalm zichzelf zal blijven overtreffen. In de vorige Miljoenennota werd voor 1996 een onderschrijding van het totale uitgavenkader voorzien van 1 mld. Blijkens de huidige Miljoenennota wordt de onderschrijding in 1996 ruim 5 mld. Ook de voor volgend jaar voorziene onderschrijding wordt met 3,2 mld. veel ruimer dan vorig jaar nog was voorspeld. Wij vragen de minister welk deel van de onderschrijding in 1997 louter aan nominale ophoging van het uitgavenkader is te danken.

Voorzitter! De meevallende ontwikkeling moet geheel op het conto van de rijksbegroting en de sociale zekerheid worden geschreven. Het grote zorgenkind blijft de zorg. In alle jaren is tot nu toe een forse overschrijding op de ijklijn zorg te constateren. Telkens is die overschrijding weer hoger dan aanvankelijk verwacht. Voor 1995 ging de overschrijding van 0 naar 0,5 mld. en uiteindelijk naar 1 mld. Voor 1996 ging zij van 0 naar 0,4 mld. Moet gevreesd worden voor een uiteindelijke overschrijding van 1 mld.? Voor 1997 is voor de eerste keer bij voorbaat een overschrijding toegestaan, te weten van ruim 300 mln. Is het gevaar niet groot dat wij op een tegenvaller van 1,5 mld. afstevenen als wij dat gaan extrapoleren?

In het kader van de Najaarsnota heeft de Kamer een motie aanvaard, waarin wordt gevraagd om een analyse van de overschrijdingen en een plan van aanpak voor de komende jaren. In de nota Zorg zie ik wel een verdere overschrijding in 1998 maar nog geen plan van aanpak. Wanneer kan dit plan worden verwacht? Juist omdat duidelijk is dat de zorgsector krap in het jasje zit – ook wij erkennen dit – is dat plan van aanpak dringend gewenst.

Voorzitter! Dankzij de volgehouden begrotingsdiscipline is het kabinet er zelfs in dit krappe EMU-jaar in geslaagd een klein miljard vrij te maken voor lastenverlichting. Daarmee komt het totaal aan lastenverlichtingen tot nu toe op 9,5 tot 10 mld. Waar is dit massieve bedrag gebleven? Niet primair in de portemonnee van de burgers; de koopkracht is immers nauwelijks gestegen. Evenmin in de winsten van de bedrijven; de kapitaalinkomensquote is stabiel gebleven. Waar is dit bedrag dan wél gebleven? Het antwoord is simpel, voorzitter, namelijk in: werk, werk, werk. De ruimte die burgers en bedrijven is geboden, is omgezet in banen en dat is precies datgene wat het kabinet beoogt.

Vervolgens maak ik enkele opmerkingen over de specifieke vorm van de lastenverlichting. De fractie van de VVD is natuurlijk uitermate content over de verlaging van het tarief van het huurwaardefor fait. Zij is de coalitiepartners dankbaar voor het feit dat zij zich gracieus hebben neergelegd bij deze hen zo onwelgevallige maatregel. Minder overtuigd zijn wij waar het gaat om de voorgenomen verhoging van de specifieke afdrachtkorting. In de Miljoenennota wordt gewaarschuwd voor een verdergaande verhoging van de marginale wig aan de onderzijde. Deze wordt bij 115% wettelijk minimumloon meer dan 90%. Zo ontstaat er een heel vreemde knik in het loongebouw terwijl de kans op fraude toeneemt. Wat de VVD betreft is de grens nu wel zo'n beetje bereikt.

Wat de voorgenomen verhoging van benzine- en dieselaccijns betreft, stelt het kabinet voor om deze verhoging plus BTW geheel terug te geven via de motorrijtuigenbelasting. Dit is een echte variabilisatie van de autokosten en de fractie van de VVD is daarvan een voorstander. Wij hebben hier dus geen principieel meningsverschil met het kabinet. Echter, wij herinneren ons nog goed de kaalslag die het kwartje van Kok onder de pomphouders in de grensstreek veroorzaakte. Dat was ook de reden waarom in het regeerakkoord werd opgenomen dat de reële verhogingen van de brandstofaccijnzen slechts zouden worden doorgevoerd indien de ontwikkelingen in de buurlanden daarvoor de ruimte zouden bieden. Het ijkpunt voor die ruimte wordt gevormd door de prijsverschillen zoals ze bestonden in augustus 1994, toen het regeerakkoord werd ondertekend. Waarom verwijst het kabinet alleen in verband met de eventuele tweede verhoging van de accijns naar deze passage van het regeerakkoord en niet in verband met de eerste, voorliggende verhoging? Dit heeft onze fractie bevreemd.

Voorzitter! Sinds augustus 1994 is het prijsverschil met België sterk teruggelopen. België gaat bovendien nu ook de benzineaccijns met 11 cent verhogen. Het weglekeffect naar België is dus gering. Ook de VVD erkent dat zich hier geen grote problemen voordoen. Echter, wij zijn geschrokken van het feit dat het prijsverschil met Duitsland dreigt toe te nemen van 17 cent in augustus 1994 tot 33 cent straks. Dat is zelfs iets meer dan ten tijde van het kwartje van Kok het geval was. Minister Zalm schat het weglekeffect op 120 mln. De detailhandel levert waarschijnlijk nog eens zo'n 200 mln. aan marge en omzet in.

Met de Raad van State vragen wij ons af of dit rationeel is voor een maatregel waarvoor geen budgettaire noodzaak bestaat. De grenseffecten met Duitsland wringen naar onze mening echt met letter en geest van het regeerakkoord. De fractie van de VVD heeft er waardering voor dat minister Zalm geen gelegenheid onbenut laat om zijn collega Waigel te bewerken. Ik weet dat hij heel goede betrekkingen met Herr Theodor Waigel onderhoudt. De voorgestelde accijnsverhoging gaat pas in per 1 juli 1997. Wij vragen het kabinet om de tussenliggende periode te benutten om de pogingen in de richting van Duitsland voort te zetten en na te gaan wat daar gebeurt. Er is geen enkele budgettaire reden om deze accijnsverhoging nu al in het kader van het belastingplan af te handelen. Wij vragen het kabinet dan ook dringend, met de wetsgang te wachten tot het voorjaar van 1997.

De heer Terpstra (CDA):

Wenst u alleen de behandeling uit te stellen of wenst u ook de accijnsverhoging te koppelen aan de afspraken die de heren Zalm en Waigel maken?

De heer Hoogervorst (VVD):

Zoals ik gisteren voor de televisie heb gezegd, willen wij de behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel uitstellen met ongeveer een halfjaar, zodat wij in het tweede kwartaal van 1997 deze wettelijke beslissing kunnen nemen. Bij deze werkwijze is er tijd genoeg om te bezien wat er in Duitsland gebeurt.

De heer Terpstra (CDA):

Als het allemaal lukt, heeft niemand een probleem. Als het niet lukt, wat is dan uw standpunt?

De heer Hoogervorst (VVD):

Als het niet lukt, hebben wij een probleem, een meningsverschil. Dat zullen wij dan moeten zien te overbruggen. Hoe, dat zullen wij dan zien. Er zijn heel veel onzekerheden. Duitsland heeft grote budgettaire problemen. Ik heb minister De Boer gisteren horen zeggen dat er klaarblijkelijk in Duitsland toch wat op til is met betrekking tot de accijnzen. Wij willen graag wachten tot het zover is. Er is nog tijd genoeg. Wij willen gewoon een halfjaartje wachten met deze beslissing.

De heer Terpstra (CDA):

U wilt een halfjaar wachten om de zaak te bekijken. Mijn concrete vraag is toegespitst op de situatie dat Duitsland het niet doet. Steunt u het kabinet dan nog, of gaat u zover dat u pas akkoord gaat als Duitsland ook de accijnzen verhoogt?

De heer Hoogervorst (VVD):

Op die concrete vraag zullen wij concreet antwoorden als het zover is.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Bent u niet, met minister Jorritsma, van mening dat uitstel ten koste gaat van het milieu? U pleit eigenlijk voor uitstel, want wij moeten de verhoging van de accijns per 1 juli halen. Juist deze maatregel is toch ingevoerd om mensen aan te moedigen in kleinere, energievriendelijker auto's minder kilometers per jaar te rijden?

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik pleit alleen voor uitstel van de afhandeling van het wetsvoorstel. Dat is alles wat ik op dit moment doe.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

U pleit niet voor uitstel van invoering per 1 juli?

De heer Hoogervorst (VVD):

Wij zullen in het tweede kwartaal van 1997 de situatie bekijken en de zaak opnieuw beoordelen. U hebt net als wij een regeerakkoord ondertekend, waarin heel duidelijk staat dat de situatie in de buurlanden een eventuele verhoging van de brandstofaccijnzen moet toelaten. Ik stel vast dat het prijsverschil met Duitsland zelfs groter dreigt te worden dan ten tijde van het kwartje van Kok. Daar heeft de VVD-fractie een groot probleem mee.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

U snapt toch dat als wij wachten tot het tweede kwartaal het haast onmogelijk wordt om de verhoging van de accijnzen per 1 juli in te voeren? Ik kijk naar de voorzitter. Die zit nu al te wachten om met zijn hamer te slaan. Wij maken gewoon een commitment. Wij kiezen voor het milieu en steunen het kabinet met een invoering per 1 juli. De twee andere coalitiepartners doen dat ook. Ik snap niet waarom u dat niet kunt toezeggen.

De heer Hoogervorst (VVD):

Als het wetsvoorstel nu in twee maanden kan worden behandeld, kan het het volgend jaar ook in twee maanden.

De heer Ybema (D66):

Ik begrijp het probleem van de heer Hoogervorst. Het lijkt mij echter veel correcter om nu het voorstel in behandeling te nemen en goed te keuren en het dan aan het kabinet over te laten om het eventueel niet uit te voeren. Wij hebben intern afspraken hoe wij wetgeving voor het volgende begrotingsjaar gaan behandelen. Dat betekent dat wij die ook voor het volgende begrotingsjaar afronden. Het kabinet houdt dan uiteraard de mogelijkheid om, gelet op de situatie in Duitsland, het wetsvoorstel niet te effectueren als het dat niet verantwoord acht.

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik ben nog tamelijk onervaren in de politiek en ik sta er vrijmoedig tegenover, maar ik ben toch niet zo naïef om te denken dat bij goedkeuring nu, achteraf mevrouw De Boer ermee instemt om het niet te laten doorgaan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Is er volgens de heer Hoogervorst als de accijnzen in Duitsland zich niet in zijn richting ontwikkelen, sprake van een schending van het regeerakkoord?

De heer Hoogervorst (VVD):

Dat klinkt meteen zo verschrikkelijk zwaar. Ik heb gezegd dat dit wringt met letter en geest van het regeerakkoord. Zo voelen wij dat echt. Ik weet nog heel goed hoe wij in de fractie bijeen hebben gezeten. De heer Zalm was daar niet bij. De heer Vermeend was daar al helemaal niet bij, want die behoort tot een andere partij. De desbetreffende passage in het regeerakkoord was voor ons heel belangrijk, omdat wij niet een herhaling wilden van de situatie ten tijde van het kwartje van Kok.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dus u dreigt wel, maar u bijt niet.

De heer Schutte (GPV):

Mag ik een procedurele vraag stellen? Begrijp ik goed dat de heer Hoogervorst de regering vraagt deze verhoging buiten het belastingplan te laten? Als zij dat nu niet doet, ziet hij zich genoodzaakt om bijvoorbeeld via amendering de beslissing nu niet te nemen.

De heer Hoogervorst (VVD):

Wij wachten eerst het antwoord van de regering af. Eventueel zullen wij met een motie komen.

De heer Schutte (GPV):

Met een motie komen? Wij discussiëren nu toch over de vraag hoe wij met een belastingplan omgaan? Dat belastingplan omvat het hele pakket voor 1997. De meest simpele oplossing in uw gedachtegang zou toch zijn om niet met een motie te komen, maar beide bewindslieden te vragen dit buiten de voorbereiding van het belastingplan te laten en apart in te dienen wanneer zij dat willen? De Kamer kan dan zelf beslissen wanneer zij het voorstel gaat behandelen.

De heer Hoogervorst (VVD):

Volgens mij is dit zo'n ongelofelijk redelijk voorstel, dat ik vermoed dat het kabinet er positief op zal reageren. Zo niet, dan zal ik een uitspraak van de Kamer vragen.

Voorzitter! Verleden jaar heb ik het voorstel gedaan tot invoering van een minimumpremie voor tweeverdieners in het ziekenfonds om tot een rechtvaardiger verdeling van lasten te kunnen komen. Daarmee zou de huidige situatie, waarin sommige tweeverdieners voor een appel en een ei in het ziekenfonds verzekerd zijn, worden gerepareerd. Neem het voorbeeld van een echtpaar waarvan de hoofdkostwinner een ton verdient en de partner ƒ 10.000 per jaar. Dan is de minder verdienende partner voor het schijntje van ƒ 925 per jaar volledig verzekerd in AWBZ en ziekenfonds. Een modale werknemer, met een salaris van pak 'm beet ƒ 45.000, betaalt al snel vier tot vijf keer zoveel. Een minimumpremie zou aan deze valse solidariteit enigszins een einde hebben gemaakt, maar tot onze stomme verbazing is dit voorstel in het kabinet op een politieke blokkade van de PvdA gestuit. De PvdA is zo allergisch voor minimumpremies dat zij liever een onterechte inkomenssubsidie van arm naar rijk laat bestaan.

Overigens is het opmerkelijk dat de PvdA ook in de sociale zekerheid zoveel mogelijk tweeverdieners in een uitkeringssituatie wil brengen. In de PvdA-nota "Sociale zekerheid bij de tijd" wordt onder meer voorgesteld de partner- en inkomenstoets in de bijstand deels te laten vervallen en tweeverdieners een uitkering te geven bij loopbaanonderbreking. De berekeningen van Financiën bij de beantwoording van de schriftelijke vragen wijzen uit dat dit vele miljarden gaat kosten. Het resultaat zal zijn dat steeds meer tweeverdieners recht zullen krijgen op een uitkering, terwijl zij de groep zijn die die uitkeringen juist het minste nodig hebben. Wat heeft dat nou met sociale rechtvaardigheid te maken, vraag ik de PvdA oprecht.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ten eerste gaat de discussie nu over de Miljoenennota en dergelijke. Wij hebben nu geen discussie over de nota over de sociale zekerheid. Toch wil ik wel vertellen dat wij in onze partij een discussie zijn aangegaan over de vraag waar wij in de toekomst met de sociale zekerheid naartoe willen. Daar kan inderdaad een zekere individualisering in de bijstand toe behoren. Hoewel, het is niet precies de bijstand. Het is een traject daarvóór. Het gaat dus ook om de participatiewet. Het kan eventueel wat geld kosten, maar geen miljarden guldens. Wij spreken nu over de periode na dit kabinet. In eerste instantie gaan wij een inhoudelijke discussie aan over de hervorming van de sociale zekerheid...

De voorzitter:

Als ik het goed begrijp, is dit een voortzetting van uw betoog in eerste termijn.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik zal het antwoord afronden op de vraag die aan mij is gesteld. Het antwoord zal ik de heer Hoogervorst doen toekomen in de koffiekamer, want dit punt is nu niet aan de orde.

De heer Hoogervorst (VVD):

Als die plannen worden uitgevoerd, zal er naar mijn mening zelfs geen ruimte meer zijn voor lastenverlichting voor de laagste inkomens.

Voorzitter! Het ziet ernaar uit dat deze kabinetsperiode voor 10 mld. tot 12 mld. aan lastenverlichting verspijkerd kan worden. Met dit bedrag is onder andere het tarief van de eerste schijf verlaagd, is het arbeidskostenforfait verhoogd en wordt het toptarief voor ongeveer 100.000 mensen afgeschaft, terwijl zij daarvoor geen aftrekpost hebben hoeven in te leveren. Daarnaast zal dit kabinet het EMU-tekort met minimaal 2% BBP, dus zo'n 14 mld., verkleinen. In totaal dus een bedrag van ongeveer 25 mld. aan lasten verlichting en tekortverkleining. Het is zonneklaar dat die ruimte niet alleen door bezuinigingen is ontstaan. De netto-ombuigingen van dit kabinet zullen uiteindelijk 10 mld. bedragen. Voor elke gulden lastenverlichting en tekortverkleining is dus minder dan 50 cent bezuinigd. Ra ra, hoe kan dat? Het antwoord is: de economische groei. Die groei is nog niet eens zo onstuimig, maar is toch voldoende om bij een zuinig beleid ruimte te bieden voor een forse lastenverlichting. Er is dus geen enkele reden waarom een volgend kabinet niet eveneens een bedrag van ongeveer 10 mld. voor lastenverlichting zou kunnen vrijmaken. Dan is er ruimte voor verlaging van alle tarieven, van laag tot hoog.

De heer Van Dijke (RPF):

Gaat u dan ook akkoord met de scherpe stijging van het aantal mensen op minimumniveau?

De heer Hoogervorst (VVD):

Als ik zie dat het kabinet erin slaagt om elk jaar zo'n 100.000 banen te creëren, juist ook voor de mensen op het minimumniveau, dan is dat de beste therapie om zoveel mogelijk mensen uit de armoedesituatie te helpen.

De heer Van Dijke (RPF):

Maar hoe komt het dan dat, ondanks het scheppen van al die banen, het aantal mensen dat op het minimumniveau moet rondkomen, zo scherp stijgt?

De heer Hoogervorst (VVD):

Als die banen er niet waren, was het aantal misschien wel twee keer zo groot.

De heer Van Dijke (RPF):

Na deze dooddoener ga ik niet meer discussiëren.

De heer Hoogervorst (VVD):

Dat lijkt mij verstandig.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Mag ik hieruit afleiden dat u het oneens bent met de voorzitter van het VNO-NCW, die zegt dat de komende jaren alle ruimte die vrijkomt, zoveel mogelijk ingezet moet worden voor investeringen in de infrastructuur van Nederland? Zegt u dat u het daarmee niet eens bent en dat u vindt dat die ruimte zoveel mogelijk ingezet moet worden voor lastenverlichting?

De heer Hoogervorst (VVD):

Ach, ik ben het heel vaak oneens met het VNO. Daar lig ik dus niet wakker van. Ik zou zeggen: het is en-en. Ik kies niet uitsluitend voor lastenverlichting, maar ook niet uitsluitend voor tekortverkleining of investeringen. Het moet alledrie gebeuren. Het kabinet doet ook alledrie, dus waarom zou een volgend kabinet dat niet kunnen? Het is dus een denkfout dat belastingverlaging alleen mogelijk zou zijn bij gigantische bezuinigingen of door draconische maatregelen ten aanzien van aftrekposten. Overigens zijn wij altijd bereid naar individuele aftrekposten te kijken. Ook willen wij meedenken over het verschuiven van directe naar indirecte belastingen. Maar laat twee dingen duidelijk zijn. In de eerste plaats wijst de VVD inkomensnivellering door tax credit ten stelligste af; bij een progressief belastingstelsel horen aftrekposten tegen het marginale tarief. In de tweede plaats is beperking van de aftrek van de hypotheekrente voor de VVD onbespreekbaar en binnenkort is het dat bij de PvdA ook.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Is de heer Hoogervorst het met mij eens, dat er in Nederland een forse noodzaak is, zoals door het gros van de economen en fiscalisten ook wordt erkend, voor een forse grondslagverbreding? Het probleem is dat wij teveel grondslagversmalling hebben. Dat betreft vooral de lengte van de eerste schijf. Is hij het niet met mij eens, dat er majeure aanpassingen nodig zijn in ons fiscale stelsel om ons adequaat toe te rusten voor de volgende eeuw? Welke ideeën heeft hij daarover?

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! Ik stel vast dat wij een buitengewoon actieve staatssecretaris van Financiën hebben die op belastinggebied buitengewoon veel doet. Hij doet dat niet altijd tot even grote vreugde van iedereen, maar in het algemeen gaat hij de juiste richting op en is hij zeer actief en innovatief. Ik verheug mij op de nota die wij van het kabinet kunnen verwachten met een visie op de fiscaliteit voor de lange termijn. Natuurlijk moet de fiscaliteit altijd aangepast worden aan de eisen van de tijd. Dat doen wij ook met de sociale zekerheid. Wij staan daar altijd voor open. Ik heb alleen willen aantonen dat ook zonder draconisch schrappen in aftrekposten, het mogelijk is om zoals wij dat nu ook doen, tot een forse lastenverlichting te komen. Nu zijn 100.000 mensen uit het toptarief gegooid, zonder dat zij een aftrekpost hebben hoeven inleveren. De heer Van der Ploeg heeft zich dus gekeerd tegen het kabinetsbeleid door zich met zoveel geweld tegen de VVD te keren.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

De fractie van de PvdA ziet vooral het belang van de verlenging van de eerste schijf. Dat is belangrijk voor een brede grondslag voor de volksverzekeringen. Mijn vraag aan u is de volgende. Bent u niet met mij van mening dat, zoals veel fiscalisten zeggen, het huidige belastingstelsel zichzelf dreigt te overleven als wij gewoon doorgaan met dit beleid? Het huidige belastingstelsel is uitermate constructiegevoelig. Het feit dat veel mensen in Nederland ervoor kiezen om niet rente-inkomsten of dividendinkomsten te krijgen, maar hun geld in vermogensgroeifondsen te stoppen en dergelijke, suggereert dat al. U weet ook dat de belasting op het verwerven van kapitaalinkomen varieert van min 60% tot plus 74%. Daarom heeft de onderdirecteur van het CPB, de heer Bovenberg, ook gesproken van een bedorven gatenkaas. Ik vind het dan te gemakkelijk van u om onze plannen in een keer af te wijzen, zonder er overigens serieus naar gekeken te hebben, terwijl het belastingstelsel duidelijk aan hervorming toe is.

De heer Hoogervorst (VVD):

Voorzitter! Ik ben altijd bereid om naar serieuze plannen van de PvdA te kijken, maar niet naar plannen die van dag tot dag verschillen. Ik ben altijd bereid om nog eens zorgvuldig naar aftrekposten te kijken. Wij moeten zeker de aftrekposten die hun tijd hebben gehad, kunnen afschaffen. Maar dat geldt niet voor de hypotheekrente.

Voorzitter! Ik wil nu overgaan op de EMU, want dat is minstens zo belangrijk als het fiscale stelsel.

Als tekort en staatsschuld zich ontwikkelen zoals in de Miljoenennota wordt voorspeld, kan de minister van Financiën in 1998 met een gerust hart afreizen naar Brussel. Met een niveau van 2,2% komt het EMU-tekort ruim uit onder de norm van het Verdrag van Maastricht. En daar zit geen trucje bij. De staatsschuld daalt in twee jaar tijd met 3,5% en ook dat is een redelijke prestatie. Weliswaar wordt een deel van de reductie bereikt door balansverkorting, maar die is vanuit bedrijfseconomisch opzicht goed verdedigbaar. Het ziet er dan ook naar uit dat Nederland bij de finale besluitvorming over een sterke onderhandelingspositie beschikt. En die zal de Nederlandse regering nodig hebben. Immers, wie alle ontwikkelingen rondom de EMU bekijkt, kan niet aan een Alice-in-Wonderlandgevoel ontsnappen. Aan de ene kant zien wij een land als Duitsland dat serieuze pogingen doet om aan die EMU-criteria te voldoen. Aan de andere kant zien wij ook pogingen in de Ecofin-raad om via het stabiliteitspact strakke naleving van de criteria na 1999 af te dwingen. Tijdens de Raad van Florence is reeds beslist dat in dit pact zal worden opgenomen dat het tekort structureel dicht bij evenwicht, "close to balance" – dat betekent dicht bij nul – moet verkeren. Dat betekent inderdaad dat het ergens tussen 0 en 1% moet uitkomen. Kan de minister van Financiën dat bevestigen? De tekortnorm van 3% biedt dan ruimte voor conjuncturele tegenslag en zij mag slechts in uitzonderlijke omstandigheden, zoals bij een aardbeving, worden overschreden. De VVD is altijd van mening geweest dat er te weinig instrumenten waren om na 1999 de naleving van de criteria af te dwingen. Wij hechten dus aan een geloofwaardig stabiliteitspact. Hoe zal dat juridisch vorm worden gegeven? De VVD-fractie is in ieder geval bereid om hiervoor een vergaand commitment aan te gaan. Ik kom hier later op terug.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! De heer Hoogervorst vindt dat wij met een sterke onderhandelingspositie straks naar Brussel kunnen afreizen. Vindt hij het in die situatie denkbaar dat wij, gelet ook op de situatie in Frankrijk, in Duitsland en die in andere landen, zeggen: wij doen niet mee?

De heer Hoogervorst (VVD):

Op die vraag kom ik straks terug.

Voorzitter! De geloofwaardigheid van het stabiliteitspact is natuurlijk meteen nul als bij de start van de EMU landen mogen meedoen die boven het 3%-criterium zitten, want dan kunnen we het wel vergeten dat ooit een land een boete gaat betalen bij een tekortoverschrijding. De suggesties van de president van De Nederlandsche Bank, de heer Duisenberg, om het stabiliteitspact als verzachtende omstandigheid te beschouwen, wijst de VVD-fractie ten stelligste af. Is de minister het op dit punt met ons eens?

De meest teleurstellende ontwikkeling is de totstandkoming van de begroting van Frankrijk. Die moet voor minister Zalm en zijn collega in Bonn een koude douche zijn geweest. De nettobezuinigingen bedragen slechts 20 miljard franc. Dat is ongeveer 0,25% van het BNP. De tekortnorm van 3% wordt alleen gehaald dankzij de goocheltruc met de pensioenverplichtingen van France Télecom. De internationale financiële pers en zelfs de heer Van der Ploeg hebben unaniem geoordeeld dat Frankrijk hier een gigantische boekhoudkundige truc uithaalt. Hans Tietmeyer heeft gisteren gewaarschuwd en gezegd dat wij met dit soort trucs niet aan de EMU toekomen. Maar de Europese politiek zwijgt tot nu toe als het graf. In antwoord op mijn schriftelijke vragen over deze kwestie, schrijft de minister dat het eerste oordeel over deze Franse begroting aan de Europese Commissie is. Ik kan minister Zalm nu al zeggen wat het antwoord van commissaris De Silguy, niet toevallig een Fransman, zal zijn. Mijn verwachting is dat de truc zal worden geaccepteerd. Wanneer zal de Ecofin-raad zich formeel over de Franse begroting buigen?

De Europese tolerantie voor de Franse creativiteit heeft bij andere zuidelijke lidstaten meteen tot groot enthousiasme geleid. "Als Frankrijk hiermee wegkomt, dan weten wij ook nog wel een paar trucjes", aldus premier Prodi van Italië. En geef hem eens ongelijk. Een serieus blad als The Economist speculeert openlijk op deelname van Spanje en Italië aan de EMU. De PvdA-fractie doet dat nu ook, evenals de financiële markten.

Dit proces kan alleen maar ongunstig voor Nederland uitpakken. De markten zullen er steeds meer op gaan speculeren dat de ijzersterke gulden zal samen smelten met steeds meer zachte munten. Analisten van de ING-bank hebben erop gewezen dat dit tot een rentestijging van 1% of meer zal kunnen leiden. Zij hebben een berekening gemaakt waaruit blijkt dat nu al sprake is van een renteopslag van 0,75% op het renteniveau in Nederland. Dat zou het gevolg zijn van de ontwikkelingen rondom de EMU. Wij betalen dus de rekening.

De VVD-fractie vraagt het kabinet om alles in het werk te stellen om dit proces van verloedering te keren. Frankrijk is een te belangrijk land voor de EMU om met de letter en de geest van het EMU-verdrag te mogen spotten. Als coffeeshops belangrijk genoeg zijn om ruzie met de Fransen te riskeren, dan is de gulden dat toch zeker ook. Wij begrijpen dat het kabinet eerst de weg van stille diplomatie wil bewandelen. Daar hebben wij begrip voor, maar wij willen een signaal dat er iets gebeurt. De VVD-fractie vindt een correcte overgang van de gulden naar de euro een nationaal belang van de eerste orde. Er zijn maar 26 van de 87 stemmen in de Europese Raad nodig om uitstel af te dwingen, en wij vinden dat het Nederlandse kabinet die mogelijkheid goed onder ogen moet zien. Hiermee geef ik tevens antwoord op de eerder gestelde vraag.

De heer Ybema (D66):

Voorzitter! Ik begrijp uit de woorden van de heer Hoogervorst dat hij buitengewoon weinig vertrouwen heeft in de voorbereiding van de Europese Commissie terzake van de plannen voor de EMU in begin 1998. Allereerst is het woord aan de Europese Commissie. Uiteraard zal gelet worden op de inbreng van de monetaire autoriteiten in Europa. Vervolgens is het woord aan de Ecofin-raad. Ik begrijp echter dat de heer Hoogervorst totaal geen vertrouwen heeft in de ontwikkelingen.

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik vind dat er reden is voor de nodige scepsis. De Commissie staat natuurlijk meer onder politieke invloed van grote landen dan van kleine landen. Ik weet dat de Franse regering over haar goocheltruc met de pensioenverplichtingen al heeft gesondeerd bij de Commissie en voorlopig "ja" als antwoord heeft gekregen. Het zou mij daarom verbazen als de Europese Commissie toch nog met een afwijzing kwam. Ik hoop dat wel, maar op dit punt heb ik veel scepsis.

De heer Ybema (D66):

U kunt zich dus niet voorstellen dat met name de monetaire autoriteiten in Europa doordrongen zijn van het besef dat men grote risico's loopt als men inderdaad gaat schuiven met de criteria en dit soort trucs accepteert. Dan kunt u toch ook niet geloven dat die monetaire autoriteiten, die een grote verantwoordelijkheid dragen, dit accepteren.

De heer Hoogervorst (VVD):

Daarom ben ik er ongelooflijk verheugd over dat Hans Tietmeyer, de president van de Bundesbank, als eerste in het openbaar een duidelijke vingerwijzing richting Frankrijk heeft gedaan, zonder het land overigens bij naam te noemen.

De heer Ybema (D66):

Het verbaast mij steeds weer dat de heer Hoogervorst zo weinig vertrouwen uitspreekt in mensen die op dit punt buitengewoon grote verantwoordelijkheden op zich nemen voor het hele proces.

De heer Hoogervorst (VVD):

Er staan hier gigantische belangen op het spel. Ik stel vast dat sinds 1991 alle EMU-lidstaten de gelegenheid hebben gehad om orde op zaken te stellen. Een aantal landen is daar veel te laat mee begonnen. Ik probeer hier zoveel mogelijk druk op de ketel te zetten. Wij hebben de beste munt van Europa en wij willen dat de gulden op een correcte manier wordt ingeleverd voor de euro. De EMU is voor ons de belangrijkste reden geweest om voor het Verdrag van Maastricht te stemmen.

De heer Ybema (D66):

Als onze eigen president van De Nederlandsche Bank zegt dat de euro minstens zo hard zal zijn als de gulden, gelooft de heer Hoogervorst hem dus niet.

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik heb een andere inschatting. Als het tenminste niet goed gebeurt. Als het allemaal op een correcte manier gaat, is er geen reden om eraan te twijfelen. Maar als ik zie met wat voor een begroting een belangrijk land als Frankrijk komt, een van de twee belangrijkste landen van Europa, dat zegt heel gemotiveerd te zijn voor de EMU, dan schrik ik daarvan. Dat is voor mij echt een koude douche geweest.

De heer Ybema (D66):

Ook voor Frankrijk geldt dat men straks zal moeten aantonen dat men structureel close to balance gaat.

De heer Hoogervorst (VVD):

Nee, aan dat close to balance heb ik niets als een land in 1997, 1998 niet voldoet aan de criteria. Ik heb niets aan schone beloften van Frankrijk of welk ander land dan ook.

De heer Ybema (D66):

Frankrijk moet ook slagen voor de test van het stabiliteitspact dat is afgesproken, dat straks nationaal moet worden ingevuld en dat ook in de Ecofin-raad moet worden beoordeeld.

De heer Hoogervorst (VVD):

Wij zijn bereid een vergaand commitment daartoe aan te gaan, maar wij vinden dat de Franse regering te weinig motivatie voor de EMU laat zien.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Ik ben het natuurlijk met de heer Hoogervorst eens als hij zegt dat de harde gulden niet mag worden ingeleverd voor een zwakkere munt. Iedereen moet voldoen aan de budgettaire criteria van Maastricht. Ik ben het echter niet met de heer Hoogervorst eens als hij suggereert dat wij opeens een zwakkere munt zouden hebben als Frankrijk bijvoorbeeld op 3,2% zou zitten. Ik wil dat niet, maar er is geen aantoonbare economische relatie tussen het financieringstekort en de sterkte van een munt. Het omgekeerde is daarentegen wel waar. In Italië is de lire gestegen en de lange rente gedaald. Daarmee kan het land vanzelf makkelijker aan de EMU-criteria voldoen.

De heer Hoogervorst (VVD):

Een munt is niets anders dan vertrouwen. Vertrouwen wordt gecreëerd door naleving van het EMU-verdrag. Op het ogenblik worden daarvoor door bepaalde landen te weinig inspanningen gedaan. Duitsland, Nederland en enkele andere landen zijn volstrekt serieus bezig, maar bij een belangrijk land als Frankrijk zie ik dat op het ogenblik niet.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Oliver Wendell Holmes heeft gezegd: "Don't put your trust in money, put your money in trust". De PvdA-fractie heeft er vertrouwen in dat het kabinet zal zorgdragen voor een goede afwikkeling van het EMU-dossier. Ik hoop dat de heer Hoogervorst dat vertrouwen ook krijgt.

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik heb ook uitermate veel vertrouwen in het kabinet, zeker in deze minister van Financiën.

Voorzitter! De budgettaire autonomie van provincies en gemeenten is in het afgelopen decennium sterk gestegen. Dat is een goede zaak. Gedreven door decentralisatie is de eigen financiële ruimte van de lagere overheden gestegen van 30% van de totale uitgaven tot bijna 50%. Wij zouden deze vergroting van de beleidsvrijheid van de gemeenten en provincies op geen enkele manier willen terugdraaien. De vraag is wel of de controle op de uitgaven van de decentrale overheden gelijke tred heeft gehouden met wat op rijksniveau is gebeurd. Op rijksniveau heeft het toeziend oog van de Algemene Rekenkamer een heilzame werking. Het werk van de rijksaccountants wordt aangevuld door het rechtmatigheids- en doelmatigheidsonderzoek van de Rekenkamer. Dit toezicht van de Rekenkamer houdt de rijksoverheid en de Tweede Kamer scherp. Bij de decentrale overheden ontbreekt die tweede laag in het financiële toezicht. De VVD-fractie vraagt zich af of het niet een goed idee zou zijn om óf de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer uit te breiden tot de decentrale overheden óf wellicht een nieuwe Rekenkamer specifiek voor de decentrale overheden te creëren. Wij komen hier uitgebreid op terug bij de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken, maar willen nu al graag een eerste reactie van de minister van Financiën vernemen.

Voorzitter! Met de AOW-rijksbijdrage treedt een nieuwe fase in in de vervaging van het onderscheid tussen rijksbegroting enerzijds en de sociale uitgaven en de zorguitgaven anderzijds. Al eerder zijn forse rijksbijdragen verleend aan AWBZ en ziekenfonds. De kinderbijslag, van oorsprong een werknemersverzekering, is geheel gefiscaliseerd. En nu wordt dan ook de deur opengezet voor gedeeltelijke fiscalisering van de AOW. De minister van Financiën heeft aan het begin van deze regeerperiode de groeiende vervlechting van de rijksbegroting met de zorgsector en de sociale sector in een hogere versnelling gegooid. Door uitgavenkaders te scheppen voor de rijksbegroting in enge zin, sociale zekerheid en zorg, heeft hij het formele kader voor zijn toezicht in brede zin versterkt. Het maken van een integrale financiële afweging wordt op deze manier vergemakkelijkt.

Toch bevat de huidige stand van zaken nog ongerijmdheden. De Comptabiliteitswet spreekt slechts over de toezichthoudende rol van de minister van Financiën op de rijksbegroting, terwijl zijn toezicht materieel natuurlijk veel verder strekt. De Miljoenennota geeft weliswaar gegevens over de zorgsector en de sector sociale zekerheid, maar in de horizontale en verticale toelichting zijn deze sectoren nog niet volledig geïntegreerd. Hetzelfde geldt voor de Voorjaarsnota en de Najaarsnota die nu begeleid moeten worden door aparte brieven van de minister van Volksgezondheid en de minister van Sociale Zaken. De VVD-fractie vindt deze situatie niet meer van deze tijd. Wij vragen het kabinet de toezichthoudende rol van de minister van Financiën voor alle uitgavenkaders in de Comptabiliteitswet vast te leggen. Voorts vragen wij het kabinet, vooruitlopend op een dergelijke wet, nu reeds de zorgsector en de sociale sector volledig te integreren in de budgettaire nota's aan de Kamer. Voor de integrale financiële afweging van de Kamer zijn deze ontwikkelingen van groot belang.

Voorzitter! Ik kom aan mijn laatste onderwerp. Het kabinet heeft in de nota Werken aan zekerheid voorstellen gedaan voor een houdbaar financieringsstelsel voor de AOW. Het kabinet stelt voor, de financieringsproblemen rond de AOW op te lossen door wettelijke maximering van de AOW-premie. Als er tekorten in het AOW-fonds ontstaan, dienen die door een rijksbijdrage te worden aangevuld. Vaag wordt gesuggereerd dat een daling van de rentelasten op de staatsschuld dienstig kan zijn om de rijksbijdrage zonder belastingverhoging te financieren. Tevens overweegt het kabinet de eerste schijf te indexeren aan de loonontwikkeling om de grondslag voor de AOW-premie te verbreden. De minister van Financiën weet dat de VVD-fractie nooit zo'n voorstander van rijksbijdragen is geweest. Maar omdat het waarborgen van de AOW ook voor de VVD een prioriteit van de eerste orde is, willen wij deze keuze wel maken. Wij vinden het voorstel echter te vrijblijvend ten aanzien van de financiering. Niemand kan daarover 100% zekerheid geven, maar wij kunnen wel een poging doen.

Een schommel- of bufferfonds, zoals voorgesteld door de D66-fractie, biedt extra zekerheid en is ons in principe niet onsympathiek. Het kabinet wijst er echter op dat extra premieheffing in dit tijdperk van lastenverlichting niet erg voor de hand ligt. Bovendien kunnen wij natuurlijk ook sparen door de staatsschuld terug te dringen. Als wij het EMU-tekort duurzaam naar 1% brengen – ook de heer Ybema heeft daarvoor gepleit – dan zal al in het jaar 2005 de EMU-norm van 60% BBP worden gehaald. In het jaar 2020 zullen de rentelasten op de staatsschuld dan zijn gehalveerd. De gehele rijksbijdrage aan de AOW kan daaruit worden betaald. De staatsschuld zakt dan tot onder de 40% BBP, hetgeen in feite een geweldige financiële buffer is voor de vergrijzingskosten die na 2020 nog op ons afkomen. Maximering van de AOW-premie en staatsschuldreductie zijn dus natuurlijke bondgenoten.

Een logisch uitvloeisel hiervan is dat de wettelijke maximering van de AOW-premie wordt aangevuld door een wettelijke maximering van het financieringstekort. Zo'n wet zou uitdrukking moeten geven aan ons politieke streven om een financiële buffer op te bouwen voor de vergrijzingskosten die nog op ons afkomen. Bovendien sluit een tekortwet aan bij de verplichtingen die het stabiliteitspact op ons zal leggen. Bij een wet op de tekortreductie denkt de VVD-fractie niet aan een pseudo-exact tijdpad voor tekortreductie, zoals de Gramm Rudman-wetgeving, want dat werkt niet. Wij denken meer aan een wetstekst die in algemene bewoordingen de plicht tot het voeren van een tekort dicht bij evenwicht vastlegt. Wij willen geen wet die zo onbuigzaam is dat hij in de praktijk onwerkbaar blijkt. Daarom zou ook vastgelegd moeten worden in welke conjuncturele omstandigheden tijdelijk een hoger tekort dan 1% mag worden gevoerd. Wat ons dus in feite voor ogen staat, is een wet tekortbeheersing met afwijkingsmogelijkheden. In Nieuw-Zeeland is de plicht tot staatsschuldreductie in heel eenvoudige bewoordingen wettelijk verankerd in de Fiscal Responsibility Act. Daar is de staatsschuldquote in twee jaar met 12% gedaald. Doe het maar eens na!

Het is natuurlijk waar dat wetsteksten nooit een ijzeren garantie kunnen geven. Maar dat doet de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheden (WKA) ook niet. Toch gaat er een grote politieke dwang van uit. Een wet tekortbeheersing met afwijkingsmogelijkheden zou dezelfde mix van politieke dwang en flexibiliteit kunnen bevatten als de WKA. Als de WKA wel werkt, zou ik niet weten waarom een wet tekortbeheersing met afwijkingsmogelijkheden niet zou werken. Wij vragen het kabinet deze optie serieus te bekijken, bijvoorbeeld in het kader van of parallel aan het wetsvoorstel tot maximering van de AOW-premie.

De heer Terpstra (CDA):

Bij de discussie over de EMU heeft u gezegd het volste vertrouwen te hebben in dit kabinet en enige twijfel te hebben over Frankrijk. Mag ik het zo zien dat u zegt, een wet in te voeren in het land dat u wel vertrouwt, en voor het land dat u niet vertrouwt vraagt u de minister van Financiën om via de Ecofin-raad uw idee te exporteren?

De heer Hoogervorst (VVD):

Als u mij de wettelijke garantie kunt geven dat minister Zalm tot het jaar 2020 minister van Financiën blijft, zou ik geen behoefte aan deze wet hebben. Hij is dan 62, begrijp ik, dus nog jonger dan de heer Bolkestein nu; dat zit er dus dik in. Maar alle gekheid op een stokje: dit is natuurlijk een commitment voor de lange termijn. Ik denk dat belangrijk is, omdat wij eindelijk eens van het probleem van de staatsschuld af moeten komen. Als de politiek een wettelijk commitment aangaat om op de lange termijn te streven naar een tekort van 1%, zal een volgend kabinet, dat misschien van een andere politieke kleur is, eerst toch die wet moeten veranderen, wil het weer een hoger tekort gaan voeren. Ik denk echt dat daarvan een grote politieke dwang uit kan gaan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Moeten wij hierbij denken aan een constructie, vergelijkbaar met die voor de wisselkoersen, dus met een marge van 10% naar boven of naar beneden?

De heer Hoogervorst (VVD):

Eigenlijk is dat nog niet zo'n gekke vergelijking. Nederland heeft door zijn exportpakket geen hevige conjunctuurschommelingen meer. We zouden kunnen afspreken structureel aan te koersen op 1%; bij tegenvallende conjunctuur mag je daar binnen een zekere marge boven zitten, en bij meevallende conjunctuur ga je naar een nulsituatie, of zelfs naar een overschot. Er zijn een heleboel landen in de wereld met een overschot op de begroting, wat mij heerlijk lijkt. Waarom zouden wij dat ook niet doen?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Vindt u het goed als voor de werkloosheid ook per wet zo'n norm wordt afgesproken, waarin de werkloosheid niet hoger mag zijn dan bijvoorbeeld 3%?

De heer Hoogervorst (VVD):

Verschil tussen tekort en werkgelegenheid is dat we het tekort helemaal in eigen hand hebben, en de werkgelegenheid niet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Niet helemaal in eigen hand.

De heer Hoogervorst (VVD):

We kunnen moeilijk 2 miljoen Melkertbanen gaan creëren!

De heer Rabbae (GroenLinks):

We hebben het tekort ook niet helemaal in eigen hand.

De heer Hoogervorst (VVD):

Nee, maar wel grotendeels. Voor wat je niet in eigen hand hebt, de internationale conjunctuur, wil ik wel een zekere ruimte creëren.

De heer Ybema (D66):

Het voorstel van collega Hoogervorst voor een wet op de begrotingstekorten met afwijkingsmogelijkheden, spreekt mij totaal niet aan. Ik vind dat het zo haaks staat op het hele beleidsproces en op het budgetrecht van het parlement, dat je dit soort dingen per definitie moet laten aan de besluitvorming tussen Kamer en kabinet, waarin die afweging totstandkomt. Dat is het uitspreken van vertrouwen in het democratisch proces.

De heer Hoogervorst (VVD):

Daar begrijp ik nou helemaal niks van! U bent een van de meest enthousiaste aanhangers van het EMU-verdrag, waarin toch ook een verplichting tot tekortreductie is opgenomen. Vindt u dat dan niet in strijd met het democratisch proces? Die tekortverplichting ligt alleen iets hoger, maar als je streeft naar een tekort van 1%, heb je nog steeds de vrijheid om de belastingen tot in het oneindige op te schroeven, evenals de uitgaven. Daar is dus alle ruimte voor politieke besluitvorming.

De heer Ybema (D66):

In het ene proces gaat het niet om een wettelijke regeling waar wij aan gebonden zijn. Als je eroverheen gaat, krijg je te maken met sancties. Binnen het totale besluitvormingsproces dat we nationaal hebben, is er toch ruimte – dat is nota bene toch een van de grondrechten van het parlement – voor de uitoefening van het budgetrecht? Dat heeft toch alles te maken met de afweging van inkomsten en uitgaven? Je kunt nooit een proces binden door allerlei wettelijke beperkingen.

De heer Hoogervorst (VVD):

Dat blijft volledig bestaan. Ik heb het nog niet eens over sancties gehad. Het EMU-verdrag aangevuld met het stabiliteitspact gaat straks nog veel verder. Dan moeten wij boetes gaan betalen bij overschrijdingen. Dat stel ik niet voor. Het is ook niet erg zinvol om boetes aan jezelf te betalen.

De heer Ybema (D66):

In de VS hebben ze ook dergelijke pogingen gedaan. Het is bekend dat dit bepaald geen succes is geweest.

De heer Hoogervorst (VVD):

Daar was sprake van een zeker automatisme. Als een grens werd overschreden, werden veel uitgaven stopgezet. Dat wil ik absoluut niet. Ik wil een politieke verplichting die even sterk is als de WKA, om naar een tekort van 1% te streven. Dat laat alle ruimte om met belastingen en uitgaven te doen wat wij willen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Uw voorstel doet mij denken aan een film die ik ooit eens heb gezien. Daarin ging men in een auto rijden terwijl het stuurslot niet meer los te krijgen was. Die rit eindigde tegen een boom. U legt het beleid teveel beperkingen op met een dergelijk slot.

De heer Hoogervorst (VVD):

Ik ben een geheel andere mening toegedaan. Ik snap de kritiek van de heer Ybema absoluut niet. Ik heb hem zojuist nog hartstochtelijk horen pleiten voor de tekortnorm van 1% die wij in het kader van het stabiliteitspact aan zullen gaan. Dit is niet veel meer dan het binnenlands vastleggen van die internationale verplichting. Misschien meent de heer Ybema dat die internationale verplichting niet zo serieus behoeft te worden genomen. Ik doe niet veel meer dan dat.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Heeft u wel eens in een auto gereden met het stuurslot erop?

De heer Hoogervorst (VVD):

Niet met u, en dat zou ik ook niet graag doen.

Ik heb in mijn inleiding al gezegd dat wij ons mogen verheugen over de positieve maatschappelijke en economische ontwikkelingen in ons land. Maar er is geen reden voor gemakzucht. De Nederlandse economie lijkt anno 1997 een beetje op een bedrijf dat een zware sanering achter de rug heeft. Het faillissement is afgewend. De kasstroom is sterk verbeterd en de ontslagrondes zijn achter de rug. Maar het bedrijf is een beetje uitgewoond. Er is achterstallig onderhoud en er zijn massieve investeringen nodig. De VVD-fractie vertrouwt die opknapbeurt graag toe aan de minister Zalm en zijn collega's.

De heer Zonneveld (CD):

Voorzitter! Als wij de regering mogen geloven – de CD-fractie doet dat uiteraard niet – dan zouden de problemen in ons land worden aangepakt en de oplossing binnen handbereik zijn, althans op financieel gebied. Immers de schuldquote en het financieringstekort lopen in procenten van het bruto binnenlands product terug. Meer mensen aan het werk dus minder uitkeringsgerechtigden voor het eerst sedert vele jaren. En vergeleken met een aantal andere Europese landen is de economische groei hoog, namelijk 2,75% tegen 2,25% gemiddeld. De gunstige kanten van het beleid beginnen zich af te tekenen, aldus de regering.

Voorzitter! Er zitten ook negatieve aspecten aan het beleid en de CD-fractie vindt deze minder rooskleurig dan ons wordt voorgespiegeld. In tegenstelling tot het kabinet is de CD-fractie niet bepaald in een juichstemming geraakt met betrekking tot de financiën van de Staat. Blijkens de Miljoenennota loopt de nominale staatsschuld jaarlijks nog steeds aanzienlijk op. In procenten van het bruto binnenlands product mag er een lichte daling zijn ingezet, nominaal is dit zeker nog niet het geval. Dit geldt evenzeer voor het financieringstekort. Ook hier hetzelfde verhaal. Nominaal loopt het tekort op, maar in procenten van het bruto binnenlands product is er een lichte daling waar te nemen.

Nu is het de vraag waar je prioriteiten liggen. Voor de CD-fractie liggen de prioriteiten in de absolute getallen. Mijn fractie is van mening dat de staatsschuld en het financieringstekort in nominale waarden aanzienlijk terug zouden moeten. Alleen al het hierop te winnen rentevoordeel zou voor veel belangrijkere zaken kunnen worden aangewend.

Voorzitter! De nominale bedragen als uitgangspunt hanterend, gaat het onzes inziens helemaal niet zo geweldig met ons land en is het kabinet, evenals de vorige kabinetten, er helemaal niet in geslaagd enige orde in het huishoudboekje aan te brengen. Overigens geldt dit eveneens voor een aantal beleidsopvattingen, waarover straks meer. Je kunt naar mening van de CD niet volstaan met de hoogte van het financieringstekort en de daaraan gekoppelde staatsschuld te bagatelliseren door te stellen dat deze zaken in procenten van het bruto binnenlands product gedaald zijn en dat het dus goed gaat. Of hanteert de minister de stelling dat, wanneer je meer verdient je automatisch meer schulden mag hebben? Wil de minister op deze wijze het falende beleid rechtvaardigen? Het kabinet is immers al enige tijd niet in staat het huishoudboekje kloppend te krijgen. Is de minister het met de CD-fractie eens, dat het voor de Nederlandse samenleving een stuk beter zou zijn indien het financieringstekort weggewerkt werd en de staatsschuld aanzienlijk verminderd was, alleen al vanwege de gigantische rentelasten?

Voorzitter! Naar het zich laat aanzien, dreigen wij ons te gaan kwalificeren voor de EMU. Nu ziet de CD-fractie wel degelijk een aantal voordelen in de EMU, een aantal nadelen is er echter ook. Nu zullen deze nadelen zich niet eens zozeer alleen in financiële feiten laten kenmerken, maar nadelen blijven het. De CD is vanaf het begin geen voorstander geweest van de vorming van de EMU. Het zal overigens nog maar de vraag zijn of alle andere aangesloten landen aan de criteria zullen kunnen voldoen en of de gestelde criteria keihard overeind zullen blijven. Om aan de convergentie-eisen te kunnen voldoen, dient er een duidelijke dalende trend te zijn naar 60% van het bruto binnenlands product. Maar in 1997 zal er nog sprake zijn van 76,2%, hetgeen nog duidelijk boven de relevante waarde ligt.

Nu stelt de minister dat naast de dalende trend een extra niveauverlaging zal worden gerealiseerd door in zichzelf te verantwoorden financiële transacties. Misschien kan de minister mededelen om welke transacties het hierbij gaat en welke bedragen hiermee gemoeid zijn.

Blijkens diverse publicaties is een aantal topfunctionarissen bij de Nederlandse banken zeer sceptisch over de ontwikkelingen rond de Nederlandse gulden bij de vorming van de EMU. Kan de minister aangeven of de waarde van de Nederlandse munt bij het omzetten van de zogenaamde euro gelijk blijft?

Voorzitter! De Troonrede gaf aan dat de werkloosheid in ons land sedert vele jaren gedaald is en dat dientengevolge sprake is van een terugloop in het aantal uitkeringen. Nu zal dit op zichzelf juist zijn, maar over de achtergronden en het ontstaan ervan wordt niet gerept. Daar komt nog bij dat er nog dagelijks instroom is van laaggeschoold arbeidspotentieel en dat het zich laat aanzien dat Nederland in het jaar 2015 ongeveer 18,5 miljoen mensen zal herbergen. Nu weten wij inmiddels dat Nederland vergrijst en dat de bevolkingstoename onder het autochtone deel van ons volk sterk achterblijft bij het allochtone deel. Dit rechtvaardigt de vrees dat Nederland in de loop van de volgende eeuw overbevolkt zal zijn met mensen van allochtone afkomst, al of niet van een tweede, derde en/of vierde generatie. Dat is een ontwikkeling waar de CD van huivert.

Nu is het een bekend gezegde dat regeren vooruitzien is, en hoewel deze ontwikkeling nog in de tijd voor ons ligt, willen wij de minister toch vragen of het kabinet op dit punt reeds een visie ontwikkelt en, zo ja, wat deze visie is. Weliswaar mag op dit moment de werkloosheid door allerlei kunstgrepen gedaald zijn, als de zojuist geschetste ontwikkeling zich doorzet, dan vrezen wij toch dat de werkloosheid en alle daarmee samenhangende randverschijnselen gigantisch zullen toenemen. Overigens zal deze bevolkingstoename een aanzienlijk beslag leggen op de beschikbare ruimte in ons land en zullen de milieuproblemen behoorlijk toenemen. Het advies van de CD zal dan ook blijven: grenzen dicht en goede remigratieprojecten opzetten.

In ieder geval moet er gestopt worden met het toevoegen van laaggeschoold arbeidspotentieel middels migratie. Want bij de voorgestelde economische groei van 2,25% in ons land komt het de CD voor dat deze bij lange na niet voldoende banengroei geeft om het dan aanwezige arbeidspotentieel van werk te kunnen voorzien. Dit staat nog los van het feit dat de banen van de toekomst meer en meer een gedegen opleiding vereisen. De vraag is of het toekomstige arbeidspotentieel hieraan zul kunnen voldoen. Weliswaar stijgt de economie ten opzichte van de ons omringende landen marginaal sneller, maar voldoende is dat bij lange na nog niet. De vraag is gerechtvaardigd of deze groei zich zal voortzetten en indien dit niet het geval is wat de regering dan van plan is te doen.

Overigens zal de economische groei ertoe bijdragen dat de staatsinkomsten zullen toenemen. Dit, gekoppeld aan een nuchter en uitermate zakelijk uitgavenbeleid, zal ertoe kunnen leiden dat de schuldenreductie met voorrang moet worden doorgevoerd, althans in de visie van de CD. Een sterkere schuldenreductie impliceert eveneens een aanzienlijk lagere rentelast. Dit zal toch een van de speerpunten moeten zijn in een volgend kabinet.

Voorzitter! Ondanks alle inspanningen, goed of slecht, blijven de kosten van de zorgsector oplopen. Het kabinet wijt dit gedeeltelijk aan de demografische ontwikkelingen en met name aan de vergrijzing. Nu is dit op zichzelf niet onjuist. Toenemende vergrijzing vraagt immers meer zorg. Maar naar de mening van de CD zijn er meer oorzaken aan te wijzen. Wij vinden het erg kort door de bocht om slechts selectief een groeiende groep mensen hiervoor mede verantwoordelijk te stellen. Deze mensen hebben immers aanzienlijke premies betaald voor de zorg. Juist op het moment dat deze groep daaraan de meeste behoefte krijgt, wordt zij hierop aangesproken. Zou de minister er misschien iets voor voelen om de in te voeren eigen bijdrage in de zorg verblijfsafhankelijk te maken? De CD bedoelt daarmee, overeenkomstig ons partijprogramma, de uitkeringen en de eigen bijdragen in de zorg afhankelijk te stellen van het aantal jaren dat de aanvrager in ons land verblijft. In de visie van de minister is dat wellicht discriminatoir, maar in onze mening is het in ieder geval een stuk eerlijker dan burgers te verplichten om een soort van solidariteitsbijdrage te betalen voor mensen die hier geen of nagenoeg geen premie hebben betaald en desondanks dezelfde rechten toegekend krijgen.

Dit geldt wat ons betreft in meerdere mate voor de uitkeringen. Zo langzamerhand wordt het sociale stelsel volledig afgebroken, omdat de daaruit voortvloeiende lasten onbetaalbaar blijken. Logisch, want men kan immers niet ongestraft enorme groepen mensen van een uitkering voorzien zonder dat daarvoor enige premie is betaald. Het gevolg is dat werknemers die jarenlang aanzienlijke premies hebben betaald voor de sociale verzekeringen daarin door de jaren heen aanzienlijk zijn beperkt. Dit alles in het kader van de zogenaamde solidariteitsheffing. Het getuigt in ieder geval van zeer weinig solidariteit van onze regering met de eigen bevolking: de WAO is aangescherpt, de Ziektewet is geprivatiseerd, de WW is aangepast en de ziekenfondsen zijn opgezadeld met bezuinigingen en eigen bijdragen. De pensioenen worden, naar het zich laat aanzien, aanzienlijk beperkt. Dat is een vorm van legale diefstal in onze ogen. Als de regering haar zin krijgt, zal de AOW pensioenafhankelijk worden. Kortom, allerlei maatregelen die er niet om liegen en die een aanzienlijk aanslag hebben betekend en nog zullen betekenen voor de trouwe premiebetaler.

De accijnsverhoging is ook een knap voorbeeld. De voorgenomen verhoging van de tabaksaccijnzen zal mogelijk worden aangewend ter dekking van de tekorten in de gezondheidszorg. Nu zou daarvoor wat te zeggen zijn, ware het niet dat de motivatie niet deugt. De CD-fractie zou er begrip voor kunnen hebben als de accijnzen op tabak altijd zouden zijn aangewend voor de gezondheidszorg, immers, wie rookt speelt met zijn gezondheid en zou op deze wijze een verkapt hogere premie betalen. Op zichzelf is daar naar onze mening niets mis mee, maar jarenlang zijn er accijnzen geheven op tabaksartikelen en jarenlang is dat geld mede voor allerlei andere doelen gebruikt. Maar nu de kosten van de zorg de pan uit rijzen, heet het ineens zo te zijn dat de rokersaccijnzen dienen te worden aangewend voor de zorgsector. Naar de mening van de CD is dat gewoon een doodordinaire manier om de lasten te verhogen en dientengevolge meer inkomsten te creëren voor de staatskas van waaruit de zorg mede wordt betaald. Dit dan ondanks de voorgenomen verlaging van de eerste schijf bij de inkomstenbelasting.

Dit geldt eveneens voor de lasten die worden opgelegd aan de automobilist. Door de jaren heen is de auto zo'n beetje de melkkoe geworden van de diverse regeringen. Weliswaar is de argumentatie dat de voorgenomen accijnsverhogingen op de brandstoffen budgettair neutraal zullen zijn, omdat er immers een verlaging van de motorrijtuigenbelastingen wordt doorgevoerd, maar de tarieven van de motorrijtuigenbelasting in ons land zijn van dien aard dat het ons een aardige geste had geleken om deze te verlagen zonder hierbij de brandstofaccijnzen te verhogen. Overigens, een verlaging van de accijns op brandstof had ons eerlijker geleken bovenop een verlaging van de motorrijtuigenbelastingen. Zou de vorige accijnsverhoging op de brandstof, het zogenaamde kwartje van Kok, niet teruggegeven worden? Zo ja, gaat dit nog gebeuren?

Dan nog de voorgenomen maatregelen om de automobiliteit terug te dringen. Deze voornemens kunnen in onze ogen al helemaal geen genade vinden. Het verbaast de CD eerlijk gezegd dat deze regering nog de moed heeft om deze voorstellen te doen onder het mom van het terugdringen van de fileproblematiek. Zou de regering er nu voor zorgen dat met name het openbaar vervoer goed en betaalbaar was en dat de reistijden van het openbaar vervoer acceptabel waren en dat de veiligheid van de reizigers gewaarborgd was, dan zou de CD-fractie misschien nog met het plan hebben kunnen meegaan. Maar, het openbaar vervoer is alles behalve dat wat het zou moeten zijn. Al helemaal voor de oudere is het een crime om met het openbaar vervoer te reizen: torenhoge tarieven en enorme onveiligheid op en rond de perrons. In de grote steden is het voor deze mensen al helemaal geen doen meer om met tram of bus te reizen. Nee, de regering kan wel mooie plannen hebben om de mensen de auto uit te jagen, maar zorg dan in ieder geval dat er goede en veilige alternatieven zijn! Die zijn er op dit moment niet.

Ik kom bij de belastingen. Een aantal voorstellen is reeds doorgevoerd en een behoorlijk pakket aan maatregelen staat de Nederlandse belastingbetaler nog te wachten, te beginnen met de beperking van de aftrek van het consumptief krediet. Wij hebben het al eerder gezegd en wij zullen het hier ten overvloede herhalen: de CD-fractie is geen voorstander van de plannen dienaangaande en wijzen de voorstellen terzake volledig af. De maatregelen die erop gericht zijn om de lasten voor bedrijven aanzienlijk te verlichten, zullen wij uiteraard steunen. Belastingverhoging in welke vorm dan ook zullen wij op haar merites beoordelen. Daarop vooruitlopend kan ik alvast zeggen dat wij ons zeer sceptisch zullen opstellen. Dat geldt met name ook voor de onroerendezaakbelasting. De nieuwe waardering onroerende zaak is reeds een feit. De verlaging van het huurwaardeforfait zou wat ons betreft echter verder doorgevoerd kunnen worden, zo niet geheel afgeschaft. Dit geldt tevens voor de vermogensbelasting. De CD-fractie is tevens voorstander van verlaging van het toptarief in ons belastingstelsel.

Voorzitter! Dan nog een paar losse opmerkingen. Wat de CD-fractie betreft zijn de uitgaven voor de uitbreiding van het politieapparaat verre van voldoende. Dit geldt eveneens voor de begroting van Justitie met betrekking tot het vervolgingsbeleid. Zolang Nederland gebukt blijft gaan onder de enorme criminaliteit, dienen er met voorrang middelen gefourneerd te worden om dit gigantische probleem aan te pakken. De CD-fractie is er voorstan der van om het politieapparaat aanzienlijk uit te breiden, in ieder geval aanzienlijk meer dan de nu geplande 1000 agenten. Een vervijfvoudiging zou onzes inziens gewenst zijn als minimale inzet.

Tevens is gebleken dat de politie in ons land ten overstaan van criminele organisaties slecht uitgerust is en over kwalitatief gebrekkige middelen beschikt om de orde te kunnen handhaven. Wat de CD-fractie betreft zou de begroting van Ontwikkelingssamenwerking dienen te worden aangepast ter bestrijding van de problemen in ons eigen land.

De (algemene) beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Morgenochtend gaan wij verder met de eerste termijn.

Sluiting 23.08 uur

Naar boven