Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1998 (25600 XIII);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 1998 (25600 E).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Het is al in verschillende toonaarden en bij verschillende gelegenheden geconstateerd: de financieel-economische prestaties van dit Paarse kabinet mogen er zijn. De economische groei is hoger dan verwacht bij de opstelling van het regeerakkoord in 1994, het financieringstekort is sterk teruggedrongen en de lastenverlichting is groter dan ooit eerder door een kabinet is gerealiseerd. Mede daardoor staan de winstgevendheid van het bedrijfsleven en de werkgelegenheid er veel beter voor dan bij het aantreden van dit kabinet het geval was.

Het is vanzelfsprekend dat dit niet alleen te danken is aan de Paarse prestaties. Vorige kabinetten hebben daarvoor een belangrijke basis gelegd, zij het in een laag, te laag tempo, passend in de tradities – dat zeg ik ook tegen collega Ten Hoopen – van ons op consensus gerichte poldermodel. De internationale conjunctuur zat mee en monetair heeft de koppeling van de gulden aan de D-mark ons geen windeieren gelegd. De sociale partners kenden hun verantwoordelijkheid waar het ging om de ontwikkeling van de loonkosten. Er is dus geen sprake van een eenzijdig Paars succesnummer. De realiteit gebiedt dit in alle nuchterheid vast te stellen.

Diezelfde realiteit gebiedt echter evenzeer vast te stellen dat het ontwerpverkiezingsprogramma van het CDA op dit onderdeel klinkklare onzin bevat. Enerzijds zou de economie bij het CDA in goede handen blijven. Hoezo "blijven"? Anderzijds zou het succes van de huidige economie het succes zijn van de sociale partners, dus van werknemers en werkgevers. Ik zeg niets ten nadele van de belangrijke bijdrage van de sociale partners aan de economische prestaties. De Bertelsmannprijs was zeer verdiend. Ik zeg ook niets ten nadele van de belangrijke waarde van een harmonieus, stabiel sociaal-economisch klimaat als belangrijke pijler onder economische groei. Maar wij zijn het ook zeer eens met de stelling van minister Wijers, gepubliceerd in het NRC Handelsblad van 9 oktober jl.: "Tegelijkertijd is de stelling dat deze gunstige economische ontwikkeling grotendeels te danken is aan de consensus in de polder, moeilijk vol te houden".

Heeft niet juist dit kabinet ingezet op een forse bezuiniging op de collectieve sector, waardoor een aanzienlijke lastenverlichting mogelijk werd als basis voor loonmatiging en banengroei? Is het niet zo dat het nieuwe CDA-programma voor de komende jaren geen enkele ruimte bevat voor lastenverlichting? Voor de suggesties die collega Ten Hoopen vanmorgen heeft uitgesproken, is dus ook geen ruimte in het CDA-programma gerealiseerd. Werd tijdens de formatie van dit kabinet geen financieel lijk ten bedrage van 9 mld. in de kast van Lubbers aangetroffen? Heeft dit kabinet niet een aantal maatregelen genomen ter stimulering van de economische dynamiek door de introductie van meer concurrentieprikkels en de bevordering van het activerende karakter van ons socialezekerheidsbestel? Deze maatregelen waren een belangrijke voorwaarde voor economische groei en banengroei. En is het niet zo dat juist de fractie van het CDA op die onderdelen afstand heeft genomen en neemt van het kabinetsbeleid? Nam niet juist collega Ten Hoopen afstand van het concept Nederland Distributieland? In een interview in de GPD-pers van 30 juli zei de collega het zo: als je kijkt hoeveel overheidsgeld naar de harde infrastructuur gaat om de distributiefunctie van Nederland te ondersteunen en ziet hoeveel werkgelegenheid dat oplevert, dan blijkt dat de verhouding helemaal zoek is; het kabinet moedigt nog steeds groei van het transportvolume aan; het ontloopt andere keuzes. In het blad Christen-democratische verkenning en in het dagblad Trouw van 27 juli werden eerder al twijfels aan de zin van de investeringen in Schiphol en Rotterdam uitgesproken. Later bleken deze uitspraken in een vlaag van zomerzotheid te zijn gedaan.

Wie nu het nieuwe CDA-programma doorleest, komt daar in economische zin twee voorbeelden van suggestieve etikettenpolitiek tegen. Over het eerste punt is vanochtend al van gedachten gewisseld: het verder ontwikkelen van het concept Nederland distributieland naar Nederland kwaliteitsland. Ik zei het al bij interruptie: niemand is tegen Nederland kwaliteitsland. Uit de gedachtewisseling van vanmorgen bleek echter al dat dit concept in beleidsmatig opzicht bij de fractie van het CDA geen vlees op de botten heeft. Het is een luchtballon. Het CDA heeft niet aangegeven welke andere keuzen het wil maken. Dat punt kan volgens mij dan ook terzijde geschoven worden, zij het dat ik wel helder wil aangeven wat de mening van de VVD in dezen is. Daarover moet geen enkel misverstand bestaan. Transport en logistiek blijven naar onze mening zeer belangrijke pijlers onder onze economie: geen brainport zonder mainport en geen dienstverlening zonder industriële productie. Als het nodig is – en dat is het geval – moeten daarop gerichte investeringen de komende jaren een nog hogere prioriteit binnen onze overheidsuitgaven krijgen. Soms zal daarbij – dat zeg ik ook tegen collega Van Zuijlen – ook private medefinanciering nodig zijn.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voorzitter! Als ik het goed heb begrepen, discussiëren wij vandaag met de regering over de begroting voor 1998. De heer Remkes is na zes minuten spreken nog steeds bezig met het CDA. Dat "triggert" hem blijkbaar nogal. De gedachten die daar ontwikkeld zijn, hebben blijkbaar toch enige "Anklang". Wij zijn met de regering in gesprek en het is dus jammer dat de heer Remkes de discussie met ons opent, maar dat is prima. Mijn tweede opmerking is dat de heer Remkes een mooi betoog houdt, maar dat hij blijkbaar in de jaren zeventig is blijven hangen: als hij nog steeds kiest voor volume, kijkt hij achterom. Hij vergeet vooruit te kijken.

De heer Remkes (VVD):

Het gaat om de vraag waar het kabinet en ook de Kamer voor staan, namelijk waar het investeringsbeleid in de komende tijd op wordt gericht. Wij zijn niet alleen in debat met de regering; dat is een ernstig misverstand, want wij zijn natuurlijk ook met elkaar in debat om elkaar, zeker voor de langere termijn, beleidsmatig de nieren te proeven om te zien waar men naartoe wil. Ik signaleer dat u er vanmorgen niet in bent geslaagd om duidelijk te maken wat Nederland kwaliteitsland concreet betekent. U bent blijven steken in het verhaal dat er voorwaarden moeten worden gesteld. U begon met werkgelegenheid; toen er gevraagd werd of er, als het gaat om de vestiging van een bedrijf, werkgelegenheidsrandvoorwaarden moeten worden gesteld, bleek dat niet het geval te zijn. Natuurlijk moet er, ook naar de mening van de VVD-fractie, ook in scholing worden geïnvesteerd, maar daarmee laat je het concept Nederland distributieland toch niet los?

De heer Ten Hoopen (CDA):

U moet geen suggestieve woorden gebruiken. Ik heb gezegd – dat staat ook in het CDA-programma – dat het concept Nederland distributieland verder moet worden ontwikkeld. De suggestie dat wij dat concept loslaten, gooi ik ver van mij en slaat nergens op. Uw vraag aan welke voorwaarden moet worden voldaan, spitste zich toe op de voorwaarden met betrekking tot de tweede Maasvlakte. Ik heb toen in mijn antwoord een aantal voorwaarden genoemd die daarmee samenhangen. Daarover komen wij nog te praten bij de eindafweging met betrekking tot de Maasvlakte. Als u zegt dat het er eigenlijk niet toe doet en dat wij in al dat soort dingen investeren zonder de vraag te stellen of dat daadwerkelijk tot een versterking van de concurrentiepositie en van de werkgelegenheid leidt, wens ik u veel succes, maar dan zult u weinig concurrentiële kracht ontwikkelen.

De heer Remkes (VVD):

Wat ons betreft wordt er geïnvesteerd in de tweede Maasvlakte, samen met het gemeentebestuur van Rotterdam en het gemeentelijk havenbedrijf. De eerste verantwoordelijkheid ligt bij het bedrijfsleven, dat er natuurlijk naar zal moeten streven om zoveel mogelijk toegevoegde waarde te realiseren. Als er knelpunten zijn, hebben het kabinet en andere overheden de verantwoordelijkheid om die op te heffen. Naar mijn gevoel is het beleid daar in de afgelopen jaren steeds op gericht geweest. Het gaat immers natuurlijk om de vraag hoe je dat type economische activiteiten kunt vertalen in zoveel mogelijk werkgelegenheid, want daar heeft met name de zuidflank van Zuid-Holland grote behoefte aan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Remkes heeft zojuist gezegd dat iedereen voor Nederland kwaliteitsland is en dat hij mainport én brainport wil. Ik heb mevrouw Van Zuijlen dezelfde soort opmerkingen horen maken. Waarin verschilt de opvatting van de VVD over dit type onderwerpen van die van de PvdA? Zijn er grote verschillen of kunnen VVD en PvdA aardig één kant uit?

De heer Remkes (VVD):

Ik beperk mij tot de hoofdlijnen, want over onderdeeltjes kun je altijd met elkaar van gedachten verschillen. In de hoofdlijnen van het betoog van collega Van Zuijlen heb ik geen onwelvoeglijke taal gehoord. Als u daaruit de conclusie trekt dat er op het economische beleidsterrein goede aanknopingspunten zijn voor samenwerking in een volgend kabinet tussen PvdA, D66 en de VVD, is die conclusie terecht. Daar kom ik nog op terug.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Die conclusie had ik inderdaad al getrokken. Daarom wil ik de zaak iets scherper stellen. De PvdA zegt dat duurzaamheid ook grenzen moet kunnen stellen. Ook de VVD zegt dat op een bepaalde manier in het verkiezingsprogramma, maar zou duurzaamheid bijvoorbeeld grenzen kunnen stellen aan de groei van het vliegverkeer, omdat die groei binnen de milieugrenzen niet mogelijk is? Zou het kunnen dat de duurzaamheid ook op andere terreinen van Nederland distributieland grenzen zal stellen aan de manier waarop wij daarin gaan investeren?

De heer Remkes (VVD):

Het aardige van het politieke vak is dat er met een zekere regelmaat allerlei nieuwe termen worden uitgevonden. Tot die nieuwe termen reken ik ook de term duurzaamheid. Wij hebben immers altijd met elkaar grenzen gesteld via milieuwetgeving, via ruimtelijke ordening en dergelijke. Dat is grenzen stellen aan economische activiteiten. Nu praten wij over de mate waarin die grenzen gesteld moeten worden. Als collega Vos mij de vraag stelt of het besluit van de Kamer wijs is geweest om een grens van 44 miljoen passagiers vast te leggen, zeg ik dat het niet wijs is geweest. Ik wil dat even los zien van de vraag van overlast. Daaraan kan men inderdaad grenzen stellen. Als collega Vos mij de vraag stelt of het verstandig is om in wetgeving allerlei voorschriften over middelen vast te leggen in plaats van de wetgeving te concentreren op de doelstelling die men uiteindelijk wil bereiken, dan zeg ik dat de doelstelling moet worden vastgelegd. Dat geldt voor milieuwetgeving en, bijvoorbeeld, voor de arbeidsomstandighedenwetgeving. De overheid valt te veel in het eigen zwaard door, bij wijze van spreken, jaarlijks percentages te meten. Dan moet weer geconstateerd worden dat in een bepaald jaar dat soort percentages niet wordt gehaald. In het milieubeleid zijn echter langetermijndoelstellingen zeer wezenlijk. De overheid moet er alles aan doen om deze activiteiten te realiseren. Dat betekent automatisch een zekere richtinggevende verantwoordelijkheid van de overheid waar het gaat om economische activiteiten.

Voorzitter! Bij de infrastructuur baart de voortgang van een aantal besluitvormingsprocessen ons zorgen. Dat gaat dan niet alleen om de samenleving, maar ook om het politieke besluitvormingsproces. Wij zouden het op prijs stellen als dit soort besluitvormingsprocessen zich in politiek-bestuurlijke zin zouden kenmerken door een nog wat grotere kwiekheid. De op consensus gerichte poldercultuur moet wellicht een tikkeltje minder zompig worden.

Ik kom bij een tweede voorbeeld. Ik heb de heer Ten Hoopen immers twee voorbeelden beloofd. Ik citeer weer: "Het project Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit wordt in de komende kabinetsperiode omgevormd tot een programma Zelfregulering, maatschappelijke verantwoordelijkheid en wetgevingskwaliteit". Ik zie de minister verbaasd kijken. Ik heb dit natuurlijk niet zelf verzonnen. Ik citeer hier de etikettenpolitiek uit het programma van het CDA.

Ook hier stel ik de vraag welke concrete beleidswijziging wordt voorgesteld. Wat is er concreet mis met het MDW-project? Tegen het stimuleren van maatschappelijke verantwoordelijkheid van individuen, bedrijven en maatschappelijke organisaties heeft niemand bezwaar. Integendeel! Tegen sommige vormen van zelfregulering ook niet, of hetRemkes CDA moet hiermee bedoelen dat teruggekeerd moet worden naar de KVP-tijden van weleer en dus naar vormen van corporatisme, het nog meer opzadelen van private organisaties met publieke taken en het weer introduceren van andere vormen van rolvermenging die er te veel een bijdrage aan geleverd hebben dat de politieke verantwoordelijkheden in onze samenleving zoek zijn geraakt. Als dat zo is, kan dat in alle duidelijkheid ook maar beter gezegd worden.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Mag ik weten waar de heer Remkes naar hengelt?

De heer Remkes (VVD):

Een antwoord!

De heer Ten Hoopen (CDA):

Bevalt hem de coalitie niet? Hij heeft het steeds over het CDA-programma, waarover wij blijkbaar in 1998 gaan onderhandelen. De heer Remkes vraagt mij nu al dingen die dan aan de orde moeten komen. Daar zit ook nog een verkiezing tussen. Bevalt de heer Remkes de coalitie niet? De vraag of het CDA terug wil naar de oude tijden, kan ik klip en klaar met "nee" beantwoorden.

De heer Remkes (VVD):

Ik sta inderdaad wat te hengelen naar een nadere verduidelijking van de bedoelingen van het CDA. Wij zijn hier immers ook met elkaar in debat. Als ik het woord zelfregulering lees en ik daarnaast kijk naar de actualiteit van de Amsterdamse Effectenbeurs en als ik daarnaast kijk naar hoe het tijdens CDA-kabinetten wel eens ging op agrarisch terrein, dan zeg ik: hoezo, zelfregulering? Zijn dat de keuzen die het CDA de komende jaren wil maken?

De heer Ten Hoopen (CDA):

Jammer dat de heer Remkes steeds achteromkijkt.

De heer Remkes (VVD):

Nee, ik kijk vooruit.

De heer Ten Hoopen (CDA):

De heer Remkes kijkt steeds achterom en gebruikt steeds voorbeelden om aan te geven dat het moet blijven zoals het bij Paars is. Jammer!

De heer Remkes (VVD):

U hebt zojuist mijn bedoelingen treffend geïllustreerd. U hebt namelijk zelf geconstateerd dat er iets mis is met de vestigingswetgeving en dat het wellicht aanbeveling verdient om de Economische controledienst weer een wat grotere rol te geven, terwijl de bedoeling van de wet indertijd was dat de organisaties zichzelf zouden controleren. Precies om die reden leg ik de vinger op dit soort teksten in de verkiezingsprogramma's van anderen; ik wil dit helder aan de kaak stellen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Het is altijd een genoegen om de heer Remkes iedereen de maat te horen nemen, maar mag ik hem eens een vraag stellen? Wij hebben in de Kamer gediscussieerd over de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Waarom heeft ook de VVD van die gelegenheid geen gebruik gemaakt om een eind te maken aan hetgeen voortdurend aan het CDA wordt verweten, namelijk het handhaven van elementen van corporatisme? Het debat daarover is in de Kamer in de vorige samenstelling aangezwengeld door uitgerekend de motie-Wiebenga en een beetje tot mijn verbazing is veel stoere taal van de VVD in dat debat niet bewaarheid. Ze heeft zo'n mooie kans gehad om de restanten op te ruimen van een door haar verfoeid stelsel, een CDA-, erger nog: een KVP-stelsel, maar ze heeft het niet gedaan. Waarom niet?

De heer Remkes (VVD):

Omdat wij in dat debat helaas constateerden dat er in de Kamer geen meerderheid is voor onze gedachtegang, die wat verderging dan het kabinet wilde gaan. Politiek gesproken is het voor ons dus niet mogelijk om nog een paar stappen meer te zetten. Ons standpunt is niet: schaf de hele zaak maar af. Dat is het VVD-standpunt ook nooit geweest. Wij lopen namelijk aan tegen vraag waar de regelgeving dan ondergebracht dient te worden. Breng je die onder bij de verschillende departementen of handhaaf je vooralsnog een soort kern-PBO, afgeslankt qua taken en aantal, zoals in de kabinetsvoornemens was besloten, en met andere verantwoordelijkheidsstructuren? Het kabinet stelde in feite voor om de wetswijziging uit 1993, waarbij de PBO's zelf meer verantwoordelijkheid kregen, terug te draaien, en dat juichen wij toe om de redenen die ik uiteen heb gezet. En overigens, als de heer Van Middelkoop zich in onze gelederen zou willen scharen, zullen wij hem hartelijk verwelkomen. Maar wij hebben hier ook het debat over de kamers van koophandel gevoerd, dus ik ben er niet erg gerust op.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Het is interessant om te horen dat u de vraag waar de regelgeving dan ondergebracht moet worden, belangrijk vindt. Er is dus meer dan alleen het argument dat er geen Kamermeerderheid voor is om de zaak te saneren. Maar zit er niet nog een argument achter, waar u iets openhartiger over kunt zijn? Wanneer de PBO's echt worden afgeschaft, zou een deel van de regelgeving, en dus ook de kosten daarvan, terechtkomen bij de overheid, in het bijzonder bij de ministerie van LNV als het om het Landbouwschap gaat. Is het niet zo dat u de daaruit voortvloeiende verhoging van de collectieve lasten niet acceptabel vindt?

De heer Remkes (VVD):

Het gaat in dit verband niet uitsluitend om de collectieve lasten. Je zou kunnen zeggen dat de huidige heffingen en inkomsten van de verschillende PBO-organen in zekere mate ook collectief zijn. De kosten zouden dus alleen verschuiven. De vraag is veeleer of de departementen bepaalde vormen van afgeslankte regelgeving beter kunnen uitvoeren dan in de huidige situatie. Natuurlijk loopt de VVD-fractie niet als een blind paard achter concepten aan. Wij kijken natuurlijk ook met een praktisch oog naar de inrichting van de samenleving. Maar de heer Van Middelkoop zal net als ik onderkennen dat er verschillende aanvliegroutes mogelijk zijn om een probleem aan te pakken.

De voorzitter:

De begrotingsbehandeling lijkt mij niet het geschikte moment voor het hervatten of opnieuw voeren van een discussie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Remkes is toch een beetje met een malle vertoning bezig. Tenminste, volgens mij heeft hij nu alleen maar kritiek op het verkiezingsprogramma van het CDA geleverd. Het zou interessant zijn als hij de andere verkiezingsprogramma's erbij betrok, bijvoorbeeld die van zijn coalitiepartners. Ik vind het opmerkelijk dat hij nu kritiek levert omdat hij vindt dat het CDA te ver doorgeslagen is als het om zelfregulering gaat. Ik vind dit zeer opmerkelijk, omdat de VVD in debatten over milieu als geen ander een pleidooi houdt voor zelfregulering door het bedrijfsleven. Telkens als de Kamer probeert om de zaak aan banden te leggen, zegt de VVD: val ze nu niet lastig, laat ze het zelf uitzoeken.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Ik zei juist dat zelfregulering in sommige opzichten goed mogelijk is. Mevrouw Vos geeft wat voorbeelden, maar overigens is de convenantenstructuur natuurlijk geen pure vorm van zelfregulering, want de overheid is vrij nadrukkelijk in het spel. Verder zal men mij niet horen zeggen dat alles verkeerd is als het gaat om zelfregulering. Ik probeer alleen maar te signaleren – daartoe dient het politieke debat – dat je jezelf in een aantal opzichten aardig tegen kunt komen als je zelfregulering als hoogste wijsheid beschouwt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U noemt ook het voorbeeld van de Effectenbeurs. Ik ben het volledig met u eens dat de zaak daar te ver doorgeschoten is, maar in feite zegt u dat er op z'n minst onafhankelijk toezicht moet zijn. Ik herinner me een debat met een woordvoerder van uw fractie over milieurapportages. De Kamer pleitte ervoor dat er ook onafhankelijk toezicht zou moeten zijn op wat de bedrijven rapporteren, maar uw partij wil daar niet van weten; die wil juist dat dergelijke functies door de bedrijven zelf worden uitgeoefend. Ik vind dat daar toch een inconsistentie in zit.

De heer Remkes (VVD):

Mijn collega Voûte heeft, net als minister Zalm in het kabinet, juist zeer aangedrongen op onafhankelijk toezicht op de beurs. Bij de discussie over het toezicht op allerlei ZBO-achtige ontwikkelingen en de discussie over het toezicht op mededinging en dergelijke is onze invalshoek in de eerste plaats een zo zelfstandig mogelijk toezicht. Je kunt dat niet in alle gevallen op dezelfde manier toepassen omdat die gevallen verschillend zijn, maar dit is wel onze aanvliegroute.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het zou mooi zijn als uw fractie ook in de discussie over het milieu en dergelijke een wat consequentere lijn aanhield.

De heer Remkes (VVD):

Ik begrijp het punt niet zo goed, want ik heb zojuist aangegeven dat wij niet tegen convenanten zijn, integendeel.

De voorzitter:

Ik verzoek u uw betoog te hervatten.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Ik wees erop dat het kabinet in veel opzichten de juiste koers heeft gevolgd. Dit heeft ook internationaal terecht aandacht getrokken, maar wij zijn het met minister Wijers eens dat het polderfeestje nationaal en internationaal te luidruchtig dreigde te worden. Terecht heeft deze minister er in de afgelopen maanden op gewezen dat de resultaten een te grote euforie geenszins rechtvaardigen. Het CPB, het McKinsey-rapport en de recent verschenen Tweede toets op het concurrentievermogen leggen de vinger op een aantal structurele zwaktes in onze financieel-sociaal-economische structuur.

1. Een nog steeds veel te hoge en in absolute termen ook in 1998 nog stijgende staatsschuld.

2. Ondanks banengroei een nog steeds veel te hoge inactiviteit en daarmee gepaard gaande hoge maatschappelijke kosten en dure sociale zekerheid. Hoewel de inactiviteit iets terugloopt, is in dit opzicht de ambitie uit het regeerakkoord wat ons betreft onvoldoende waargemaakt. De arbeidsparticipatie blijft ver achter bij wat de officiële werkloosheidscijfers doen vermoeden. Er is sprake van een hoge verborgen werkloosheid in bijvoorbeeld de WAO. De vergrijzing in combinatie met de extreem lage arbeidsparticipatie van ouderen is een probleem van de eerste orde.

De heer Van Walsem (D66):

U zegt dat het ambitieniveau op het punt van de arbeidsparticipatie niet waargemaakt is. Denkt u dat het met een ander beleid mogelijk zou zijn geweest om meer banen te creëren dan de 500.000 die er nu gecreëerd zijn?

De heer Remkes (VVD):

Ik kom daar nog op terug. Het gaat daarbij niet alleen om het EZ-beleid. Over de andere beleidslijnen maak ik een aantal opmerkingen.

3. Daarmee hangt samen een in vergelijking met sommige omringende landen relatief achterblijvend welvaartsniveau, gemeten naar het inkomen per hoofd van de bevolking.

4. Er is sprake van achterstallig onderhoud bij en van een grote investeringsbehoefte in infrastructuur, technologie en onderwijs.

Dit betekent dat er voor een volgend kabinet nog veel te doen is. Deze minister lijkt daar met de VVD-fractie van doordrongen. Ik hoop dat dit ook voor andere Paarse spelers in het veld het geval is. Minister Wijers liet na publicatie weten het in een aantal opzichten met het McKinsey-rapport eens te zijn. Minister Melkert hebben wij daarover nog niet gehoord. In tegenstelling tot minister-president Kok liet deze na de Philipsdiscussie over baan en werkzekerheid een nogal Pavlovachtig geluid horen. Ook voor hem kan het geen kwaad ter inspiratie zo af en toe over de polderdijk heen te kijken.

Dat geldt overigens in enkele opzichten ook voor de PvdA die in het nieuwe programma – mevrouw Vos wordt op haar wenken bediend – nu al verwachtingen wekt via "koppeling-plus" over verhoging van het minimumloon. Ook de PvdA zegt enerzijds het huidige macro-economische beleid te willen voortzetten, maar maakt dit anderzijds onvoldoende waar als het gaat om de concrete keuzes in het programma. Voor fraaie beloftes is ook in een nieuwe periode geen ruimte. Wij voelen niets voor zachte Paarse heelmeesters, die stinkende wonden na zullen laten. Ons land kan zich nog geen luxe veroorloven. De conjunctuur hoeft maar om te slaan of het polderlandschap ziet er direct minder florissant uit. Ook is de hypotheek uit het verleden nog lang niet afgelost.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Betekent dit nu dat voor de VVD een koppeling-plus onaanvaardbaar is? Zegt u dat u met zo'n programma geen regeerakkoord kunt sluiten?

De heer Remkes (VVD):

Wij zullen een regeerakkoord altijd op meer onderdelen beoordelen. Dat weet mevrouw Vos heel goed. Het lijkt ons echter vooralsnog buitengewoon irrealistisch om aan te koersen op de lijn koppeling-plus. Voor het overige zal mevrouw Vos de onderhandelingsresultaten volgend jaar moeten afwachten.

Dat is ook de reden waarom de wat meer dynamische, activerende term "Deltamodel" van minister Wijers, met inspiratie vanuit Denemarken, ons meer aanspreekt. De in ons land goed ontwikkelde waterstaatssector heeft ook in meer algemene zin bloemrijk jargon opgeleverd, waar rijkelijk uit geput kan worden. Zo staat op het Waterschapshuis in Onderdendam geschreven: "Wie niet dijken wil, moet wijken". Anders gezegd: voor wie er niet tijdig voor zorgt dat de dijken op veilige hoogte zijn, is geen plaats meer, die krijgt natte voeten of erger. Deze Groningse waterstaatswijsheid moet ook in economisch opzicht goed voor ogen worden gehouden.

In de brief van 14 oktober jl. aan de Tweede Kamer over de "Toets op het concurrentievermogen 1997-klaar voor de toekomst?" zegt de minister: "Op zichzelf leiden de resultaten van een benchmarkingonderzoek niet rechtstreeks tot een beleidsagenda". Dat mag "op zichzelf" waar zijn, toch kunnen daar wel belangrijke bouwstenen voor een beleidsagenda aan ontleend worden. Is de minister bereid het daarheen te leiden dat die aanzetten voor een EZ-beleidsagenda er vóór de kabinetsformatie van volgend jaar zijn? De ambitie om de beste van de klas te zijn mag daarbij wat ons betreft best richtsnoer zijn.

Om goed toegerust de volgende eeuw binnen te stappen – zonder vraagteken – is ook voor een volgende kabinetsperiode robuust beleid nodig. Ik wil daar een paar voorbeelden van noemen.

1. Doorgaan met het gevoerde financieel-economisch beleid, gericht op reductie van het financieringstekort en verdere lastenverlichting.

2. Niet potverteren, maar investeren. Dus een hogere prioriteit voor investeringen in infrastructuur, technologie en onderwijs of scholing ten opzichte van een aantal consumptieve uitgaven. In de missiebrief wordt tot 2010 een omvang aan publieke investeringen in de ruimtelijk-economische structuur van 64 mld. geraamd. Tegen die achtergrond kan de extra structurele dotatie aan het FES van 500 mln. op jaarbasis ook de hartelijke instemming van de VVD-fractie hebben. Maar daarmee is het financiële probleem bij lange na niet opgelost. Hoe denkt de minister hierover? Voorkomen moet worden dat het FES gebruikt gaat worden als grabbelton voor de financiering van allerlei fraaie wensen buiten deze sfeer.

3. Doorgaan met het op een sociaal verantwoorde manier bevorderen van economische dynamiek en marktwerking-deregulering. In tegenstelling tot het beeld dat sommigen oproepen, is er tot dusver sprake geweest van een zeer geleidelijke, beheerste introductie van meer concurrentieprikkels in onze samenleving. Dat was het geval met de nieuwe vestigingswetgeving, waardoor de drempels naar zelfstandig ondernemerschap verlaagd zijn. Dat is het geval bij de nieuwe Mededingingswet, die per 1 januari a.s. van kracht wordt en die het kartelparadijs in ons land zal moeten doorbreken. Dat is ook het geval bij de MDW-operatie. Daarvoor geldt wat de VVD-fractie betreft eerder de vraag of er niet in een iets hogere versnelling gereden kan worden. Veel zit nog in de pijpleiding. De samenleving heeft er nog weinig, te weinig van gemerkt. Ook in dit opzicht is voor zelfgenoegzaamheid geen plaats. De richting is goed, het tempo kan hoger.

Onlangs kreeg de Tweede Kamer het eindrapport onderzoek knelpunten regelgeving aangeboden: een quickscan naar de ervaringen van consumenten en werknemers en van ondernemers-werkgevers. Wat gaat daar beleidsmatig mee gebeuren?

Als het gaat om marktwerking is het ook een misverstand te denken dat liberalen de rol van de overheid daarbij willen wegschrijven. Die is en blijft wat ons betreft nadrukkelijk aanwezig, alleen wel anders. Zo houdt de overheid bijvoorbeeld een duidelijke verantwoordelijkheid voor een goede marktordening en het wegnemen dan wel voorkomen van marktimperfecties. Zij krijgt minder verantwoordelijkheid bij de uitvoering van overheidsbeleid, maar behoudt wel een geprononceerde zorgverantwoordelijkheid. De voortbrenging van uit maatschappelijk-sociaal oogpunt wenselijke, maar commercieel niet renderende goederen en diensten moet gewaarborgd zijn. Gedurende tijdelijke monopoliesituaties is stringent toezicht geboden op de aan gebonden klanten in rekening te brengen prijzen en tarieven.

Mij valt op dat deze discussie de laatste tijd gekenmerkt wordt door een hoog gehalte aan "verzwartwitting". Sommigen, wier wens ongetwijfeld de vader van de gedachte is, signaleren dat het hoogtepunt in het marktdenken alweer voorbij is. Anderen, zoals de fractievoorzitter van het CDA tijdens de algemene beschouwingen, zien meer concurrentie zelfs "als een bedreiging voor de sociale cohesie in onze samenleving". Voorzitter! Dit zijn allemaal onbewezen stellingen. Voor de VVD-fractie gaat de discussie over een wenselijke herschikking van verantwoordelijkheden tussen markt en overheid. Het gaat dus niet om een eendimensionale keuze tussen markt en overheid; niet om een keuze voor een soort Amerikaans casinokapitalisne. Wij gaan er dan ook van uit dat in een nieuwe Paarse kabinetsperiode de sociaal-democratische opvattingen en de liberale opvattingen elkaar in dit opzicht kunnen bevruchten.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Kan de heer Remkes in dit verband voorbeelden geven? Kan hij concreet zeggen op welke punten de marktwerking nog verder kan gaan? Er is terzake in de afgelopen jaren namelijk wel het nodige bereikt. Kennelijk is de heer Remkes toch ontevreden. Welke belangrijke veranderingen zouden nog aangebracht kunnen worden?

De heer Remkes (VVD):

Er zijn voorbeelden te geven in de sfeer van de MDW-operatie. Op zichzelf is dat niet onbegrijpelijk, gelet op de weerstanden die er soms bij belangenorganisaties en in politiek opzicht zijn. Die weerstanden zijn overigens terug te vinden in de opstelling van alle politieke fracties. Daarom heb ik gezegd: laat wat de MDW-operaties betreft het tempo wat hoger zijn. Vanmorgen heb ik tijdens het betoog van mevrouw Van Zuijlen geïnterrumpeerd toen zij opmerkingen maakte over het openbaar vervoer en de Nederlandse Spoorwegen. Wat ons betreft kan daar het tempo van bevordering van de marktwerking wel een tikkeltje hoger zijn.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Kunt u zich voorstellen dat ik dit niet echt een indrukwekkend antwoord vind?

De heer Remkes (VVD):

Ik kan wat de deregulering betreft nog wel de Arbeidsomstandighedenwet noemen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Bent u ook bereid de andere kant te belichten? Meer marktwerking kan in de praktijk ook schadelijke effecten te zien geven. Ik denk in dit verband aan de vestigingswetgeving.

De heer Remkes (VVD):

Ik heb niet voor niets in mijn betoog en in de richting van collega Ten Hoopen aangegeven dat voor eventuele tekortkomingen die zich bij de handhaving voordoen, een oplossing moet worden gevonden. Ik heb ook niet voor niets onderstreept dat de overheid primair de verantwoordelijkheid heeft voor de wetshandhaving. Dat zal altijd een heel belangrijke verantwoordelijkheid van de overheid blijven, terwijl daar juist een andere keuze is gemaakt.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Het gaat niet alleen om handhaving, maar ook om misschien te ver doorgeschoten wetgeving. Wat vindt u bijvoorbeeld van de klacht van de Bovag dat er tal van zogenaamde garageboxbedrijfjes ontstaan waar men maling heeft aan de bedrijfsmilieunormen die de Bovag als vestigingseis stelt?

De heer Remkes (VVD):

Dan heb je het dus over het niet voldoen aan wettelijke voorschriften. Daar moet de vinger bij gelegd worden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Remkes zegt dat markt voor liberalen absoluut niet iets is waar je als overheid geen rol meer in hebt te spelen; die heb je wel. Ik zou van hem graag iets meer over die rol willen horen. Vindt hij bijvoorbeeld ook dat de overheid in het kader van de elektriciteitswetgeving en de marktwerking een aantal zaken verplicht moet opleggen aan die markt, bijvoorbeeld een verplicht aandeel duurzame energie, een verplichte prestatie aan energiebesparing en een verplichte bescherming van consumenten? Vindt hij dat er harde randvoorwaarden door de overheid moeten worden opgelegd en bewaakt?

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Mevrouw Vos vraagt in een aantal opzichten naar de bekende weg. Volgens mij hebben wij er niet echt verschillend over gedacht. Zolang er nog sprake is van monopoliesituaties, heeft de overheid een heel belangrijke toezichthoudende taak wat de consumentenbescherming betreft. U wilt van mij iets horen over het in de Elektriciteitswet voorschrijven van verplichte percentages duurzame energie. Mijn benadering zou dan zijn dat je eerst probeert om met de sector tot afspraken te komen. Ik vind het verstandig dat in de wet een kan-bepaling is opgenomen. Als de sector onwillig is of onvoldoende initiatieven neemt om die afspraken te realiseren, sluit ik op voorhand het verplicht stellen niet uit.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Daar zit toch precies de kneep. Ik geef dit voorbeeld, maar ook op het terrein van het openbaar vervoer kun je zulke voorbeelden geven. Het gaat er uiteindelijk om dat wij niet moeten komen in een marktsituatie waarin alleen de prijs richtinggevend wordt en het milieu als het ware het ondergeschoven kind wordt. Is het dan niet nodig dat de overheid juist op zo'n punt bij voorbaat verplichtingen oplegt waaraan alle marktpartijen gebonden zijn?

De heer Remkes (VVD):

Soms kan dat nodig zijn. In een groot aantal opzichten gebeurt dat ook. Maar als je het op een andere wijze kunt realiseren, hoef je dat niet op voorhand te doen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan vraag ik mij af waar uw heldere opvatting blijft over de rol van de overheid. Dergelijke zaken moeten toch voor alle partijen helder geregeld worden?

De heer Remkes (VVD):

Ik zal een tweede voorbeeld geven. Het is wat mij betreft volstrekt duidelijk dat in de ontwikkeling van marktwerking de bedrijven die op de markt opereren vooral geneigd zullen zijn om te kijken naar het rendementsresultaat op korte termijn. Dat kan in een aantal opzichten zich niet goed verhouden tot datgene wat de samenleving uiteindelijk wil, bijvoorbeeld investeringen in duurzaamheid, in onderzoek en in implementatie. Wat mij betreft is het volstrekt helder dat de overheid als gevolg daarvan een zwaardere verantwoordelijkheid krijgt. Ook dat had u kunnen weten, want ik heb net gezegd dat de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid heeft voor die voorzieningen die niet tot stand komen via marktwerking en die onrendabel maar wel maatschappelijk gewenst zijn.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voorzitter! De heer Remkes kon niet echt een aantal voorbeelden geven. Zal ik hem een handje helpen met zijn nog eens onderstreepte geloof in de markt? Heeft ook de heer Remkes nu betoogd om de loonmatiging los te laten en de loonontwikkeling te laten bepalen door de marktwerking? Of moet hier de nieuwe geleide loonpolitiek worden ingevoerd?

De heer Remkes (VVD):

Ik vraag niet om meer regelgeving als dat niet nodig is. De heer Ten Hoopen heeft kennelijk slecht naar mijn betoog geluisterd. De sociale partners hebben een belangrijke taak vervuld. De overheid heeft daarbij belangrijke randvoorwaarden gecreëerd.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Dus het akkoord van Wassenaar en alles wat daarmee samenhangt wordt door de heer Remkes onderstreept?

De heer Remkes (VVD):

Wat is dit nou voor onzin? Uit liberale kring is er nooit iemand geweest die de belangrijke waarde daarvan heeft ontkend of ontkracht.

De heer Van Walsem (D66):

Het succes van het poldermodel is deels gebaseerd op loonmatiging en deels op de lastenverlichting die het kabinet heeft doorgevoerd. Het is zo jammer dat het CDA verder geen lastenverlichting wil doorvoeren, waardoor een poot onder het succesvolle poldermodel wordt weggehaald.

De heer Remkes (VVD):

De "verzwartwitting" geldt overigens niet alleen voor het onderwerp van de marktwerking, maar ook voor de zogenaamde 24-uurseconomie. Ook de reacties daarop zijn zwaar overtrokken, terwijl er feitelijk niet zoveel nieuws aan de horizon te zien is.

4. Hoog op de prioriteitenlijst van Paars-2 zal ook de verbetering van de arbeidsparticipatie moeten staan. Daarvoor zijn een verbeterde scholing-onderwijs en systemen van levenslang leren nodig, een beter en meer flexibel functionerende arbeidsmarkt, meer flexibele, prestatie- en resultaatgerelateerde vormen van beloning en loonkostenontwikkeling, het verder verlagen van de arbeidskosten aan de onderkant van de arbeidsmarkt, het sterk afslanken van de dikke CAO-boekwerken door minder collectief te regelen en meer ruimte te laten voor individuele arrangementen tussen werkgever en werknemer. Daarnaast zal ook bijzondere aandacht geschonken moeten worden aan de partiële tekorten die op dit ogenblik al op de arbeidsmarkt bestaan en nog verder dreigen te ontstaan. Deze kunnen een bedreiging voor de economische groei gaan vormen.

Op dit moment loopt het aantal openstaande vacatures al tegen de 100.000. Uit het rapport Gezondheidszorg in tel blijkt een dreigend toekomstig tekort aan werknemers in de zorg. Tegen de achtergrond van de hoge inactiviteit is het merkwaardig dat het kennelijk nodig is – ik dacht eerst dat het een soort sinterklaasgrap was – om tijdelijke werkkrachten uit Spanje aan te trekken om kerstpakketten in te pakken. In de kaartenbakken van de arbeidsvoorziening Amsterdam staan helaas tienduizenden mensen ingeschreven. Toch heeft het GVB Amsterdam nog honderden conducteurs nodig. Bij het experiment "witte werksters" in datzelfde Amsterdam bestaan wachtlijsten, maar men krijgt het kennelijk niet voor elkaar om voldoende langdurig werklozen voor het project te interesseren. DAF Trucks in Eindhoven is bezig mensen in het buitenland te werven. Het Researchcentrum voor onderwijs en arbeidsmarkt (ROA) van de universiteit van Maastricht sprak zeer onlangs de verwachting uit dat vrijwel alle bedrijfstakken binnen vijf jaar met ernstige personeelstekorten geconfronteerd worden als gevolg van demografische ontwikkelingen en economische groei.

Dit alles is paradoxaal en ongerijmd tegen de achtergrond van de hoge inactiviteit en de vele mensen in bijstand en WW. Daar moet dus ook met voorrang iets aan gedaan worden via de scholings- en opleidingskant en via een betere voorlichting aan studenten over arbeidsmarktperspectieven. Het moet ook door het uitkeringsalternatief minder aantrekkelijk te maken en door meer ouderen in de gelegenheid te stellen actief te zijn op de arbeidsmarkt.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

De heer Remkes spreekt van het minder aantrekkelijk maken van het uitkeringstraject. Heeft hij concrete voorstellen op dit gebied?

De heer Remkes (VVD):

Ik kom daar nog op terug in de rest van mijn betoog.

Voorzitter! Als het in algemene zin nodig is institutionele belemmeringen op te ruimen, moet dat gebeuren, bijvoorbeeld door het nog flexibeler hanteren van het begrip "passende arbeid". Gemeenten moeten een groter financieel belang en daarmee een extra prikkel krijgen om een actief uitstroombeleid van uitkering naar werk te voeren. Als het in dat verband als sluitstuk nodig is om een veel actiever sanctiebeleid te voeren – daar zit mevrouw Van Zuijlen ongetwijfeld naar te vissen – moet dat ook gebeuren. Daarvoor moet de eenloketgedachte concreet handen en voeten krijgen. Mensen die bijvoorbeeld langer dan zes maanden in de WW of de bijstand zitten, zouden op maat gesneden arbeidsmarkt- en baangeoriënteerde scholingsmogelijkheden – eventueel gecombineerd met mogelijkheden voor kinderopvang – aangeboden moeten worden.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Weet de heer Remkes hoelang op dit moment in het WW-traject gewacht wordt met het actief benaderen van mensen?

De heer Remkes (VVD):

Ik signaleer dat er een probleem is en dat dit op termijn steeds groter dreigt te worden. Werkgevers zijn bepaald niet enthousiast om bepaalde categorieën werkzoekenden in te schakelen. Dat is fout. Ik signaleer ook dat er in sommige opzichten sprake is van een scholingstekort. De overheid moet daar iets aan doen. Pas als de aangeboden scholing of baan geweigerd wordt, moet er volgens de VVD-fractie een forse sanctie worden opgelegd.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

U suggereert met deze opmerkingen dat er op dit moment geen actief sanctiebeleid wordt gevoerd. Is de heer Remkes ervan op de hoogte dat een werkzoekende, wanneer hij bij herhaling aangeboden werk weigert, zijn gehele uitkering kan kwijtraken? Wat wil de heer Remkes nog meer dan dat? Wil de VVD soms over de ruggen van werklozen een goede sier maken?

De heer Remkes (VVD):

Een tijdje geleden heeft Rick van der Ploeg in Trouw gezegd dat de PvdA de afgelopen jaren een modieuze koers is ingeslagen en dat zij Tony Blair als het ware de juiste weg heeft getoond. Voorzitter! Die uitspraak intrigeerde mij zo, dat ik mij verdiept heb in de voornemens van New Labour. Hetgeen ik zojuist naar voren bracht, komt bij die partij vandaan.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Mijnheer Remkes, u wilt kennelijk op een ander onderwerp overgaan.

De heer Remkes (VVD):

U beschuldigt mij hier en...

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik wil even reageren op hetgeen u gezegd heeft. U begint met een verhaal over New Labour...

De voorzitter:

Ik had het idee dat de heer Remkes nog niet uitgesproken was. Ik stel voor dat de heer Remkes daar eerst de gelegenheid voor krijgt. Als men tegelijk het woord voert, klinkt dat wel aardig maar het verhoogt de duidelijkheid niet.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Ik wijs erop dat het voorstel zeer goed in elkaar zit. De scholingsbehoefte staat centraal. Mevrouw Van Zuijlen beschuldigt mij ervan over de ruggen van werklozen een voorstel te doen. Het blijkt echter dat dit in de sociaal-democratische beweging in West-Europa, waartoe mevrouw Van Zuijlen ook behoort, bepaald geen vloeken in de kerk is. Ik verwees naar het interview met Rick van der Ploeg, omdat ik meen dat ook de PvdA door dit gedachtegoed is geïnspireerd. Dat is kennelijk niet het geval.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik begrijp niet waarom de heer Remkes dit er allemaal bijhaalt. Hij heeft kennelijk een afleidingsmanoeuvre nodig, want hij heeft in het geheel geen concrete genuanceerde voorstellen gedaan. U kunt mij niet zeggen in hoeverre uw voorstellen verschillen van staand beleid. In de krant heb ik gelezen dat u vindt dat er 5% extra gekort moet worden. Ik wijs erop dat een werkloze, die bij herhaling een baan weigert, zijn uitkering kan kwijtraken. In de Wet boete en maatregelen is dit zeer streng geregeld. Wil de VVD nog strengere maatregelen? Wat gaat de VVD voorstellen bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan minister Melkert of aan uw eigen staatssecretaris De Grave? Bent u op de hoogte van het traject Samen werken aan inkomen, het SWI-traject, waardoor werklozen al vanaf dag één worden geconfronteerd met de scholing die zij kunnen volgen? Weet u dat de WW preventief ingezet kan worden als bedrijfssluiting dreigt, waardoor mensen al voordat zij werkloos worden een opleiding aangeboden krijgen? U vindt dat dit pas na zes maanden moet gebeuren. Wat stelt de VVD nu concreet voor?

De heer Remkes (VVD):

Ik heb dat percentage van 5 niet genoemd.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

In de krant wel.

De heer Remkes (VVD):

De praktijk op gemeentelijk niveau is dat er aan het eind van de rit, nadat er al heel veel brieven uit zijn gegaan en waarschuwingen zijn gedaan, 5% wordt gekort.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Er kan veel meer worden gekort.

De heer Remkes (VVD):

Ik zeg alleen dat die 5% te laag is.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Mensen kunnen hun hele uitkering kwijtraken. U zou eerst de Wet boete en maatregelen moeten lezen voordat u hier voorstellen doet.

De heer Remkes (VVD):

Mensen kunnen hun uitkering kwijtraken, maar dat is niet de praktijk. U zou daar eens onderzoek naar moeten doen op gemeentelijk niveau en u zou eens na moeten gaan wat de praktijk is. Nogmaals, niemand hoort mij hier een zwart-witverhaal houden. Ik weet alleen wel dat in de gemeentelijke praktijk op dit punt te weinig actief wordt opgetreden. Ik pleit ervoor dat er actiever wordt opgetreden en dat er desnoods hogere percentages worden toegepast.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik hoor u geen zwart-witverhaal houden, maar wel een heel erg zwart verhaal. Op dit moment geldt er in de gemeenten op basis van de Wet boete en maatregelen een heel streng centraal registratiesysteem. Daaruit is af te leiden dat er individueel wel degelijk strenge straffen worden gegeven.

De heer Remkes (VVD):

Ik nodig collega Van Zuijlen uit om binnenkort eens op werkbezoek te gaan bij een aantal gemeenten om kennis te nemen van de gemeentelijke praktijk op dit punt.

De voorzitter:

Overigens zijn wij bezig met de begroting van Economische Zaken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Precies. Het is opmerkelijk dat dit onderwerp bij de begroting van Economische Zaken aan de orde komt. Ook ik vind de roep van de heer Remkes om meer en hardere sancties demagogisch en gemakkelijk. Ik wijs evenals mevrouw Van Zuijlen op een aantal harde maatregelen die dit kabinet heeft genomen, bijvoorbeeld in de Wet boete en maatregelen. Ik wijs ook op onderzoek dat door de FNV is gedaan naar scholing van werklozen, waaruit blijkt dat werklozen vooral aanlopen tegen beperkende regelgeving en tegen een te strenge selectie door gemeenten. Iemand van 43 krijgt bijvoorbeeld te horen niet meer in aanmerking te komen voor scholing. Dat zijn problemen die veel wezenlijker zijn dan de zaken die de heer Remkes aan de orde stelt. Daar zou hij eens een goed voorstel voor moeten lanceren en niet meteen moeten roepen om hardere sancties.

De heer Remkes (VVD):

Ik heb natuurlijk niet alleen maar dit voorstel gedaan. Ik heb gewezen op institutionele belemmeringen en op een soms niet optimale houding van werkgevers ten opzichte van bepaalde groepen op de arbeidsmarkt. Natuurlijk spelen al die factoren een rol. Om die reden heb ik ze ook genoemd. Ik vind echter dat ook het element van de hardere sancties in de discussie niet mag ontbreken. Het is mij in de afgelopen jaren wel vaker opgevallen dat een aantal collega's de neiging heeft de kop in het zand te steken als het om deze thematiek gaat.

De heer Van Walsem (D66):

Het gaat hier om het verschil tussen praktijk en theorie. In theorie is het sanctie-instrumentarium groot genoeg, maar in de praktijk worden die instrumenten vaak niet strikt genoeg toegepast. Dat zou veel strikter moeten.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Ik ga nu over naar een enkele opmerking over het bedrijfsleven. Het MKB heeft mede dankzij lastenverlichting en koopkrachtverbetering de laatste jaren uitstekend gepresteerd, althans op de meeste onderdelen. De winstgevendheid is verbeterd en de banengroei is zeer omvangrijk geweest. De geprognotiseerde exportvolumegroei loopt in 1998 met 7,25% voor het eerst redelijk gelijk op met de verwachtingen voor het grootbedrijf, hoewel het exportaandeel nog steeds te laag is. Zowel uit opmerkingen van het EIM als uit de recente Trendmeter voor het middenbedrijf blijkt optimisme over de te verwachten resultaten over 1997 en de prognoses voor 1998. Voor de industrie, de bouwnijverheid en de overige dienstverlening zijn de verwachtingen somberder. Tegen deze achtergrond en tegen de achtergrond van het de afgelopen jaren MKB-vriendelijke beleid, heeft de recente aanval van de voorzitter van MKB Nederland ons dan ook zeer verbaasd; ook omdat nog op 16 september een tevreden persbericht van MKB Nederland verscheen met als kop: "Kabinet moet voortgaan op ingeslagen weg, niet verslappen". Ook in een recent gesprek met MKB Nederland ter voorbereiding van deze begrotingsbehandeling bleek ons niet van dit kennelijke ongenoegen. Ditzelfde geldt voor de brief van 8 oktober jl. over de EZ-begroting. Heeft de minister hier een verklaring voor? Zou een ophelderend gesprek niet op zijn plaats zijn, zo dit niet al is gevoerd?

Voorzitter! De VVD-fractie heeft eens op een rij gezet wat voor de komende jaren de belangrijkste aandachtspunten op MKB-gebied moeten zijn. Wij hebben daarvan een, niet uitputtend, lijstje gemaakt. Ik zal het niet oplezen. Ik vraag de voorzitter dit bij de Handelingen te voegen.

De voorzitter:

Ik neem aan, dat tegen het opnemen van een noot in de Handelingen geen bezwaren bestaan.

(De noot is opgenomen aan het eind van deze weekeditie.)1

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Over de benoeming van ambtenaren tot lid van de raad van commissarissen is een nieuwe discussie ontstaan, mede geïnspireerd door de VVD-fractie. De minister van Financiën heeft daarover een brief geschreven met als uitgangspunt dat in ieder geval het principe van de Chinese walls – de scheiding van verantwoordelijkheden – in acht genomen moet worden. In de verstrekte lijst valt op dat dat bij het ministerie van Economische Zaken niet altijd het geval is. Nu onderkennen wij ook dat de ene staatsdeelneming de andere niet is, maar dat zal dan wel heel duidelijk en overtuigend gemotiveerd moeten worden. Is de minister bereid daarover een nader standpunt te geven, zodat daarover gediscussieerd kan worden?

In het McKinsey-rapport, maar ook van de zijde van het CPB, wordt gesignaleerd dat in ons land de zeggenschapsverhoudingen binnen structuurvennootschappen een belemmerende factor vormen voor economische dynamiek. Onderkent de minister dat ook? Gaan de 40 aanbevelingen van de commissie-Peters dan wel ver genoeg? Moet het structuurregime 1972 niet op enkele onderdelen aangepast worden?

De beschikbaarheid van een goede elektronische infrastructuur is een voorwaarde voor een verdere groei van de ICT, van de economie en van de werkgelegenheid. Het ontwikkelen van nieuwe toepassingen en standaardtechnologie en investeringen in infrastructuur kunnen elkaar wederzijds stimuleren. Is de ambitie van minister Wijers nog steeds dat ons land koploper is op de elektronische snelweg? Namens de VVD-fractie heeft mijn collega Hella Voûte zich vorig jaar op deze plaats sterk gemaakt voor de overheid als "launching customer". Door als eerste grote klant op te treden, maakt de overheid nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Nodig is dan wel dat de verschillende ministeries hun initiatieven kanaliseren. Vorig jaar kreeg een VVD-motie brede steun van de Kamer. Kan aangegeven worden of en, zo ja, hoe daar uitvoering aan is gegeven?

Over het thema milieu en economie kan ik kort zijn; daarover is onlangs naar aanleiding van de desbetreffende nota uitvoerig gesproken. Nu twee opmerkingen daarover. Kan, aan de vooravond van de klimaatconferentie in Kyoto, de minister bevestigen dat ons land internationaal in de pas zal blijven lopen? Met andere woorden: als de hoge inzet van de Europese Commissie niet gehaald wordt, betekent dit dan ook dat die inzet niet maatgevend is voor het Nederlandse beleid? Zeker gelet op het internationale karakter van dit probleem, geldt hier "al te goed is buurmans gek" of, om de woorden van minister De Boer te spreken: "geen gekke Henkie van de wereld".

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Kan de heer Remkes mij uitleggen wat de opportuniteit van deze stellingname op dit moment is? Ook de heer Remkes zal toch moeten weten dat er in Nederland en in de Unie nog heel wat moet gebeuren wat in de rest van de wereld nog veel moeilijker ligt. Daarbij gaat het om het bereiken van een enigszins substantieel resultaat in Kyoto.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Op dit punt krijgen wij een aantal verontrustende signalen uit de samenleving en bij deze gelegenheid geef ik de opvatting van de VVD-fractie. Overigens zijn bij de vorige gelegenheid, zoals de heer Van Middelkoop uitstekend weet, door collega Klein Molekamp opmerkingen in soortgelijke richting gemaakt, waarbij geldt dat ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Kan de heer Remkes zeggen welke verontrustende signalen uit de samenleving voor hem aanleiding zijn om in dit debat dit soort opmerkingen te maken?

De heer Remkes (VVD):

Dat is het signaal dat ik heb aangegeven. Als er in Kyoto overeenstemming wordt bereikt over een bepaald percentage, is dat natuurlijk prachtig, maar als dit niet is belegd met overeenstemming over maatregelen, dan zegt mij dat nog niet zoveel, want overeenstemming overstijgt percentages. Nederland moet dan niet als een blind paard achter die percentages aanlopen; in dat geval moeten wij ons afvragen wat daarvan de consequenties zijn voor ons eigen beleid.

De voorzitter:

Ook dit debat hebben wij al gehad tijdens de behandeling van de begroting van VROM, met voor het grootste deel dezelfde personen die interrumperen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! U zult zich kunnen voorstellen dat ik hier nog wel een paar uur over door kan gaan.

De voorzitter:

Ik weet dat u zich inhoudt.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mijn complimenten voor uw begrip en uw inzicht.

In de positie van de heer Remkes is de economische invalshoek helder: hij vreest voor concurrentievervalsing of voor een scheve concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Heeft hij ook nog iets van een begin van een boodschap over de oplossing van het probleem zelf, waar ook hij aan gecommitteerd is omdat de gehele Kamer is gaan staan achter een motie naar aanleiding van het rapport van de klimaatcommissie, waarin ervoor werd gepleit om het probleem toch vooral goed aan te pakken?

De heer Remkes (VVD):

Daar doe ik niets aan af. Natuurlijk blijft de VVD-fractie daar achterstaan. Wij hopen ook dat die overeenstemming wel wordt bereikt. Nu zijn wij bezig met een debat over Economische Zaken en de concurrentiepositie is precies het punt, want dat onderwerp hoort in dit debat thuis.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Volgens mij doet de heer Remkes wel degelijk af aan de ambitie die Nederland volgens hem zou moeten hebben als het gaat om het oplossen van het klimaatprobleem. Daarom heb ik er een groot probleem mee. Betekent dit dat de VVD van mening is dat afgestapt moet worden van de doelstelling van min 10% die Nederland voor zichzelf in het Europese kader heeft gesteld, als de overeenstemming niet wordt bereikt? Zo ja, wat is dan het voorstel waarmee de VVD verder zou willen gaan?

De heer Remkes (VVD):

Ik heb het niet voor niets verwoord zoals ik het heb gedaan: wij moeten internationaal in de pas blijven lopen om daarmee ook te voorkomen dat er nu al allerlei woorden worden gebruikt als "afstappen van". Ik vond dus dat ik mij zeer netjes uitdrukte. Laat collega Vos mij nou niet uitnodigen om minder netjes te zijn.

De voorzitter:

Ik geef mevrouw Vos de laatste gelegenheid om te interrumperen, want zij heeft dit debat reeds via de interruptiemicrofoon gevoerd met de fractiegenoot van de heer Remkes, de heer Klein Molekamp.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Daarom is het ook zo opmerkelijk dat collega Remkes er nog eens een schepje bovenop doet. Ik heb niet zoveel aan dit soort lucht en wolligheid; ik heb liever heldere taal en een heldere inzet. Ik krijg van de heer Remkes alleen maar het idee dat hij deze minister het signaal geeft dat hij vooral niet te hard moet gaan lopen met het klimaatbeleid. Dat vind ik een slecht signaal. Ik zou graag willen dat de VVD terzake zou zeggen: ons gaat het klimaat ook aan het hart en wij vinden dat wij alles moeten doen om onze doelstellingen te realiseren.

De heer Remkes (VVD):

Tot Kyoto moet er zeer hard worden gelopen, en als het op grond van de resultaten nodig is om daarna voor de implementatie in Nederland ook hard te lopen, dan moet dat gebeuren. Waar het mij om gaat, is dat Nederland niet geïsoleerd opereert en dus niet los van internationale omstandigheden en ontwikkelingen. Ik heb de minister van VROM vandaag niet voor niets geciteerd.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

De heer Remkes had het zojuist over internationaal in de pas lopen. Als onderhandelingspartner in Kyoto kun je die internationale pas natuurlijk ook beïnvloeden. Dat moet gebeuren, wil er zo goed mogelijk op ingezet worden. De signalen uit de samenleving wijzen erop dat er niet te hard moet worden gelopen. Er zijn echter ook signalen uit andere delen van de samenleving die aangeven dat wij, willen wij de internationale pas in Kyoto zo goed mogelijk in onze richting buigen, niet van tevoren al moeten zeggen wat wij misschien gaan doen als het allemaal niet lukt. Daarom vind ik het zo vreselijk jammer dat de heer Remkes in dit debat weer dat verhaal laat horen.

De heer Remkes (VVD):

Mevrouw Jorritsma signaleert terecht dat de VVD-fractie een consistente benadering heeft. Daar lijkt mij niks op tegen.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Ik vind het gewoon jammer dat de VVD daar niet van uitgaat en dat niet, juist gelet op die economische invalshoek en het samengaan van economie en milieu, op een andere manier benadrukt.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Meer dan 50% van ons bruto nationaal product wordt in het buitenland verdiend. Daarom is het van groot belang dat de voorwaarden voor handel en investeringen in het buitenland optimaal zijn. Dit is niet alleen van belang vanwege onze positie binnen de wereldeconomie, maar ook omdat internationale economische samenwerking een van de belangrijkste voertuigen is naar een grotere internationale stabiliteit en veiligheid.

Internationaal is daarom verdere liberalisering in het kader van de WTO van belang. Datzelfde geldt voor een spoedige afronding van de MAI in OESO-verband. In het verlengde hiervan moet het kabinet een offensief groeibeleid voeren ter stimulering van buitenlandse handel en investeringen. De overheid dient daarbij faciliterend op te treden. In dat verband krijgen de nieuwe accenten in het BEB steun van de VVD-fractie. Onze fractie vraagt zich wel af waarom sommige zaken zo lang op zich laten wachten, zoals de uitvoering van de resultaten van de taskforce. Overigens wensen wij de minister volgend jaar een succesvolle missie naar China toe.

Over het regionaal beleid voeren wij donderdag overleg met de staatssecretaris. Daarover zal ik nu dus zwijgen.

Inzake het belangrijke onderwerp toerisme heeft mijn fractie wel enkele indringende vragen. In het kader van de positionering van een aantal toekomstige product-marktcombinaties hebben NBT en AVN op uitnodiging van de staatssecretaris een actieplan kunst en cultuursteden ontwikkeld.

De toeristische aantrekkingskracht van met name onze kustlocaties staat onder druk. Na de val van de Berlijnse Muur is men in Duitsland, mede met behulp van forse subsidies, druk bezig de Oostzeekust op te kalefateren. Als gevolg hiervan, maar ook als gevolg van de economische situatie in Duitsland, loopt de belangstelling van die zijde terug. Om concurrerend te zijn vraagt dit ook in onze kustlocaties om investeringen in seizoensverlenging en productvernieuwing. Beleidsmatig is hierover in de begroting niets terug te vinden. Kan de nadere marsroute worden aangegeven? Het is positief te waarderen dat het kabinet attractieparken heeft gerangschikt in het lage BTW-tarief van 6%. In toenemende mate bereiken ons echter klachten over forse stijgingen van gemeentelijke toeristenbelasting, waarvan de inkomsten niet bestemd zijn voor het stimuleren van de toeristische ontwikkeling, maar in de algemene middelen terechtkomen. Wat is het oordeel daarover? Deze sector zou ook nog veel baat kunnen hebben bij meer deregulering van bijvoorbeeld het speeltuinenbesluit, de zeer ingewikkelde hygiënecode in de horeca – dit zijn ook voorbeelden uit het lijstje van de heer Ten Hoopen – en de nieuwe zwembadregeling. Het gaat in de sector voor ongeveer 80% om zogenaamde "papa-mamabedrijven", waarvoor de uitvoering van ingewikkelde regelgeving een grote belasting is.

Voorzitter! Ik maak de balans op van de achter ons liggende periode. Het EZ-beleid van minister Wijers ligt in hoofdlijnen op een goede liberale koers. Dat geldt voor het beleid van de afgelopen jaren; dat geldt ook voor het in het begrotingsjaar 1998 aangekondigde beleid. De zakelijkheid als belangrijk handelsmerk wordt door ons op prijs gesteld. Ik zeg dat ook maar onomwonden om daarmee te voorkomen dat "van VVD-zijde weer eens aan D66 pesten wordt gedaan of een tekort aan respect wordt getoond". Ik verwijs naar HP/De Tijd van 5 september.

De richting is goed. Het tempo zou in enkele opzichten nog wat hoger kunnen. De inzet op de flanken moet soms nog wat meer resultaten opleveren. Soms bekroop ons het gevoel – bij het rapport van de Algemene Rekenkamer en bij de Securitel-affaire – dat een wat grotere parlementair-bestuurlijke openheid, passend bij een Paarse politiek-bestuurlijke cultuur, een nog betere uitstraling had opgeleverd. De parlementaire politiek is daar volwassen genoeg voor. Ook in een nieuwe kabinetsperiode kunnen nog belangrijke stappen worden gezet ter verdere modernisering van onze economische structuur. Wellicht moet dan ook overwogen worden om de naam van het departement – maar wat is in een naam? – om te dopen in "ministerie van economisch zaken en werkgelegenheid". De opvattingen en de inzet van deze minister zijn zodanig dat hij door de VVD-fractie ook in Paars-2 van harte welkom geheten zal worden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb een vraag over de modernisering van de economische structuur. Moet de band tussen de overheid en het bedrijfsleven bij grote, moderne infrastructurele projecten, die voor het Nederlandse bedrijfsleven van belang zijn, verder worden doorgesneden om het bedrijfsleven veel duidelijker in dat type projecten te laten investeren?

De heer Remkes (VVD):

Ik heb in mijn betoog al gezegd dat het bedrijfsleven een rol heeft waar dat kan en in sommige opzichten ook waar dat moet. Dat kan niet in alle gevallen. De overheid houdt in de sfeer van de cofinanciering in de meeste gevallen een bepaalde verantwoordelijkheid. Ten aanzien van de telecommunicatiesector hebben wij overigens de indruk dat de overheid juist daarin niet echt een actieve rol hoeft te spelen, omdat het bedrijfsleven daar al veel in investeert. Je kunt dat echter niet in alle opzichten als gescheiden werelden zien. Ten aanzien van de haven in Rotterdam is er bijvoorbeeld een verantwoordelijkheid voor de overheid, maar is er ook een verantwoordelijkheid van het havenbedrijf en het gemeentebestuur; ik kan mij voorstellen dat er ook een verantwoordelijkheid voor het bredere bedrijfsleven is. Dat geldt ook voor Schiphol.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Uit enquêtes blijkt dat meer dan 90% van de mensen tevreden is over hun positie. Meer dan 80% van het bedrijfsleven is tevreden over het economisch beleid. Illustratief hiervoor is het grote vertrouwen – het grootste na de oorlog – van consument en bedrijfsleven in de economie, hetgeen zich vertaalt in een hoog bestedingspatroon en hoge bedrijfsinvesteringen. Beide zorgen samen voor een relatief hoge economische groei; relatief hoog, omdat de groei in de VS en in enkele grote markten in het Verre Oosten nog veel hoger is.

De psychologische factor is voor de groei van economieën – dus ook van onze economie – van groot belang. Als de overheid vertrouwen weet te creëren, is dat een goede zaak. Vertrouwen wordt gewonnen door een consistent beleid. Een betrouwbare overheid is dus onontbeerlijk. Daarin is dit kabinet blijkbaar geslaagd.

De economische groei heeft vele positieve punten opgeleverd voor onze samenleving. De groei heeft veel mensen zelfstandiger gemaakt, met name door het scheppen van ongeveer 500.000 banen, hetgeen velen een flinke inkomstenverbetering heeft gebracht. De fractie van D66 noemt dat: werk is de koninklijke weg uit de armoede. Ook in ander sociaal opzicht is een vooruitgang geboekt doordat het mogelijk is geweest om de uitkeringen volledig aan de lonen te koppelen. Dat was lang geleden. Er zijn dus veel positieve punten, waaronder de substantiële stijging van de individuele huursubsidie, de 1 miljoen Nederlanders die goed verdiend hebben aan de hausse op de aandelenbeurs en de verbetering van de positie van AOW'ers.

De sociale samenhang van onze gemeenschap is van groot belang voor ons allemaal. De middelen om die samenhang te verstevigen, komen uit de economische groei. De groei van het afgelopen jaar heeft voor de eerste maal een ontkoppeling met de toename van de milieuproblematiek te zien gegeven. Dat blijft een prestatie van formaat, welke nog niet eerder is vertoond. Het streven naar een zo duurzaam mogelijke groei wordt dan ook door de D66-fractie onderschreven. Het RIVM heeft op 70% van de meetpunten ontkoppeling geconstateerd, helaas niet bij de CO2-uitstoot. Het was de minister van Economische Zaken die er als eerste 750 mln. voor uittrok om dat probleem te lijf te gaan. Inmiddels is er nog eens 750 mln. door het kabinet uitgetrokken. Wij vinden dat veel geld moet worden geïnvesteerd in energieonderzoek. Het is belangrijker om de bron aan te pakken dan de gevolgen.

In het verlengde van de duurzame groei ligt de ontwikkeling van een groen BNP. D66 heeft daar telkenmale expliciet om gevraagd en wil gaarne weten van de minister hoever deze ontwikkeling inmiddels gevorderd is.

De vrije markt wordt ontdaan van de kartels via de belangrijke Mededingingswet met zijn toezichthoudende orgaan, de Nederlandse mededingingsautoriteit.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Van Walsem spreekt over duurzame groei. Toch zal ook hij ongetwijfeld in de Milieuverkenning hebben gezien dat er juist op de langere termijn een herkoppeling dreigt. De huidige groei brengt ons op de langere termijn blijkbaar in grote milieuproblemen. De CO2 is daarbij sowieso een onopgelost knelpunt. Zegt de heer Van Walsem in dit perspectief dat wij moeten inzetten op 3% groei of moeten wij vooral een duurzame economische ontwikkeling stimuleren die wellicht ook tot een lagere groei kan leiden?

De heer Van Walsem (D66):

D66 denkt erin te slagen om het milieu en de sociale samenhang met elkaar te verzoenen via de economische groei. Dat is een duurzame economische groei. Of die 3% is, 3,5% of 2,5% weet ik niet. Ik vind het ambitieniveau van 3% echter goed, mits dat gerealiseerd kan worden onder de voorwaarden die in ons programma worden genoemd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wat is nu de kern? Is de kwaliteit van de groei het belangrijkst of een groei van 3%? Dat maakt voor mij de discussie onhelder. Het is goed als de heer Van Walsem daar zijn visie op geeft.

De heer Van Walsem (D66):

Volgens mij focust mevrouw Vos zich op de verkeerde zaken. Ter relativering zeg ik het volgende. Als wij het probleem willen oplossen van de 1,5 miljoen mensen die nu gedwongen naast de arbeidsmarkt staan, die in een financieel slechte positie verkeren en die de arbeidsmarkt op willen, hebben wij misschien wel 4% groei nodig. Ik vind dat een politieke partij ten minste de ambitie mag hebben om al deze mensen te helpen. Als mevrouw Vos zegt dat dit niet tot elke prijs ten koste mag gaan van het milieu, dan zeggen ook wij dat dit inderdaad niet mag. Hierbij moet een weg gevonden worden om het ene met het andere te verzoenen. Het RIVM waarschuwt inderdaad dat bij ongewijzigd beleid de koppeling in het jaar 2000 en later weer zal zijn aangebracht. Mevrouw Vos heeft daar op zichzelf gelijk in. Ik vind echter dat het beleid niet ongewijzigd moet blijven. Wij moeten veel investeren in milieutechnologie en in CO2. Daar doen wij met zijn allen ontzettend veel aan. Wij besteden daar 1,5 mld. aan. Het CO2-probleem is overigens een mondiaal probleem. Nog niet 1% van de CO2-uitstoot komt uit Nederland. Men moet hierbij dus ook niet al te veel pretenties hebben.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mijn laatste vraag is of het niet wat vrijblijvend is van D66 om aan de ene kant te pleiten voor duurzame ontwikkeling, die voorwaarden moet stellen aan de groei, en zelfs te pleiten voor een groen BNP en aan de andere kant ook te pleiten voor 3% economische groei. Ik vind hierbij bijna sprake van schizofrenie.

De heer Van Walsem (D66):

GroenLinks acht dit blijkbaar niet mogelijk. Mevrouw Vos vindt dat blijkbaar. Dan moet GroenLinks ook eerlijk zijn. Dan moet tegen de mensen gezegd worden dat zij inkomen moeten inleveren. Tegen mensen die in de kou staan, moet dan gezegd worden dat zij maar in die kou moeten blijven staan omdat GroenLinks alleen in het milieu wil investeren omdat deze partij niet in groei gelooft. GroenLinks moet zo eerlijk zijn om dat tegen de mensen te zeggen. Wij hebben een andere boodschap. Ik denk dat die eerlijker is en realistischer.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Walsem.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil hier toch even op reageren! Dit maakt immers ontluisterend helder wat blijkbaar de opvatting en de angst van de heer Van Walsem is. Hij doet alsof er geen andere weg is om een aantal doelen te realiseren dan via een hoge economische groei. Er is natuurlijk van alles mogelijk, ook via herverdeling van inkomen en werk en andere typen investeringen. Ik werp dat wat de heer Van Walsem in de mond neemt, verre van mij.

De heer Van Walsem (D66):

Mevrouw Vos wil geen groei!

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik erken overigens dat er, als gevolg van de door ons wenselijk geachte ontwikkeling, uiteindelijk een wat lagere groei kan komen en dat dit werkgelegenheid kost. Het is misschien goed om dat hier te zeggen. Dat zou kunnen. Die consequentie willen wij ook aanvaarden. Eerlijk gezegd vind ik dat men dit ook moet durven doen als men een geloofwaardig verhaal houdt over milieubeleid. Men moet ophouden om te doen of alles met alles te combineren valt.

De heer Van Walsem (D66):

Mevrouw Vos gaat nu voorbij aan het feit dat ik net noemde. Het is immers een prestatie van formaat, bovendien nog niet eerder vertoond in de geschiedenis van Nederland, dat wij 70% aan ontkoppeling teweeg hebben gebracht. Dat is erg knap. Daar hoor ik mevrouw Vos niet over. Zij zegt dat de werkgelegenheid misschien wat minder zal moeten zijn. D66 zegt echter de weg te willen vinden tussen het milieu en de sociale samenhang binnen onze samenleving. Wij denken dat dit nog belangrijker is.

De voorzitter:

De heer Van Walsem vervolgt zijn betoog.

De heer Van Walsem (D66):

De export beleeft het ene hoogtepunt na het andere. Starters worden extra gestimuleerd, evenals het midden- en kleinbedrijf. De kennisintensiteit van onze economie wordt versterkt door technologiebevorderende maatregelen. Topinstituten worden opgericht en er komt een clusterbeleid om de samenwerking tussen bedrijven te bevorderen, hetgeen onze economische structuur zal versterken. Het aanbestedingsbeleid van de overheid zal vernieuwd worden, meer gericht op innovaties. De prestatiedoelen moeten omschreven worden, maar de weg waarlangs moet meer vrijgelaten worden. Dit zal belangrijke kostenbesparingen opleveren en de weg vrijmaken voor innovaties. In aansluiting op het aanbestedingsbeleid wil D66 de goede kwaliteit van de missiebrief benadrukken, die weloverwogen en duidelijk is. In december komen wij daar inhoudelijk over te spreken.

Willen wij met vertrouwen de 21ste eeuw ingaan, dan moeten we openstaan voor vernieuwingen. D66 doet dat als geen andere partij. Openstaan voor vernieuwingen is de sleutel voor behoud van onze welvaart en de samenhang van onze gemeenschap. Economische groei is het middel om te zorgen voor een sociaal rechtvaardige samenleving en een beter milieu. Aan deze voorwaarden voldoet de begroting van Economische Zaken. Mijn fractie is daar zeer tevreden over en dat ben ik dus ook. Nieuwe instrumenten zoals concurrentietoets en benchmarking bevallen prima.

Nu is het beslist geen "bon ton" om je als Kamerlid tevreden te tonen. De kwaliteit en het prestige van een Kamerlid worden meestal afgemeten aan de kritiek die hij of zij uit op het kabinet, een minister of de eigen fractie. Wie dat doet, geldt opeens als objectief, intelligent en dualistisch, kortom als een goed parlementariër. Toch blijf ik bij mijn standpunt dat dit een goede begroting is, een juiste weergave van een voortzetting van een goed beleid.

Natuurlijk is er nog wat te verbeteren. Natuurlijk hebben nog te veel mensen het erg minimaal en vraagt met name onze gezondheidszorg om meer aandacht en geld, zeker met het oog op de toekomstige vergrijzing. Ook het onderwijs en de infrastructuur vragen veel geld, en uiteraard het milieu. Maar zonder versterking van onze economische structuur zal er voor al deze aandachtspunten zeker geen oplossing komen. Een teruggang in welvaart wordt niet geaccepteerd.

Zijn er dan geen punten van kritiek of punten waarvoor extra aandacht nodig is? Ja zeker. Ter relativering merk ik op dat de invloed van de voor ons relevante wereldhandel op onze economie heel groot is. Immers, 60% van ons bruto binnenlands product wordt verkregen uit export. De groei van de wereldhandel is de afgelopen 25 jaar gemiddeld 5% geweest. Als deze groei 1% zakt, dan daalt onze groei van krap 3% naar krap 2%. Nederland heeft zelf uiteraard nauwelijks of geen invloed op de cijfers van de wereldhandel. Ondenkbaar is een daling naar 4% overigens niet, maar ook een stijging naar 6% is mogelijk. Waar heeft de minister rekening mee gehouden? Nederland heeft uit oogpunt van volledige werkgelegenheid overigens een groei van de economie van 4% nodig.

Het aantal inactieven en de lage arbeidsparticipatie van ouderen zijn grote zorgen voor de toekomst. Prioriteit dient gegeven te worden aan mensen die niet in staat zijn om te werken, zoals gehandicapten, WAO'ers en langdurig werklozen. Om goed voor deze mensen te kunnen zorgen, is het zaak een goed onderscheid te maken tussen hen die niet kunnen en hen die niet willen. Strikte toepassing van het sanctiebeleid is daarvoor wenselijk. Nodig is scholing, met name voor ouderen. Het is te gek dat mensen na hun 40ste jaar nauwelijks meer scholing krijgen van hun werkgever. Extra geld van Economische Zaken voor scholing van deze categorie is meer dan welkom, vooral in het midden- en kleinbedrijf. Overigens is scholing (deels) ook een eigen verantwoordelijkheid van de mensen. En of men dat nu employability noemt of anderszins, scholing is een vereiste.

Bij de implementatie van de MDW-uitkomsten dient snelheid betracht te worden. Hoever strekt de coördinerende rol van EZ in dezen en hoe staat het ermee? Is de doelstelling om Nederland koploper van Europa te maken in de toepassingen van de elektronische snelweg aan het vervagen? Nederland heeft toch een goede uitgangspositie door de grote kabeldichtheid, de grote computerdichtheid, de grote uitgeverijen en de grote amusementsindustrie? Heeft de minister nuttige ervaringen opgedaan in zijn recente reis naar de VS?

Per 1 januari gaat de Nederlandse mededingingsautoriteit van start. In de ogen van de D66-fractie is deze autoriteit de toezichthouder bij uitstek. Dit moet de centrale instantie zijn, die het mededingingstoezicht toepast. Naar onze overtuiging is er geen apart toezicht nodig voor allerlei andere sectoren, zoals energie en telecommunicatie. Binnenkort kunnen wij een notitie verwachten over de onderlinge verhoudingen tussen de toezichthouders en de noodzaak tot afstemming en overleg. Hoe staat het met deze notitie en wat zullen de gevolgen zijn voor het functioneren van de NMA?

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Ik dacht even dat ik u verkeerd verstond. Is er naar uw mening nu geen of juist wel apart onafhankelijk toezicht nodig in de telecommunicatiesector?

De heer Van Walsem (D66):

Wij vinden dat de NMA de centrale instantie moet zijn die op al die sectoren toezicht houdt. Er kunnen daarbinnen wel onderverdelingen gemaakt worden, maar ik heb geen behoefte aan apart toezicht, dus los van de NMA.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Dat is een heel interessante mededeling in het kader van de ZBO-wet en het onafhankelijke toezicht op de telecommunicatiesector, die wij met uitgebreide steun van Guikje Roethof in de Kamer hebben behandeld.

De heer Van Walsem (D66):

Mijn boodschap is dat de NMA de centrale instantie moet zijn, maar dat er afdelingen voor verschillende sectoren kunnen worden opgericht. En als de zaak toch opgetuigd moet worden, dan vind ik dat de NMA daarbij de coördinerende instantie moet zijn.

De voorzitter:

U vervolgt nu uw betoog.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Mogen wij ervan uitgaan dat de NMA niet nog vóór de inwerkingtreding op cruciale punten ontmanteld wordt? In hoeverre heeft de Kamer nog invloed op het beleid van de NMA?

Voor startende ondernemers en zelfstandigen zijn de kosten van de eerste werknemer te hoog. Ik heb hiervoor aandacht gevraagd bij de behandeling van de Winkeltijdenwet in oktober 1995. Deze bewering wordt gestaafd door onderzoek van het bureau OSA. Ik vraag de minister opnieuw deze kosten in overleg met de minister van Sociale Zaken substantieel te verlagen. Het zou de werkgelegenheid enorm stimuleren. Ik overweeg dan ook op dit punt een motie in te dienen.

Het project franchising voor allochtone ondernemers wordt terecht door Economische Zaken gesubsidieerd. Helaas loopt dit jaar de subsidieregeling af en gelet op de nog steeds bestaande absolute en relatieve achterstand van allochtonen op de arbeidsmarkt, verzoek ik de minister deze subsidie nog één jaar te verlengen. Het noodzakelijke draagvlak bij franchisegevers begint te groeien; daar is wat meer tijd in gaan zitten dan de verwachte twee jaar. De kosten zijn ƒ 75.000 en ik overweeg op dit punt een amendement in te dienen.

Een betrekkelijk nieuw fenomeen is de groep van de parttime ondernemers; anderen hebben daar ook al over gerept. Het gaat om degenen die naast hun werknemerschap ook ondernemer zijn, en om een nieuwe groep ondernemers, de "franchisers". Beide groepen ondervinden veel hinder van bestaande regelgeving, met name op het gebied van de belasting en de instellingen op het gebied van de sociale zekerheid, en zij hebben problemen op het gebied van aantal uren als ondernemer en met het hebben van ten minste twee opdrachtgevers. Het trachten eigen zelfstandigheid te combineren met bijvoorbeeld zorgtaken is van deze tijd, de regelgeving hiervoor nog niet. Is de minister bereid dit punt nader te onderzoeken?

De export op groeimarkten in het Verre Oosten blijft achter. Hoe zit het met de versterking van onze handelsposten? Het MKB moet zich met name richten op de dichtbij gelegen markten en het moet daarin ondersteund worden. De groei van de economie in Zuid-Amerika, met name in de landbouw, geeft wellicht extra kansen voor onze landbouwexport. Gaarne een reactie van de staatssecretaris.

Het is verheugend om te merken dat onze wens om meer instrumenten van ontwikkelingssamenwerking te combineren met die van EZ nadere uitwerking heeft gekregen.

Aan het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen zou meer bekendheid gegeven moeten worden. Zo'n 70.000 zelfstandigen hebben een inkomen dat ongeveer overeenkomt met het minimumloon en 45.000 zelfstandigen zakken onder het bijstandsniveau. Door onbekendheid en drempelvrees worden zij niet of te laat geholpen. Eerdere begeleiding en steun zou deze mensen veel helpen, hun inkomen te verbeteren of faillissement te voorkomen. IMK-intermediair verzorgt deze regeling en spreekt hier in een recent rapport over. De drempelvrees zou weggenomen kunnen worden door de uitvoering niet aan het loket van de sociale dienst over te laten, maar aan de kamer van koophandel of aan ondernemershuizen.

Er wordt op dit moment gepraat over het omvormen van het MAVO en het VBO tot drie nieuwe leerwegen. Daarnaast wordt het huidige systeem van afdelingen grotendeels omgezet in intra sectorale programma's. Tenminste, als het aan de staatssecretaris van Onderwijs ligt. Mijn fractie hamert er steeds op dat vooral de leerweg die voorbereidt op een vervolgopleiding in het leerlingwezen, afdelingsgericht ingericht moet blijven, met veel beroepspraktijkvorming. Ook het bedrijfsleven uit deze wens onvermoeibaar. Vanuit het economisch belang om goede vaklieden te krijgen, zouden wij graag eens de visie van de minister van Economische Zaken hierop vernemen.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Mijnheer de voorzitter! Aansluitend op wat mijn collega Van Walsem zei over de bemoeienis van het ministerie van EZ met onderwijs, wil ik aanhaken bij het aanjagen van technische en bètastudies. In de begroting wordt voorgesteld om in MBO, HBO en WO samen met het ministerie van OCW pilots te starten om instroom van studenten en het succesvol afronden van een studie te stimuleren en vernieuwing in het onderwijs te bevorderen. Dat lijkt mij schitterend, want wij raken er steeds meer van overtuigd dat hier een probleem ligt. D66 juicht het toe dat ook EZ zich hiervoor verantwoordelijk voelt. Er komt blijkbaar een stimuleringsorganisatie, waarin ook het bedrijfsleven en onderwijsorganisaties participeren. Prima! Maar mijn vraag is waar de middelen vandaan komen. In de begroting van EZ ben ik hierover namelijk niets tegengekomen.

Een ander punt is de ontwikkeling van de techniek. Ik ben tevreden met het al dan niet bewust grensoverschrijdend departementale beleid van OCW en EZ. Door D66 is namelijk vorig jaar november bij de behandeling van het wetenschapsbudget de minister van OCW dringend verzocht om meer middelen voor de Stichting technische wetenschappen. En nu vind ik in de EZ-begroting 10 mln. extra voor deze stichting voor 1998 en voor latere jaren zelfs 15 mln., mits er voldoende matching is door NWO. Ik heb begrepen dat dit inderdaad gaat gebeuren. Dus hulde voor EZ.

In het energiebeleid zijn twee lijnen belangrijk, namelijk de liberalisering van de markt en een duurzame energiehuishouding. Over de liberalisering zullen wij de komende tijd nog uitvoerig praten, maar ik wil daar nu ook een paar opmerkingen over maken.

Wat de reciprociteit in de grensoverschrijdende handel betreft bestaat er nogal wat onduidelijkheid over een eventuele strijdigheid met de interne markt. Hoe verhoudt dit zich met de overeengekomen Europese richtlijn en op welke gronden kunnen wij eventueel problemen verwachten? Of verwacht de minister geen noemenswaardige barrières?

In de EZ-begroting wordt over de vennootschapsbelasting geschreven dat de invoering gelijke tred kan houden met de liberalisering. Kan de minister aangeven hoe de stand van zaken op dit punt is, ook in overleg met zijn collega van Financiën?

Vervolgens is er de "continuing story" van het GPB! D66 hecht er zeer aan dat het lukt om als onderdeel van de toekomst van de elektriciteitsvoorziening goede stappen voorwaarts te maken. Kan de minister ons inlichten over de jongste stand van zaken, meer dan alleen met "ze zijn ermee bezig"?

Ook bij de duurzame energiehuishouding zijn er twee lijnen, namelijk energiebesparing en duurzame energie. Op het punt van de besparing blijkt dat het systeem van de convenanten, MJA's, over energiebesparing bij bedrijven tot nu toe goed heeft gewerkt. Het is zeer belangrijk dat dat ook zo blijft, nu de eerste gemakkelijk uit te voeren en snel terug te verdienen besparingen zijn uitgevoerd. Wij willen graag op de hoogte blijven van de ontwikkelingen. Bovendien is de opvatting van D66 dat de nieuwe MJA's van na 2000 kunnen worden aangescherpt in het kader van de doelstelling van 33% efficiencyverbetering in 2020. Het toverwoord hierbij, "doorbraaktechnologieën, vereist veel R&D met ondersteuning van de overheid. Uit de begroting blijkt dat de minister hierop ook wil inzetten. D66 ondersteunt dat.

In tegenstelling tot de resultaten bij het bedrijfsleven laat het consumentengedrag nog veel te wensen over. Mijn fractie wil de minister vragen om zijn beleid ook tot de consumenten te richten door het opstellen van een plan van aanpak, samen met Novem. Daarin kunnen onder andere aan de orde komen een fiscale stimulering ten behoeve van milieuverbeteringen van huizen van particulieren, de voorbeeldprojecten in de voorlichtingssfeer uit de motie van D66 en anderen die bij de begroting van VROM is ingediend, en het zogenaamde waterzijdig inregelen van CV-installaties. Dit alles hangt rechtstreeks samen met de terugdringing van de CO2-uitstoot. Daarom kunnen wat ons betreft ook uit de pot van l,5 mld., die ondertussen door het kabinet voor klimaatbeleid beschikbaar is gesteld, hiervoor middelen worden geput.

Voorzitter! Dan wil ik iets zeggen over duurzame energie, maar niet al te veel, want dit onderwerp is ook al aan de orde geweest. Voor een onderdeel wil ik nog wel aandacht voor vragen, namelijk voor het beleid ten aanzien van zonne-energie en dan met name de fotovoltaïsche tak, de zogenaamde zonne-PV. Het grote probleem is dat tot nu toe deze energie veel te duur is om ook maar enigszins concurrerend te zijn. Zij kan goedkoper worden door opschaling. Wat kan overheid op dit punt doen? Dat is om te beginnen: de verplichting stellen voor overheidsgebouwen en zorgen voor opneming in de nieuwe aangescherpte EPN van een onderdeel elektriciteitsgebruik inclusief het terugleveren aan het net.

Verder is er de mogelijkheid van exportsteun voor kleine projecten – ik denk aan de zogenaamde solar home systems – in derdewereldlanden. Er zijn al zeer goede systemen in ontwikkeling in een samenwerkingsverband met onder andere de stichting Natuur en milieu en het Nederlandse bedrijfsleven. Kunnen nu wel of niet geput worden uit de gelden voor ORET en MILIEV? Dat is namelijk nog steeds niet helemaal duidelijk. Zijn er hiervoor nog andere fondsen? Ik heb me laten vertellen dat er wel negen mogelijkheden dan wel fondsen zijn om daaruit voor dit doel te putten. Nu gaat het bij zonne-PV typisch om een langetermijnontwikkeling, die uiteindelijk de allerbelangrijkste vorm van duurzame energie tot gevolg zal hebben. Gelukkig werkt ook het kabinet in die richting en het stelt voor 1998 33,7 mln. beschikbaar voor R&D en marktpenetratie. Prima!

Het is evenwel niet voldoende alleen in te zetten op de verbetering van bestaande systemen. Er moet ook onderzoek worden gedaan naar nieuwe systemen en materialen voor zonnecellen om mee te kunnen blijven doen in de internationale ontwikkelingen en dus op de exportmarkt. Dan leg ik weer de link met de gelden voor klimaatbeleid. Die twee keer 750 mln. zijn volgens de D66-fractie te veel gericht op de korte termijn en op snelle, direct zichtbare kosteneffectieve terugdringing van de CO2-emissie. Als we ons daar alleen op concentreren, halen we misschien wel de CO2-doelstelling voor 2000 of 2010, maar zitten we in 2030 en daarna met lege handen of in de kou, doordat we niet vroeg genoeg zijn begonnen met optimale inspanningen om te komen tot de noodzakelijke duurzame opwekking van energie in de volgende eeuw.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik begrijp deze invalshoek niet. Een jaar geleden heb ik de motie van mevrouw Augusteijn medeondertekend. Daarin werd de regering gevraagd snel maatregelen te treffen en om te kijken naar het ombouwen van kolencentrales. Dat moest juist gebeuren met het oog op het feit dat de aanwending van die twee keer 750 mln. op de langere termijn rendement moest opbrengen. Daarom verbaast mij het verhaal dat mevrouw Jorritsma zo-even heeft gehouden.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Met aanwending van die twee keer 750 mln. hebben wij voor ogen de uitstoot van CO2 terug te dringen. Daarvoor zijn echter zowel korte- als langetermijnprojecten nodig. Mijn hele fractie is met mij van mening dat het noodzakelijk is om op de korte termijn die emissie terug te dringen, maar als wij ons daarop te veel focussen en ons te veel met de projecten daarvoor bezighouden, bestaat het gevaar dat andere zaken als het ware achter de horizon verdwijnen. Nu de eerste tranche van de kortetermijnprojecten klaar is, weten we om welk type projecten het hierbij gaat en gebleken is dat er vele prima projecten bij zijn. Echter, wij mogen ons er niet te veel op richten en daarom zeggen wij dat weliswaar niet alle CO2-gelden en ook niet het allergrootste gedeelte daarvan aangewend moeten worden, maar dat het wel degelijk mogelijk moet zijn om, als dat nodig is, in te zetten op het halen van de doelstelling op de lange termijn, dus voor na 2010. Als goede projecten te vinden zijn, zouden daarvoor ook middelen uit de pot van twee keer 750 mln. gebruikt moeten kunnen worden.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Is het niet beter die twee keer 750 mln. zo snel mogelijk in te zetten. Naar mijn gevoel kan dan toch sprake zijn van een effect voor de lange termijn. Daarna kan opnieuw om het inzetten van vele miljarden gevraagd worden. Dat zal namelijk echt nodig zijn, gelet op wat er in de laatste brief van mevrouw De Boer staat over de inzet in Kyoto.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Er is natuurlijk sprake van een doorlopend project. Ik zeg nu niet: die twee keer 750 mln. moet worden ingezet voor een kort projectje. Nee, als er nu goede projecten zijn, kunnen die als startkapitaal ook middelen krijgen uit de pot van twee keer 750 mln. Omdat deze projecten een veel langere termijn betreffen, kunnen ze overigens net als een aantal projecten die in de eerste tranche zijn gehonoreerd doorgaan in de richting van die lange termijn, omdat wij zowel de korte termijn als de lange termijn voor ogen moeten houden. Dat is de opzet van mijn inzet.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De vraag is dan natuurlijk wel of D66 vasthoudt aan de doelstelling van min 3% in 2000.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Wij hebben een- en andermaal gezegd dat wij blijven vasthouden aan de doelen die wij onszelf hebben gesteld. Wij zullen ons uiterste best doen om die te halen. Mocht dat niet lukken, dan zullen wij wat anders moeten verzinnen. U hebt echter nog nooit iemand van D66 in Kamerdebatten horen zeggen dat wij dat dan maar bij voorbaat moeten laten varen, zeker niet.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Gelukkig niet. Je kunt zo'n doelstelling mooi in de lucht laten hangen, maar je zult toch iets moeten doen om die te bereiken. Daarvoor is onder andere die 750 mln. bedoeld. Als u zo nadrukkelijk spreekt over niet te veel dingen die op korte termijn al effect hebben, dan vraag ik mij af hoe u die doelstelling van min 3% wilt realiseren en wat u daarvoor in gedachten heeft.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Nu gaat u de zaak een beetje schuiven. Ik heb niet gezegd dat de twee keer 750 mln. voor de lange termijn moet worden gebruikt. Ik heb ook niet gezegd dat een substantieel deel ervan moet worden gebruikt. Neen, ik heb alleen gezegd dat er ook moet worden gekeken naar projecten op het punt van de zonne-PV, omdat dit naar ons idee op de langere termijn de belangrijkste vorm van duurzame energie en dus van het tegengaan van CO2-uitstoot is. Het gaat om projecten die nu startkapitaal nodig hebben naast al die andere projecten om de CO2-uitstoot op korte termijn te beperken. Dat is de invalshoek. Dat wil helemaal niet zeggen dat wij onze inspanningen voor de korte termijn dan maar aan de wilgen hangen, in genen dele.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zei een tijdje geleden dat er meer in de richting van de consumenten moet worden gedaan. Mijn fractie heeft een pakket "investeren in energiezuinig wonen" ingediend. Bent u het met mij eens dat wij juist in het duurzaam bouwen heel veel extra moeten investeren? Ik doe een aantal voorstellen, maar er is natuurlijk nog veel meer te doen. Vindt u niet dat u uw eigen staatssecretaris eens wat harder achter de broek aan moet zitten om sneller tot aanscherpingen en investeringen te komen?

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Ik denk inderdaad dat er in de richting van duurzaam bouwen een heleboel te doen is. U heeft mij horen zeggen dat ik bijvoorbeeld in de aangescherpte EPN voorschriften opgenomen zou willen zien over het elektriciteitsverbruik, koppelingen met het net en dergelijke. Ik denk dat daar wel degelijk heel veel winst is te halen. Dat ben ik met u eens. Op welke manier dat precies gaat, laat ik aan mijn collega's van de afdeling bouwen over. Ik ben het in ieder geval met u eens dat er heel veel aandacht aan besteed moet worden.

Zoals ik in het interruptiedebat zei, vind ik dat wij niet moeten schromen om zo nodig middelen in te zetten om te komen tot optimale inspanningen voor de noodzakelijke duurzame opwekking van energie in de volgende eeuw, want het ontwikkelen en marktrijp maken van zonne-energie heeft veel tijd nodig. Daarom stelt mijn fractie voor om uit de klimaatgelden ook middelen ter beschikking te stellen voor extra research op het gebied van zonne-PV. Overigens zal het hierbij gaan om een begin, de bekostiging van het opzetten van projecten, waarbij mijn fractie rekent op structureel extra geld in de toekomst. De heer Van Middelkoop suggereerde dat al. Dat is nodig voor de toekomst van deze onmisbare vorm van energieopwekking. Eventueel zal ik in tweede termijn een motie hierover indienen, zoals overigens al door mijn fractiegenote Augusteijn bij de VROM-begroting is aangekondigd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Mijn bijdrage aan deze begroting spreek ik mede namens de fracties van de RPF en de SGP uit.

Naar het zich laat aanzien zal de minister een collegiale concurrentietoets met zijn voorgangers redelijk goed kunnen doorstaan. Hij heeft meer dan op de winkel gepast en dat is een verdienste. Op het gebied van het energiebeleid is er veel gebeurd en zal nog veel moeten gebeuren, een nieuwe Vestigingswet is in werking getreden, een nieuwe Mededingingswet en helaas ook een nieuwe Winkeltijdenwet. Bij een politiek verschil van mening kun je echter een zekere professionele waardering hebben en die heb ik voor deze minister.

Voor één ding schijnt de minister zeer beducht te zijn, namelijk voor tevredenheid. Nu heeft elke minister van Economische Zaken iets van het karakter van een slavendrijver, maar deze minister lijkt het met echte overtuiging te zijn. De recent gepubliceerde internationale concurrentietoets zou zichtbaar maken dat, om favoriete woorden van de minister te gebruiken, "we er nog niet zijn". Waar wil hij eigenlijk uitkomen? Het zou interessant zijn te vernemen vanuit welk perspectief de minister eigenlijk werkt. Ziet hij de Nederlandse burger echt alleen maar als een homo economicus, die produceert en consumeert om al doende steeds welvarender te worden? Welke plaats geeft hij aan zaken die in de concurrentietoets niet worden meegewogen, zoals meer vrije tijd, langer onderwijs, goede gezondheid en een stijgende levensverwachting? Weet hij dat de VN ook een index voor het menselijk welzijn heeft ontwikkeld, waarop Nederland duidelijk hoger scoort dan op de index van de materiële welvaart? Meer concreet wil ik hem vragen wat hij gaat doen met al deze examenresultaten en wat hij daarvan zal meenemen naar het komend najaarsoverleg. Ik denk dan vooral aan het onderwerp van de langjarige werkloosheid.

Een nieuw thema in de sociaal-economische discussie is dat van de employability. Voorlopig schreeuwt het begrip niet alleen om een fatsoenlijke vertaling, maar ook om begripsverheldering. Voorzover het gaat om de opwaardering van scholingsfaciliteiten, heeft het de belangstelling van onze fracties. Een belangrijke vraag is evenwel: scholing waartoe en in wiens belang? Ik denk dat de minister de discussie een dienst kan bewijzen als hij nu of in het actieprogramma Een leven lang leren, dat in januari zal verschijnen, helder weet uiteen te zetten wat het onderscheiden belang bij employability is van de werknemer, vervolgens de ondernemer en ten slotte de overheid. Wat is zijn ministeriële betrokkenheid daarbij? Nu verschijnt in sommige publicaties al het beeld of de karikatuur dat employability van nog meer werknemers flexwerkers zal maken, die als pionnen op het schaakbord van het kapitaal heen en weer geschoven kunnen worden. Het minste dat van de minister gevraagd kan worden, is uiteen te zetten op grond van welke overwegingen van publiek belang hij zich actief met deze maatschappelijke ontwikkeling bemoeit en welke normen hij daarbij aanlegt. Buiten de Kamer praat hij daar regelmatig over en ik zou het ook graag hier een keer horen.

Met nieuwe wetgeving zijn inmiddels de eerste ervaringen opgedaan. Ik begin met de Vestigingswet. Twee jaar na de inwerkingtreding van de herziene wet is van een toegenomen economische dynamiek nog niet veel te zien. Wel heeft een aantal branches te lijden onder beunhazerij en blijkt de handhaving van de wet een groot probleem te zijn.

De heer Van Walsem (D66):

De heer Van Middelkoop zegt eventjes tussendoor dat er van een toegenomen dynamiek niet veel te zien is. Waar stoelt hij dat op? Volgens mij gaat het zeer goed, ook met het midden- en kleinbedrijf. De omzetten groeien, alles gaat goed.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik haal mijn wijsheid wel eens ergens anders vandaan. In dit geval is zij afkomstig uit werkgeverskringen.

De heer Van Walsem (D66):

Ik vind het niet erg overtuigend.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Dat kan ik mij voorstellen. Ik zal u straks het materiaal overhandigen dat afkomstig is uit ondernemerskringen. Als er dynamiek is, moet zij daar het eerst geconstateerd worden.

In het VNO-NCW-blad Forum van 16 oktober wordt melding gemaakt van een toenemend aantal beunhazen in de bouw, waarbij het eigen toezicht op de handhaving van de wet wordt gehinderd vanwege het feit dat men niet over de opsporingsbevoegdheden beschikt van de ECD. Het aantal klachten neemt enorm toe. Ook wordt melding gemaakt van het vermoeden dat er in Nederland duizenden illegale zogenaamde "garageboxondernemers" actief zijn, die bijvoorbeeld maling hebben aan milieuzorgsystemen, die door het Bovag-lidmaatschap worden voorgeschreven. Wat doet de minister hieraan?

Zonder de discussie over de Winkeltijdenwet thans ten principale te heropenen – al kunt u mij daarvoor uit bed halen en de minister ook, zie ik – mag wel aandacht worden gevraagd voor de toepassing op dit moment. Dat uit onderzoek blijkt dat nog lang niet iedereen in ondernemersland het enthousiasme van de minister deelt, verbaast mij niet. Ronduit ergerlijk is evenwel de feitelijke uitholling van het voorschrift dat gemeenten maximaal twaalf koopzondagen mogen toelaten. De wetgever wordt toch voor gek gezet als grote steden het aantal zondagsopenstellingen tot ver boven de grens van twaalf dagen verhogen omdat hun binnenstad een toeristisch karakter zou hebben. Is het echt waar dat bijvoorbeeld de gemeente Waalwijk bezig is om een gedeelte van het industrieterrein, waar zoals bekend één grootwinkelbedrijf in de meubelbranche is gevestigd, tot toeristisch gebied te verklaren? Op zo'n manier wordt de wet toch tot een lachertje gemaakt en verdwijnt elke ordening? Is de minister het met mij eens dat hier sprake is van oneigenlijk gebruik van de wet, van détournement de pouvoir? In dat geval zou de minister actie moeten ondernemen.

Een andere wet waar ik aandacht voor wil vragen is de Colportagewet. Ik heb die wet weer eens ingezien toen onlangs onderscheiden leden van mijn gezin op één dag tot vier keer toe via de telefoon commercieel waren lastiggevallen; telemarketing heet dat in modern Nederlands. Onderzoeksgegevens maken wel duidelijk dat ik niet de enige ben die zich hier groen en geel aan ergert. Nu schrijft de Colportagewet voor dat een colporteur verplicht is vanaf het begin duidelijk te maken dat hij een koopovereenkomst wil sluiten. Daarvan heb ik in de gestandaardiseerde gesprekken door de telefoon nog nooit iets gemerkt. Mijn eerste vraag is derhalve of de minister de snel groeiende praktijk van telemarketing eens wil onderzoeken en wil toetsen aan de hand van de Colportagewet. Deze wet is een aantal jaren geleden gewijzigd, maar niet met het oog op dit soort activiteiten. Mijn tweede vraag is wat de minister vindt van de suggestie om een koopovereenkomst alleen dan geldig te laten zijn als een cliënt heeft teruggebeld en derhalve de al dan niet spontaan afgedwongen overeenkomst heeft herbevestigd.

Vervolgens snijd ik enkele kleinere thema's aan. De minister is onlangs met enkele collega's op de Nederlandse Antillen en Aruba geweest. De problemen van in het bijzonder de Antillen zullen hem bekend zijn. Gepoogd wordt het Nederlands bedrijfsleven te interesseren om daar te investeren. De klacht die ik evenwel hoor, is dat geïnteresseerde Nederlandse ondernemers die bijvoorbeeld een haalbaarheidsstudie willen laten verrichten, noch bij EZ noch bij KabNA echt aan het goede adres lijken te zijn. Je kunt beter in China investeren, dan staan de ambtenaren in rijen voor je klaar, zo vertelde men mij. Wil de minister hier eens op reageren en – indien nodig – een herkenbare faciliteit in het leven roepen?

Van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vernam ik dat staatssecretaris Van Dok heeft toegezegd om medio november met een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet aan de ministerraad voor te leggen. Het gaat dan over een regulering van privateschuldbemiddeling. Ik wil hier mijn waardering over uitspreken. Ligt inderdaad alles op schema en is zij bereid om de AMvB in concept aan de Kamer voor te leggen, zodat zij daar voor de inwerkingtreding over kan spreken?

Het exportinstrumentarium wordt ingrijpend herzien. Daarin zien wij ook resultaten van de herijking. Er komen twee loketten, te weten een verzekeringsloket en een transactieloket. Het viel mij op dat DGIS de leiding heeft bij de uitwerking van het thema investeringsbevordering. Zie ik het goed dat de portefeuilles van de staatssecretaris op het terrein van de handelspolitiek en die van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking langzaam maar zeker ineenschuiven? Het is interessant te vernemen wat de staatssecretaris hierover in haar politiek testament voor de formateur laat opnemen. Wil zij in dit debat een begin maken met de evaluatie van dit deel van herijking? Ook uit hoofde van mijn woordvoerderschap buitenlandse zaken ben ik daar zeer in geïnteresseerd.

Opvallend en ook alarmerend was een van de conclusies van een Duitse econoom, die onderzoek verrichtte naar corruptie in het bedrijfsleven in importerende landen. Het bericht luidde dat het Nederlandse bedrijfsleven tot een van de meest corrupte ter wereld zou behoren. Op die conclusie lijkt een en ander af te dingen, maar het komt mij voor dat een overheidsreactie op z'n plaats is, al was het alleen maar omdat via allerlei steunprogramma's ook overheidsgelden in het geding kunnen zijn. Wat doet het ministerie eigenlijk als blijkt dat bijvoorbeeld van ORET-gelden of MILIEV-gelden ook steekpenningen worden betaald? Wordt daar op gecontroleerd en staan er sancties op? Is het wel eens voorgekomen dat een bedrijf nieuwe steun werd geweigerd of een deel van het geld moest terugbetalen na gebleken uitbetaling van smeergeld? Of komt dit onderwerp niet verder dan de borreltafel? Graag een reactie.

Minister Wijers:

Heeft de heer Van Middelkoop eerst bij de minister van Onderwijs gecheckt of deze professor eigenlijk wel terzake bevoegd is?

De heer Van Middelkoop (GPV):

Dat durf ik niet. Het was Herr Professor; een Duits geleerde en daarvan ben ik al bij voorbaat onder de indruk. Dit bericht is overgenomen door Nederlandse bladen die in ondernemerskringen verschijnen. Kennelijk neemt men het bericht daar serieus. Laten wij eerlijk zijn, een Nederlandse ondernemer is niet per definitie beter dan een ondernemer uit een ander land. Daarbij komt dat het om overheidsgeld gaat.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De regering zal morgenochtend om 10.15 uur beginnen met de beantwoording.

De vergadering wordt van 15.26 uur tot 15.30 uur geschorst.

Naar boven