Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg over gelegenheidsarbeid (24026, nr. 3).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! De onrust en de onzekerheid in de sector groeit. De fractie van het CDA vindt dat het voorstel van de regering over de gelegenheidsarbeid dat nu op tafel ligt, de toets van de kritiek niet doorstaat. Het biedt geen structurele oplossing; het zal opnieuw grote problemen opleveren; het is, in verband met de ermee gepaard gaande lastenverzwaring en de stevige vergroting van de administratieve rompslomp, ook strijdig met het regeerakkoord, en het betekent het rondpompen van geld. Het komt voorts niet tegemoet aan het wegnemen van het bestaande concurrentienadeel en heeft uitvoeringstechnisch en controletechnisch een heleboel bezwaren. Daarbij komt nog de fraudegevoeligheid. Tot slot betekent het ook, dat de kosten van de administratieve rompslomp in geen verhouding staan tot de inkomsten uit premies.

De voorkeur van de CDA-fractie blijft uitgaan naar een premie- en belastingvrij bedrag van ƒ 3000 voor iedereen, zoals bij de alfahulpen. Helaas hebben wij daar bij het algemeen overleg nog onvoldoende draagvlak voor gekregen, maar misschien kan dat veranderen. Omdat wij niet voldoende draagvlak gekregen hebben, willen wij de bewindslieden nu reeds vragen ervoor zorg te dragen, dat de vier-wekenregeling een toepassing krijgt voor iedereen, eventueel met een uitzonderingsbepaling met betrekking tot bepaalde oogsten.

Voorzitter! Tot slot vraag ik in dit twee-minutendebatje de harde toezegging van de regering dat er in ieder geval in het komende seizoen geen twee verschillende regelingen van toepassing zullen zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de land- en tuinbouw een structurele regeling voor de seizoenarbeid is toegezegd die een oplossing biedt voor de problemen in de sector;

van mening, dat deze regeling afgestemd is op de in het ons omringend buitenland geldende regelingen;

van mening, dat het huidige voorstel ernstige verzwaring van de administratieve-lastendruk en een lastenverzwaring betekent en uit een oogpunt van arbeidsvoorziening ontoereikend is;

van mening, dat een algehele premie- en belastingvrijstelling voor ƒ 3000 de voorkeur verdient;

verzoekt de regering op de kortst mogelijke termijn een algehele vier-wekenregeling door te voeren, met mogelijke praktische aanpassingen voor de oogst van specifieke produkten waar deze regeling ontoereikend is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Linden. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (24026).

De heer Blauw (VVD):

Voorzitter! De gelegenheidsarbeid houdt ons al een poosje bezig. Wat dacht u van het volgende citaat: Is het niet mogelijk en zou u niet bereid zijn om ook in dezen aan een gunstige toestand mee te werken, dat vrouwen afzonderlijk in de bollenschuur werkzaam zijn en, zo gemengd personeel u gewenst voorkomt, dat bijvoorbeeld een beschaafde opzichteres aanwezig is? Gelegenheidsarbeidsproblematiek in 1906.

Wat dacht u van het volgende, namelijk dat de bedrijfsraad voor het bloembollenbedrijf een oproep doet aan de sector, om werkzoekenden in dienst te nemen met als tegenprestatie dat 50% van het inkomen boven het uitkeringsbedrag behouden mag worden? Gelegenheidsarbeidsproblematiek in 1938.

Nu even terug naar de werkelijkheid van vandaag, voorzitter. De VVD-fractie hecht eraan, en heeft waardering voor het initiatief van beide bewindslieden, dat dit probleem nu eindelijk eens structureel wordt opgepakt, inpasbaar binnen Europese richtlijnen. Wij hechten dan ook meer aan een goede regeling dan aan een snelle regeling. Er is in het vorige algemeen overleg toegezegd dat, zolang de nieuwe regeling er nog niet is, de oude regeling geldt. Daarover zou ik graag een paar opmerkingen willen maken ter afronding van deze korte inbreng.

Ten eerste zou ik van dit overleg gebruik willen maken, om werkgevers op te roepen, voor zover dat niet is gebeurd, hun vacatures nu te melden bij de arbeidsvoorziening.

In de tweede plaats zou ik de stelling willen betrekken dat de arbeidsvoorziening zich dan verplicht in de komende, plusminus, tien weken arbeid te garanderen.

Mijn derde opmerking betreft tevens het zwakke punt van de vorige periode. Indien mocht blijken dat solide vraag naar arbeid – waar een nette beloning tegenover staat, maar ook een flinke sanctie – noch vanuit de regio of vanuit het land, noch vanuit de Europese Unie gehonoreerd kan worden, dan zou twee weken voor aanvang van de oogst via arbeidsbemiddeling de Polen-regeling in werking dienen te treden. Daarop verkrijg ik graag een reactie van de bewindslieden.

Mevrouw Schimmel (D66):

Mijnheer de voorzitter! Er wordt een aparte regeling getroffen voor een bedrijfsvereniging om die in staat te stellen, groepen werknemers aan te wijzen die in aanmerking komen voor compensatie van betaalde premies voor werknemersverzekeringen, zoals scholieren, studenten en huisvrouwen.

Tijdens het algemeen overleg hebben wij onze bezwaren uiteengezet. Eerst een premie afdragen en daarna weer terug betalen is omslachtig en administratief ingewikkeld. Wij zouden wel willen weten wat de commissie ter vermindering van administratieve-lastendruk van een dergelijke regeling vindt. De gederfde premies komen gedeeltelijk en later volledig van het wachtgeldfonds van de bedrijfsvereniging: een koekje van eigen deeg. Dat was overigens niet de afspraak in het tuinbouwakkoord. Heeft de minister daarover naderhand overleg gepleegd?

Wij zijn in principe nog steeds voor die regeling van vier weken. De brief van de staatssecretaris van 26 januari over het Duitse systeem heeft ons er niet van overtuigd dat een dergelijk systeem in Nederland niet zou werken. In Duitsland is een aantal juridische moeilijkheden overwonnen. Daar is jurisprudentie ontwikkeld. Volgens de brief zit de ingewikkeldheid vooral in het feit dat de regeling kan samenlopen met andere regelingen voor marginale arbeid. Daardoor wordt het ingewikkeld en moeilijk handhaafbaar. In Nederland zouden wij dit kunnen voorkomen. In het commentaar van de Federatie van bedrijfsverenigingen op de uitvoeringstechnische kant van de vier-wekenregeling, staat dat die uitvoeringstechnische moeilijkheden overwonnen kunnen worden. Een premievrije proefperiode kan bijvoorbeeld worden opgelost en ook de administratie van de bedrijfsvereniging kan zodanig worden aangepast dat zo'n vier-wekenregeling kan gaan werken. Daarvoor is wel tijd nodig.

Een laatste bezwaar tegen voorgenoemde regeling van de staatssecretaris is de volgende. Ik vraag mij af of de compensatieregeling voor de agrarische sector voor studenten, scholieren en huisvrouwen, die hij creëert, de toets van de kritiek van de Raad van State op het punt van ongelijke behandeling kan doorstaan. Is dat advies er intussen al? De staatssecretaris had aangekondigd dat het half februari verwacht werd.

Ik vraag mij ten slotte af of het wel verstandig is om bij die premievrijstelling almaar degene die het werk gaat verrichten, centraal te stellen, de student, de scholier, de huisvrouw, de werkzoekende, of dat je moet kijken naar het werk als zodanig dat verricht moet worden. Ik verwijs weer naar het voorbeeld van de huishoudelijke arbeid. Een particulier hoeft geen loonbelasting, premie volksverzekering en sociale lasten af te dragen voor een hulp die niet meer dan twee dagen per week in de huishouding heeft gewerkt. Als zich in die woning ook nog een praktijkruimte bevindt, geldt die regeling ook nog als tenminste niet meer dan 40% van de arbeidstijd ermee is gemoeid. Blijkbaar zijn wij wel in staat om voor huishoudelijke arbeid iets dergelijks te definiëren maar niet voor andere soorten van marginale arbeid. Zouden wij niet als uitgangspunt de werkzaamheden als zodanig moeten nemen in plaats van de werknemer?

De heer Vreeman (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De vorige keer heb ik in het overleg gezegd, dat wij naar een praktische oplossing toe moeten: enerzijds moet die oogst op een goede manier gebeuren en anderzijds moet er ook recht gedaan worden aan de arbeidssituaties van werknemers die aan de slag moeten.

De redenering van de heer Blauw ligt wat dat betreft vrij voor de hand. In eerste instantie moet er een grote druk gelegd worden op werkgevers die echt hun vacatures moeten melden. Het gaat dan om een inspanning an de arbeidsvoorziening om dat voor elkaar te krijgen. Die wordt ondersteund door de maatregelen die er nu liggen. Ik kan mij voorstellen dat als dit niet lukt – en daar is een zekere ervaring mee – de grenzen verruimd worden. Maar een zekere mate van vrijblijvendheid rondom die vacaturemelding, mag uiteindelijk absoluut niet leiden tot het kiezen van de gemakkelijkste oplossing: de Poolse werknemers. Wat mij betreft, moet er zeer scherp gekeken worden naar het aangeven van vacatures en pas als de arbeidsvoorziening echt faalt en het niet lukt met de ondersteunende maatregelen en prikkels om werknemers uit Nederland of de EG te krijgen, mag die volgende fase in werking treden.

De heer Van der Linden (CDA):

Is de Partij van de Arbeid bereid om dat duidelijk te maken voordat de oogst begint en niet als de oogst al geruime tijd aan de gang is en de spanning in de bedrijven en de gezinnen er is?

De heer Vreeman (PvdA):

Tegen de tuinders zou ik willen zeggen dat ze zo snel mogelijk die vacatures moeten melden. Men heeft door de jaren heen toch ervaring om hoeveel arbeidsplaatsen het gaat. Een tijdspanne van veertien dagen lijkt mij bijzonder reëel om dat aan te geven. Wanneer blijkt dat de Nederlandse arbeidsmarkt geen oplossing kan geven, kunnen ze andere stappen nemen.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! De ervaringen van vorig jaar waren buitengewoon wrang voor de bedrijven. Ik stel nu vast dat de PvdA van mening is dat de bedrijven die van tevoren de vacatures hebben gemeld, die een inspanning hebben geleverd om aan mensen te komen en die voordat de oogst begint onvoldoende mensen van de bestaande arbeidsmarkt in Nederland kunnen aantrekken, de toegang moeten krijgen tot bijvoorbeeld Polen.

De heer Vreeman (PvdA):

Neen, in eerste instantie tot de Europese Gemeenschap. Dat ligt voor de hand.

De heer Van der Linden (CDA):

Zeker.

De heer Vreeman (PvdA):

Als een uiterste inspanning noodzakelijk is om uiteindelijk te kunnen oogsten, breekt nood natuurlijk wet. Wij moeten uiteindelijk streven naar structurele oplossingen, want dit is natuurlijk geen goede ontwikkeling. Maar je moet natuurlijk wel reëel zijn. De oogst moet op een goede manier kunnen plaatsvinden. Er ligt natuurlijk ook een absolute verant woordelijkheid voor de werkgevers. Zij moeten duidelijk zeggen welke mensen zij nodig hebben. Het proces van werving en organisatie moet op een goede manier mogelijk zijn.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik ben blij met deze koersverandering, voorzitter. Er is nu een ruime kamermeerderheid die de problemen niet meer bij de bedrijven legt. Voortaan wordt gezegd tegen de bedrijven: u heeft een verplichting, u moet vacatures melden, u moet een inspanning leveren. Als de arbeidskrachten niet geleverd kunnen worden uit de Nederlandse markt of uit de Europese markt, hebben de bedrijven het recht en de mogelijkheid om ook elders buiten de Europese Unie arbeidskrachten vandaan te halen voordat het seizoen begint.

De heer Vreeman (PvdA):

U zegt het steeds op een manier alsof u dat het beste vindt. Dat spreekt mij niet aan. Het gaat erom dat het accent op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt gelegd. Het heeft natuurlijk ook te maken met de prijs die wordt betaald en de mate waarin wordt geprobeerd een bijdrage te leveren aan de Nederlandse werkgelegenheidsproblematiek. Dat is de eerste prioriteit. Maar ik zeg er duidelijk bij: nood breekt wet in een bepaalde situatie. Als wij dat niet waarmaken, kan er een andere situatie ontstaan. Alle aandacht moet zijn gericht op het eerste deel van het proces. Ik zou niet graag de kanteling willen die enigszins ligt opgesloten in de redenering van de heer Van der Linden, waardoor het gaat zoals het altijd is gegaan. Dat spreekt mij niet aan.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik zeg niet dat dat het beste is. Ik praat uit ervaring. Ik ben het ermee eens dat eerst hier de inspanning moet plaatsvinden, ook met sancties. Vervolgens gaat het om de Europese Unie. Dat is prima. Vervolgens mag buiten de Europese Unie worden gekeken, zij het met de restrictie dat de problemen niet bij de bedrijven komen te liggen. Zij hebben voldaan aan hun verplichtingen en moeten dan het recht en de mogelijkheid hebben om voordat de oogst begint aan arbeidskrachten te komen.

De heer Vreeman (PvdA):

Het CBA zal de mate beoordelen waarin een reële inspanning is gepleegd en zal al dan niet beslissen tot het afgeven van een vergunning.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat laatste vind ik betreurenswaardig, voorzitter. De ervaringen met het CBA op dat punt zijn buitengewoon slecht geweest in het afgelopen jaar. Ik vind dat daar de verantwoordelijkheid niet mag worden neergelegd. De verantwoordelijkheid moet worden neergelegd waar zij thuishoort. Wij moeten ervoor zorgdragen dat de bedrijven die hebben geïnvesteerd in Nederland en die bedrijfsactiviteiten vervullen, ook de oogst kunnen binnenhalen. Natuurlijk moeten zij aan een aantal voorwaarden voldaan hebben. Daarmee ben ik het eens. Dat moet echter niet gebeuren via een toetsing door het CBA. Voordat die gereageerd hebben, is de oogst voorbij.

De heer Vreeman (PvdA):

Nu zegt u iets procedureels over de werkwijze van het CBA dat moet toetsen of ook de werkgevers in dit proces op een correcte manier hebben gehandeld.

De heer Van der Linden (CDA):

Vorig jaar hebben wij in deze zaal twee keer gedebatteerd, omdat het CBA en het RBA de ruimte niet gaven om te handelen naar bevind van zaken. Als de heer Vreeman de houding aanneemt die hij aanvankelijk aannam en die ik zeer prijs – een belangrijke positieve wijziging – dan zullen wij er in dit parlement wel uitkomen.

Staatssecretaris Linschoten:

Mijnheer de voorzitter! Ik ben het geheel met de heer Blauw eens dat wij primair moeten streven naar een goede regeling die op een zodanige wijze een bijdrage levert aan het oplossen van de arbeidsvoorzieningsproblemen in deze sector, dat wij er tot in lengte van jaren met elkaar verder mee kunnen. Dat is ook de inzet van het kabinet. Dat is ook de achterliggende gedachte bij de regeling die wij hebben voorgesteld. Ik heb dat in het overleg met de Kamer ook een- en andermaal aangeduid. Ik blijf wat teleurgesteld over de opstelling van de heer Van der Linden, die dit dossier toch nadrukkelijk met een wat andere inzet behandelt dan in de periode dat ook zijn partij nog regeringsverantwoordelijkheid droeg. Wij hebben jarenlang tegen dit probleem aangehikt. Er is nooit een oplossing gekomen. Er zit nu een kabinet zonder het CDA en er is binnen vijf maanden een regeling die inderdaad op een adequate wijze en structureel deze problemen kan oplossen.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Het is onjuist om te stellen dat ik een andere houding aanneem tegenover de heer Linschoten dan tegenover de vorige minister van Sociale Zaken, van CDA-huize. Bovendien geef ik kritiek op de inhoud van de voorstellen die nu op tafel liggen. Ik voorspel dat die voorstellen niet werken. Zij brengen zeer hoge kosten met zich vanwege extra administratieve lasten. Het betekent een lastenverzwaring voor de sector. Voorts worden de problematiek van het concurrentienadeel en de problematiek van de arbeidsvoorziening niet opgelost.

Staatssecretaris Linschoten:

In het overleg dat wij met elkaar hebben gehad, heeft de heer Van der Linden in geen enkel opzicht, voor geen van de elementen die hij noemt, kunnen aangeven op grond van welke overwegingen en motieven hij tot zijn conclusie komt. Dan zeg ik op mijn beurt dat het wel gemakkelijk is om dat zomaar even te roepen. Hoezo geen structurele regeling? De regeling die wij voorstellen, is tweeledig. Er is een volledige premievrijstelling, zoals ook de heer Van der Linden wil, gericht op mensen die in Nederland werkloos zijn. In de wetenschap dat wij daar naar alle waarschijnlijkheid niet van de ene op de andere dag het complete probleem mee oplossen, is er een tweede regeling aan toegevoegd, waarin de sector de mogelijkheid wordt geboden om een eigen regeling te treffen op grond waarvan premies kunnen worden gerestitueerd. Het zijn beide structurele regelingen, waarvan de ene volledig voor kosten van de algemene middelen komt, terwijl de tweede regeling de eerste drie jaar nog behoorlijk wordt gesubsidieerd. Met andere woorden, ik vind het prima als de heer Van der Linden allerlei bezwaren opvoert, maar ik wijs er wel op dat hij in zijn verdediging op geen enkele manier aantoont dat hij gelijk heeft. Het gaat om een structurele oplossing. Als de heer Van der Linden een andere structurele oplossing wenst, kunnen wij daarover natuurlijk een keer rustig discussiëren bij de behandeling van het wetsvoorstel. Ik hou hem nu voor dat het gaat om een structurele oplossing die naar mijn stellige overtuiging in de praktijk zal werken.

De heer Van der Linden (CDA):

De CDA-fractie was niet de enige fractie die zware kritiek had op dit punt. De fractie van D66 sloot zich bij de kritiek aan en ook de VVD-fractie heeft uitgesproken dat de voorgestelde regeling weliswaar een verbetering is, maar dat zij niet toereikend is. Deze fractie heeft zich zelfs het recht van amendering voorbehouden. Zo ernstig was de kritiek. De staatssecretaris heeft in het algemeen overleg toegezegd dat hij commentaar zou geven op het GUO-rapport. Ik heb dat commentaar nog niet ontvangen, terwijl dat rapport bepaald niet mis is, zowel op het punt van de uitvoeringstechnische problemen, als op het punt van de kosten.

Staatssecretaris Linschoten:

In de brief aan de Kamer heb ik aangegeven waarom ik niet reageer op een rapport dat niet bestaat. Het GUO-rapport bestaat niet in de zin zoals het indertijd aan de orde is gesteld. Dat maakt het voor mij heel moeilijk om daarop formeel te reageren. Ik wil wel iets zeggen over de uitvoeringstechniek. Voordat wij het wetsvoorstel naar de Raad van State wilden sturen, hebben wij heel expliciet, juist op het punt van de uitvoeringstechniek, een spoedadvies aan het TICA gevraagd. Daar zal op korte termijn een reactie op komen. De uitvoeringstechnische aspecten zullen hierbij een belangrijke rol spelen. Ik houd de heer Van der Linden voor dat het gaat om een structurele oplossing van het probleem en dat het een oplossing is die in de praktijk wel degelijk behoorlijk kan werken. Ik vind niet dat wij op voorhand zo pessimistisch moeten zijn als hij namens de CDA-fractie doet. Ik stel in ieder geval vast dat er eindelijk een structurele regeling ligt en dat er eindelijk een kabinet is dat met een concreet voorstel is gekomen dat voor de toekomst soelaas kan bieden.

De heer Van der Linden (CDA):

Schriftelijk ligt vast dat de staatssecretaris zou reageren op de GUO-reactie. Ik stel dat commentaar zeer op prijs. Het ging om principiële kritiekpunten. De CDA-fractie heeft ieder punt onderbouwd met argumenten. Ik kan die argumenten hier natuurlijk niet in een twee-minutendebatje herhalen.

De heer Blauw (VVD):

Maar u heeft toch een aantal generaties de tijd gehad om het te regelen?

De heer Van der Linden (CDA):

De kritiek die ik nu heb, heb ik ook bij de vorige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op tafel gelegd. Laat daar geen misverstand over bestaan.

De heer Blauw (VVD):

Was dat namens uw fractie of was dat à titre personnel?

De heer Van der Linden (CDA):

Dat was namens de CDA-fractie, zoals ieder lid van de CDA-fractie in dit parlement namens de gehele fractie spreekt, nadat de punten daar zijn voorbereid.

Staatssecretaris Linschoten:

Ik neem daar kennis van en maak nog een opmerking aan het adres van de heer Van der Linden. De inbreng dat het hier zou gaan om een regeling die in strijd is met het regeerakkoord op het punt van de lastenverlichting, vind ik misplaatst. Wij moeten kijken naar de manier waarop de financiering handen en voeten krijgt. Bij het eerste element van de regeling is er geen sprake van dat een last wordt gelegd bij de sector als zodanig. Er vindt financiering uit de algemene middelen plaats. Voor de tweede regeling, die men in de eigen sector kan treffen, is er natuurlijk sprake van een prijskaartje. Ik zou van de heer Van der Linden wel eens willen horen wie je in redelijkheid anders met de kosten zou kunnen confronteren. In het kader van het tuinbouwakkoord ging het ook niet om een lastenverlichting, maar om het oplossen van een arbeidsvoorzieningsprobleem. De vraag die wij met elkaar moeten beantwoorden, is of de regeling die de regering nu voorstelt een adequate manier is om het arbeidsvoorzieningsprobleem tot een oplossing te brengen. Mijn antwoord op die vraag is "ja".

De heer Van der Linden (CDA):

Het gaat om twee vormen van lastenverzwaring. Ten eerste is er ten opzichte van de bestaande situatie sprake van een lastenverzwaring voor groep B. Zij krijgt een directe lastenverzwaring opgelegd. Ten tweede betekenen de administratieve lasten en kosten van het rondpompen van geld wel degelijk ook een lastenverzwaring. Dat is in strijd met het regeerakkoord. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft hier breed uitgemeten dat hij de lasten voor de sector zou afbouwen. Maar bij de eerste de beste gelegenheid stel ik vast dat die lasten ernstig worden verzwaard.

Staatssecretaris Linschoten:

Voorzitter! Dat is natuurlijk volstrekt buiten iedere proportie. De heer Van der Linden kent de kritiek die de Raad van State en de Sociale verzekeringsraad hebben geuit op een algehele vier-wekenregeling. Hij kent de uitvoerings- en handhavingsproblemen die daarbij aan de orde kunnen komen. Hij weet met mij dat zo'n regeling qua uitvoeringstechniek een nog veel slechtere oplossing zou zijn geweest. Ik erken dat onze regeling niet in alle opzichten de schoonheidsprijs verdient. Maar ik heb in het algemeen overleg duidelijk proberen te maken dat het bij een dergelijk bijzondere regeling niet mogelijk is om iets te bedenken dat qua uitvoeringstechniek en eenvoud wel de schoonheidsprijs verdient. Dat is de prijs die je betaalt voor het oplossen van het arbeidsvoorzieningsprobleem.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Ik ken zeker die kritiek, maar die weegt voor mij niet zo zwaar dat ik de bedrijven in de problemen wil laten komen. Ik sluit mij, wat dit betreft, aan bij de opvatting van D66: als het bij de alfahulpen kan, dan moet het ook in andere delen van de economie kunnen.

Staatssecretaris Linschoten:

Maar u gaat uit van een stelling die u niet heeft bewezen. U gaat uit van de stelling of de veronderstelling, dat de bedrijven met onze regeling in de problemen komen. Ik stel vast dat er voor het eerst een regeringsvoorstel op tafel komt dat een structurele oplossing biedt voor het probleem. U kunt nu wel zeggen dat bedrijven daarmee in de problemen komen, maar ik houd u voor dat het een heel adequate manier is om het arbeidsvoorzieningsprobleem op te lossen. Wij hebben niet alleen voor de invalshoek gekozen van een premievrijstelling in die situaties waarin men bereid is om werklozen aan te nemen. Laten wij wel met elkaar afspreken, dat dat ook een gezamenlijk belang is. Maar daar bovenop krijgt de sector zelf nog de gelegenheid om een specifieke regeling te treffen. Naar mijn stellige overtuiging is de combinatie van beide regelingen, die tweetrapsraket, een adequaat antwoord op het arbeidsvoorzieningsprobleem.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik ken de sector, ik ken de ervaring. Ik zeg u dat een aantal onderdelen van de sector met deze regeling niet uit de voeten kan. Als u het tegendeel beweert, steekt u de kop in het zand.

Staatssecretaris Linschoten:

Maar toont u mij nou eens aan op grond van welk element uit beide door ons voorgestelde regelingen de sector niet in staat zou zijn om het eigen probleem op te lossen?

De heer Van der Linden (CDA):

De vier-wekenregeling zoals die nu voorligt, zal voor de aspergeproblematiek geen oplossing bieden. Dat vertel ik u. Wij zullen de praktijk afwachten. Wij komen er in de Kamer op terug op het moment dat het vastloopt.

Staatssecretaris Linschoten:

Ik wil dat met u uitgediscussieerd hebben. Stel dat onze regeling structureel werkt en dat werkgevers tijdig hun vacatures hebben gemeld. Dat is immers wel iets dat wij van hen moeten vragen. Ik sluit mij graag aan bij de oproep van de heer Blauw in dat opzicht. Ik ga er dan van uit dat de vacatures zijn gemeld in regio's waar men de beschikking heeft over voldoende mensen die inactief zijn en aan het werk kunnen worden gezet. Waarom zou dat niet kunnen werken?

De heer Van der Linden (CDA):

Vorig jaar hebben de werkgevers voor 1 januari hun vacatures gemeld. Ik kan u naar bedrijven brengen die 40 of 50 mensen vroegen, maar een week voor de oogst één persoon beschikbaar hadden. Gaat u toch eens in godsnaam kijken in de bedrijven zelf. Leg daar uw oor te luister en kijk eens naar de praktijk. Houd de regeling dan tegen het licht van die praktijk. Dan ziet u waarom zij niet werkt.

Staatssecretaris Linschoten:

Maar dan houd ik u voor, dat ik vorig jaar ben gaan kijken en de problematiek tot mij heb genomen. Ik stel vast dat dit kabinet, in tegenstelling tot het vorige kabinet, nu wel met een oplossing komt. Uw stelling, dat die oplossing in de praktijk niet zal werken, raakt kant noch wal. Als de sector in staat en bereid is om op een adequate manier ook de tweede trap van de raket ingevuld te krijgen, is het arbeidsvoorzieningsprobleem naar mijn stellige overtuiging op een structurele wijze op te lossen. Dat is de insteek die wij met elkaar moeten kiezen. Dat zou ook de insteek van de CDA-fractie moeten zijn.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik voorspel u: uw stellige uitspraken, dat dit de oplossing is en dat mijn stelling kant noch wal raakt, komen in dit parlement terug op het moment dat de bedrijven in de problemen zitten.

Staatssecretaris Linschoten:

Wilt u ze dan wel in dezelfde context plaatsen als ik zojuist heb gedaan.

De heer Van der Linden (CDA):

In die context komen deze uitspraken hier terug. Ik voorspel dat wij een nader debat hierover krijgen. Bij die gelegenheid zal ik u herinneren aan deze zeer pertinente uitspraken.

Staatssecretaris Linschoten:

U plaatst ze nu in een volstrekt andere context. Een goede oplossing van het probleem hangt overigens niet alleen van deze regeling af maar ook van de sector. De bereidheid van werkgevers om mee te helpen is ook van groot belang.

De heer Van der Linden (CDA):

Twijfelt u daaraan?

Staatssecretaris Linschoten:

Absoluut niet! Ik ga ervan uit dat de werkgevers op een zeer behoorlijke manier zullen meewerken. In combinatie met deze regeling kan het probleem op die manier structureel worden opgelost. Wij zijn echter wel afhankelijk van de wijze waarop in de sector gereageerd wordt.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik herhaal, dat wij op dit punt nader met elkaar komen te spreken. Ik zal u dan herinneren aan deze zeer pertinente uitspraken.

Staatssecretaris Linschoten:

Dat mag u doen, mijnheer Van der Linden. Ik ga ervan uit dat wij met de gekozen lijn het arbeidsvoorzieningsprobleem op een zeer behoorlijke manier tot een oplossing hebben gebracht.

De heer Van der Linden (CDA):

U kunt vanuit uw ivoren toren in Den Haag van alles op papier zetten, maar het gaat om de praktijk. Ik wijs op de spanningen die het afgelopen jaar in de bedrijven en ook in de gezinnen zijn ontstaan. Ik vind dat de politiek dat niet voor haar verantwoording mag nemen. Deze discussie dient om na te gaan of er een betere benadering mogelijk is dan u gekozen hebt.

Staatssecretaris Linschoten:

U heeft dat het afgelopen jaar voor uw politieke verantwoording genomen. U heeft verantwoordelijkheid genomen voor het feit dat het vorige kabinet niet met een oplossing voor dit probleem is gekomen. In de vijf maanden dat het huidige kabinet regeert, is er wel een oplossing op tafel gekomen.

De heer Van der Linden (CDA):

Wij hebben vorig jaar het debat met de eigen bewindslieden gevoerd. Toen hebben wij gezegd dat het naar ons oordeel onder die omstandigheden verantwoord en noodzakelijk was om Polen toe te kunnen laten. Wij zullen ook nu weer voor dezelfde lijn kiezen. Mijn opstelling tegenover het huidige kabinet wijkt niet af van die tegenover het vorige.

Mevrouw Schimmel (D66):

Ik betwijfel of de voorgestelde regelingen een oplossing kunnen bieden voor de sector. Ik heb het idee dat de staatssecretaris min of meer zichzelf bestrijdt. Hij schrijft dat de compensatieregeling voor bedrijfsverenigingen om voor studenten, scholieren en huisvrouwen een uitzondering te kunnen maken, veel rompslomp en hoge uitvoeringskosten met zich brengt. Is het dan aantrekkelijk voor een werkgever om daarvan gebruik te maken? Ik dacht van niet.

Staatssecretaris Linschoten:

Het zal u niet verbazen dat ik hoop dat de eerste trap van de raket tot een oplossing leidt. Als de sector daarop insteekt, worden er geen extra kosten bij de sector neergelegd. Dan wordt het arbeidsvoorzieningsprobleem op een adequate manier opgelost en wordt bovendien een bijdrage geleverd aan het verminderen van de economische inactiviteit in Nederland. Dat is mijn eerste opzet. Als dit allemaal niet lukt, is er inderdaad iets anders nodig. De tweede regeling biedt die oplossing. Ik heb overigens een- en andermaal erkend dat die regeling uitvoeringstechnisch gezien niet de schoonheidsprijs verdient.

De heer Blauw (VVD):

Ik wil even terug naar de realiteit van de dag. De verwarring die toeslaat, is kennelijk in relatie te brengen met het tijdstip van begin maart. Wat is de realiteit? Er ligt een wetsvoorstel voor advies bij de Raad van State, waarover wij later komen te spreken. Bij die gelegenheid kunnen wij allerlei details regelen en kunnen wij gebruik maken van ons recht van amendement. De heer Van der Linden heeft gesproken over de hoog oplopende emoties op bedrijfsniveau. De fractie van de VVD wil die in de toekomst voorkomen door de volgende afspraak te maken. Wij zijn overigens benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op dat punt. Indien een solide aanvraag binnen de Europese Unie niet gehonoreerd kan worden, kan er twee weken voor aanvang van de oogst van buiten de EU arbeid aangetrokken worden. De kern van het probleem vorig jaar was dat de toenmalige bewindslieden niet dapper genoeg waren om die maatregel op tijd te nemen.

Staatssecretaris Linschoten:

Ik ben het daar op zichzelf mee eens. Als werkgevers alles op alles zetten om de vacatures tijdig te melden en als men bereid is om langdurig werklozen aan een baan te helpen – dit moet uiteraard op een nette manier handen en voeten krijgen – en de arbeidsvoorziening is desalniettemin niet in staat om de mensen te leveren, moet er natuurlijk een oplossing komen. Dan hebben wij in eerste instantie de oplossing via de Europese Gemeenschap en anders moeten wij een andere positie kiezen. Ik ben het met de heer Vreeman eens dat nood wet breekt. Dit gezegd hebbende, houd ik de Kamer ook voor dat wij dit niet over ons moeten afroepen. Ik hoor namelijk werkgevers ook roepen dat zij dolgraag de Polen aan het werk zouden willen hebben, maar zolang wij in Nederland de bakken vol hebben staan met mensen die langdurig werkloos zijn, mag die insteek niet worden gekozen. Dat was ook een beetje de ondertoon die de heer Vreeman aanstipte toen hij reageerde op hetgeen de heer Van der Linden zei. Laten wij dan ook maar eens publiek vaststellen dat dit natuurlijk niet het geval mag zijn. Als het open zetten van die deur zou leiden tot een situatie waarin er in de sector onvoldoende medewerking is bij het oplossen van het probleem langs de weg die wij eigenlijk allemaal zouden willen, dan spannen wij het paard achter de wagen en dat wil ik voorkomen.

Ik ben het verder wel met deze lijn eens. Op het moment waarop de aardbeien aan het rotten zijn op het veld, is er iets fundamenteel mis en dan is er inderdaad een situatie ontstaan waarin nood wet breekt. Dat wil ik echter voorkomen door de insteek die wij hebben gekozen: wij hanteren het gedoogbeleid totdat de nieuwe regeling er is, zoals ik ook in het overleg heb aangegeven. Daarna zal een adequate oplossing worden geboden, zoals gebeurt in de regeling die ik de Kamer zal doen toekomen. Om uitvoeringstechnische redenen ligt deze nu bij het TICA, waarna zij naar de Raad van State gaat. Ik hoop haar zo snel mogelijk in te dienen.

De heer Blauw (VVD):

Om misverstanden te voorkomen, geef ik aan dat dit precies de intentie is van de VVD-fractie. Wij willen ook niet iemand die de zaak maar wat laat slonzen, later honoreren met Poolse arbeid. Wij hebben niet voor niets gesproken over een solide arbeidsaanvraag, een nette beloning en flinke sancties. Daarin kan een nuance worden aangebracht: nette beloning en nette sancties. Het moet voor de sector echter wel duidelijk zijn. Een gebrek aan daadkracht mag niet op de schouders van de ondernemer worden gelegd op het moment waarop de arbeid toch al de pan uit rijst.

Staatssecretaris Linschoten:

Ik stel vast dat wij het op dit punt met elkaar eens zijn.

Voorzitter! Mevrouw Schimmel vond de tweede trap van de raket die wij voorstellen een koekje van eigen deeg, omdat de financiering in de eigen sector tot een oplossing moet worden gebracht. Ik houd haar voor dat het buitengewoon onredelijk zou zijn om een dergelijke faciliteit in de agrarische sector te realiseren, terwijl de andere sectoren deze niet kennen en zelfs moeten betalen. De redelijkheid gebiedt dat men dit financiële probleem binnen de eigen sector oplost. Dit hebben wij overigens zodanig handen en voeten gegeven dat men niet van de ene op de andere dag met de financiële consequenties wordt geconfronteerd, want de eerste jaren wordt er behoorlijk gesubsidieerd. In het eerste jaar is dat 75%, in het tweede 50% en dan 25%. Ook in dat opzicht zijn wij de sector op een heel belangrijke manier tegemoetgekomen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen over de ingediende motie.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 15.32 uur tot 15.37 uur geschorst.

Naar boven