Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1996 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (24738).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Uiteraard dank aan de minister voor zijn komst naar de Kamer voor deze suppletore begroting. Wat ons betreft zal het een kort debat zijn met weinig interrupties, al was het alleen maar door het ontbreken van defensiewoordvoerders in deze Kamer.

De voorzitter:

U onderschat de andere aanwezige leden toch niet?

De heer Van den Doel (VVD):

Neen, en de voorzitter ook niet die nu al begint met interrupties!

De voorzitter:

Alleen procedureel, uiteraard!

De heer Van den Doel (VVD):

De werkdruk schijnt deze week zo op te lopen, dat mijn collega van D66 mij gevraagd heeft namens zijn fractie een vraag te stellen. Ik zal dit uiteraard aan het eind van mijn inbreng doen. De schriftelijke beantwoording van de vragen heeft voor mijn fractie aanleiding gegeven om plenair een aantal onderwerpen aan de orde te stellen.

Het eerste onderwerp betreft de uitkering van wachtgelden. Als gevolg van de afslanking van de krijgsmacht neemt het aantal wachtgelders fors toe, hetgeen op zich begrijpelijk is. Uit de schriftelijke beantwoording van de vragen blijkt dat er ook sprake is van een hoger gebruik van de wachtgeldregeling onder ex-BBT'ers. Wij weten allemaal dat er elk jaar 8000 BBT'ers in de krijgsmacht bijkomen. Ze hebben een contract van twee tot drie jaar. Mijn fractie vraagt of het extra beslag dat de BBT'ers op wachtgelduitkeringen kunnen leggen voor de komende jaren ook is meegenomen. Zo ja, van welke duur is men uitgegaan?

Een tweede vraag is of iemand die slechts tijdelijk in dienst komt van Defensie, en dus ook een tijdelijk contract heeft, een zodanige status moet krijgen, dat hij daarna vervolgens aanspraak kan maken op wachtgelden. Ik zei al dat we over 8000 BBT'ers per jaar spreken. Dat betekent dat als we deze systematiek handhaven, er de komende jaren een fors extra beroep op wachtgelden kan worden gedaan, hetgeen mijn fractie niet wenselijk vindt. Wellicht moet voor deze categorie naar een ander soort contract worden gekeken.

Een ander punt betreft de bovenformatieve plaatsen. Het aantal bovenformatieve plaatsen neemt toe als gevolg van werkdruk en afschaffing van de opkomstplicht. Moet er niet meer uit het bestand aan overtollig personeel worden geput, alvorens extern personeel tijdelijk wordt aangetrokken? Wordt niet te snel de gemakkelijkste weg gekozen door het personeel extern aan te trekken? Beschikt men binnen Defensie op een centraal punt over een zodanig bestand waarin alle overtolligen geregistreerd staan, zodat elk krijgsmachtsdeel kan bezien of inzet van overtollig personeel mogelijk is, alvorens men extern personeel aantrekt?

Een ander punt in dit verband is de extra inhuur van bewakings- en beveiligingspersoneel door de eerdere afschaffing van de opkomstplicht. Dit is een tijdelijke oplossing, zo is te lezen, daar de objecten elektronisch beveiligd gaan worden. De Kamer heeft hiervoor echter nog geen voorstellen ontvangen. Met andere woorden: hoe tijdelijk is die oplossing en hoe verhoudt een en ander zich tot de discussie die wij in de Kamer hebben gevoerd over de inschakeling van burgerbewakingspersoneel in dienst van Defensie?

Een derde punt dat ik aan de orde wil stellen, betreft de verplichtingen voor de Westeuropese Unie. In de suppletore begroting is te lezen dat de post ontwikkelingen defensiematerieel wordt verhoogd. Het blijkt dan te gaan om een studie binnen de Westeuropese Unie. Voor de goede orde merk ik op dat mijn fractie uiteraard niet a priori tegen projecten in de Westeuropese Unie is. Nederland is tenslotte volwaardig lid van die Westeuropese Unie en participeert ook hierin. Toch wil ik er een kanttekening bij plaatsen. Naar aanleiding van de extra gelden voor deze studie acht mijn fractie het nuttig dat de Kamer een overzicht krijgt van alle lopende projecten en studies binnen de Westeuropese Unie waaraan Nederland deelneemt en zich ook in financiële zin heeft verbonden. Kan de minister de Kamer zo'n overzicht doen toekomen? Is hij verder ertoe bereid, wanneer er tussentijds nieuwe financiële verplichtingen voor de Westeuropese Unie worden aangegaan, hierover overleg met de Kamer te plegen? Ik vraag dit vooral omdat België per 1 juli het voorzitterschap van de Westeuropese Unie bekleedt. Als ik de ambitieuze plannen van de Belgische minister van defensie, de heer Poncelet, met de WEU in het komende halfjaar lees, moeten wij goed op onze hoede zijn, vindt de fractie van de VVD. Zoals u weet, staat de fractie van de VVD heel kritisch tegenover studies en projecten die ten doel hebben de operationele capaciteit van de WEU uit te breiden.

In de suppletore begroting is aangegeven dat er extra uitgaven in het kader van de doelmatigheidsoperatie nodig zijn. Ook dit is begrijpelijk, omdat de kost nu eenmaal voor de baat uitgaat. De post ontvangsten in dezelfde begroting is echter verder niet gespecificeerd. Ik mag er toch van uitgaan dat het bedrag dat voor het jaar 1996 ingeboekt is, te weten 75 mln., nog ongewijzigd is?

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Mijn plicht elders in dit huis is ten einde, waardoor ik toch nog in de gelegenheid ben enkele korte vragen aan de minister van Defensie te stellen over deze suppletore begroting. Overigens dank ik de heer Van den Doel voor zijn collegiale bereidheid deze vragen namens mij te stellen.

Wij hebben de vorige week twee brieven van de minister en de staatssecretaris gekregen over de genieconstructie- en mijnenruimcapaciteit en over de luchtverdedigingsfregatten. Aan beide brieven zitten budgettaire gevolgen vast. Zijn deze budgettaire gevolgen nog van invloed op de lopende begroting voor 1996? Het ene project is wat groter van omvang dan het andere, maar ook bij de genie en de mijnenruimcapaciteit gaat het om 24 mln. per jaar, als ik het goed becijfer.

Is er al een beslissing genomen over de motie-Zijlstra over het veteranenbeleid? Zo ja, moeten de budgettaire consequenties hiervan nog in de lopende begroting worden opgevangen?

Heeft de recent bekend geworden verkoop van een deel van het NAVO-complex in Ter Apel door Financiën, dus door Domeinen aan een handelsonderneming, positieve gevolgen voor de begroting voor 1996? Is mijn indruk juist dat er vrijwel geen wachtgeldverplichtingen zullen voortvloeien uit de sluiting van Ter Apel, door de genoemde verkoop en de vestiging van een justitiedependance aldaar?

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! In antwoord op de vragen van de heer Van den Doel over de wachtgeldverplichtingen voor BBT'ers kan ik zeggen dat de planning hiervan, die vorig jaar is gemaakt, inderdaad wat onder de werkelijke uitgaven zit. Het verschil is ongeveer 8% en dat komt door een lichte stijging – het is niet meer dan een lichte stijging – van het beroep dat op deze post wordt gedaan.

Hoe moet deze post beheerst worden? Dit geschiedt door de BBT'ers al zoveel mogelijk tijdens hun dienstverband te laten studeren voor vervolgfuncties in de maatschappij. Daar maakt Defensie ook de nodige ruimte voor. Voorts geschiedt het door actieve arbeidsbemiddeling aan het eind van hun periode en door erkenning van de defensiediploma's die worden gegeven voor de opleidingen tijdens het dienstverband, zodat deze ook een civiele erkenning krijgen.

De duur van het wachtgeld voor de BBT'ers is kort, namelijk gemiddeld niet langer dan zes maanden. De aanspraak is gebaseerd op wettelijk vastgestelde regels. Deze gelden ook voor tijdelijk burgerpersoneel. Er was een stijging voorzien van de wachtgelden voor BBT'ers in de loop der jaren, van 1996 tot 2000. Dit was een langzaam stijgende reeks. Deze stijging doet zich wat sterker voor, althans voor het jaar 1996, mede doordat de aantallen in- en uitstromende BBT'ers wat anders zijn dan aanvankelijk was voorzien.

Het tweede punt betrof de vraag of er, voor wat betreft de bovenformatieve aanstellingen, niet wat meer overtolligen kunnen worden ingezet. Uiteraard moet zoveel mogelijk ruimte worden gevonden om overtollig personeel in te zetten voor bovenformatieve arbeidsplaatsen, maar niet iedere overtollige is geschikt voor de concrete arbeidsplaatsen waar het dan om gaat. Het gaat bij bovenformatieve arbeidsplaatsen vaak om tijdelijke, specifieke expertise die aan projecten is gebonden. Er is inderdaad een centrale registratie. Er is een centrale herplaatsingscommissie, die weet welke vacatures er zijn. Alle vrijkomende functies moeten eerst langs die commissie. De oplossingsrichting waar de heer Van den Doel aan dacht, wordt dus ook toegepast.

Wat betreft het bewakings- en beveiligingspersoneel merk ik het volgende op. Het overgaan tot elektronische beveiliging is al eerder aan de Kamer bekendgemaakt. De lopende uitvoering, en de invoering daarvan, vraagt om het bijspringen met extra personeel.

Ten aanzien van het punt van de WEU-verplichtingen wil ik de heer Van den Doel graag toezeggen de Kamer een overzicht te geven van lopende projecten en studies. Zoals hij waarschijnlijk weet, wordt de bijdrage die in 1996 ten laste van de defensiebegroting aan de WEU wordt geleverd, 1,7 mln. Deze bestaat uit een bijdrage voor de planningscel van ƒ 240.000, een bijdrage aan het WEU-satellietcentrum van een kleine 1,3 mln. en een bijdrage aan het onderzoek ten aanzien van de WEAG, de Westeuropese Armaments Group, van een kleine ƒ 170.000.

Zijn vraag of over eventuele nieuwe verplichtingen die uit ambitieuze plannen van de komende voorzitter voortkomen, eerst met de Kamer zal worden overlegd, beantwoord ik als volgt. Als dit grote, nieuwe plannen zijn ten aanzien waarvan Nederland zou overwegen om daaraan mee te doen en dit nieuwe verlichtingen schept, dan zal de Kamer dit zeker van mij horen.

De ontvangsten die niet gespecificeerd zijn, blijven inderdaad op 75 mln. begroot.

De heer Hoekema heeft gevraagd naar de budgettaire gevolgen van de extra mijnenbestrijdingscapaciteit van de genie en de extra bestelling van LCF-fregatten. In 1996 worden wat betreft de geniecapaciteit instructeurs geworven, hetgeen maar een heel beperkt effect op de begroting voor 1996 heeft. Het wordt zoveel mogelijk door interne herschikking in de bestemming van het personeel opgevangen. De verwerving van de beoogde mijnenruimmiddelen zal pas in 1997 tot uitgaven leiden. Dit jaar besteden wij de tijd aan de voorbereiding van die verwerving.

De aanschaf van de LCF-fregatten 3 en 4 heeft geen invloed op de begroting voor 1996, aangezien de betalingen daarvan pas in 1999 starten. De wat forsere bedragen, dat wil zeggen bedragen rondom 300 mln. per jaar, komen eigenlijk pas met ingang van 2002. De vertraging in de uitgaven voor de NH-90 maakt het mogelijk dat de voorziene betalingen voor de LCF-fregatten 3 en 4 in de jaren 2002 tot 2004 kunnen plaatsvinden. De betalingen voor de NH-90 zullen de jaren daarna plaatsvinden.

De vraag naar de budgettaire gevolgen van de motie-Zijlstra kan ik nog niet beantwoorden, omdat de regering voornemens is daarover de moeilijke afweging de komende weken te maken. Zodra die afweging is gemaakt, zal de Kamer horen wat de financiële gevolgen zijn evenals de wijze waarop de regering denkt die kosten te dekken.

De vraag naar de wachtgeldverplichtingen in verband met Ter Apel kan ik beantwoorden met de opmerking dat wel wachtgeldverplichtingen worden voorzien, maar dat die zoveel mogelijk in de afwikkelprijs ten aanzien van de Verenigde Staten worden voorzien. In de suppletore begroting staat een verandering van bijna 13 mln. in verband met sluiting van het depot in Ter Apel en met de Verenigde Staten is afgesproken dat de volledige sluitingskosten in één bedrag aan Defensie worden vergoed. Daar vallen ook onder de wachtgelden en de salariskosten, die in afwachting van de tewerkstelling bij Justitie dan wel bij de particuliere ondernemer die een deel van het terrein heeft overgenomen, door Defensie worden doorbetaald. Het totale bedrag dat van de Verenigde Staten wordt ontvangen, is ongeveer 20 mln. Dat bedrag is als ontvangst over meerdere jaren gespreid om een aansluiting met de feitelijke voorziene uitgavenreeksen over die jaren te krijgen.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn heldere beantwoording, maar ik wil nog even terugkomen op de wachtgelduitkering voor BBT'ers, dat meer te maken heeft met de Ambtenarenwet en de status van ambtenaren en dit dus meer bij Binnenlandse Zaken thuishoort. Het is een nieuw fenomeen waar we mee te maken krijgen in de krijgsmacht, omdat we nog tot aan het einde van dit jaar te maken met dienstplichtigen. Wij hebben nu een nieuwe categorie die vooraf weet dat het contract van beperkte duur is. Ik vind de vraag gerechtvaardigd of deze mensen die blijkbaar ook een ambtenarenstatus hebben, ook onder de wachtgeldregeling vallen. De duur is beperkt. Ik ben mij daarvan bewust. Maar het gaat mij om de effecten op langere termijn. Mijn fractie zou het op prijs stellen als daar opnieuw naar werd gekeken. Past het nog wel in deze tijd? Het is mogelijk dat dit een discussie vergt die breder gaat dan Defensie. Mijn vraag aan de minister is of hij dit punt wil oppakken. Wellicht moet dit tot een herziening van het beleid leiden.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Ook ik dank de minister van Defensie voor zijn beantwoording. Ik heb nog een korte vraag over Ter Apel. Ik begrijp het verhaal over de Amerikaanse bijdrage en de wachtgeldverplichtingen. Ik heb ook gevraagd of de winst van de verkoop van het terrein aan een particuliere onderneming naar Defensie toevloeit. Ik neem echter aan dat de winst naar Financiën zal gaan.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Ik begin met de wachtgelden. Ik ben natuurlijk altijd bereid om opnieuw naar dingen te kijken, om te bezien of die ideaal zijn vormgegeven. Ik wijs er wel op dat het voldoen aan de vullingsbehoefte van Defensie en het aantrekken van voldoende aantallen BBT'ers een grote opgave is, die vooral de volgende jaren een belangrijke toets voor Defensie is. Daarbij is natuurlijk een zekere veiligheidsvoorziening na de periode als BBT'er – zodat men niet plotseling zonder inkomen op de keien staat, op zoek naar een andere baan – van invloed op de aantrekkelijkheid van deze functie in de totale positie van Defensie op de arbeidsmarkt. Als men besluit tot een beperking van deze rechten, zal dat consequenties hebben voor de wijze waarop de vulling wordt bereikt. Ik wil graag nog eens in overleg met Binnenlandse Zaken kijken naar de mogelijkheden om van de algemene wettelijke regeling af te wijken. Ik denk dat het nuttig is dat wij bij de behandeling van de begroting van Defensie daarop terugkomen. Misschien wil de heer Van den Doel dan dat vraagstuk opnieuw naar voren brengen. Maar ik kan dus niet beloven dat ons nader onderzoek leidt tot een wijziging.

Dan kom ik bij de vraag van de heer Hoekema over de winst in Ter Apel. De opbrengst gaat inderdaad naar Defensie en niet naar Financiën. Ik kan hem dus geruststellen!

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Naar boven