6 Algemene Politieke Beschouwingen

Aan de orde is de voortzetting van de Algemene Politieke Beschouwingen,

en de behandeling van:

  • -het dossier Kabinetsformatie 2017 (34700);

  • -de Nota over de toestand van 's Rijks financiën (Miljoenennota 2018) (34775);

  • -het regeerakkoord 2017-2021 VVD, CDA, D66 en ChristenUnie: Vertrouwen in de toekomst.

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik zie dat het kabinetsdetachement aardig is uitgedund. O, die zijn nog aan het lunchen … Wij zijn aan het werk.

We zijn toe aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik hoop dat iedereen weet hoeveel tijd hij of zij heeft. Het staat op de lijst, maar ik zal het ook nog even van tevoren zeggen.

Het woord is aan mevrouw Faber-van de Klashorst. Zij heeft max zeven minuten.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. De minister-president constateerde in zijn betoog dat Nederlanders vervreemden van hun eigen buurt door wat hij noemt gebrekkige integratie. Een typisch geval van: als het kalf verdronken is, wordt de put gedempt. Niet alleen in de eigen buurt, veel Nederlanders voelen zich vreemdeling in eigen land door de voortdurende massa-immigratie, en met name de islamisering. Volgens de premier hebben de problemen met allochtonen niets te maken met de islam, maar met integratie. De premier is ziende blind. Als de islam hier heerst, zal als eerste onze Grondwet worden vervangen door de sharia. We moeten juist de-islamiseren om onze Grondwet te beschermen.

De minister-president stelt dat alle randvoorwaarden zijn aangebracht om maximaal te profiteren van het economisch herstel. De vraag is wie er profiteert. Niet de gewone Nederlander, want die betaalt voor de btw-verhoging, voor de verhoging van de energienota met €190 tot in totaal €835 per jaar, die betaalt via de EU mee aan opnieuw 5 miljard euro voor de Grieken en aan het afschaffen van de dividendbelasting. Gelet op de opmerkingen van de VVD is er voor de afschaffing van de dividendbelasting blijkbaar niet zozeer gelobbyd door de grote multinationals, maar is die het gevolg van een keiharde lobby van Chileense omaatjes, die in Nederland aandelen willen kopen En ja, die aandelen kunnen deze Chileense omaatjes kopen dankzij de tientallen jaren Nederlandse ontwikkelingshulp aan Chili, terwijl het voor onze eigen Nederlandse omaatjes ondenkbaar is om geld in aandelen te kunnen steken. Hun pensioenen worden onder dit kabinet-Rutte III niet meer geïndexeerd. En niet alleen onze ouderen zijn de klos, alle Nederlanders hebben volgens Eurostat ingeleverd aan koopkracht, -6,4% maar liefst sinds 2008. Alleen Griekenland, Cyprus en Italië doen het beter. Kan de minister-president aangeven hoe dit zich verhoudt tot het jubelverhaal over de EU?

In mijn betoog heb ik aan de minister-president gevraagd of het moskeebestuur nog invloed zou krijgen in mediation. Daar zou hij op terugkomen. De vraag is wanneer hij daarop terug zal komen en hoe.

Betreffende de iftar is de PVV nog steeds van mening dat de politie niet samen hoort te gaan met de islam, en daarom dienen wij ook een motie in.

De voorzitter:

Door de leden Faber-van de Klashorst, Dercksen, Van Hattem, Ton van Kesteren, Peter van Dijk en Van der Sluijs wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de politie neutraliteit dient uit te stralen;

constaterende dat de politie in uniform aanschuift bij iftars en dat de politie zelf iftars organiseert;

van mening dat islam en de politie strikt gescheiden moeten zijn;

verzoekt de regering alle islamitische uitingen en handelingen te verbieden bij de politie,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter B (34775).

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Dan heb ik hier nog een motie, en wel betreffende halal. Wij zijn nog steeds van mening dat we nader moeten onderzoeken in hoeverre opbrengsten vanuit halal gebruikt kunnen worden door terroristische organisaties.

De voorzitter:

Door de leden Faber-van de Klashorst, Dercksen, Van Hattem, Ton van Kesteren, Peter van Dijk en Van der Sluijs wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat certificering van halalproducten een groeiende bron van inkomsten is voor islamitische organisaties in een markt ter waarde van meer dan 600 miljard dollar;

overwegende dat er in diverse media wordt beweerd dat een deel van deze inkomsten ingezet kan worden ter financiering van terroristische organisaties;

verzoekt de regering om nader te onderzoeken of er sprake is van deze vermeende praktijken in Nederland en de Kamer van de uitkomst zo spoedig mogelijk op de hoogte te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter C (34775).

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Betreffende het verzoek aan de minister-president om de discriminatie van Nederlanders recht te trekken, heb ik hier gisteren voor een deel een waslijst voorgelezen. Toen gaf de minister-president aan dat hij geen antwoord kon geven omdat de zaak onder de rechter is. Dat is toch wel een nieuwspuntje, want met dat antwoord zijn wij al heel blij. Daaruit blijkt namelijk dat het OM is overgegaan tot vervolging, want anders kan de zaak nooit onder de rechter zijn. De vraag aan de minister-president is of ik dat goed begrepen heb. Is de zaak aangenomen door het OM? Is men bij het OM bezig met vervolging? Graag een reactie van de minister-president. Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Faber. Ik geef het woord aan mevrouw Jorritsma en zij heeft max 11 minuten.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Voorzitter. Ik zal proberen te voorkomen dat ik die op ga gebruiken. Laat ik beginnen met de minister-president zeer te bedanken voor zijn buitengewoon uitgebreide en heel complete beantwoording van de grote hoeveelheid vragen die op hem afgevuurd zijn. Met een flink aantal van de antwoorden zijn wij heel tevreden.

Ik begin met de opmerking die de minister-president heeft gemaakt over de attitude van de overheid. Vooral de woorden die hij sprak over het microgedrag en het macroverhaal spraken mij zeer aan, dus aan de ene kant de macht van de Staat en aan de andere het begrip van de mensen. Ik zou het initiatief van de mensen nog willen aanvullen, want ook dat is zo'n ding waar de overheid het vaak nog heel moeilijk mee heeft. Wij van de overheid denken altijd dat we iets beter weten dan mensen zelf. Het zou goed zijn als we daar ook heel anders naar gingen kijken. U treft in onze fractie een aantal oud-burgemeesters aan. Die zijn er overigens meer in deze Kamer. Een vraag die ik dikwijls aan mijn ambtenaren stelde in die tijd, was: als je zelf zo'n brief zou krijgen, hoe zou je dat vinden? En als je zelf iets minder hoog opgeleid was dan jij nu bent, zou je die brief dan nog begrijpen? Dat was meestal genoeg om de schrijver terug te sturen om het toch iets anders te gaan doen. Zo gaat het ook als mensen iets willen. Dan moeten wij — en met "wij" bedoel ik dan maar de hele overheid, ook gemeenteraden — af en toe ook bedenken dat we het misschien zelf ook anders zouden doen.

De voorzitter:

Maar mevrouw Jorritsma, u bent toch niet de overheid? U bent het parlement.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Ja, maar wij maken wetten in het overheidsdomein, laat ik het zo zeggen. Het probleem is natuurlijk dat wij hier wetten aannemen, en die wetten moeten juridisch verantwoorde wetsteksten bevatten. Daarna begint het pas. Dan moet de overheid die wetten gaan uitvoeren en met "de overheid" bedoel ik niet alleen de rijksoverheid, maar ook de provincie en ook de gemeenten. Dan volgt de vertaalslag naar uitvoeringsregels en naar "hoe breng ik dat mijn burgers". Onderweg daarheen gaat er ook nog steeds veel fout. Dan denk ik: daar moeten wij dus met elkaar ook alert op zijn als wij die wet maken, en nadenken over hoe dat in de gremia die het gaan uitvoeren op de goede plek terechtkomt. En dan heb ik het weer niet alleen over "de overheid", maar ook over maatschappelijke organisaties die dingen uitvoeren in opdracht van. Dat was de eerste opmerking over politiek en overheid.

De tweede opmerking die ik wil maken betreft de vraag die de heer Kox heeft gesteld over het onderzoek naar de wetgeving of de wijze waarop dat gedaan is. Wij hebben daar ook in de fractie over gesproken en wij zijn tot de conclusie gekomen dat het echt niet verstandig is om dat op dit moment te doen. Waarom niet? Er ligt nu een uitgebreid rapport van de commissie-Kuiken met heel veel aanbevelingen waarvan ik ook verwacht dat de minister — maar mag ik zeggen: de politieorganisatie zelf nog veel meer — voorlopig de handen vol aan heeft. En dat moet ook, want ja, er moeten nog veel dingen veranderen bij de politie en dat is maar goed ook. Ik heb zelf enige ervaring met organisaties die onderworpen werden aan een parlementair onderzoek of aan een parlementaire enquête. Wat er ook gebeurt, één ding is zeker: het verlamt een organisatie. Zeker bij de politie, die nu nog volop in beweging is en niet gesetteld is in de nieuwe situatie, zou ik zeer aarzelen of je wat dan ook moet doen om dat proces nou weer te gaan verstoren.

De heer Kox (SP):

Voor alle duidelijkheid: het onderzoek dat ik bepleit en waar ik sympathie voor heb gehoord bij verschillende andere fracties, is geen onderzoek naar de politie. Het is een onderzoek naar de rol van regering en parlement bij de totstandkoming van de wet op de nationale politie. Wij hebben met ons allen dat proces bedacht en vormgegeven en zijn er uiteindelijk mee geconfronteerd dat de uitkomst niet is wat wij hadden gedacht dat we geregeld zouden hebben. Wij gaan hier dus niet de hele politie over de vloer halen en ze ondervragen. Nee, we moeten gaan onderzoeken, net als in het eerste parlementaire onderzoek van de commissie-Kuiper is gedaan, wat de rol van regering en parlement in dit proces is geweest. In die zin denk ik dat de vrees van mevrouw Jorritsma dat dit de politie zou gaan verlammen, niet zou uitkomen. We zijn het er allebei over eens dat de politie nu vooral samen met de minister aan de slag moet om alles te doen wat nog gedaan moet worden.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Voor een deel is dat gewoon de wetgeving werkelijk implementeren. Die wetgeving is er namelijk wel, maar is nog lang niet volledig geïmplementeerd. Dus de vraag of de wet echt niet deugt, de vraag of het proces zoals regering en parlement dat destijds hebben doorlopen, werkelijk niet goed geweest is, kun je pas beantwoorden als al die voorstellen zijn uitgevoerd. In de voorstellen van de commissie-Kuiper zitten helemaal niet zo veel voorstellen om die wet weer te gaan veranderen. Die voorstellen gaan er met name over hoe je zorgt dat de doelstellingen van de wet, die hier uitgebreid besproken zijn, ook werkelijk gerealiseerd worden. Laten we dat dan toch eerst eens even doen! Als dan aan het eind van de rit blijkt dat het toch niet gaat zoals het nu in de wet is vastgelegd, dan hebt u een punt. Maar op dit moment vind ik het daartoe nog veel te vroeg. Nu zou je het eerder moeten hebben over de vraag — en dat heeft Kuijken al gedaan — wat hebben ze er eigenlijk mee gedaan en hoe moeten ze nu verder. Daar zijn ze mee bezig.

De heer Kox (SP):

Ik zal hier in mijn termijn nog even op terugkomen, mevrouw de voorzitter.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Prima. Dat was het tweede onderdeel.

Het derde waar ik nog iets over wil zeggen, is over de investeringsquota bij de krijgsmacht. De minister-president heeft gezegd dat de totale investeringsquote op het gewenste niveau is, maar mijn vraag was om dat per krijgsmachtonderdeel even aan ons te melden. Misschien kan dat nog gebeuren.

Ten slotte zult u begrijpen, voorzitter, dat ik blij ben dat de zinnen die in het regeerakkoord staan opgeschreven over de staatscommissie slechts zinnen in het regeerakkoord zijn, maar geen wijziging van de opdracht die de staatscommissie heeft gekregen. Daar zou ik het bij willen laten. Ik wens het kabinet veel sterkte en veel succes bij het uitvoeren van de enorme opdracht die vastgelegd is in het regeerakkoord. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Jorritsma. Ik geef het woord aan de heer Kox. Hij heeft maximaal vier minuten.

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik bedank de minister-president voor zijn uitgebreide beantwoording. Ik bedank de leden van het kabinet voor hun uitgebreide geduld om hier bij ons te zijn. En ik bedank de collega's voor wat, denk ik, over het algemeen een nuttig en plezierig debat is geweest. Ik wil in mijn termijn nog kort bij een viertal punten stilstaan.

Ten eerste, ook in reactie op mevrouw Jorritsma, kom ik terug op het voorstel om een parlementair onderzoek te doen naar de invoering en uitvoering van de wet voor de nationale politie, en alles wat daarbij komt, zeg ik tegen mevrouw Barth. Ik denk dat de minister-president een goed voorstel heeft gedaan toen hij zei: laten we eerst de appreciatie van het kabinet door minister Grapperhaus afwachten, die in het voorjaar komt. Ik mag hopen dat het in het vroege voorjaar is, dus niet ergens in juni, maar in februari of maart. Op dat moment kan deze Kamer besluiten over de wenselijkheid en de noodzaak om dit tweede parlementair onderzoek te doen. Ik denk dat we daar wel uit komen. Ik denk ook dat dit parlementair onderzoek ondersteuning van de regering en verdere ondersteuning van ons eigen werk is. Ik kom daar te zijner tijd op terug, hopelijk met zo veel mogelijk andere collega's.

Ten tweede is het fijn om te horen dat de minister-president bereid is om in het kader van de toegang tot het recht en de rechtshulp na te gaan of de middelen die de commissie-Van der Meer verlangt voor de gefinancierde rechtshulp, ook afdoende zijn, en daar zo nodig verder naar te kijken. Daarvoor dank.

Een derde onderwerp waarover ik mij dezer dagen heb uitgesproken, net als anderen, is dat er iets niet goed gaat met de aanpak van armoede onder kinderen. We willen het met z'n allen aanpakken, maar slagen er niet in om het getal omlaag te krijgen. Vandaag heeft de Kinderombudsman gezegd dat het aantal op 378.000 ligt. Dat is geen daling. We krijgen het niet voor elkaar. Ik denk dat we van een inspanningsverplichting naar een prestatieverplichting moeten. De eerste stap daarin zou zijn om met een beleid te komen dat daadwerkelijk inzet op het reduceren van de armoede. Voor alle duidelijkheid, deze motie vraagt niet om meer geld. De minister-president zegt dat we geld voorhanden hebben. De gemeenten hebben geld voorhanden. De methodiek moet aangepast worden, zoals de Sociaal-Economische Raad ons ook heeft voorgesteld. Daarom wil ik graag de volgende motie indienen.

De voorzitter:

Door de leden Kox, Barth, Strik, Koffeman, Nagel en Ten Hoeve wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat één op de negen kinderen in armoede opgroeit, zoals wordt beschreven in het rapport "Alle kinderen kansrijk" van 5 december 2017 van de Kinderombudsman;

constaterende dat ondanks alle beleidsinspanningen op landelijk en lokaal niveau armoede onder kinderen niet daalt, en momenteel op 378.000 kinderen staat;

overwegende dat de Sociaal-Economische Raad op uitnodiging van deze Kamer voorstellen heeft gedaan hoe ervoor te zorgen dat kinderen in Nederland niet meer in armoede hoeven op te groeien;

overwegende de aanbeveling van de SER om beleid te voeren teneinde het aantal kinderen in armoede met een bepaald percentage structureel te verlagen;

verzoekt de regering om in lijn met deze aanbeveling tot een voorstel voor een reductiedoelstelling te komen, en daarmee de armoede onder kinderen daadwerkelijk te verlagen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (34775).

De heer Brinkman (CDA):

Mag ik de indiener van de motie een vraag stellen, voorzitter?

De voorzitter:

Ga uw gang, meneer Brinkman.

De heer Brinkman (CDA):

U hebt een sympathiek doel voor ogen; daarover geen misverstand. Ik heb zelf alleen verstand van kleinkinderen, maar ik laat mij door mensen die er veel verstand van hebben, vertellen dat de werkers in het veld in de praktijk nog weinig of te weinig gebruik lijken te maken van de voorzieningen die er gelukkig zijn; ik druk mij voorzichtig uit. Omdat u het over een stappenplan hebt, vraag ik u: is het ook denkbaar dat we eerst eens beginnen met een aanmoediging aan de regering en met een verzoek om te kijken of hier wat beter gebruikt van gemaakt kan worden door die betreffende professionals en vrijwilligers? Dan kunnen we daarna een rapportage krijgen en dan eens bekijken hoever we zijn, in plaats van als het ware aan de andere kant te beginnen en nu getallen te roepen terwijl we helemaal niet weten of dat lukt en waar we uitkomen.

De heer Kox (SP):

Wat collega Brinkman voorstelt, moeten we zeker doen. Dat doen we voor een deel ook al, op nationaal en lokaal niveau. Dat kan nog beduidend beter. Daar is recent weer onderzoek naar gedaan. Ik begin niet met iets nieuws. Onze motie volgt op iets wat we hier al eerder Kamerbreed uitgesproken hebben. We hebben namelijk de Sociaal-Economische Raad, ondersteund door het Sociaal en Cultureel Planbureau, gevraagd om ons te vertellen hoe we de kinderarmoede effectiever kunnen reduceren. De Sociaal-Economische Raad komt in zijn rapport met dit voorstel. Ik stel dus voor om de regering te vragen om te doen wat de Sociaal-Economische Raad op onze uitnodiging op papier heeft gezet. We moeten komen tot een kwantitatieve reductiedoelstelling om van de inspanningsverplichting een prestatieverplichting te maken. De minister-president zegt dat hij daar niet zo van is, maar volgens mij moet het wel gebeuren. En "volgens mij" betekent hier "volgens de Sociaal-Economische Raad", die onze adviseur op dit punt is. Ik verzin dus niks nieuws en zeg ook niet dat het kabinet met nieuwe bakken geld moet komen. De minister-president heeft gezegd dat hier in het regeerakkoord meer geld voor wordt uitgetrokken. Ook bij de gemeenten is hier veel geld voor voorradig. Het gaat over de methodiek. Als een adviesorgaan als de Sociaal-Economische Raad ons adviseert om het zo te doen, denk ik dat wij dat aan de regering mogen vragen. Voor zover er in het CDA-kamp zorgen mochten zijn of we weer iets nieuws beginnen: nee, het is het vervolg op een beslissing die we hier genomen hebben en een advies dat we hebben gekregen van de Sociaal-Economische Raad. Dit is een derde stap.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mag ik de heer Kox nog een vraag stellen over de motie? Onlangs is gebleken uit een onderzoek — ik heb even niet paraat van wie — dat het extra geld dat het vorige kabinet voor dit doel heeft uitgetrokken en dat voor een belangrijk deel naar de gemeenten is overgemaakt, door opnieuw een belangrijk deel van de gemeenten niet aan dat doel is besteed. Is het dictum van de motie van de heer Kox ook bedoeld om een antwoord te bieden op dat probleem, zodat de vrijblijvendheid van de inzet van die middelen er voor de gemeenten een beetje af gaat omdat we gaan werken met resultaatverplichtingen?

De heer Kox (SP):

Ik denk dat dat een van de conclusies kan zijn. We moeten de autonomie van de gemeenten natuurlijk hoogachten, maar de regering zou kunnen zeggen: "We gaan het nu echt kwantificeren. Zo willen wij van deze schande in de eenentwintigste eeuw af. Dat betekent dat de middelen die wij daarvoor beschikbaar stellen aan de gemeenten, ook daarvoor ingezet moeten worden. Wij begrijpen de noden van de gemeenten op alle mogelijke terreinen, maar deze middelen zijn bedoeld om ingezet te worden tegen de grote schande dat in dit land met sinterklaas 378.000 kinderen in armoe leven." Daar zijn we het erg over eens.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik heb twee vragen hierbij. U heeft gezien dat dit kabinet een nieuwe inspanning pleegt, bijvoorbeeld ook op het gebied van schuldhulpverlening. Heel veel armoede komt voort uit situaties waarin ouders schulden hebben, maar er wordt nu een nieuwe inzet gepleegd. Hoe waardeert u dat? Ten tweede is dit gemeentelijk beleid. U zegt dat er een reductie moet plaatsvinden. Hoe stelt u zich dat voor? Moeten we gemeenten aantallen gaan voorschrijven? Dit wordt een beetje ingewikkeld, denk ik.

De heer Kox (SP):

De partij van de heer Kuiper heeft mede steun gegeven aan de beslissing van deze Kamer om de Sociaal-Economische Raad te vragen om advies hoe we dit moeten doen. Dit is dat advies van de Sociaal-Economische Raad. U kunt de rapportages erop nalezen: de constatering is dat we met z'n allen ongeveer hetzelfde willen, maar we komen er niet toe omdat we niet zeggen in welke stappen we dat gaan doen. De gemeenten doen hun best, het Rijk doet z'n best en het maatschappelijk middenveld doet z'n best, maar we moeten gaan afspreken hoe we dat daadwerkelijk in getallen gaan omzetten. De getallen zijn hier wél belangrijk, want ze dalen niet, maar stijgen soms.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat is correct, maar mijn fractie geeft ook steun aan de aanpak van dit kabinet, waar ik wel degelijk een heel nieuw initiatief in zie.

De heer Kox (SP):

Ik zie in de motie zoals ik die voorleg op geen enkele manier een confronterend punt met wat de regering zegt. In het regeerakkoord wordt één keer genoemd dat we ook de armoede onder kinderen moeten aanpakken. U hebt dat zelf al geconstateerd. De minister-president heeft hier in zijn toelichting meer over gezegd. Volgens mij is dat allemaal goed, maar we moeten met elkaar, op voorstel van de regering, afspreken in welke stappen we die 378.000 kinderen daadwerkelijk uit de armoede gaan halen. Goede bedoelingen en veel inspanningen voldoen op dit punt niet. We moeten hier echt gaan scoren. De Kinderombudsman heeft vandaag ook weer gezegd welke gevolgen armoede allemaal heeft. Als je begint in armoede, dan is de kans op een ongelukkig en weinig productief leven enorm groot. Dat moeten we met zijn allen niet willen en dat willen we met zijn allen ook niet. Ik stel voor om met deze motie uit te voeren wat de Sociaal-Economische Raad ons heeft geadviseerd.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox.

De heer Kox (SP):

Voorzitter, …

De voorzitter:

O, ik dacht dat u al klaar was en dat u dit zo …

De heer Kox (SP):

Nee, ik heb nog 1 minuut en 23 seconden. We hebben veel gesproken over Nederland — er is ook veel over Nederland te zeggen — maar Nederland is geen eiland. Het is door diverse sprekers gezegd. Ik dank de minister-president voor zijn bereidheid om nog eens na te zien wat de mogelijkheden zouden zijn om die twee andere Europese organisaties, Raad van Europa en de OVSE, wat meer speelruimte te geven, gezien ook het specifieke belang dat zij hechten aan mensenrechten, vrede en veiligheid. Ook wil ik de Kamer een motie voorleggen. De regering heeft in het jaar dat ons land vertegenwoordigd zal zijn in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, unieke kansen om het voortouw te nemen op een aantal punten. Ik doe daarom een verzoek met betrekking tot de inspanningen van de regering rondom het antikernwapenverdrag.

De voorzitter:

Door de leden Kox, Nagel, Ten Hoeve, Barth, Strik, Koffeman en Teunissen wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het regeerakkoord toezegt dat de regering zich actief zal inzetten voor een kernwapenvrije wereld;

in aanmerking nemend dat de Internationale Campagne tot Afschaffing van Kernwapens op 10 december 2017 de Nobelprijs voor de Vrede krijgt uitgereikt;

gezien het feit dat de Nederlandse regering heeft besloten het VN-Verdrag tot afschaffing van kernwapens (nog) niet te ondertekenen wegens veronderstelde strijd met de verplichtingen van het NAVO-lidmaatschap en wegens het mogelijke effect van uitholling van het non-proliferatieverdrag;

overwegende dat Nederland als tijdelijk lid van de Veiligheidsraad in 2018 een bijzondere mogelijkheid krijgt om een voortrekkersrol te vervullen;

verzoekt de regering om te onderzoeken op welke punten de verplichtingen die voor Nederland voort zouden vloeien uit ratificatie van het VN-Verdrag tot afschaffing van kernwapens, verschillen van de verplichtingen die Nederland is aangegaan als ondertekenaar van het non-proliferatieverdrag;

verzoekt de regering voorts om te onderzoeken op welke punten de verplichtingen die voor Nederland voort zouden vloeien uit ratificatie van het VN-Verdrag tot afschaffing van kernwapens conflicteren met de Nederlandse verplichtingen onder het NAVO-verdrag, en daarover de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (34775).

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. Mag ik mijn laatste 35 seconden dan gebruiken om iedereen een fijne sinterklaas te wensen? Ik hoop dat iedereen in zijn schoentje vindt wat hij of zij gevraagd heeft. Mocht er misschien iets overdadigs in dat schoentje zijn beland — dat heb je in deze consumptiemaatschappij nogal eens — wijs ik iedereen op het bestaan van allerlei lokale initiatieven die dingen die heel fijn zijn maar die jezelf niet nodig hebt, onderbrengen bij organisaties die de kortste weg weten naar bijvoorbeeld de kinderen die sinterklaas vandaag helaas toch weer voorbijloopt. Als we dat allemaal zouden doen, maken we daar in ieder geval weer een paar kinderen gelukkig mee.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox.

Ik geef het woord aan de heer Brinkman. Hij heeft twee minuten spreektijd.

De heer Brinkman (CDA):

Mevrouw de voorzitter, daar komt u ruim mee weg. Ik vind dat de minister-president vertrouwenwekkende woorden heeft gesproken over wat hij van plan is. Wat ons betreft mag hij daar voor 16.00 uur met zijn kabinet naar op weg. Dan zullen we hem nog vaak hier zien, zeker nu we weten dat hij deze Kamer niet wil afschaffen.

Ik heb nog maar één vraag. Het gaat dan altijd om de dingen die niet zijn toegezegd of die niet meer aan de orde zullen komen. De minister-president zegt: we zijn met de SER bezig over de oudedagsvoorziening, de aanvullende pensioenvoorziening, en u hoort nog wel nader. Dat debat wordt al een paar jaar gevoerd, en ik vraag mij eigenlijk af of er ook wel een plan B is. Dat wilde ik eigenlijk nog zeggen, mevrouw de voorzitter. Ik wil de minister-president en zijn kabinet veel sterkte wensen in de komende tijd.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Brinkman. Ik geef het woord aan mevrouw Barth, die vier minuten spreektijd heeft.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ook ik wil graag de minister-president bedanken voor zijn uitgebreide beantwoording. Voor een heel groot gedeelte kunnen wij daar ook prima mee verder, maar ik heb nog een aantal punten. Het eerste gaat over het niet overdragen van de politie aan het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daar maakte de minister-president zich met alle respect toch een beetje makkelijk van af. Hij zei: wij hebben een politieke afweging gemaakt. En dat was het dan. Wij vinden dat een risicovolle politieke afweging, want die mammoettanker van Justitie en Veiligheid blijft zo bestaan, en de checks-and-balances in het politiebestel zijn wat ons betreft op die manier niet goed neergezet. De politie moet niet alleen boeven vangen maar ook de openbare orde handhaven. Dat vergt inbedding in de lokale samenleving en inzet op de sociale taak van de politie. Wij zullen het kabinet op dit onderwerp dus kritisch blijven volgen, en dat zal wat ons betreft zeker terugkomen in de reactie op het rapport-Kuiken en het debat in dit huis over de rechtsstaat.

Voorzitter. Dan de eerste lijn in de gezondheidszorg. We naderden elkaar heel dicht, maar ik hoorde net niet de paar toverwoorden waar ik echt blij van zou zijn geworden, namelijk: regie, coördinatie en een heel proactieve houding. Ik heb er even aan gedacht om daarover een motie in te dienen, maar dat zou weer geen rechtdoen aan de mate waarin de minister-president mij in de eerste termijn tegemoetgekomen is. Daarom vraag ik de minister-president of hij ons hierover een brief zou willen sturen, waarin hij zou kunnen aangeven hoe de regie in, en de coördinatie op die eerste lijn in de zorg eruit gaat ziet. Dan geef ik de minister-president ook maar even mee: ik heb hem in zijn eerste termijn drie, vier, misschien wel vijf keer horen zeggen dat hij geen brieven aan ons wil sturen, want dat zou het ambtelijk apparaat te veel belasten. Ik moet eerlijk bekennen dat ik dat een storend vlekje op de hoge kwaliteit van de beantwoording van de minister-president vond. Want zeker hier in de Eerste Kamer zijn wij voor onze informatievoorziening toch echt voor een groot deel afhankelijk van het kabinet. En de ambtelijke ondersteuning die het kabinet heeft, is toch echt vele, vele, vele malen groter dan de ambtelijke ondersteuning die wij in de Eerste Kamer hebben. Dus ik hoop dat de minister-president bereid is om die brief over de coördinatie in de eerste lijn naar ons te sturen.

Voorzitter, dan mijn laatste punt: de btw en de koopkrachtplaatjes. Ik heb die koopkrachtplaatjes nog eens nagekeken. Dat is natuurlijk een mer à boire waarin je kunt shoppen en waaruit je kunt halen wat je van pas komt. Dat heeft de minister-president vanochtend ook echt gedaan. Hij geeft aan dat de ginicoëfficiënt licht daalt, maar in een mooi blauw boekje dat wij vandaag in onze postvakjes vonden, geeft het kabinet weer aan dat er "gekeken naar inkomensuitersten sprake is van een lichte stijging van de ongelijkheid". Dat zijn dus, zoals ik in mijn eerste termijn aangaf, bewegingen zowel de ene kant als de andere kant op. Daarmee ontbreekt het aan de eenduidigheid in de plaatjes, zoals wij die graag zouden willen zien. Zo'n btw-verhoging moet 2,5 miljard opleveren. Dat is een fikse maatregel die, zo heb ik geprobeerd aan te geven, niet alleen effecten zal hebben op de koopkracht en op lastenverlichting of lastenverzwaring maar die ook maatschappelijke effecten zal hebben. En omdat wij toch wel heel graag zouden willen dat die maatschappelijke effecten goed in beeld worden gebracht, dien ik de volgende motie in.

De voorzitter:

Door de leden Barth, Kox, Strik, Nagel en Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst een verhoging van het lage btw-tarief is opgenomen zonder nadere inhoudelijke toelichting;

overwegende dat verhoging van het lage btw-tarief risico's met zich meebrengt voor de concurrentiepositie van zelfstandige winkeliers, met name in krimpgebieden en grensregio's;

overwegende dat ook toegangsprijzen van theaters en musea worden beïnvloed door de stijging van het lage btw-tarief;

overwegende dat boekhandels extra getroffen kunnen worden door een verhoging van het lage btw-tarief omdat zij nu al met bijzonder lage marges werken, moeten concurreren met verkoop via internet en vanwege de vaste boekenprijs weinig tot geen bewegingsruimte hebben in hun beprijzing;

overwegende dat gezond gedrag niet gestimuleerd wordt als onder invloed van de btw-verhoging prijzen van gezonde voeding en sport omhooggaan;

verzoekt de regering om in overleg met de betrokken sectoren te komen tot een analyse van de maatschappelijke gevolgen van de btw-verhoging, daarbij expliciet aandacht te besteden aan de positie van zelfstandige winkeliers in krimp- en grensregio's, de cultuursector inclusief boekhandels en dagbladen en preventie van ongezond gedrag,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter F (34775).

Mevrouw Barth (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil de minister-president met deze motie nog eens het volgende meegeven. Hij heeft in het regeerakkoord en in dit debat aangegeven dat hij de oppositie maar ook de sociale partners een uitgestoken hand wil reiken. Zo'n impactanalyse van de btw-verhoging wordt ook gevraagd door de sociale partners, dus als de minister deze motie een positief onthaal geeft, slaat hij twee vliegen in één klap. Ik hoop dat hij bereid is dat te doen.

Dank u wel.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik heb nog een vraag hierover. Staat deze motie in het kader van een afwijzing van de maatregel op zichzelf? Of schort u uw oordeel over de btw-verhoging op, in afwachting van bijvoorbeeld het onderzoek dat u vraagt?

Mevrouw Barth (PvdA):

Wij zijn bezorgd over deze maatregel. Dat mag uit de eerste termijn in dit debat gebleken zijn. We staan er dus niet bij te trappelen, maar ik vraag in de motie heel nadrukkelijk om een onderzoek, juist om de merites van de maatregel waar we pas volgend jaar over hoeven te beslissen, echt goed te kunnen wegen. Als ik nu mijn mind al opgemaakt had, hoefde ik niet om dat onderzoek te vragen.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Barth. Ik geef het woord aan de heer De Graaf. U hebt drie minuten.

De heer De Graaf (D66):

Dank voorzitter, dan zal ik opschieten. Laat ik om te beginnen, niet bij wijze van platitude, de minister-president zeer bedanken voor de volledige en ook uitgebreide beantwoording namens zijn kabinet. Het was een buitengewoon plezierige beantwoording. Ik vat het maar even samen als een soort motto voor het nieuwe kabinet: realistisch, pragmatisch, een vleugje elan en zelfs met visie. Dat doet deugd.

Voorzitter. De minister-president sprak over de paradox, die ik maar kort samenvat als "hoe meer polarisatie, des te groter de verantwoordelijkheid voor partijen om op draagvlak aan te sturen". Ik kan dat zeer onderschrijven. Ik zou menen dat dit ook de opdracht is van ons allen: waar mogelijk zoeken naar de overeenkomsten en niet naar de verschillen.

Ik wil de minister-president ook een compliment geven voor de duidelijke en genuanceerde manier waarop hij een inclusieve samenleving vooropstelde, mede ter afwijzing van de woorden van de PVV-fractie.

De uitleg van de minister-president over de lastenverlichting was wat mij en mijn fractie betreft helder, waarvoor dank, ook als het gaat om het mkb en de winkeliers waarover de Partij van de Arbeid op zichzelf natuurlijk terecht zorgen kan hebben. Die begrijp ik ook, maar ik heb nog niet de indruk dat het totaal van het lastenverlichtingspakket het voor die winkeliers moeilijker zou maken. Ik wacht graag de beoordeling van de motie van mevrouw Barth door het kabinet af.

Voorzitter. Ten vierde. Ik heb de minister-president wat weinig gehoord over de urgentie om de samenleving te snappen als het gaat om de staat van de democratie. Natuurlijk gaat het over die staatscommissie, maar ik denk dat wij een urgentere en grotere opdracht hebben dan alleen af te wachten waarmee de staatscommissie komt. Ik vraag ook zeer nadrukkelijk aan het kabinet, zelfs als de minister-president even in gesprek is met de minister van Sociale Zaken, om te focussen op het element van het vergroten van democratisch draagvlak en het zoeken naar nieuwe wegen om die verbinding tussen burger en politiek bestuur te versterken.

Voorzitter. Tot slot nog een vraag over de wietteeltexperimenten. In mijn eerste termijn heb ik er zelf niet over gesproken. Wij wachten graag de wetgeving af, maar ik heb nog wel een vraag. Een aantal burgemeesters heeft gevraagd om gedifferentieerde experimenten — niet uniform, maar gedifferentieerd, zodat ook echt kan worden uitgetest wat het beste werkt. Dat kan in de ene stad anders zijn dan in de andere. Ik wil de minister-president vragen om daar niet bij voorbaat afwijzend tegenover te staan, maar juist te kijken of in overleg met de burgemeesters tot een verantwoord pakket aan experimenten kan worden gekomen.

Daarmee, voorzitter, rond ik mijn laatste seconde af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Graaf. Ik geef het woord aan mevrouw Strik. U hebt twee minuten.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de premier voor zijn beantwoording. Het is goed om hem te horen praten over de uitgangspunten en ambities van het kabinet. Maar gelet op de beantwoording van de concrete vragen, heeft het debat ons nog niet meer vertrouwen in de toekomst gegeven wat betreft het overheidsbeleid. De inclusieve samenwerking die het kabinet zegt na te streven, is wat ons betreft te weinig vertaald in beleid. Denk aan onderwijs-, inburgerings-, arbeidsmarkt- en inkomensbeleid. We hebben even gesproken over de inkomensplaatjes en de koopkrachtontwikkeling. Daarbij bestreed de premier dat de laagste inkomens er het slechtst van af komen. Ik wil toch nog een keer wijzen op de CPB-doorrekening, waarin duidelijk staat dat de laagste groep vanwege het beleid op 0,6% koopkrachtontwikkeling zit, terwijl de volgende alweer op 0,9% zit. Als je dat vertaalt in absolute bedragen, zit er toch een behoorlijk fors verschil in. Zeker als je het basispad, de algehele ontwikkeling, bekijkt, zie je nog steeds een verschil tussen 0,8% en 1,4%. Het is dus wel degelijk zo dat de laagste inkomens het minst profiteren.

Onze zorg gaat het meest uit naar de meest kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. We hebben bedenkingen bij de effecten van de maatregelen van het kabinet. We zijn blij met de toezegging van de minister-president om daarop toe te zien. Hij zou dit nog nader vormgeven in zijn tweede termijn, maar voor de zekerheid dient mijn fractie hierover een motie in. Die kunnen we altijd nog intrekken als er alsnog langs deze lijnen een toezegging volgt.

De voorzitter:

Door de leden Strik, Kox, Teunissen, Koffeman, Ten Hoeve en Nagel wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet zegt in te zetten op een inclusieve samenleving en dat onder meer vertaalt in maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren van mensen met een beperking, arbeidsongeschikten en Wajongers;

overwegende dat beoogde maatregelen in het regeerakkoord veelal neerkomen op minder financiële zekerheden voor mensen in een kwetsbare positie, zoals in elk geval door:

  • -de aanscherping van het schattingsbesluit waardoor meer mensen hun WIA-uitkering verliezen;

  • -de vervanging van de loonkostensubsidie door loondispensatie waardoor mensen met een arbeidsbeperking onder het wettelijk minimumloon betaald kunnen worden;

  • -het schrappen van het recht op arbeidskorting en IACK voor mensen in de ziektewet;

  • -het verlagen van de Wajong-uitkering;

verzoekt de regering om over maximaal drie jaar een evaluatie te houden naar de effecten van de maatregelen op de feitelijke inkomenspositie en de arbeidsparticipatie van de genoemde groepen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (34775).

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Wij achten dit van belang, omdat een individuele wetsevaluatie nog steeds niet het totaaloverzicht geeft van de effecten voor kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt.

Bij ons ontbreekt het vertrouwen dat de groene ambities van het akkoord echt gerealiseerd gaan worden. Zo is becijferd dat het akkoord maar de helft van de 49% realiseert en leunt het pakket ook nog eens heel zwaar op een onrealistisch plan voor massale CO2-opslag. Dus om het kabinet een duwtje in de juiste richting te sturen en het de eigen ambities serieus te laten nemen, dienen wij de volgende motie in.

De voorzitter:

Door de leden Strik, Koffeman, Kox, Barth en Vos wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland het klimaatverdrag van Parijs heeft geratificeerd en daarmee dient te streven naar een opwarming van de aarde van niet meer dan 1,5ºC;

overwegende dat de nationale klimaatplannen die deze regering vaststelt de basis vormen voor het behalen van milieudoelstellingen op de lange termijn;

constaterende dat het Planbureau voor de Leefomgeving heeft vastgesteld dat de maatregelen in dit regeerakkoord slechts de helft van de daarvoor benodigde emissiereductie realiseren;

verzoekt de regering op korte termijn met een pakket aan maatregelen te komen dat leidt tot realisatie van de benodigde emissiereductie en zo de CO2-uitstoot voor 2030 met minimaal 49% verlaagt,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (34775).

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Rest mij nog te zeggen dat ik blij ben met de toezegging om onderzoek te doen naar de rechtsbijstand en naar verdere ondersteuning van de Raad van Europa.

Ik wens de regering veel succes met het regeren en met de grote verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat ons land van al onze inwoners is.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Strik. Ik geef het woord aan de heer Kuiper. Hij heeft twee minuten.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Ook mijn fractie dankt de minister-president voor de voortvarende beantwoording van de vragen. Die heeft ons zeer aangesproken, zeker wat aan het begin van dit debat is gezegd over de relatie tot de samenleving. Op een gegeven moment zei de minister-president: ik zeg toe dat we gaan kijken hoe we van wat verspreid over het regeerakkoord staat over de relatie overheid-burger, en dan in het bijzonder de attitude van de overheid en de werkzaamheden van uitvoeringsorganisaties zoals inspecties en dergelijke, toch een soort samenhangende aanpak kunnen maken, mede in samenspraak met BZK, dat een coördinerende rol heeft. Ik zie daar zeer naar uit. Ik doe daar nog een suggestie bij. In 2014 heeft het kabinet in reactie op een WRR-rapport over de staat van het toezicht gezegd dat er reflectie zou moeten plaatsvinden bij inspecties en uitvoerende diensten in samenspraak met het veld en de overheid. Misschien kunnen we het resultaat daar nu van krijgen. Ik krijg daar graag een reactie op.

De passage in het regeerakkoord waar mevrouw Jorritsma ook al over begon, raakte ons ook. Het gaat dan om de bewoordingen over een kiesstelsel dat verbonden wordt met de Tweede Kamer, maar waarbij ook de positie van de Eerste Kamer ergens genoemd. Ook hier zou de minister-president op terugkomen. Wij zien uit naar dat antwoord, maar als het zo is zoals mevrouw Jorritsma hier zelf heeft gezegd, namelijk dat er uit die passage in het regeerakkoord geen nieuwe opdracht voortvloeit voor de staatscommissie, dan is dat allemaal klaar.

Het antwoord op een vraag van de heer Schalk en ook van ons over defensie ging even heel snel. We zitten wel met het probleem dat in 2014 in Wales toch echt is afgesproken dat in tien jaar tijd toegewerkt zal worden naar de NAVO-norm van 2%. Elke keer als wij een debat voeren over defensie, komt dat hier ook voorbij. Het antwoord dat er wel ambitie, maar eigenlijk verder geen financiële ruimte is, is onbevredigend als we tegelijkertijd de handtekening onder akkoorden hebben staan waarin we zeggen dat we dit zullen doen. Ik dacht dat er nu juist meer financiële ruimte was. Ik zou daarom graag willen horen hoe we toch gaan bewegen in de richting van die NAVO-norm.

Ik heb nog precies nul minuten spreektijd over, voorzitter. Ik dank het kabinet voor de beantwoording en ik wens het veel sterkte met zijn werkzaamheden.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kuiper. Ik geef het woord aan u, meneer Koffeman. U heeft drie minuten spreektijd.

De heer Koffeman (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de minister-president voor de beantwoording van onze vragen in de eerste termijn. Ik vond het bijzonder om te vernemen dat de minister-president meent dat het corporatisme zou passen in de traditie van liberale partijen als VVD en D66. Voor zover ik weet, druist het corporatisme juist in tegen de liberale visie van individuele burgers die zelf bepalen …

Minister Rutte:

Dat heb ik niet gezegd.

De heer Koffeman (PvdD):

O, oké, oké, dan heb ik u verkeerd begrepen. Heel goed.

Zoals de minister-president weet, zijn er steeds meer klachten over de bestuurlijke stille revolutie die zich op dit moment voltrekt in de vorm van grote aantallen akkoorden, deals en convenanten over de meest uiteenlopende maatschappelijke thema's. Ik zou het fijn vinden als de minister-president daar toch iets meer over zou kunnen zeggen, met name over de uitholling van de democratische controle die daaruit voortvloeit. Ik heb in mijn eerste termijn gesproken over het convenant over onverdoofd ritueel slachten, mestakkoorden, energieakkoorden en sport- en preventieakkoorden. Misschien kan de minister-president toch wat nader reflecteren op de democratischecontrolemogelijkheden, want die nemen daardoor voor ons af.

Het tweede punt, dat maar beperkt aan de orde is geweest, is de invloed van de lobby van het grootbedrijf op de afschaffing van de dividendbelasting. Hoe groot is de invloed van bedrijven als Unilever en de keuze voor de vestigingsplaats van hun Europese hoofdkantoor nou eigenlijk op de afschaffing van de dividendbelasting? Unilever neemt meer tijd voor die keuze. Neemt het kabinet nu ook meer tijd voor het wetsvoorstel dat de dividendbelasting moet afschaffen?

Ik kom op de afschaffing van het raadgevend referendum. De minister-president heeft wel erg weinig toelichting gegeven op het spoedeisende belang daarvan en op het feit dat de nieuwe regels al zouden moeten ingaan voor een wet die op dit moment volgens de Raad van State wel degelijk referendabel is.

Ten aanzien van het bereiken van de klimaatdoelen blijft het een rare gewaarwording om de minister-president eerst te horen zeggen dat er geen instrumenten zullen worden uitgesloten en om hem vervolgens te horen zeggen dat er geen vleestaks komt. Dan wordt er toch een instrument uitgesloten, lijkt me. Kan de minister-president toezeggen dat de veroorzakers van CO2-uitstoot verantwoordelijk zullen worden gehouden voor die uitstoot in het kader van het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt? Kan hij toezeggen om die uitstoot niet langer voor rekening van de samenleving te laten komen? Is de minister-president bereid om bij effectieve beïnvloeding van consumentengedrag in de meer milieu- en klimaatvriendelijke richting niet alleen aan de stok te denken, maar ook aan de wortel? Een verandering van de sociale norm kan op heel veel meer manieren tot stand komen dan alleen via fiscale instrumenten. Ik krijg daar graag een reactie op.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Koffeman. Ik geef het woord aan u, meneer Schalk. U heeft twee minuten spreektijd.

De heer Schalk (SGP):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Dank voor de beantwoording die we van de minister-president hebben gekregen. Die was zeer compleet, moet ik zeggen. Ik wil op twee punten kort ingaan. Het eerste is de eenverdiener. Ik ben blij dat de minister-president de deur weer heeft opengezet die dichtgeklikt leek. Het debat wordt vervolgd. Het tweede punt dat ik wil aanstippen gaat over de herhalingen van zwangerschapsafbrekingen. Ik heb dat probleem genoemd en ik heb gevraagd naar onderzoek. Naar mijn mening past dat bij het preventiebeleid dat in het regeerakkoord is benoemd. Ik heb goed gehoord van de minister-president dat de regering geen bezwaar heeft tegen onderzoek, maar hoe zit het met het wanneer en het hoe? Mijn fractie, de fractie van de SGP, probeert in dit geval juist los te komen van de discussie over wel of niet abortus. Dat zou juist bij de evaluatie van de wet wel meewegen. Ik dien daarom de volgende motie in. Ik hoop dat de regering alsook mijn collega's proeven dat het mij in deze motie niet gaat om de duiding van abortus, maar sec om onderzoek.

De voorzitter:

Door de leden Schalk, Diederik van Dijk, Kox, Meijer en Ruers wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat volgens de jaarrapportage Wet afbreking zwangerschap 2015 ongeveer een op de drie vrouwen die zich melden bij de abortuskliniek al eerder een zwangerschapsafbreking heeft ondergaan;

verzoekt de regering onderzoek te doen naar de oorzaken van herhaalde zwangerschapsafbrekingen en te komen tot maatregelen waarmee de herhalingen teruggedrongen kunnen worden, en de Kamer hierover nader te informeren

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (34775).

De heer Schalk (SGP):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Meneer Kuiper.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik wil daar graag een vraag over stellen, voorzitter. Ik sta sympathiek tegenover de motie, laat ik dat vooropstellen, maar in het dictum staat niet wat u net zei. U zei dat preventiebeleid in het regeerakkoord wordt genoemd. Dat kunnen we ook allemaal zien. Het gaat dan om de preventie van zwangerschappen. Dat staat dus niet in dat slot, maar mag ik het zo opvatten dat wat u vraagt van de regering plaatsvindt in het kader van wat in het regeerakkoord wordt gezegd over de preventie van zwangerschappen? Dat is ook uw bedoeling, toch? Dat maakt het voor mij even wat eenvoudiger.

De heer Schalk (SGP):

Dank u wel voor deze vraag. Daardoor kan ik het nog even iets beter toelichten. In dat kader heb ik deze motie inderdaad ingediend. In het regeerakkoord, op pagina 14 bijna bovenaan staat: "We zetten in op de preventie van en ondersteuning bij onbedoelde (tiener)zwangerschappen, aan de hand van de agenda opgesteld door een brede coalitie van veldpartijen." Hoe dat zit met die brede coalitie van veldpartijen, kan ik even niet overzien. Maar op dit punt, dat ik gisteren heb benoemd, waarbij het ging over 30% van de 30.000 zwangerschapsafbrekingen, kunnen we daadwerkelijk iets aan preventie gaan doen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ja, dus dat vindt dan plaats in het kader van het beleid dat het kabinet voornemens is te gaan voeren.

De heer Schalk (SGP):

Dat lijkt mij absoluut het geval. Bij dat onderzoek zullen er wellicht nog andere aspecten aan de orde komen die ook leiden tot een verbetering van deze vreselijke aantallen.

De heer Kox (SP):

Ik heb de motie meeondertekend, maar ik krijg hier toch graag een bevestiging. Deze motie doet geen uitspraak over abortus, hoewel ik weet dat collega Schalk zich erg inzet voor het ongeboren kind. Dit is een uitspraak om de regering te verzoeken om een onderzoek te doen naar het veel voorkomen van abortussen en de herhaling daarin. Dat zie ik toch juist?

De heer Schalk (SGP):

De heer Kox ziet dat inderdaad op de juiste manier. Ik heb hier de vorige keren een- en andermaal proberen duidelijk te maken wat er aan de hand is. Per jaar vinden er 30.000 abortussen plaats. Ik heb de vorige jaren twee keer gevraagd aan de regering hoe men dat duidt en dergelijke. Ik hoor eigenlijk elke keer: hoor eens, dit staat nou eenmaal in de wet en dat wordt heus wel zorgvuldig gedaan. Uiteindelijk gaat het over noodgevallen. Nu is er niet door mijn fractie een onderzoek gedaan, maar gewoon door de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Daarin staat dat 30% recidive is. Ik vind dat een heel naar woord in dit verband, maar zo staat het nu eenmaal in die stukken. Ik noem het expres steeds herhalingen van zwangerschapsafbrekingen. Die 30% zouden we in ieder geval moeten onderzoeken. Dat is inderdaad de intentie en dat staat los van mijn ideeën over abortus.

De heer Kox (SP):

Dank u wel. Dat is duidelijk zo. Collega Schalk maakt zich altijd veel terechte zorgen over ongeboren kinderen. Ik reken ook zeker op zijn steun voor de zorg voor de geboren kinderen, waar een andere motie over ligt.

De heer Schalk (SGP):

Ik heb ook heel veel zorgen over geboren kinderen, dus maakt u zich geen zorgen wat dat betreft.

Mevrouw de voorzitter. Tot slot. De fractie van de SGP heeft oog voor de pijn die geleden is bij verschillende fracties bij de samenstelling van dit kabinet en bij dit regeerakkoord. Daarbij past ook respect voor de verantwoordelijkheid die genomen wordt. De vier coalitiepartijen hebben er vertrouwen in. Het is zaak om dat vertrouwen uit te bouwen, ook naar andere partijen. De SGP staat daarin met een open houding, vooral omdat dat vertrouwen er niet alleen hoeft te zijn in een regeerakkoord van verschillende partijen of in een kabinet. Ik heb het gisteren al geduid: ons vertrouwen reikt hoger en dieper. In dat verband vind ik de slotzin van de Koning op Prinsjesdag prachtig: "U mag zich gesteund weten door het besef dat velen u wijsheid toewensen en met mij om kracht en Gods zegen voor u bidden." Daar zeg ik van harte amen op.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Schalk. Ik geef het woord aan de heer Nagel. U heeft ook twee minuten.

De heer Nagel (50PLUS):

We gaan steun zoeken, zei de premier in de eerste ronde. 50PLUS wil graag weten waarover te praten valt. Wat heeft het kabinet te bieden? Zijn het uitstel en de afschaffing van de wet-Hillen bespreekbaar? Ik heb in dit verband ook de koopkracht, de 16,5% ABP-achterstand, de maatregelen om te komen tot indexering van de pensioenen en de afremming van de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd genoemd. Valt er te praten over een of meerdere van deze onderwerpen, vragen wij nog eens een keer nadrukkelijk aan de premier.

Ik ga in op dat laatste, de AOW-leeftijd. Gelet op de zeer brede maatschappelijke weerstand willen wij concreet weten of men de versnelde verhoging, zeker voor de zware beroepen, wil heroverwegen. Anders moet men niet klagen over de steeds grotere kloof met de kiezers.

Dan een vreemde zaak, voorzitter. Het raadgevende referendum bestaat. Maar dan is het toch heel vreemd dat de kiezers zich er niet over mogen uitspreken of ze dit willen behouden of niet? Dit betekent dat het laatste restje inspraak dat burgers hebben, onder leiding van de Dafne Schippers van dit kabinet in ijltempo wordt afgepakt. Dat lijkt ons geen goede zaak. Dat is onacceptabel. Bij dezen willen wij dan ook al van tevoren aankondigen dat 50PLUS samen met de Tweede Kamerfractie en de partij zal komen tot een initiatief om een raadgevend referendum mogelijk te maken tegen de afschaffing van de wet-Hillen.

Ik zie dat ik nog enkele seconden over heb. Die gebruik ik graag om het kabinet en de premier te bedanken voor de antwoorden op de vragen uit de eerste ronde.

De voorzitter:

Dank u wel meneer Nagel. Ik kijk eventjes naar de minister-president. Hij zegt dat hij tien minuten nodig heeft. Dan schors ik tot 15.00 uur. Dan kunnen de fracties zich ondertussen misschien ook even beraden. Ik hoor hier: dat hangt ervan af wat hij zegt. Oké. Ik schors de vergadering tot 15.00 uur, maar ik zeg u vooraf dat ik voor het einde van de vergadering toch koers op 16.00 uur.

De vergadering wordt van 14.50 uur tot 15.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef voor de tweede termijn van de kant van de regering het woord aan de minister-president.

Minister Rutte:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik zal eerst wat vragen beantwoorden, deels uit eerste termijn, en dan op een aantal moties reageren. Ik begin met een vraag uit de kring van de VVD. Mevrouw Jorritsma vroeg naar de investeringsquote. Ik ben er nog even ingedoken en die wordt voor de krijgsmacht als geheel berekend, om daarmee voor de investeringen een integrale afweging te kunnen maken. Dat heeft er onder andere mee te maken dat in sommige jaren, denk aan jaren waarin jachtvliegtuigen worden aangeschaft, zo'n luchtmachtonderdeel aanzienlijk meer investeringen kan trekken dan een ander onderdeel. Meerjarig moet het weer ongeveer uitmiddelen. Daarom wordt dit voor de krijgsmacht als geheel gedaan en niet apart voor de krijgsmachtonderdelen.

Mag ik zeggen dat ik het zeer eens was met het betoog van mevrouw Jorritsma over het vraagstuk van regeldruk en hoe we als overheid met dingen omgaan? Het gaat daarbij ook om het lostrekken van initiatief bij de mensen. Die mogen sowieso wel wat vaker centraal staan, denk ik, in onze politieke debatten. Ik ben het dus zeer eens met dat deel van haar betoog.

De PVV heeft gevraagd naar de mediation. Die geschiedt door professionele daartoe opgeleide mediators, die streng geselecteerd worden. Bij de selectie wordt ook scherp gelet op het voorkómen van vooringenomenheid en fanatieke standpunten. Wat dat betreft is er geen risico dat andere afwegingen daar een rol spelen. Haar opmerkingen over de korporaal bij Defensie laat ik maar even helemaal voor haar rekening. Ik heb eigenlijk geen behoefte om in te gaan op die kwalificaties en evenmin op de kwalificaties die zij aan het adres van mevrouw Kaag heeft geuit. Mevrouw Kaag heeft zich in haar politieke en hiervoor diplomatieke loopbaan laten kennen als een persoon van uitmuntend statuur en gezag. Dat laat ze nu ook weer zien in haar eerste weken als minister. Ik beschouw het als een eer om met haar samen te werken. Ik vond alle kwalificaties en de valse hinten op haar echtgenoot beneden alle peil.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik heb helemaal geen kwalificaties gebruikt. Ik heb alleen een vraag gesteld over de ongelijkheid tussen de korporaal met een buitenlandse partner en de minister. Ik heb niets over kwalificaties gezegd. Ik heb zelfs gezegd dat ik niet zeg dat de minister niet deugt. Ik heb alleen nadere duiding gevraagd van de minister-president.

Minister Rutte:

Mevrouw Faber, wat u het hele debat doet, is een handje zand in schoon water gooien en dan zeggen dat het water troebel is. Laten we het hier dus gewoon bij laten. Dat lijkt me beter.

De voorzitter:

Mevrouw Faber, nog één keer.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik vind dat de minister-president zich hier te makkelijk van afmaakt. Ik vind dat eigenlijk een minister-president onwaardig. In feite durft hij dus niet nader uit te leggen waarom we een minister hebben met een buitenlandse partner, terwijl de korporaal in dat geval de pennen kan tellen bij Defensie, de stoep kan schrobben of eventueel zijn baan kan kwijtraken.

Minister Rutte:

Voorzitter. Dan was er nog een andere vraag gesteld over de aangifte die haar partijchef tegen mij zou hebben gedaan. Daar heb ik verder geen informatie over. Ik neem aan dat die aangifte is gedaan en nu dus bij het parket in Den Haag ligt. Die aangifte gedaan hebbend, heeft de PVV gekozen voor een juridisch traject, weg van het parlementaire traject. Ik voel me dan ook niet verplicht op de politieke vragen in te gaan.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Maar de minister-president gaf wel aan dat het onder de rechter lag. Dan krijg ik toch de boodschap mee dat hij meer weet dan wij, dat het OM het in feite in behandeling heeft genomen en overgaat tot vervolging. Ik snap dat niet helemaal. Wat is het nou? Ligt het nu bij de rechter, te ja of te nee? Zo nee, dan bent u in feite nog steeds altijd vrij om de discriminatie tegen Nederlanders — die hele waslijst — ongedaan te maken.

Minister Rutte:

Het begrip "onder de rechter" betekent abstract dat een bepaalde zaak in de juridische staatskolom ligt en niet meer in de politiek, en dat is een keuze die de PVV gemaakt heeft. Dat zegt verder niets over de precieze plek waar het in de juridische kolom ligt, want daar ga ik niet over.

Dan de vraag van het CDA over de pensioenen. De heer Brinkman heeft inderdaad gelijk dat we proberen via een stevige discussie tussen de sociale partners, die al langdurig aan de gang is, tot een oplossing te komen, met veel advies en verkenningen, ook van de SER. We zien ook dat het stelsel kwetsbaar is geworden. Daar moeten we gewoon reëel over zijn. Er zijn veranderingen op de arbeidsmarkt. Er is een stijgende levensverwachting. Er is een dalende rente. Dat is al sinds begin jaren tachtig aan de gang. De kwetsbaarheid wordt dus steeds zichtbaarder. Dat betekent dat er nog steeds te weinig of geen zicht is op indexaties, dat de dekkingsgraden onder druk staan en dat er risico's zijn op tegenstellingen tussen jong en oud. Ik begrijp dat de heer Brinkman vraagt wat mijn plan B is. Natuurlijk houden we altijd ergens in ons achterhoofd rekening met de heel kleine kans dat plan A niet lukt. Daar denk je over na, maar verder wil ik er eigenlijk niet over speculeren, want er is eerlijk gezegd geen alternatief voor plan A. Dat zou betekenen dat de politiek zonder de sociale partners moet ingrijpen in de tweede pijler, die van de sociale partners is. Ik doe dus een dringend beroep op de sociale partners om er samen met ons uit te komen. Ik denk dat dit ook moet kunnen. Dat is het op dit punt.

Er is ook nog gevraagd of het SER-advies binnenkort beschikbaar komt. Dat komt waarschijnlijk in het eerste kwartaal van 2018. Dat is de verwachting, zoals ook in het regeerakkoord is vermeld. Op 15 december komt er een brief naar de Tweede Kamer over de planning ten aanzien van de arbeidsmarkt en de pensioenen. Er gaat ook een afschrift naar de Eerste Kamer toe. Laat ik dat hierbij toezeggen.

Dan lag er nog een vraag van mevrouw Barth over laaggeletterdheid. De ambitie van het kabinet is dat elke jongere het onderwijs verlaat met voldoende taal- en rekenvaardigheid. Daarom wordt ook fors geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het onderwijs, in de professionals die voor de klas staan en in extra ondersteuning voor kinderen met een taalachterstand, van de voor- en vroegschoolse educatie tot en met het hoger onderwijs. Daar gaan we de komende jaren mee verder. Basisscholen ontvangen aanvullende middelen om extra taalonderwijs te bieden aan achterstandsleerlingen. Ook middelbare scholen en scholen uit het praktijkonderwijs, die relatief veel leerlingen uit achterstandswijken hebben, ontvangen extra middelen. Ook het mbo levert een inspanning.

Voor laaggeletterdheid bestaat het programma Tel mee met Taal. Op 24 november is een brief met een voortgangsrapportage hierover gestuurd aan de Tweede Kamer. In 2016 zijn de bewindslieden van OCW, Sociale Zaken en VWS gezamenlijk het actieprogramma Tel mee met Taal gestart, om laaggeletterdheid te voorkomen en aan te pakken. De inzet is om de forse inspanningen van de gemeenten en hun partners en de leerwerkloketten verder te bundelen. Dat heeft er mede toe geleid dat sinds begin 2016 meer dan 46.000 volwassenen met taalscholing zijn gestart en dat ruim 676.000 kinderen zijn bereikt met leesbevorderingsactiviteiten. Daarmee zijn de verwachtingen van het programma overigens ruim overtroffen.

Aangezien zo veel meer laaggeletterden nog bereikt moeten worden, is het nu zaak om door te pakken. Daar is extra geld voor nodig. Bij de afronding van het programma Tel mee met Taal sturen we een eindrapportage. Die zal ik ook aan de Eerste Kamer sturen. Dan zullen we ook een debat voeren over de verdere voortzetting van de aanpak van laaggeletterdheid en de leesbevordering.

Dan de vraag over de capaciteit en de slagkracht van het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. De investeringen bij de politie kunnen leiden tot meer zaken, meer werk, voor de rest van de keten, bijvoorbeeld op het gebied van cybercrime. Door middel van een onderzoek dat start in 2018 wordt bekeken wat de precieze effecten van de investeringen bij de politie zijn voor de rest van de keten. Op basis van dat onderzoek zal worden bepaald hoe deze effecten worden opgevangen. Als dit bijvoorbeeld zou leiden tot meer zaken op het gebied van cybercrime, moeten er dus ook voldoende officieren of rechters zijn op het gebied van cybercrime om zaken in behandeling te kunnen nemen, met behulp van middelen die op grond van het regeerakkoord beschikbaar worden gesteld. Denk aan de post Versterking capaciteit strafrechtketen. Met behulp van die middelen worden deze officieren aangetrokken en ook zo nodig opgeleid. Uiteindelijk is het doel dat in de hele keten efficiënt kan worden gewerkt.

Dan de vraag over de verbetering van de ICT-systemen en de kwaliteit van communicatie en overdracht tussen politie, OM en rechterlijke macht. Over het bestuurlijk ketenberaad van de strafrechtketen is de Tweede Kamer op 28 juni van dit jaar geïnformeerd. In het kader van het ambitietraject is de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening als een van de prioriteiten benoemd. In de eerste helft van 2018 worden de precieze doelstellingen en prioriteiten op het gebied ter besluitvorming aan het kabinet voorgelegd. Dat betekent dat op dat moment ook de op grond van het regeerakkoord beschikbaar gestelde middelen ter beschikking komen die hiervoor worden ingezet. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de digitalisering van de werkprocessen. Daarover wordt de Tweede Kamer, en gezien de vraag die hier gesteld is ook de Eerste Kamer in afschrift, nader in de eerste helft van 2018 geïnformeerd.

Dan de vraag over de ontwikkeling van het aantal opgelegde en uitgevoerde taakstraffen. In 2016 werd in 28% van de misdrijven een taakstraf opgelegd, tegenover 27% in 2015. Bij overtredingen bleef het percentage met 4% gelijk aan het jaar ervoor. Het percentage succesvol voltooide taakstraffen lag in 2016 op 74% tegenover 75% het jaar ervoor en de overige zaken zijn ter beoordeling aan een officier van justitie voorgelegd. Uiteindelijk wordt dan alsnog 93% van de taakstraffen binnen 24 maanden na oplegging geëxecuteerd. Dat betekent dat de taakstraf wordt voltooid of is omgezet in een vervangende hechtenis.

Tot slot vroeg mevrouw Barth op het gebied van Justitie hoe het staat met het ziekteverzuim, het verloop en de nieuwe aanwas bij OM en rechterlijke macht. Het ziekteverzuim binnen het Openbaar Ministerie is op dit moment 5%, dat is de stand van oktober 2017. De personele bezetting lag bij het Openbaar Ministerie eind oktober met 4.972 fulltime equivalents 3,6% hoger dan aan het begin van 2017. Het ziekteverzuim bij de rechterlijke macht lag voor rechters in 2016 op gemiddeld 3,4%, bij het ondersteunend personeel op 5,8%. Die cijfers liggen nog iets hoger dan gemiddeld voor vergelijkbare andere functies. Er zijn inmiddels veel vacatures opengesteld en ondertussen zijn ook veel rechters een opleiding gestart. Deze extra capaciteit kan geworven worden dankzij middelen die in het Prijsakkoord rechtspraak 2017-2019 voor professionele standaarden beschikbaar zijn gekomen. De rechtspraak verwacht dat met de nieuwe aanwas volgend jaar in de behoefte aan extra capaciteit zal zijn voorzien. Dat in antwoord op de verschillende vragen van mevrouw Barth over onder andere justitie, deels ook nog uit de eerste termijn.

Dan heeft mevrouw Barth ook gevraagd, net in de tweede termijn, om een brief over de coördinatie, c.q. regie op de eerste lijn. Zij heeft gewezen op het belang van samenwerking in de eerste lijn, het bij elkaar brengen van partijen als huisartsen, gemeenten, GGZ-aanbieders et cetera en hoe dit te doen. Zij verzoekt daarbij om een brief. En alhoewel zij volkomen gelijk heeft dat ik geen groot liefhebber ben van het sturen van brieven ga ik hier door de knieën en kan ik toezeggen dat mijn collega's van VWS zo'n brief gaan sturen.

Dan mevrouw Strik over de participatie-effecten van de verschillende maatregelen in het regeerakkoord over bijvoorbeeld loondispensatie en WSW. Mag ik daarbij opmerken dat een aantal belangrijke overwegingen en uitgangspunten hierbij aan de orde zijn? Het geldt alleen voor nieuwe gevallen, niet voor bestaande; het kabinet wil dat werken loont. Wij willen dat de werkgever ontzorgd wordt, in mooi Nederlands, zodat werkgevers de mensen ook echt gaan aannemen. En het kabinet gaat de regeling samen verder vormgeven met partners zoals gemeenten, Cedris, de bonden en werkgevers. Uiteraard is de vraag van mevrouw Strik naar de participatie-effecten zeer relevant. Ik kom er zo nog op terug bij de moties, want een van de moties gaat daarover. Dan ga ik er daarna op in, maar dit alvast in eerste instantie.

Dan de vraag van de heer De Graaf van D66 over de gedifferentieerde aanpak experimentele wietteelt. De minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor medische zorg zijn momenteel bezig met het vormgeven van die wietteeltexperimenten. Ze bereiden de wet- en regelgeving voor en zijn in gesprek met medeoverheden zoals burgemeesters. Mag ik vaststellen dat we de suggestie van de heer De Graaf daarbij betrekken en ook bezien hoe zich dat verhoudt tot de precieze afspraken die zijn gemaakt in de formatie? Dat kan ik nu niet helemaal overzien maar dat zullen we daar dan bij betrekken. Dus ik kan niet nu toezeggen dat we dat doen maar wel toezeggen dat we dit betrekken bij de afwegingen en dat we dan even de uitkomst van die gesprekken afwachten.

Dan de vraag van de heer Kuiper over de investering van 1,5 miljard euro. We zijn toch nog steeds verwijderd van de door de NAVO gehanteerde norm van 2%? Er wordt natuurlijk een belangrijke stap gezet, maar we zijn er inderdaad nog niet. Maar conform de afspraken in Wales in 2014 willen wij daar wel stap voor stap naartoe werken. En dit is zo'n grote stap op weg naar de 2%. We zullen dus steeds moeten bezien wat nodig en mogelijk is. Maar deze significante verhoging geeft de krijgsmacht nu de ruimte om de gereedheid te herstellen en de noodzakelijke vervangingsinvesteringen in gang te zetten. Gezien de begrotingssystematiek kan ik natuurlijk nu geen toezeggingen doen over hoe wij om zullen gaan met toekomstige meevallers, maar zoals ik al zei in eerste termijn, is het natuurlijk de ambitie van het kabinet om stap voor stap toe te werken naar die 2%. Maar het kan zomaar zijn dat als er financiële ruimte is, er anderen zijn die zeggen: alhoewel dat geen vaste begrotingsnorm is, heb ik ook nog wel een paar wensen. Ik kijk niemand in het bijzonder aan … Dat zal natuurlijk altijd een politieke afweging blijven in de coalitie, ook met de vier partijen. Mijn vermoeden is dat we daar steeds goed uit kunnen komen.

Ook een vraag van de heer Kuiper ging over de rol van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten aanzien van de inspecties en het zoeken van verbinding met onze landgenoten. Ik zou hier nog even op terugkomen. Voor meer verbinding tussen de burger en de overheid investeren we als kabinet in vakmensen die werken bij de overheid. Het is belangrijk dat de overheid de ruimte en middelen heeft om de burger van dienst te zijn op een professionele manier en dat zij daarbij de menselijke maat als leidraad heeft. Dat is wat mij betreft de verantwoordelijkheid van iedere vakminister en van de decentrale overheden. Daarom is hier ook zo veel over terug te lezen op de verschillende plaatsen in het regeerakkoord. Maar ik geef toe, dat dat wel op heel veel verschillende plaatsen is en nog niet in samenhang. Daarom hebben we ook niet één rijksinspectie of één rijkstoezichthouder.

Hoe gaat het werken? Mijn vermoeden klopt inderdaad: de minister van BZK heeft de coördinerende stelselverantwoordelijkheden, maar uiteindelijk zullen natuurlijk de uitvoerende diensten van alle ministeries, inclusief inspecties en decentrale overheden, dit moeten gaan waarmaken. Daarom is het ook zaak om hier regelmatig over te spreken, niet alleen met mij, maar juist ook met de minister van BZK en met de vakministers, en om dit bovendien ook te doen oppakken in provincies en gemeenten. Ik wijs ook nog op de kabinetsreactie op het advies van de WRR Weten is nog geen doen, waaraan door het kabinet wordt gewerkt. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan deze onderwerpen. Ik zeg de heer Kuiper toe dat we dit deel van het debat extra zullen laten meewegen in de kabinetsreactie. Die reactie kan ik toezeggen voor januari aanstaande. Deze is dus snel beschikbaar.

Dan de Partij voor de Dieren: iedereen zelf verantwoordelijk houden voor de uitstoot. "De vervuiler betaalt", was de simpele gedachte van deze woordvoerder. Dat klinkt natuurlijk op zichzelf sympathiek. We hebben in Europa een beprijzingssysteem voor CO2, het ETS. Wij voegen daar nog een minimumprijs voor CO2 in de elektriciteitssector aan toe. De energiebelasting en de ODE zijn in beginsel gekoppeld aan verbruik, dus indirect aan uitstoot, maar een directe relatie is er niet. We kiezen ervoor om een gelijk speelveld te creëren voor onze bedrijven. Deze heffingen zijn niet ten principale bedoeld om verbruik te belasten, maar om uiteindelijk ervoor te zorgen dat daadwerkelijk de inkomsten worden gegenereerd die nodig zijn om het verstandige milieu- en klimaatbeleid te kunnen voeren.

Dan ook van de heer Koffeman van de Partij voor de Dieren de vraag … Nee, excuus, die heb ik al beantwoord. Daarmee ben ik volgens mij door de beantwoording van de vragen heen en kom ik bij de moties.

De eerste motie van mevrouw Faber, op letter B, wil ik ontraden.

De tweede motie van mevrouw Faber, op letter C, wil ik ook ontraden, ook met verwijzing naar wat ik daarover in eerste termijn heb gezegd. Er is geen aanwijzing dat in Nederland halalproducten worden ingezet voor de financiering van terroristische organisaties.

Dan kom ik bij de derde motie. Die gaat over een reductiedoelstelling en het SER-advies dienaangaande. Deze motie van de heer Kox op letter D gaat over een belangrijk onderwerp. Armoede moeten we bevechten, zeker onder kinderen. Daar moet alles op gericht zijn. Veel aandacht gaat hiernaar uit. We zagen het SER-advies in maart, dat van het College voor de Rechten van de Mens in de zomer en nu dat van de Kinderombudsman. Er is ook terecht veel aandacht voor in de Kamer. Er is eerder al een motie in de Tweede Kamer breed aangenomen die ging over dezelfde reductiedoelstelling. Zoals terecht uit het interruptiedebat blijkt, is er nog veel discussie mogelijk over de aanbevelingen, want het is immers gedecentraliseerd beleid. Dat geldt ook voor de geldstromen. Er zijn veel doelgroepen: ouders in de bijstand, ouders met kleine baantjes. Daarnaast hebben we al het flankerend beleid, van schuldhulpverlening tot en met mensen aan het werk helpen. De staatssecretaris stuurt een reactie op de SER, met een constructieve houding ten aanzien van alle aanbevelingen en betrekt daar ook het advies van de Kinderombudsman bij. Dat alles gezegd hebbende, wil ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer laten.

Over de volgende motie, die op letter E en ook van de heer Kox, ben ik wat minder enthousiast, omdat wij als enige NATO-lidstaat vanaf het begin tot het einde mee hebben onderhandeld over een nuclear ban treaty. We hebben daar steeds onze voorwaarden bij uiteengezet. Dat heeft ook te maken met de verplichtingen die voortkomen uit ons NAVO-lidmaatschap. Het vorige kabinet heeft uiteindelijk ook in een brief uiteengezet waarom het eindresultaat niet verenigbaar is met die voorwaarde. Dat betekent dat wat de motie vraagt, echt in strijd is met onze verplichtingen. Dus ik moet die motie echt ontraden. Ik weet niet of die brief toen aan de Eerste Kamer is gestuurd. Dat gebeurt meestal wel; ik stuur alles in afschrift aan de Eerste Kamer, maar dat kunnen wij nog wel even nakijken. Er is in ieder geval een brief over aan de Tweede Kamer gestuurd.

De heer Kox (SP):

De minister-president zegt dat de motie in strijd is met ons NAVO-lidmaatschap. De minister-president is ook ervan op de hoogte dat bijvoorbeeld het Italiaanse parlement een vergelijkbare motie heeft aangenomen om aan de regering te vragen om dat nog eens heel goed uit te zoeken. Hoe kan in het regeerakkoord staan dat wij streven naar een kernwapenvrije wereld — "actief" staat er zelfs in het regeerakkoord — en dat een verdrag dat zich inzet om die kernwapens de wereld uit te helpen per definitie a priori strijdig zou zijn met onze verplichtingen in het NAVO-bondgenootschap? De vraag is: zoek dat eens echt goed uit en debateer daarover met deze Kamer omdat ik constateer dat het regeringsbeleid is om de kernwapens de wereld uit te krijgen. Dan zullen wij toch iets moeten doen?

Minister Rutte:

Ik begrijp de vraag, maar zoals ik in eerste termijn zei: een van de problemen met de Nucleair Ban Treaty is dat wij geen zaken mogen doen met landen die kernwapens hebben. Nou er zijn er drie in de NAVO die dat openlijk hebben; dat zijn Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Dat maakt het ingewikkeld. Het tweede is dat wij grote zorgen hebben over de verificatie. Geen enkel land dat kernwapens heeft, doet mee aan de Nucleair Ban Treaty. Dat hebben wij allemaal in een brief uiteengezet. Wellicht kan de heer Kox de motie aanhouden. Dan kunnen wij die brief, zo die hier niet is geland, nog eens in afschrift aan de Eerste Kamer sturen. De heer Kox kan dan besluiten of hij de motie in stemming brengt. Wellicht kan ik deze proceduresuggestie doen. Die brief gaat volgens mij in op alle vragen die de heer Kox beantwoord wil hebben met deze motie. Dat zou mijn stelling zijn.

De heer Kox (SP):

Dat houdt dan ook in, mijnheer de minister-president, dat als wij die brief krijgen — want ik ken hem in ieder geval niet — dat wij ernaar kunnen kijken en dan spreken wij erover. Het is niet zo: leest u die brief maar en dan weet u dat wij gelijk hebben. Dan spreken wij er ook over. Ik ben natuurlijk afhankelijk van de mede-indieners, maar onder die conditie neem ik uw suggestie graag over om deze motie aan te houden.

Minister Rutte:

Dat "en dan praten we erover" is misschien beter te doen met de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. Zo houd ik de agenda beheersbaar. Maar ik ben uiteraard altijd beschikbaar als u wilt dat ik zelf kom.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Kox stel ik voor zijn motie (34775, letter E) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Rutte:

Dan kom ik bij de motie over de btw-verhoging. Ook daar een procedureel antwoord, maar ook wel een hard antwoord als wij er procedureel niet uit kunnen komen. Het probleem hier is dat er inhoudelijk al heel veel over is gezegd, namelijk dat dit hele betoog van mevrouw Barth echt maar één aspect benadrukt, de btw-verhoging en niet de samenhang en dat zij vervolgens dat aspect ook nog in isolatie wil laten onderzoeken. Zonder dat hele debat weer over te doen, zou ik me het volgende kunnen voorstellen. Dit komt terug bij de Algemene Financiële Beschouwingen met de bewindslieden van Financiën. Vervolgens wordt er ook wetgeving opgesteld. Daar wordt ook ingegaan op de gevolgen; ik zei dat ook al eerder. Dan zou ik me kunnen voorstellen dat mevrouw Barth de motie aanhoudt, in ieder geval tot de AFB, en misschien zelfs tot het wetsvoorstel. Wil zij dat niet en wil zij de motie vandaag in stemming brengen, dan is mijn indringende advies om te ontraden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ben graag bereid om de motie aan te houden tot de financiële beschouwingen volgende week, want daar hoort de motie ook thuis. Aanhouden tot de wetgeving vind ik weer wat ingewikkelder, omdat de uitkomst van zo'n impactanalyse voor ons juist belangrijke informatie is bij de beoordeling van het wetsvoorstel. Dus dan wordt de motie eigenlijk voor ons overbodig en dat zou ik jammer vinden. Ik begrijp heel goed hoe de premier de btw-verhoging ziet in het kader van koopkracht als onderdeel van een pakket. Maar wij hebben geprobeerd dit niet alleen te benaderen vanuit de vraag wat het betekent voor de koopkracht, maar ook wat het betekent voor de kant waar de koopkracht zou moeten neerdalen, dus waar de mensen hun geld gaan uitgeven, de aanbiederskant. De impact daarvan zouden wij graag bij de beoordeling van de wetsvoorstellen graag willen meenemen. Dus ik ben graag bereid om 'm te laten liggen tot de AFB volgende week, maar dan hoop ik dat de minister-president ook bereid is te begrijpen dat wij de informatie van zo'n impactanalyse graag bij de beoordeling van het uiteindelijke wetsvoorstel zouden willen meenemen.

Minister Rutte:

Ik denk dat het een herhaling van zetten gaat worden volgende week en ik vrees ook daar een ontraden, maar laten wij dit moment nog even voor ons uitschuiven simpelweg omdat ik van oordeel ben dat ik die impactanalyse hier heb gegeven. Als je namelijk de lasten verlicht met meer dan de btw omhoog gaat, zal dat leiden tot meer besteding in winkels. Dat is een simpele; mensen hebben gewoon meer uit te geven. Ik heb het voorbeeld gegeven van het CPB-onderzoek uit 2000. Maar goed, dan gaan wij de eerste termijn over doen. Het is procedureel misschien het beste om hem dan nog even te laten liggen tot de AFB, maar ons voor te bereiden op een treurige uitkomst dat wij het niet eens worden. Dan moet de Eerste Kamer besluiten wat zij uiteindelijk met de motie zal doen. Dat is vanzelfsprekend. Wij zullen daar dan respectvol kennis van nemen.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Barth stel ik voor haar motie (34775, letter F) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Rutte:

Dan de motie met letter G van mevrouw Strik over de evaluatie. Het gaat om de Wajong. Bij de invoering van de Participatiewet in 2015 is besloten 5% te korten. Het gaat om Wajongers van wie na herindeling blijkt dat zij arbeidsvermogen hebben. Wajongers voor wie dat geldt, kunnen wij stimuleren om aan de slag te gaan. Dan moet er wel kans zijn op werk en daarom is er extra ondersteuning van het UWV. Er is een banenafspraak gemaakt en begin volgend jaar komt er een beleidsdoorlichting Wajong, zodat wij kunnen zien welke verbetermogelijkheden er zijn om het werken vanuit de Wajong te stimuleren. In het regeerakkoord van dit kabinet spelen er twee dingen. Eén: meer prikkels in de arbeidsongeschiktheidsregelingen richting werk inbouwen en de kans op het vinden van een baan voor WIA-gerechtigden vergroten en daarmee het beroep op de WIA verminderen. Twee: de loonkostensubsidie in de Participatiewet vervangen voor een loondispensatie voor nieuwe gevallen en de middelen die dat oplevert inzetten om de al genoemde 20.000 extra plekken voor beschut werk te kunnen financieren.

Dat is de kern van dit regeerakkoord voor deze twee trajecten: de WIA en de loondispensatie, in combinatie met die plekken voor beschut werk. De timing is dat beide trajecten het grootste effect hebben vanaf 2020/2021. Voor de extra beschutte werkplekken is in 2019 15 miljoen beschikbaar, in 2020 42 miljoen en in 2021 69 miljoen. Dat bouwt op en dat kost tijd. Dat is ook logisch, want het moet zorgvuldig gebeuren. In beide gevallen betrekken wij in het wetgevingstraject uiteraard ook beide Kamers. Elk wetgevingstraject kent ook consultaties voor alle belanghebbenden, bijvoorbeeld ook voor Cedris, de koepel voor sociale diensten. Beide trajecten zullen evaluatiebepalingen bevatten. Daarmee komen wij denk ik al een heel eind. Ik zei het al in eerste termijn.

Dan kan ik mij nog steeds voorstellen dat het interessant zou kunnen zijn om de maatregelen in onderlinge samenhang te bezien. Dat is wellicht ook voor een komend kabinet nuttig. Maar dat zou dus pas kunnen over een aantal jaren, bijvoorbeeld in het jaar 2025, omdat je eerder simpelweg geen meetbare gegevens hebt. Het lijkt mij ook niet iets wat het kabinet zelf moet doen. Dat zal dan een externe partij moeten oppakken. Dat alles gezegd hebbend, zou ik de motie zoals die nu voorligt, willen ontraden.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De motie vraagt om twee dingen: het monitoren van de inkomensontwikkeling en de participatieontwikkeling. De premier ging net alleen in op het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Eigenlijk wordt hier inkomensbeleid gevoerd als instrument om de arbeidsmarktparticipatie te bevorderen. Juist dat willen wij monitoren: wat betekent het voor het inkomen en wat betekent het voor de arbeidsparticipatie? De premier geeft aan dat de beschutte werkplekken pas na 2020 worden ingevoerd. Mijn vraag is hoe het dan zit met die loonkostensubsidie. Gaat die dan ook pas worden afgeschaft of wordt die wel meteen afgeschaft?

Minister Rutte:

Dat schetste ik net; die bouwt op. Dat gaat ook in een geleidelijk traject. Het geldt alleen voor nieuwe gevallen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dus die inkomensgevolgen vinden niet meteen plaats?

Minister Rutte:

Nee.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dan zou ik aan de premier willen vragen of het een optie is dat in de motie komt te staan: drie jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Minister Rutte:

Dat is wat ik net zei: dan zit je op 2025. Dat kunnen we toch doen? Dan is het nuttig. Ik kan mij voorstellen dat een volgend kabinet dat wil weten. Ik vind het helemaal niet verkeerd, ook die samenhang niet. Ik vind uw verzoek logisch, alleen de timing is een probleem.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Het gaat ons om het totaaloverzicht. Als de andere indieners het goedvinden dat er in de motie komt te staan "drie jaar na de invoering van de wetsvoorstellen", zie ik brede steun van het kabinet.

Minister Rutte:

Dat wordt dan 2024/2025. Misschien is dan de beste formulering "drie jaar na invoering". Daarmee wordt het jaar nog even in het midden gelaten. Klopt dat? Bij de Tweede Kamer wordt de motie dan gewijzigd. Gaat dat hier mondeling? Ja? Het gaat hier veel praktischer, heel goed. Dan hoeft de motie ook niet opnieuw te worden rondgedeeld, mooi.

Dan de motie met letter H van mevrouw Strik om op korte termijn te komen tot een pakket aan maatregelen dat de CO2-emissies reduceert tot 49%. Het kabinet zal op korte termijn hiervoor een plan maken. Het kabinet zal hierover ook in overleg treden met medeoverheden, het bedrijfsleven en andere stakeholders. De minister van Economische Zaken zal op korte termijn de Kamers over bovengenoemde elementen informeren. Wij kunnen met deze motie leven en ik laat het oordeel daarover aan de Kamer over.

Dan de motie op letter I van de heer Schalk. Zoals gezegd in eerste termijn wordt de Wet afbreking zwangerschap geëvalueerd. Mijn voorstel zou zijn om deze vraag toch echt bij die evaluatie te betrekken. Uw voorkeur heeft een apart onderzoek. Als u ons ruimte geeft om de meest passende vorm te vinden, laat ik het oordeel graag aan de Kamer. Zouden we het zo kunnen afspreken? We laten het kabinet de ruimte om de meest passende vorm te vinden. Dan kan ik leven met oordeel Kamer.

De heer Schalk (SGP):

Ik kan instemmen met het voorstel van de minister-president. Dank.

Minister Rutte:

Veel dank.

Voorzitter, dan misschien tot slot nog een enkel woord.

De voorzitter:

Mag ik nog één ding vragen over de motie op letter G van het lid Strik over maatregelen om de arbeidsparticipatie te verbeteren? Is het nu: verzoekt de regering om over maximaal drie jaar na invoering een evaluatie te houden?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ja.

De voorzitter:

Drie jaar na invoering een evaluatie. En de minister-president laat de motie oordeel Kamer?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Hij ondersteunt de motie.

Minister Rutte:

Nee, wij kunnen er goed mee leven.

De voorzitter:

U ondersteunt de motie.

Minister Rutte:

Ja hoor, we nemen haar over, of hoe heet dat? Ik weet …

De voorzitter:

Aha, u neemt haar over.

Minister Rutte:

Aan de overzijde hebben ze het allemaal veranderd, voorzitter. Ik weet niet of u dat ook gedaan hebt.

De voorzitter:

Nee, ik heb het nu even met de pen veranderd.

Minister Rutte:

Nee, maar ook de advisering vanuit de regering is daar veranderd.

De voorzitter:

O, nee, maar daar doen wij niet aan. Wij doen het heel simpel. U vindt de motie goed of niet goed.

Minister Rutte:

Het punt is wel dat er één overweging in staat waar we niet blij mee zijn, maar het dictum zoals dat is aangepast, kunnen we overnemen. Het dictum is dus akkoord, maar ik zeg er even bij — want je interpreteert de motie ook samen — dat dit niet betekent dat de regering blij is met alle overwegingen. Maar ik denk dat mevrouw Strik dat prima vindt zolang het dictum maar tot overeenstemming leidt.

De voorzitter:

Oké, het dictum is akkoord, met de woorden "drie jaar na invoering", en u neemt de motie dus over. Dat is duidelijk. Dank u wel.

Minister Rutte:

Voorzitter, dat waren volgens mij de moties en de vragen. Ik begon mijn beantwoording vanmorgen met de opmerking dat in dit huis geen gemakkelijke cadeautjes worden weggegeven. Aan het einde van het debat kan ik vaststellen dat, behalve de lunch die ik gekregen heb, die inschatting volkomen terecht was. En dat hoort ook zo. We hebben een goed en stevig debat gevoerd, inhoudelijk en beschouwend. Dat past eigenlijk ook in het huis van reflectie. Ik heb ook enkele toezeggingen gedaan, waarmee we politiek aan de slag kunnen. Met de moties kunnen we verder met u tot zaken komen. Politiek is nu eenmaal een gesprek dat nooit ophoudt en ook nooit af is, misschien ook omdat het land nooit af is.

De heer Brinkman parafraseerde in zijn eerste termijn de lijfspreuk van Willem van Oranje en koningin Wilhelmina — rustig te midden van woelige baren — toen hij sprak over het Verenigd Koninkrijk als onrustig in Europa. De heer Brinkman inschattende, spreekt daar grote waardering uit voor rust en beschouwelijkheid in het politieke debat. Ik onderschrijf de behoefte daaraan volkomen, te beginnen in ons mooie land. Naar elkaar luisteren, bereid zijn om af en toe een beetje in te schikken en steeds weer zoeken naar het verstandige compromis: het is in de huidige politieke verhoudingen misschien wel belangrijker dan ooit en dit kabinet realiseert zich dat meer dan volkomen.

U weet misschien, voorzitter, dat bij die lijfspreuk het symbool hoort van het ijsvogeltje, dat volgens de overlevering zijn nest kan hebben op de meest woelige baren. En nu wil ik de metafoor niet al te ver oprekken, maar dat beeld van rust bewaren in een onrustige en voor veel mensen onzekere tijd spreekt mij, zo vlak na de start van dit kabinet, enorm aan. Het is een mooie en verantwoordelijke opdracht. Wij putten uit dit debat extra hoop dat we die opdracht ook kunnen waarmaken als kabinet, samen met de Tweede Kamer én de Eerste Kamer, en samen met alle maatschappelijke partijen in ons land.

Dank u wel.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Dank u wel, minister-president. Kijk eens aan, er wordt ook nog geklopt op de bankjes! Ja, knikt u maar!

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We zijn aan het eind gekomen van het debat, maar we gaan zo meteen stemmen. De moties zijn allang verspreid. Ik kijk even rond in de Kamer. Ik zie iemand zijn hand opsteken voor vijf minuten schorsing. Kan iedereen daarmee leven? Oké, dan schorsen wij voor vijf minuten.

De vergadering wordt van 15.36 uur tot 15.41 uur geschorst.

Naar boven