Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van rijkswet Regels met betrekking tot het gebruik van geweld door militairen in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak (Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak) (23787, R1506).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van den Doel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Wij hebben hier wellicht te maken met een van de beknopste wetten van Nederland. De wet bestaat uit slechts twee artikelen, maar de VVD-fractie zou deze wet toch niet als een hamerstuk willen afdoen. De wet regelt de bevoegdheden die het personeel in dienst van de krijgsmacht krijgt toebedeeld voor de uitvoering van één van hun taken, namelijk de beveiligings- en de bewakingstaak. Over de inhoud van die taak, de bevoegdheden, voor wie en in welke omstandigheden deze bevoegdheden toepasbaar zijn, mag geen onduidelijkheid bestaan.

Om te beginnen de taak zelf. Deze is in de wet niet gedefinieerd. Mijn fractie gaat ervan uit dat het hier de bewaking en de beveiliging betreft van militaire complexen en installaties. Dat kunnen statische permanente objecten zijn, maar ook tijdelijke en niet-statische objecten. Maar, zo is mijn vraag, valt bijvoorbeeld de bewaking van munitietransporten ook onder deze wet? Als de begrippen "bewaking" en "beveiliging" alleen maar eenduidig kunnen worden uitgelegd, is er geen probleem. Dan is het altijd goed om het nog eens voor de Handelingen vast te leggen. Als deze begrippen echter voor meer dan één uitleg vatbaar zouden zijn, dan lijkt mij het beter om deze in de wet vast te leggen, zodat iedereen weet wat onder bewaking en beveiliging moet worden verstaan. Ik wacht gaarne op dat punt het antwoord van de minister af.

Een tweede punt is de reikwijdte van de wet. Deze beperkt zich alleen tot de militair die belast is met de beveiligings- en bewakingstaak. Nu zien wij, als gevolg van de overschakeling naar een vrijwilligerskrijgsmacht, dat ook en in tegenstelling tot voorheen de beveiligings- en bewakingstaak voor militaire complexen wordt opgedragen aan burgerpersoneel in dienst van Defensie. Een ontwikkeling die bij het opstellen van de wet wellicht nog niet was te voorzien. Maar dat neemt niet weg dat er gezien deze ontwikkelingen op dit terrein klare wijn moet worden geschonken. Naar de mening van mijn fractie is het dan ook merkwaardig dat door de inschakeling van burgerbewakingspersoneel de bevoegdheden, om op te treden tijdens de uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaak, worden ingeperkt. Daar waar de regering het nodig vindt om militairen voor deze taakuitvoering extra bevoegdheden te geven, waar mijn fractie het overigens van harte mee eens is, is het merkwaardig dat burgerpersoneel in dienst van Defensie, dat belast is met dezelfde taak, deze bevoegdheden wordt onthouden. In de praktijk leidt dit in elk geval tot aantasting van de kwaliteit van de uitvoering. Het zou dan toch ook logisch zijn dat bewakingspersoneel in dienst van Defensie, dat nota bene dezelfde taak moet uitvoeren als de militairen, ook deze bevoegdheden krijgt. Wij kunnen wel twee soorten personeel hebben, maar toch geen twee soorten bevoegdheden bij de uitvoering van een zelfde taak. Het kan toch niet zo zijn dat de mate van beveiliging afhankelijk is van de kleur van het uniform.

De keuze is dan naar de mening van mijn fractie eenvoudig. De wet wordt in haar huidige vorm gehandhaafd, maar dan wordt ook uitsluitend militair personeel met deze taak belast dan wel de wet wordt zodanig gewijzigd dat ook burgerpersoneel, belast met deze taken, over dezelfde bevoegdheden en bescherming kan beschikkingen als de militair in een vergelijkbare positie. In het geval dat de minister zou kiezen voor de laatste optie, is daarvoor door mij reeds een amendement ingediend. Mochten er grondwettelijke bezwaren zijn, dan verneem ik die gaarne.

Een derde punt betreft de werking van de wet buiten het Koninkrijk en de bevoegdheden van de militair om zijn beveiligings- en bewakingstaak uit te voeren. Hierover mag geen onduidelijkheid bestaan. De wet zelf vermeldt hier niets over, maar de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag des te meer. Ik heb de indruk dat bij de opstelling van de wet er te veel gedacht is aan bijvoorbeeld de bewaking van Nederlandse kazernes in het buitenland, zoals wij die bijvoorbeeld in Duitsland hebben. Dat is een statische en overzichtelijke situatie. Maar zo'n situatie wijkt natuurlijk nogal af van de taakuitvoering bij vredesoperaties. Mijn fractie is er dan ook niet van overtuigd dat de wet zonder meer van kracht zou moeten zijn bij de uitvoering van vredesoperaties. Uit het antwoord van de regering blijkt, dat bij het optreden in het buitenland de wet van het betrokken land van toepassing is, dan wel de rules of engagement die zijn of worden opgesteld door de Verenigde Naties of een andere organisatie. Deze rules of engagement moeten in overeenstemming zijn met de Nederlandse wetgeving.

Ik heb grote twijfels of het wel zo simpel kan worden gesteld. Ook wordt de mogelijkheid open gelaten dat tijdens de uitvoering van vredesoperaties de wetten van het gastland worden toegepast. Maar allereerst weten wij vooraf nooit in welk gebied wij terechtkomen. De bevoegdheden van militairen om geweld te gebruiken bij de uitvoering van de beveiligings- en bewakingstaak zullen bijvoorbeeld in niet-democratisch of niet-westerse landen ruimer zijn dan in Nederland. Het heeft er alles mee te maken hoe men met macht omgaat in zo'n land en hoe het gebruik ervan al dan niet democratisch is ingebed. Kortom, de wetgeving van het gastland waar men de operaties uitvoert, behoeft niet altijd de oplossing te bieden. Ik heb het dan nog niet over de zogenaamde "failed states" waar in het geheel geen sprake is van enig gezag of handhaving van wetten.

Op de rules of engagement van internationale organisaties heeft Nederland maar zeer beperkte invloed. Met andere woorden, het is niet vooraf te zeggen of deze in lijn zijn met de Nederlandse wet die wij nu behandelen. Om te voorkomen dat de Nederlandse militair tijdens vredesoperaties in een diffuse situatie terechtkomt, verdient helderheid en eenduidigheid de voorkeur. Dat betekent naar de mening van de VVD-fractie dat de vastgestelde rules of engagement van de organisatie waaraan Nederland een bijdrage levert, bepalend zijn. Als wij dit als uitgangspunt nemen, rijst de vraag of deze wet ook buiten het Koninkrijk zou moeten gelden, te meer daar de omstandigheden in Nederland, waar deze wet toch van uitgaat, in vergelijking met de omstandigheden tijdens vredesoperaties geheel verschillend kunnen zijn. Afhankelijk van de reactie van de minister, overweeg ik om in tweede termijn, mede namens mijn collega Valk, hierover een amendement in te dienen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Hoe raar het ook moge klinken uit de mond van een woordvoerder van de oppositiepartij, dit betoog hadden wij ook kunnen houden. Ik wil daarmee aangeven dat de problemen die de heer Van den Doel namens zijn fractie aanhaalt, juist de problemen zijn waar het in dit wetsvoorstel om draait. Ik wil dan ook niet in herhaling vallen, maar ik zal wel een aantal punten nader stipuleren.

Het gaat om het gebruik van geweld door militairen in de bewakings- en beveiligingstaak zowel in binnen- als in buitenland. Daar moeten wij geen twijfel over laten bestaan. Zou het namelijk alleen over het binnenland gaan, dan wordt een heel belangrijk stuk van het werkgebied van onze militairen buiten beschouwing gelaten. Dat zou geen goede zaak zijn.

Voorzitter! Het is de vraag of het wel goed is om kunstmatig een van de taken van de krijgsmacht eruit te lichten, namelijk in dit geval het gebruik van geweld bij de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak. Wat is die taak en hoe moet die worden gedefinieerd? Wanneer het niet mogelijk is om dit in de wet nader aan te geven, moet dat in ieder geval gebeuren in de AMvB waar deze wet eigenlijk een basis voor biedt. Overigens is toegezegd dat die AMvB aan de Kamer wordt voorgelegd. Op welke termijn kunnen wij deze AMvB tegemoetzien?

Voorzitter! De AMvB gaat nauwkeurig regelen in welke gevallen en op welke wijze militairen bij het verrichten van de bewakings- en beveiligingstaak geweld mogen gebruiken. In veel gevallen is echter het gebruik maken van geweld inherent aan de taakopdracht van militairen. Mijn fractie gaat er in ieder geval van uit dat de AMvB zodanig wordt opgesteld, dat ook de zelfstandige handelingsbevoegdheid van de militair gerespecteerd blijft. Hij of zij is namelijk degene die de afweging moet maken. Het zal nodig zijn dat militairen ook worden getraind in het omgaan met die geweldsinstructie. Op welke manier zal dit gebeuren?

Voorzitter! Dit brengt mij op een ander punt. Dat betreft de vraag: in hoeverre wordt ervoor gezorgd dat hetgeen wij hier bedenken en in wetten en in AMvB's vastleggen, past bij de rules of engagement voor het optreden in het buitenland? We moeten in ieder geval voorkomen dat tegenstrijdigheden ontstaan. Als dat gebeurt weten mensen niet waar ze aan toe zijn en, dat is nog veel erger, ontstaat rechtsonzekerheid. Het ging er juist om, voor dat element een oplossing te vinden.

Voorzitter! Tot slot wil ik een korte opmerking maken over het amendement van de VVD. Ik heb dat amendement gelezen. Er wordt in voorgesteld om artikel 1 van overeenkomstige toepassing te verklaren op het burgerpersoneel "werkzaam bij het ministerie van Defensie". Ik heb begrepen dat uitdrukkelijk niet is gekozen voor het begrip "in dienst van het ministerie van Defensie". In hoeverre heeft deze formulering betrekking op degenen die wel werkzaam zijn "voor" Defensie, maar niet "bij" Defensie? Vallen mensen die niet in dienst zijn bij Defensie buiten deze instructie? Op een gegeven moment worden wellicht bewakingsmensen van andere bewakingsorganisaties dan die van Defensie zelf ingehuurd. Ik merk hierbij op dat zoiets bij mijn fractie absoluut niet de voorkeur heeft. Het gaat mij nu echter om de gedachte die op dit punt leeft. Ik weet niet welke dat is. Hierover wil ik graag een antwoord van de minister.

Voorzitter! Ik weet dat op dit punt bepaalde toezeggingen zijn gedaan. Graag verneem ik van de minister dat hij in ieder geval blijft bij het beleid, dat geen commerciële of andere bewakingsorganisaties ingeschakeld worden voor de bewaking en de beveiliging van militaire complexen.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Ik wil iets zeggen over de uitleg van mijn amendement. Er is geen sprake van dat hier de suggestie gewekt wordt, dat het gestelde ook zou gelden voor bijvoorbeeld particuliere beveiligingsorganisaties waaraan Defensie een opdracht zou verlenen. Dergelijke constructies wijzen wij sowieso af en verder is het niet de bedoeling van dit amendement de formulering voor andere organisaties te laten gelden. Het gaat ons dus om mensen in dienst van Defensie. Hier is een andere term gebruikt, maar dat wordt ermee bedoeld.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Dan zijn de heer Van den Doel en ik het op dit punt in ieder geval met elkaar eens. De vraag is of de minister dezelfde uitleg aan het amendement geeft. Daarom wil ik hierover graag een uitspraak van de minister. Daarnaast krijg ik graag de bevestiging dat het niet de bedoeling is om andere organisaties in te huren voor het verrichten van de bedoelde militaire beveiligingstaken.

De heer Valk (PvdA):

Voorzitter! Ik wil slechts enkele opmerkingen maken. De eerste betreft de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Geldt de wet alleen voor militairen, zoals in artikel 1 wordt gezegd? Hoe is in dit verband de positie van de niet-militairen in dienst van Defensie? Gelden voor hen de bepalingen van deze wet niet? Is in dit verband sprake van een omissie, of voert de minister in dezen bewust beleid? Graag krijg ik op dit punt opheldering.

Mijn tweede opmerking betreft vragen die bij mijn fractie leven. Wanneer geldt deze wet? Het is duidelijk dat zij geldt voor het gebied van het Koninkrijk. De memorie van toelichting en het verslag maken voor ons niet duidelijk of de bepalingen buiten het Koninkrijk gelden. Ik denk in dit verband aan rules of engagement bij VN-operaties of een IFOR-operatie in het voormalige Joegoslavië, waarvan op dit moment sprake is. Vervallen in zo'n situatie de bepalingen van deze wet? Komen de rules of engagement in plaats van de bepalingen van deze wet? En zo ja, waar is dat dan geregeld? Een artikel dat daarover duidelijkheid verschaft, vinden wij niet terug in dit wetsvoorstel.

Mevrouw Van der Hoeven heeft al gesproken over de algemene maatregel van bestuur die is toegezegd. Het maakt ons inderdaad nieuwsgierig hoe die AMvB, de concretisering van dit wetsvoorstel, eruit zal zien.

Ik heb nog een vraag aan de minister. Is deze wet niet met name gemaakt met het oog op de Nederlandse situatie? Geldt straks niet hetzelfde voor de AMvB? Dat maakt het amendement dat de heer Van den Doel mede namens mij op dit moment in overweging heeft, actueel. Kan de minister zich voorstellen dat in internationale situaties, niet zozeer oorlogssituaties, maar wel situaties waarbij Nederlandse troepen in gevaarlijke omstandigheden zijn betrokken, voor de beveiliging, munitietransporten en dergelijke andere voorschriften noodzakelijk zijn dan die welke zijn ontworpen in het kader van dit wetsvoorstel en de AMvB die ons in het vooruitzicht is gesteld?

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! De aanleiding tot dit wetsvoorstel is artikel 11 van de Grondwet, waarin wordt bepaald dat beperkingen van het grondrecht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam alleen mogelijk zijn bij of krachtens de wet. Deze nieuwe grondwettelijke bepaling maakte het noodzakelijk politiële en militaire geweldsbevoegdheden, die voordien geacht werden impliciet voort te vloeien uit de aan deze organen bij artikel 2 van de Politiewet van 1993 respectievelijk artikel 98 van de Grondwet opgedragen taken, te expliciteren in afzonderlijke wettelijke bepalingen.

Wat de politie betreft, is die wettelijke grondslag er al in artikel 8 van de Politiewet. Wanneer een lid van de krijgsmacht ingevolge diezelfde Politiewet bijstand verleent aan de politie of wanneer de Koninklijke marechaussee optreedt in de rechtmatige uitoefening van die taak, is men onder dat artikel van de Politiewet bevoegd tot geweldgebruik. De geweldsinstructie van de politie, de ambtsinstructie voor de politie, voor de Koninklijke marechaussee en voor de buitengewoon opsporingsambtenaar, is dan van toepassing, waarbij natuurlijk onder het gezag van de burgemeester of van de officier van justitie wordt opgetreden. Die ambtsinstructie is een aanvulling op de noodweerbepalingen, die natuurlijk altijd gelden. De bevoegdheid tot geweldgebruik buiten de noodweersituatie wordt gegeven bij bijvoorbeeld het aanhouden van een als vuurwapengevaarlijk bekend staande verdachte of een veroordeelde of ter beteugeling van een gevaarlijke opstandige meute. De ambtsinstructie preciseert ook een eventueel optreden uit noodweer, zoals de plicht om als het enigszins kan eerst een waarschuwing te geven voordat geweldsmiddelen worden ingezet.

Wat de bewakings- en beveiligingsfunctie bij de krijgsmacht betreft, is ook een specifieke wettelijke voorziening voor het gebruik van geweld door militairen nodig. Dat gebruik van geweld is nu ook mogelijk zonder deze wettelijke voorziening, maar dat leidt tot de situatie dat in voorkomende gevallen de betrokken militair bij de rechter een beroep moet doen op noodweerbepalingen. Het belang van dit wetsvoorstel is dat het een basis geeft voor de formele geweldsinstructie, zodat aan militairen met een bewakings- en beveiligingstaak de noodzakelijke duidelijkheid wordt gegeven over de grenzen waaraan hun optreden is gebonden. Evenals artikel 8 van de Politiewet kent de voorgestelde bepaling de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede de net door mij al genoemde eis van een waarschuwing.

De militair moet erop kunnen vertrouwen dat, als de taakuitvoering hem dwingt tot het gebruik van geweld, zijn handelen in overeenstemming is met de geweldsinstructie en dus in beginsel rechtmatig is. Dit moet dus ook niet leiden tot strafoplegging omdat hij geweld heeft gebruikt. In de huidige situatie is dat handelen met geweldsmiddelen in beginsel onrechtmatig. De militair kan tot nu toe alleen maar hopen dat zijn beroep op noodweer door de rechter zal worden gehonoreerd. Met dit wetsvoorstel komt een einde aan die situatie. De geweldsinstructie dient natuurlijk tevens de rechtsbescherming van de burger, in die zin dat hij aanspraak kan maken op een door die geweldsinstructie gereguleerd gebruik en een eventueel verkeerd gebruik van de instructie ook kan aanvechten.

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is bepaald, zal ik de Kamer de ontwerp-tekst van de algemene maatregel van rijksbestuur toezenden, voordat die voor advisering aan de Raad van State van het Koninkrijk wordt aangeboden. Mevrouw Van der Hoeven vroeg wanneer dit zou gebeuren. Ik denk dat dit op redelijk korte termijn kan, want mij heeft inmiddels al een concept-tekst bereikt. Ik kan het niet op weken bepalen, maar het zal op redelijk korte termijn gebeuren.

Mijnheer de voorzitter! De geachte afgevaardigde de heer Van den Doel heeft een amendement ingediend. De strekking daarvan is, de positie van niet-militairen, burgerbewakers van Defensie, ook onder de werking van deze wet te brengen. Daardoor zouden burgerbewakers niet alleen, zoals nu reeds het geval is bij militairen, wapens kunnen dragen en een beroep kunnen doen op noodweerbepalingen, maar ook de bevoegdheid krijgen om geweld te gebruiken, zoals militairen en politieagenten die bevoegdheid hebben. Het is inderdaad zo, dat vanaf volgend jaar voor de uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaken bij de krijgsmacht een groter beroep zal worden gedaan op burgerbewakers in dienst van Defensie. Die burgerbewakers zijn op grond van de Regeling wapens en munitie krijgsmachtpersoneel ook gerechtigd tot het voorhanden hebben en het dragen van vuurwapens. Daar gaat een preventieve werking van uit die in de praktijk natuurlijk haar effect heeft. Echter, daaraan toevoegen een bevoegdheid tot geweldgebruik is een stap daar bovenop. De heer Van den Doel stelt dit in feite voor, maar die stap is niet voorzien in het ontwerp van rijkswet dat wij nu bespreken. Een bevoegdheid tot geweldgebruik hebben burgerbewakers uitdrukkelijk niet. Op hen is de eerder door mij genoemde noodweersituatie van toepassing.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Brengt de minister dan niet twee groepen mensen die dezelfde taak uitoefenen, namelijk het bewaken of beveiligen van militaire objecten – daar gaat het in dit geval om – in een verschillende positie? Zij zijn beiden gerechtigd tot het dragen van vuurwapens; alleen de ene groep kan wanneer die zich moet verdedigen of iets moet doen, een beroep doen op deze wet, terwijl de andere is gedwongen om een beroep te doen op noodweer en om dus via de rechter zijn gelijk te halen. Vindt de minister dit een gezonde situatie?

Minister Voorhoeve:

De situatie is dat de huidige onduidelijkheid wordt opgeheven voor militairen. Voor burgerbewakers blijft de situatie evenwel zoals die nu is en zoals die in feite ook voor dienstplichtig personeel gold.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

De minister kiest dus uitdrukkelijk voor een verschil in wettelijke grondslag tussen beide groepen en dus ook voor een verschil in behandeling, terwijl zij dezelfde taken uitoefenen, dezelfde dingen moeten doen en ook beiden bevoegd zijn tot het dragen van vuurwapens.

Minister Voorhoeve:

Of zij dezelfde taken moeten uitoefenen, is daarmee niet gezegd. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat voor bewakingstaken waarvoor gerekend moet worden op een meer afschrikwekkend optreden, en waarbij de risico's groter zijn, eerder militairen dan burgerbewakers zullen worden ingezet. Maar de logica van dit ontwerp van rijkswet is, dat de geweldsinstructie wordt geregeld voor militairen, en dat voor burgerbewakers de situatie blijft zoals die is. Dat leidt inderdaad per definitie tot een verschil. Waarom? Omdat de logica achter dit ontwerp van wet is dat volgens onze Grondwet en de door mij eerder genoemde Politiewet er maar twee uitzonderingen zijn op het geweldsverbod – met uitzondering van het recht op noodweer, dat iedere burger heeft – welke uitzonderingen het geweldsmonopolie van de overheid bepalen. Dat is in handen van de politie en de krijgsmacht.

In artikel 98 van de Grondwet staat dat er een krijgsmacht is ter verdediging van de belangen van de Staat. Tot die krijgsmacht behoren beroepsmilitairen, dus vrijwillig dienenden, en dienstplichtig personeel. Als je dat zo in de Grondwet ziet staan, staat er dus niet bij "burgerpersoneel" voor bewakingstaken. Men moet dit punt, het grondwettelijk vastgelegde geweldsmonopolie, natuurlijk strikt interpreteren.

Ik zie overigens de problemen die hierdoor worden veroorzaakt. Dit leidt ertoe dat we een aantal verschillen krijgen tussen de wijze waarop in verschillende krijgsmachtdelen de bewaking is geregeld. De Koninklijke luchtmacht bijvoorbeeld is voornemens de bewakingstaken uitsluitend aan militairen op te dragen, terwijl er bij de Koninklijke marine burgerbewakers zullen zijn, en in sterke mate ook bij de Koninklijke landmacht. Daarvoor zijn een aantal redenen. De belangrijkste daarvan is natuurlijk dat een burgerbewaker niet hoeft te voldoen aan al de selectie- en opleidingsvereisten van een militair. Bovendien is de pure bewakingstaak een andere dan de totale militaire taak waaraan het militaire personeel moet voldoen. Het zou wat vreemd zijn als je burgerpersoneel zou laten vallen onder bepalingen van de krijgsmacht, waarmee het in feite militairen worden. Daarmee zou het verschil tussen burgerpersoneel en militair personeel wegvallen. Burgerambtenaren, in dienst van Defensie, maken geen deel uit van de krijgsmacht als bedoeld in artikel 98 van de Grondwet.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

U zegt in feite dat er, omdat er onvoldoende militairen zijn, burgers moeten worden ingehuurd om juist militaire taken – want daarover spreken we hier – uit te voeren. De keuze van Defensie is om meer burgerpersoneel aan te nemen voor de beveiligings- en bewakingstaken, iets waarover we al eerder hebben gesproken. Maar dit wetsvoorstel regelt de bescherming alleen voor de militairen, terwijl die burgers wel dezelfde taken moeten uitvoeren. Ik vind dat wat raar.

Minister Voorhoeve:

Het gaat niet alleen om bescherming, maar ook om de geweldsinstructie, op grond waarvan men zich van een ruimere mate van geweldsmiddelen kan bedienen voor de uitvoering van de taak.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

En het gaat om de rechtszekerheid, waarop men een beroep kan doen als er problemen zijn. Ook dat wordt aan die andere groep onthouden.

Minister Voorhoeve:

Ja. Het is waar dat je daardoor een verschil krijgt. Maar u moet wel de consequenties van het amendement van de heer Van den Doel bedenken, namelijk dat burgerambtenaren in feite tot een onderdeel van de krijgsmacht worden verklaard, terwijl zij daarvoor niet zijn opgeleid en ook niet aan de vereisten voldoen. Er is bovendien een belangrijke reden voor verschillende krijgsmachtdelen om met burgerbewakers te werken, omdat lang niet alle bewakingstaken ook de achtergrond, vaardigheden en opleiding van militairen vereisen. Je zou het ook anders kunnen formuleren: de beveiligingstaak is een vak apart. Daarvoor worden bepaalde mensen opgeleid. Beveiligers bij overheidsgebouwen en particuliere bewakingsorganisaties vallen niet onder het begrip "krijgsmacht" en daar geldt dus ook geen geweldsinstructie voor. Het is dus principieel een nogal ingewikkeld vraagstuk. Dit ontwerp van rijkswet heeft die principiële lijn gekozen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

De minister doet alle mogelijke moeite om ons dat uit te leggen, maar ik blijf zijn redenering toch een beetje krom vinden. Het gaat namelijk om het bewaken van militaire objecten. Dit is een militaire taak die door gebrek aan mankracht uitgevoerd moet worden door burgers, maar de minister behandelt ze verschillend. Ik blijf daar heel veel moeite mee hebben. Ik wil wel eens weten wat de heer Van den Doel van deze antwoorden op zijn amendement vindt.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik begrijp het dilemma waarvoor de minister staat. Ik beluister uit zijn woorden dat hij vindt dat er iets geregeld moet worden voor het burgerpersoneel, maar dat dat een andere wettelijke basis zou moeten hebben, omdat dit over de krijgsmacht gaat en het burgerpersoneel in dienst van Defensie daar geen deel van uitmaakt. Zover kan ik die redenering volgen. Dat zou een variant kunnen zijn. De variant waar ik voor gekozen heb in het amendement, is de titel van de wet zodanig te wijzigen dat het niet alleen over de krijgsmacht gaat. Als het gaat om de zuiverheid zou je kunnen zeggen dat wij die dingen van elkaar moeten scheiden en de Wet op de krijgsmacht zo moeten laten, maar dat betekent dat er in ieder geval wetgeving zou moeten komen om de positie van het burgerpersoneel te regelen. Collega Van der Hoeven zei namelijk al terecht dat wij nu in feite kiezen voor twee categorieën personeel, die dezelfde taak uitvoeren, maar die verschillende bevoegdheden hebben. Ik redeneer vanuit het belang van Defensie, vanuit het belang van een goede uitvoering van die taak. Het kan dan toch niet zo zijn dat de kleur van het uniform uitmaakt wat je wel of niet mag doen.

Minister Voorhoeve:

Vanuit het belang van Defensie gezien, dat wordt gediend met zo goed mogelijke bewakings- en beveiligingsvoorzieningen, sta ik sympathiek tegenover de gedachte die de heer Van den Doel heeft geleid tot dit amendement. Dat neemt niet weg dat ik met het grondwettelijk probleem zit dat burgerbewakers geen deel uitmaken van de krijgsmacht. Als wij dit amendement van de heer Van den Doel zouden omarmen, kunnen wij iets doen dat nogal vergaande consequenties heeft en ook een precedentwerking zou kunnen hebben naar allerlei andere vormen van bewakings- en beveiligingsactiviteiten, omdat het hier ook gaat om het geweldsmonopolie van de Staat, zoals dat is geregeld in de Grondwet.

De heer Van den Doel en mevrouw Van der Hoeven hebben het feit aan de orde gesteld dat burgerbewakers bij Defensie voor een deel betrokken kunnen zijn bij bewaking van defensie-objecten waar het om geweldsmiddelen gaat, of dingen die daarmee samenhangen, en in zoverre een wat andere positie hebben dan de gemiddelde bewakingsinstelling. Als wij het verschil tussen de militaire bewakers en de burgerbewakers zouden oplossen door het amendement van de heer Van den Doel te omarmen, zouden wij ook een groot aantal praktische problemen moeten oplossen, omdat de rechtspositionele verschillen tussen militair en burgerpersoneel aanmerkelijk zijn. Er is niet in voorzien dit plotseling op te lossen door de aanneming van een dergelijk amendement. Daarom zoek ik naar een oplossing om tegemoet te komen aan de inhoudelijke wens van de heer Van den Doel om een soort geweldsinstructie voor burgerpersoneel te kunnen regelen, die niet tot gevolg heeft dat het plotseling bij het militaire personeel wordt gevoegd.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Daar is dan toch ook een wettelijke basis voor nodig, evenals voor deze geweldsinstructie?

Minister Voorhoeve:

Ja, juist omdat het om zo'n principieel vraagstuk gaat. Omdat daarbij ook vraagstukken als de rechtspositie van het burgerpersoneel en militair personeel zijn betrokken, lijkt het mij het beste als ik de Kamer toezeg dat op korte termijn zijdens Defensie in overleg met Binnenlandse Zaken en Justitie wordt nagegaan wat de mogelijkheden zijn binnen het kader van de Grondwet om burgerbewakingspersoneel werkzaam op het punt van defensie-objecten een bepaalde geweldsinstructie te geven. Die instructie zal op zodanige wijze worden vormgegeven dat men daarmee niet krijgsmachtpersoneel wordt. Die instructie mag ook niet de rechtspositionele problemen oproepen waar ik bang voor ben. Te denken valt aan het regelen van een beperkte militaire status voor bewakings- en beveiligingstaken. Ik ben nu hardop aan het denken. Het is namelijk een vraagstuk waarover ik nader overleg moet plegen met mijn collega's van Binnenlandse Zaken en Justitie. Ik vraag de Kamer nu, de wet goed te keuren zoals zij er ligt. Zij neemt namelijk geen bevoegdheden weg bij wie dan ook. Het burgerbewakingspersoneel gaat er niet op achteruit. Er wordt namelijk iets geregeld wat er nog niet is en het wordt nu alleen geregeld voor militair personeel. Vervolgens zal ik een notitie aan de Kamer voorleggen over de wijze waarop wij op een juridisch zuivere manier het vraagstuk waar wij nu over spreken, voor burgerbewakingspersoneel van Defensie kunnen oplossen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik kan niets zeggen over wat er met het amendement gebeurt, want het is mijn amendement niet. Ik wil wel graag weten wanneer de minister dit voorstel aan de Kamer zal voorleggen.

Minister Voorhoeve:

Mijns inziens moet dat op een termijn van anderhalve maand kunnen. Ik heb het nu over een notitie op grond waarvan vastgesteld kan worden of een en ander moet uitmonden in een nadere wettelijke regeling.

De heer Valk (PvdA):

De minister zei zojuist dat hij een grondwettelijk probleem zag in de eventuele aanname van het amendement van de VVD-fractie. Bedoelt hij hiermee dat dit amendement in strijd is met de bepalingen in de Grondwet waarin alleen sprake is van een geweldsmonopolie voor politie en krijgsmacht?

Minister Voorhoeve:

Het is de vraag hoe je artikel 98 van de Grondwet interpreteert, of dat per definitie alleen kan gelden voor militairen. Zo ja, dan is dat duidelijk. Daar ziet het naar uit. Daarnaast is het de vraag of voor doeleinden van bewaking en beveiliging aan burgerpersoneel van Defensie een beperkte militaire status zou kunnen worden gegeven, zodat de problemen waar ik het over heb gehad, kunnen worden opgelost. Ik denk dat de consequenties van de zaken die wij nu bespreken, niet zo gemakkelijk te overzien zijn. Om die reden stel ik voor eerst een nadere notitie aan de Kamer voor te leggen, die wordt opgesteld in overleg met de grondwetsdeskundigen van Binnenlandse Zaken. Vervolgens kan worden vastgesteld hoe wij het probleem, dat er feitelijke verschillen in bewaking en beveiliging tussen de krijgsmachtdelen ontstaan, kunnen oplossen.

Mijnheer de voorzitter! De heer Van den Doel vroeg of de bewaking van munitietransporten ook onder de wet valt. Ik denk dat bij munitietransporten in de eerste plaats met militairen zal worden gewerkt voor de bewaking, gezien de kwetsbaarheid van het transport.

De heer Van den Doel vroeg tevens of bewaking en beveiliging als begrippen in de wet kunnen worden vastgelegd. Het lijkt mij voldoende als een en ander behoorlijk wordt omschreven in de algemene maatregel van rijksbestuur.

De heer Van den Doel had het erover dat via deze rijkswet de bevoegdheden zouden worden ingeperkt. Hij doelde daarbij op het burgerpersoneel. Dat is niet het geval. Er wordt niets ingeperkt. Er wordt iets geregeld wat nu niet geregeld is. Daardoor ontstaan wel de verschillen waarop mevrouw Van der Hoeven de nadruk legde.

Alle drie geachte afgevaardigden hebben gevraagd naar de werking van de wet buiten Nederland. Wij moeten dat iets anders verwoorden. Het betreft de werking buiten het Koninkrijk. Het gaat immers om een rijkswet.

Op dat vraagstuk is ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag. Bij vredesoperaties gelden op de eerste plaats de wet- en regelgeving van het land waarin deze plaatsvinden. Voordat militairen worden uitgezonden worden rules of engagement vastgesteld, wordt een geweldsinstructie geregeld, wordt vastgesteld wat de rechten en plichten en de aansprakelijkheden zijn. Dat is tot nu toe in alle vredesoperaties zo geweest. Deze rules of engagement zijn bepalend. De rules of engagement zullen niet in strijd kunnen zijn met deze rijkswet. De rijkswet geldt binnen het Koninkrijk. Normaal zullen rules of engagement nog veel meer bevatten dan alleen de bewakings- en beveiligingstaak, omdat het gaat om het optreden van de militairen in een oorlogs- dan wel een vredeshandhavingssituatie.

De heer Van den Doel (VVD):

Is de minister het met mij eens dat wij doorgaans weinig tot geen invloed hebben op de samenstelling van de rules of engagement? Met andere woorden: als het gaat om duidelijkheid, ook voor de militairen, is het beter sowieso te kiezen voor de geldigheid van de rules of engage ment tijdens vredesoperaties en niet te verwijzen naar de Nederlandse wetgeving ter zake. Ik kan mij voorstellen dat deze in bepaalde gevallen beperkter kan zijn dan de rules of engagement.

Minister Voorhoeve:

Zeker. In het algemeen zullen rules of engagement een veel wijdere strekking hebben dan deze rijkswet met betrekking tot bewaking en beveiliging, omdat het daarin om veel meer onderwerpen dan bewaking en beveiliging gaat. Het is wel zo dat deze rijkswet niet geldt voor andere landen dan de landen die deze wet aannemen, namelijk de drie koninkrijkspartners. Er staan wel principes in die een algemene strekking hebben die ook in de wetgeving van andere landen kan worden teruggevonden.

Als de hypothetische situatie zich zou voordoen dat Nederlandse militairen die moeten worden uitgezonden naar een ander land en aldaar aan de slag moeten zonder dat er op dit terrein iets fatsoenlijk is geregeld, dan vindt die uitzending mijns inziens niet plaats. Het is altijd een van de vraagpunten bij uitzending van militair personeel of er heldere rules of engagement zijn. Is dat niet het geval dan moeten die terstond worden afgesproken, anders zendt men de militairen de mist in.

De heer Van den Doel (VVD):

Dat ben ik volstrekt met de minister eens. Waar het om gaat, is dat er in de wet niets geregeld is omtrent de reikwijdte van deze wet. Uit de memorie van toelichting blijkt dat zij ook buiten het Koninkrijk geldt. Er kunnen zich echter verschillende situaties voordoen. In de memorie van toelichting wordt in het midden gelaten welke situatie dan van toepassing is: hetzij de Nederlandse wet, hetzij de wetgeving van het land, hetzij de rules of engagement. Het lijkt mij goed, duidelijkheid te scheppen over de vraag wat precies de werking van de wet buiten het Koninkrijk is en zo mogelijk daarvoor gewoon regelingen te treffen.

Minister Voorhoeve:

Die duidelijkheid is er. Ten eerste geldt per definitie de wetgeving van het land waar men optreedt. Nederlandse wetten hebben geen extraterritoriale werking in andere landen. Per definitie geldt de wetgeving van het betreffende land. Ten tweede gelden de rules of engagement die door de betrokken internationale organisatie met de regering van het andere land zijn afgesproken. Dat kan ook bilateraal gebeuren. Ten derde gelden ook bepaalde volkenrechtelijke verplichtingen. De principes van proportionaliteit en subsidiariteit vindt men in allerlei internationale regelingen terug. Natuurlijk geldt ook het internationale oorlogsrecht. Ik geloof dus niet dat er sprake is van een probleem.

De heer Valk (PvdA):

Voorzitter! Ik denk dat de verwarring een beetje is gecreëerd door de nota naar aanleiding van het verslag. De minister zegt nu dat deze wet geen extraterritoriale werking heeft, maar een wet is die voor het Koninkrijk geldt. Daar hebben wij in eerste termijn ook vragen over gesteld. Maar in de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister: "Ik ben het gaarne eens dat het beginsel dat is neergelegd in artikel 1 van het voorstel van wet ook geldt indien buiten het Koninkrijk militaire bewakings- en beveiligingstaken worden verricht." Ik zie daar enig licht tussen.

Minister Voorhoeve:

Nee, want die beginselen kom je overal tegen. Regelingen ter zake van geweldgebruik zitten ook in het internationale recht en in de rules of engagement.

De heer Valk (PvdA):

De beginselen dus, niet de wet?

Minister Voorhoeve:

Ja. De wet geldt voor het Rijk, en dat Rijk heeft zijn beperkingen.

Mijnheer de voorzitter! Er waren nog een aantal andere vragen. Mevrouw Van der Hoeven vroeg of in de geweldsinstructie, die dus nadere vorm krijgt in de algemene maatregel van rijksbestuur, ook de zelfstandige handelingsbevoegdheid van de militair voorop zal staan. Ja, met dien verstande dat de militair natuurlijk zijn instructies hoort te volgen en dat hij, als het enigszins kan, indien hij met een situatie wordt geconfronteerd waarin geweld niet te vermijden is, zijn meerdere daarover moet raadplegen en volgen. Als het enigszins kan, want er zijn situaties waarin dat niet kan en waarin ter plekke moet worden opgetreden.

Mevrouw Van der Hoeven vroeg ook naar de training in de omgang met de geweldsinstructie. Die is natuurlijk een vast en fundamenteel onderdeel van de algemene militaire training.

Zij vroeg verder naar het verschil tussen werkzaam "voor" Defensie en werkzaam "bij" Defensie. Als een particulier niet in dienst is van Defensie, is hij dus een medewerker van een andere organisatie dan de defensie-organisatie. Voor de betrokkene geldt dus niet een regeling voor het burgerpersoneel van Defensie maar geldt de algemene regeling die bijvoorbeeld ook voor particuliere bewakers geldt, waarbij, als men geweldsmiddelen moet toepassen uit noodweer, men zich bij de rechter op noodweer moet beroepen en niet op een wettelijke geweldsinstructie die er voor particuliere bewakingsorganisaties niet is.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Daaraan gekoppeld was de vraag of de minister wil bevestigen dat het niet de bedoeling is om particuliere organisaties in te huren om dit soort taken te verrichten.

Minister Voorhoeve:

Ik weet niet of ik kan uitsluiten dat er ook gebruik wordt gemaakt van particuliere bewakingsorganisaties. Door de vervroegde afschaffing van de dienstplicht weet ik niet of het in alle situaties uitgesloten is dat voor de bewaking van bepaalde civiel geaarde objecten van Defensie, waar dus geen sprake is van typische defensie-installaties en -middelen, van particuliere bewakers gebruik zou worden gemaakt.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dan hebben wij een probleem, want er is uitdrukkelijk bij monde van de staatssecretaris aangegeven dat het niet de bedoeling zou zijn. De minister moet er dus voor zorgen dat de krijgsmacht voldoende personeel heeft, burgers en militairen, of hij moet andere afspraken maken. Het valt niet te verkopen dat de staatssecretaris het ene zegt en de minister het andere. Dat kan natuurlijk niet.

Minister Voorhoeve:

Dat kan zeker niet, gezien de eenheid van het defensiebeleid, dus ik zal mij er terstond nader op oriënteren of ik het wel kan uitsluiten. Ik heb voorzichtigheidshalve gezegd dat ik het niet in principe en in alle gevallen kan uitsluiten, mede in het licht van de problematiek die ik net noemde.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Gelet op het belang hiervan, zou ik het op prijs stellen om op dit punt een schriftelijk antwoord van de minister te mogen ontvangen.

Minister Voorhoeve:

Zeker, dat krijgt u terstond.

Voorzitter! Ik hoop dat ik hiermee de verschillende vragen heb beantwoord. Ik ontraad aanneming van het amendement, maar de wens die aan het amendement ten grondslag ligt om een goede regeling te krijgen voor het geweldsgebruik door burgerbewakers, deel ik. Ik zal een weg zoeken om daaraan te voldoen. Ik vind dat in het belang van de defensie-organisatie.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik dank de minister voor het antwoord. Ik constateer dat wij na het antwoord van de minister een stuk tot elkaar zijn gekomen. Het probleem dat ik in eerste termijn naar voren bracht, wordt ruiterlijk door de regering erkend. Voor het burgerpersoneel dat belast is met dezelfde taken in het kader van bewaking en beveiliging als het militair personeel, moet een goede regeling komen. Het verdient wellicht de voorkeur dat het een regeling buiten deze wet wordt. Mijn fractie kan hiermee instemmen. Wij zien de notitie graag zo snel mogelijk tegemoet. Wij gaan ervan uit dat op basis van die notitie de aanbevelingen zo snel mogelijk omgezet worden in wet- en regelgeving. Het mag geen vrijblijvende notitie zijn, maar een aanzet om deze problematiek verder op te lossen. Wij zijn het helemaal met de minister eens dat de beveiligings- en bewakingstaken binnen de krijgsmacht goed en adequaat moeten worden uitgevoerd. De uitvoering van die taken mag niet in gevaar komen door onduidelijkheid over de bevoegdheden.

Voorzitter! De minister heeft gezegd dat het amendement – het brengen van burgers onder de wet – grondwettelijk niet kan. Uit de interpretatie van artikel 98 kan ik dat niet direct halen. Ik geef toe dat ik zeker geen grondwetdeskundige ben. Ik heb vanmiddag het commentaar op de Grondwet van prof. Akkermans nagelezen. Ik vind het een enge interpretatie, als artikel 98 zodanig wordt uitgelegd dat burgers niet met bepaalde bevoegdheden met betrekking tot het gebruiken van geweld uitgerust kunnen worden. Ik deel niet de argumentatie van de regering, maar dat neemt niet weg dat het voorstel om tot aparte regelgeving te komen een goed voorstel is. Het gaat erom dat het probleem wordt opgelost. Ik trek mijn amendement in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Van den Doel (stuk nr. 8) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Ik kom te spreken over de werking buiten het Koninkrijk. De minister heeft duidelijk aangegeven hoe die situatie uitgelegd moet worden. Ik vind het jammer dat de wet daar niet duidelijk over is. Uit de toelichting van de minister blijkt, dat het niet direct noodzakelijk is om dit expliciet in de wet vast te leggen. Als straks de wet in het kader van opleiding en instructie aan het personeel wordt uitgelegd, moet ter zake van het uitvoeren van vredesoperaties duidelijk worden aangegeven wat precies de bevoegdheden zijn. Het mag niet zo zijn dat men het donkere bos ingestuurd wordt en men er achteraf, als er iets misgegaan is, achter komt wat precies de bevoegdheden zijn. Waarom vraag ik dit? De rules of engagement, heel essentieel voor uitvoering van vredesoperaties, worden nooit aan de Kamer overgelegd. De Kamer heeft geen enkel inzicht in wat er wel en niet in geregeld is.

Tot slot merk ik op dat de beveiliging en bewaking van militaire complexen een kerntaak van de krijgsmacht is. Het is een heel belangrijke taak die naar de mening van mijn fractie niet kan worden uitbesteed aan particuliere beveiligingsorganisaties. Wij hebben hier een aantal weken geleden met de staatssecretaris over gesproken. Hij heeft in feite toegegeven dat het niet de bedoeling is dat dit gebeurt. Ik ga er nog steeds van uit dat deze taak alleen maar wordt uitgevoerd door personeel in dienst van Defensie, hetzij militair personeel hetzij burgerpersoneel, speciaal opgeleid voor en belast met de beveiliging en bewaking van militaire complexen.

De heer Valk (PvdA):

Voorzitter! Ik wil de minister danken voor zijn beantwoording van de vragen die bij mij leefden. Als ik het goed begrepen heb, wil de minister zoeken naar een constructie die in feite materieel tegemoetkomt aan het amendement dat door de heer Van den Doel eerder is ingediend en net is ingetrokken. Ik denk dat dit een goede zaak is. Een soort stadswachten op het gebied van beveiliging en bewaking van militaire terreinen acht ook ik niet wenselijk. In dat kader is het te overwegen de eindstemming over dit wetsvoorstel even aan te houden. De minister heeft een notitie toegezegd op een termijn van anderhalve maand. Daarna kunnen wij een totaalafweging maken.

Met de opmerkingen die de minister heeft gemaakt over de werking van de wet buiten het Koninkrijk heeft hij onze fractie volledig kunnen geruststellen. Het indienen van een amendement op dat punt is dan ook niet noodzakelijk.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! De heer Van den Doel heeft gelijk, dat de gedetailleerde rules of engagement meestal niet worden gepubliceerd en niet in het parlement worden besproken. Wel bevatten de rules of engagement altijd veel meer dan alleen maar de geweldsinstructie bij de bewaking. De Kamer kan er altijd van uitgaan dat voor militair personeel dat wordt uitgezonden, de regelingen ter zake minstens voldoen aan hetgeen in deze beperkte wet geldt voor de geweldsinstructie in het kader van bewakings- en beveiligingstaken. Gebruikelijk is dat wij bijvoorbeeld in een algemeen overleg dat voorafgaat aan de uitzending van militairen in een vredesoperatie, wel kort over de hoofdpunten in de rules of engagement spreken. Soms zijn die rules of engagement zeer geheim, kan ik ze alleen samenvatten en is het de bedoeling dat de precieze rules of engagement niet worden gepubliceerd, omdat de partijen waartegen moet worden opgetreden niet van alle bijzonderheden op de hoogte horen te zijn. De Kamer kan er zeker van uitgaan dat aan bepaalde minimumeisen, verwoord in deze wet, wordt voldaan. Deze principes keren in iedere regeling ter zake van geweldsgebruik terug. Ik ben graag bereid om in alle gevallen waarin over uitzending wordt gesproken, de Kamer inzicht te geven in de vraag of voldaan is aan de punten die in deze wet staan, hoewel de wet geen extraterritoriale werking heeft. Het is nodig voor de helderheid voor het eigen personeel dat goede rules of engagement worden afgesproken.

De heer Valk vroeg of wij met de eindstemming kunnen wachten totdat die notitie er is. Ik zou dat de Kamer willen ontraden. Uiteraard bepaalt de Kamer zelf wanneer zij de eindstemming houdt. Het is niet nodig om met deze rijkswet te wachten totdat het additionele vraagstuk voor de burgerbewakers is geregeld. Deze rijkswet regelt het voor militair personeel en hoe eerder het geregeld wordt, hoe beter. De betrokkenen hebben dan duidelijkheid over geweldsinstructie. Additioneel bestaat het vraagstuk of we een dergelijke regeling voor burgerbewakers kunnen ontwerpen. Ik heb een notitie toegezegd op een termijn van anderhalve maand. Het is mogelijk dat die notitie tot de conclusie leidt dat uit juridische overwegingen enig tijdrovend werk nodig is voordat deze regeling voor burgerpersoneel in een wettelijke regeling kan worden opgenomen. Ik zeg niet dat het zo is, ik duid de mogelijkheid aan. Een andere mogelijkheid is dat we een snelle weg vinden om het alsnog te regelen door bijvoorbeeld burgerbewakers voor hun bewakingstaak een beperkte militaire status te geven. Ze vallen dan alsnog voor die beperkingen onder de regeling in deze wet. Ik beveel u dus aan om dit vraagstuk naar aanleiding van het amendement-Van den Doel los te koppelen van de vraag...

De voorzitter:

Het amendement is inmiddels afgevoerd.

Minister Voorhoeve:

Nogmaals, ik wil het vraagstuk graag oplossen, maar u hoeft niet te wachten met aanvaarding van de rijkswet.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De minister heeft mevrouw Van der Hoeven nog een schriftelijk antwoord toegezegd. We gaan ervan uit dat dit op zeer korte termijn de Kamer bereikt.

Ik stel daarom voor, aanstaande donderdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 20.10 uur

Naar boven