Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 31 januari 1993 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, met bijlagen (23910, R1515);

het wetsvoorstel Regels betreffende de uitvoering van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Uitvoeringswet verdrag chemische wapens) (23911).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Soms krijg je het gevoel dat de drukte rondom een onderwerp omgekeerd evenredig is aan het belang ervan. Het belang van het onderwerp dat wij vanavond bespreken, is groot. Wij kunnen er uiteraard verheugd over zijn dat het in de Nederlandse politiek volstrekt niet controversieel is. Het belang ervan is zeker groot, als wij daarbij in aanmerking nemen welke plaats het Verdrag van Parijs van 1993 inneemt in de internationale rechtsontwikkeling in de beheersing van wapengeweld. Het is in dat opzicht een verdrag dat ons echt iets nieuws verschaft in de internationale inspanningen tot beheersing van het oorlogsgeweld.

Sinds de tweede helft van de vorige eeuw zijn er inspanningen gedaan om te komen tot een normering van oorlogshandelingen. Dat is eigenlijk een heel paradoxaal terrein van het internationale recht, omdat in verhoudingen waarin partijen – mensen dus – elkaar op leven en dood bevechten, toch rechtsnormen van toepassing blijven die de verhouding tussen de oorlogvoerende partijen, tussen de mensen die elkaar op leven en dood bestrijden, beheersen. Het maakt de oorlog uiteraard niet tot een onschuldige aangelegenheid wanneer dit soort normen tot stand komt. Daar is geen sprake van. Maar dit soort verdragen, zoals het verdrag waarvan wij de goedkeuring vanavond bespreken, is wel van groot belang om het leed toch enigszins te beperken, om onschuldige slachtoffers, burgerslachtoffers met name, te voorkomen en om te vermijden dat zoveel haat wordt gezaaid dat ook nadat de wapens tot zwijgen zijn gekomen, geen vrede tussen de volken te bereiken valt. Dat is het belang van dat deel van het internationale recht dat wij zijn gaan aanduiden als het humanitaire oorlogsrecht en van de – inmiddels – reeks verdragen tot beheersing van het gebruik van bepaalde wapens of de uitbanning daarvan.

De ontwikkeling sinds de tweede helft van de vorige eeuw is er een geweest van stappen voorwaarts en het incasseren van terugslagen. Heel belangrijk in deze totale ontwikkeling was de totstandkoming in 1863 van het Internationale Comité voor het Rode Kruis dat ook vandaag de dag initiatieven onderneemt om te komen tot verdere beheersing van het gebruik van wapens die nog erger zijn dan andere. Ik kom daar straks op terug ten aanzien van een recente stellingname van het Internationale Comité van het Rode Kruis. In 1868 wordt in de Verklaring van St. Petersburg de eerste verdragsrechtelijke beperking van strijdmiddelen opgenomen, gevolgd door de Haagse vredesconferenties van 1899 en 1907 die het landoorlogreglement tot stand hebben gebracht. Vervolgens komt de Eerste Wereldoorlog met het gebruik van gifgas, ondanks de verboden die toen al voor bepaalde wapens golden, en de reactie daarop in de vorm van het gasprotocol van 1925. Wat er gebeurde in de Eerste Wereldoorlog laat tegelijkertijd zien wat tot op de dag van vandaag de soort van tegenslagen is die geïncasseerd moeten worden als het gaat om de beheersing van wapengebruik. De tegenslagen kwamen en komen vaak van de militair-technologische inventiviteit, zoals de luchtbombardementen die tijdens de Eerste Wereldoorlog werden toegepast en zoals in onze dagen de introductie van laserwapens en anti-personeelsmijnen, mijnen ook van de soort die slechts met zeer veel moeite zijn op te sporen en onschadelijk te maken, ook na het einde van een militair conflict. Ten aanzien daarvan laat het Internationale Comité voor het Rode Kruis ook in dit jaar – ik denk ook aan een presentatie waarbij ik deelgenoot was tijdens een werkbezoek van de NAVO-Assemblée-delegatie aan Genève – zien dat men initiatieven neemt, inclusief uitgewerkte regelingen ten aanzien van verblindende wapens.

Ik ben de regering erkentelijk voor de duidelijke uitspraak in de nota naar aanleiding van het verslag, dat de inspanningen gericht zullen blijven op verdere beheersing van het wapentuig van de soort als de verblindende wapens en de anti-personeelsmijnen. Ik zou het op prijs stellen, als wij ten aanzien van de concrete stappen die daar worden gedaan en de inbreng die kan voortkomen uit het initiatief van het Internationale Comité van het Rode Kruis, nog wat nader inzicht zouden kunnen krijgen.

Deze ontwikkelingen in de beheersing van het wapengeweld in internationaal verband zijn van belang als achtergrond van het verdrag dat wij vandaag bespreken, want nadat er in 1972 een verdrag tot stand kwam tegen bacteriologische en biologische wapens, is er nu opnieuw een verdrag dat een gehele categorie van wapens, en niet alleen bepaalde vormen van gebruik ervan, uitsluit. Dat is één reden waarom het verdrag van 1972 en het verdrag dat wij vandaag bespreken, van belang zijn in de totaliteit van de moeizame pogingen tot beheersing van het wapengeweld tussen volkeren. Maar er komt bij, en dat verdient in het bijzonder nu de aandacht, dat in het Verdrag van Parijs van 1993, betreffende de chemische wapens, ook voorzien is in een internationale controleprocedure die in redelijk bevredigende mate, naar wij mogen verwachten – ik deel wat de regering daarover heeft opgemerkt – effectief zal zijn.

Zeker, er zijn enkele tekorten en ik zou dan ook willen vragen om te dien aanzien bijzondere waakzaamheid aan de dag te leggen: ten aanzien van de tekorten die wij hebben onderkend in het toezichtmechanisme van het Verdrag van Parijs. Deze tekorten zitten hem in de mogelijkheid een uitdagingsinspectie te vertragen met discussies over de te inspecteren omtrek, zoals het met een wat Engels aandoende Nederlandse vertaling is aangeduid, en met discussies zoals die kunnen voortkomen uit een beroep op de geheimhoudingsclausule in het belang van de chemische industrie.

Er zijn voorts – dat is ook onderkend in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag – risico's van misbruik en van oneigenlijk gebruik. Ik denk dat die overkomelijk zijn, maar het is wel nodig op dat punt zeer waakzaam te zijn en toekomstige gelegenheden aan te grijpen, om te proberen het verdrag op dit punt te verbeteren. Het belang daarvan zit hem niet alleen in het chemisch-wapenverdrag als zodanig, maar ook in andere toekomstige initiatieven om wapenbeheersingsverdragen, wapenuitbanningsverdragen, te voorzien van een behoorlijk toezichtmechanisme.

Mijnheer de voorzitter! Ik zou ten aanzien van de risico's die er nog zijn betreffende bepaalde wapensoorten, nog enkele opmerkingen willen maken. Er zijn vandaag de dag inzake alle wapens die met de eerste drie letters van het alfabet worden aangeduid, risico's van proliferatie, niet alleen aan onverantwoordelijk handelende regimes, maar ook aan terroristen en andere criminelen. Daarbij is het niet altijd geruststellend, als wij vernemen dat de manier waarop zij de beschikking kunnen krijgen over stukjes nucleair materiaal en over stukjes chemisch of biologisch materiaal, eigenlijk maar een beetje onbeholpen is en ver achter staat bij wat er nodig zou zijn voor professioneel militair gebruik. Want ook als het in die, vanuit militair-technisch oogpunt, onbeholpen vorm gaat, zijn er de risico's van het chanteren van de geordende samenleving. Er zouden nog een aantal initiatieven genomen kunnen worden, en naar ons inzicht moeten worden genomen, om die risico's verder te beperken. Dat zit dan met name in de verkrijgbaarheid van dat materiaal. De eerste en belangrijkste aanpak is er een aan de bron, het opruimen dus van wat er nog aanwezig is aan chemische wapens. En dat is een heleboel, dat is schrikbarend veel. Dat blijkt al uit de ramingen van de kosten van opruiming in het gebied van de vroegere Sovjet-Unie. Maar dat geldt ook voor andere landen: ook in de westerse wereld zijn voorraden die moeten worden opgeruimd. Zolang die opruiming niet afdoende heeft plaatsgevonden, bestaat dus ook het risico dat bijvoorbeeld in het gebied van de vroegere Sovjet-Unie voorraden in verkeerde handen komen. Het behoeft maar een klein beetje te zijn, of er kunnen echt ongelukken gebeuren, niet alleen uit menselijk oogpunt, maar ook uit een oogpunt van verhoudingen tussen samenlevingen.

Dat geldt ook voor nucleair materiaal. Ik wil daar nu niet uitgebreid op ingaan, want het zijn onderwerpen die ook in ander verband aan de orde zijn, bijvoorbeeld in de Europese samenwerking op het gebied van politie en justitie. Ik richt mij nu speciaal op de opruiming van de restanten van chemische-wapenvoorraden. Er is speciale aandacht besteed aan de positie van die landen waar onder verantwoordelijkheid van de Russische Federatie voorraden chemische wapens en produktie-installaties zijn die volgens de regels van dit verdrag moeten worden opgeruimd. Zolang die situatie voortduurt, is dat een bron van gevaar, bij veranderde verhoudingen, bij verdere politieke ontwrichting in dat deel van de wereld. En dus is er alle reden om op dit punt geen tijd te verliezen. Daar zit een financiële kant aan, daar zit ook een politieke kant aan. Ik zou het op prijs stellen van de minister van Buitenlandse Zaken te mogen vernemen welke initiatieven, in westerse samenwerking naar ik aanneem, worden ondernomen om dat proces zoveel mogelijk te versnellen. Onvermogen van Rusland, Oekraïne en van andere landen om de verplichtingen van het verdrag ter harte te nemen en de risico's van weer oplaaiend onderling wantrouwen zijn een bedreiging voor de effectieve werking van dit verdrag.

Het volgende punt dat ik wil signaleren bij de risico's in verband met de werking, de feitelijke toepassing van dit verdrag is gelegen in het in toenemende mate opereren van inofficiële oorlogvoerende partijen. De tijd ligt eigenlijk achter ons dat oorlogen met een zeker ceremonieel werden verklaard en vervolgens uitgevochten. Het grootste deel van de gewapende conflicten die wij de laatste decennia hebben gezien, draagt een informeel karakter. Dat geldt voor het feitelijke begin van de vijandelijkheden, ook tussen staten, en dat geldt zeker ook voor de feitelijke oorlogen die zich afspelen in verschillende landen, dichtbij en verder weg, tussen partijen die elkaar helemaal niet als staat erkennen. Dat is een wezenlijk verschil met de oude verhoudingen, waarin het humanitaire oorlogsrecht tot ontwikkeling kwam. Toen waren het staten die elkaar hadden erkend, die de diplomatieke betrekkingen weliswaar hadden verbroken, maar waarvan het ook vaststond dat ze die weer zouden hervatten op het moment dat de oorlog ten einde was gekomen. Nu spelen oorlogen zich vaak af in een informeel circuit, om het zo te zeggen, in een situatie waarbij de feitelijk oorlogvoerende partijen een regime zijn en een opstandige beweging, een afscheidingsbeweging, een tegenbewind of zoiets, naast de terroristische en criminele groepen die zich in zo grote mate van wapentuig meester weten te maken. Dat is een reden om in de verdere ontwikkeling hiervan en ook bij de toepassing van de toetsing van dit verdrag te letten op de werking ervan in andere dan verklaarde oorlogen tussen staten.

Ik wil in dit verband ook met nadruk wijzen op de gevaren dit toch nog te vinden zijn in de uitzonderingsclausule voor oproerbestrijdingsmiddelen. Zeker, in het verdrag is een definitie opgenomen en daarmee wordt gezegd dat een oproerbestrijdingsmiddel alleen kortwerkend chemisch tuig mag zijn. Iedereen voelt echter wel aan, dat er op dit punt ruimte is voor misbruik, twisten en pogingen tot verdoezeling. Er is in dezen natuurlijk ook samenhang met de nog aanwezige tekorten bij de toezichtmechanismen. Juist nu hebben wij te maken met veel geweld in officiële oorlogen waarvan veel mensen het slachtoffer worden. Daarbij gaat het dan niet om een strijd tussen twee staten die elkaar in beginsel erkennen, maar om een strijd van een soort dat ik zojuist aanduidde. Daarom is er alle reden om waakzaam te zijn met de uitzonderingsclausule ten aanzien van de oproerbestrijdingsmiddelen.

Uiteraard is er ook op dit gebied samenhang met mogelijkheden om geschillen op vreedzame manier te beslechten. Dat kan rechtstreeks gebeuren, maar ook indirect. Naar de mate waarin namelijk het vertrouwen in het functioneren van de internationale rechtsorde groter is, zullen ook minder staten in de verleiding komen om bijvoorbeeld het proces om zich aan te sluiten bij dit verdrag en andere internationale verdragen voor maatregelen ter beperking van wapentuig te traineren.

Zolang de ook de door de regering klip en klaar nagestreefde universaliteit van het Verdrag van Parijs van 31 januari 1993 niet is bereikt, zal het zaak zijn ook te letten op problemen aan de bron bij het bestrijden van chemische wapens en de kans om deze aan te maken. Met het oog daarop is de Australië-groep, waartoe net als andere westerse landen ook Nederland behoort, van een zo groot gewicht dat wij er ook bij de behandeling van deze wetsvoorstellen nog eens nadrukkelijk de aandacht voor willen vragen. Die Australië-groep is nu in ieder geval nog niet overbodig. Beheersing en eventueel sancties bij de export van materiaal waarvan chemische wapens kunnen worden gemaakt, blijven van betekenis zolang niet alle staten zich met woord en daad houden aan de verplichtingen van dit verdrag. Aan de minister van Buitenlandse Zaken vraag ik of Nederland zich wil inzetten voor voortzetting van ook de inspanningen op dat gebied, dus voor het tegengaan van export van materiaal waarmee chemische wapens kunnen worden gemaakt. Uiteraard betreft deze vraag eveneens het terrein van de staatssecretaris van Economische Zaken. Zij heeft daarmee te maken bij de uitvoering van deze wet. Het gaat daarbij trouwens niet alleen om materiaal waarvan iets kan worden gemaakt dat onder de werking van dit verdrag valt, maar ook om dingen die vallen onder de werking van het verdrag van 1972.

Dit alles leidt tot de conclusie dat haast geboden is bij het binden van zoveel mogelijk staten aan dit verdrag. De lijst van ratificaties is tot nu toe vrij kort. De inspanningen, ook die in het internationale overleg, zouden erop gericht moeten zijn de lijst zo snel mogelijk langer te maken. Allereerst zou ervoor gezorgd moeten worden dat 65 staten het verdrag ratificeren en het in werking kan treden. Vervolgens moet naar uitbreiding gestreefd worden opdat de universaliteitsdoelstelling wordt gehaald. Met deze gedachte in het achterhoofd heeft mijn fractie enkele kritische opmerkingen gemaakt over het tijdsverloop na de ondertekening van het verdrag op 31 januari 1993. Het duurde lang voordat wij aan de goedkeuring toe waren. De vragen hierover zijn niet gesteld om iemand te plagen. Wij zijn ons ervan bewust dat er allerlei factoren zijn die oponthoud tot gevolg hebben als het gaat om het voorleggen van stukken aan de Tweede Kamer. Dat neemt niet weg dat het internationale belang van dit soort onderwerpen voor ons een voortdurende vermaning moet zijn. Wij moeten namelijk proberen om, ook zichtbaar en wel in de vorm van een snelle ratificatie, vooraan te staan bij het stimuleren van het aanbrengen van normering. Van uit deze invalshoek hebben wij vragen gesteld over het tijdsverloop: 3 februari 1994 Raad van State, advies één respectievelijk twee maanden later en dan duurt het weer enige tijd voordat het nader rapport komt. Nogmaals, er is alle begrip – ik zeg dat ook uit eigen ervaring; ik had zelfs voor een deel van de tijd medeverantwoordelijkheid op dit gebied – voor de complicaties in interdepartementaal overleg en zo. Het is eigenlijk meer een algemene opmerking die wij naar aanleiding van deze procedure willen maken, dat het van belang kan zijn om de naar het Nederlandse staatsrecht vrij lange vrij lange ratificatieprocedure toch zo snel mogelijk uit te voeren.

Mijnheer de voorzitter! Ik voel mij een beetje bezwaard door de aanwezigheid van de staatssecretaris van Economische Zaken, in die zin dat ik aan haar weinig vragen heb te stellen. Naast de korte vraag die ik eerder in mijn betoog had verwerkt, nog dit. De minister van Economische Zaken wordt aangewezen als autoriteit voor het Koninkrijk voor de uitvoering van dit verdrag. Ik meen dan ook dat ik bij haar aan het goede adres ben om te vragen welke inspanningen worden gedaan opdat ook de uitvoeringswetgeving in de Nederlandse Antillen en Aruba spoedig tot stand komt. Ik vraag dit niet uit enige achterdocht ten aanzien van wat daar gaande is op dit gebied, maar omdat ook hier geldt: het Koninkrijk hoort als geheel dit verdrag voor zich te laten werken.

Ten slotte wil ik nog uitdrukkelijk vragen of de opgave die wij moeten doen volgens artikel III van het verdrag inderdaad blanco zal zijn. Uit de memorie van toelichting begreep ik dat er niets te melden valt. Uit de nota naar aanleiding van het verslag bleek dat er melding moet worden gemaakt van oproeragentia. Volgens artikel III moeten wij ook opgave doen van mogelijkheden tot produktie van chemische wapens. Opnieuw zonder enige achterdocht wilde ik bij de behandeling van deze wetsvoorstellen toch de uitdrukkelijke vraag stellen of, afgezien van die oproeragentia, de opgave volgens artikel III van het verdrag blanco zal zijn.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van den Doel, die zijn maiden-speech zal houden.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Op 21 juli 1969 zette Neil Armstrong als eerste mens een voet op de maan. Hij sprak toen de gedenkwaardige woorden: een klein stapje voor de mens, maar een geweldige sprong voor de mensheid. Naar schatting een half miljard mensen volgden via de televisie die historische stap. Vandaag is de belangstelling hier uiteraard wat minder voor het Verdrag chemische wapens, maar wij zetten ook in Nederland een klein stapje voorwaarts naar wat ik toch een geweldige sprong voor de mensheid zou willen noemen; althans, als wij er als wereldgemeenschap in zouden slagen het verdrag een universele werking te geven, waarbij het chemisch wapen echt zou worden uitgebannen.

Dat is geen gemakkelijke opgave. Het chemisch wapen is geen uitvinding van de 20ste eeuw. Door de eeuwen heen heeft de mensheid gifwapens gebruikt. Uit de krijgsgeschiedenis weten wij al dat zo'n 300 jaar voor Christus de Romeinen en de Carthagiërs gifwapens gebruikten. Ook in ons land werd tijdens het beleg van de stad Groningen in 1672 melding gemaakt van het gebruik van giftige wapens. Ook deze eeuw is het massavernietigingswapen in oorlogen ingezet. In de Eerste Wereldoorlog gebeurde dat voor het eerst op grote schaal. Ook nog kort geleden is het chemisch wapen gebruikt. Op 17 maart 1988 zette de Iraakse leider Saddam Hussein deze massavernietigingswapens in tegen de burgerbevolking van Halabja, waarbij naar schatting 5000 mensen, de meesten vrouwen en kinderen, om het leven kwamen. In 1992, dus enkele jaren geleden, werd Armenië ervan beschuldigd chemische strijdmiddelen in te zetten tegen troepen van Azerbeidzjan in het conflict om Nagorno Karabach.

Door het relatief eenvoudige produktieproces en de geringe kosten verwierf het chemisch wapen al snel de naam van de "poor man's bomb". Het wapen was voor een aantal Derde-Wereldlanden een alternatief voor het kernwapen en vormde als zodanig een essentieel deel van hun veiligheidspolitiek. Daar lijkt nu een eind aan te komen. De aanslag door de sekte van "De hoogste waarheid" in de metro van Tokio heeft ons echter duidelijk gemaakt dat anno 1995 het gebruik van het chemisch wapen door extremistische of terroristische groeperingen niet wordt geschuwd. Ik ga op dit punt straks nog nader in.

Voorzitter! Met deze terugblik heb ik nog eens aangegeven dat wij inderdaad na twee millenia een grote sprong voorwaarts maken met dit verdrag. Ondertekening en ratificering door alle landen die in principe in staat zijn chemische wapens te maken, is hiervoor dan wel een vereiste. Mijn vraag aan de regering is dan ook, of bilateraal dan wel door de Europese Unie druk wordt uitgeoefend op die landen, die het verdrag nog niet hebben ondertekend. Op de overzichtslijst van landen die het verdrag nog niet hebben ondertekend, staat ook een aantal landen, waarmee Nederland een speciale bilaterale relatie heeft, vaak in de vorm van ontwikkelingssamenwerking. Ik denk daarbij aan Bhutan, Mozambique, dat zelf in het bezit is van chemische wapens, en Angola. Dit zijn landen die het verdrag voor de chemische wapens nog niet hebben ondertekend. Als ik de Europese landen onder de loep neem, constateer ik dat ook Macedonië nog niet heeft getekend. Ook Suriname heeft het verdrag nog niet ondertekend. Mijn vraag is dan ook, wat de inzet van de regering is in dezen. Is zij bereid, de bilaterale relatie met deze landen, waarvan ik er zoëven een aantal als voorbeeld heb genoemd, te gebruiken om bij die landen aan te dringen op ondertekening van het chemisch-wapenverdrag? Wat is de inzet van de Europese Unie op dat gebied?

Hoe staat het met de ondertekening van landen in het Midden-Oosten? Dit is een spanningsgebied, waarvan het cruciaal is dat de landen in die regio ook het verdrag ondertekenen en ratificeren. Syrië heeft een uitgebreid programma voor de produktie van mosterdgas en zenuwgas, en het is bezig met de ontwikkeling van chemische raketten. Als de regering in de nota naar aanleiding van het verslag spreekt over exportcontroles en politieke isolatie als de beste drukmiddelen ten opzichte van staten die het verdrag niet willen ondertekenen, en ik constateer dat Egypte, Syrië en Jordanië het verdrag niet hebben ondertekend, wat stelt de regering zich dan daarbij op dit punt voor? Is het overigens zeker dat, zodra Israël toetreedt tot het NPV, de zojuist door mij genoemde landen onmiddellijk het chemisch-wapenverdrag zullen ondertekenen?

Voorzitter! De VVD-fractie maakt zich zorgen over de aanwezigheid van de chemische wapens in Rusland en andere voormalige Sovjetrepublieken. Rusland heeft nu al aangegeven dat het minstens vijftien jaar nodig zal hebben voor de vernietiging van deze wapens, terwijl volgens het verdrag de ondertekenaars tien jaar na dato de chemische wapens vernietigd moeten hebben. Dat betekent dat volgens de Russische plannen in het jaar 2004 slechts zo'n 40% van de totale voorraad vernietigd zal zijn. Zullen ook andere landen bereid zijn, hun laatste voorraden te vernietigen, terwijl de Russen nog over meer dan de helft van hun voorraden beschikken?

De Verenigde Staten en Duitsland hebben aanzienlijke fondsen voor de vernietiging van chemische wapens aan Rusland beschikbaar gesteld. Nederland overweegt, zo lees ik, afhankelijk van de uitkomst van de herijking ook steun aan Rusland te verlenen. Wat zou de Nederlandse regering op dit punt nog willen toevoegen? Hoe staat het met de voorraden chemische wapens in de andere voormalige Sovjetrepublieken? Ik heb eerder het vermoedelijke gebruik van deze wapens door Armenië gememoreerd. Heeft de regering inzicht in de opslag van deze wapens op het gebied van de voormalige Sovjet-Unie? Kan de Nederlandse steun zich niet beter richten op die voormalige Sovjetrepublieken, in plaats van op Rusland, gezien de steun die zij al verkrijgen van Duitsland en de Verenigde Staten?

Voorzitter! Met de vernietiging van de wapens gaat de kennis die nodig is om deze wapens te maken, niet verloren. Alleen al in Rusland zijn minstens zo'n tien onderzoeksinstituten voor chemische wapens. Proliferatie van kennis naar landen die bewust geen partner zijn bij het verdrag, behoort tot de mogelijkheden. Ligt hier ook geen taak voor de internationale gemeenschap? Wat doet de Europese Unie in concreto op dit gebied? In hoeverre zal het aantal onderzoeksinstituten op basis van het verdrag kunnen worden gelimiteerd?

Voorzitter! Ik kom toe aan de gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht. De VVD-fractie onderschrijft het standpunt, dat de Nederlandse krijgsmacht ook na inwerkingtreding van het verdrag over een defensieve capaciteit moet blijven beschikken, voor het geval men geconfronteerd zou worden met inzet van chemische strijdmiddelen. Dat betekent ook dat in de opleiding en training van onze krijgsmacht hier de vereiste aandacht voor moet blijven bestaan. De middelen die zowel voor de individuele als collectieve bescherming benodigd zijn, zal Defensie ook in de toekomst moeten blijven aanschaffen. Wat de VVD-fractie betreft, brengt een eventuele universele werking van het verdrag hierin geen verandering. Het mag niet zo zijn, dat de westerse defensie zich bij voorbaat kwetsbaar maakt, door ervan uit te gaan dat iedereen zich te allen tijde aan het verdrag zal houden.

De vernietiging van chemische-wapenvoorraden geldt niet voor voorraden die vóór 1 januari 1985 in zee zijn gedumpt. Berging, transport en vernietiging van wapens zou te veel risico's met zich brengen. Nu staat in dat zelfde artikel IV, lid 17, van het verdrag vermeld dat dit ook geldt voor voorraden die te lande vóór 1 januari 1977 zijn begraven. Dienen landen een opgave te doen van deze voorraden en kunnen veiligheidseisen ter zake worden gesteld, ook met het oog op het directe gevaar voor mens en milieu?

De kosten van de uitvoering van het verdrag worden via de verdeelsleutel voor de VN-contributie toegerekend. Dat lijkt op zichzelf heel redelijk, maar een arm land dat geen chemische wapens noch een chemische industrie bezit en geen stem heeft in de Uitvoerende Raad betaalt dan in feite wel een hoge prijs voor de oplossing van een probleem waar het part noch deel aan heeft gehad. Onderkent de regering dit als een probleem, hebben arme landen hierover bezwaren gemaakt en in hoeverre speelt dit in deze landen een rol in het debat over ratificering van het verdrag?

De directeur-generaal van de Organisatie voor het verbod op chemische wapens is volgens artikel X van het verdrag bevoegd een onderzoek te gelasten naar aanleiding van een aanval of een ernstige dreiging met chemische wapens. Kan dit zonder een mandaat van de Veiligheidsraad? Wat zijn de bevoegdheden van de OPCW ten opzichte van een dergelijke schending in een land dat het verdrag niet heeft ondertekend? Kan de Organisatie voor het verbod op chemische wapens door de Veiligheidsraad gemandateerd worden om ook controles bij niet-verdragstaten uit te voeren?

Voorzitter! De waarde van een wapenbeheersingsverdrag wordt voornamelijk bepaald door de mate van verificatie en afdwingbaarheid. Het chemisch-wapenverdrag kent, evenals het CSE-verdrag, een duidelijk verificatieregime. De conventie op het verbod van de ontwikkeling, de produktie en de voorraadvorming van bacteriologische wapens kent die niet. In de nota naar aanleiding van het verslag vermeldt de regering dat in 1995 hierover de onderhandelingen worden voortgezet. Er bestaat een duidelijke samenhang tussen het verdrag dat wij vanavond behandelen en het verdrag tot het verbod op biologische wapens. Mijn vraag is wat op dit punt de verwachtingen van de regering zijn. Op welke wijze is of wordt Nederland hierbij betrokken?

Voorzitter! Ik kom nu te spreken over de uitvoeringswet en de daaraan gekoppelde regelgeving. Artikel 3, lid 2, van de uitvoeringswet biedt de mogelijkheid voor laboratoria om giftige stoffen in kleine hoeveelheden te produceren. Kennisgeving van deze activiteiten, zo blijkt uit artikel 4, is niet verplicht. De afgelopen weken zijn wij door de gebeurtenissen rondom de sekte van "De hoogste waarheid" in Japan wakker geschud. Sekten, extremistische groeperingen, schuwen geen enkel middel om hun doelstellingen te bereiken.

Nu heb ik niet de illusie dat enkel door wetgeving dergelijke ontwikkelingen kunnen worden ingedamd. Het is echter wel de taak van de wetgever om juist op dit terrein onwettige praktijken onmiddellijk te kunnen aanpakken. Vandaar dat mijn fractie er bij amendering voor pleit om artikel 4, lid 1, zodanig aan te passen dat ook opgave van laboratoria zoals vermeld in artikel 3, lid 2, van de uitvoeringswet, dient plaats te vinden. 100 gram voor een laboratorium lijkt niet veel, maar slechts 10 milligram van de stof VX via de huid opgenomen kan al dodelijk zijn. In het amendement wil de fractie van de VVD een uitzondering maken voor ziekenhuislaboratoria omdat deze een duidelijk af te bakenen categorie vormen.

Artikel 13, lid 4, van dezelfde uitvoeringswet, verschaft de wettelijke basis voor het binnentreden van woningen voor internationale inspecties, desnoods met gebruik van de sterke arm. Dit alles kan zonder toestemming van de bewoner. In de memorie van toelichting wordt dit gemotiveerd door de opmerking dat ook verboden activiteiten in woningen kunnen plaatsvinden. Immers, zo wordt gesteld, chemische wapens en de daarvoor benodigde stoffen kunnen op een betrekkelijk eenvoudige wijze worden ontwikkeld.

Voorzitter! Dit betekent een directe inbreuk op onze Grondwet en de vraag die vanavond moet worden beantwoord, is dan ook of dit strikt noodzakelijk is. Als wij nationale inspectieteams duidelijk beperkingen opleggen, is het natuurlijk merkwaardig dat internationale inspectieteams wel de mogelijkheid hebben om zonder toestemming woningen binnen te gaan.

De enige reden dat internationale inspectieteams deze bevoegdheid zouden moeten krijgen, kan mijns inziens alleen maar gelegen zijn in artikel IX, lid 8, van het chemisch-wapenverdrag, waarin is vastgelegd dat een uitdagingsinspectie zonder enig uitstel plaats moet vinden. Maar de vraag is hoe strikt dit artikel wordt uitgelegd. Immers, het gaat hier om een in de Grondwet verankerde rechtsbescherming van de burger waar heel zorgvuldig mee moet worden omgesprongen.

Overigens is het ook van belang of andere landen een dergelijke vergaande bevoegdheid toekennen aan internationale inspectieteams. Frankrijk heeft recent het verdrag geratificeerd. Kan de minister aangeven of Frankrijk op dezelfde wijze als Nederland uitvoering geeft aan artikel IX, lid 8, van het verdrag? Wat is overigens het standpunt van de Verenigde Staten op dit punt? Mocht tijdens het verloop van het ratificatieproces blijken dat belangrijke landen alsnog een voorbehoud ten aanzien van dit punt maken, is de regering dan bereid om de uitvoeringswet op dit punt eventueel bij te stellen?

Voorts is in artikel 6, lid 10, van de uitvoeringswet vastgelegd dat een inspectieteam zich niet onnodig in de bedrijfsvoering mag mengen. Wie bepaalt hier de grenzen? Is dit het inspectieteam zelf, het bedrijf of het begeleidende team van de Nederlandse Staat, de verdragspartner? Of laten wij het maar aan de praktijk over?

De regering stelt in de memorie van toelichting dat de verplichtingen die uit het verdrag voortvloeien de nodige lasten voor het bedrijfsleven met zich zullen brengen. Het is het vaste voornemen van de regering om de bedrijfstakken hier waar mogelijk bij te staan. Waar denkt de regering dan concreet aan?

In het kader van marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit vraag ik de staatssecretaris in hoeverre er sprake is van harmonisatie van wetgeving ten aanzien van etikettering en certificering in relatie tot deze uitvoeringswet. In de verschillende sectoren van het bedrijfsleven zijn dezelfde chemische stoffen vaak onder verschillende benamingen in gebruik. Hoe wordt voorkomen dat op deze manier de controle op het verdrag wordt bemoeilijkt of wordt ontdoken?

Voorzitter! De al eerder gememoreerde Japanse sekte heeft, zo is bekend geworden, internationale vertakkingen, onder andere naar Rusland. Het opsporen van dergelijke sekten, criminele groeperingen etc. is nationaal bezien in eerste instantie een aangelegenheid van politie, justitie en de BVD. Om binnen de Europese Unie op dit punt sterk te staan, pleit mijn fractie ervoor om het opsporen van overtredingen van dit verdrag binnen de Unie te coördineren. Met andere woorden: datagegevens van mogelijke overtredingen van dit verdrag onderling uit te wisselen.

Onderzoek in de Verenigde Staten, waar zo'n 200 zaken van de afgelopen twintig jaar zijn geanalyseerd, heeft aangetoond dat het gebruik van chemische en biologische wapens door terroristische en criminele groeperingen is toegenomen. In 38% van de gevallen ging het om een doelgerichte actie tegen specifieke personen of groepen van personen. In de overige 62% van de gevallen werd het wapen gebruikt tegen de bevolking, zoals ook in Tokio gebeurde. Het feit dat dit elders gebeurt, wil niet zeggen dat het niet in Nederland of binnen de Europese Unie zou kunnen gebeuren. Is de regering bereid om deze gedachte in te brengen in het reguliere JuBi-overleg waar de ministers van justitie en van binnenlandse zaken regelmatig aan deelnemen?

In het verdrag zijn ook waarborgen opgenomen voor de bescherming van door de verdragsstaten en de chemische industrie aangeleverde informatie. De Nederlandse industrie heeft onder meer om die reden ten volle haar medewerking toegezegd. Toch aanvaardt de verdragsorganisatie geen enkele aansprakelijkheid voor schendingen van de vertrouwelijkheid door haar medewerkers. Des te relevanter is de vraag op welke wijze de medewerkers van het technisch secretariaat van de OPCW in Den Haag worden aangesteld. Artikel VIII, D van het verdrag laat zich hier niet verder over uit. Er staat slechts dat het werven van stafpersoneel op basis van een zo groot mogelijke geografische spreiding dient te geschieden. Dient een en ander niet een afspiegeling te vormen van de belangrijkste verdragspartners? Kan de OPCW zelf selecteren of dient men een voordracht van een verdragsstaat zonder meer te accepteren? Overigens schijnt het vraagstuk van de vertrouwelijkheid en dan toegespitst op de geschillencommissie nog voorwerp van overleg te zijn. Kan de regering op dit punt nog vorderingen melden?

Voorzitter! Ik ga afronden. Nederland heeft een actieve en belangrijke rol gespeeld in het tot stand komen van dit verdrag. De koninkrijksdelegatie verdient daarom alle lof. Het feit dat de OPCW in Den Haag wordt gevestigd, is een verdienste waarmee wij de regering van harte complimenteren. Het uitvoeringsverdrag is een voorbeeld van de uitstekende wijze waarop overheid en bedrijfsleven gezamenlijk een wet tot stand brengen die door de direct betrokkenen ook uitvoerbaar wordt geacht. Het bedrijfsleven is dan ook gemotiveerd om aan de uitvoering ervan mee te werken. Dat neemt niet weg dat het bedrijfsleven en vooral de chemische industrie, met deze wet extra wordt belast in haar bedrijfsvoering. Daarom stellen wij voor om de administratieve last voor het bedrijfsleven die rechtstreeks voortvloeit uit deze wet drie jaar na dato van inwerkingtreding van deze wet te evalueren.

Het verdrag had op 13 januari van dit jaar in werking kunnen treden als 65 staten het zouden hebben geratificeerd. Helaas is het nog niet zover. Het feit dat bijna 160 landen het verdrag hebben ondertekend, geeft ons goede hoop dat het verdrag ook werkelijk van kracht zal worden. Maar hoe eerder, des te beter. Vandaar dat wij de regering uitnodigen om al het mogelijke te doen – zowel bilateraal als multilateraal – om het verdrag zo snel mogelijk in werking te laten treden. Wij gaan ervan uit dat de Kamer jaarlijks bij de aanbieding van de memorie van toelichting bij de begroting van Buitenlandse Zaken inzicht wordt verschaft over de stand van zaken bij de voortgang van dit verdrag.

De voorzitter:

Ik wens u van harte geluk met uw maiden-speech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Het is mij als eerste spreker na de heer Van den Doel een eer en een genoegen om hem van harte geluk te wensen met zijn maiden-speech. De parlementaire agenda heeft hem voor die eerste bijdrage een onderwerp aangereikt dat niet alleen belangrijk is, maar hem ook in staat heeft gesteld zijn grote kennis van zaken te demonstreren. Het was een genoegen om naar hem te luisteren. Het zal ook hem al wel eens zijn overkomen dat hem de vraag wordt gesteld wat hij nu eigenlijk uitvoert op dat Binnenhof. Welnu, ik denk dat hij vanavond kan thuiskomen en als antwoord kan geven dat hij met zijn maiden-speech een bijdrage heeft geleverd aan het internationale recht en de wereldvrede. Ik hoop dat hij dat in de toekomst nog vaker zal kunnen zeggen. Ik wens deze collega veel sterkte en wijsheid toe bij het vervolg van zijn politieke carrière. De verwachtingen zijn na deze maiden-speech hoog gespannen.

Voorzitter! Ik ga nu in op de twee wetsvoorstellen. Er wordt niets te veel gezegd als wij het chemisch-wapenverdrag een zeer belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van de wapenbeheersing noemen. Met kernwapens hebben chemische wapens gemeen dat zij massavernietigingswapens zijn. Het ziet er vooralsnog niet naar uit dat wij deze wereld kunnen bevrijden van de aanwezigheid van nucleaire wapens, maar het chemisch-wapenverdrag heeft de ambitie om dat voor chemische wapens wel te doen. Hoewel enige scepsis tegenover alles wat met terugdringen van wapens te maken heeft, geoorloofd is, ziet het er toch naar uit dat met dit verdrag de chemische wapens daadwerkelijk uit de wereld zullen verdwijnen.

Uit de brede ondertekening van het verdrag blijkt dat daarvoor een breed internationaal draagvlak bestaat. Dat draagvlak moet dan wel zichtbaar worden gemaakt door de definitieve bekrachtiging van minimaal 65 staten en dat is op dit moment nog geenszins het geval. De verdragsorganisatie OPCW – het is bekend dat zij in 's-Gravenhage is gevestigd – wacht derhalve op dit moment nog met het operationeel worden op de inwerkingtreding van het verdrag. Blijkens de nota naar aanleiding van het verslag bij het goedkeuringswetsvoorstel hadden een maand geleden nog slechts 21 staten het verdrag bekrachtigd. Van doorslaggevende betekenis zal zijn de bekrachtiging van de Verenigde Staten en de Russische Federatie. Ik vraag de minister of er op dit punt nog nieuws te melden is. Natuurlijk hoor ik graag goed nieuws.

Ik wil er ook in deze plenaire behandeling mijn waardering voor uitspreken dat in het goedkeuringswetsvoorstel uitvoerig is ingegaan op de voorgeschiedenis van de totstandkoming van het verdrag. Ik spreek nu over de toelichting. Over het belang van het verdrag behoeft nauwelijks te worden gediscussieerd. Chemische wapens zijn bij uitstek smerige wapens. Hun werking is een zeer verraderlijke, bijvoorbeeld omdat in concrete gevechtshandelingen met deze wapens nauwelijks een onderscheid te maken is tussen militaire doelen en burgerdoelen. Dat heeft de geschiedenis ook wel bewezen. Chemische wapens zijn soms zelfs welbewust tegen burgers gebruikt, zoals wij ons dat herinneren van de afschuwelijke beelden na het optreden van Irak tegen de Koerden in Noord-Irak enkele jaren geleden. Dat in de Tweede Wereldoorlog nauwelijks van chemische wapens gebruik is gemaakt, had alles te maken met de verschrikkelijke ervaringen die men had opgedaan tijdens de Eerste Wereldoorlog. Wat dat betreft, mag het enigszins verbazingwekkend zijn dat het toch nog 50 jaar heeft geduurd alvorens een universeel geldend chemisch-wapenverdrag tot stand werd gebracht.

Ik laat de geschiedenis verder rusten en volsta met de constatering dat het een bevrijdende paradox kan worden genoemd, dat het de dreiging van het gebruik van chemische wapens door Irak tijdens de Golfoorlog is geweest die de toenmalige president van de Verenigde Staten, Bush, ertoe bracht in 1991 het initiatief te nemen, de al lang lopende onderhandelingen tot een succesvolle afsluiting te brengen. In de stukken is ook niet onvermeld gebleven de actieve rol van Nederland bij de totstandkoming van het verdrag. Die rol mag zeker genoemd worden, ook in dit debat, in het bijzonder de volhardende ambtelijke inzet en de expertise die daarbij werd verleend door TNO. In dit verband mag ook met ere worden genoemd de naam van dr. Ooms, bij uitstek een deskundige op dit terrein. Een klein nobelprijsje voor de vrede zou in zijn geval zeker niet misplaatst zijn. Zijn inspanningen en die van de andere leden van Nederlandse delegaties zullen stellig mede ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing, in 's-Gravenhage de verdragsorganisatie OPCW te doen zetelen. Ook daarvan mag met enige gepaste trots melding worden gemaakt.

De uitvoerige en soms zelfs wat geëngageerde beschrijving van de geschiedenis van de totstandkoming van het verdrag in de toelichting op het goedkeuringswetsvoorstel geeft mij aanleiding tot het maken van een opmerking aan het adres van beide bewindslieden die slechts zijdelings met het verdrag te maken heeft. In het kabinet zijn voorstellen besproken om beleidsambtenaren meer te laten rouleren over de departementen in het kader van een algemene bestuursdienst. Daar is zeker het een en ander voor te zeggen, maar het onderwerp dat wij vanavond bespreken, geeft ook aan hoe belangrijk het is wanneer een departement niet wordt beroofd van zijn "collectief" geheugen. Het kan ook wel eens nodig zijn dat ambtenaren, zeker die met uitvoerige internationale contacten, voor een langere periode hun expertise voor één en dezelfde zaak kunnen blijven aanwenden. Wellicht wil de minister hieraan denken als in het kabinet weer eens wordt gesproken over zo'n bestuursdienst.

Na opgemerkt te hebben dat mijn fractie vanzelfsprekend haar goedkeuring zal geven aan het verdrag, wil ik in dit debat nog enkele zaken kort aansnijden. Uit de voorgeschiedenis is wel gebleken dat het opstellen van verdragsnormen een ding is, maar dat het vaststellen van een adequaat verificatieregime de grootste problemen heeft opgeleverd. De politieke wil en het gebruik van een geschikt internationaal klimaat hebben ervoor gezorgd, dat het chemisch-wapenverdrag thans is voorzien van een bevredigend verificatieregime. Zoals bekend, ontbreekt een dergelijk regime bij een vergelijkbaar verdrag, namelijk dat van de biologische wapens. De heer Van den Doel sprak daar ook over. Dit verdrag trad in 1975 in werking, maar ernstige schendingen van het verdrag zijn al voorgekomen, zoals bijvoorbeeld bleek in het voorjaar van 1992 toen officieel werd bekend gemaakt dat de voormalige Sovjet-Unie dit verdrag op grote schaal had overtreden. En uit VN-inspecties was gebleken dat Irak al geruime tijd onderzoek verrichtte naar biologische wapens. Mijn vraag nu is dan ook of de minister denkt dat de ervaringen met het verificatiestelsel van het chemisch-wapenverdrag benut kunnen en zullen worden voor de completering van het biologisch-wapenverdrag. Is daar internationaal belangstelling voor en wat zijn op dit punt de ambities van de Nederlandse regering?

Het belang van het uit de wereld brengen van chemische wapens is nog onlangs navrant gedemonstreerd in Japan, waar zoals bekend dodelijke slachtoffers vielen bij het terroristisch gebruik van het gifgas Sarin. Ook collega Van den Doel sprak daarover, al zij het mij vergund aan zijn adres op te merken, dat het nog bewezen moet worden of het een sekte was, die daaraan schuldig was. Hij sprak daarover met enige stelligheid. Ik denk, dat het puur justitieel gesproken niet helemaal waar kan worden gemaakt. Maar goed, dat is peanuts. De vraag die ik naar aanleiding van dit verschrikkelijke incident thans aan de regering wil voorleggen is of de beschikbaarheid van dit gifgas mede mogelijk was en is omdat het chemisch-wapenverdrag nog altijd niet van kracht is. Dat was tenminste de zienswijze van een medewerker van het Prins Maurits Laboratorium in Trouw van 22 maart. Deze stelde dat door het nog niet van kracht zijn van het verdrag er geen wettelijke basis is voor internationale controle op het bezit en gebruik van gevaarlijke chemische stoffen, zoals het in Japan gebruikte gifgas Sarin. Onderschrijft de regering deze zienswijze?

Ik keer terug naar de bijdrage van Nederland. Waardering wil ik uitspreken voor de inspanningen door bijvoorbeeld ambassades van het Koninkrijk om andere landen van de wereld te informeren over de uitvoering van het verdrag. Is dat een taak die Nederland vrijwillig op zich heeft opgenomen? Of is hier sprake van een verdragsverplichting, die al dan niet voortvloeit uit het feit dat Nederland vestigingsland zal zijn van de OPCW? Vervolgens wil ik vragen welke bijdragen Nederland, al dan niet met de andere EU-landen, bereid is te leveren bij het financieel tegemoetkomen van landen die problemen hebben met de ontmanteling en vernietiging van de chemische-wapenarsenalen. Ik denk dan in het bijzonder aan de voormalige landen van de Sovjet-Unie. Dat hier ook een nationaal belang ligt lijkt mij evident.

Het is te betreuren dat een aantal landen in het Midden-Oosten de ondertekening van het verdrag afhankelijk stellen van Israëlische toetreding tot het non-proliferatieverdrag. Nu via een resolutie van de Veiligheidsraad aan landen die niet over kernwapens beschikken een soort garantie van bijstand is gegeven, zou dit wellicht voor genoemde landen aanleiding kunnen zijn af te zien van genoemde koppeling. Kan de minister meedelen of op dit punt enige voortgang valt te melden?

Kan, zoals eerder opgemerkt, het chemisch-wapenverdrag een voorbeeld zijn voor de completering van het biologisch- wapenverdrag, hetzelfde kan gezegd worden van het op 10 oktober 1980 te Genève voor ondertekening opengestelde zogenaamde conventionele-wapenverdrag. Dit verdrag zal in de nabije toekomst dienen te voorzien in een verbod van zogenaamde blindmakende laserwapens. Wat zijn op dit punt de verwachtingen van de regering en wat zal de inzet van Nederland zijn?

Een laatste opmerking over het goedkeuringswetsvoorstel betreft de zeer ingenieuze juridische constructie, die is vervat in het zogenaamde machtigingsartikel 2 van het wetsvoorstel. Dit artikel voorziet in de evenzeer curieuze situatie, mogelijk gemaakt door het verdrag, dat het Koninkrijk zijn stem onthoudt aan een wijziging van het chemisch-wapenverdrag. Er ontstaat dan een situatie, waarin de Wet bekendmaking en goedkeuring verdragen niet voorziet. Het probleem dat vervolgens kan ontstaan, betreft de eigen rol en bevoegdheid van het parlement bij de goedkeuring van verdragswijzigingen. In het verslag heb ik mij op dit punt wellicht aan enige scherpslijperij bezondigd, maar ik meen dat waar het gaat om de bevoegdheden van het parlement dit alleszins geoorloofd is. Ik ga daar nu niet mee door. Ideaal is de gevonden constructie, waarvoor overigens mijn technische waardering, misschien niet, maar bevredigend wel. Wel zou ik het op prijs stellen wanneer de minister expliciet wil toezeggen dat aan deze bijzondere constructie geen precedentwerking verbonden mag zijn. Slechts één vraag van meer praktische aard wil ik eraan toevoegen. De gevonden regeling schrijft voor dat de Kamer moet duidelijk maken geen bezwaar te hebben tegen de mogelijke gevolgen van een eventuele stemonthouding. Dat betekent dat de koninkrijksvertegenwoordiger zich ter conferentie pas dan van stemming mag onthouden als eerst de Kamer is geraadpleegd. Hoe moet ik mij dat praktisch voorstellen? Moet de stemming worden aangehouden, omdat eerst het Nederlandse parlement moet worden geraadpleegd? Dat lijkt me nauwelijks doenlijk. Kortom, hoe stelt de minister zich deze wijze van werken in de praktijk voor?

Ten slotte nog enkele opmerkingen over het uitvoeringswetsvoorstel. Ik wend mij dan tot de staatssecretaris. Dat een goede uitvoeringsregeling in alle landen noodzakelijk is, bleek nog in september van het vorige jaar toen het Duitse weekblad Der Spiegel onthulde dat er in Libië, Iran en Irak nieuwe wapenprojecten op stapel zouden staan en dat daarbij Duitse bedrijven betrokken zouden zijn. Zo zou Libië het voornemen hebben, het gevaarlijke zenuwgas te gaan produceren. Weet de staatssecretaris of daarover inmiddels iets meer bekend is geworden? Nu gaat het, voor wat betreft Irak en Libië, blijkens de bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag om landen die het chemisch-wapenverdrag nog niet hebben ondertekend.

Eind 1994 berichtte een Zwitsers blad dat de Verenigde Staten sancties hadden afgekondigd tegen twee Zwitserse firma's, die machines voor een nieuwe onderaardse chemische-wapenfabriek in Libië hadden geleverd. Dat bericht riep bij mij de vraag op of ook de Nederlandse regering over dit type sanctiemiddelen beschikt of zal beschikken tegen bedrijven die kennelijk internationale verdragsverplichtingen ontduiken. Mag ik daar een reactie op ontvangen?

Kan, zo vraag ik vervolgens, worden uiteengezet in hoeverre onze nationale wetgeving ons bij toezicht en controle verplicht om te differentiëren tussen staten die het verdrag wel en die het verdrag niet hebben ondertekend? Concreet is dit een vraag naar de bepaling, neergelegd in artikel IV, vierde lid, onder b. Daar is bepaald dat een ontheffing kan worden verleend van het verbod om de aangewezen stoffen te ontwikkelen enz., als die stoffen voor medische of farmaceutische doeleinden worden uitgevoerd naar een staat die partij is bij het verdrag. Ik mag aannemen dat dit a contrario betekent dat een ontheffing niet mogelijk is als het gaat om een staat die geen partij is. Deze ontheffingsmogelijkheid kent evenwel een uitzondering als er sprake is van doorvoer van genoemde stoffen naar een andere staat. Ik heb daarover twee vragen.

Waarom is het kennelijk wel geoorloofd om in genoemde gevallen te exporteren naar een staat die verdragspartij is, maar niet ingeval van doorvoer naar een andere staat die eveneens verdragspartij is? Wat is de ratio hiervan? Immers, als je de ene staat vertrouwt omdat die verdragspartij is, waarom dan niet de andere bij doorvoer? Mijn tweede vraag is wanneer een bedrijf kan weten en derhalve over voldoende rechtszekerheid beschikt dat na uitvoer er inderdaad geen sprake zal zijn van doorvoer. Of, anders gevraagd: tot waar gaat op dit punt de verantwoordelijkheid van het exporterende bedrijf? Het spiegelbeeld van deze laatste vraag is die naar de omstandigheden die aanleiding kunnen zijn om niet over te gaan tot het verlenen van ontheffing van het verbod tot uitvoer. Dan is er kennelijk iets aan de hand in het desbetreffende land. Als dat zo is, doet zich dan een situatie voor waarin Nederland op basis van het verdrag eigenlijk verplicht is om tegen dat andere land een klacht in te dienen?

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Dit verdrag ligt er dan eindelijk. Wij hebben er zo lang op gewacht dat je je afvroeg of het er wel ooit zou komen. De heer Van den Doel heeft zojuist, in zijn maiden-speech waarmee ik hem complimenteer, onder meer gesproken over het feit dat er eind 1600 in Groningen sprake was van giftige wapens. Ik vraag mij op grond daarvan af of het verbod van Straatsburg van 1675 op het gebruik van giftige kogels, waarover in de memorie van toelichting wordt gesproken, mogelijk een gevolg is van de houding die Nederland in die tijd aannam. Ik weet niet of de heer Van den Doel of de minister daarop straks terug kan komen. Het is een interessant aspect. Ik wist niet dat deze kwestie zó ver terugging. In ieder geval is men sinds de Eerste Wereldoorlog constant bezig geweest met discussies over een verbod op bezit en produktie van chemische wapens. Veel effect hadden die discussies niet. Ik verwijs naar de ontbladering in Vietnam enz.

Nu is er dan een verdrag. Uiteindelijk kwam de doorbraak relatief snel tot stand. Het initiatief van Bush kwam er in mei 1991 en zo'n anderhalf jaar later al, in januari 1993, volgde de ondertekening. Dat is, gelet op de internationale verhoudingen, een record. Ik kan daarom dit verdrag zien als een positief resultaat van het eind van de Koude Oorlog. Als gevolg daarvan was het mogelijk om een dergelijk initiatief te nemen.

Het verdrag geeft aan dat produktie en bezit van chemische wapen voor nationale staten niet kan. Op de beperking die wordt aangeduid met het begrip "nationale staten" kom ik straks nog terug.

Het verdrag kan ook een doorbraak betekenen ten aanzien van massavernietigingswapens; dat kàn, maar het hoeft niet. Het kent verder unieke mogelijkheden die wij zeker op het gebied van het internationale recht min of meer revolutionair mogen noemen. Nooit voorzag een ontwapeningsverdrag in zoiets als verrassingsinspecties of in de mogelijkheid dat een staat een andere staat aanklaagt. Wij hopen dat het werkt. De afgelopen twee jaar hebben wij gezien dat dit regime steeds vastere vormen aanneemt.

Minder hoopvol is mijn fractie over de vertraging bij de ratificatie van het verdrag. Ik ben mij ervan bewust dat Nederland zelf ook niet erg snel is, maar wij zijn op dit moment nog ver verwijderd van het aantal van 65 landen die moeten ratificeren om het verdrag in werking te laten treden. Vooral ratificatie door Rusland en de Verenigde Staten is van cruciaal belang, en niet alleen omdat deze twee landen de enige zijn die tot nu toe officieel hebben toegegeven dat zij chemische wapens bezitten, maar ook omdat een aantal andere landen daarop schijnen te wachten. Nu stelt Rusland dat de hoge kosten van conversie een van de oorzaken van stagnatie van de ratificatie en dus de inwerkingtreding van het verdrag kan zijn. In Rusland wil men toestemming hebben om de bestaande chemische-wapenfabrieken om te bouwen voor vreedzame produktie, terwijl het verdrag nadrukkelijk spreekt van ontmanteling van fabrieken. Is de voornaamste reden voor de aarzelende, afwerende houding van Rusland inderdaad gelegen in de hoge kosten? Of moet die houding eerder worden gezien in het licht van politieke spanningen, zowel intern als in de verhouding met de Verenigde Staten?

Hoe is het verder in de andere voormalige Sovjetrepublieken? Zijn daar chemische wapens en fabrieken voor de produktie van zulke wapens? Is er enig zicht op het tijdstip waarop zij zullen overgaan tot ratificatie? En hoe is het gesteld met de procedures in andere landen, bijvoorbeeld de lidstaten van de Europese Unie?

Ik ben mij ervan bewust dat het praten achteraf is, maar zou het niet een mooi gebaar zijn geweest als de parlementen van de Europese lidstaten gelijktijdig de ratificatie van dit verdrag ter hand hadden genomen? Zou dat niet een symbool zijn geweest, een signaal van het politieke belang dat wij aan het verdrag hechten en een uiting van het eerste staaltje van gemeenschappelijk buitenlands vredes- en veiligheidsbeleid.

Voorzitter! Chemische wapens gelden wel als de "poor man's bomb". De relatie met andere massavernietigingswapens, de kernwapens, ligt dan ook voor de hand en dan is het nog maar een kleine stap naar het non-proliferatieverdrag. Een aantal landen, vooral in het Midden-Oosten, heeft ratificatie van het chemisch-wapenverdrag afhankelijk gesteld van de toetreding van Israël tot het NPV. In hoeverre speelt deze kwestie een rol bij de huidige onderhandelingen?

Zoals gezegd is het meer dan positief te noemen dat het verdrag er is. Het verdrag discrimineert niet; het is ratificeerbaar en uitvoerbaar, maar het heeft alleen betrekking op staten. Het zijn staten die de produktie en het gebruik afzweren. Dat toont het ontoereikende van het verdrag aan: een verdrag tussen staten geldt niet voor organisaties en individuen. Gifgassen zijn niet alleen de kernbommen van arme staten, maar lijken meer en meer het wapen van terroristen te zijn geworden. De aanslag in de metro in Japan is daarvan het meest huiveringwekkende voorbeeld. De beelden daarvan leken op die in science-fiction- en horror-films. In hoeverre kan dit verdrag op dit punt soelaas bieden? Inspectie kan nu plaatsvinden indien de ene staat vermoedt dat de andere staat chemische wapens bezit dan wel voornemens is die te ontwikkelen. Maar welke mogelijkheden zijn er indien men vermoedt dat een terroristische organisatie iets dergelijks van plan is? In de Nederlandse uitvoeringsovereenkomst is voorzien in vrij vergaande inspecties, zelfs van woningen. Hoe is dit in andere landen geregeld? Als daar het vermoeden bestaat dat een organisatie of bedrijf chemische wapens aanmaakt, kunnen die dan ook worden geïnspecteerd?

Ik ga nog even verder in op de inspecties van woningen. De minister schrijft dat inderdaad artikel 8 van het EVRM terzijde mag worden geschoven wanneer er een ander internationaal verdrag van dergelijke importantie ligt. Dan mag je die privacywaarborgen aantasten, maar het lijkt mij dat dit toch wel met een groot aantal waarborgen omkleed moet zijn. Uit de nota naar aanleiding van het verslag heb ik opgemaakt dat de Nederlandse regering geen enkele zeggenschap heeft wanneer overgegaan wordt tot inspectie van woningen. Hoe zit dit precies? Op verzoek van wie en door wie vindt een dergelijke inspectie dan plaats? Ik weet dat een dergelijke bepaling ook opgenomen werd bij het verdrag tot uitvoering van vermindering van conventionele wapens, het Verdrag van Parijs en de opvolger van de MBFR. Toen hebben wij er in deze Kamer nogal lacherig over gedaan. Een tank in je tuin, dat valt nog wel mee. Het vermoeden van chemische wapens kan er eerder zijn. Men kan dan eerder zeggen dat men overgaat tot inspectie. Ik hoop toch wel dat de privacywaarborgen voldoende gegarandeerd zijn en blijven.

De afgelopen jaren is heel veel kritiek geuit op het Nederlandse lobbywerk. Er ging nogal wat aan ons land voorbij, zowel wat betreft vestigingen als functies. Wat de vestiging van het chemisch-wapenbureau betreft is het wel gelukt om dit voor Den Haag binnen te halen. Dat is iets om trots op te zijn. Nu heb ik begrepen dat hiervoor indertijd een extern commercieel bureau is ingehuurd door Buitenlandse Zaken. Dat bureau heeft dus uitermate succesvol geopereerd. Denkt Buitenlandse Zaken dat dit voor herhaling vatbaar is of niet?

Mevrouw Roethof (D66):

Mijnheer de voorzitter! Nederland heeft – het is onmiskenbaar – een speciale betrokkenheid bij het verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, zoals de titel van deze goedkeuringswet officieel luidt. De inspanningen die onze diplomaten en deskundigen van TNO bij de voorbereiding hebben geleverd, verdienen alle lof. Dat is al eerder gezegd vanavond. En naar ik uit de memorie van toelichting begrijp – dat is vanavond niet gezegd – heeft ook de Nederlandse chemische industrie een bijdrage geleverd door proefinspecties toe te staan.

Mede door deze constructieve opstelling is Nederland gastland van de conventie geworden. En dat schept verplichtingen, financiële verplichtingen en politieke verplichtingen. Op 13, 14 en 15 januari 1993 ondertekenden 130 landen in Parijs het chemisch-wapenverdrag, maar met het ratificeren loopt het momenteel zo'n vaart niet. Niet meer dan 28 parlementen hebben hun goedkeuring verleend, terwijl er 65 landen nodig zijn om het verdrag in werking te laten treden. De streefdatum, 13 januari 1995, hebben wij laten passeren en mijn fractie betreurt het dat de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk niet eerder tot een afronding van deze procedure konden komen. Kunnen de bewindslieden mij overigens uitleggen waarom in de titel van wetsvoorstel 23910 de ene keer gerept wordt van het op 31 januari te Parijs gesloten verdrag en de andere keer van het op 13 januari te Parijs gesloten verdrag? Moet het niet gewoon 13 januari zijn en is dit niet een heel gekke fout in de titel?

Vandaag behandelen wij twee wetten tegelijk, de goedkeuringswet en de uitvoeringswet. De één ligt op het terrein van Buitenlandse Zaken, de ander valt onder Economische Zaken, terwijl het zwaartepunt van de uitvoeringswet tevens ligt op het terrein van Justitie. Men moet dus wel een duizendpoot zijn om aan deze discussie deel te nemen, maar dit terzijde.

Laat ik maar meteen beginnen met de justitiële complicaties van de uitdagingsinspecties. In artikel 13, lid 4, van de uitvoeringswet staat dat het internationale inspectieteam bevoegd is om zonder machtiging en zonder toestemming van de bewoner een woning binnen te gaan. Dit is een uitzondering op de Algemene wet op het binnentreden en dus een inbreuk op onze privacywaarborgen, die wij alleen maar kunnen accepteren omdat de effectiviteit van het verdrag erom vraagt. Een inspectieteam moet kunnen overrompelen, anders heeft het gehele verificatieregime geen zin. We hebben begrepen dat er nog enkele landen in onderhandeling zijn, zoals India en Pakistan, die de procedure juist van dit verrassingselement zouden willen ontdoen. Hier zit een spanning tussen onze wensen in de internationale context, waar we graag een verzwaring van het regime zouden willen zien, en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in eigen land.

De fractie van D66 gaat akkoord met dit artikel in de uitvoeringswet, omdat het krachtens de verdragstekst niet mogelijk is een voorbehoud te maken en omdat de ratificatie van het verdrag wel degelijk een hoger doel dient.

De vernietiging van chemische wapens en de universele werking van het verdrag zijn om een aantal redenen van groot belang. Men noemt ze wel de atoomwapens voor de arme lui, maar volgens dr. Ooms kunnen we beter zeggen: tegen de arme lui, want ze werden in de afgelopen tijd voornamelijk in ontwikkelingslanden gebruikt: Jemen, Laos en Cambodja, Afghanistan, Iran, Irak, Mozambique en Azerbeidzjan. In al deze gevallen werd de verdenking geuit en heeft de VN een onderzoek ingesteld. Het gebruik van chemische wapens kon echter niet altijd bewezen worden. In Mozambique bijvoorbeeld, in 1992, was men twee maanden te laat om de inzet van deze wapens te kunnen vaststellen.

Dit verdrag voorziet in een periode van vijf dagen tussen het uiten van de beschuldiging en het sturen van het internationale inspectieteam. Die vijf dagen respijt voor het geïnspecteerde land waren in de onderhandelingen het hoogst bereikbare. Volgens ons is het echt een kritische grens. Als het onderzoeksteam nog later op de plek des onheils arriveert, is volgens deskundigen niet meer met zekerheid vast te stellen welke partij zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik van de chemische wapens.

Het onderzoek in Azerbeidzjan is om een andere reden interessant om te vermelden. Azerbeidzjan beschuldigde Armenië in 1992 van het gebruik van chemische wapens, waarop Armenië om een internationale inspectie verzocht. Uitkomst: het gebruik van die wapens kon niet worden aangetoond. Het oordeel van een onafhankelijke, internationale delegatie heeft in zo'n geval een psychologisch effect. Dat is vooral bij deze categorie "smerige wapens", zoals de heer Van Middelkoop ze heeft genoemd, van groot belang, omdat ze in de eerste plaats bedoeld zijn om paniek te veroorzaken.

Wanneer, in een oorlog, de tegenstander alle tijd zou hebben om beschermende kleding aan te trekken, is het succes van een gifgasaanval niet verzekerd. De echte resultaten, al is dat in dit verband geen gelukkig woord, worden in de militaire optiek met deze wapens geboekt tegen een onbeschermde bevolking. We hebben de beelden gezien van de inwoners van Tel Aviv die tijdens de Golfoorlog in afgeplakte kamers en met gasmaskers op de Scud-aanval weerstonden. Dat leek, vanwege het gebruik van die ouderwetse gasmaskers, een anachronisme. In werkelijkheid is de bedreiging heel groot, doordat de gifgassen ook door terroristische groeperingen kunnen worden gebruikt: dat hebben wij gezien bij de recente aanval in de metro van Tokio.

Onze volgepakte wereldsteden zijn buitengewoon kwetsbaar voor gifgasterreur. We kunnen de gedachte van de VVD, die de uitvoeringswet ook voor kleine hoeveelheden wil aanscherpen, in het licht van deze recente terreuracties goed volgen. We zijn dan ook benieuwd naar een antwoord van de regering op het amendement van de VVD.

Hetzelfde gevaar zou zich kunnen voordoen, zo denken wij, met de herbiciden. Ik zou de regering willen vragen waarop zij de mededeling in de nota naar aanleiding van het verslag baseert, dat de herbiciden onder het chemisch-wapenverdrag vallen.

Ten aanzien van het gebruik van traangas bij demonstraties vinden wij – ook de heer Hirsch Ballin heeft, van de zijde van het CDA, over deze "oproerbestrijdingsagentia" gesproken – de argumentatie van de regering een tikkeltje dubbelhartig. Er wordt herhaaldelijk gewezen op de onhaalbaarheid van een verbod op traangassen in internationaal verband, alsof Nederland daar heel erg voor gevochten heeft, maar intussen blijft het gebruik van deze "oproerbestrijdingsagentia" in eigen land volop mogelijk. Is dit nog steeds, volgens de regering, de beste manier om een betoging in goede banen te leiden? Mijn fractie heeft daar haar twijfels over.

Ik blijf nog even in het binnenland. De staatssecretaris van Economische Zaken zou ik willen vragen of bijstelling van het stoffenprotocol – daar wordt nog steeds over onderhandeld, zodat wijzigingen niet uitgesloten zijn – de industrie niet voor problemen zal stellen. Onzekerheid over wat mag en wat niet mag, belemmert naar ons idee een goede bedrijfsvoering.

De verplichtingen van het bedrijfsleven zijn aanzienlijk en een evaluatie op een van tevoren vastgestelde termijn, zoals collega Van den Doel heeft voorgesteld, lijkt ons daarom geen overbodige luxe.

Wij moeten ook voorbereid zijn op misbruik van de nieuwe mogelijkheden tot toezicht. Welke gedachten heeft de regering hieromtrent? Stel dat een lid van een internationaal inspectieteam zich schuldig maakt aan bedrijfsspionage. Wie draait dan voor de kosten op, de geïnspecteerde staat, de industrie of de verdragsorganisatie? Voor zover ik uit de stukken begrepen heb de verdragsorganisatie niet.

Hoe ziet de minister van Buitenlandse Zaken de geschillenbeslechting? De politieke vorm, beslechting door de Verenigde Naties en de internationaal-juridische weg of de kwestie voorleggen aan het internationaal gerechtshof, kunnen in de praktijk nogal door elkaar heen lopen. Vreest hij wat dit betreft geen interpretatieproblemen?

In antwoord op onze schriftelijke vragen over de milieu-aspecten stelt de regering dat berging, transport en vernietiging van gedumpte chemische wapens wel eens grotere gevaren zouden kunnen opleveren dan het laten liggen ervan. De vraag is voor wie, voor ons of voor de biotoop in de Oostzee. Ik neem aan voor ons, omdat wij er zo ver vandaan wonen.

De regering stelt dat het vernietigen van de chemische wapens niet milieuneutraal zal kunnen geschieden. Is de termijn van tien jaar voor de vernietiging van de voorraden dan wel haalbaar?

In eigen land heeft minister Voorhoeve tijdens de begrotingsbehandeling beloofd onze mijnenvoorraad te vernietigen. Samen met de PvdA hebben wij de regering onlangs gevraagd of zij deze belofte gestand wil doen. Maar naar ik heb begrepen, zijn hierbij ook milieuproblemen gerezen.

Zowel Amerika als de Russische republiek zal gezien de omvang van haar voorraad aanzienlijke investeringen moeten doen om de gevolgen van de vernietiging voor het milieu te beperken. Het is duidelijk dat Rusland zonder aanzienlijke financiële steun helemaal niet kan voldoen aan de eisen die het verdrag stelt.

In het licht van de rol die Nederland heeft gespeeld bij het tot stand komen van deze conventie, verzoek ik de regering extra geld uit te trekken voor de conversie in Rusland. Ik heb begrepen dat de chemische wapens onder Gorbatsjov uit de andere GOS-republieken zijn teruggehaald. De immense voorraad zou zich nu geheel op Russisch grondgebied bevinden. Kan de regering dat bevestigen en is de regering bereid een substantieel bedrag voor een Nederlandse bijdrage aan het vernietigen van deze chemische wapens in de voormalige Sovjet-Unie te reserveren? Wellicht zullen wij deze wens kracht bijzetten door in tweede termijn een motie in te dienen. Want als Rusland niet bekrachtigt, omdat het de kosten die daaruit voortvloeien niet kan opbrengen, komt de universele werking van het verdrag in gevaar. Het is al erg genoeg dat Irak en Noord-Korea niet meedoen.

Bijzondere zorgen hebben ook wij over de ring van landen rondom Israël: Egypte, Libanon, Syrië en Jordanië, die hun medewerking weigeren zolang Israël het non-proliferatieverdrag niet heeft ondertekend. Kan de minister van Buitenlandse Zaken ons inlichten over de diplomatieke inspanning ter promotie van het chemisch-wapenverdrag in het Midden-Oosten?

Het zou ook zinnig zijn om te proberen of wij Mozambique over de streep kunnen trekken, in het licht van het vermoedelijke, maar onbewezen gebruik waar ik het eerder over had, en ook omdat het verzoeningsproces tussen Frelimo en Renamo nu toch echt op gang is gekomen.

Voorzitter! Ik rond af. Nederland heeft een goede naam opgebouwd op het punt van de vernietiging en de bestrijding van chemische strijdmiddelen. Onze experts hebben in 1976 in korte tijd de opruiming van een voorraad mosterdgas op Java verwezenlijkt. En aan het begin van de jaren negentig werd onze hulp ingeroepen bij de vernietiging van de chemische wapens in Irak. Het idee dat Saddam Hussein niet meer over strijdgassen beschikt, stemt hoopvol. Mijn fractie ziet dit als het eerste succes van het nieuwe verdrag.

De heer Houda (PvdA):

Voorzitter! Er zijn al zo veel vragen gesteld, dat ik mij zal beperken tot onze vragen, om niet al teveel in herhaling te vervallen. In ieder geval is de fractie van de PvdA, net als de rest gelukkig, verheugd over het feit dat dit verdrag, dat nogal wat regelt, ter goedkeuring aan de Kamer voorligt. Dit verdrag heeft inderdaad internationale betekenis. Onzes inziens is het van verderstrekkende aard dan het tussentijdse resultaat dat de onderhandelingen te zien gaven. Zowel de huidige als de vorige regering verdient wat ons betreft een pluim voor de inspanningen die zij hebben gepleegd om tot dit verdrag te komen. Met name de onderhandelingsdelegaties hebben hierbij een niet onbelangrijke rol gespeeld. De beoogde uitbanning van een gehele categorie chemische wapens onder internationaal toezicht moet onzes inziens gezien worden in het licht van non-proliferatie van massavernietigingswapens. Wij hebben de laatste jaren helaas moeten constateren, dat in sommige situaties maar al te snel naar chemische wapens is gegrepen. De voorbeelden hiervan zijn eerder door collega's gegeven.

De huidige internationale gemeenschap blijft worstelen met het probleem van deze zeer onmenselijke wapens en daarom zijn wij zeer blij met dit verdrag. De uitbanning van massavernietigingswapens blijft een continu proces; het moet doorgaan. Ik herinner er in dit verband aan dat thans in New York een conferentie wordt gehouden over een non-proliferatieverdrag voor nucleaire wapens. Mijn fractie hoopt op de ondertekening van dit verdrag door alle 170 staten, waarmee op den duur de uitbanning van alle kernwapens bereikt wordt.

Voorzitter! Ik heb zojuist een aantal verdragen genoemd, maar toch zijn wij ons ervan bewust dat wij er nog niet zijn. Ondertekening van de verdragen betekent geenszins een eind aan de risico's. Laten wij bij de les blijven! Het verdrag is per definitie het resultaat van een compromis. De vraag is alleen: is dit compromis aanvaardbaar?

De geschetste gevolgen die het uitblijven van een verdrag waarschijnlijk zouden hebben gehad, namelijk een verdere proliferatie van chemische wapens in de wereld met het gevaar voor een chemische oorlogsvoering, zouden desastreus zijn. In dit licht achten ook wij het bereikte compromis aanvaardbaar. De tekortkomingen van het verdrag – de regering erkent ook dat die er zijn – baren ons wel zorgen. Daarom moet naar onze mening Nederland de rol blijven spelen die het ook heeft gespeeld bij de totstandkoming van dit verdrag. De kwaliteit van de inspectie zal steeds verbeterd moeten worden. De resultaten die worden geboekt door de voorbereidingscommissie voor de OPCW, de commissie belast met de operationalisering van het verdrag, zullen bepalend zijn voor de verificatiebepalingen.

De bepalingen over de uitdagingsinspectie laten ruimte bestaan voor ontduiking van de verdragsbepalingen. Wij hadden liever gehad dat gekozen was voor de constructie "zonder recht van weigering". Kennelijk is dat niet haalbaar. Daarom verzoek ik de regering een optimale inspanning te leveren om bij de toetsingsmomenten van het verdrag een stringentere regeling na te streven ter voorkoming van mogelijke ontduiking van dit verdrag. Ik hoor graag de mening van de regering hierover.

Zoals al eerder is gezegd, toont de aanslag in Japan aan, dat chemische middelen belangrijke wapens kunnen zijn voor toeristische aanslagen op burgerdoelen. Mijn vraag is in hoeverre in dat verband aanvullend beleid wenselijk c.q. mogelijk is. De heer Hirsch Ballin heeft hierover ook gesproken en daarbij heeft hij het vooral gehad over de verkrijgbaarheid van chemische wapens.

Voorzitter! Hoe wordt door de regering gestimuleerd dat andere partijen bij het verdrag betrokken worden? De bepalingen omtrent het binnentreden van woningen behoeven enige verduidelijking. Ik heb begrepen dat het internationale inspectieteam geen toestemming nodig heeft om een woning binnen te treden. Het verdrag gaat altijd boven de grondwet van een land. Wij erkennen de juistheid van die regel. Zoals mevrouw Roethof al heeft gezegd, moet je bij verrassing kunnen controleren. Graag wil ik echter verduidelijking op dit punt en horen of, zoals door een aantal collega's is gesuggereerd, in dezen sprake is van strijdigheid met andere wetten.

Ten aanzien van het binnenlands oproer merk ik het volgende op. Ook wij vinden dat men in dezen een beetje dubbelzinnig is. Eigenlijk zegt men tegen chemische wapens te zijn omdat het smerige middelen zijn, maar voor het bestrijden van binnenlands oproer mogen zij wel worden gebruikt. Hoe is dat te verklaren?

Ik heb de regering eerder verzocht zich in te spannen om bij de toetsingsmomenten van het verdrag een stringentere regeling na te streven om te voorkomen dat staten het verdrag ontduiken. Ik wacht het antwoord van de bewindslieden af alvorens ik er in tweede instantie op terugkom, eventueel met een motie.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Chemische wapens, hoe lang nog? Deze kop stond op 14 augustus 1987 boven een artikel van collega Hoekema in het weekblad Intermediair. Inderdaad, hoe lang nog zal de internationale gemeenschap chemische wapens tolereren? In dat artikel van acht jaar geleden zegt hij dat Oost en West ieder op eigen wijze deze afweging moet maken; het stemt hoopvol dat de gemeenschappelijke afkeer van chemische wapens als legitiem middel van oorlogsvoering tot een spoedig verdrag zal leiden. Ik zei al dat het acht jaar geleden is, maar in dit kader zou je dat toch nog als behoorlijk snel kunnen betitelen, zeker gezien de ontwikkelingen van de laatste jaren. Ik zeg er nog even bij dat het artikel toen op persoonlijke titel was. De heer Hoekema zit er nu op een andere manier bij.

Deze problematiek is des te klemmender geworden, nu ook is gebleken dat particulieren daadwerkelijk aanslagen blijken te plegen. Ik noem in navolging van anderen de situatie die laatst in Tokio is opgetreden. Zal dit verdrag aanslagen kunnen voorkomen tussen staten, aanslagen binnen een staat door terroristische organisaties vormen in de toekomst wellicht een nog groter probleem.

Het chemisch-wapenverdrag dat nu ter ratificatie voor ons ligt, is een grote stap in de goede richting. Het verdrag bant namelijk op verifieerbare wijze een gehele categorie massavernietigingswapens uit. Daar moet echter direct bij worden gezegd dat ondanks alle euforie over dit verdrag onder ogen moet worden gezien dat hiermee zeker niet alle chemische wapens de wereld uit zijn. Er is geen einde gekomen aan de risico's aan de verspreiding van chemische wapens en technische kennis om ze te produceren. Niettemin zijn wij er een groot voorstander van om dit verdrag zo spoedig mogelijk in werking te laten treden, te meer omdat chemische en biologische wapens de atoombommen van de arme landen worden genoemd.

Het zijn ook de armen die de eerste slachtoffers zullen worden van deze wapens. Regeringen van Derde-Wereldlanden hebben immers niet de middelen om de burgerbevolking tegen chemische aanvallen te beschermen. Daarom is het van het grootste belang dat de produktie, de ontwikkeling en het gebruik van chemische wapens met dit verdrag tenminste voor een deel, hopelijk een groot deel, wordt voorkomen. In dit verband vraag ik welke waarde het protocol van Genève daterend uit 1925 nog heeft als dit verdrag in werking treedt.

Mijnheer de voorzitter! De RPF-fractie wil de regering dank zeggen voor de beantwoording van de tijdens de schriftelijke voorbereiding door ons gestelde vragen. In de memorie van toelichting wordt de onderhandelingsgeschiedenis van het chemisch-wapenverdrag uitgebreid weergegeven. In deze beschrijving valt ons de actieve rol op van landen zoals Australië en Duitsland, dat voor het eerst in 1915 in Polen en later in 1917 in België chemische wapens gebruikte. Deze beschrijving geeft aan hoe moeizaam het verdrag tot stand is gekomen. Deze moeizaamheid is bijna inherent aan het streven naar universaliteit van zo'n verdrag. Ik denk aan de lange geschiedenis van het jongste VN-zeerechtverdrag. Dat werd in 1982 voor ondertekening opengesteld en is in november 1994 in werking getreden.

In dit verband is het positief dat geen voorbehouden van artikelen kunnen worden gemaakt. Ik verwijs naar artikel XXII in het verdrag. Wanneer het mogelijk is een voorbehoud te maken, zullen onwillige staten eerder geneigd zijn om toe te treden. De waarde van een dergelijke toetreding moet echter zeker ter discussie worden gesteld en zal heel betrekkelijk zijn.

Wij beseffen wel dat bij sommige onderdelen het compromiskarakter overheerst. Ik denk aan de uitdagingsinspecties. In vijf dagen kunnen onwillige regeringen veel sporen uitwissen. Ook het ontbreken van een algemeen verbod op het gebruik van oproerbestrijdingsagentia is een voorbeeld van zo'n compromis. Bovendien zijn de criteria op grond waarvan tot een verzoek om een uitdagingsinspectie wordt besloten niet eenduidig. Tegelijkertijd moet worden gezegd dat met dergelijke inspecties heel positieve ervaringen zijn opgedaan bij het INF- en het CFE-verdrag.

Positief is de inzet van de Nederlandse regering, die er uiteindelijk toe heeft geleid dat de zetel van de verdragsorganisatie in Den Haag komt. Met de OPCW als internationale organisatie zal ons land een zetelverdrag sluiten. De onderhandelingen zouden in een vergevorderd stadium zijn. Wat is de laatste stand van zaken?

Mijnheer de voorzitter! Wij hebben grote zorgen over het opruimen van het chemisch wapentuig in de Russische Federatie. Onze fractie heeft bij de schriftelijke voorbereiding daarvoor aandacht gevraagd. Het antwoord heeft onze zorg eerder doen toe- dan afnemen. Ik denk daarbij aan de financiering van en het verzet van de verschillende republieken en regio's tegen de bouw van destructiefabrieken. Ik stem met de regering in dat het zaak is, een goed evenwicht te vinden tussen de tegemoetkoming aan de Russische hulpvraag, en het pareren van Russische standpunten, die de inwerkingtreding en effectieve werking van het verdrag kunnen frustreren. Maar tegelijkertijd constateer ik dat zowel de Europese Unie als de NAVO meer steun zouden moeten bieden aan ontmanteling van chemische wapens in Rusland en andere Oosteuropese republieken.

Ook individueel bieden Westeuropese landen weinig hulp. De Nederlandse regering verschuilt zich achter het argument, dat een standpunt over dergelijke hulp in de discussie over de herijking van het buitenlands beleid moet worden meegenomen. Wij achten dat een te afwachtende houding. Was het immers niet de vorige directeur van het Instituut Clingendael, de huidige minister van Defensie, die aandrong op hulp van het Westen bij de conversie van de wapenindustrie in de Russische Federatie? Op grond waarvan concludeert de regering overigens dat Rusland het verdrag nog dit jaar zal bekrachtigen? Welke positieve signalen heeft zij in die richting ontvangen?

Ook het antwoord van de regering inzake de uitlatingen van de overgelopen Russische chemicus Vilmirzajanov, in de Wall Street Journal van 25 mei 1994, is weinig geruststellend. Verder merk ik op dat slechts twee GOS-staten, Turkmenistan en Tatjitistan, het verdrag hebben ondertekend. Moldavië en Oekraïne mogen dan wel sympathie hebben, maar er is nog niet ondertekend. Ik lees echter niets over andere GOS-staten, zoals Armenië, Azerbeidzjan en Kazachstan. Kan de regering daarover meer meedelen?

Geenszins gerustgesteld zijn wij inzake de koppeling, die sommige Arabische landen aanbrengen tussen de ondertekening van het non-proliferatieverdrag inzake nucleaire wapens door Israël, en de ondertekening van het chemisch-wapenverdrag. De regering pleit in haar reactie voor een zone in het Midden-Oosten, die vrij is van massavernietigingswapens. Iedereen zal dat streven, zo nemen wij aan, onderschrijven, maar hoe groot is het realiteitsgehalte daarvan? Bedoelt de regering met name een kernwapenvrije zone, zoals we die kennen in Latijns-Amerika en de Stille Oceaan? Het zal duidelijk zijn dat met de instelling van zo'n zone niet de eindsituatie in het Midden-Oosten bereikt kan zijn. Het kan hooguit een eerste stap zijn die bij de betrokken partijen het vertrouwen moet wekken, om zo tot politieke oplossingen te komen. In de schriftelijke voorbereiding geeft de regering aan, dat de middelen om onwillige staten te doen toetreden, gering zijn. De regering noemt het middel van de politieke isolatie. De RPF-fractie is van mening, dat de regering zich tot het uiterste moet inspannen om die voorwaarden te creëren, die onwilligen gewillig maakt. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door het doorbreken van uitzichtloze economische situaties van veel voormalige Sovjetrepublieken. Hulp bij opruimen is één, maar het bieden van hoop zou iets anders kunnen zijn. Ziet de regering dat ook als een mogelijke bijdrage in dit probleem?

Israël is opgenomen in de Westeuropese en andere statengroepen, en in de Uitvoerende Raad. Het valt te waarderen, dat in deze raad elke lidstaat één stem heeft, en dat geen van de permanente leden vetorecht heeft. Waarom is niet op basis van de industriële factor besloten tot de invoering van gewogen stemmen? Nederland wordt nu opgenomen in de Beneluxzetel, en zal de komende zeventien jaar in totaal zeven jaar deze zetel bekleden. Hopelijk heeft deze verdeling geen precedentwerking voor de zetelverdeling in organisaties van een eventueel vergrote Europese Unie. Kon ons land geen eigen zetel innemen op basis van bijvoorbeeld de zojuist genoemde industriële factor?

Het verdrag geeft geen oplossing voor de chemicaliën die in het verleden door geallieerden in volle zee zijn gestort. Wij betreuren dat, omdat sommige van deze gassen voor het maritieme milieu zeer gevaarlijk kunnen zijn, en feitelijk natuurlijk al zijn. Ik verwijs in dit verband naar een artikel in Der Spiegel van 16 mei 1994, met als titel "Das Gift der Vergangenheit".

Mijnheer de voorzitter! Ik kom tot mijn conclusie, die ik eigenlijk al aan het begin van mijn betoog heb verwoord, namelijk dat de RPF-fractie uiteraard achter dit verdrag staat, evenals de anderen. Sommige onderdelen hebben een compromiskarakter, maar op dit moment is het uiteraard de moeite waard om die voorlopig voor lief te nemen, en hopelijk in de toekomst nog tot verdere aanscherpingen te komen.

De vergadering wordt van 21.20 uur tot 21.30 uur geschorst.

Minister Van Mierlo:

Mijnheer de voorzitter! Het verdrag inzake chemische wapens of het CW-verdrag, zoals ik het maar kortweg noem, en de bijbehorende wetten die vandaag ter tafel liggen, zijn door bijna alle sprekers bestempeld tot een mijlpaal in de geschiedenis van de ontwapening. Sommige afgevaardigden zijn ver gegaan in de verwoording van het gevoel dat wij op een bijzonder moment in de geschiedenis staan. Ik dank alle afgevaardigden voor hun inbreng en ik spreek ook meteen mijn bewondering uit voor al diegenen die de afgelopen jaren bezig zijn geweest met de totstandkoming van dit verdrag. Zoals al door de Kamer werd gesignaleerd, heeft Nederland een zeer actieve en belangrijke rol gespeeld in de totstandbrenging hiervan. Een woord van dank en bewondering is hier op zijn plaats.

Voorzitter! Er is onder andere sprake van een mijlpaal omdat dit het eerste multilaterale verdrag is dat een alomvattend verbod op een bestaande categorie van massavernietigingswapens bevat. Er is ook sprake van een mijlpaal omdat het verdrag het meest indringende verificatieregime uit de geschiedenis van de multilaterale ontwapeningsverdragen kent. De meeste woordvoerders hebben met de regering uitgesproken dat zij graag gezien hadden dat de verificatiemogelijkheden nog intenser waren geweest. Echter, van alle bestaande multilaterale verdragen is dit het meest vergaande. Over vijf jaar moeten wij op de eerste toetsingsconferentie de kans grijpen om via deze weg tot nog effectievere methodes te komen.

De delegatie van het Koninkrijk bij de Geneefse ontwapeningsconferentie is gedurende haar werkzaamheden steeds gesteund door de onmisbare expertise van TNO, de Vereniging van de Nederlandse chemische industrie (VNCI) en het Verbond van handelaren in chemische produkten. Deze Nederlandse inspanning heeft inderdaad mede haar bekroning gekregen in de uitverkiezing van Den Haag tot zetel van de toekomstige verdragsorganisatie, de Organisatie voor het verbod op chemische wapens (OPCW). Niets komt uit de lucht vallen en dit is inderdaad mede veroverd.

De noodzaak van algehele uitbanning van chemische wapens behoeft geen lang betoog. Tussen de introductie van dit gruwelijke wapen op de slagvelden van het Vlaamse Ieper en de gifgasaanslagen in de metro's van Tokio en Yokohama ligt 80 jaar. In die periode hebben chemische wapens onbeschrijflijke ellende veroorzaakt. Met het verdrag hopen wij hier eens en voor altijd een eind aan te maken. Een universele werking van het verdrag is daarom van het grootste belang. De regering zal zich dan ook inspannen om die universaliteit van het verdrag te bevorderen.

Vele afgevaardigden hebben gevraagd welke activiteiten ten behoeve hiervan worden ontwikkeld. Voorzitter! Evenals bij het non-proliferatieverdrag probeert Nederland waar het kan, landen over te halen hetzij alsnog tot ondertekening, hetzij tot spoedige ratificatie van het verdrag over te gaan. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de speciale relaties die met sommige landen bestaan. Ik denk met name aan Suriname dat het verdrag nog niet getekend heeft, niet omdat er bij de regering van Suriname geen belangstelling voor bestaat, maar omdat zij momenteel ergens anders prioriteit aan geeft. Nederland zal zijn invloed waar dat mogelijk is aanwenden.

Ik zei al iets over het indringende verificatieregime van het verdrag. Door de onderhandelaars is juist aan dit element bijzonder veel tijd besteed. Dat is niet verwonderlijk als men zich realiseert dat het verificatieregime zich niet alleen uitstrekt over onder overheidscontrole staande militaire installaties, maar ook over particuliere chemische bedrijven en handelaren. Het uiteindelijke resultaat van die onderhandelingen heeft noodzakelijkerwijs het karakter van een compromis. Het is een compromis tussen aan de ene kant de noodzaak van vertrouwelijkheid met betrekking tot gevoelige informatie van staten en bedrijven en aan de andere kant de noodzaak tot maximale openheid om schendingen van het verdrag zo snel mogelijk te ontdekken. Zoals ik al zei hebben de Nederlandse regering en de Kamer een indringender regime voorgestaan. Er zal echter in de loop der tijden een effectief verificatieregime tot stand komen. Het begin van een geloofwaardige aanpak ligt er.

Voorzitter! Met enige afgevaardigden heb ik gesproken van een mijlpaal. Zoals gebruikelijk bij het bereiken van mijlpalen staat men er even bij stil en gaat men vervolgens weer op weg naar verder gelegen doelen. Dat is op het gebied van ontwapening niet anders. Juist in dit jaar hopen wij een aantal belangrijke zaken te verwezenlijken ter verdere uitbanning van massavernietigingswapens. In New York spreken op dit moment 177 landen over de verlenging van het non-proliferatieverdrag. De inzet van veel landen, waaronder ons land, is te komen tot een onvoorwaardelijke en onbeperkte verlenging van dat verdrag. Wellicht lukt het daarenboven nog in 1996 een akkoord te bereiken over een alomvattend kernstopverdrag en om substantiële voortgang te boeken in de onderhandelingen over een verdrag inzake de stopzetting van de produktie van splijtstof voor nucleaire explosiedoeleinden. Alle drie vormen zij belangrijke stappen op weg naar het uiteindelijk doel: een wereld vrij van massavernietigingswapens.

Ten aanzien van het biologisch-wapenverdrag hopen wij dit jaar vorderingen te maken met de uitwerking van een regime waarmee de naleving van dit belangrijke verdrag beter kan worden geverifieerd. Verschillende afgevaardigden hebben gevraagd of de verificatieparagrafen van het onderhavige verdrag daarbij zouden kunnen helpen. Het antwoord is "ja", met dien verstande dat wij moeten beseffen dat het wel over andersoortige wapens gaat die nog moeilijker te verifiëren zijn dan de chemische wapens. De biologische wapens zijn helaas vaak te maken in een kleine schuur en dat maakt controle of waarneming zeer moeilijk.

Ook op het vlak van de conventionele-wapenbeheersing doen zich ontwikkelingen voor. In Wenen zal in september aanstaande de toetsingsconferentie van het zogenoemde dubieuze-wapenverdrag plaatshebben. Deze zal, naar wij hopen, leiden tot vergaande beperking van het gebruik van en de handel in landmijnen. Voor de onderhandelaars in deze verschillende fora zal het chemisch-wapenverdrag met zijn verificatiebepalingen voor het geheel een belangrijk voorbeeld en een leidraad vormen.

Voorzitter! Bijna alle afgevaardigden hebben hun zorg geuit over de situatie in de Russische Federatie, waar zo'n 40.000 ton chemische wapens moet worden vernietigd, een kostenpost van vele miljarden. De Russische regering is hier zeer onthand mee. Zij weet eigenlijk niet hoe zij dat moet aanpakken. De snelle ondertekening door de Russische Federatie en de ratificatie van het verdrag is van het grootst mogelijke gewicht. Als dit niet gebeurt, zullen vele landen zich gehinderd voelen om zich hierbij aan te sluiten.

Dit belang wordt ook gezien door de Amerikanen, die zelf grote voorraden hebben weg te werken. Zij staan ook voor enorme grote kosten, van naar schatting een 10 mld. dollar. Toch zullen de Amerikanen zeker een bijdrage leveren in de kosten die door de Russische Federatie moeten worden opgebracht. Niet alleen de Verenigde Staten zullen dat doen. Dat zal ook gebeuren door de Europese landen die hier nog overleggen over voeren.

In Nederland zijn verschillende departementen, zoals BZ, Defensie en VROM al aan het studeren op welke wijze Nederland zijn inspanning kan leveren. Hierbij wordt natuurlijk in de eerste plaats gedacht aan geld. Dat is nog niet zo eenvoudig. Er bestaat alleen het vaste voornemen om dat te gaan doen. Vragen en verzoeken uit de Kamer in deze richting kunnen bevestigend worden beantwoord. Wij zullen in ieder geval de helpende hand bieden.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! U zegt dat er in Nederland hard gestudeerd wordt op "hoe en wanneer". Daarvoor zei u dat vanuit de Europese landen, vanuit de Europese Unie in ieder geval steun gegeven zou worden. Is dat additioneel aan datgene wat nu al toegezegd is?

Minister Van Mierlo:

Ook vanuit de Europese Gemeenschap wordt er een bijdrage geleverd. Dit punt is in ieder geval al ter sprake gekomen. De bilaterale landen zullen hier bovenop een bijdrage leveren.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Aan welke omvang denkt u dan, als u het heeft over de Europese Unie?

Minister Van Mierlo:

Er staat ons hierbij nog geen bedrag voor ogen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Nederland heeft nog geen bedrag, want u bent aan het studeren. Maar heeft de Europese Unie ook nog geen bedrag? Er is nogal wat nodig.

Minister Van Mierlo:

Rusland vraagt ongeveer 1 mld. Er is in Nederland al een voorstel naar voren gebracht voor 30 mln., maar ik laat me er nog niet over uit hoe groot het bedrag precies zal zijn. Het hangt er ook een beetje vanaf welke plaats het kan vinden in de herijkingsoperatie.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Ik ken uiteraard het vervolg niet van het betoog van de minister, maar ik wil dringend vragen of de minister ook nog in wil gaan op de overige Sovjetrepublieken. We concentreren ons nu op de hulp aan Rusland, maar verschillende sprekers, onder wie ik zelf, hebben ook de overige Sovjetrepublieken benadrukt.

Minister Van Mierlo:

U heeft daar een vraag over gesteld. Volgens opgave van de Russische Federatie liggen er in de overige GOS-republieken geen chemische wapens meer. Iemand heeft de vraag gesteld of wij dat konden verifiëren. Dat kunnen we niet. Het is het gegeven van waaruit we op dit moment werken. Wij werken vanuit de mededeling dat daar geen chemische wapens meer liggen en dat deze allemaal terug zijn op het grondgebied van de Russische Federatie.

De heer Van den Doel (VVD):

Ik dank de minister hartelijk voor dat gegeven. Wij kunnen de vraag echter ook anders stellen, juist om helderheid te krijgen van de andere voormalige Sovjetrepublieken. Wij kunnen ook aan hen de vraag stellen, of zij op dat gebied problemen hebben. Dan horen wij het uit eerste hand. In de afgelopen jaren is toch gebleken dat vooral in Azerbeidzjan en Moldavië wellicht gebruik heeft plaatsgevonden. Dit sluit dus niet uit, dat er toch nog iets ligt. Ik wil daarom additioneel voorstellen, dat Nederland die vraag gewoon aan de individuele republieken stelt.

Minister Van Mierlo:

Ik kan hierop meedelen dat op de landen die voorraden hebben achtergelaten, de verplichting ligt die voorraden binnen een jaar terug te nemen. Aangezien de Russische Federatie in de eerste plaats de rechtsopvolger is van de voormalige Sovjet-Unie, ligt het voor de hand dat zij de voorraden die er eventueel nog liggen, terughaalt. Ik moet echter toegeven, dat op dit punt een bepaalde onzekerheid bestaat en dat wij afhankelijk zijn van de informatie die wij krijgen. Maar wij zullen erop alert zijn. Aangezien andere landen de Russische Federatie ook al rechtstreeks helpen bij de ontmanteling, vond naar ik meen de heer Van den Doel het een goede suggestie om aandacht te geven aan landen waarin nog wapens liggen waarvoor zij verantwoordelijkheid zouden blijven dragen. Voorshands gaan wij er echter van uit, dat zij daar niet liggen.

De heren Hirsch Ballin, Van Middelkoop en Van den Doel stelden een vraag over de verificatie van het chemisch-wapenverdrag en de mogelijkheid om daarvan gebruik te maken ter complementering van het verdrag over biologische wapens. Naar ik meen, heb ik deze vraag al beantwoord. De heren Hirsch Ballin en Van Middelkoop hebben gevraagd of in de nabije toekomst een verbod op de zogenaamde blindmakende laserwapens te voorzien valt en wat op dit punt de verwachtingen en de inzet van Nederland zijn. Nederland staat positief tegenover een internationaal verbod op laserwapens die speciaal ontworpen zijn om blind te maken. De regering steunt een Zweeds voorstel ter zake en zal zich hiervoor tijdens de toetsingsconferentie van het conventionele wapenverdrag ook inzetten.

De heer Hirsch Ballin heeft gevraagd naar de uitvoering van deze wetgeving op de Nederlandse Antillen en Aruba. De uitvoeringswet zal in deze landen zelf moeten worden behandeld voordat het verdrag voor hen gaat werken. De Nederlandse regering zal deze landen aansporen en helpen om dat zo spoedig mogelijk te doen. Wij kunnen het niet afdwingen.

De heer Hirsch Ballin heeft een vraag gesteld over de handhaving van de Australië-groep. De regering deelt zijn opvatting, dat de bedoelde exportcontroles voorshands moeten worden gehandhaafd. Zij meent evenwel net als andere westelijke landen dat in de toekomst kan worden overwogen, dergelijke exportcontroles op te heffen voor verdragspartijen die aan al hun verplichtingen voldoen.

De heren Van den Doel en Van Middelkoop en mevrouw Roethof hebben mij gevraagd, of ik mededelingen kan doen over de ondertekening en bekrachtiging van het verdrag in het Midden-Oosten. Daarbij is sprake van een patstelling. De meeste landen hebben hun bereidheid om tot het verdrag toe te treden gekoppeld aan de Israëlische toetreding tot het NPV. De Nederlandse regering betreurt deze koppeling en probeert in bilaterale contacten de problematiek van de massavernietigingswapens in regionaal verband bespreekbaar te maken. Wij steunen de gedachte van de totstandkoming van een zone vrij van massavernietigingswapens in het Midden-Oosten. Wij betreuren de koppeling als zodanig.

De heer Van den Doel heeft een vraag gesteld over de recrutering van personeel voor de verdragsorganisatie. Het is de verdragsorganisatie zelf die de recrutering en selectie uitvoert. Daarbij houdt de verdragsorganisatie, zoals gebruikelijk, zoveel mogelijk rekening met een billijke geografische verdeling van functies. Het is de directeur-generaal van de verdragsorganisatie die het personeel aanstelt en daarover verantwoording aflegt aan de verdragsstaten.

De heer Van den Doel heeft een vraag gesteld over de geschillencommissie in verband met de kwestie van vertrouwelijkheid. Dit is een kwestie die nog niet is opgelost en onderwerp van overleg is in de voorbereidende commissie.

Hij vroeg ook of de contributie die arme landen betalen die niet in het bezit van chemische wapens zijn niet een onrechtvaardige situatie oplevert. De organisatie hanteert de VN-contributieschaal, hetgeen zal betekenen, dat de arme landen 1/100 procent van de begroting als contributie zullen moeten bijdragen. Dat klinkt voor ons als heel weinig, maar voor die landen kan het nog veel zijn. Er corresponderen ook een aantal voordelen voor die arme landen. Ze staan in de artikelen X en XI van het verdrag. Deze artikelen houden hulp in bij eventuele aanvallen met chemische wapens. Tevens wordt hulp geboden bij het opzetten of uitbouwen van chemische industrie.

De heer Van den Doel (VVD):

Mijn concrete vraag was of arme landen de ratificering opschorten, omdat de contributie een belemmering vormt.

Minister Van Mierlo:

Daarover hebben wij op dit moment geen indicatie. Als dat het geval is, dan heeft dat in ieder geval onze aandacht. Op dit moment heeft nog geen arm land kenbaar gemaakt dat het vanwege de kosten niet ratificeert.

Voorzitter! De heer Van den Doel vroeg of de landen van het GOS de bereidheid hebben om hun chemische wapens te vernietigen, indien Rusland dat niet doet. Ik heb die vraag al min of meer beantwoord door te zeggen, dat ze die niet hebben. Ik heb in het algemeen gezegd dat zolang Rusland om welke redenen dan ook niet tot vernietiging van zijn chemische voorraden overgaat, dit een remmend effect heeft op niet alleen de andere GOS-landen, maar op vele andere landen. Zolang Rusland over deze voorraden beschikt, zal men niet geneigd zijn de eigen voorraad weg te doen.

Voorzitter! De heer Van Middelkoop heeft gevraagd of zonder de wettelijke basis van het verdrag internationale controle op het bezit en gebruik van gevaarlijke stoffen zoals Sarin mogelijk is. Hoewel het verdrag zich in eerste instantie niet tegen terroristische activiteiten richt, is bij effectieve nationale implementatie de kans op terroristische activiteiten zoals in Japan een stuk kleiner. Zo beperkt het verdrag het bezit van gevaarlijke chemische stoffen tot zeer kleine hoeveelheden die uitsluitend zijn bedoeld voor medische en andere toegestane doeleinden. Ook de handel zelf wordt beperkt. Met andere woorden: het verdrag richt zich niet speciaal op bescherming tegen terroristische chemische wapens, maar het zijn dezelfde wapens en ze vallen onder het verdrag. De mogelijkheden voor het terrorisme om dit materiaal te gebruiken, worden evenzeer tegengegaan als de mogelijkheden voor "normaal" wapengebruik.

Voorzitter! De heer Van Middelkoop vraagt of er met betrekking tot de ratificatie van de Verenigde Staten en de Russische Federatie nog nieuws te melden valt. Het antwoord op die vraag is dat er weinig nieuws is, maar dat de verwachting is dat beide landen nog dit jaar tot bekrachtiging zullen komen. Daarop hopen wij nog steeds. Overigens zijn wij wat dit betreft van de Verenigde Staten wat zekerder, zulks ondanks het feit dat in het parlement door de oppositie flink wat bezwaren worden aangevoerd. Die bezwaren klinken minder overtuigend waar juist een republikein als president Bush zich buitengewoon heeft ingespannen om het verdrag tot stand te brengen.

De heer Van Middelkoop vraagt of Libië het voornemen heeft, een gevaarlijk zenuwgas te gaan produceren. Voorzitter! Daarover is ons niets bekend.

Mevrouw Sipkes vraagt zich af of het betrekken van een extern bureau bij de campagne ten gunste van Den Haag als vestigingsplaats voor herhaling vatbaar is. Ik weet niet, voorzitter, hoe druk ze het hier wil maken maar het extern bureau heeft inderdaad goed gewerkt. Wanneer zich een soortgelijke situatie zou voordoen, zouden wij zeker, afhankelijk van de omstandigheden en het beschikbare budget, kunnen overwegen om deze werkwijze weer te volgen.

Mogen terroristen worden geïnspecteerd, zo vraagt mevrouw Sipkes. Voorzitter! Het verdrag voorziet niet in bepalingen met betrekking tot individuen. Het toezicht op de naleving van voor de staat geldende verdragsverplichtingen en verboden dient de staat nationaal, dus met eigen wetgeving, te implementeren. Dat kan gebeuren in de vorm van strafwetgeving of, zoals in het geval van Nederland, met behulp van een uitvoeringswet. Nationale maatregelen dienen derhalve effectief te zijn om terroristische dreigingen te voorkomen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik heb niet letterlijk gevraagd of terroristen kunnen worden geïnspecteerd; het is wat moeilijk om terroristen te inspecteren. Ik heb bedoeld te vragen of de uitvoeringswet, zoals wij die kennen, ook in andere landen van toepassing is. Is de regelgeving zo verstrekkend dat men tot in privéwoningen kan komen?

Minister Van Mierlo:

De staatssecretaris zal straks nader ingaan op de inspectie; zij is de eerste ondertekenaar van de uitvoeringswet. Alle landen hebben op hun eigen manier een uitvoeringswet. Zo hebben wij onze verwijzingen naar ons strafrecht. De verschillen tussen de nationale en de internationale inspecteurs zullen per land anders kunnen uitvallen. De internationale inspecteurs hebben krachtens het verdrag allemaal dezelfde bevoegdheden, maar per land is verschillend geregeld wat de bevoegdheden van de nationale inspecteurs zijn.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Maar binnen die landen wordt het belang van inspecties ook bij organisaties, bedrijven en dergelijke wel ingezien.

Minister Van Mierlo:

Zeker. Het zou niet mooi zijn als dat niet zo was, want dan zouden er onzekere situaties en een enorme ongelijkheid kunnen ontstaan, die ook voor andere landen, buurlanden onaanvaardbaar zouden zijn.

Voorzitter! Mevrouw Sipkes heeft ook nog gevraagd naar de ratificatie in andere landen van de Europese Unie. Op dit moment hebben Frankrijk, Duitsland, Spanje, Griekenland, Finland en Zweden het verdrag reeds bekrachtigd. Noorwegen en Zwitserland – deze landen zijn geen EU-lidstaten, maar toch wel Europese landen – zijn reeds partij bij het verdrag en het merendeel van de overige lidstaten verwacht het verdrag nog vóór de zomer te kunnen bekrachtigen.

Mevrouw Sipkes heeft ook gevraagd hoe ernstig Rusland het meent, wanneer het aarzelt met ratificeren op grond van een financiële overweging. Naar onze indruk is Rusland oprecht en zit er niets anders achter. Wij denken dat het niet een manier is om te proberen te ontsnappen aan de verplichting tot ontmanteling, dat er geen politieke overwegingen achter zitten en dat het werkelijk een kwestie van geld is. Men heeft in Rusland verzocht om toestemming voor conversie, omdat dat goedkoper is. Niet de conversie maar de ontmanteling brengt immers hoge kosten mee. Het verdrag voorziet in mogelijkheden daartoe, maar slechts bij hoge uitzondering. Die mogelijkheden zijn beperkt om misbruik te voorkomen. Materiaal dat voor conversie wordt gebruikt kan waarschijnlijk gemakkelijk worden teruggebracht tot materiaal voor een wapen. En wanneer het wordt vernietigd, is het ook weg.

Aan mevrouw Roethof biedt de regering excuses aan voor een foutief weergegeven datum. Als datum waarop het verdrag in Parijs tot stand is gekomen, wordt in de kamerstukken eenmaal 31 januari 1993 genoemd. Dit is een zetfout. De juiste datum is 13 januari.

Mevrouw Roethof heeft gevraagd waarop de regering de mededeling in de nota naar aanleiding van het verslag baseert, dat herbiciden onder het chemisch-wapenverdrag vallen. Welnu, in de preambule van het verdrag wordt gerefereerd aan het verbod op het gebruik van herbiciden als een vorm van oorlogvoering. Dit verbod is neergelegd in een aantal overeenkomsten en in beginselen van het internationale recht. In het algemeen kan worden gesteld dat het gebruik van herbiciden als middel van oorlogvoering verboden is onder het internationaal gewoonterecht, alsook conform het ENMOD-verdrag en de verdragen van Genève van 1949, wanneer het wijd verspreide, langdurige of ernstige gevolgen voor het milieu heeft. Dan heeft dit verbod voor alle staten een bindende werking.

De heer Van Middelkoop heeft gevraagd of Nederland verplicht is, als vestigingsland van de OPCW, andere landen over de uitvoering van het verdrag te informeren. Die verplichting hebben wij niet, maar nu wij toch gastheer zijn, is het vanwege de doelstellingen van het verdrag en vanwege de chic van Den Haag erg belangrijk dat zoveel mogelijk landen hierbij betrokken zijn.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik las in de stukken dat op Nederlandse ambassades kennelijk ook expertise bestaat die wordt gebruikt om in sommige landen erop aan te dringen dat dit verdrag wordt ondertekend, enzovoort. Gebeurt dat met een zekere willekeur of is dit ook echt een Nederlandse strategie, want het is natuurlijk een oneigenlijke taak van de Nederlandse ambassade, waar ik overigens geen enkel bezwaar tegen heb. Is het het voornemen van de regering om daar de komende jaren mee verder te gaan en dan wat systematisch?

Minister Van Mierlo:

Nee, het komt voort uit een houding die de Nederlandse regering ook aan de dag heeft gelegd, met grote hardnekkigheid dat verdrag nastrevend. U moet het zien als de manier waarop Nederland met dit vraagstuk in de wereld staat. Daar is natuurlijk ook uit voortgekomen dat de vestigingsplaats Den Haag is geworden. Dat is overigens niet de reden waarom dat op de ambassades gebeurt. Nederland heeft altijd heel zwaar getrokken aan het tot stand brengen van dit verdrag op een zo overtuigend mogelijke wijze.

Mevrouw Roethof heeft gevraagd of wij niet bevreesd zijn voor interpretatieproblemen over de methode van geschillenbeslechting. Primair is beoogd om juridische geschillen op te laten lossen door de beleidsinstanties onder het verdrag zelf, te weten: de Uitvoerende Raad en de Conferentie van verdragsstaten. Voor het geval dat geschillen niet kunnen worden opgelost op deze wijze staan er andere wegen open, zoals artikel 9 van het verdrag. Tevens kan een verzoek om advies gericht worden aan het Internationale Gerechtshof. De rol, voorzien voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, blijft beperkt tot het al dan niet autoriseren van een verzoek om advies aan het Internationale Gerechtshof. Daarnaast voorziet het verdrag in de mogelijkheid tot arbitrage. De regering bepleit in dezen een beroepsgang via het Internationale Hof van Arbitrage.

Mevrouw Roethof vroeg of de termijn van tien jaar voor vernietiging wel voldoende is. Het kan zijn dat dit niet voldoende is, maar dan is er een mogelijkheid voor vijftien jaar. Het is echter in ons aller belang dat wij proberen die termijn van tien jaar te halen.

Ik heb de heer Houda met zijn verzoek om de inspanningen om het verificatieregime nog indringender te maken dan het is, al beantwoord. Wij kunnen het alleen niet doen binnen de huidige omstandigheden, maar wij zijn van mening dat wij de komende jaren moeten uitdragen dat het die kan op moet. Over vijf jaar kunnen wij daar iets van terechtbrengen.

De heer Stellingwerf heeft gevraagd naar de ratificatie in de GOS-landen en de Oosteuropese landen. Bulgarije, Roemenië, Wit-Rusland, Turkmenistan, Tadzjikistan, Armenië en Albanië hebben het verdrag bekrachtigd. De meeste GOS-staten verwachten geen politieke, maar wel financiële problemen met de implementatie van het verdrag als zij geconfronteerd zouden worden met het opruimen van wapens. Momenteel is het zaak om de verantwoordelijke autoriteiten te doordringen van het belang van het verdrag en om de bekrachtiging ervan tot een prioriteit te verheffen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Ik kan misschien afzien van een tweede termijn door er nu op te wijzen dat ik nadrukkelijk in mijn termijn heb gevraagd – de minister reageerde daar breed grijnzend op – of hij wil toezeggen, dat de bijzondere constructie die in het wetsvoorstel is neergelegd, ten aanzien van betrokkenheid van het parlement, in de toekomst geen precedentwerking heeft. De minister moge mij mijn vasthoudendheid in dezen vergeven...

Minister Van Mierlo:

U wilt mijn glimlach, die niet in de Handelingen komt...

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ja, die wil ik verzilveren.

Minister Van Mierlo:

Nee, het wordt absoluut niet gezien als een precedentwerking. Ik voeg daar echter onmiddellijk aan toe dat dit niet uitsluit, dat het nog een keer gebeurt, maar niet met de bedoeling van een precedentwerking. U hebt gelijk: het is natuurlijk een constructie waartoe je alleen komt, als je niet goed weet hoe je het anders moet doen en dat bleek hier het geval, mede dankzij uw scherpzinnige opmerkingen daarover.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Mijnheer de voorzitter! Aan de orde is het wetsvoorstel dat voorziet in de nationale uitvoering van het Verdrag chemische wapens. In de eerste plaats wil ik stellen dat Nederland niet in het bezit is van chemische wapens of van produktie-installaties voor chemische wapens. Het verdrag raakt in Nederland met name de chemische industrie en handel. Ik kan u zeggen dat niet alleen uw Kamer dit verdrag van harte ondersteunt, maar dat dit ook geldt voor de chemische industrie en handel. Ook zij ondersteunen wereldwijde uitbanning van chemische wapens.

Ik zal zo dadelijk wat nader ingaan op de lasten die gemoeid zijn met deze uitvoeringswet en op de wijze waarop wij deze lasten zoveel mogelijk beperkt hebben.

De uitgangspunten bij de vormgeving van de onderhavige uitvoeringswet zijn voor mij geweest het bereiken van het gestelde doel, dus effectiviteit, zonder onevenredige belasting van burger, industrie, handel en andere betrokken instellingen, derhalve proportionaliteit, en voorts een praktische regelgeving die eenvoudig te implementeren en te handhaven is, derhalve transparantie en deregulering, waarbij ook nog zoveel mogelijk is aangesloten bij de bestaande praktijk. Dan heb ik het over de één-loketbenadering. Ik zal er straks nog iets nader op ingaan aan de hand van de vragen die zijn gesteld.

In de eerste plaats wil ik even ingaan op de vragen die de heer Hirsch Ballin heeft gesteld met betrekking tot het stoffenprotocol, de stoffenlijst. Hij vroeg mij – uit een opmerking van mevrouw Roethof begreep ik dat bij haar sprake was van een zelfde misverstand met betrekking tot het protocol – of er nog een aanvulling van deze lijst komt of dat het anderszins tot regeling komt, als het stoffen betreft die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van de middelen. Ik heb begrepen – het is mij nog eens bevestigd – dat deze lijst compleet is.

Het enige dat nog uitgewerkt moet worden – dan kom ik meteen bij de beantwoording van mevrouw Roethof – is de kwestie van de organische stoffen. Dat is inderdaad een kwestie ten aanzien waarvan er nog enige onzekerheid en onduidelijkheid heerst betreffende sommige bedrijven. Deze kwestie wordt, uiteraard met de vinger aan de pols vanuit Nederland, verder nog zodanig uitgewerkt dat het ook werkbaar is voor de bedrijven die het betreft. Dat zijn onder andere de voedselverwerkende bedrijven, maar hopelijk niet de brouwerijen.

De vraag van de heer Hirsch Ballin of wij met een blanco lijst kunnen komen, kan ik hartgrondig met ja beantwoorden: zonder meer.

De heer Van den Doel heeft gevraagd naar de taak van de OPCW bij het initiëren van uitdagingsinspecties. De verdragsorganisatie zelf, de OPCW, gaat pas tot zo'n uitdagingsinspectie over na een verzoek daartoe te hebben gekregen van een verdragspartij. Dit verzoek dient dan te worden goedgekeurd door de Uitvoerende Raad. In antwoord op alle vragen die zijn gesteld met betrekking tot de toetreding anders dan wij gewend zijn in Nederland via deze nieuwe wet en de gedragsregels die daarvoor gelden, kan ik zeggen dat de aard en de reikwijdte van de activiteiten van de internationale inspectieteams nauw zijn omschreven in het verdrag zelf en de daarbij behorende bijlagen. Het nationale begeleidingsteam bewaakt die gedragsregels. Ook bij routine-inspecties bestaat de mogelijkheid een inrichtingsakkoord te sluiten, waarbij inspectiemodaliteiten verder gespecificeerd kunnen worden tussen het geïnspecteerde land en de OPCW.

Met betrekking tot internationale uitdagingsinspecties geldt het regime van gereguleerde toegang: "managed access". Daarbij kom ik ook even op de geheimhouding. Hierbij heeft de geïnspecteerde staat het recht vertrouwelijke informatie, mits niet relevant voor de doeleinden van het verdrag, door die staat aannemelijk te maken, af te schermen van de inspecteurs van de internationale inspectieteams.

Ik ga nog even in op een vraag die mevrouw Roethof heeft gesteld met betrekking tot de aansprakelijkheid bij schending van de vertrouwelijkheid door inspecteurs of andere stafleden van het technisch secretariaat. In de schriftelijke behandeling door de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken werd hier ook naar gevraagd. In de eerste plaats wil ik graag benadrukken dat, zoals wordt vermeld in de nota naar aanleiding van het verslag, het gehele vertrouwelijkheidsbeleid nog onderwerp van behandeling is in de voorbereidende commissie. In de tweede plaats moet ik in herinnering brengen dat de oprichters van de OPCW hebben bepaald dat de OPCW is uitgesloten van aansprakelijkheid als gevolg van de schending van de vertrouwelijkheid.

Mevrouw Roethof (D66):

Realiseert de staatssecretaris zich wel dat het in geval van bedrijfsspionage in deze tak van industrie om geweldige schadeclaims zou kunnen gaan?

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Jazeker. Wij gaan echter uit van uitdagingsinspecties die gereguleerd zijn door een verdrag waarop toezicht bestaat door zowel een Uitvoerende Raad als door een interne organisatie zelf en ook door regels. Je mag dus toch uitgaan van een grote mate van controle en integriteit. En verder is, zoals ik al zei, de voorbereidingscommissie bezig te onderzoeken hoe moet worden gehandeld voor het geval het alsnog mis gaat.

De heer Van den Doel heeft mij gevraagd of de bereidheid bestaat de uitvoeringswet te wijzigen als het regime van uitdagingsinspecties wordt gewijzigd. Op die vraag moet het antwoord zijn dat de uitvoeringswet pas kan worden aangepast naar aanleiding van verdragswijzigingen. En het verdrag kan pas worden gewijzigd na inwerkingtreding hiervan via de dan geldende wijzigingsbepalingen. Dus het antwoord is: ja, mits.

De heer Van den Doel (VVD):

Mijn concrete vraag was: stel nu dat wij in Nederland vrij ver gaan, terwijl andere landen die straks gaan ratificeren niet zo ver gaan. Overwegen wij dan ook de wet alsnog bij te stellen? In dat verband heb ik tevens de vraag gesteld hoe het staat met Frankrijk (Frankrijk heeft intussen geratificeerd) en hoe het staat in de Verenigde Staten.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Ik denk dat het goed is om daar meteen op in te gaan. Frankrijk heeft conform geratificeerd. Ik moet hier alleen wel bij aangeven, zoals ook de heer Van Mierlo heeft gedaan, dat elk land zijn eigen rechtssysteem heeft, dus in de uitvoering zijn eigen lijn kiest, op één punt na, namelijk op het punt van de bevoegdheid van de uitdagingsinspecties. Er zal een afspraak moeten worden gemaakt over een grote mate van uniformiteit.

In dit verband wil ik ingaan op de vraag of de vrijheid aanwezig is om op dit punt minder ver te gaan en of de bepaling die aangeeft dat geen machtiging of toestemming hoeft te worden gevraagd nodig is. In dezen is ook een amendement ingediend. Ook de heer Houda heeft hierover gesproken. Het antwoord op deze vraag is dat deze bepaling een essentieel onderdeel is van het gemeenschappelijke verdrag en de uitvoering ervan. Het bestaan van deze regel zal dus moeten worden geaccepteerd.

Als het amendement dat op dit punt zal worden ingediend door de Kamer wordt aanvaard, zal dat betekenen dat Nederland niet kan voldoen aan al zijn verdragsverplichtingen. Als de geachte afgevaardigde van mening zou zijn, dat hij de indiening van zijn amendement toch moet doorzetten, zou hij in feite tegen aanvaarding van het verdrag moeten stemmen. Daarom moet ik de Kamer ondersteuning van dit amendement ontraden.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Het amendement dat ik heb ingediend ging over iets anders. Daarom denk ik dat er hier sprake is van een misverstand.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Dat zou kunnen. Voor mij heb ik het amendement dat betrekking heeft op de hoeveelheid.

De voorzitter:

Het gaat om het amendement op stuk nr. 6.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Ik zie nu dat ik een vraag die hier gesteld is verkeerd heb geïnterpreteerd. Desalniettemin klopt het antwoord, zij het dat het niet betrekking heeft op het ingediende amendement.

Ik wil vervolgens nog iets zeggen naar aanleiding van de opmerking over de houding van de Verenigde Staten. De geachte afgevaardigde heeft gevraagd of in verband met de houding van de Verenigde Staten een probleem zal optreden. De heer Van Mierlo heeft in zijn beantwoording hierover al uitvoerig gesproken. Er zal inderdaad sprake zijn van een probleem als op dit punt de zaak stokt. Dat hoop ik niet, want dat zou betekenen dat veel werk voor niets is geweest.

Dan wil ik ingaan op de vraag die de heer Van Middelkoop heeft gesteld. Straks wil ik nog iets zeggen over de administratieve lasten. Beschikt de Nederlandse regering over sanctiemiddelen om iets te doen tegen bedrijven die internationale verdragsverplichtingen ontduiken? Een bedrijf kan niet de verdragsverplichtingen schenden, maar wel de nationale uitvoeringswet. Een dergelijke schending kan tot gevolg hebben dat het bedrijf kan worden vervolgd met de daarvoor bestaande nationale procedures die in de uitvoeringswet zijn aangegeven. De Nederlandse wetgeving voorziet niet in de mogelijkheid om unilateraal maatregelen te treffen die buiten het kader van de eigen, nationale jurisdictie liggen. Dat wil zeggen dat Nederland niet kan optreden tegen onderdanen en bedrijven van andere staten. De handhaving van internationale verdragsregels is in eerste instantie een aangelegenheid voor de betrokken lidstaat zelf.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Dit begrijp ik, maar dit heb ik niet gevraagd. Ik heb gevraagd of Nederland ook datgene kan doen wat de Amerikanen kennelijk wel kunnen en mogen, namelijk een bedrijf boycotten als men de stellige indruk dan wel de bewijsvoering rond heeft dat dat bedrijf, dat in een andere land is gevestigd, de bepalingen van het chemisch-wapenverdrag heeft overtreden.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

De maatregelen die de Verenigde Staten in dat verband nemen zijn kennelijk van andere aard dan die welke binnen het kader van deze uitvoeringswet en dit verdrag vallen. Ik ken die maatregelen niet. Als het echter gaat om maatregelen binnen het kader van dit verdrag en deze uitvoeringswet, moet het antwoord "neen" zijn. Het kan echter ook gaan om andere maatregelen, om maatregelen die ik niet ken. Dergelijke maatregelen zouden dan in ieder geval buiten het kader van dit verdrag en deze wet liggen.

U heeft mij ook nog gevraagd hoe het mogelijk is dat in het geval er sprake is van een staat van doorvoer een andere situatie ontstaat. In de tekst wordt gesproken van: een staat die partij is bij het verdrag, tenzij de stoffen bestemd zijn voor doorvoer naar een andere staat. Met "doorvoer naar een andere staat" wordt bedoeld een staat die geen partij is bij het verdrag. Uw interpretatie is in die zin juist, dat er geen sprake is van ongelijkheid. Het gaat hierbij om doorvoer naar een andere staat, die geen partij is bij het verdrag.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Dat klinkt heel logisch, maar u doet er toch goed aan om nog even zorgvuldig naar de wettekst te kijken. Naar mijn gevoelen bevat de wettekst zelf die differentiatie niet die u nu aanbrengt en die mij heel logisch lijkt. Er wordt gewoon over doorvoer gesproken, naar welke staten dan ook.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Dat zeg ik u toe. Dit is mijn interpretatie. Mocht daar een misverstand uit blijken of uit kunnen ontstaan, dan is het van belang dat dit zo spoedig mogelijk wordt ontdekt. Naar mijn informatie is deze interpretatie evenwel de juiste.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Nogmaals, dat lijkt mij heel logisch. Het lijkt mij evenwel goed dat er volstrekte eenduidigheid over bestaat, omdat hiermee ook de rechtszekerheid van bedrijven gemoeid kan zijn.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Daar ben ik het absoluut mee eens.

Er is gevraagd hoe ver de verantwoordelijkheid van exporterende bedrijven gaat bij de opgave van de eindbestemming. Hiervoor geldt de regel die van toepassing is op de eindbestemmingsproblematiek ter zake van de export van strategische goederen. Dat wil zeggen dat de exporteur op basis van de hem of haar beschikbare gegevens redelijkerwijs ervan mag uitgaan dat de aangegeven eindbestemming ook de werkelijke eindbestemming is.

Ik hoop dat ik de vraag over het stoffenprotocol en de consequenties daarvan voor de bedrijven voldoende heb beantwoord. Het heeft alleen betrekking op de organische stoffen. Wij houden inderdaad de vinger aan de pols dat dit goed loopt.

Voordat ik een antwoord gaf op het amendement van de heer Van den Doel dat wel is ingediend met betrekking tot de hoeveelheid stoffen, wilde ik even ingaan op de vragen omtrent de administratieve lasten en de maatregelen die wij daartoe nemen. Hij heeft gevraagd naar de gelijkschakeling van certificaten en etiketten en de vergelijking met dezelfde chemische stoffen. Het laatste is niet zozeer het geval als wordt verondersteld. Er is ook sprake van een verschillend gebruik en een verschillende zwaarte van regime bij het gebruik van de stoffen. Er wordt gekeken naar een zodanige afstemming van de etikettering en certificering dat het zo praktisch mogelijk is te hanteren.

Wat de overige punten betreft van efficiency in relatie tot effectiviteit, is er sprake van intensief overleg met het bedrijfsleven over de totstandkoming en de werking van de uitvoeringswet. Ook is er sprake van een actief voorlichtingsbeleid vanuit de overheid met brochures en voorlichtingsdagen. Wij proberen in het kader van het terugdringen van administratieve lasten alert te zijn op de mogelijkheden om indien noodzakelijk maatregelen zodanig uit te breiden dat de lasten zo gering mogelijk zullen zijn. Overigens wijst een grove berekening uit dat met de twee onlangs aangenomen wetten, de Wet chemische stoffen en de Wet chemische wapens, zo'n vijf tot zeven dagdelen per jaar zijn gemoeid. Bij deze wet heeft u kunnen constateren dat een vrij kleine groep te maken heeft met structurele aangiften en verklaringen en dat een grotere groep te maken heeft met een eenmalige of zeer beperkte opgave van informatie.

Er is een amendement voorgelegd in verband met de tekst die betrekking heeft op de hoeveelheid die een inrichting mag produceren. Er is gevraagd om daar een strakkere regel voor te hanteren. Voorzien wordt in een kennisgevingsverplichting voor het produceren in laboratoria, met uitzondering van ziekenhuislaboratoria, van minder dan 100 gram lijst 1-stoffen. De uitvoeringswet zondert conform het verdrag het produceren van lijst 1-stoffen in laboratoria in hoeveelheden van minder dan 100 gram uit van de verbodsbepalingen, maar – dat is het meest essentiële – alleen en voor zover deze produktie wetenschappelijk onderzoek, medische doeleinden of farmaceutische doeleinden dient. De vrijstellingsnorm van 100 gram is tussen verdragspartijen overeengekomen als een aanvaardbaar evenwicht. Enerzijds wordt toepassing van lijst 1-stoffen voor wetenschappelijk onderzoek, farmaceutisch onderzoek en medische doeleinden niet onnodig belemmerd, en anderzijds wordt geen onaanvaardbaar risico gelopen, in relatie tot de doeleinden van het verdrag. Nu komt het: de produktie voor alle andere genoemde doeleinden, ongeacht de hoeveelheid, dus ook onder de 100 gram, is conform het eerste lid van artikel 3 verboden. De produktie van lijst 1-stoffen voor andere dan de genoemde doelstellingen in een laboratorium door particulieren is dus strafbaar.

De heer Van den Doel (VVD):

Daar ging het mij om. Vanavond zijn door verschillende collega's de ontwikkelingen in Japan aan de orde gesteld. We hebben het hier over een verdrag tussen staten, waarbij wij op terroristische groeperingen geen greep hebben. Ik kan niet uit de uitvoeringswet halen dat een particulier die een huislaboratorium heeft, en zegt dat hij daarin voor farmaceutische doeleinden iets aan het ontwikkelen is, strafbaar is. Die aanscherping heb ik met mijn amendement nu juist willen aangeven. Het gaat mij dus niet om een aanscherping voor bedrijfsleven of ziekenhuizen, maar om een aanscherping voor die categorie die ik net opnoemde, die probeert een legale weg te vinden om toch iets te produceren. Het gaat mij erom, voor die categorie een wettelijke term tot vervolging te vinden. Uit uw antwoord is mij op dit moment nog niet helemaal duidelijk, dat dit in de uitvoeringswet zoals die er ligt, niet mogelijk is. Als ik bij een woning aanklop omdat ik een bepaalde verdenking heb, en men zegt dat die meneer aan het experimenteren is voor farmaceutische doeleinden, dat hij een eigen bedrijfje heeft en onder de norm zit, gaat hij vrijuit.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Zeggen dat het voor farmaceutische doeleinden is, is één ding, maar het kunnen aantonen is iets anders. U zegt dat het de mogelijkheid biedt van illegaliteit. Door het toepassen van het amendement wordt die garantie bepaald niet gegeven. Immers, een particulier of een niet-onverdacht laboratorium dat met misbruik van de term medisch onderzoek, farmaceutisch onderzoek of anderszins een stof wil maken zal, als dat moet worden opgegeven, ook de legaliteit niet kiezen. Met andere woorden: je lost de illegaliteit van het probleem niet op.

De heer Van den Doel (VVD):

Daar ben ik het mee eens. Ik heb ook gezegd dat we niet moeten denken dat we door het enkele feit dat we dit aanscherpen, dit soort activiteiten kunnen voorkomen. Maar ik zie het wel zo dat we de zaak dichttimmeren: iedereen, ook laboratoria, met uitzondering van de ziekenhuizen, zal de verplichting aan de minister hebben om aan te geven dat men daarmee bezig is. Met andere woorden: iedereen die zich niet heeft gehouden aan de regel, is sowieso strafbaar. Er hoeft niet eens te worden bewezen of hij medisch, farmaceutisch of hoe dan ook bezig is; hij is strafbaar voor het enkele feit dat hij zich niet aan de opgaveverplichting heeft gehouden. Ik weet dat het een aanscherping is, die verder gaat dan het verdrag, maar het verdrag is destijds niet gemaakt om rekening te houden met ontwikkelingen zoals we die nu meemaken. Het verdrag geldt tussen staten. Ik beoog met dit amendement, wellicht een leemte op te vullen en de wet zodanig dicht te timmeren, dat elke particulier of groepering die op dit gebied iets wil, bij voorbaat strafbaar is.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Ik vraag mij alleen af, of u dat bereikt met het amendement. Om te beginnen is sprake van vrijstelling voor laboratoria met de strikte toepassing van de doelstellingen die ik heb genoemd. Er is een geringe marge gegeven om het in ieder geval voor die laboratoria mogelijk te maken, zonder gigantische rompslomp onderzoek te blijven doen. U zegt dat u wilt voorkomen dat andere dan die laboratoria gebruik maken van die 100 gram ruimte. Het ìs al verboden om dat te doen in laboratoria, tenzij sprake is van de doelstellingen die ik net aangaf. Als er sprake is van illegaal gebruik van de criteria die ik heb genoemd, dan moeten wij ons afvragen hoe effectief een amendement is dat opgave noodzakelijk maakt. Particulieren die willens en wetens de illegaliteit zoeken, zullen niet tengevolge van zo'n artikel tot opgave overgaan. Ik vind de uitwerking van het amendement niet effectief. Het nadeel is dat een grote groep bedrijven, die volstrekt te goeder trouw en op goede wijze werken, getroffen wordt door extra scherpe regelgeving.

De heer Van den Doel (VVD):

Wat weegt het zwaarst, dat is dus de afweging die wij moeten maken. Het gevaar dat wij zien, is op geen enkele wijze goed afgedekt. Wij moeten zowel nationaal als internationaal naar mogelijkheden zoeken om tegen de door mij geschetste ontwikkelingen op te treden. Ik zie dit als een zeer beperkte mogelijkheid in het kader van deze uitvoeringswet.

Mevrouw Roethof (D66):

Mijnheer de voorzitter! Met de laatste opmerking van de heer Van den Doel zijn wij het volledig eens. Wij zijn geschrokken van de terroristische aanslagen met gifgassen en dat dwingt ons hierover beter na te denken. Ik vraag me alleen af welke administratieve last dit tot gevolg heeft zowel voor individuen als voor de overheid. Ik kan dat eigenlijk niet zo goed overzien.

De heer Van den Doel (VVD):

Het betreft alleen een verplichting tot opgave. De administratieve lasten zijn zeer beperkt. Er moet slechts eenmaal worden opgegeven dat men een laboratorium heeft en dat men daarin met een bepaalde stof bezig is.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

De heer Van den Doel zegt dat het om een eenmalige administratieve verplichting gaat. Ik wijs hem erop dat er voor de produktie, dus voor het gebruik van een bepaalde stof andere regels gelden. Wij moeten nagaan of wij een groot aantal te goeder trouw werkende en nuttige bedrijven met deze meldingsplicht moeten belasten. Dit dienen wij af te zetten tegen de geringe betekenis die dit amendement heeft voor het te bereiken doel. De essentie van de problematiek is dat er misbruik wordt gemaakt van het onderzoek voor farmaceutische of medische doeleinden. De categorie die dergelijk misbruik op het oog heeft, vang je niet met een meldingsplicht. Als men de illegaliteit zoekt, zal men dat onderzoek zeker niet melden. Kortom, het gevolg van aanneming van het amendement van de heer Van den Doel is dat een grote groep te goeder trouw werkende laboratoria die bezig zijn met een geringe hoeveelheid van de genoemde stof op grond van deugdelijke criteria, belast worden met extra regelgeving. Naar mijn mening is dit amendement een weinig effectief middel om de kleine groep te kwader trouw werkende individuen te vangen.

De heer Houda (PvdA):

Ik heb er begrip voor dat de heer Van den Doel de goeden onder kwaden wil laten lijden. Ik pleit zelfs voor een strengere regime op dit punt. Ik meen dat de daarmee gepaard gaande stijging van de administratieve lasten overkomelijk is. Ik heb niet veel waardering voor de redenering van de staatssecretaris dat een verplichte melding tot gevolg zal hebben dat de kwaadwillenden hun activiteiten illegaal zullen voortzetten. Wij beschikken nu over een goed verdrag om de zaken in ons land naar behoren te regelen. Daarbij is invoering van een meldingsplicht, met uitzondering van de ziekenhuizen, zeker nuttig.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Ik wijs erop dat het hier niet gaat om een eenzijdige afspraak in onze uitvoeringswet. Het gaat om een overeengekomen aanvaardbare zaak tussen de verdragspartners onderling, waarbij een heel nauwkeurige afweging is gemaakt. Daarbij ging het enerzijds om de mogelijkheid van de toepassing van lijst 1-stoffen voor te goeder trouw geldende laboratoria en anderzijds om het risico. Nogmaals, met nadruk is door mij de waarde van het amendement gemeld als het gaat om die 100 gram met betrekking tot bedrijven die te kwader trouw zijn. Tegen deze achtergrond lijkt het mij alleszins gerechtvaardigd om dit overeengekomen compromis te handhaven.

De heer Houda (PvdA):

Ik meen dat het met betrekking tot dit onderwerp gaat over de uitvoeringswet en niet over het verdrag. Nu zegt de staatssecretaris dat het niet zo geregeld kan worden als de heer Van den Doel heeft voorgesteld omdat het hierbij gaat over het verdrag. Misschien heb ik dat verkeerd begrepen.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

De uitvoeringswet is op een aantal punten een uitwerking van het verdrag. In het verdrag is een aantal elementen overeengekomen, waaronder de definitie van de chemische stoffen – de stoffen die op de lijsten 1, 2 en 3 staan – en de toepassing van de beperking daarvan.

Hiermee ben ik gekomen aan het eind van mijn betoog.

De voorzitter:

Bestaat er behoefte aan het houden van een tweede termijn?

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik heb geen behoefte aan het houden van een tweede termijn. Door mij en door verschillende collegae zijn vragen gesteld over het binnentreden van privéwoningen. Tot nu toe hebben de staatssecretaris en de minister daar niets over gezegd. De staatssecretaris heeft alleen gezegd dat inspecties geschieden volgens de bepalingen in het verdrag. Wat daarin staat is ontoereikend. Ik weet nog niet hoe het nu gaat bij het binnentreden van privéwoningen.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

De verdragsbepalingen hieromtrent en de regels die daarbij worden gehanteerd, anders dan de afwijking waarover gesproken is, vallen inderdaad onder de algemene verdragsregels. Op de vraag over de maatregelen die zoveel mogelijk garantie moeten bieden voor de bescherming van de privacy en het handelen met zorgvuldigheid bij de binnentreding kan ik antwoorden dat er twee elementen bij worden gehanteerd. Ten eerste is dat de verplichting tot identificatie en ten tweede de verantwoording achteraf. Door dit verdrag en de uitwerking daarvan in de uitvoeringswet is de situatie in die zin gewijzigd dat er ten opzichte van de mogelijkheden die er zijn bij normale binnentreding volgens het strafrecht geen sprake behoeft te zijn van machtiging in verband met de bijzondere omstandigheid die het onderzoek – door de uitdagingsinspectie – met zich brengt. Dat geldt dus alleen voor die internationale interventie. Het geldt dus niet voor andere omstandigheden. Dat is mijn antwoord. Op vragen over de spelregels die voortvloeien uit de verdragsbepalingen als zodanig die uitgewerkt worden in de verdere uitvoering van de OPCW via de voorbereidingscommissie zou de heer Van Mierlo nader in moeten gaan.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Stel dat er overgegaan wordt tot inspectie. We hebben het dan over grote bedrijven. Zij hebben middelen genoeg om waar dan ook aan te kloppen. Maar bij minderen, bij burgers, komt de Nederlandse overheid er ineens op geen enkele manier aan te pas.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Niet als het een inspectie betreft van de OPCW anders dan wanneer er inderdaad sprake is geweest van raadpleging van het begeleidingsteam. Het gebeurt op aanwijzing van een verdragspartij en de OPCW is in die situatie dus bevoegd, binnen een kader van regels en afspraken volgens het verdrag, om de beslissing te nemen om die inspectie uit te voeren.

Nogmaals, als u verder wilt ingaan op de aard van het verdrag en de wijze van voorbereiding, zal ik aan minister Van Mierlo moeten vragen om hier nader op in te gaan.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Voorzitter! Ik kan kort zijn in tweede termijn. Het gaat hier om een onderwerp waarover in de Nederlandse politiek zeer veel eensgezindheid bestaat. We kunnen dat natuurlijk onderstrepen met alle vreugde die hierbij past. Deze geeft echter ook verplichtingen ten opzichte van onze verdere inzet over de grens.

Het is zeer duidelijk dat we het op het punt van voldoening over het tot stand komen van het verdrag en trouwens ook over de vestigingsplaats Den Haag eens zijn. Ook uit de oppositie werd hier vreugde over uitgesproken. Ik bedoel in dit verband de oppositie ten tijde van het nemen van de desbetreffende besluiten, dus collega Van den Doel.

Bij het verdrag zelf, de inzet van Nederlandse zijde, denk ik zeker ook aan de werkers in het veld die bij het onderhandelingsproces betrokken zijn geweest en bij de vestiging van de organisatie voor het verbod van chemische wapens in Den Haag.

Dit geeft tegelijkertijd verplichtingen om verder te werken. Dit was ook het hoofdpunt van mijn bijdrage in eerste termijn. Ik wil mijn erkentelijkheid uitspreken voor de duidelijke antwoorden en toezeggingen die we op het punt van de beide bewindslieden hebben gekregen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft verzekerd dat wij bij de toepassing van artikel III van het verdrag niets op te biechten zullen hebben.

Wat betreft het punt van het verder werken moeten we ervoor zorgen dat, ook zolang nog niet de hele wereld betrokken is bij dit verdrag, het euvel van de chemische wapens zoveel mogelijk wordt teruggedrongen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op dat punt zowel de inspanningen voor verdere ratificatie, inwerkingtreding, onderstreept als een ander punt waar mijn fractie nog speciaal de aandacht voor wilde vragen. Dit is de waarde van de Australië-groep, van de exportcontroles. Het is zaak om er in ieder geval voor te zorgen dat landen die nog geen partij zijn bij het verdrag, via de exportcontroles worden weerhouden van de verleidingen van het maken of in voorraad houden van chemische wapens. De minister zei zoëven: landen die nog geen partij zijn bij het verdrag. Ik zou dat eigenlijk willen aanvullen in de zin van: landen die nog geen partij zijn bij het verdrag dan wel landen waarvan om andere redenen niet echt verzekerd is dat zij het verdrag zullen naleven. Ook op dat punt betuig ik dus mijn erkentelijkheid voor de toezegging. Mijn fractie heeft overwogen op dit punt met een motie te komen, maar gegeven de duidelijke toezegging van de minister van Buitenlandse Zaken hebben we daar geen behoefte meer aan.

Ik wil nog een enkele opmerking maken over het verder werken. Het betreft uiteraard de opruiming, waaronder die in het gebied van de vroegere Sovjet-Unie. Er is ook door collega's gesproken over het ondersteunen daarvan, over de mogelijkheid industrieën die chemische wapens produceren te "converteren", zoals het heet in het verdrag, in bonafide chemische industrie. In dit verband wil ik er uitdrukkelijk op wijzen, dat de leden 13 en 14 van artikel V van het verdrag mijns inziens terecht zeer terughoudend zijn tegenover deze conversiemogelijkheden van industrieën. Als het bij wijze van uitzondering – er staat letterlijk "in uitzonderlijke gevallen" – toch dringend noodzakelijk is, dan mag in ieder geval geen reconversie in de verkeerde richting mogelijk zijn. Dat lijkt mij iets wat wij in de contacten, in het onderhandelingsproces dat voornamelijk met de Russische Federatie zal worden gevoerd, in het oog moeten houden.

De toezegging van de minister over de uitvoeringswetgeving van de Nederlandse Antillen en Aruba vond ik iets minder helder. Zeker, dwingen kan niet. De wil bestaat ongetwijfeld om zich niet aan dit verdrag te onttrekken. De minister sprak over aanmoedigen, aansporen en helpen. Het was mij liever geweest als wij op basis van overleg met de partners in het Koninkrijk konden weten wanneer de voltooiing van die uitvoeringswetgeving daar wordt voorzien. Op dat punt stel ik een verdere precisering op prijs. Mocht die vanavond niet te geven zijn, dan worden wij wel graag op de hoogte gehouden. Nu wij hier spreken over een verdrag voor het Koninkrijk als geheel – wij zeggen allemaal dat het voor de hele internationale gemeenschap van belang is – lijkt het mij goed de vinger aan de pols te houden.

Ten slotte wil ik de kwestie van de verblindende wapens en de landmijnen uitdrukkelijk onderstrepen. In een stuk dat ik hier voor mij heb van het Internationale Comité van het Rode Kruis van februari 1995 wordt uitdrukkelijk gezegd, dat op de in september/oktober te houden "review conference" over de uitbanning van ongewenste conventionele wapens een inzet van alle landen nodig is. Er wordt een aantal landen genoemd dat zich op dit gebied al zeer heeft ingezet. Daar staat Nederland helaas niet bij. Misschien is Nederland over het hoofd gezien bij de opstelling van dit rijtje van landen. Hoe dan ook, het is belangrijk genoeg om ook op dit punt te zeggen dat de vreugde over het nieuwe dat dit verdrag in een goede richting brengt, tegelijkertijd een verplichting voor ons inhoudt om verder te werken aan het terugdringen van mensonterend geweld door de formele en de helaas talrijke informele oorlogen.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun uitgebreide beantwoording. Er is alom tevredenheid: na zoveel jaren is er een verdrag en in Nederland zijn wij zover dat wij het kunnen ratificeren. Uit alle vragen die vanavond zijn gesteld, bleek echter zorg, niet zozeer over Nederland, maar wel over de voortgang van het proces. In die context heb ik namens mijn fractie vragen gesteld. Op dit moment concentreert een ieder in de internationale gemeenschap zich op de conferentie over het non-proliferatieverdrag. Ik hoop dat een succesvolle afronding daarvan op 12 mei zal worden gevolgd door ratificering en inwerkingtreding van dit verdrag. In deze context wil ik terugkomen op een aantal vragen, juist op het gebied van de voortgang van dat proces, die volgens mij slechts gedeeltelijk of helemaal niet zijn beantwoord.

Wat is volgens de minister van Buitenlandse Zaken de inzet van de Europese Unie bij dit dossier? Als wij met het gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid daadwerkelijk iets concreets van de grond willen krijgen en als de Unie binnen de internationale gemeenschap iets wil betekenen, dan kunnen wij op dit gebied toch iets doen? Over de bilaterale inzet van de Nederlandse regering gericht op de landen die het verdrag nog niet hebben ondertekend, zegt de minister van Buitenlandse Zaken dat wij alles zullen doen wat mogelijk is. Met dat antwoord ben ik natuurlijk blij. Suriname, Buthan, Mozambique en andere landen hebben echter niet ondertekend. Uit het ondertekenen van een verdrag blijkt toch de intentie van een land. Dat land is het dan eens met de intentie van het verdrag om een verbod te realiseren. Ratificering is een ander traject. Als landen niet ondertekenen is dat een bepaald signaal. Ze twijfelen blijkbaar aan het verdrag zelf.

In de nota naar aanleiding van het verslag zegt de regering, dat exportcontroles en politieke isolatie als de beste drukmiddelen ten opzichte van staten die het verdrag niet willen ondertekenen gebruikt kunnen worden. Wat betekent dit concreet?

Voorzitter! De minister van Buitenlandse Zaken is ingegaan op de mogelijke steun van Nederland en de Europese landen in de richting van Rusland en de voormalige Sovjet-Unie. Blijkbaar vindt er al een voorstudie bij de diverse ministeries plaats. Hij noemde daarbij een bedrag van 30 mln. Waarop is dat gebaseerd? Waarom is het niet 10, 20 of 40 mln.? Gaat het alleen maar om financiële bedragen of wordt ook aan een andere vorm gedacht?

Voorzitter! Ik kom nog terug op de toezegging, die de internationale gemeenschap van Rusland gehad zou hebben dat op het gebied van de voormalige Sovjet-Unie buiten Ruslands territoir geen chemische wapens opgeslagen zouden zijn. De berichtgeving uit Moskou is in het verleden niet altijd even betrouwbaar gebleken. Zijn er belemmeringen om rechtstreeks aan de verschillende Sovjetrepublieken te vragen of zij chemische wapens hebben opgeslagen en of zij op dat gebied problemen hebben?

Voorzitter! Ik heb geen antwoord gehad op mijn vraag over de onderzoeksinstituten. Er zijn er nogal wat in Rusland. Bij de SALT-verdragen hebben wij indertijd ook zo iets meegemaakt. Al die wetenschappers werden van de ene op de andere dag brodeloos. Vanuit de internationale gemeenschap is toen het initiatief gekomen om die wetenschappers op een andere manier in te zetten. Daarvoor is een plan ontworpen. Zou dit ook op dit gebied niet moeten gebeuren? Het gaat om forse onderzoeksinstituten, waar veel potentieel aanwezig is. Ik wees al op het gevaar van brain-drain naar landen die het verdrag niet willen tekenen of ratificeren.

Voorzitter! Er is nog geen duidelijkheid gekomen over het optreden van de OPCW. In de memorie van toelichting lees ik, dat de OPCW zonder meer kan optreden als het gaat om schendingen van het verdrag. Is daarvoor geen aparte resolutie van de Veiligheidsraad nodig? Ik denk dan aan die landen die geen verdragspartners zijn. Als het gaat om de termijn voor het sturen van een onderzoeksmissie en het gelijk uitrukken naar aanleiding van een initiële melding is de vraag belangrijk of hiervoor een extra mandaat van de Veiligheidsraad nodig is. Als dat het geval is, dan kost dat altijd extra tijd. Dat vermindert de slaagkans van een missie.

Voorzitter! Ik handhaaf mijn amendement. Ik verzoek de staatssecretaris de komende dagen een schriftelijke toelichting te geven op de vraag, wat de extra werklast is van die laboratoria die eronder gaan vallen. Zij heeft mij nog niet overtuigd. Zij wees erop, dat de werklast betrekkelijk is; het gaat maar om vijf à zeven werkdagen per jaar voor grote bedrijven. Ik kan mij niet voorstellen, dat een dergelijke initiële maatregel zoveel extra werk met zich brengt. Daarom wil ik onderstrepen dat het amendement niet primair is bedoeld om bonafide laboratoria met aangescherpte regels te confronteren. Het doel is heel anders. Het komt erop neer dat criminaliteit wordt bestreden en dat ontwikkelingen die wij wellicht nu nog niet kunnen voorzien, worden ingeperkt.

Voorzitter! Ik heb gevraagd om een evaluatie van de werklast voor het bedrijfsleven, op te stellen na drie jaar. Omdat ik wat dit betreft van de staatssecretaris geen duidelijkheid heb verkregen, wil ik de Kamer om een uitspraak vragen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de regelgeving en administratieve-lastendruk voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk dienen te worden beperkt;

spreekt uit dat de extra regelgeving voor het bedrijfsleven, voortvloeiend uit de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens, wordt geëvalueerd drie jaar nadat de wet van kracht is geworden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Doel, Roethof en Houda. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (23910, R1515 en23911 ).

Mevrouw Roethof (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ook ik dank de regering voor haar antwoord. Ook ben ik dankbaar voor de toezegging dat wij waar het maar kan landen zullen overhalen om te ratificeren. Immers, het gaat om het bevorderen van de universaliteit van het verdrag. Daarna, bij de eerste toetsingsconferentie die over vijf jaar zal worden gehouden, moet worden getracht om tot een nog indringender verificatieregime te komen. Wij kunnen ons goed vinden in deze lange-termijnvisie van de minister. Ook zijn wij verheugd over de toezegging die hij heeft gedaan dat nieuwe diplomatieke pogingen zullen worden gedaan om de patstelling rond het NPV en het chemisch-wapenverdrag in het Midden-Oosten te doorbreken. En passant heeft de minister een nieuw doel geïntroduceerd; na de kernwapenvrije zone hebben wij nu ook de massavernietigingswapensvrije zone.

Voorts stond de minister uitgebreid stil bij de noodzaak tot ratificatie door de Russische Federatie. Zolang Rusland over voorraden beschikt, zal dat een remmend effect hebben op andere landen om zich van hun wapens te ontdoen, zo stelde de minister. Ik heb goed tot mij laten doordringen wat hij heeft toegezegd in verband met financiële bijdragen bij het opruimen van chemische wapens op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie. Toch lijkt het mij nuttig om zijn positieve intentie kleine vleugels mee te geven en daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

in het besef dat Nederland een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van de Chemische Wapens Conventie;

overwegende, dat het succes van deze conventie staat of valt met de ratificatie van Rusland;

overwegende, dat er ten minste 1 miljard dollar nodig zal zijn voor de vernietiging van alle Russische chemische wapens;

verzoekt de regering om extra inspanningen om de vernietiging van chemische wapens op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie te realiseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Roethof, Van den Doel en Houda. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (23910, R1515 en23911 ).

De heer Houda (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! In eerste instantie ben ik vergeten de bewindslieden te danken voor hun antwoorden op de schriftelijke inbreng van de fractie van de PvdA. Ook de vanavond gegeven antwoorden stemmen ons tot tevredenheid.

De heer Van den Doel heeft in verband met de internationale inspecties aandacht gevraagd voor het eventueel binnentreden van woningen in Nederland. Ik ben het wat dit betreft volkomen eens met de opvatting, weergegeven door de minister. Het verdrag gaat boven de eigen wet. En het is de bedoeling, dat verrassing inderdaad mogelijk is. Dat staat in het verdrag en daar moet iedereen zich aan houden, en niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten. In die zin ben ik het dus niet eens met de heer Van den Doel, die zegt dat wij toch moeten nagaan, in hoeverre dit in strijd is met onze eigen Grondwet. Alles goed en wel, maar het verdrag gaat daarboven. Bovendien kunnen wij ons niet laten leiden door de constituties van andere staten, die internationale inspectie misschien niet toestaan. Wij hebben met onze eigen wet te maken, maar een internationale wet, een verdrag, gaat daarboven. Ik vind dat wij dit moeten respecteren, zodat het in dit geval wel degelijk mogelijk moet zijn om een Nederlandse woning binnen te treden als er sprake is van een verdachte situatie waarbij chemische wapens in het geding zijn.

Dan wil ik nog even reageren op het amendement van de heer Van den Doel over het verplichten voor laboratoria tot het doen van een opgave. Het gaat alleen om een meldingsplicht; ook ik zou graag weten wat de un-losses zijn; ik heb ze op dit moment niet voor ogen en eerlijk gezegd lijkt het mij een beetje overdreven om deze term te gebruiken. Ik ben het ook niet eens met het gebruik van de term "illegaliteit", want dan zouden alle laboratoria bij voorbaat verdacht zijn. Ik ben hier nog niet uit, ik wacht voor het bepalen van mijn standpunt op de schriftelijke reactie op wat de heer Van den Doel heeft gevraagd.

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! De heer Hirsch Ballin heeft nog eens gewezen op de situatie op de Nederlandse Antillen en Aruba. Hij vond dat ik daarover weinig overtuigend heb geantwoord. Maar ik heb niet meer tot mijn beschikking dan de absoluut vaste wil om zo snel mogelijk hulp te bieden. Zij hebben een grote achterstand op het punt van de uitvoeringswet en die kwestie is ook vrij gecompliceerd. Het is niet voldoende om daarop te wijzen, wij zullen ook helpen. Zodra ik een datum weet waarop de uitvoeringswet daar gereed is, zal ik het laten weten. Op dit ogenblik kan ik het niet zeggen.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Misschien mogen wij het ook vernemen, als er over enige maanden nog geen datum te noemen is. Ik wil hierbij graag betrekken wat de minister zojuist zei over achterstand bij de uitvoeringswetgeving. Die achterstand is mij bekend. Voor de wetgevende afdelingen van die landen is het natuurlijk een hele last in verhouding tot hun omvang: al die verdragen, die ook nog eens uitvoeringswetgeving binnen de eigen staatsrechtelijke systemen vereisen. Dat was trouwens ook precies de reden waarom wij eerder in het verslag de mogelijkheid van een vrijwillige rijkswetregeling hebben gesuggereerd. Het zou goed zijn als de minister van Buitenlandse Zaken het algemene probleem van de grote werkdruk bij uitvoeringswetgeving op de Nederlandse Antillen en Aruba ter zake van verdragen waaraan het Koninkrijk als geheel is gebonden, wil bespreken om na te gaan of misschien een heel specifieke vorm van samenwerking daarop moet worden losgelaten, om het mogelijk te maken dat er op redelijke termijn kan worden voldaan aan internationale verplichtingen, zonder dat de rest van de wetgeving ontwricht raakt.

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Ik knoop dat graag in mijn oren. Wij komen binnenkort toch te spreken over de situatie op de Antillen en Aruba. Het is een belangwekkend punt en ik vind dat wij verplicht zijn om daaraan maximaal en misschien effectiever dan nu mee te werken.

Nederland is misschien niet vermeld bij het protocol inzake lasers en landmijnen, maar dat is volkomen onterecht, want Nederland spant zich op beide terreinen in. Die houden natuurlijk heel nauw verband met het verdrag dat wij vandaag bespreken; het gaat om een zelfde problematiek. Het Zweedse voorstel over de lasers wordt door ons krachtig gesteund, zoals ik al zei. Ook bij het protocol landmijnen worden door Nederland op verschillende punten initiatieven genomen.

De heer Hirsch Ballin heeft nog eens terecht gewezen op de grote terughoudendheid die bij conversie aan de dag moet worden gelegd. Ik herhaal het nog eens. Het belangrijkste gevaar is de reconversiemogelijkheid. Het is ook om die reden dat het verdrag buitengewoon terughoudend is in het creëren van mogelijkheden en dat ik denk dat dit ook in de toepassing zo zal zijn.

De heer Van den Doel heeft gevraagd wat de inzet is van de Europese Unie op dit dossier. De Europese Unie heeft eerlijk gezegd al de nodige activiteiten ontplooid door in gezamenlijke actie de landen op te roepen, te blijven oproepen en druk uit te oefenen om toe te treden tot dit verdrag, om tot snelle ratificatie te komen. Ik heb ook de indruk dat dit doorgaat. Ook op dit moment wordt er door de Europese Unie à quinze in Moskou gedemarcheerd over het verkrijgen van een interpretatie van de Russen van het verdrag in onze richting.

De heer Van den Doel vroeg waar ik het bedrag van 30 mln. vandaan haalde. Dat is het bedrag dat door TNO is aangegeven bij een ontwikkeld project. Ik heb ook gezegd dat het puur indicatief is. Dat is het enige bedrag van die omvang dat ooit is genoemd. Ik kan nog absoluut niet zeggen of het dat bedrag zal zijn of iets meer of iets minder, want ik zou daarmee absoluut vooruitlopen. In elk geval is de Nederlandse regering vast besloten om de Russische Federatie op dit punt bij te staan. Hoewel ik niet beschik over de tekst van de motie van mevrouw Roethof, klonk zij mij als een welkome ondersteuning van het regeringsbeleid in de oren. Het zou ons gerieven als de Kamer dit tot uitdrukking brengt door deze motie aan te nemen.

De heer Van den Doel heeft ook gevraagd of wij niet aan de GOS-landen willen vragen of zij nu werkelijk geen chemische wapens hebben. Wij hebben op dit moment absoluut geen reden om aan te nemen dat het niet waar is wat zij zeggen. Bovendien staat in de verdragsbepalingen dat voormalige landen ze moeten terughalen, als ze er zouden zijn. Niettemin zeg ik hem toe dat wij er alert op zullen zijn. Wij zullen zien of er reden is om te gaan twijfelen aan die uitspraak, die overigens in allereerste instantie – dat is waar – van de Russische Federatie is. Ik zal nagaan of er mogelijkheden zijn om gebruik te maken van de wetenschappers uit de instituten. Die mogelijkheid is nieuw voor mij, maar als daar muziek in zit, zullen wij dat stuk graag spelen. Wij zullen zien wat wij op dit punt kunnen bereiken.

Ik kijk even naar de achterste rij, als ik zeg dat ik het gevoel heb dat de OPCW gemandateerd is tot inspecties bij verdragspartijen en dat er niet een extra resolutie van de Veiligheidsraad nodig is. Ik zie op de achterste rij geen tegenspraak, maar ik moet zeggen dat ik er niet zo zeker van ben dat dit zo is. Mocht het zo zijn dat ik mij vergis in de uitspraak nu, dan zal ik dit de Kamer laten weten.

Voorzitter! Hiermede heb ik mijn antwoorden gegeven.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Er resten mij nog twee punten. In de eerste plaats betreft dit het amendement. Mij is gevraagd om aan te geven wat precies de consequenties zijn voor de bedrijven die nu onder de vrijstelling van de 100 gram vallen. Ik zeg dit graag toe. Ik moet er wel opmerkzaam op maken dat het hier niet alleen gaat om een meldingsplicht, maar dat het gaat om het hele regime van de lijst 1-stoffen. Ik heb nog even gecheckt in hoeverre dit betrekking heeft op het verdrag als zodanig. Nu, dat is niet het geval.

Wat betreft de proportionaliteitsafweging ten aanzien van de effectiviteit van de 100 gram, als daar ook de kleinere laboratoria onder vallen, ten opzichte van het effect dat wordt verwacht ten aanzien van criminaliteitsbestrijding, merk ik het volgende op. Als je het internationaal bekijkt, is dat nogal omvangrijk, want dan gaat het om veel laboratoria, enz. Als wij het in Nederlandse begrippen bekijken, gaat het met name om de ziekenhuislaboratoria waarover is gesproken, als uitzondering op dit artikel. Ik wil precies aangeven wat de bedrijven moeten doen, als je de 100 gram-grens laat vallen en wat dit betekent voor met name die laboratoria. Wat ik al heb aangegeven – naar ik meen voldoende, maar misschien niet voldoende om te overtuigen – is het geringe effect dat het heeft op criminaliteitsbestrijding.

In de tweede plaats is een motie ingediend die mij vraagt om te komen met een evaluatie van de administratieve lasten als gevolg van deze wet. Ik kan mij voorstellen dat daar van de zijde van de Kamer ook de wet bij wordt betrokken die onlangs is aangenomen met betrekking tot de chemische stoffen, want ook daar heb ik de toezegging gedaan om de administratieve lasten goed in de gaten te houden.

Hoewel ik mij graag aangespoord voel door de ondersteuning van de Kamer, zoals de heer Van Mierlo dit noemde, kan ik zeggen dat enige spontaneïteit mijnerzijds hier wellicht tot de overtuiging kan leiden dat ik zeker de bedoeling heb om bij dit soort nieuwe regelgeving de evaluatie te plegen. Als de motie al wordt voorgelegd en aangenomen, dan zie ik het als een motie van ondersteuning en aansporing, en niet als een motie die nodig was, omdat ik de bedoeling niet had om zulks te doen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Indien de informatie van de zijde van de regering de Kamer bereikt vóór dinsdag aanstaande, kan er dinsdag aanstaande gestemd worden over de wetsvoorstellen. Is dat niet geval, dan zal dit op een later tijdstip moeten gebeuren.

Sluiting 23.20 uur

Naar boven