Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | nr. 8, item 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | nr. 8, item 2 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling (33192).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom in de Eerste Kamer en geef het woord aan mevrouw Lokin-Sassen.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
Mevrouw de voorzitter. In januari van dit jaar heb ik in de gemeente Groningen een nieuw paspoort aangevraagd. Bij die gelegenheid moest ik vingerafdrukken laten afnemen. Niet één, niet twee, niet vier, nee, maar liefst tien stuks, en niet alleen "platte", maar ook "ronde". Toen ik mij opmaakte om hiertegen te protesteren, riep het meisje achter het loket onmiddellijk haar bazin erbij. Zij was nog een studente geweest van mij en werd helemaal zenuwachtig. Die bazin zette mij in beleefde, doch niet mis te verstane bewoordingen uiteen dat ik vanzelfsprekend niet verplicht was om die vingerafdrukken af te staan, maar dat het dan maar zo kon gebeuren dat ik de week daarop helaas geen nieuw paspoort zou krijgen, ondanks het feit dat ik overigens aan alle verplichtingen – foto, betaling van leges, invulling van alle gegevens – had voldaan.
Aangezien ik op korte termijn naar een land buiten de Europese Unie zou vertrekken, heb ik uiteindelijk niet in mijn weigering volhard, maar mij aan het afnemen van de vingerafdrukken onderworpen. Mijn generatie associeert het afnemen van vingerafdrukken rechtstreeks met boeven en bandieten, met criminaliteit dus, en persoonlijk heb ik het afnemen dan ook als een vernedering ervaren, een inbreuk op mijn privacy en een aantasting van mijn persoonlijke integriteit. Noch de bazin, noch iemand anders in de gemeente Groningen kon mij vertellen op basis van welke wettelijke grondslag deze tien vingerafdrukken van mij als Nederlandse en EU-burger werden verlangd.
Het onderhavige wetsvoorstel beoogt nu niet om Nederlanders, EU-burgers of daarmee gelijkgestelden te registreren, maar alle in Nederland zich meldende vreemdelingen uit derde landen. Zij worden geïdentificeerd door een gezichtsopname en tien vingerafdrukken op te slaan in een geautomatiseerd bestand in de Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV). Deze vreemdelingen zullen, net als ik, het afnemen van vingerafdrukken vaak voelen als een vernedering. De regering ontkent dan ook niet dat vingerafdrukken afnemen en opslaan in beginsel een inbreuk is op grondrechten, zoals deze worden gegarandeerd in de Grondwet en het EVRM. De vraag is natuurlijk wel of die inbreuk gerechtvaardigd is.
Als dit wetsvoorstel wordt aanvaard, dan treedt de wet in werking voor een bepaalde en beperkte tijd, namelijk voor zeven jaar. Na vijf jaar vindt er een evaluatie plaats en kan de regering een nieuw voorstel indienen tot verlenging van de termijn. De inwerkingtreding van de verschillende artikelen of onderdelen daarvan geschiedt bij Koninklijk Besluit. Dat kan ook op verschillende tijdstippen plaatsvinden.
Het wetsvoorstel dient een tweeledig doel. Naast de vaststelling en verificatie van de identiteit van vreemdelingen dient het ook de doeleinden genoemd in het voorgestelde artikel 107, lid 5, te weten verstrekking van een reisdocument door een diplomatieke vertegenwoordiging ten behoeve van terugkeer; identificatie van slachtoffers van rampen en ongevallen; opsporing van strafbare feiten en uitvoering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, en toepassing van art. 55c Strafvordering.
Het wetsvoorstel breidt de identiteitskenmerken uit met een tweetal, met name genoemde biometrische kenmerken, namelijk de gezichtsopname en tien vingerafdrukken. Voor verdere uitbreiding van biometrische kenmerken, bijvoorbeeld de irisscan of de stemherkenning, is een wetswijziging noodzakelijk. Die uitbreiding kan niet bij of krachtens AMvB geschieden, ook niet onder deze wet; althans de CDA-fractieleden hopen dat zij dat op deze manier correct hebben gelezen in het wetsvoorstel. Klopt het dat voor identificatie middels andere biometrische kenmerken, bijvoorbeeld irisscan of stemherkenning, een wetswijziging nodig is?
De Europese verordeningen op dit gebied verlangen slechts twee vingeropnamen in het paspoort, maar dat laat volgens de regering onverlet dat een nationale staat meer vingerafdrukken mag eisen. De tien vingerafdrukken zijn niet noodzakelijk, dat erkent ook de regering, en dus ook niet proportioneel, voor het eerste doel: de vaststelling en verificatie van de identiteit van een vreemdeling. Ze verkleinen echter wel mismatchen in geval van het tweede doel, artikel 107, lid 5, waarbij een vergelijking van één op alle moet worden gemaakt.
De CDA-fractie heeft bij de schriftelijke voorbereiding uitgebreid gebruikgemaakt van de mogelijkheid tot het stellen van vragen en wij danken de regering voor de zorgvuldigheid waarmee de Kamervragen zijn beantwoord. Ik beperk mij in het navolgende dan ook tot slechts een paar punten.
Allereerst de sanctie op het niet-meewerken aan het afnemen van vingerafdrukken. In de memorie van toelichting wordt op pagina 18 onderscheid gemaakt tussen een "nieuwe verplichting", die echter niet noodzakelijkerwijs of niet automatisch zou gelden als een "extra voorwaarde" voor toelating, toegang of verblijf in Nederland. De nieuwe verplichting zou met name geen extra beperking inhouden, bijvoorbeeld voor Turkse onderdanen, die op grond van het associatierecht onder gunstiger voorwaarden naar Nederland kunnen komen dan andere derdelanders. Dit terwijl de Turkse onderdanen krachtens het onderhavige wetsvoorstel wel het afstaan van tien vingerafdrukken zouden moeten toestaan.
Mijn fractie vermag niet goed het verschil in te zien tussen een "nieuwe verplichting" en een "extra voorwaarde" in dezen, zeker niet als het niet-voldoen aan deze verplichting ook nog eens strafbaar wordt gesteld. Kan de staatssecretaris het verschil tussen beide nog eens duidelijk uiteenzetten? Of is het toch zo dat de sanctie op het niet-voldoen aan de verplichting tot meewerken aan het afnemen van vingerafdrukken hierin bestaat dat men Nederland dan gewoon niet binnenkomt? De bazin in de gemeente Groningen zei immers ook tegen mij dat ik dan gewoon geen nieuw paspoort zou krijgen.
Het tweede punt is de verhouding tussen het onderhavige wetsvoorstel 33192, het wetsvoorstel 33352 en eventueel overige wetgeving. Het komt regelmatig voor dat vreemdelingen uit derde landen naar Nederland komen zonder identiteitsdocument, zonder paspoort of iets dergelijks. Biometrische kenmerken zoals een foto en vingerafdrukken die uniek zijn voor iedere persoon kunnen dan inderdaad extra behulpzaam zijn bij de vaststelling van iemands identiteit.
Het project No-Q, waarvan in de memorie van toelichting op wetsvoorstel 33352 Verbetering aanpak van fraude met identiteitsbewijzen gewag wordt gemaakt, heeft bijvoorbeeld tot doel om aan EU-onderdanen, inclusief Zwitsers, die het Schengengebied via Schiphol verlaten, de mogelijkheid te bieden om automatisch de grens te passeren. Er wordt dan dus niet langer gecontroleerd op paspoorten of andere reisdocumenten, maar uitsluitend op biometrische kenmerken, zoals bijvoorbeeld vingerafdrukken. Dat biedt ontegenzeggelijk voordelen, geen lange rijen meer (No-Q) bij het instappen in een vliegtuig, en als je paspoort nog op je nachtkastje ligt, kun je toch mee met de geboekte vlucht, op je vingerafdruk of op je mooie blauwe of bruine ogen, als de irisscan als zodanig wordt erkend.
Hetzelfde wetsvoorstel 33352 breidt echter wel de delictsomschrijving van artikel 447 Strafrecht uit: het niet-voldoen aan de verplichting om in de bij de wet aangewezen gevallen vingerafdrukken af te staan, wordt strafbaar, zie pagina 7 van de memorie van toelichting van dat wetsvoorstel. De vraag van mijn fractie aan de staatssecretaris is hoe het wetsvoorstel verbetering aanpak van fraude met identiteitsbewijzen (33352) zich verhoudt tot het onderhavige wetsvoorstel (33192). Indien iemand weigert om mee te werken aan het afnemen van vingerafdrukken, maakt hij of zij zich dan inderdaad schuldig aan een strafbaar feit als wetsvoorstel 33352 eenmaal is aanvaard?
Mijn fractie heeft in het algemeen grote behoefte aan een overzicht van wat er thans aan wetgeving en andere maatregelen voorhanden is, respectievelijk in de pijplijn zit met betrekking tot de verbetering van de vaststelling van de identiteit, zowel van Nederlanders als van vreemdelingen teneinde identiteitsfraude tegen te gaan. De regering heeft tijdens het algemeen overleg over de toekomstbestendigheid van de identiteitsinfrastructuur (26643, nr. 279) op 10 april 2013 aan de Tweede Kamer toegezegd de verschillende maatregelen tegen identiteitsfraude in onderlinge samenhang te plaatsen in een brede visie op de aanpak van identiteitsfraude. Deze brede visie zou dit najaar aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Is dit reeds geschied? Zo ja, is de minister dan bereid om deze visie onverwijld ook aan de Eerste Kamer voor te leggen? Zo nee, is de minister dan bereid om toe te zeggen dat deze brede visie tegelijk met de Tweede Kamer ook aan de Eerste Kamer wordt gezonden?
Mijn derde punt betreft de veiligheid van de opslag van biometrische kenmerken. De identificatie van wie dan ook, vreemdeling en Nederlander, staat of valt met de veiligheid van de opslag. Digitale opslag is en blijft kwetsbaar, cybercrime is niet voor niets de grootste bedreiging van onze samenleving in onze tijd. Wij gaan ervan uit dat de regering deze veiligheid zo optimaal mogelijk garandeert en dat de gegevens in ieder geval niet langer dan noodzakelijk worden opgeslagen en bewaard. In dat kader plaatst mijn fractie vraagtekens bij de termijn van maximaal tien jaar, die overigens – bijvoorbeeld in het geval dat de vreemdeling niet aantoonbaar Nederland heeft verlaten – tot sint-juttemis zou kunnen voortduren, ware het niet dat dit wetsvoorstel bepaalt dat indien deze wet niet wordt verlengd, na ommekomst van zeven jaar alle in het kader van deze wet opgeslagen biometrische gegevens zullen worden vernietigd. Indien deze wet wel wordt verlengd, zal dat middels een nieuw wetsvoorstel geschieden, waarin dan – mijn fractie geeft het de staatssecretaris alvast als suggestie mee – een absolute termijn zou moeten worden gesteld aan het opslaan van de biometrische en andere gegevens van de vreemdelingen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of de CDA-fractie het juist ziet dat alle gegevens zullen worden vernietigd zeven jaar na ommekomst van de geldigheidstermijn van dit wetsvoorstel, als er geen nieuwe wet komt, als het wetsvoorstel niet wordt verlengd? Of blijft de termijn van tien jaar en sint-juttemis nog gelden voor de gegevens die de komende zeven jaar worden opgeslagen?
Personen kunnen zelf ook iets doen: zij kunnen hun gegevens opvragen en wijzigingen aanbrengen indien gegevens onjuist zijn opgeslagen. Onze laatste vraag aan de staatssecretaris is bij welke bevoegde autoriteit precies een Nederlander respectievelijk een vreemdeling, een derdelander, de gegevens die van hem of haar zijn opgeslagen, kan opvragen en eventuele wijzigingen kan doorgeven.
De heer Swagerman (VVD):
Voorzitter. Wie recht heeft, mag blijven, wie geen recht heeft, moet weg. Het klinkt hard, maar het is wel zuiver. Over het vreemdelingenbeleid bestaan vele percepties en een ervan is dat afwegingen niet altijd zuiver zijn. Mijn fractie meent dat dit wetsvoorstel aan de helderheid kan bijdragen, want het begint natuurlijk met de vraag over wie het gaat en of degene die zich presenteert, ook daadwerkelijk degene is die het in vlees en bloed betreft. Verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling is op zichzelf iets waar je natuurlijk niet tegen kunt zijn.
Mijn fractie wil de regering bedanken voor de beantwoording van onze vragen. In deze bijdrage ga ik in op een paar algemene aspecten die in verband kunnen worden gebracht met dit wetsvoorstel. Ik zal daar een paar vragen aan toevoegen die zien op cybersecurity en de strafrechtelijke verwerking.
Voor de VVD-fractie is het van belang om op te merken dat de beoordeling van dit wetsvoorstel niet los kan worden gezien van het feit dat er in de praktijk reeds afname van vingerafdrukken en gezichtsopnamen plaatsvindt in het kader van de identiteitsvaststelling, zowel in Nederland als in Europa en daarbuiten. De regering wees al op Denemarken, Finland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Ik wijs nog op de VS, waar onlangs in het kader van exitcontrole een Biometric Exit Improvement Act is aangekondigd, waar dit systeem voor toegangscontrole al heel lang bestaat, namelijk sinds de aanslagen van 9/11.
Het gaat hier om een uitbreiding en niet om een nieuwe vorm op zich. Dat is van belang omdat mijn fractie van mening is dat er geen principieel verschil is in termen van privacyafweging tussen het afnemen van tien vingerafdrukken en het afnemen van twee vingerafdrukken. Hetzelfde kan gezegd worden over de uitbreiding naar een grotere kring van vreemdelingen en alle processen in de vreemdelingenketen. Deze veralgemenisering kan ook op onze instemming rekenen, reeds omdat niet valt in te zien verschillende regimes te hanteren als het gaat om terugdringen van fraude, of, positiever gezegd, het zo veel mogelijk borgen dat de identiteit vaststaat.
Mijn fractie vindt het ook van belang om erop te wijzen dat de dienstverlening aan de vreemdeling sneller zal kunnen verlopen. Ook de regering heeft daar in gelijke termen over gesproken. Veel vreemdelingen zullen ermee worden geholpen, maar dat wordt weleens vergeten.
Het doel van dit voorstel, evenals van een wetsvoorstel dat we nog moeten behandelen, te weten het wetsvoorstel verruiming bevoegdheden in de vreemdelingenketen, is vooral om sneller en beter de goeden van de kwaden te scheiden, en om degenen die echt rechthebbenden zijn het volle pond te geven en degenen die vals spelen te identificeren en aan te spreken. Dat bevordert ook het draagvlak in de samenleving voor het vreemdelingenbeleid en dat komt de rechthebbenden alleen maar ten goede.
Daar waar een betrouwbare bronregistratie ontbreekt en naamgegevens onvoldoende stabiel zijn, en dus kwetsbaar voor foutief gebruik en misbruik, is mijn fractie overtuigd van de noodzaak van de onderhavige uitbreidingen. De combinatie van tien vingerafdrukken levert de meeste unieke karakteristieken op van de individuele vreemdeling.
Op dit punt rijst bij ons echter nog wel een vraag. Op pagina 7 van de memorie van antwoord schrijft de regering dat bij verificatie van de identiteit …
Mevrouw Gerkens (SP):
De heer Swagerman legt heel veel nadruk op het voorkomen van fraude. Dat is heel goed, daar is mijn fractie ook heel erg voor. Ik vraag mij dan echter wel af waarom de VVD niet voorstelt om meteen van alle Nederlanders tien vingerafdrukken af te nemen. Fraude komt immers niet alleen voor bij derdelanders. Sterker nog, binnen de Europese Unie kennen we grote groepen vreemdelingen die frauderen. Daar hebben wij deze methode niet voor. Hoe ziet de heer Swagerman dit?
De heer Swagerman (VVD):
Ik weet niet of mevrouw Gerkens ook in dit verband bij de vraagstelling gelet heeft op de proportionaliteit. Proportionaliteit is daarin ook van belang. Ik denk dat in de stukken genoegzaam is aangetoond dat indien je het voor alle Nederlanders zou doen, je het doel in termen van noodzakelijkheid en proportionaliteit voorbijschiet. Immers, voor Nederlanders bestaan er veel andere mogelijkheden om de identiteitsvaststelling vast te leggen.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik ben ik blij dat de heer Swagerman het punt van de proportionaliteit maakt, want dat is ook precies wat de meeste fracties in deze Kamer gevraagd hebben aan de staatssecretaris: geeft u nou eens aan hoe groot het probleem is. Dat kan de staatssecretaris helemaal niet vertellen, dus de proportionaliteit is niet aangetoond.
De heer Swagerman (VVD):
Twee punten. Ten eerste. Voor Nederlanders geldt dat door het hebben van werk, door het wonen in dit land, door het verkeren in dit land, er veel meer mogelijkheden zijn om de identiteitsvaststelling te laten plaatsvinden. Bij vreemdelingen is dat evident moeilijker. Dat is ook de reden dat in dit verband deze vreemdelingen onder deze uitbreiding van de biometrische toepassing vallen. Ten tweede. Op de vraag of de proportionaliteit dan ook voor de vreemdelingen moet gelden, is het antwoord ja. Wij vinden dat die afweging correct is gemaakt. Wij zeggen daar meteen bij dat het niet altijd zo is dat exacte fraudecijfers aantoonbaar moeten zijn om te kunnen zeggen dat een wetsvoorstel noodzakelijk is. Ik denk dat duidelijk is dat er fraude wordt gepleegd met identiteit en dat dat reeds voldoende grondslag is om dit wetsvoorstel in zijn algemeenheid op dit punt een goede kans te geven.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dan moet ik concluderen dat de heer Swagerman eigenlijk weer terug is bij een soort cirkelredenering. Hij zegt hier dat de professionaliteit niet is aangetoond, maar dat er sprake is van fraude. Dat is volgens hem voldoende om over te gaan tot dit zwaarwegende wetsvoorstel: tien vingerafdrukken en een gezichtsopname. Maar bij Nederlanders hebben wij dat probleem niet. Dat is meten met twee maten.
De heer Swagerman (VVD):
Ik heb gezegd dat de proportionaliteit wel aangetoond is en dat er voor vreemdelingen op een ander manier invulling aan gegeven is dan voor Nederlanders. Verder heb ik gezegd dat je niet alleen hoeft te kijken naar de vraag hoe exact een probleem zich laat definiëren om tot wetgeving te komen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
De heer Swagerman benadrukt het belang van het bestrijden van identiteitsfraude. Hoe kijkt hij aan tegen het feit dat die vingerafdrukken en gezichtsopnamen nog voor veel meer andere doeleinden zullen worden gebruikt, bijvoorbeeld bij strafrechtelijk onderzoek dat op een doodlopende weg is beland?
De heer Swagerman (VVD):
Ik kom daarop terug in de rest van mijn betoog.
Ik had nog een vraag over de combinatie van tien vingerafdrukken. Die vraag ziet op wat de regering stelt op pagina 7 van de memorie van antwoord, namelijk dat het bij verificatie van de identiteit mogelijk is om met willekeurige vingers vergelijkingen uit te voeren en dat juist het aspect van onvoorspelbaarheid – met welke vinger wordt geverifieerd? – de effectiviteit van het middel verhoogt. Mijn fractie zou graag willen weten wat hier precies wordt bedoeld met onvoorspelbaarheid. Bedoelt de regering hier in feite te zeggen dat het niet meer uitmaakt met welke vinger de verificatie plaatsvindt, nu het kan worden vergeleken met alle andere vingers? Ik neem haast aan van wel, maar ik heb graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.
Mijn fractie zou het op prijs stellen als de regering ook nader kan ingaan op de waarborgen voor de integriteit van de Basis Voorziening Vreemdelingen, de BVV. Mevrouw Lokin heeft daarover ook een opmerking gemaakt. Meer in het bijzonder zou mijn fractie willen weten welke bescherming tegen cyberachtige aanvallen is voorzien. Het hacken van het systeem is natuurlijk een reëel risico en zou aan de betrouwbaarheid van het systeem en aan de effectiviteit van de werking van de vreemdelingenketen ernstig afbreuk kunnen doen.
De strafrechtelijke verwerking is geregeld in het voorgestelde artikel 107. Verschillende fracties hebben daar vragen over gesteld, zo ook mijn fractie. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat de regering bij de beantwoording enigszins aan de oppervlakte is gebleven. Een van de voorwaarden voor de strafrechtelijke verwerking luidt dat raadpleging van het bestand van vingerafdrukken van vreemdelingen ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, geoorloofd is, indien het opsporingsonderzoek op een dood spoor is beland, dan wel snel resultaat geboden is bij de opheldering van het misdrijf. Zoals mevrouw Gerkens ziet, adresseren wij hier dat punt. Graag zou mijn fractie nog een toelichting ontvangen op de vraag welke opsporingsactiviteiten moeten zijn verricht alvorens van een dood spoor kan worden gesproken. De term "dood spoor" is nogal spraakgebruikachtig. Soms is dat verhelderend, maar hier is dat niet het geval. Tevens willen wij graag een toelichting op de vraag welke situaties en welke categorieën van gevallen volgens de staatssecretaris zouden nopen tot het hier bedoelde snelle resultaat.
Mijn fractie wacht de beantwoording van onze vragen door de staatssecretaris met belangstelling af.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Met deze centrale databank komen er meer gegevens van vreemdelingen dan van andere bewoners van Nederland beschikbaar voor andere strafrechtelijke doeleinden. De heer Swagerman stelt daar vragen over aan de staatssecretaris. Kan hij misschien al aangegeven hoe volgens hem zo'n criterium "dood spoor" zou moeten worden ingevuld en wanneer hij dat verantwoord vindt?
De heer Swagerman (VVD):
Ik heb daarover een heel duidelijke vraag gesteld aan de staatssecretaris. Ik wacht zijn beantwoording even af.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
De heer Swagerman heeft daarover zelf nog geen mening?
De heer Swagerman (VVD):
Ik denk niet dat het opportuun is om op dit moment die mening te geven als de staatssecretaris nog niet in de gelegenheid is geweest om daarover in het licht van dit wetsvoorstel zijn visie te geven.
Mevrouw Gerkens (SP):
Voorzitter. Wij behandelen vandaag een wetsvoorstel dat de overheid in staat stelt biometrische gegevens van vreemdelingen uit derde landen op te slaan, zijnde tien vingerafdrukken en een gezichtsopname.
De staatssecretaris stelt dit voor omdat er identiteitsfraude plaatsvindt. Er zijn vreemdelingen die onder een valse naam uitkeringen en andere voorzieningen aanvragen en de staatssecretaris wil deze mensen beter kunnen controleren. Dat kan volgens hem door met de biometrische gegevens te controleren of een vreemdeling ook is wie hij zegt te zijn.
De staatssecretaris kan echter niet aangeven of de groep die fraude pleegt, groot is. Hij zegt alleen dat het een zorgwekkend fenomeen is en dat hij met de invoering van deze wet gaat meten hoe groot het probleem nu werkelijk is. Omdat hem echter verontrustende berichten bereiken, acht hij onmiddellijke invoering van groot belang. Ik wil de staatssecretaris nogmaals vragen hoe groot het probleem van fraude onder deze groep is. Wellicht kan hij mij ook vertellen hoe groot de groep waarover wij het hier hebben überhaupt is?
De staatssecretaris stelt in zijn beantwoording ook dat bij vreemdelingen vaak betrouwbare brondocumenten ontbreken en dat onderzoek hiernaar veel inspanning kost. Daarbij wreekt zich het feit dat de administratieve krachten niet voldoende of geen actuele kennis hebben. De staatssecretaris geeft naar mijn mening aan dat het ook lastig is om de identiteit van de vreemdeling bij binnenkomst van ons land te garanderen. Worden pas na de identificatie en niet eerder de biometrische kenmerken aan de identiteit toegevoegd? Nu hoort er bij de naam een aantal biometrische kenmerken, waarbij steeds opnieuw gecontroleerd wordt of de vreemdeling ook is wie hij zegt te zijn. Begrijp ik het nu goed dat, wanneer de identiteit van een vreemdeling is vastgelegd, hierbij vervolgens de biometrische kenmerken worden gevoegd om daarmee in de toekomst te kunnen garanderen dat naam en mens bij elkaar horen? In de nadere memorie van antwoord wekt de staatssecretaris namelijk de indruk dat hij dit wetsvoorstel nodig heeft om de identiteit van de vreemdeling te kunnen verifiëren. Kan de staatssecretaris aangeven wat het doel nu is: verificatie of het voorkomen van fraude? Zou het namelijk bij verificatie niet voldoende zijn om de identiteit gewoon te controleren met de bekende biometrische gegevens? Daarvoor is dan toch geen eigen database nodig? Ik hoor hierop graag de visie van de staatssecretaris.
De staatssecretaris zegt dat door de afname van biometrische kenmerken de vaststelling van de identiteit sneller kan verlopen. Dat is dan alleen in het geval er bij het derde land ook biometrische gegevens zijn opgeslagen, want anders verloopt de identificatie op de oude wijze. Dat zal dan bijvoorbeeld het geval zijn bij die vreemdelingen bij wie sprake is van een inburgeringscursus, omdat bij hen bij de ambassade al biometrische gegevens zijn afgenomen ter identificatie. Hoe groot is de groep waarvan er geen bestaande biometrische gegevens zijn? Kan de identificatie bij deze groep dan sneller gaan met het afnemen en opslaan van biometrische gegevens? Ik zie dat niet.
Ik zou de staatssecretaris ook graag willen vragen om nog in te gaan op het principe an sich van het centraal opslaan van biometrische gegevens. Het gebruik van biometrie in ons paspoort stuit op heel veel weerstand en is mogelijk in strijd met artikel 8 van het EVRM. Dat weerhoudt de regering er echter niet van om dit voorstel bij de Kamer neer te leggen, zonder verdere aanwijzingen aan de officier van justitie en zonder het advies van het CBP over te nemen. Daarin wordt namelijk gesteld dat er nadere waarborgen moeten zijn om te voorkomen dat de vreemdeling onterecht in de strafketen terechtkomt. Mijn fractie vindt dit een zorgelijk ontwikkeling. Wanneer men al over zou willen gaan tot de centrale opslag van biometrie, zijn juist waarborgen en bescherming nodig tegen ongebreideld gebruik ervan. De staatssecretaris geeft aan dat hij denkt dat die waarborgen voldoende zijn, maar in de ogen van mijn fractie zit hier toch heel wat ruimte. Vooral het voorstel om de BVV te doorzoeken wanneer een onderzoek op een dood spoor zit zonder dat er aanwijzingen zijn over de identiteit van de dader, is voor mij fractie onacceptabel. Zo is iedere vreemdeling uit een derde land een verdachte. In onze rechtsstaat is dat een onwenselijke ontwikkeling, nog afgezien van het stigmatiserende en discriminerende effect.
Het wetsvoorstel heeft als doel de identiteit van de vreemdeling in Nederland te kunnen vaststellen om fraude te voorkomen.
De heer Swagerman (VVD):
In het verband van die strafrechtelijke verwerking zou ik mevrouw Gerkens willen vragen of zij haar opvatting wil geven over het feit dat in het kader van de Eurodac-verordening heel uitdrukkelijk is bepaald dat strafrechtelijke verwerking van dit type gegevens kan plaatsvinden.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat klopt. Ook daar staat mijn fractie kritisch tegenover. Het bevreemdt mij dat wij met dit wetsvoorstel nog verder gaan dan Eurodac. Een kleine groep mensen merken wij eigenlijk al bij voorbaat als verdacht aan. Als een onderzoek op een dood spoor zit, kan er zomaar in de gegevens gegrasduind worden, zonder concrete aanwijzing dat er een verdachte tussen zit.
De heer Swagerman (VVD):
Als ik het wetsvoorstel goed heb gelezen – ik heb er in mijn bijdrage ook aan gerefereerd – wordt een aantal cumulatieve criteria opgesomd. Ik heb een vraag gesteld over de uitleg van een van die criteria. Als ik het goed zie, zijn deze criteria in lijn met de drempel die in de Eurodac-verordening is opgenomen. Ik wil graag van mevrouw Gerkens weten hoe zij aankijkt tegen het feit dat in de rest van Europa dit systeem al is geïmplementeerd maar dat Nederland nog eens met een aanvulling komt.
Mevrouw Gerkens (SP):
Een aanvulling die in de ogen van mijn fractie veel verdergaat dan nodig is. Daarom zijn wij er niet voor. Met uw interruptie hebt u, denk ik, antwoord gegeven op de vraag van mevrouw Strik wat uw positie is. Kennelijk hebt u er geen problemen mee.
Welke andere middelen er nog zijn om fraude te voorkomen, is niet onderzocht. In de database mag vervolgens ook gezocht worden als een justitieel onderzoek helemaal is doodgelopen. De database kent ook nog eens een bewaartermijn van tien jaar. Deze drie kenmerken van het wetsvoorstel zijn verregaande voorstellen. Ook al gaat het hier om een beperkte groep, het is wederom een stap in de richting van het zoeken van matches in een centrale database zonder dat er concrete aanleiding is voor het vergelijken van de gegevens. Het creëren van een dergelijke database moet daarom juist zo veel mogelijk worden voorkomen. Ook als de minister stelt dat deze database met waarborgen omvat is, dan nog dreigt het gevaar van het uiteindelijk koppelen van alle databases aan elkaar. Het maken van zo'n database is alleen gerechtvaardigd als niet alleen nut en noodzaak zijn aangetoond maar ook de proportionaliteit. In beide gevallen is dat bij dit wetsvoorstel niet het geval. Mijn fractie keurt dit wetsvoorstel dan ook af.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik mag hier mede namens D66 spreken, omdat de heer Thom de Graaff niet in de gelegenheid is het debat van vanavond bij te wonen.
Tijdens het lezen van dit wetsvoorstel en de toelichting erop bekroop mij een gevoel van déjà vu. Het opslaan van vingerafdrukken ter voorkoming van identiteitsfraude. Geen feitelijke onderbouwing van de noodzaak. Geen proportionaliteitsafweging bij de keuze voor het zware middel van standaardopslag van biometrische persoonsgegevens. Een centrale opslag omdat die de meeste veiligheidswaarborgen zou bieden. Gebruik van data ook voor andere doeleinden dan het opsporen van identiteitsfraude. Waar kwam mij dat toch bekend van voor?
Mijn gedachten gaan terug naar het debat over de Paspoortwet, ruim vier jaar geleden. Ook toen koos de regering voor een aantal nationale koppen, namelijk de opslag van vier in plaats van twee vingerafdrukken, centrale opslag en gebruik voor strafrechtelijke doeleinden. In het Schwarz-arrest maakte het Hof onlangs duidelijk dat het gebruik van de opgeslagen vingerafdrukken slechts is toegestaan voor de doelen zoals in de verordening omschreven, namelijk het verifiëren van de authenticiteit van het paspoort en van de identiteit van de houder ervan. De Europese regels bieden dus niet alleen een grondslag voor de opslag en verwerking van persoonsgegevens, maar stellen daar ook duidelijke grenzen aan.
Daarover zie ik niets terug in het huidige wetsvoorstel. Dit voorstel beoogt, in de woorden van de regering, de Europese regels "sluitend" te maken. Wat nog niet is geregeld in de verordeningen, regelen we wel in de Vreemdelingenwet. Dit hele idee gaat dus voorbij aan de begrenzing die het Unierecht tegelijkertijd stelt: niet alleen op basis van de betreffende verordeningen, maar ook op basis van de specifieke privacywetgeving en het Handvest van de Grondrechten. Ook ten aanzien van het gebruik van biometrische gegevens van vreemdelingen zijn de verordeningen met betrekking tot Eurodac en het Visum Informatiesysteem helder: dat mag niet verdergaan dan het doel waarvoor de gegevens worden opgeslagen. Het vlot trekken van een strafrechtelijk onderzoek behoort daar niet toe – tenzij het de fraudebestrijding zou dienen – laat staan het handhaven van de Vreemdelingenwet en alle aanverwante wetten, zoals de Wet inburgering. Graag een toelichting hoe de staatssecretaris met voorliggend wetsvoorstel nog kan voldoen aan het doelbindingsprincipe van bovengenoemde verordeningen. En erkent hij dat het noodzakelijkheidsbegrip van artikel 7, sub e, van de privacyrichtlijn – dat is per slot van rekening ook toepasselijk bij de opslag en het gebruik op grond van deze verordeningen – een autonoom begrip is waar niet elke lidstaat zomaar een eigen invulling aan kan geven? Ik verwijs in dit verband graag naar de prejudiciële vraag van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State aan het Hof of het ruime gebruik van de gegevens op basis van de Paspoortwet niet in strijd is met artikel 4, lid 3, van de paspoortverordening, met artikel 7 en 8 van het Handvest van de Grondrechten en met artikel 6 en 7 van de privacyrichtlijn. Dat laat zien dat het één geheel is, een toetsingskader, waaraan getoetst moet worden bij het gebruik van persoonsgegevens indien deze worden beschermd door het Unierecht. En is het niet tevens van belang dat de toepassing van de verordeningen, namelijk Eurodac en VIS, uniform plaatsvindt? Een veel verdergaande uitleg en gebruik van biometrische gegevens van vreemdelingen gaat niet alleen in tegen de harmonisering, maar kan zelfs ook contraproductief werken. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Ook bij de Paspoortwet was de regering ervan overtuigd dat de centrale opslag veilig, noodzakelijk en proportioneel zou zijn. Al snel nadat een meerderheid van de Eerste Kamer zich had laten overtuigen, bleek die centrale opslag echter verre van veilig, en de kwaliteit van de afgenomen vingerafdrukken zo laag, dat ze niet geschikt waren voor identificatie. Toenmalig minister Donner kwalificeerde het als "een geavanceerde vorm van kansberekening". Twee jaar geleden liet minister Donner weten om die reden af te zien van de opname van vingerafdrukken in een centrale databank. Mij is niet bekend dat de technologie inmiddels zo'n spurt heeft genomen dat dit probleem niet meer speelt. Ook het maatschappelijk verzet, aangejaagd en actief ondersteund door VVD-collega Hennis, ondermijnde het draagvlak voor centrale opslag. Inmiddels kan de optie van een toekomstige databank helemaal worden verlaten, nu het Hof van Justitie vorige maand in het al genoemde arrest-Schwarz heeft bepaald dat centrale opslag van vingerafdrukken in strijd is met de paspoortverordening. Wat bezielt de staatssecretaris om ondanks deze bezwaren, nadelen en risico's nu wél met een centrale databank voor vreemdelingen te komen? Gelden voor hen andere standaarden? Hoe rijmt de staatssecretaris dat met het verbod op discriminatie, zoals in artikel 14 van het EVRM en artikel 21 van het Handvest is neergelegd? Ten aanzien van de Turkse onderdanen blijft mijn fractie van mening dat artikel 9 van de Associatieovereenkomst en de standstillbepalingen van het associatierecht de toepassing van deze wet op deze groep in de weg staan.
Aan dit voorstel om van ruim één miljoen vreemdelingen de biometrische gegevens op te slaan kleven grote principiële bezwaren. Ten aanzien van de privacy en ten aanzien van de afzonderlijke behandeling en het daaruit volgende risico op stigmatisering. Met name omdat de gegevens voor veel meer doeleinden kunnen worden gebruikt dan de bestrijding van identiteitsfraude, zullen gegevens van vreemdelingen veel vaker worden betrokken bij opsporingsonderzoek dan die van Nederlanders. Alleen al dat feit kan etnische profilering en stigmatisering tot gevolg hebben. Onlangs onthulde het rapport van Amnesty hoe vaak etnische profilering door de politie op dit moment voorkomt. Dat laat zien dat we moeten nadenken over systemen en werkwijzen die dat kunnen indammen en voorkomen. Dit wetsvoorstel lokt etnische profilering juist uit. Op welke wijze meent de regering te kunnen voorkomen dat opslag en verwerking van deze persoonsgegevens voor derdelanders leidt tot stigmatisering en misbruik van bevoegdheden?
Het EHRM heeft in de Marperzaak al bepaald dat de gegevens van onschuldige burgers en die van verdachten niet in één databestand mogen worden gebruikt voor opsporingsonderzoeken. Ook de ACVZ en de NOvA hebben gepleit, met een verwijzing naar het EVRM en de jurisprudentie, voor striktere voorwaarden voor justitie om toegang tot de database te krijgen. De categorie strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, is behoorlijk ruim. En ook het criterium dat het opsporingsonderzoek op een dood spoor is beland, of dat een snel opsporingsresultaat is geboden, is bijzonder vaag en voor meerderlei uitleg vatbaar. Ik sluit mij dan ook aan bij de vragen van de heer Swagerman. De mogelijkheid voor de officier van justitie om de vingerafdrukken van Nederlanders te raadplegen is meer en preciezer ingeperkt. De staatssecretaris legt deze kritiek van de ACVZ en de NOvA naast zich neer. Ook het advies om, net als bij Nederlanders die een paspoort aanvragen, maar vier in plaats van tien vingerafdrukken af te nemen, neemt de staatssecretaris niet over. Hetzelfde gold voor hun advies om de maximale bewaartermijn te beperken tot vijf jaar.
Kortom, met de aanneming van dit wetsvoorstel gaat Nederland aparte, lagere privacystandaarden introduceren voor derdelanders dan voor Nederlanders of Unieburgers. Toch zijn grondwettelijke, Unierechtelijke en mensenrechtelijke waarborgen voor iedereen gelijk, gelukkig maar. Hoe rechtvaardigt de staatssecretaris dit onderscheid? Hij doet dit niet, heb ik moeten constateren. Voor elke stap waarmee de regering nu verder wil gaan dan in de Europese regels is vastgelegd, draagt ze namelijk geen steekhoudende onderbouwing aan. Er zijn nauwelijks feiten waaruit blijkt dat de documentenfraude zo veelvuldig voorkomt dat een grootschalige opslag van de gegevens van alle derdelanders gedurende tien jaar bewaartijd is gerechtvaardigd. De regering refereert graag aan het rapport Het topje van de ijsberg, in 2010 gepresenteerd door de ACVZ. De ACVZ schetste daarin echter juist niet de omvang van het probleem van identiteitsfraude, omdat het de commissie niet was gelukt daarover informatie te vinden, aangezien fraudegevallen niet worden geregistreerd. Ook het rapport over het onderzoek van PricewaterhouseCoopers naar de omvang maakt duidelijk dat het vaststellen daarvan een praktisch onmogelijke opgave is, vanwege het ontbreken van een uniforme registratie bij bedrijven en overheden van gevallen van identiteitsfraude. Door gebrek aan betrouwbaar onderzoek over een langere periode en aan referentiepunten, bijvoorbeeld aangiftebereidheid of pakkans bij identiteitsfraude, zou geen houdbare uitspraak te doen zijn over de totale omvang van fraude of de schade hiervan.
In de stukken valt te lezen dat de staatssecretaris uit armoede maar terugvalt op uitspraken van gemeenteambtenaren. Die zouden vaak het vermoeden hebben dat met documenten wordt gesjoemeld. Dat komt onze fracties over als wetgeving baseren op hearsay of borrelpraat. Hoewel dat nooit voldoende grond is voor wetgeving, is dat het al helemaal niet voor de opslag van gevoelige gegevens.
Er wordt nu onderzoek gedaan, zo begrijpen wij, naar de omvang van het fraudeprobleem. We wachten nog op de uitkomsten van dat onderzoek. Ik vraag de staatssecretaris of dit juist is en wanneer wij die kunnen verwachten. Een integrale monitor identiteit moet inzicht gaan geven in de identiteitsfraude in Nederland. Zou het niet veel logischer zijn geweest om de volgorde om te draaien: eerst zicht krijgen op de problematiek en de omvang ervan, en dan gerichte maatregelen noemen om mogelijke problemen aan te pakken? De huidige werkwijze wekt het vermoeden dat de regering heel andere drijfveren heeft voor dit voorstel. Kan de staatssecretaris daarop ingaan?
Onze fracties zijn bijzonder blij met het aangenomen amendement van de D66-fractie, waardoor de wet automatisch vervalt na zeven jaar. Vijf jaar na inwerkingtreding zal de wet moeten worden geëvalueerd om te bekijken of een voorstel tot verlenging noodzakelijk is. Dat betekent wel dat een dergelijke evaluatie grondig moet zijn en aan verschillende criteria moet voldoen. Kan de staatssecretaris de Kamer informeren of hij inderdaad de wet zal evalueren over vijf jaar en zo ja, aan de hand van welke toetsingscriteria hij dit zal doen? Zal hij bijvoorbeeld onderzoeken hoe vaak justitie de databank raadpleegt en hoe vaak dat werkelijk leidt tot vervolging of een veroordeling? Zal hij onderzoeken hoe vaak de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de gegevens ondeugdelijk bleken? Zal hij onderzoeken in hoeveel zaken dit daadwerkelijk heeft geleid tot opsporing en bestraffing van identiteitsfraude?
De historie van dit wetsvoorstel onthult hoe zeer dit registratieplan voor vreemdelingen politiek is ingekleurd. Medio 2010 was een wetsvoorstel ingediend om twee, geen tien, vingerafdrukken van buitenlanders op te slaan en te bewaren, die niet toegankelijk zouden zijn voor opsporingsdiensten. Ruim een halfjaar later kondigde het kabinet-Rutte I dit huidige, veel verdergaande wetsvoorstel aan, onder intrekking van het voorgaande wetsvoorstel. Met andere woorden: dit voorstel vormt net als de vele recente wijzigingen van de Vreemdelingenwet, een relict uit het Rutte I-tijdperk, om met de woorden van collega Thom de Graaf te spreken. Vreemd dat zulke zo sterk politiek gemotiveerde voorstellen zo kritiekloos worden overgenomen door een volgend kabinet. Waarom gaat dat onverminderd voort met het uitvoeren van het immigratiehoofdstuk van het gedoogakkoord Vrijheid en Verantwoordelijkheid?
Arnon Grunberg, met wie de staatssecretaris laatst een interessant debat heeft gevoerd, merkte naar aanleiding van dit debat op: ook democratisch tot stand gekomen wetten kunnen onethisch zijn. Deze wet zal daar zeker toe gaan behoren. Niettemin zijn wij benieuwd naar de antwoorden van de staatssecretaris.
De heer Witteveen (PvdA):
Voorzitter. Het uitgangspunt dat vreemdelingen die in Nederland verblijven hun identiteit bekend moeten maken, dat deze identiteit gecontroleerd wordt en dat identiteitsfraude wordt tegengegaan, is voor de PvdA-fractie een alleszins redelijk uitgangspunt. Het voorstel om van iedere vreemdeling tien vingerafdrukken op te nemen en een gezichtsopname die centraal wordt opgeslagen, is echter een invulling van dit uitgangspunt die een aantal fundamentele vragen opwerpt, zoals alleen al moge blijken uit de behandeling van het wetsvoorstel tot op dit moment. Wij zullen ons in dit debat op drie hoofdvragen concentreren.
Allereerst is dat de vraag naar de omvang van de identiteitsfraude. De staatssecretaris heeft de meest recente gegevens genoemd en wij zijn hem daarvoor erkentelijk, maar daarin zitten onzekerheden omdat er geen goede registratie aan ten grondslag ligt en de fraudeur zich per definitie aan de waarneming van de overheid tracht te onttrekken. Graag horen we wat de meest recente gegevens zijn. Dat is van belang om te kunnen oordelen over de proportionaliteit van de maatregelen, die immers – de regering erkent dat – een inbreuk vormen op de privacy en op verdragsrechtelijk gewaarborgde fundamentele rechten. Mocht dat proportionaliteitsoordeel negatief uitvallen, dan rijst ook de vraag naar de noodzakelijkheid van de wetgeving, een van de criteria die de Eerste Kamer heeft te hanteren bij elk wetsvoorstel. De fractie van GroenLinks heeft in de schriftelijke voorbereiding tot twee keer toe ingebracht dat alleen over proportionaliteit kan worden geoordeeld als men bij benadering weet hoe omvangrijk het verschijnsel is. Alle vreemdelingen moeten immers lijden onder het gedrag van een kleine groep. De staatssecretaris wijst er overigens terecht op dat aan het nieuwe systeem ook voordelen zitten voor de vreemdeling die zelf slachtoffer is van identiteitsdiefstal en door de registratie van vingerafdrukken beter beschermd wordt. Dat wegen wij ook mee.
Is het, luidt de tweede hoofdvraag, noodzakelijk om over te gaan tot het afnemen van tien vingerafdrukken? Is deze meer belastende ingreep werkelijk technisch superieur aan de afname van twee vingerafdrukken? De informatie daarover in de stukken was voor mijn fractie nog niet voldoende duidelijk. Is het alleen een kwestie van het verkleinen van het risico van een onduidelijke uitslag uit de test met het afnemen van vingerafdrukken? Graag horen wij hier meer over. Als Nederlandse burgers geen vingerafdrukken hoeven af te staan voor een centraal register – ik neem aan dat de praktijk in Groningen niet op een wettelijke grondslag blijkt te berusten – hoe kan dan worden beredeneerd dat dit voor vreemdelingen wel te rechtvaardigen is? Ziet de staatssecretaris daarin geen verboden ongelijke behandeling? De PvdA-fractie wijst erop dat identiteitsfraude ook door Nederlanders kan worden begaan en dat voor hen eveneens de bestuurlijke wens kan gelden centraal opgeslagen gegevens met ketenpartners en derden in binnen- en buitenland te delen. Toch gebeurt dat vooralsnog niet. Waaruit bestaan dan bij deze centrale opslag de relevante verschillen tussen vreemdelingen en ingezetenen? Wat is de noodzaak?
De heer Swagerman (VVD):
Er dringt zich een, althans naar mijn oordeel, interessante vraag op die ik de heer Witteveen graag wil voorhouden. Ik heb er net al een verwijzing naar gemaakt. Zou hij het er niet mee eens kunnen zijn dat Nederlanders die hier woonachtig zijn, die een burgerservicenummer hebben, die gelukkig veelal een werkgever hebben en die in een auto rondrijden met een kenteken, in een heel andere positie verkeren ten aanzien van de vraag hoe hun identiteit kan worden vastgesteld, dan een vreemdeling die hier aanspraak maakt op bescherming of een verblijf op grond van een vergunning?
De heer Witteveen (PvdA):
De heer Swagerman werpt hier zeker een interessante vraag op. Ik zie inderdaad wel allerlei verschillen tussen mensen die hier als Nederlander en mensen die hier als vreemdeling verblijven, maar het fundamentele dat ze met elkaar gemeen hebben, is dat ze toch alle aantasting van de privacy op dezelfde wijze als een mogelijk vernederende behandeling zullen beschouwen en dat we die aantasting van de privacy daarom aan proportionaliteitswaarborgen moeten onderwerpen en ook moeten nagaan of er geen ongelijke behandeling optreedt. Ik neem aan dat de regering over deze kwestie zo haar eigen ideeën heeft.
Op de proportionaliteitstoetsing komen wij terug bij de bespreking van de derde hoofdvraag. Die vraag betreft de centrale registratie ten behoeve van wat de regering "de ketenpartners" noemt. Daarover zijn ook vandaag weer veel uiterst relevante vragen gesteld die ik hier niet allemaal zal herhalen, maar wie zijn die ketenpartners eigenlijk? De regering wijst erop dat bij grensbewaking en toezicht verschillende instanties betrokken zijn die ook te maken hebben met de instanties die een visum afgeven. Daar kun je van "een keten" spreken omdat vreemdelingen er allemaal mee te maken krijgen en een in de tijd geordende procesgang doorlopen. Er zijn hiernaast echter ook instanties die over de geregistreerde gegevens mogen beschikken waarmee slechts een minderheid van de in ons land verblijvende vreemdelingen te maken krijgt, zoals de politie, het OM en de rechter bij de opsporing en vervolging van vreemdelingen die strafbare feiten blijken te begaan. De hele strafrechtketen is dus eigenlijk aan de vreemdelingenketen gekoppeld. De kring van ketenpartners is dus niet gesloten en er is ook geen sprake van een in de tijd geordende procesgang waaraan iedereen deel moet nemen.
De vraag is dan ook cruciaal welke instanties over de geregistreerde gegevens mogen beschikken, voor welke doeleinden, voor welke duur en onder welke waarborgen voor beveiliging. In artikel 107, vijfde lid staan limitatief de doeleinden opgesomd, evenals de instanties die ook over de gegevens mogen beschikken. Behalve politie en justitie in verband met strafbare feiten zijn dat diplomatieke vertegenwoordigingen in het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit bezit, rampen- en identificatieteams van de politie, en de inlichtingen en veiligheidsdiensten.
Zo dient zich een tamelijk breed en onoverzichtelijk spectrum van aan de keten gelieerde partners aan. Nieuwe vragen dienen zich aan. Wat zullen de instanties in het land van herkomst eigenlijk met de biometrische gegevens doen en is daarop enige controle mogelijk? Wat mogen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen met de verkregen biometrische gegevens? Deze vragen zijn nog niet gesteld maar lijken opeens relevant voor de proportionaliteitstoets. Misschien kan de staatssecretaris de Kamer hierover inlichten.
We moeten al wel de conclusie trekken dat veel zeer verschillende organisaties in binnen- en buitenland de beschikking krijgen over de gegevens zonder dat de centrale beheerder van die gegevens altijd zicht heeft op wat daarmee gebeurt en daarop veel controle kan uitoefenen. D66 heeft gevraagd hoe voorkomen kan worden dat de vreemdelingendatabase wordt gebruikt als een kaartenbak van potentiële verdachten. Het onparlementaire woord "kaartenbak" riep bij de regering vermoedelijk onaangename associaties op en men haastte zich een scenario te schetsen waarin de nodige rechtswaarborgen figureren die dit moeten voorkomen. Daar is mijn fractie echter niet gerust op. Ik roep een klassiek rapport van de Algemene Rekenkamer in herinnering over de kloof tussen beleid en uitvoering. Daarin wordt aangetoond dat er vrijwel altijd licht zit tussen de intenties in de parlementaire stukken en het gedrag van uitvoerende organisaties, vooral wanneer deze niet onder hiërarchisch toezicht vallen van één departement of dienst of worden bewaakt door dezelfde externe toezichthouder. De mensen die met de regels en procedures moeten werken, passen ze aan de omstandigheden, behoeften en wensen aan op grond van eigen inzichten of beleidskeuzen over redelijkheid en effectiviteit. Met deze veelheid aan gelieerde partners die de biometrische gegevens kunnen verkrijgen, is het risico van deze kloof tussen het officiële scenario en de praktijk levensgroot aanwezig.
Daarbij speelt mee dat het maar al te gemakkelijk is om de gegevens die binnen zijn gekomen vanuit de centrale beheerseenheid, even te scannen en in een schaduwadministratie op te slaan voor later gebruik. Elke computergebruiker is hiertoe in staat. Hoe kan die centrale instantie dan weten of dit gebeurt? Hoe kan eigen initiatief van diensten die hun eigen rationaliteit hebben, ondergeschikt worden gemaakt aan de afwegingen over proportioneel gegevensgebruik die wij hier met elkaar maken?
De slotsom is duidelijk: er moet regie op de gegevensuitwisseling zijn, evenals toezicht op het gebruik ervan. Is de staatssecretaris het met deze analyse eens en hoe denkt hij ervoor te zorgen dat de centrale beheersinstantie werkelijk voldoende greep heeft op wat er met de gevoelige biometrische data gebeurt?
Ik keer terug naar de door ons uit te voeren toetsing van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Daarvoor is niet alleen inzicht in de omvang van de fraude relevant, maar ook inzicht in de manier waarop het beheer van de gegevens zo veilig mogelijk plaatsvindt volgens de door de wetgever gestelde doelen, waarvan wij op zich de redelijkheid inzien. De risico's kunnen al iets verkleind worden als de bewaartermijn wordt teruggebracht van tien naar vijf jaar. Waarom acht de regering die tien jaar eigenlijk noodzakelijk in verband met de Dublinclaims? Zijn die wel zo ondubbelzinnig? Met betrekking tot het ook na vijf jaar volgen van gevestigde vreemdelingen bij hun streven om identiteitsfraude te plegen, moet bedacht worden dat het dan zal gaan om een fractie van een fractie van het totale aantal goedwillende vreemdelingen dat in ons land verblijft. Dat kan nauwelijks meer "proportioneel" heten.
Wij wachten de antwoorden met belangstelling af.
De heer De Lange (OSF):
Mevrouw de voorzitter. De asiel- en vreemdelingenproblematiek houdt ons al heel lang bezig. Ik wil niet mijn uitgebreidere betoog herhalen dat ik op 12 november 2013 gehouden heb bij de behandeling van wetsvoorstel 33293 over de herschikking van de gronden voor asielverlening. Zowel voor de Nederlandse samenleving als voor asielzoekers en vreemdelingen die te goeder trouw zijn, is het van belang om snel en effectief de identiteit te kunnen vaststellen: snel, omdat daarmee voorkomen wordt dat asielzoekers en vreemdelingen die om toegang verzoeken, langdurig in een juridisch niemandsland ronddolen, en effectief, omdat er een groot belang is om de frauderende bokken van de goedwillende schapen te scheiden. Beide doelstellingen zijn noodzakelijk om onder de bevolking draagvlak te houden op het gebied van een humaan asiel- en vreemdelingenbeleid. Met de beleidsdoelstellingen van het voorliggende wetsvoorstel als zodanig heeft mijn fractie dan ook geen moeite. Het voorkomen van fraude in dit maatschappelijk uiterst gevoelige dossier dient waar mogelijk voorkomen te worden. Dat vereist adequate wetgeving die snel ingrijpen mogelijk maakt.
Maatregelen om te komen tot een snelle en effectieve identificatie, dienen uiteraard getoetst te worden aan grondrechtenbepalingen die gelden voor ieder individu. Dat daarbij een spanningsveld optreedt, is onvermijdelijk. Hierbij dient overwogen te worden of de inbreuk die de middelen tot identificatie maken op de persoonlijke levenssfeer, proportioneel zijn. Voorts dient bezien te worden in hoeverre de voor het doel van identificatie verkregen gegevens adequaat beveiligd zijn, hoelang deze gegevens opgeslagen worden en of ze uitsluitend voor het beoogde doel gebruikt worden. Bij het voorliggende wetsvoorstel gaat het om het verkrijgen en registreren van gezichtsopnames en afdrukken van alle vingers voor zover aanwezig.
Bij asielzoekers worden bovengenoemde biometrische gegevens al langer gebruikt voor identificatie. Tussen 2008 en 2011 bleek bij ongeveer 44.000 asielaanvragen in Nederland dat in ruim 20% van de gevallen de betreffende asielzoeker al eerder in ons land verbleef, en dat bij ongeveer 40% van de gevallen de asielzoeker reeds eerder in één of meer Dublinlanden was geregistreerd. Deze voorlopige maar onvolledige analyse laat in elk geval zien dat er voor de categorie asielzoekers wel degelijk een probleem is dat via registratie van biometrische gegevens inzichtelijk wordt gemaakt. Toch doet het nemen van vingerafdrukken enigszins gedateerd aan. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom niet wordt gekozen voor een DNA-profiel als identificatiemiddel? De betrouwbaarheid daarvan is waarschijnlijk vele malen groter dan die van vingerafdrukken. Bovendien kan een DNA-profiel niet gemanipuleerd worden en nemen de kosten ervan jaarlijks af.
De Raad van State gaat in zijn advies zeer uitgebreid in op wat de voorgestelde wetgeving betekent voor de persoonlijke levenssfeer. Dit advies acht mijn fractie van groot belang, omdat onze samenleving zich kenmerkt door een enorme mate van naïviteit op het terrein van privacybescherming. De punten die in het advies aan de orde komen, zijn de bewaartijd van de gegevens, de regels omtrent de bevoegdheid tot de verwerking van de gegevens, het feit dat de bevoegdheid om de gegevens te gebruiken zeer ruim kan zijn, het feit dat gegevens soms ook aan derden ter beschikking worden gesteld, en het feit dat vervoerders kunnen worden verplicht biometrische kenmerken te verzamelen.
In de schriftelijke voorbereiding zijn deze zaken uitgebreid aan de orde gekomen, waarbij de regering gelukkig diverse punten van kritiek ter harte heeft genomen. Wat mijn fractie betreft, is het belangrijkste onderwerp van zorg dat de opgeslagen gegevens voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor ze zijn ingezameld. Helaas leert de ervaring dat als iets technisch mogelijk is, de verleiding om de gegevens voor heel andere doeleinden te gebruiken, moeilijk te weerstaan is. Graag hoort mijn fractie van de staatssecretaris hoe hij met dit probleem, dat overigens niet is voorbehouden aan de overheid of aan het vreemdelingenbeleid alleen, denkt om te gaan.
Het feit dat vervoerders een rol zouden krijgen bij het verzamelen van privacygevoelige informatie, lijkt mijn fractie principieel onjuist. Ook op dat punt krijgen we graag een nadere toelichting.
Natuurlijk hangt de veiligheid van biometrische gegevens sterk af van de kwaliteit van het ICT-beleid dat de overheid voert. Dat beleid stemt niet altijd optimistisch, gezien de ernstige onvolkomenheden die regelmatig aan het licht komen. Dat de overheid op dit punt vergaande garanties zou kunnen verstrekken, lijkt mijn fractie dan ook een vorm van illusoir wensdenken die niet door de feiten gedekt wordt. Om het vreemdelingenbeleid, en in het verlengde daarvan alle beleidsvoornemens die een hoog gehalte aan privacygevoeligheid hebben, te laten wachten tot de overheid haar ICT- handelen perfect op orde heeft, gaat echter wellicht ook wat ver. In die zin moeten we als samenleving bereid zijn om tot op zekere hoogte met imperfecties te leven.
Een ander punt van zorg zijn de categorieën vreemdelingen op wie de wetgeving wel of niet zal gaan worden toegepast. Omdat Nederland op het punt van vreemdelingenbeleid de Europese wetgeving onderschrijft, is het voorliggende wetsvoorstel niet van toepassing op Unieburgers en hun familieleden, omdat voor hen dit een niet-gerechtvaardigde discriminatie ten opzichte van onderdanen van het gastland zou opleveren. Mijn fractie betreurt dat, maar beseft tegelijkertijd dat Nederland zich vrijwillig heeft overgeleverd aan een Europees regime met deze implicaties. Niettemin moet onder ogen worden gezien dat, zeker ook binnen de Europese Unie, op veel fronten sprake is van vormen van fraude die nu op basis van een aanpassing van de vreemdelingenwet niet meer door Nederland afzonderlijk aangepakt kunnen worden. Deze gegeven situatie betekent dat wij minder dan voorheen in staat is zijn onze belangen op het gebied van vreemdelingenbeleid in eigen wetgeving vast te leggen. Mijn fractie is voorstander van een meer gecontroleerd en op een aantal punten restrictiever toelatingsbeleid dan nu mogelijk is, en zij betreurt daarom deze ontwikkeling.
Ik kom tot een afronding van mijn eerste termijn. Mijn fractie kan goed leven met de uitgangspunten van de voorliggende wetgeving en zou in feite meer mogelijkheden wensen ter aanscherping van het vreemdelingenbeleid dan thans op basis van de Europese wetgeving mogelijk is. Vooralsnog zal dit waarschijnlijk een vrome wens blijven, maar voor een discussie over dit punt is het nooit te vroeg. Ten aanzien van de privacygevoeligheid en privacybescherming van het wetsvoorstel ziet mijn fractie een aantal potentieel ernstige problemen. Er is daarom reden tot zorg. Om mijn fractie enigszins gerust te stellen, is een nadere toelichting op de gesignaleerde punten dan ook geboden. We wachten de beantwoording van de staatssecretaris dan ook met belangstelling af.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Het wetsvoorstel dat voor ons ligt, is al enige jaren onderweg. Het heeft zijn oorsprong in het kabinet-Balkenende IV, dus vanaf 2010, en het komt nu tot een afronding, althans dat is de bedoeling.
Mijn fractie dankt de staatssecretaris voor de beantwoording van onze vragen. Wat ons betreft is die afdoende. Wij nemen deel aan dit debat om onze uiteindelijke positie te kunnen bepalen.
Mijn fractie kan zich verenigen met het doel van dit voorstel. Waar een vreemdeling voor het eerst in aanraking komt met autoriteiten in de vreemdelingenketen, zullen er vingerafdrukken worden afgenomen, maar liefst tien, en kan er ook een gezichtsopname worden gemaakt. In een situatie waar betrouwbare documentatie niet altijd aanwezig is en de vaststelling van de identiteit moeilijk is, kunnen biometrische kenmerken dienen om de identificatie te verbeteren en te versnellen. Er is nog een omstandigheid die wordt meegewogen, namelijk het karakter van een Europese Unie met open grenzen waar vreemdelingen zich gemakkelijk van land tot land kunnen bewegen.
In dat licht is het begrijpelijk dat aan uitbreiding van vormen van identificatie wordt gedacht. Tot zover steunen wij de uitgangspunten van het voorstel met inachtneming, uiteraard, van alle zorgvuldigheidsvereisten die hieraan worden gesteld. Ik ga hier nu niet verder op in; mijn collega's hebben dat wel gedaan.
Er zijn echter nog twee kwesties die voor mijn fractie gewicht in de schaal leggen. Ik vraag de staatssecretaris om daarop in te gaan. Dit is belangrijk voor de eindafweging van mijn fractie. In de eerste plaats is er de vraag of het opzetten van dit systeem voor alle vreemdelingen niet een erg zwaar middel is. In feite worden alle niet-EU-ingezetenen hieraan onderworpen en het gaat om een grootschalige gegevensverzameling. Is het nodig dat dit in alle gevallen gebeurt? Het vastleggen van biometrische kenmerken voor identificatie – het afnemen van tien vingerafdrukken – is belastend, tijdrovend en vergt inzet van mensen en middelen. Kan de staatssecretaris aangeven welke overwegingen achter de keuze voor deze stevige optie liggen. Hoe kijken hij en de betrokken diensten aan tegen het optuigen van een nieuw systeem? Wat te denken dus van de uitvoering en daarmee ook verbonden de uitvoeringskosten?
Als nu blijkt dat het fraudecijfer heel beperkt is – de staatssecretaris kan moeilijk aangeven wat de omvang is, maar hij baseert het voorstel mede op een fraudepraktijk – wordt dit systeem dan weer versoberd? Hoe ziet dat perspectief eruit?
De tweede kwestie betreft de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en met name de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Deze grondrechten zoals weergegeven in artikel 8 van het EVRM en artikel 11 van de Grondwet laten uiteraard beperkingen toe. Daarvoor moeten er echter wel goede redenen zijn. Het is opmerkelijk dat de minister zich aanvankelijk wel heeft beroepen op artikel 8 EVRM en niet op artikel 11 van de Grondwet. Artikel 11 van de Grondwet gaat specifiek over het recht op de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam en is nauwer dan het EVRM. Bovendien is de werkingssfeer van dit artikel, dat een afweerrecht bevat, nooit sterk geweest in de sfeer van het vreemdelingenrecht. Wel is artikel 11 gebruikt in verband met het strafrecht en het gezondheidsrecht. Dat zou ook de reden kunnen zijn waarom dit wetsvoorstel vooral houvast zoekt in artikel 8 EVRM.
Ik krijg graag een duidelijk antwoord van de staatssecretaris op de vraag naar de toelaatbaarheid van deze inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en met name dus op het recht op de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, in het licht van genoemde constitutionele bepalingen. Wij wachten die toelichting met belangstelling af.
De voorzitter:
De staatssecretaris heeft gevraagd om een iets langere schorsing. Ik schors de vergadering tot 21.00 uur.
De vergadering wordt van 20.13 uur tot 21.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Staatssecretaris Teeven:
Voorzitter. Ik dank u voor het woord, maar omdat ik met senator Witteveen begin, is het wellicht verstandig dat ik zijn komst even afwacht, ook omdat veel gevraagd zal worden van de overtuigingskracht van het kabinet.
De voorzitter:
Ja, u hebt gelijk. Collega Witteveen was zojuist nog hier in de bankjes. Hij zag u komen en is verschrikt vertrokken waarschijnlijk.
Staatssecretaris Teeven:
Ik wil met alle plezier even wachten.
De voorzitter:
Hij kan ieder moment komen. Ik heb begrepen dat hij bezig is een motie voor te bereiden. De vergadering was wel begonnen, maar er is nu even een stilte. Daar komen de gladiatoren.
Mevrouw Strik en mijnheer Witteveen, de vergadering is al hervat. Ik heb inmiddels het woord gegeven aan de staatssecretaris, die het verstandig leek om op uw beider aanwezigheid te wachten. Staatssecretaris, u hebt het woord.
Staatssecretaris Teeven:
Voorzitter. Het is bijzonder plezierig dat ik dit wetsvoorstel met uw Kamer kan bespreken. Ik dank de senatoren voor hun inbreng bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Gezien het late tijdstip en het feit dat wij al heel veel met elkaar schriftelijk hebben gewisseld, ook bij de nadere stukkenwisseling, over nut en noodzaak van dit wetsvoorstel, lijkt het mij verstandig om aan de hand van de vragen die door senator Witteveen zijn gesteld te antwoorden. Zijn vragen raken namelijk een aantal zaken van nut, noodzaak en proportionaliteit. Dan kom ik vanzelf op de vragen die door de andere leden zijn gesteld. Ik zal proberen, dat zo kort mogelijk te doen, in die zin dat ik mij niet zal laten verleiden tot allerlei herhalingen die ook in de stukken staan.
De inbreng van senator Witteveen concentreert zich op een aantal hoofdvragen rondom dit wetsvoorstel. Hij noemt de proportionaliteit van het wetsvoorstel. Waarom worden er tien vingerafdrukken gebruikt? Dat is een vraag die ook door veel andere leden is gesteld. Vervolgens komt hij bij de centrale registratie ten behoeve van de ketenpartners. Waarom zo wijd verbreid? Waarom zo breed in de keten? Waarom niet alleen de enge vreemdelingenketen?
Ik ga eerst in op de vraag over de proportionaliteit en in het verlengde daarvan op de vraag over de omvang van de identiteitsfraude in de vreemdelingenketen. Ik heb eerder in de stukkenwisseling aangegeven dat het doel van dit wetsvoorstel is het versterken van een juiste, betrouwbare en zorgvuldige vaststelling van de identiteit van vreemdelingen. Voor vreemdelingen ontbreekt nagenoeg altijd een betrouwbare bronadministratie van identiteitsgegevens. Zo'n administratie is er voor personen die in Nederland zijn geboren wel. Dan heb ik het bijvoorbeeld over iemands geboorteakte. Dat is het belangrijkste verschil met Nederlanders. Dan is er wel een bronregistratie op basis waarvan de Nederlandse overheid identiteitsdocumenten uitgeeft, die vervolgens voldoen aan de hoogste beveiligingsnormen.
Verder zijn de naamgegevens van vreemdelingen vaak onvoldoende stabiel en daarmee kwetsbaar voor foutief gebruik en misbruik. Ik zeg met nadruk "foutief gebruik en misbruik" omdat het niet altijd "misbruik" is maar soms ook "gebruik". Dat betekent dat er in de administratie van de vreemdelingen aliassen worden opgenomen, waarbij het verschil soms neerkomt op één of twee letters. De noodzaak om unieke kenmerken zoals vingerafdrukken in de vreemdelingenadministratie vast te leggen, is daardoor heel groot. Door het opslaan van die biometrische gegevens van vreemdelingen bij het eerste contact met de vreemdelingenketen ontstaat er op dat moment een uniek brongegeven voor de identiteitsvaststelling. Dat is eigenlijk een van de belangrijkste verschillen tussen een brondocument in Nederland en een brondocument van een vreemdeling.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Om die reden moeten vreemdelingen toch ook een geboorteakte overleggen en moeten zij, als zij dat niet kunnen, gelegaliseerde documenten overleggen? En desnoods, als die er niet zijn, moet de identiteit via een civielrechtelijke procedure met een rechterlijke uitspraak worden vastgesteld. Daar hebben we toch al heel veel procedures en alternatieve methodes voor?
Staatssecretaris Teeven:
Ik kom daar nog uitvoerig op terug in mijn beantwoording. Mevrouw Strik weet net als ik dat er juist heel veel fouten zitten in de geboorteaktes en brondocumenten uit heel veel landen. Dan heb ik het nog niet eens over misbruik. Er zitten heel veel fouten in op grond waarvan je niet vaak een uniek document hebt. Er zijn heel veel falsificaten. Vorige week ben ik vooruitlopend op dit debat in de senaat – want ik weet zo langzamerhand dat senatoren heel erg doorvragen op de inhoud – naar het bureau Documenten gegaan van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en daar heb ik mij precies laten uitleggen wat er allemaal aan vervalsingen mogelijk is. Je ziet heel vaak dat er uit bepaalde herkomstlanden brondocumenten worden aangeboden die onder een fotokopieerapparaat zijn gelegd. Daar worden gewoon eerstegraads vervalsingen gemaakt.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dit is nu precies wat ik bedoelde in mijn bijdrage. Eerst is het argument dat de biometrische kenmerken aan de vreemdeling moeten worden gehangen bij binnenkomst. Nu zegt de staatssecretaris weer dat hij die kenmerken nodig heeft omdat de brondocumenten vaak vals zijn. Dan is het in principe mogelijk dat een vreemdeling een vals brondocument heeft waaraan vervolgens biometrische kenmerken gekoppeld worden. Eigenlijk weet je dan nog niet zeker wie die persoon is, maar je weet in ieder geval bij binnenkomst dat die vingerafdrukken bij die persoon horen.
Staatssecretaris Teeven:
Als je een bepaalde persoon een vreemdelingennummer hebt gegeven en die hebt gekoppeld aan de biometrische kenmerken, weet je als er later een andere naam opduikt in ieder geval zeker om welke persoon het gaat. Die zekerheid heb je wel en die heb je op dit moment niet.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dan adviseer ik de staatssecretaris om het hele argument van de verificatie eruit te halen. Bij de verificatie kan dit geen rol spelen, tenzij men bij de verificatie beschikt over de biometrische kenmerken uit het land van herkomst en de staatssecretaris gaf net aan dat die er nagenoeg niet zijn.
Staatssecretaris Teeven:
Bij verificatie kan het ook een rol spelen. Ik ga daar nog uitgebreid op in, maar ik heb net vier woorden uitgesproken. Bij verificatie kan ook uit de vreemdelingenadministratie al blijken dat er een juiste identiteit bekend is en dat er al een vreemdelingennummer is.
Het in 2010 verschenen advies Het topje van de ijsberg?, dat door een enkel lid is aangehaald, van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken toont de problematiek die samenhangt met het ontbreken van behoorlijke identiteitsdocumenten. Zo blijkt uit het rapport onder meer dat de diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland te maken hebben met identiteits- en documentfraude in de visum- en de mvv-procedure. Medewerkers op de diplomatieke posten constateren de fraude bij de controle van de identiteit en van de documenten die de vreemdeling in die procedures op de buitenlandse post moet overleggen. De totale omvang van de fraude – en dit is een antwoord op de vraag van de heer Witteveen – is niet bekend omdat niet alle frauduleuze handelingen worden geregistreerd. Buitenlandse Zaken registreert wel het aantal afwijzingen van aanvragen voor visa kort verblijf op grond van valse of vervalste documenten. In 2008 waren dat er 1.364 op een totaal van 405.000. In 2008 heeft een aanpassing van de weigeringsgronden plaatsgevonden waardoor een directe vergelijking met de jaren daarna niet mogelijk is. Onder de nieuwe indeling zijn er in 2011 van de in totaal 435.000 visumaanvragen kort verblijf 3.722 geweigerd op grond van twijfel aan de echtheid van de getoonde documenten. Overigens lijkt bij sommigen wel eens de misvatting te bestaan dat de fraude beperkt van omvang is. Dat is strijdig, omdat eventuele vervolgfraude een enorme uitstralende werking kan hebben, waardoor een eenmaal vervalst brondocument jaren daarna nog zijn uitwerking heeft, soms ook in relatie tot verschillende personen.
Over fraude bij verblijfsaanvragen meldt het rapport dat bij de IND jaarlijks tussen de 10.000 en 20.000 asielaanvragen worden ingediend, waarvan er jaarlijks tussen de 20 en 30 worden afgewezen omdat de asielzoeker eerder onder een andere naam een verblijfsaanvraag had ingediend. Daarnaast worden ieder jaar tussen 200 en 300 aanvragen afgewezen omdat een asielzoeker valse of vervalste reis- of identiteitspapieren of andere niet-authentieke bescheiden heeft overgelegd, en bij ondervraging daarover opzettelijk de echtheid daarvan volhoudt.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Nog even een vraag naar de noodzakelijkheid. De staatssecretaris had het over asielverzoeken die eerder onder een andere naam waren ingediend. Daarvoor hebben we nu juist Eurodac. Dat werkt al, dus dit hoeft niet te worden uitgebreid naar reguliere vreemdelingen. De staatssecretaris had het verder over de afwijzing op grond van vervalste documenten. Ook daarvoor bestaan al mogelijkheden. We hebben een uitstekend bureau dat onderzoek doet naar de echtheid van documenten. De aanvragen worden afgewezen als deze niet authentiek zijn of als de authenticiteit ervan niet kan worden vastgesteld. Kortom, de procedures hebben we al, we hebben die mogelijkheden al. Ik heb van de staatssecretaris nog steeds geen enkele informatie gehoord over waarom deze uitbreiding nodig zou zijn voor de verdere aanpak.
Staatssecretaris Teeven:
Ik ga even voort met de beantwoording en kom dan vanzelf bij de vragen van mevrouw Strik.
De IND wijst jaarlijks rond de 1.000 asielaanvragen af omdat de vreemdeling toerekenbaar geen of onvoldoende documenten heeft overgelegd. De IND heeft de laatste jaren jaarlijks rond de 100 verblijfsvergunningen voor asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van relevante informatie. Ik ben overigens nog steeds bezig met de beantwoording van de eerste vraag van de heer Witteveen. Met betrekking tot fraude in het toegangsproces meldt het ACVZ-advies dat de Koninklijke Marechaussee jaarlijks een paar duizend vreemdelingen de toegang tot Nederland aan de buitengrenzen van Schengen weigert. Tussen de 3% en 10% van hen, dat zijn een paar honderd vreemdelingen, wordt de toegang geweigerd omdat zij gebruikmaken van vervalste of valse documenten.
Ik wil bij deze gelegenheid ingaan op het subsidiariteitsbeginsel. Identiteitsvaststelling vindt nu namelijk plaats aan de hand van brondocumenten, reisdocumenten en eigen verklaringen. Bij een vermoeden van identiteitsfraude kan nu alleen gebruik worden gemaakt van de controlevragenlijst. De vaststelling van identiteit via controlevragen kost op dit moment veel tijd, waarbij steeds andere en privacygevoelige gegevens over de vreemdelingen moeten worden gebruikt. Dat is ook een aantasting van de privacy. Het gaat daarbij om vragen als: waar is de eerste aanvraag gedaan?; waar bent u geboren?; welke vergunning heeft u eerder gehad? Zo'n onderzoek kan door de vreemdeling evenzeer als zeer ingrijpend worden ervaren.
Een vreemdeling die onder een andere identiteit wil worden geregistreerd, kan niet herkend worden aan de hand van controlevragen, omdat het ook mogelijk is om deze vragen consequent onjuist te beantwoorden. Het is dus niet mogelijk om met een minder ingrijpende maatregel, zonder gebruik van biometrische kenmerken tot een optimale identiteitsvaststelling te komen. Dat was namelijk de concrete vraag.
Mevrouw Gerkens (SP):
Volgens mij zit er een denkfout in het betoog van de staatssecretaris. Hij zegt dat vervalsing van de brondocumenten mogelijk is, dat de controlevragenlijsten ook privacygevoelig zijn en dat men daarbij kan antwoorden wat men wenst. Hij zegt daarom de biometrische gegevens nodig te hebben om de identiteit vast te kunnen stellen. Maar die identiteit stel je alleen maar vast als je ook al vingerafdrukken hebt. Dit betekent dat als een vreemdeling hier binnenkomt, je hem een vingerafdruk kunt afnemen en daarna in een centrale database in het land van herkomst kunt bekijken of de desbetreffende persoon is wie hij zegt te zijn. Dat zou een goede methode zijn, maar daarvoor heb je niet nodig dat je de gegevens vervolgens zelf opslaat. Ik denk dat er veel derde landen zijn waar überhaupt geen vingerafdrukken worden afgenomen, behalve wanneer deze bijvoorbeeld in een ambassade zijn gevraagd voor een inburgeringscursus. De bijdrage aan het voorkomen van een valse identiteit bij binnenkomst in het land is dus vrijwel nihil.
Staatssecretaris Teeven:
Dat is natuurlijk maar de vraag. Of de persoon is helemaal niet bekend of de persoon was eerder wel bekend. Het is maar net welke situatie wordt vastgesteld; is de persoon bekend in de database of niet?
Mevrouw Gerkens (SP):
Als de persoon bekend is in de database, hoeft er alleen maar te worden gecontroleerd met de database die er is. Dan is er geen reden om die gegevens hier nog eens op te slaan, want die persoon is dan degene die hij zegt te zijn. Of hij is het niet, en dan gaat hij gewoon terug naar het land van herkomst. Of er zijn geen biometrische gegevens uit het land van herkomst, en dan kan dit ook niet bijdragen aan een betere verificatie van de identiteit van de vreemdeling.
Staatssecretaris Teeven:
Nee, maar wel aan een betere identiteitsvaststelling. Als je die biometrische gegevens toevoegt, heb je deze immers ook voor de toekomst en dan heb je in de toekomst in ieder geval geen fraude meer.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat zou betekenen – maar dat is het volgende onderwerp – dat dit wat zou kunnen doen voor de vervolgfraude. Maar het argument dat u net gaf, namelijk dat dit nodig is voor verificatie omdat er zo veel valse brondocumenten zijn en de vragenlijst zo privacygevoelig is, is dus helemaal niet steekhoudend.
Staatssecretaris Teeven:
Jawel, want als je biometrische kenmerken koppelt aan een persoon, volgen die biometrische kenmerken deze persoon en ook het V-nummer. Je koppelt biometrische kenmerken dus aan een V-nummer en je koppelt een persoon aan een V-nummer. In de toekomst blijft het dezelfde persoon.
De tweede vraag van de PvdA-fractie was waarom het noodzakelijk is om tien vingerafdrukken op te slaan. Naar aanleiding van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet heb ik hierover een brief gestuurd naar de Tweede Kamer. Ik heb daarbij meegestuurd het rapport van Hicklin en Reedy over de implicaties van identiteitsfraude. Dat ging ook over de betrouwbaarheid van de match bij een verificatie met tien vingerafdrukken; die is namelijk groter dan bij een verificatie met minder vingerafdrukken. Ik verwijs naar het rapport. Ik ben overigens zeer bereid om deze brief die ik op 28 oktober 2013 naar de Tweede Kamer heb gestuurd, na deze behandeling ook naar de Eerste Kamer te sturen. Dit komt doordat de onderscheidende informatie in de digitale kenmerken van één vingerafdruk beperkt is en minder informatie leidt tot een grotere kans op fouten. Bij de vergelijking van een vingerafdruk van een persoon met een vingerafdruk op het document, dus bij een een-op-eenvergelijking, is het gebruik van één of twee vingers veelal voldoende. De kans dat een een-op-eenverificatie onterecht herkenning oplevert van een willekeurig iemand, is klein. Voor het zoeken met vingerafdrukken in de vreemdelingenadministratie met meer dan 1 miljoen registraties, is het echter noodzakelijk om meer onderscheidende informatie te gebruiken om de kans op fouten in het herkenningsproces te beperken. Bij het zoeken met slechts één vingerafdruk is de kans op een onterechte treffer groot. Het gebruik van meer onderscheidende informatie reduceert in ieder geval de kans op dit soort fouten. Ook vreemdelingen hebben hier dus belang bij. De combinatie van tien vingerafdrukken levert de meest unieke karakteristieken op van de individuele vreemdeling, wat voor het zoeken met vingerafdrukken ook het best werkt. Het is gebleken dat verificatie van de identiteit met behulp van tien vingerafdrukken leidt tot een lager foutenpercentage. Ook in het geval van een onverhoopte schade aan de vingers of in gevallen van opzettelijke mutilatie is de kans dat een vreemdeling niet geverifieerd kan worden kleiner omdat er meer controlemogelijkheden zijn. De kans op fraude is dan ook het kleinst. Bij de verificatie is het dan bovendien mogelijk om met willekeurige vingers vergelijkingen uit te voeren. Juist het aspect van onvoorspelbaarheid – met welke vinger zal er worden geverifieerd? – verhoogt de effectiviteit van het middel. Ik verwijs nu naar het rapport waarover ik de Kamer een brief zal sturen. Daarnaast heeft het afnemen van tien vingerafdrukken het voordeel dat de juistheid van de vastlegging is te controleren. Het verwisselen van vingers in het bestand is met tien vingerafdrukken te controleren, maar met twee vingerafdrukken niet.
Het derde punt van de PvdA-fractie was de centrale registratie ten behoeve van de ketenpartners. De ketenpartners in de vreemdelingenketen zijn de diensten die in de dagelijkse praktijk de identiteitsvaststelling of -verificaties verrichten. Het gaat daarbij om de IND, Buitenlandse Zaken, de Vreemdelingenpolitie, de Koninklijke Marechaussee, de Zeehavenpolitie, de Dienst Terugkeer en Vertrek, het COA en de Dienst Justitiële Inrichtingen. Dat zijn hierbij grosso modo eigenlijk de partners waarover we spreken. Deze ketenpartners zijn straks bevoegd om biometrische gegevens af te nemen en op te slaan in de vreemdelingenadministratie en deze te gebruiken voor verificatie. De manier waarop dat moet gebeuren, is vastgelegd in het Protocol Identificatie en Labeling. De ketenpartners zijn zelf verantwoordelijk voor de afname en de centrale opslag van de biometrische gegevens, net zoals zij dat nu ook al zijn voor de andere persoonsgegevens van vreemdelingen die op dit moment via hetzelfde protocol worden verwerkt. Daar heb je dus geen centrale regie voor nodig. We hebben het hier uiteraard over professionele organisaties.
Er zijn ook nog andere waarborgen. Ketenpartners kunnen alleen toegang krijgen tot de gegevens in de Basis Voorziening Vreemdelingen na een autorisatie van de beheerder van de BVV. De toegang tot de BVV is zo ingericht dat de ketenpartners alleen informatie kunnen benaderen waarvoor zij zijn geautoriseerd. Verstrekking aan derden is een van de punten waar onder andere de PvdA-fractie over sprak, maar dat kan alleen na een schriftelijk verzoek aan de beheerder en na toestemming van de beheerder. Derden krijgen nooit een koppeling met de BVV voor de verstrekking van vingerafdrukken.
Hoe gaat het gebruik van vingerafdrukken feitelijk in zijn werk? Op de centrale voorziening is een hit/no-hitmechanisme, waarbij de ketenpartner vingerafdrukken aanbiedt en een hit/no-hitantwoord terugkrijgt. Bij een hit-no-hitmechanisme bestaat er een onderscheid tussen zoeking en verificatie. Bij een zoeking worden tien vingers aangeboden en bij een verificatie niet. Bij een verificatie gaat het om een vreemdelingennummer en een of twee vingers. Ketenpartners krijgen alleen toegang tot de BVV om kopieën van vingerafdrukken op te vragen wanneer dat voor het uitvoeren van hun taak gerechtvaardigd en noodzakelijk is.
Laat ik als voorbeeld de Dienst Terugkeer & Vertrek noemen. Die dienst kan er alleen gebruik van maken om vingerafdrukken in een aanvraag voor een reisdocument bij een diplomatieke vertegenwoordiging te doen. Dat is de enige reden waarom de Dienst Terugkeer & Vertrek toegang krijgt tot de basisvoorziening. Het gebruik van de basisvoorziening wordt ook gemonitord. Zo wordt er gemonitord hoe vaak een ketenpartner gebruik maakt van biometrie en op welke wijze biometrie bevraagd wordt. Betrof dit het opvragen van een kopie van vingerafdrukken of was het een hit/no-hitfunctie?
Over het gebruik van deze biometrische gegevens voor het strafrecht en de relatie met de vreemdelingenketen hebben velen van u vragen gesteld. Senator Witteveen schetste een beeld dat de biometrie onder dit wetsvoorstel een-op-een uitwisselbaar zou zijn met de strafrechtketen, althans zo begreep ik hem. Laat ik daarover meteen glashelder zijn: de vingerafdrukken die onder dit wetsvoorstel worden afgenomen en opgeslagen, mogen uitsluitend worden gebruikt voor het vaststellen en het verifiëren van de identiteit van vreemdelingen ten behoeve van de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000. Vanuit het strafrecht kan onder bepaalde streng geclausuleerde voorwaarden worden gezocht naar vingerafdrukken in het vreemdelingenrechtelijke bestand. Mevrouw Strik sprak over doelbinding die niet moet worden doorkruist. In de Vreemdelingenwet staat dat het in beginsel niet moet worden doorkruist, maar dit is dan een van de uitzonderingen.
Het verstrekken van vingerafdrukken uit de basisvoorziening ten behoeve van opsporing en vervolging is limitatief met een uitroepteken. Dat is geregeld in artikel 107, lid 6. Dit artikel komt uit een brief van 12 november 2007, Kamerstuk 2007–08, 19637 nr. 1176. Die praktijk, die al sinds 2007 bestaat, wordt gecodificeerd met dien verstande dat extra waarborgen worden ingebouwd. Verstrekking zal uitsluitend plaatsvinden op verzoek van de officier van justitie. Later is bij nota van wijziging na behandeling in de Tweede Kamer, mede op aandringen van de PvdA-fractie, ingebracht "met machtiging van de rechter-commissaris." Dat is dus in de wet gebracht.
Ik zeg de heer Witteveen dat er geen sprake van is dat de strafrechtketen gekoppeld is aan de vreemdelingenketen. Het OM is geen ketenpartner. De verstrekking van het OM valt onder de noemer "verstrekking aan derden" en vindt uitsluitend plaats in individuele gevallen en onder strikte voorwaarden, zowel procedureel als inhoudelijk. Buiten de gevallen als omschreven in artikel 107, lid 6 kunnen er geen gegevens uit de BVV worden gebruikt voor opsporing en vervolging. Uitbreiding is alleen mogelijk door middel van een wetswijziging, waartoe overigens geen voornemens bestaan op dit moment.
Ik hoop dat ik op deze manier de zorg van de PvdA-fractie dat er allerlei schaduwadministraties bestaan, kan wegnemen. Onder de voorwaarden genoemd in artikel 107, lid 6 kunnen in individuele gevallen vingersporen in een opsporingsonderzoek worden vergeleken met de gegevens van de BVV. Ik kan daarbij zeggen: that's it, meer is er niet.
Wat zijn de belangrijke procedurele waarborgen? Het moet gaan om een misdrijf waarbij voorlopige hechtenis is toegelaten. Dat zijn misdrijven waarop vier jaar of meer staat en met name in het Wetboek van Strafvordering omschreven misdrijven met een lagere strafbedreiging. Verstrekking kan uitsluitend plaatsvinden op verzoek van de officier van justitie, die daartoe pas zal overgaan na een afweging omtrent proportionaliteit. Ik kom daarop terug. De officier van justitie heeft ook een voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris nodig en de rechter-commissaris toetst of aan de voorwaarden voor verstrekking is voldaan.
Daarnaast kennen we nog een drietal materiële voorwaarden: de verdachte is een vreemdeling, het opsporingsonderzoek is op een dood spoor beland, of er is snel resultaat geboden bij de opheldering van een misdrijf. Ik zal deze drie materiële voorwaarden punt voor punt aflopen.
Het eerste punt betekent dat er een redelijk vermoeden bestaat dat de verdachte een vreemdeling is. Hierbij moet het gaan om objectiveerbare feiten en omstandigheden naar het oordeel van het Openbaar Ministerie. Waar moet je aan denken bij het vermoeden dat een vreemdeling het misdrijf heeft gepleegd? Het zou kunnen zijn dat het misdrijf, op basis van feiten en omstandigheden, dichtbij een azc is gepleegd, maar ook op basis van een getuigenverklaring waaruit blijkt dat de verdachte geen Nederlands sprak, of op grond van een bepaalde modus operandi. Ook kan het zijn dat op de plaats van het delict, naast vingerafdrukken, ook DNA-sporen zijn gevonden. Op basis van het DNA-onderzoek is met voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat iemand met bijvoorbeeld een niet-Europese achtergrond het misdrijf heeft gepleegd.
Er is ook gevraagd wanneer een onderzoek op dood spoor is beland. De heer Swagerman heeft daarover zelfs een hele verhandeling gehouden. Ik zal aangeven wat er wordt verstaan onder dood spoor. Het moet gaan om zaken waarbij vingersporen die op de plaats van het delict zijn aangetroffen de enige nog resterende opsporingsindicatie zijn. Er resteert na onderzoek geen andere wijze waarop de identiteit van de mogelijke dader kan worden vastgesteld. Alle andere opsporingsmiddelen die redelijkerwijs konden worden ingezet, hebben geen resultaat opgeleverd. Het gaat er niet om dat er een absolute onmogelijkheid zou moeten zijn dat de zaak op een andere wijze kan worden opgelost. Het gaat er om dat alle middelen die redelijkerwijs mogelijk zijn om tot identificatie te komen, moeten zijn uitgeput.
De noodzaak om vingerafdrukken uit de BVV te gebruiken, wordt ook beoordeeld door de officier van justitie en voorafgaand getoetst door de rechter-commissaris. Dit kan bijdragen tot het oplossen van cold cases en kan onder omstandigheden ook van belang zijn in het kader van de Wet herziening ten nadele: met moderne technieken in een oude moordzaak worden nog vingersporen gevonden, die na vergelijking met gegevens uit de BVV leiden tot de conclusie dat een eerder vrijgesproken verdachte zou zijn veroordeeld als die gegevens destijds beschikbaar waren geweest.
Waaraan moet je denken bij het punt dat er snel resultaat geboden is bij de opheldering van het misdrijf? Een vergelijking met de vingerafdrukken uit de basisvoorziening is in deze gevallen alleen mogelijk bij zeer ernstige misdrijven waarvan het van belang is dat we die zo snel mogelijk oplossen. Dat zijn misdrijven waarbij sprake is van een schending van de lichamelijke integriteit van personen of misdrijven die tot een grote maatschappelijke onrust leiden. Voorbeelden hiervan zijn ontvoering, gijzeling, verkrachting, moord, andere soorten van levensdelicten en kindermisbruik. In deze situatie hoeven er geen aanwijzingen te zijn dat het misdrijf door een vreemdeling is gepleegd, maar ook hierbij beoordeelt de officier van justitie of een vergelijking met de vingerafdrukken uit de basisvoorziening proportioneel is. Voorafgaand aan de verstrekking toetst de rechter-commissaris of aan deze voorwaarde en andere voorwaarden is voldaan.
De heer Swagerman (VVD):
Ter opheldering heb ik nog de volgende vraag. Moet ik het zo begrijpen dat binnen de algemene voorwaarde die bestaat voor strafrechtelijke verwerking, te weten dat het moet gaan om misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, als extra voorwaarde een verbijzondering plaatsvindt voor zeer ernstige misdrijven?
Staatssecretaris Teeven:
Ja, als er sprake van is dat snel resultaat geboden is bij de opheldering van een misdrijf, dan kom je aan deze opsomming.
Resumerend: vergelijking van de gevonden vingerafdrukken met de vingerafdrukken van vreemdelingen die in de basisvoorziening zijn opgenomen, is alleen mogelijk bij ernstige delicten en onder strikte voorwaarden nadat een zorgvuldige procedure inclusief voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris, is doorlopen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik schrik een beetje als u vertelt onder welke omstandigheden in die bak met vreemdelingen gegraaid mag worden als er sprake is van een redelijk vermoeden dat een verdachte vreemdeling zou zijn, bijvoorbeeld als er een moord is gepleegd in de buurt van een AZC. We weten allen hoe fout het OM op een bepaald spoor zat in de zaak-Vaatstra. Noemt u dat dan een redelijk vermoeden, alleen maar omdat daar in de buurt iets is gebeurd?
Dan nog een ander punt. Als iemand uit een Afrikaans land of uit een ander gebied afkomstig is, of als iemand een niet-Europees uiterlijk heeft, dan kan zo'n persoon toch net zo goed Nederlander zijn? Dan gaat het toch alleen maar om etnische kenmerken op basis waarvan u dan gebruik kunt gaan maken van zo'n databank?
Staatssecretaris Teeven:
Dat is natuurlijk zo, maar als in het geval van een ernstig delict uit een DNA-spoor op de plaats van delict blijkt dat dit spoor van een niet-Europees persoon is, dan lijkt het mij niet onredelijk dat je in zo'n geval op verzoek van de officier van justitie en na toetsing door de rechter-commissaris, dat gegeven verstrekt. We willen toch allemaal zoals we hier aanwezig zijn, dat ernstige misdrijven worden opgelost? We willen toch allemaal dat slachtoffers en nabestaanden duidelijkheid krijgen over wat hun of hun dierbaren is aangedaan? Overigens zou ik afstand willen nemen van het woord graaien dat mevrouw Strik gebruikte. Ik denk dat er niet gegraaid wordt in bakken. Er vindt gegevensvergelijking plaats in bestanden.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Uw punt is precies wat mij zo stoort. Natuurlijk willen we allemaal opheldering. Maar waarom gaan we dan om die opheldering te verkrijgen alleen de gegevens na van vreemdelingen, terwijl daar onvoldoende reden voor is omdat het ook om Nederlanders kan gaan of om een dood spoor, waarbij er nog niet eens een verdenking behoeft te zijn dat het om een vreemdeling zou gaan? We hebben niet zo'n databank voor Nederlanders maar wel een databank voor vreemdelingen. Is het dan niet op z'n minst onkies dat dan alleen de gegevens van vreemdelingen gebruikt worden terwijl we in feite van iedereen wel zouden willen weten of men betrokken is bij een misdrijf?
Staatssecretaris Teeven:
Mevrouw Strik doet alsof dit wetsvoorstel het anno 2013 mogelijk maakt dat we dat gaan doen, maar dat is natuurlijk niet de feitelijke situatie. Daarom heb ik ook aangehaald die brief uit 2007. Al sinds heel lange tijd worden die gegevens verstrekt. Er zijn nu extra waarborgen toegevoegd door dit wetsvoorstel en door de wetsbehandeling aan de overzijde. Volgens mij moet je dus niet de situatie schetsen dat dit allemaal volstrekt nieuw is. De situatie is dat die gegevensvergelijking al mogelijk is. Ik ga er eigenlijk van uit dat mevrouw Strik er niet voor pleit om een dergelijke gegevensverzameling voor alle Nederlanders aan te leggen. Ik denk dat dit niet het pleidooi is. Feit is dat we een dergelijke gegevensverzameling voor vreemdelingen wel hebben. Feit is dat we voldoende en fatsoenlijke waarborgen in de wet hebben opgenomen op grond waarvan je zou kunnen zoeken.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Strik.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
We hebben de gegevens van asielzoekers en van mensen die een visum aanvragen, maar we hebben toch niet een centrale databank waar de gegevens van alle vreemdelingen die in Nederland verblijven, in zitten en waarvan het OM gebruik kan maken?
Staatssecretaris Teeven:
Ik heb al gezegd dat het OM daar niet gebruik van kan maken.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
U zegt dat dat al een staande praktijk is.
De voorzitter:
Mevrouw Strik, u hebt ook nog een tweede termijn.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik wil graag van de staatssecretaris weten wat er nu dan nieuw aan is. Ik heb namelijk toch het idee dat met dit wetsvoorstel enige wijzigingen gepaard gaan, terwijl de staatssecretaris nu doet alsof het al staande praktijk zou zijn.
Staatssecretaris Teeven:
Ik heb de brief van 2007 met de vindplaats vanavond hier genoemd. Ik heb die ook heel bewust genoemd omdat gegevensverstrekking uit deze bestanden niet nieuw is. Dat is echt niets nieuws. Dat zijn we vanavond hier niet aan het uitvinden. Wat hier aan de hand is, is dat we juist duidelijker gegevens krijgen en dat er minder fouten kunnen worden gemaakt doordat we het op ruimere schaal gaan doen. Het is ook in het belang van vreemdelingen dat er geen fouten worden gemaakt met dergelijke identificeerbare gegevens. Het is ook in het belang van de rechtsstaat en de samenleving dat ernstige misdrijven kunnen worden opgelost. Ik denk dat hiervoor voldoende waarborgen aanwezig zijn.
Mevrouw Gerkens (SP):
Het is juist in het belang van de rechtsstaat en onze samenleving dat we ook zorgvuldig omgaan met de gegevens van mensen die we krijgen, zeker als het biometrische gegevens zijn. Wat de staatssecretaris hier eigenlijk zegt is: nou ja, we hebben nu eenmaal die database en het zou bijna zonde zijn om die niet te gebruiken. U zei zo-even ook: we willen dat niet van alle Nederlanders doen. Maar met dezelfde argumentatie waarbij u zei dat we met z'n allen willen dat ernstige misdrijven worden opgelost, vraag ik u waarom we dit dan niet doen aan de hand van gegevens van alle Nederlanders. Dan kunnen we namelijk alle misdrijven misschien wel oplossen.
Staatssecretaris Teeven:
Die keuze hebben we niet gemaakt tot nu toe. Dat is mevrouw Gerkens ook bekend. We hebben die keuze niet gemaakt om een grote DNA-bank van alle Nederlanders aan te leggen. Die keuze is tot op heden niet gemaakt en die maakt deze regering niet op dit moment, maar we hebben wel zo'n gegevensverzameling. Dat is een gegevensverzameling die al bestaat op basis van EU-verordeningen. Dat is niet iets wat we hier vanavond aan het uitvinden zijn. Wat hier wel gebeurt, is dat we de hiaten die er in zitten proberen te dichten en dat we het geheel ook proberen betrouwbaarder te maken. Daarom heb ik uitvoerig betoogd in reactie op vragen van senator Witteveen waarom dat tienvingerafdrukkensysteem nodig is. Dus a. het is niet nieuw, b. het gebeurt zorgvuldig, c. we gaan het autoriseren en d. het is alleen voor de ernstige misdrijven.
Mevrouw Gerkens (SP):
En e. het gaat over een dermate kleine groep dat de kans dat er daar wellicht nog wel een treffertje tussen zal zitten, vrij klein is. Dus ook op dit punt is de proportionaliteit niet aangetoond. Ik hoor de staatssecretaris tussen de regels door zeggen: dit is de volgende opmaat want we hebben nu nog niet de keus gemaakt om het voor alle Nederlanders te doen maar als dit straks succesvol is, dan mag die stap er wellicht wel komen.
Staatssecretaris Teeven:
Ik hoor mevrouw Gerkens nu allemaal dingen zeggen die ik niet heb gezegd en die ik zelfs in de verste verte niet denk. Ik zou nog wel willen opmerken dat het jaarlijks om zo'n 80 personen gaat waarbij de vergelijking wordt gemaakt en dat het in een groot aantal gevallen, in 38% van de gevallen, ook tot een hit heeft geleid en tot de oplossing van ernstige misdrijven. Dat is toch de moeite waard als het om ernstige misdrijven gaat. Het is volgens mij ook in het belang van de SP-fractie in de senaat dat ernstige misdrijven in Nederland worden opgelost en dat slachtoffers en nabestaanden duidelijkheid krijgen over wat hun is aangedaan.
Voorzitter. Vervolgens wil ik ingaan op de vraag waarom de gronden voor verstrekking van vingerafdrukken uit de BVV ten behoeve van de oplossing en vervolging afwijken van die van de Eurodac-verordening en de VIS-verordening. In het wetsvoorstel gaat het om een nationaal gegevensbestand met uitsluitend gegevens van vreemdelingen die in Nederland verblijven, wensen te verblijven of hebben verbleven. De voorwaarden voor vergelijking van vingerafdrukken uit de basisvoorziening zijn dan ook toegeschreven op nationale behoefte. Daarbij hebben we ook aangesloten bij de praktijk zoals die al sinds 2007 wordt toegepast. Er is in dit wetsvoorstel nog een extra waarborg ingebouwd omdat een machtiging noodzakelijk is van de rechter-commissaris. Eurodac is een Europees bestand met de gegevens van alle vreemdelingen die in de EU asiel hebben aangevraagd ten behoeve van de uitvoering van de Dublinverordening en in het VIS zijn gegevens opgenomen van alle vreemdelingen die een visum voor kort verblijf in de EU hebben aangevraagd. Eurodac en VIS bevatten dus gegevens van een andere grotere groep vreemdelingen dan de basisvoorziening en waarvan het grootste gedeelte geen directe relatie met Nederland heeft. Voor zover het gaat om vreemdelingen die in Nederland asiel hebben aangevraagd, zitten de gegevens overigens wel in de basisvoorziening en in die gevallen behoeft de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van opsporing en vervolging dus niet via Eurodac te verlopen. Dat op de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers die in een andere lidstaat asiel hebben aangevraagd niet de nationale maar de Europese regels van toepassing zijn, lijkt mij niet meer dan logisch. Eurodac valt onder de verantwoordelijkheid van de EU en mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de VIS-verordening.
Dan kom ik toe aan de beantwoording van de vragen van mevrouw Lokin. Wat is het verschil tussen een nieuwe verplichting en een extra voorwaarde? Is de sanctie op niet meewerken dan toch dat men Nederland gewoon niet binnenkomt? Ik moet daarover opmerken dat dat van belang is. Om aanvragen te kunnen indienen, moet worden vastgesteld wie de betrokkene is. Omdat brondocumenten van vreemdelingen daartoe niet toereikend zijn, kan het middel van de biometrie uitkomst bieden. De eis van identificatie is geen inhoudelijke voorwaarde. Men ziet het als het ware als een handtekening. Zonder een biometrische handtekening kan de vreemdeling niet aan de vreemdelingenprocedure deelnemen, zoals een burger zonder handtekening niet aan het rechtsverkeer kan deelnemen. Wat is daarbij nu het verschil?
Vervolgens heeft mevrouw Lokin gevraagd of de gegevens inderdaad worden vernietigd als deze wet na zeven jaar niet wordt verlengd. Ja, op dat moment vervalt de bevoegdheid om biometrische gegevens af te nemen en te verwerken. Dan zullen dus de opgeslagen gegevens worden vernietigd. Dat geldt uiteraard niet voor vingerafdrukken die zijn opgeslagen in Eurodac of VIS, want dat gebeurt op basis van de Europese verordeningen. Voor Eurodac is dat tien jaar en voor de VIS-verordening is dat vijf jaar.
Verder heeft mevrouw Lokin gevraagd hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het wetsvoorstel onder nummer 33352. Als een vreemdeling weigert vingerafdrukken af te staan, is hij dan strafbaar op grond van het nieuwe artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht? Nee, dat is niet zo. Alleen als het afgeven van vingerafdrukken is voorgeschreven krachtens de Wet op de identificatieplicht en een aantal andere in artikel 447 van het Wetboek van Strafrecht met name genoemde wetten is weigering op grond van die bepaling strafbaar. De Vreemdelingenwet wordt daarin niet genoemd.
Voorts vroeg mevrouw Lokin bij welke bevoegde autoriteit een vreemdeling nu precies inzage kan krijgen in de gegevens die van hem of haar zijn opgeslagen. De vreemdeling kan terecht bij de ketenpartner door wie zijn biometrische gegevens zijn afgenomen ten behoeve van het recht op inzage en correctie van zijn gegevens conform de artikelen 35 en 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Voor het bewerken en ook het aanpassen en vernietigen van biometrische gegevens zullen medewerkers van de ketenpartners door mij worden geautoriseerd. Ook heeft de vreemdeling de mogelijkheid om via het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude bij het ministerie van Binnenlandse Zaken aandacht te vragen voor mogelijk misbruik van zijn identiteitsgegevens.
De CDA-fractie heeft voorts gevraagd wat wij nu gaan doen als er onjuistheden worden geconstateerd bij de identiteitsvaststelling of de verificatie. Indien twijfel of een geschil ontstaat, is er de mogelijkheid om handmatige controle te laten uitvoeren door een expert. Indien er sprake is van een onjuiste identiteitsvaststelling of verificatie en dat niet verwijtbaar is aan de vreemdeling, dan wordt die onjuistheid ook onverwijld gecorrigeerd. Dat betekent dat de opgeslagen vingerafdrukken worden verwijderd en dat van de vreemdeling in kwestie opnieuw vingerafdrukken worden genomen.
Mevrouw Lokin heeft nog gevraagd of de brede visie op de aanpak van identiteitsfraude waar de minister van Binnenlandse Zaken een toezegging over had gedaan, al naar de Tweede Kamer is gezonden. Dat is nog niet gebeurd. Ik zeg u toe dat die visie door het kabinet gelijk naar de Tweede en de Eerste Kamer zal worden verzonden. De verwachting is dat dat aan het eind van het jaar zal gebeuren, zo bericht het ministerie van Binnenlandse Zaken mij.
Dan is nog door mevrouw Lokin gevraagd of voor de uitbreiding met andere biometrische kenmerken, waarbij zij stemherkenning en de irisscan als voorbeelden noemde, een wetswijziging vereist is. Ja, daarvoor zou de wet moeten worden aangepast. Die intentie is op dit moment niet aanwezig.
Mevrouw Lokin en mevrouw Strik hebben voorts opmerkingen gemaakt, mevrouw Strik ook over de Turkse onderdanen en nog over de afname van vingerafdrukken. In de schriftelijke stukkenwisseling hebben wij al aangegeven dat Turkse burgers niet worden uitgezonderd en dat dat ook niet in strijd is met de standstillbepaling in besluit 1/80 van de Associatieraad of ook de Associatieovereenkomst EEG-Turkije. In de memorie van antwoord heb ik ook aangegeven dat de toegang tot de arbeidsmarkt van een lidstaat voor Turkse onderdanen niet wordt belemmerd door de verplichting tot medewerking aan de afname van biometrische kenmerken, omdat die slechts dienen voor de betrouwbare vaststelling van de identiteit van betrokkene, de bescherming tegen mogelijke identiteitdiefstal en fraude na toelating, omdat de vereiste medewerking gerechtvaardigd en niet buitenproportioneel of nodeloos bezwaarlijk is, en omdat het feit dat Nederland bij een dergelijke gelegenheid vereist om niet slechts mee te werken aan de afname van twee maar aan de afname van maximaal tien vingerafdrukken geen belemmering vormt voor het recht op verblijf, aangezien de betrokkene al is toegelaten tot zowel arbeid als verblijf.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
U legt het nu vrij beperkt uit als het niet leidt tot een belemmering van de toegang tot de arbeidsmarkt. Als ik nu bijvoorbeeld denk aan de Wet modern migratiebeleid, waarbij de referent een wettelijk verankerde positie krijgt met rechten en plichten, kunt u ook zeggen dat je niet wordt belemmerd in de toegang tot de arbeidsmarkt. Toch zijn Turken uitgezonderd van die specifieke nieuwe wettelijke bepalingen. Hoe zit dat dan? Daarmee geeft het kabinet zelf aan dat het dit toch ruimer uitlegt dan alleen toegang tot de arbeidsmarkt of voor de eerste toelating.
Staatssecretaris Teeven:
Daar heeft mevrouw Strik een punt. Ik kom daarop even terug in de tweede termijn.
Dan heeft mevrouw Strik nog de uitspraak genoemd van het Europese Hof van Justitie van 17 oktober 2013 waaruit kan worden opgemaakt dat een cumulatie van enkele op persoonsidentificatie gerichte handelingen, te weten vingerafdrukken en gezichtsopnamen, op zichzelf niet a priori worden geacht een meer ingrijpende aantasting mee te brengen dan één handeling. Hetzelfde geldt overigens ook voor de afname van tien in plaats van twee vingerafdrukken. De afname van tien vingerafdrukken en de opslag daarvan dient ertoe om onterechte treffers te voorkomen bij voorkomende veelvergelijkingen tegen de centrale opslag, en dient daarom mede het belang van de bonafide vreemdeling. Volgens mij waren mevrouw Strik en ik dat al met elkaar eens. Het is ook het belang van de vreemdeling dat er zo weinig mogelijk fouten worden gemaakt.
Voorts heeft mevrouw Strik een opmerking gemaakt over de monitor identiteit. Dat is een initiatief van de collega van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Die monitor ziet op de aard en omvang van de identiteitsfraude in Nederland. Het is een breed onderzoek, dat niet specifiek gericht is op vreemdelingen. Dat komt er ook in voor, maar is niet specifiek daarop gericht. Het is wel relevant, dus ik zal ook navraag doen bij de collega van BZK wat de stand van zaken is van deze monitor.
Voldoet het wetsvoorstel aan het doelbindingsprincipe van de Eurodac-verordening en de VIS-verordening, zo vroeg mevrouw Strik. Dat hebben wij eigenlijk al gezegd. Ik heb al aangegeven dat dit wetsvoorstel zijn eigen bepaling kent met doelbinding. Die moet je naar mijn mening onderscheiden van de doelbinding van de beide verordeningen. Het gaat ook om verschillende gegevensverzamelingen.
Verder heeft mevrouw Strik een vraag gesteld omtrent de toetsingscriteria voor de evaluatie. Er wordt op dit moment gewerkt aan het maken van toetsingscriteria voor de evaluatie. Die zijn nu nog niet beschikbaar, maar de suggesties die mevrouw Strik heeft gedaan neem ik daarin zeker mee. Even voor alle duidelijkheid, vijf jaar is de termijn waarop wij gaan evalueren. Ook mevrouw Gerkens heeft daarvoor een paar indicaties gegeven. Dan zou je dus ook moeten kijken hoe vaak er gebruik wordt gemaakt van bepaalde zaken die in deze wet worden geregeld.
Vervolgens heeft mevrouw Strik nog gerefereerd aan een relict, zoals zij dat naar ik meen noemde. Ik vond dat wel een mooi woord. Onder Rutte I is een wetsvoorstel ingetrokken waarbij van vreemdelingen twee vingerafdrukken werden afgenomen die niet toegankelijk zijn voor opsporingsdiensten. Tegelijkertijd werd het huidige wetsvoorstel ingediend onder Rutte I. Hoe zit dat?
Het ingetrokken wetsvoorstel diende ter implementatie van verordening 380/2008 inzake biometrie in een verblijfsdocument. Het wetsvoorstel was bij nadere beschouwing overbodig en is daarom ingetrokken. De volgtijdelijkheid die mevrouw Strik aangeeft, klopt dan ook niet, want het voorliggende wetsvoorstel is reeds medio 2010 onder Balkenende IV aan de Raad van State aangeboden. Beide voorstellen staan ook geheel los van elkaar. Ik verwijs naar het nader rapport. In punt 11 is dit ook uitgelegd.
Mevrouw Strik heeft gesproken over het Schwarzarrest van het Europese Hof van Justitie van 17 oktober jl. Welke gevolgen heeft die uitspraak voor de centrale database met vingerafdrukken waarmee de Tweede Kamer in januari van dit jaar instemde? De uitspraak heeft naar het oordeel van het kabinet geen gevolgen voor de centrale database van vingerafdrukken. Het Europees Hof van Justitie heeft erop gewezen – ik verwijs even naar de overwegingen – dat de EU-paspoortverordening zelf nadrukkelijk bepaalt dat de vingerafdrukken enkel mogen worden opgenomen in het paspoort zelf, dat exclusief in het bezit blijft van de houder ervan. Aangezien de verordening niet voorziet in een andere vorm of een ander middel voor de bewaring van vingerafdrukken, biedt zij geen grondslag voor een centrale opslag van vingerafdrukken, aldus het Hof. Het voor ons liggende wetsvoorstel voorziet in een rechtsgrondslag voor de centrale opslag van vingerafdrukken en het eerbiedigt de wezenlijke inhoud van de rechten op de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van de persoonsgegevens. De verplichting tot afname van vingerafdrukken en de opslag daarvan vormen weliswaar een aantasting van die rechten, maar die aantasting is betrekkelijk. Bovendien bestaat daarvoor voldoende rechtvaardiging, namelijk het algemeen belang van de voorkoming en bestrijding van identiteitsfraude. Volgens het Hof zijn vingerafdrukken normaliter blootgesteld aan het zicht van anderen, zodat de afname ervan geen intiem karakter heeft. Afname veroorzaakt ook geen fysieke of psychische ongemakken voor de vreemdeling, net zomin als het afnemen van een gezichtsopname dat doet.
Je kunt zeggen dat door de toevoeging van die methode zowel vingerafdrukken als een gezichtsopname worden afgenomen. De cumulatie van deze twee op persoonsidentificatie gerichte handelingen kan, aldus het Hof, op zichzelf niet a priori worden geacht een meer ingrijpende aantasting mee te brengen van bedoelde rechten dan wanneer die twee handelingen afzonderlijk in aanmerking zouden worden genomen. Datzelfde – ik verwijs nog steeds naar de uitspraak van het Hof – geldt ook voor de afname van tien vingerafdrukken in plaats van twee. De afname en de opslag van tien vingerafdrukken dienen ertoe om onterechte treffers te voorkomen bij voorkomende veelvergelijkingen met de centrale opslag. Dat is precies wat de heer Swagerman in zijn inbreng betoogde, toen hij zei: als het voor twee kan, waarom dan niet voor tien?
Het Hof heeft ook overwogen dat de doeltreffendheid van de vergelijking door middel van vingerafdrukken vaststaat, terwijl de technische ontwikkeling van de irisscan minder ver is gevorderd dan die van de vingerafdrukken. Bovendien zijn de kosten van de irisscan aanmerkelijk hoger. Over de argumenten heeft het Hof ook iets gezegd inzake de risico's die verbonden zijn aan een mogelijke centralisatie van de gegevens. Het Hof heeft gezegd dat het in voorkomende gevallen aan de orde kan komen in het kader van bij bevoegde rechterlijke instanties ingesteld beroep tegen een wettelijke regeling die voorziet in een gecentraliseerde database van vingerafdrukken. Dus ook dat is mogelijk.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik kom in mijn tweede termijn wel terug op de beantwoording van mijn vraag over het Unierecht. Ik heb ook gevraagd wat de staatssecretaris ervan vindt dat de centrale databank voor de Nederlandse vingerafdrukken niet is doorgegaan vanwege de slechte betrouwbaarheid van de gegevens. 21% van de vingerafdrukken bleek niet bruikbaar. Minister Donner sprak dan ook van een geavanceerde vorm van kansberekening. Is het dan niet vreemd dat tegelijkertijd wel wordt besloten tot een centrale databank voor de vingerafdrukken van vreemdelingen? Kan de staatssecretaris eens ingaan op de stand van de technologie? Waarom zou het voor Nederlanders niet betrouwbaar zijn en voor vreemdelingen wel?
Staatssecretaris Teeven:
Ik heb al verwezen naar de brief die ik op 28 oktober naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Ik zal de Kamer hiervan een afschrift sturen. Ik heb de Tweede Kamer bij die brief het rapport van Hicklin en Reedy gestuurd, waarin nadrukkelijk wordt gesteld dat het afnemen van meerdere vingerafdrukken de foutmarge verkleint. De discussie die de senaat heeft gevoerd met toenmalig minister Donner betrof paspoorten. Wij hebben hier te maken met documenten met betrekking tot vreemdelingen. Dat zijn wezenlijk andere documenten. Wij hebben ook geprobeerd de betrouwbaarheid te vergroten. Daarom komen wij ook met tien vingerafdrukken. Ik zal de brief van 28 oktober aan de Tweede Kamer met bijlage aan de senaat doen toekomen voor de stemming over dit wetsvoorstel.
Mevrouw Gerkens vroeg of biometrie in paspoorten mogelijk in strijd is met artikel 8. Welke invloed kunnen de door de Raad van State gestelde prejudiciële vragen over de paspoorten hebben op dit wetsvoorstel? De Raad van State heeft het Hof van Justitie gevraagd of de verordening die lidstaten van de Europese Unie verplicht tot het opnemen van vingerafdrukken in reisdocumenten geldig is in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest en artikel 8 van het EVRM, en of niet moet worden gewaarborgd dat de vingerafdrukken die in het kader van de verordening zijn verkregen niet voor een ander doel worden gebruikt. De uitspraak van het Hof van Justitie heb ik net aangehaald. Ik heb deze uitgebreid behandeld. Dit wetsvoorstel ziet, zoals ik al tegen mevrouw Strik zei, niet op de implementatie van de verordening waarin de opname van vingerafdrukken op een verblijfsdocument van derden is geregeld. Het biedt anders dan de Paspoortwet een zelfstandige, nationale grondslag voor het afnemen en verwerken van tien vingerafdrukken en de opslag in de vreemdelingenadministratie ten behoeve van de uitvoering van de Vreemdelingenwet. Ik denk dat ik voldoende ben ingegaan op de noodzakelijkheid van afname en opslag van tien vingerafdrukken. Voor vreemdelingen is het nu eenmaal zo dat een betrouwbare bronregistratie van de identiteitsgegevens ontbreekt.
Mevrouw Gerkens vroeg verder hoe groot de probleemgroep is. Wij hebben gegevens over de omvang van de groep. Dat staat ook in het ACVZ-rapport. Ik heb de vormen van fraude, de gedetecteerde fraude, ook aangehaald. Over de niet-gedetecteerde fraude hebben wij natuurlijk geen gegevens, wel vermoedens, gebaseerd op wat uitvoeringsdiensten zien en merken. Het vermoeden bestaat dat er meer wordt gefraudeerd dan de cijfers aantonen.
Hoe groot is de groep, vroeg mevrouw Gerkens, waarvan nu geen vingerafdrukken beschikbaar zijn. Het gaat om de groep MVV-aanvragers en aanvragers van een reguliere vergunning. Nu zijn daarvan geen gegevens beschikbaar. Van deze groep worden vingerafdrukken afgenomen op een natuurlijk moment. Dat zal dus gebeuren bij aanvraag van een verlenging.
Wat is het doel: verificatie van de identiteit of het voorkomen van fraude? Beide. Ik denk dat wij hierover uitgebreid hebben gesproken. Het gaat om het verifiëren van de identiteit en het gaat om het voorkomen van fraude.
Wanneer wordt biometrie aan de identiteit toegevoegd? Bij het eerste contactmoment tussen de vreemdeling en de overheid wordt biometrie afgenomen. De biometrie wordt gescheiden bewaard van de overige persoonsgegevens. Persoonsgegevens en biometrie zijn aan elkaar gerelateerd door een code.
De heer De Lange heeft gevraagd: waarom geen DNA-profiel? Overigens dank voor zijn inbreng. Op veel vragen ben ik al ingegaan. Ik zei het al, mede naar aanleiding van vragen van mevrouw Lokin, DNA is een verdergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Met een DNA-profiel kun je ook verwantschap aantonen, geen identiteit. Dat kan pas als je – hierover heb ik met mevrouw Strik van gedachten gewisseld – een DNA-databank zou aanleggen. Dat is een vergaande, op dit moment niet proportioneel bevonden inbreuk.
De heer De Lange vroeg verder hoe wordt voorkomen dat de gegevens niet voor andere doeleinden worden gebruikt. Is de rol van bijvoorbeeld vervoerders niet principieel onjuist? Het voorstel gaat uit van doelbinding. De gegevens mogen alleen worden gebruikt voor de uitvoering van de Vreemdelingenwet en de Rijkswet Nederlanderschap. Verstrekking is dan ook limitatief in het voorstel vastgelegd. Andere verstrekkingen zijn niet toegestaan. De vervoerders zijn naar aanleiding van een advies van de Raad van State uit het wetsvoorstel geschrapt.
Ik heb een aantal vragen van de heer Kuiper al beantwoord, maar één vraag nog niet: de vraag over artikel 11 van de Grondwet en het recht op onaantastbaarheid van het lichaam. Bij het afnemen van gezichtsopnames en vingerafdrukken vindt een inperking plaats van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam. Artikel 11 laat op dit recht beperkingen toe die bij of krachtens de wet zijn voorzien. Volgens artikel 8, tweede lid van het EVRM wordt een inbreuk rechtens aanvaard indien die een legitiem doel dient, de inbreuk bij wet wordt voorzien en de inbreuk ook noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het is inderdaad zo dat ingevolge artikel 11 eenieder recht heeft op de onaantastbaarheid van het lichaam, maar een inperking kan wel. Dat is ook uitgebreid beschreven in de toelichting die bij het wetsvoorstel is gevoegd.
Voorzitter, ik denk dat ik alle vragen van uw leden heb beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen wij toe aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Lokin-Sassen.
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
Dank u, voorzitter. Ik zal het woord gebruiken om de staatssecretaris te danken voor de beantwoording van de vragen van de CDA-fractie. Ik dank hem met name ook voor zijn toezegging aan mij gedaan, waarvan akte, om de brede visie van de aanpak van de identiteitsfraude zowel aan de Eerste Kamer als aan de Tweede Kamer te sturen. Ik heb er ook goede nota van genomen dat die brede visie ons nog voor het einde van dit jaar zal bereiken.
Verder zijn al mijn vragen afdoende beantwoord. Ik wil het hierbij laten.
De heer Swagerman (VVD):
Voorzitter. Mijn fractie dankt ook de staatssecretaris voor zijn compacte beantwoording van de door ons gestelde vragen. Ik wil mijn tweede termijn eigenlijk uitsluitend gebruiken om nog een enkel accent te leggen.
De strafrechtelijke verwerking is voor ons een belangrijk element. De staatssecretaris heeft duidelijk gemaakt dat ten aanzien van de uitleg op het gebied van het dood spoor alsmede de snelle opheldering van het misdrijf gebruik kan worden gemaakt van een aantal aanknopingspunten die voor ons helder zijn. Expliciete dank voor die nadere toelichting op die punten.
Ik wil er overigens namens mijn fractie nog op wijzen dat het natuurlijk wel zo is dat op het moment dat er een match plaatsvindt, er nog slechts sprake is van een verdachte, met alle waarborgen voor een verdachte van dien. Dit is een heel belangrijk punt.
Tot slot wil ik er nog op wijzen dat ik nog een aantal punten in de vraagstelling had willen vermelden betreffende de uitleg die de staatssecretaris heeft gegeven over het arrest-Schwarz. Maar mijn vragen zijn genoegzaam beantwoord. Ik denk overigens ook dat er nog een argument kan zijn gelegen in het verschil tussen het gebruik van deze vreemdelingenadministratie en de toepassing bij de paspoorten, namelijk dat paspoorten eo ipso grensoverschrijdend werken en dat dat een van de redenen is geweest, vanwege de verschillen die bestaan in de verwerking van de gegevens in het paspoort, om dat voorstel af te wijzen.
Mevrouw Gerkens (SP):
Voorzitter. Ik blijf de redenering van de staatssecretaris onhandig vinden. Hij zegt steeds dat het wetsvoorstel belangrijk is, omdat er vaak betrouwbare brondocumenten zoals geboortebewijzen ontbreken. Daarom is het volgens hem goed als we op dat moment de identiteit van de vreemdeling vaststellen en daar de biometrische kenmerken aan koppelen. Dat betekent dus dat in theorie het niet erg onwaarschijnlijk is dat er iemand onder een valse identiteit het land kan binnenkomen en dat daar dan de vingerafdrukken aan worden gekoppeld. Dit wetsvoorstel is er dus niet goed voor om te voorkomen dat er daar fraude wordt gepleegd. Ik heb overigens even zitten rekenen met de cijfers die de staatssecretaris noemde met betrekking tot frauduleuze handelingen. Bij het afwijzen van onterechte aanvragen hebben we het over 0,25%. Dat is dus ook niet echt proportioneel, om het zo maar te zeggen.
De staatssecretaris zegt ook dat het consequenties heeft voor vervolgfraude. Dat klopt natuurlijk, want als je eenmaal een naam bij de vingerafdrukken hebt, kun je bij vervolgfraude zien of iemand het heeft gedaan of niet.
De staatssecretaris zegt vervolgens dat in de BVV gekeken kan worden bij zoeking en bij verificatie. Bij verificatie worden er twee vingerafdrukken gebruikt en een nummer, het vreemdelingennummer. Dit kan ik begrijpen. Bij de zoeking, echter, worden er tien afdrukken gebruikt. Kan de staatssecretaris mij vertellen wanneer er sprake is van zoeking?
Mevrouw Strik had het al over het vermoeden dat een vreemdeling het heeft gedaan. Toen werd "dicht bij het azc" genoemd. Mevrouw Strik haalde Marianne Vaatstra aan. Dat kwam bij mijn fractie ook meteen op. Dit geeft wel een beetje een gevoel van: er is in Tilburg een moord gepleegd dus alle Tilburgers zijn verdacht. Ik vind dat geen heel erg sterk argument om te legitimeren dat er gezocht kan worden in de BVV.
Bijna emotioneel zei de staatssecretaris dat er naar 80 personen in Eurodac is gezocht en dat er 38% hits waren. De staatssecretaris had het erover dat we dit systeem gebruiken sinds 2007, maar dat is niet waar, we zoeken al sinds 1989 onder de vingerafdrukken van asielzoeker. De commissie-Meijers is hier zeer kritisch over geweest. Tot begin van dit jaar ging het overigens nog over 75 personen, dus kennelijk zijn er ergens dit jaar nog 5 personen bijgekomen. Het aantal treffers is op 38% gebleven, maar dit betreft 38% die geïdentificeerd is. Ik wil de staatssecretaris vragen hoeveel personen van die 38% daadwerkelijk strafrechtelijk zijn vervolgd. Bij hoeveel daarvan heeft het tot een veroordeling geleid? Ter vergelijking: in de periode 2007–2011 zijn in 356 gevallen de vingerafdrukken in verband met strafbare feiten vergeleken met de nationale databank asielzoekers. Bij meer dan een derde ging het hierbij om diefstal of inbraak.
In theorie is het mogelijk dat ik het land binnenkom, mij voordoe als staatssecretaris Teeven, de documenten zo goed vervalst zijn dat vervolgens mijn vingerafdrukken bij de staatssecretaris komen te horen, ik een misdrijf pleeg, ins Blaue hinein verdwijn, en het misdrijf altijd gekoppeld blijft aan de naam "Teeven". Het risico dat de verkeerde persoon wordt gekoppeld aan de vingerafdrukken, met alle nadelen van dien als we strafbare feiten gaan vergelijken in de database, vind ik zeer groot.
De staatssecretaris zegt dat er geen gegevens beschikbaar zijn over de omvang van de groep waarmee de fraude wordt gepleegd dan wel over de omvang van de niet-opgemerkte fraude. Het zijn dus allemaal vermoedens. Op vermoedens maken wij echter geen wetten in deze Kamer. Ik blijf dus tegen dit wetsvoorstel.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Voorzitter. Het frappeert onze fracties dat de staatssecretaris de betekenis van dit voorstel elke keer opnieuw weer lijkt te willen relativeren, terwijl er met dit wetsvoorstel toch heel grote en ingrijpende veranderingen gemoeid zijn. De groep van wie de biometrisch gegevens zullen worden opgeslagen wordt veel groter. De staatssecretaris gaf dit al aan. Alle reguliere vreemdelingen zullen eronder gaan vallen alsmede degenen die een mvv-aanvraag gaan indienen, terwijl het nu beperkt is tot de asielzoekers en de visumaanvragers.
Ook de bewaartermijn zal voor alle vreemdelingen veel langer worden. Nu verdwijnen de gegevens van asielzoekers bij Eurodac in ieder geval na tien jaar uit de databank. In de toekomst zullen hun gegevens in de databank blijven zitten zolang zij in Nederland leven en nog geen Nederlander zijn geworden. Hetzelfde geldt voor visumaanvragers. Nu worden de gegevens verwijderd vijf jaar na de verlening of de intrekking van het visum. Op grond van nationale wetgeving blijven ook de mensen in die groep in de databank zitten totdat zij Nederlander worden. Dat kan dus hun hele leven zijn.
Ten slotte gaat het ook om andere doeleinden. De staatssecretaris heeft mijn zorgen op dit punt absoluut niet weggenomen door aan te geven in welke gevallen het OM gerechtigd zou zijn of de rechter-commissaris een machtiging zou kunnen geven om te kijken of er een match is met de databank. Zoals ik in mijn eerste termijn al zei, wordt met dit wetsvoorstel de kans groter op een andere behandeling van vreemdelingen ten opzichte van Nederlanders en daarmee het risico op etnisch profileren. Natuurlijk hebben we allemaal belang bij opheldering van misdrijven maar waarom moet je daarbij specifiek de gegevens van alleen vreemdelingen kunnen betrekken? Het gaat ook niet alleen maar om heel ernstige misdrijven, het gaat al om misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van vier jaar of meer als voorlopige hechtenis is toegelaten.
Dan is er de vraag van het Unierecht. De staatssecretaris zegt steeds dat het Unierecht niet aan de orde is omdat we een nationale wetgeving hebben met eigen, nationale doelbindingsbepalingen. Dat is natuurlijk de heel grote vraag. Is Nederland op dit moment bevoegd om bij de uitvoering van de Vreemdelingenwet tot dergelijke ingrijpende maatregelen over te gaan, of is dan het Unierecht van toepassing, ook al is er niet rechtstreeks een bepaalde verordening? Moet je dan toch niet kijken of het in overeenstemming is met de privacywetgeving van de Unie? Wij denken van wel. Daarover valt misschien te twisten, maar ik zou toch de volgende vraag aan de staatssecretaris willen stellen. Als het gaat om visumhouders, om aanvragers van een visum en om asielzoekers, kan de staatssecretaris in elk geval toch over de maximumtermijn van die verordeningen heengaan? Dat is nu juist de begrenzing die de verordeningen zelf aangeven. De staatssecretaris sprak net zelf over tien en vijf jaar. Dan kunnen wij de termijnen op grond van nationale wetgeving toch niet oprekken tot levenslang? Er zitten niet voor niets maximale termijnen in die verordening. Ik wil hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
Als het Unierecht dan niet op alle gronden van toepassing is, wil ik toch even wijzen op de uitspraak van de rechtbank Utrecht over de Paspoortwet. De rechtbank toetste het aan artikel 8 van het EVRM en stelde dat het alleen gerechtvaardigd is als er sprake is van een heel korte termijn waarin die vingerafdrukken worden opgeslagen en het toepassingsbereik beperkt is tot het doel van de Paspoortwet. Vervolgens stelde de rechtbank dat niet getoetst kon worden of het opslaan in een centrale databank een schending is van artikel 8 van het EVRM omdat opslaan nu nog niet het geval is. De drie zaken achtte de rechter dus van belang voor de toets aan artikel 8 van het EVRM. In dit wetsvoorstel zijn deze drie zaken vrij ruim verankerd. Ik wil ook hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
Wij kunnen constateren dat de omvang van de fraude niet bekend is. De staatssecretaris heeft uitgebreid verteld op welke manier wij nu al vervalste documenten kunnen bestrijden en toelatingsaanvragen kunnen afwijzen op grond van vervalste documenten. Als er sprake is van het aannemen van een andere identiteit hebben wij daarvoor Eurodac. Ik heb stellig de indruk dat het veranderen van identiteit vooral een probleem is dat zich voordoet in het kader van asielaanvragen.
Het heeft mij werkelijk gechoqueerd dat de staatssecretaris aangeeft dat hij geen databank voor Nederlanders kan aanleggen omdat de gegevens daarvoor niet betrouwbaar genoeg zijn, maar vervolgens vindt hij die voor vreemdelingen wel betrouwbaar genoeg. Welk signaal geeft de regering hier af? De vreemdelingen als proeftuin gebruiken om te kijken of wij een en ander gaandeweg toch betrouwbaarder kunnen maken, zodat wij het straks misschien naar iedereen kunnen uitbreiden? Wij vinden het heel zorgelijk dat de regering op die manier onderscheid maakt tussen groepen mensen in ons land.
Ik heb gevraagd om bepaalde criteria en gegevens mee te nemen in de evaluatie. Als de staatssecretaris misschien met een hoofdknik wil aangeven of de punten die ik nu ga noemen inderdaad worden meegenomen, bespaart mij dat het indienen van een motie. In hoeverre is de wetswijziging noodzakelijk gebleken voor en heeft deze daadwerkelijk geleid tot bestrijding van identiteitsfraude? In hoeverre heeft de wetswijziging geleid tot gebruik van biometrische gegevens voor andere strafrechtelijke doeleinden? In hoeverre blijken de gegevens in de centrale databank betrouwbaar en van voldoende kwaliteit? Ik zie geen duidelijk bevestigende hoofdknik. Daarom dien ik de motie nu toch maar in.
De voorzitter: Door de leden Strik, Scholten, Gerkens, Witteveen en Koning wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in het wetsvoorstel ter uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen een horizonbepaling is opgenomen, waarmee de wet na zeven jaar van rechtswege wordt ingetrokken;
overwegende dat de regering voordien de wet zal evalueren met het oog op de mogelijke verlenging van de wet;
overwegende dat voor een zorgvuldige besluitvorming hierover de evaluatie relevante gegevens zal moeten opleveren;
verzoekt de regering, bij deze evaluatie in elk geval te onderzoeken in hoeverre de wetswijziging noodzakelijk is gebleken voor en daadwerkelijk heeft geleid tot de bestrijding van identiteitsfraude, in hoeverre de wetswijziging heeft geleid tot gebruik van biometrische gegevens voor andere strafrechtelijke doeleinden en in hoeverre de gegevens in de centrale databank betrouwbaar en van voldoende kwaliteit blijken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter G (33192).
De heer Witteveen (PvdA):
Voorzitter. Wij zijn de staatssecretaris erkentelijk voor de gedegen en gedetailleerde beantwoording van onze vragen, maar wij blijven met twijfels zitten en hebben er behoefte aan om, voordat de stemmingen volgende week plaatsvinden, nog eens goed te kijken naar de argumenten en naar de brief die de staatssecretaris ons heeft toegezegd.
Ik wil dat nog kort toelichten aan de hand van de drie hoofdpunten die wij aan de orde hebben gesteld. Wij hebben nog geen duidelijkheid gekregen over de omvang van de fraude, ook al waren er nieuwe gegevens. Als wij de gegevens die wij wel hebben vergelijken met de grote aantallen vreemdelingen die het betreft, gaat het om heel kleine percentages De staatssecretaris heeft gezegd dat het vermoeden bestaat dat er een veel grotere fraude is, maar voor vermoedens ga je toch geen wetgeving maken? Die proportionaliteit is op het wezenlijke punt van de omvang van de fraude wel degelijk een probleem.
Uit het antwoord op onze tweede vraag hebben wij begrepen dat het vooral noodzakelijk is tien vingerafdrukken af te nemen om te kunnen zoeken in een database met zeer veel vreemdelingengegevens. Dat leidt vanzelf tot het derde cluster van vragen. Moeten wij dat wel willen? Worden vreemdelingen dan op dezelfde manier behandeld als Nederlanders? Wordt het een kaartenbak waarin zomaar gezocht kan worden? Hoe zit het met gelijke behandeling?
De staatssecretaris is gelukkig uitvoerig ingegaan op de vragen over de centrale opslag en de beveiliging van gegevens. Wij danken hem voor die antwoorden. Die bevatten veel nieuwe elementen, vooral over artikel 107, zesde lid. Ik begrijp dat het hit/no-hitmechanisme wordt ingeschakeld en dat er pas een kopie wordt verschaft bij het uitvoeren van een taak die noodzakelijk is. Als het noodzakelijkheidscriterium binnenkomt, is toch weer de vraag aan de orde wie definieert wat noodzakelijk is. Kan de perceptie van een uitvoerende dienst met het verstrijken van de tijd gaan afwijken van het scenario dat wij hier hebben aangehouden?
Dit doet zich vervolgens ook voor bij het ter beschikking stellen van gegevens aan de officier van justitie in verband met het vermoeden van misdrijven. Wij zijn zeer blij te vernemen dat er een proportionaliteitsweging plaatsvindt bij de officier van justitie met een controle door de rechtercommissaris. Dat is heel belangrijk. Er zijn echter drie problemen. Allereerst het vermoeden dat er een vreemdeling in het spel is. Komt dat vermoeden niet voort uit maatschappelijke zorgen die zich eerder op buitenlanders richten dan op Nederlanders? Vervolgens is het begrip "dood spoor" een buitengewoon vage normering. En bij het derde punt: snel resultaat gericht op beroering in de maatschappij, dreigt toch ook het stigmatiseren van vreemdelingen ten opzichte van Nederlanders. Wij willen nog even goed nadenken over de vraag hoe dat zit.
Er is minder gezegd over artikel 107, vijfde lid. Daarin treffen wij aan dat gegevens worden verstrekt aan een diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft. De Nederlandse overheid weet vervolgens echter niet wat er met die gegevens gebeurt, wat er in dat land wordt doorgegeven en welke risico's dat eventueel meebrengt. De staatssecretaris is ook niet ingegaan op de gegevens die aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gegeven. Wij weten al helemaal niet precies wat daarmee gebeurt.
Wij hebben ook nog gevraagd naar de bewaartermijn van tien jaar. Wij zijn van mening dat de proportionaliteitsafweging daardoor erg wordt bezwaard en dat het beter zou zijn als die termijn naar vijf jaar zou kunnen worden teruggedrongen. Ik heb de eer om op dat punt een motie in te dienen.
De voorzitter: Door de leden Witteveen, Strik, Klaas de Vries, Beuving en Gerkens wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het wetsvoorstel ter uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen voorziet in een bewaartermijn van tien jaar;
overwegende dat deze termijn, gelet op het doel van de wet, niet proportioneel genoemd kan worden;
verzoekt de regering, de bewaartermijn van tien naar vijf jaar terug te brengen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter H (33192).
De heer De Lange (OSF):
Voorzitter. Laat ik beginnen met mijn dank uit te spreken aan de staatssecretaris voor de beantwoording van de vele vragen. Ik denk dat duidelijk is geworden dat de identificatie van mensen die in Nederland rondlopen, of het nu Nederlanders zijn of vreemdelingen, een belangrijk punt is waar aandacht aan gegeven moet worden. Naarmate er meer ongecorreleerde informatie beschikbaar is, leidt dat vanzelfsprekend tot een gelijkblijvend succes bij identificatie, maar waarschijnlijk zelfs tot meer succes. Als je redeneert vanuit de informatietheorie, zal naast het nemen van zo veel mogelijk vingerafdrukken ook het nemen van teenafdrukken aan te bevelen zijn. Dat zou alleen maar leiden tot betere identificatie. Daar is zeker theoretisch gezien geen enkele twijfel over en daar is ook eigenlijk geen debat over nodig.
Als we kijken naar de informatie die beschikbaar is over vreemdelingen die zomaar binnenkomen, dan is de enige informatie vaak de informatie die je opdoet via de vingerafdrukken. Om Nederlanders te identificeren daarentegen is eindeloos veel informatie beschikbaar. Er zijn immers geboortebewijzen, er zijn rijbewijzen, ze zijn naar school geweest, ze hebben kinderen, ze hebben ouders. Er is een eindeloze reeks van mogelijkheden om de identiteit van Nederlanders vast te stellen. Om dus te bepleiten dat er een gelijk speelveld zou moeten of kunnen zijn voor Nederlanders en voor vreemdelingen, lijkt mij niet erg realistisch. In die zin denk ik dat verschillen ook echt verschillen zijn, die hun basis vinden in de werkelijkheid van alledag.
Wat de staatssecretaris zegt over DNA-profielen komt op mij curieus over. Het nemen van een DNA-profiel is op dit moment de allerbeste methode om een identiteit vast te stellen. Het is niet manipuleerbaar. Natuurlijk is het waar dat een DNA-profiel een uniek persoonlijk paspoort is en daarnaast ook nog meer informatie bevat, bijvoorbeeld over de gezondheidstoestand van de betreffende persoon. Als echter alle garanties waar worden gemaakt die hier gegeven zijn en de opgenomen gegevens daadwerkelijk alleen maar gebruikt zullen worden voor identificatie, dan is er naar mijn smaak geen principieel bezwaar gelegen in het feit dat een DNA-profiel meer informatie bevat dan strikt genomen nodig is voor identificatie. Ik acht de zekerheid en de betrouwbaarheid van de methode zeker een argument ten gunste.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Voorzitter. Mijn fractie kan zich zeer wel voorstellen dat de biometrie als instrument, als middel tot identificatie nuttig is in de gevallen waar het wetsvoorstel over spreekt. Het gaat hier immers ook niet om een principieel nieuw instrument, maar om een uitbreiding van een instrument dat we al hebben. Dat bepaalt wel onze grondhouding tegenover dit wetsvoorstel. Er zijn vragen gesteld over de zorgvuldigheid. Ik heb ook heel goed geluisterd naar het antwoord van de staatssecretaris aangaande het gebruik in het strafrecht. Hij gaf aan dat er toch belangrijke drempels zijn en dat er niet zomaar gebruik zal worden gemaakt van deze gegevens.
Ik heb nog een enkele vraag over de uitvoerbaarheid en de uitvoerende diensten. Een en ander betekent toch ook een andere wijze van werken en een intensievere inzet van capaciteit. Daar ontvang ik graag nog een antwoord op. Daar zie ik naar uit.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn wij gekomen aan het einde van de tweede termijn van de kant van de Kamer. De staatssecretaris vraagt om een korte schorsing.
De vergadering wordt van 22.25 uur tot 22.30 uur geschorst.
Staatssecretaris Teeven:
Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in de tweede termijn. Wij hebben dit wetsvoorstel uitgebreid met elkaar besproken. Ik zal alleen ingaan op de nieuwe argumenten, niet op wat wij in de eerste termijn al uitgebreid met elkaar hebben uitgewisseld.
Ik dank mevrouw Lokin en doe de toezegging dat wij de brede visie, die voor het eind van het jaar beschikbaar is, aan beide Kamers zullen toezenden. Die toezegging staat als een huis, zoals zij dat zelf uitdrukte. Ik dank ook de heer Swagerman voor zijn opmerkingen, voor zijn verduidelijking over de uitspraak in de zaak-Schwarz van het Europese Hof van Justitie en zijn duiding over de paspoorten en de grensoverschrijding.
Ik kom op de opmerkingen van mevrouw Gerkens. Zij vroeg mij waarom bij de zoeking tien vingerafdrukken worden gebruikt en anders niet. Als een V-nummer, een vreemdelingennummer …
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat was niet mijn vraag. Mijn vraag was wanneer er sprake is van zoeking. Ik begrijp wanneer er sprake is van verificatie, maar wanneer is er sprake van zoeking?
Staatssecretaris Teeven:
Als een V-nummer niet bekend is, bijvoorbeeld als een vreemdelingendocument kwijt is, wordt er met tien vingerafdrukken gezocht. In dat geval is er sprake van zoeking. Mevrouw Gerkens heeft gevraagd hoeveel van de 38% van de hits hebben geleid tot een veroordeling. Dat kan ik op dit moment niet zeggen. De heer Swagerman heeft dit in zijn inbreng in de eerste termijn ook al duidelijk gezegd. Bij een hit is er hooguit sprake van een verdachte. Dan kan er een hit/no-hitsituatie bestaan, maar voor een veroordeling is in een strafrechtelijk onderzoek veel meer nodig. Dan komt het vervolg. Dan kom je over de bewijslevering te spreken. Dat gaat veel verder.
Mevrouw Gerkens haalde nog de periode 2007–2011 aan. Zij noemde daarbij het aantal van 356 zaken. Bij een derde is sprake van diefstal of inbraak, zei zij. Toen zei ze: nou ja, ik wijs er wel op dat in een aantal van die gevallen ook sprake was van diefstal met geweld en inbraak met geweld. Dat maakt het "nou ja" van mevrouw Gerkens weer iets minder "nou ja" en iets meer een ernstig feit. Dat zijn slachtofferdelicten. Het voorbeeld dat zij uit de theorie aanhaalde, is wel bijzonder. Iemand wiens vingerafdrukken zijn opgeslagen, gaat ervandoor en gaat stelen onder de naam "Teeven", om het voorbeeld van mevrouw Gerkens aan te halen. Het voordeel is dan dat in ieder geval de vingerafdrukken niet overeenkomen als de echte Teeven voor dat feit van huis wordt gehaald en zijn vingerafdrukken moet laten zien. Dat is het voordeel van het feit dat die biometrische kenmerken wel zijn opgeslagen, want daardoor wordt het aantal fouten lager. Dan weet je meteen dat je de verkeerde persoon in huis hebt, want de echte Teeven heeft de vingerafdrukken die hij samen met zijn documenten bij zich heeft. De namaak-Teeven loopt met andere vingerafdrukken rond. Die biometrische kenmerken matchen ook niet. Ik ben dus heel blij met het voorbeeld van mevrouw Gerkens, want dat geeft eens temeer aan dat wij juist wel moeten overgaan tot het opslaan van de biometrische kenmerken.
Ik dank mevrouw Strik voor haar opmerkingen. Zij maakte een opmerking die ik niet helemaal snapte. Op het gevaar af dat ik haar nu uitlok naar de interruptiemicrofoon te lopen, zal ik het in de tweede termijn iets neutraler formuleren. Ik zie de voorzitter al licht zuchten. Ik wil helemaal niet relativeren. De groep is inderdaad wel groter, maar de foutmarge is kleiner. Dat heb ik wel gezegd. De groep wordt groter, maar de foutmarges zijn kleiner. Dit heb ik net ook tegen mevrouw Gerkens gezegd. Mevrouw Strik noemde het gebruik voor andere doeleinden. Zij stelde dat het risico van etnisch profileren dan groot zou worden. Dat zie ik echt niet. Dat risico zie ik dus echt niet.
Mevrouw Strik heeft gezegd dat gegevens nooit langer kunnen worden bewaard dan op grond van het Unierecht. Die termijn van tien jaar geldt voor de basisvoorziening. Gegevens uit het VIS worden na vijf jaar verwijderd, maar die termijn geldt uiteraard niet voor de Basis Voorziening Vreemdelingen. Dat is immers een nationaal gegevensbestand, waarop de VIS-verordening en de Eurodac-verordening niet van toepassing zijn.
De voorzitter:
Mevrouw Strik wil interrumperen. Ik zuchtte zojuist niet, staatssecretaris.
Staatssecretaris Teeven:
Sorry voorzitter, ik meende dat non-verbaal waar te nemen. Dat komt door het tijdstip.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Naar aanleiding van de opmerking dat de betrouwbaarheidsmarge kleiner wordt, zit ik toch een beetje met die 21% onbetrouwbare gegevens waarvan op basis van de Nederlandse gegevens sprake blijkt te zijn. U geeft aan dat dit uiteraard niet geldt voor de Eurodac-verordening en de VIS-verordening en dat we een nationale databank hebben. Als er vingerafdrukken worden afgenomen voor de Eurodac-verordening en als er tien jaar zijn verstreken, mag u die vingerafdrukken toch ook niet gebruiken voor het nationale bestand? Dat zou de begrenzing van die verordening toch ondermijnen? Dan zou het doeltreffendheidsbeginsel toch worden ondermijnd?
Staatssecretaris Teeven:
Dat probeer ik nou juist te zeggen. De Basis Voorziening Vreemdelingen is gekoppeld aan de nationale wetgeving, niet aan de verordening. De bewaartermijn die wij met betrekking tot de Basis Voorziening Vreemdelingen hebben opgenomen in de wet, is dus gekoppeld aan de nationale wetgeving.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ja, ik begrijp dat wij nu een nationale wet maken, maar het gaat erom of die nationale wet in overeenstemming is het met het Unierecht. Als het Unierecht voor asielzoekers alleen een bewaarperiode tot tien jaar of voor visumaanvragers alleen een bewaarperiode tot vijf jaar mogelijk maakt, kan een lidstaat toch niet zeggen: dan gaan we voor de volgende periode nationale wetgeving maken? Dan moeten die vingerafdrukken vernietigd worden.
Staatssecretaris Teeven:
Nee, dat ben ik niet van mening.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Wat stellen die bewaarperiodes en die begrenzingen inhoudelijk dan nog voor?
Staatssecretaris Teeven:
Die Basis Voorziening Vreemdelingen is gekoppeld aan nationale wetgeving. De verordeningen zien op andere bewaartermijnen, voor andere documenten.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dan mag u de vingerafdrukken die in het begin van de asielprocedure zijn genomen, na tien jaar dus niet meer gebruiken in een nationaal bestand.
Staatssecretaris Teeven:
Ik zou niet inzien waarom niet, want daar is dan een wettelijke grondslag voor in de Basis Voorziening Vreemdelingen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Wat stellen die maximale bewaartermijnen van die twee verordeningen dan nog voor?
Staatssecretaris Teeven:
Die hebben te maken met internationale gegevensuitwisseling.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Strik.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
We agree to disagree.
Staatssecretaris Teeven:
Ik ben mevrouw Strik nog een antwoord verschuldigd over Turkse onderdanen: hoe verhoudt de wet zich tot de uitzondering voor referenten in de Wet modern migratiebeleid? In de Wet modern migratiebeleid is het hebben van een referent een voorwaarde voor toelating. De wet kent daarvoor een afwijzingsgrond in artikel 16 van de Vreemdelingenwet. Dat is dus anders dan in het onderhavige wetsvoorstel.
Mevrouw Strik heeft opgemerkt dat het niet alleen om ernstige misdrijven gaat, maar om alle misdrijven waar vier jaar of meer op staat. Natuurlijk, maar dat is de ondergrens. We kijken nog wel degelijk naar de proportionaliteit, zoals mevrouw Gerkens ook steeds heeft betoogd. Naast die wettelijke ondergrens moeten we ook die proportionaliteitstoets erop loslaten.
De heer Witteveen heeft nog een keer gesproken over de verstrekking ten behoeve van de opsporing. Maatschappelijke onrust als zodanig is geen criterium. Het gaat om misdrijven die tot een grote maatschappelijke onrust hebben geleid. Die moeten ook zo snel mogelijk worden opgelost. In dat geval gaat het er niet om of er een redelijk vermoeden is dat de vreemdeling de dader is. Dat is mijn reactie op die opmerking van de heer Witteveen.
De heer Kuiper heeft een opmerking gemaakt over de uitvoerbaarheid voor de diensten. Moet er nu intensiever worden gewerkt? Hoe de diensten de wet moeten uitvoeren, staat in het Protocol Identificatie en Labeling. Als deze wet noodzakelijk maakt dat er moet worden geïntensiveerd, zal dat langs de lijnen van dat protocol gebeuren. Dat kan op onderdelen leiden tot extra inspanningen. De vraag tot welke extra inspanningen dit heeft geleid, zullen we bij de evaluatie over vijf jaar meenemen.
De heer Witteveen zei dat ik niet was ingegaan op de verstrekkingen aan de inlichtingen- en de veiligheidsdiensten. Die verstrekkingen vinden natuurlijk plaats in het kader van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, met de protocollen die daarvoor nu al bij de diensten gelden.
Mevrouw Strik heeft een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om in ieder geval te onderzoeken in hoeverre de wetswijziging noodzakelijk is gebleken voor en daadwerkelijk heeft geleid tot bestrijding van identiteitsfraude, in hoeverre de wetswijziging heeft geleid tot het gebruik van biometrische gegevens voor andere strafrechtelijke doeleinden en in hoeverre de gegevens in de centrale databank betrouwbaar en van voldoende kwaliteit blijken. Ik laat het oordeel over die motie aan de Kamer. Ik heb overigens twee keer ja geknikt en de derde keer knikte ik een beetje ja, maar blijkbaar niet voldoende duidelijk om deze motie te voorkomen. Het is dus drie keer ja en ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.
Tot slot kom ik bij de motie van de heer Witteveen waarin de regering wordt verzocht de bewaartermijn van tien jaar naar vijf jaar terug te brengen. Ik heb al gezegd dat de wet over vijf jaar wordt geëvalueerd. Ook op aandringen van de fractie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer is een horizonbepaling opgenomen. Gelet op die omstandigheden, acht ik deze motie overbodig. Om die reden ontraad ik de motie.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst één van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor, volgende week dinsdag te stemmen over het wetsvoorstel en de moties.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Dan schors ik nu de vergadering tot morgenochtend 9.00 uur.
Sluiting 22.44 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20132014-8-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.