2 Verbod pelsdierhouderij

Aan de orde is de voortzetting van de gezamenlijke behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van de leden Van Gerven en Dijsselbloem houdende een verbod op de pelsdierhouderij (Wet verbod pelsdierhouderij) (30826);

  • - het Voorstel van wet van de leden Van Gerven en Dijsselbloem tot wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij (32369);

  • - het Voorstel van wet van de leden Van Gerven en Dijsselbloem tot nadere wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij (33076).

(Zie vergadering van 12 oktober 2010.)

De voorzitter:

Ik heet de initiatiefnemers, de heren Van Gerven en Recourt, van harte welkom. Datzelfde geldt voor de minister van Economische Zaken en de adviseurs van de initiatiefnemers, mevrouw Van Velzen, mevrouw Staarink, mevrouw Akdemir en de heer Waalkens.

De beraadslaging wordt hervat.

De heer Terpstra (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Vandaag behandelen wij het initiatiefwetsvoorstel van de SP en de PvdA gericht op het verbieden van de pelsdierhouderij in ons land. Voor de sector is het een goede zaak dat wij dit voorstel in de huidige fase behandelen in het kader van de rechtszekerheid voor alle betrokkenen.

Bij dit wetsvoorstel spelen ethische en economische factoren een grote rol. Tijdens de algemene politieke beschouwingen heeft de Voorzitter erop gewezen dat wij met betrekking tot ethische vragen altijd terechtkunnen in Rome bij paus Benedictus XVI. Dat heb ik niet gedaan. Wel heb ik goed geluisterd naar mijn voorganger, onze eigen Geart Benedictus, die dit onderwerp in de vorige periode heeft behandeld. In zijn geest heb ik de behandeling van dit wetsvoorstel voortgezet.

Het initiatiefvoorstel van de SP en de PvdA is voor de verkiezingen in 2010 gestrand in de Eerste Kamer door verzet van de VVD, het CDA, de SGP en een verdeelde ChristenUnie. De ChristenUnie was wel voor het wetsvoorstel, maar vond de schadeloosstelling onjuist. De andere tegenstanders waren meer principieel tegen. Toen hebben naar mijn mening de voorstanders besloten te wachten op de komst van de PVV in de Eerste Kamer. In de tussentijd zijn twee novelles aangenomen. De eerste regelt de overgangstermijn tot 2024 en de tweede gaat in op het flankerend beleid, met name de sloopregeling en de pensioenregeling.

Zoals reeds vermeld in de stukken heeft de CDA-fractie grote waardering voor het vele werk van de vele indieners, vanaf de heer Waalkens tot en met de heer Recourt en alle anderen die daartussen hebben gezeten. Deze waardering is echter beperkt tot de inzet van de indieners en slaat op geen enkele wijze op de inhoud van het wetsvoorstel zelf.

Het belangrijkste motief van het voorstel om de sector te verbieden is het feit dat men in deze sector dieren gebruikt voor de productie van min of meer luxe producten. Deze redenering kunnen en willen wij niet volgen. Wie beslist wat een luxe product is? Misschien vinden anderen wel dat er nog veel meer luxe producten zijn die ook zouden moeten worden verboden. Daarom vraag ik de indieners of zij nog andere sectoren op het oog hebben die te zijner tijd verboden zouden moeten worden.

Door de afwijzing van het motief wijzen wij ook het gehele voorstel af. De voorstanders van het wetsvoorstel wijzen wij erop dat met dit wetsvoorstel de productie van bont in Nederland wordt verboden, maar het gebruik ervan niet. Dit was ook het geval in het voorstel met betrekking tot de rituele slacht. De productie van koosjer vlees werd verboden, maar de consumptie niet. Productie in een land verbieden en de consumptie van dezelfde producten niet, vinden wij niet zinvol. Daardoor wordt alleen de productie verplaatst naar andere landen. In 2010 noemde, naar ik meen, staatssecretaris Bleker dergelijke verplaatsingen niet zinvol, omdat het dierenwelzijn daardoor niet wordt verbeterd, maar hoogstwaarschijnlijk verslechterd. Deelt de huidige minister dit standpunt van zijn voorganger?

Deze verplaatsing naar het buitenland is ook niet goed voor de werkgelegenheid in ons land. Op een vraag van ons hierover deelden de indieners mee dat de effecten zo klein zijn dat het Centraal Planbureau het niet eens merkt, maar volgens ons merken de ontslagen werknemers het wel. Deze benadering van de SP en de PvdA, waarbij laatstgenoemde partij het woord "arbeid" in de naam heeft, hadden wij niet verwacht. Wat is de mening van de minister op dit punt? Tilt hij ook niet zo zwaar aan enkele honderden werklozen meer of minder? Uit zijn vorige functie weet ik dat dit niet zo is. Daarom verneem ik graag zijn visie op deze gevolgen van dit wetsvoorstel. Zo komen we nooit uit de crisis, laat staan sterker!

Wij blijven van mening dat verplichte sluiting van ondernemingen die legaal in ons land bestaan niet is toegestaan zonder schadeloosstelling. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Sluiting op termijn om aan deze schadeloosstelling te ontkomen, zoals in het wetsvoorstel is geregeld, is naar onze mening dan ook in strijd met alle rechtsbeginselen zoals verwoord in de Grondwet en het EVRM. Ook op dit punt horen wij graag de mening van de minister.

Het flankerend beleid zien wij als een doekje voor het bloeden. Over de te lijden schade zijn veel berekeningen gemaakt. Daarover wil ik nu geen discussie voeren. Ik denk dat mijn collega Schaap daar uitgebreid op in zal gaan, gelet op zijn spreektijd van anderhalf uur. Wel zijn deze bedragen vele malen groter dan de compensatie die via het flankerend beleid wordt geboden. Hoe kijkt de minister aan tegen deze berekeningen? Is hij bereid, zijn collega Dijsselbloem te wijzen op de mogelijke schadeclaims bij aanvaarding van dit wetsvoorstel? Denkt hij dat de minister van Financiën bereid is op dit moment, met grote financiële problemen voor de overheid, deze risico's te nemen?

Met betrekking tot de sloopregeling zijn de indieners niet bereid, de Europese Commissie vooraf te vragen of deze voorstellen misschien botsen met de regels voor staatssteun. Is de minister hiertoe wel bereid voordat het wetsvoorstel in werking zal treden, uiteraard mits het hier wordt aangenomen? We wachten de antwoorden met belangstelling af.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Voorzitter. De Nederlandse nertsenpelsen zijn van hoge kwaliteit. Er zijn momenteel in Nederland zo'n 160 nertshouders, die ongeveer 200 locaties bezitten. Zij zijn goed georganiseerd door middel van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders. Vanuit economisch perspectief scoort de nertshouderij hoog; het is een economisch gezonde sector.

Vanuit het perspectief van dierenwelzijn en ethiek scoort de sector stukken lager. De van nature solitaire roofdieren worden enkel gefokt voor het bont. De pels is van hoge kwaliteit en de rest van de lichamelijke gezondheid van het dier doet er niet toe, als het dier het maar ongeveer een halfjaar volhoudt. Op ethische gronden en in het kader van dierenwelzijn wordt er gevraagd om een verbod op het houden van pelsdieren. Wel moet de sector de kans krijgen om de nertshouderij af te bouwen. Daarom is er een ruime overgangstermijn ingesteld tot 1 januari 2024, zodat er sprake is van een ruime terugverdientijd voor de gedane investeringen. Ook is er extra flankerend beleid gemaakt voor de afbouw. Dit voorziet in een sloopregeling, in fiscale voorzieningen en in een hardheidsclausule voor de pensioenproblematiek.

Gezien de lange overgangstermijn is de PVV-fractie van mening dat de sloopregeling enkel dient te gelden voor de bestaande locaties. De sloopregeling treedt in werking in de overgangsperiode van de inwerkingtreding van deze wet tot 2024, dan wel met ingang van 2024, zodra de wet in werking treedt. De grond kan door de ruimte-voor-ruimteregeling en door het wegvallen van de stankcirkel voor bewoning benut worden voor nieuwe activiteiten. Ook bevat de sloopregeling een tegemoetkoming in de sloopkosten en asbestverwijdering.

Het Landbouw Economisch Instituut geeft aan dat de gemiddelde sloopkosten gemiddeld € 60.000 per locatie bedragen. De laagste offerte bedroeg € 26.500 per locatie, waarbij ook nog eens een opbrengst van € 5.000 voor staal wordt gegeven. Het verwijderen van asbest kost € 65.000 tot € 75.000 per locatie. CE Delft berekent lagere kosten per locatie: € 26.500. In de praktijk zal er vrijwel altijd gekozen worden voor de laagste offerte. Het is dan ook aan te bevelen dat de minister een maximale vergoeding vaststelt voor het verwijderen van asbest om onnodige kosten te voorkomen. Wat is de zienswijze van de minister in dezen?

Op het moment dat dit voorstel wordt aangenomen wordt de onzekerheid waarin de nertshouders verkeren, weggenomen. De ondernemers weten dat zij de activiteiten kunnen voortzetten tot 1 januari 2024. De PVV-fractie is dan ook van mening dat de sloopregeling alleen moet gelden voor opstallen die op het moment van het aannemen van dit wetsvoorstel aanwezig zijn op de bestaande locaties. De PVV-fractie vraagt dan ook aan de minister om enkel de sloopregeling te laten gelden voor de bestaande locaties die in gebruik zijn voor de nertshouderij, die op het moment van het aannemen van dit wetsvoorstel aanwezig zijn. De PVV-fractie overweegt om hiervoor een motie in te dienen. Of is de minister bereid om een toezegging te doen in dezen?

Om de sector tegemoet te komen voorziet het wetsvoorstel ook in fiscale voordelen. Zo kan de herinvesteringsreserve aangewend worden voor herstructurering of beëindiging van de bedrijfstak. De stakingswinst mag echter niet worden geïnd als er binnen één jaar een doorstart is met voldoende bedrijfsmiddelen op de balans. Bij een abrupte beëindiging van het bedrijf mag de stakingswinst aangewend worden voor een lijfrentepolis. Ook valt de fiscale reservering voor de oudedagsvoorziening vrij, die aangewend kan worden voor een lijfrentepolis.

Ook voor oudere nertshouders worden er maatregelen getroffen middels een hardheidsclausule die gekoppeld wordt aan de pensioenvoorziening. Dit geldt alleen voor nertshouders die op 1 januari 2014 minimaal de leeftijd hebben van 50 jaar, die op het moment van inwerkingtreding van de wet nertsen houden en die onevenredige nadelige gevolgen ondervinden van de pensioenvoorziening. Kunnen de indieners de onevenredige nadelige gevolgen nader beschrijven?

Voor alle onderdelen van het extra flankerend beleid moet nog bepaald worden of er sprake is van staatssteun. Kunnen de indieners aangeven wat de status daarvan is?

Hoewel de maatschappelijke roep om het verbieden van de nertshouderij groot is, voorziet het wetsvoorstel in een ruime overgangstermijn en krijgt de sector ruim baan om nog tien jaar door te gaan, om gedane investeringen terug te verdienen. In Nederland worden er ieder jaar in november ongeveer 5 miljoen nertsen gepelst. In tien jaar zijn dat 50 miljoen nertsen. Dit wordt toegestaan op grond van economische motieven. Hierin zit toch een spanningsveld tussen ethiek, dierenwelzijn en financieel gewin. De PVV-fractie begrijpt dat de nertshouders, die een bloeiend bedrijf hebben opgebouwd, niet staan te juichen om een verbod. Wel moet genoemd worden dat de pelsdierhouders zich bewust zijn van het feit dat zij het risico lopen dat het houden van nertsen verboden wordt. Ondanks dat zij zich daarvan bewust zijn, hebben zij hun bedrijven fors uitgebreid. In 1995 bedroeg het aantal moederdieren 456.000, in 2005 692.000, in 2011 977.000 en in 2012 1.031.000. Kortom, dit is een ruime verdubbeling. Ook is het een lucratieve bedrijfstak. Volgens het Landbouw Economisch Instituut was de netto-opbrengst in 2008 € 283.000 per bedrijf, met weinig inzet van personeel. De netto-opbrengst zal nu rond de € 300.000 liggen per bedrijf, omdat de opbrengst per pels behoorlijk gestegen is.

Dit alles overwegende is de PVV-fractie van mening dat er op het moment dat het wetsvoorstel aangenomen wordt, er tevens een verbod zou moeten zijn op de capaciteitsuitbreiding van bestaande locaties en het starten van nieuwe locaties. De ruim tienjarige overgangstermijn is immers bedoeld om de investeringen terug te verdienen die in het verleden zijn gedaan.

De PVV-fractie neemt in overweging om een motie in te dienen waarin wordt gevraagd om een verbod op de capaciteitsuitbreiding van bestaande locaties en op het creëren van nieuwe locaties, ingaande op het moment dat dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Of is de minister bereid om in dezen een toezegging te doen?

De heer Schaap (VVD):

U zegt dat er alleen mag worden gecompenseerd voor investeringen die al gedaan zijn. Hoe denkt u over welzijnsinvesteringen die nog gedaan moeten worden? Als ik het goed begrijp, worden die niet gecompenseerd.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Dat is juist.

De heer Schaap (VVD):

Dat is toch wel vreemd. Zij zijn bij verordening – dit wordt straks in de wet overgenomen – verplicht om die investeringen te doen. U zegt dus dat zij die investeringen moeten doen, maar dat zij er niets voor terugkrijgen, ondanks dat dit een wettelijke verplichting is.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Dat is juist. Zoals ik al zei in mijn betoog, is het aantal moederdieren ruim verdubbeld. Het zal wel lonen om die investering te doen, want anders zou men die niet doen. U moet niet vergeten dat nertsenhouders heel gewiekste ondernemers zijn. Het zijn niet de eersten de besten ...

De heer Schaap (VVD):

Het woord "gewiekst" …

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Mag ik even uitpraten? U mag zo. Er worden mij direct allerlei dingen non-verbaal duidelijk gemaakt, maar ik ben nog mijn verhaal aan het doen en hij begint meteen erdoor heen te praten!

De voorzitter:

Zo doen wij dat niet hier!

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Pardon, voorzitter. Mijn excuus. De heer Schaap wilde iets vragen en ik moet even stil zijn.

De heer Schaap (VVD):

Het gaat mij om het woord "gewiekst". Wat bedoelt u daarmee?

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Een ondernemer is gewiekst; hij is slim en weet heel goed waar hij mee bezig is.

De heer Schaap (VVD):

In mijn partij hebben we daar andere woorden voor, zoals "ondernemerszin".

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Nou, dat kan ook.

De heer De Lange (OSF):

Voorzitter. Het nu voorliggende wetsvoorstel heeft een lange voorgeschiedenis. In feite gaat het hier om het klassieke dilemma tussen het brede morele besef van velen contra de beperkte financiële belangen van weinigen. De uiteindelijke uitkomst is natuurlijk duidelijk, maar conservatieve krachten verzetten zich zolang ze kunnen. Steeds wordt gevraagd om geactualiseerde cijfers, voortdurend wordt gepoogd de voorgestelde afbouwperiode te verlengen en regelmatig wordt het thema schadevergoeding nadrukkelijk aan de orde gesteld. Het motto hierbij lijkt te zijn: een krijgsman wint al veel, al wint hij niets dan tijd. Met dank aan Van den Vondel en zijn Gijsbrecht van Aemstel.

Laten we de zaak stap voor stap analyseren. Er is onmiskenbaar een groeiend en breed gedragen maatschappelijk besef dat dierenleed zo veel mogelijk beperkt dient te worden. Waar in het verleden zaken als megastallen, onverdoofd ritueel slachten en het houden en doden van dieren uitsluitend om hun pels normaal werden gevonden, is er nu een sterk gegroeid besef dat voor dergelijke activiteiten in een beschaafde samenleving niet langer plaats is. Waar de humane gezondheidsrisico's van megastallen steeds duidelijker worden, gaat het hierbij om meer dan een morele overtuiging alleen. Waar bij het onverdoofd ritueel slachten de discussie vertroebeld wordt door een naar de mening van mijn fractie onterecht beroep op godsdienstvrijheid, is dat argument bij het voorgestelde verbod op de pelsdierfokkerij niet aan de orde. Er is geen enkel maatschappelijk belang gediend bij het dragen van bont, behalve dat een verwerpelijke wijze van dierenexploitatie voor een beperkte groep mensen een economisch belang vertegenwoordigt. Naar de mening van mijn fractie is de eerste stap in het proces, namelijk het illegaal verklaren van het exploiteren van dieren om hun vacht, een terechte erkenning van een krachtige maatschappelijke ontwikkeling. Het is niet alleen legitiem dat de volksvertegenwoordiging zich over zaken als dierenwelzijn uitspreekt, maar ook moreel wenselijk. Het wetsvoorstel is hierover gelukkig zeer uitgesproken. Het aantal vrouwen dat nog op zoek is naar een nerts in de kast, een jaguar in de garage, een tijger in bed en een ezel die voor alles betaalt is gelukkig in hoog tempo afgenomen.

Dit gezegd hebbende is de vraag dus niet of, maar uitsluitend hoe bedrijven die pelsdieren fokken en doden hun activiteiten moeten beëindigen en in welk tempo. Daartoe is een overgangsperiode nodig. Die wordt ook in het wetsvoorstel geboden. De vraag is slechts of de overgangsperiode lang genoeg is, en in welke mate diverse vormen van schadevergoeding geboden dienen te worden. Want dat is de prijs van beschaving.

In dit verband moet mijn fractie iets van het hart. Bij ingrijpende wetswijzigingen die grote gevolgen hebben, is het normaal om een overgangsregeling bij de overwegingen te betrekken en te implementeren. In de afgelopen periode hebben we veel wetswijzigingen besproken en als Eerste Kamer in meerderheid geaccordeerd waarbij zeer grote groepen mensen significant in hun koopkracht werden beperkt en die een enorme breuk met een recent verleden betekenden. Het ging hierbij ook dikwijls om mensen met relatief lage inkomens. Ik denk bijvoorbeeld aan de wetgeving op het gebied van de AOW, of op het terrein van aanpassingen van de sociale zekerheid. De financiële gevolgen betroffen weliswaar geen enorme bedragen per individu, maar hadden wel degelijk grote gevolgen voor hun individuele koopkracht. Bij deze wetgevingsvoorstellen hadden de partijen die nu zo aandringen op een langere overgangsperiode en aanzienlijke schadevergoedingen opvallend weinig moeite met de extreem korte overgangstijden die zeer grote groepen getroffen burgers zonder enige compensatie geboden werden. Dit alles is uiteraard geen reden om nertsenfokkers onrechtmatig te behandelen, maar mij dunkt dat bij iedere discussie over overgangsperioden als gevolg van veranderingen in wetgeving waarbij grote of kleine groepen burgers schade lijden, een evenwichtiger benadering geboden is. Terug naar de bezinningsstip zou ik zeggen. Of is de ondernemer een zeldzaam pelsdier dat extra bescherming verdient?

Vanuit de Eerste Kamer zijn door een aantal fracties vragen gesteld over het feit dat het afbouwen van de nertsenindustrie in Nederland slechts zou leiden tot verplaatsing naar het buitenland, met per saldo nadelige gevolgen voor het dierenwelzijn. Een dergelijke opvatting doet geen recht aan de maatschappelijke ontwikkeling dat dierenwelzijn in een land als Nederland een factor van steeds groter gewicht wordt. Al langer geleden is in Nederland besloten, mede onder druk van de liberalen, om kinderarbeid illegaal te verklaren. Dat helaas in de wereld het verschijnsel kinderarbeid om voor de hand liggende economische redenen nog niet is uitgeroeid, doet toch niets af aan de wenselijkheid om deze misstand in Nederland te verbieden? Beschaving komt helaas slechts langzaam tot stand, en niet overal in hetzelfde tempo. Maar wie in onze samenleving het toenemend bewustzijn over dierenwelzijn niet verstaat, is horende doof en ziende blind.

Terug naar de afbouwtermijn en de schaderegeling. Het is al jaren duidelijk dat de maatschappelijke acceptatie van de nertsenfokkerij in Nederland bijzonder gering is. Men behoefde geen helderziende te zijn om te kunnen constateren dat een wettelijk verbod op de pelsdierhouderij al jaren aanstaande was. Dat alsnog een periode van maar liefst tien jaar wordt gehanteerd als afbouwtermijn, biedt naar de mening van mijn fractie de industrie meer dan genoeg gelegenheid het roer om te gooien. Het feit dat activiteiten die eerst mogelijk waren op goede gronden nu illegaal verklaard worden, behoort tot de normale ondernemersrisico's die niet op de samenleving kunnen worden afgewenteld. De voorgestelde sloopkostenregeling, waarvoor een aanzienlijke reservering wordt getroffen, is in dit verband redelijk en ruim voldoende.

Door de nertsenindustrie is aan Deloitte opdracht gegeven tot het schrijven van een rapport. De onafhankelijkheid van dit rapport kan met recht en reden in twijfel worden getrokken: wiens brood men eet, diens woord men spreekt. En als men de gehanteerde onrealistische aannamen beziet, kan men niet anders constateren dan dat de opstellers, om maar in de sfeer te blijven, het wel erg bont maken.

Over de mogelijk onevenredig nadelige gevolgen voor de pensioenen van nertsenfokkers van 55 jaar en ouder is ook enige discussie ontstaan. In een tijd waarin verplichte deelnemers in pensioenfondsen hun gerechtvaardigde verwachtingen op pensioengebied in rook zien opgaan, Pensioen Hommeles zeg maar, dient voor ondernemers geen uitzonderingspositie geschapen te worden. Bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten valt de fiscale oudedagsreserve vrij, die volledig benut kan worden als pensioenvoorziening. Bovendien kan in extreme gevallen waarin een ondernemer onevenredig nadelige gevolgen voor zijn pensioen ondervindt, een beroep worden gedaan op de discretionaire bevoegdheid van de minister. Dat is naar de mening van mijn fractie, mede in relatie tot de bredere ontwikkelingen op pensioengebied, redelijk en voldoende.

Ik kom tot een afronding van mijn betoog in eerste termijn. Mijn fractie ziet het voorliggende wetsvoorstel als een belangrijke stap naar meer dierenwelzijn in ons land. Hoe eerder deze wetgeving geïmplementeerd wordt, hoe beter. Natuurlijk kan men bij iedere verandering, ook bij veranderingen ten goede, de spreekwoordelijke beren op de weg zien. Natuurlijk kan men krokodillentranen huilen en betogen dat de afbouwperiode langer en de compensatie groter zou moeten zijn. Natuurlijk kan men van alles aanvoeren om een onstuitbare en positieve maatschappelijke ontwikkeling nog enige tijd te blokkeren. Echter, naar de mening van mijn fractie is het nooit het verkeerde moment om de juiste dingen te doen. Wat ons betreft had de beslissing over dit wetsvoorstel een hamerstuk kunnen zijn.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Enige weken geleden werd ik, en met mij de andere woordvoerders naar ik aanneem, verblijd met de dvd "Hoe bont kun je het maken?" van Willy Lindwer, zelf zoon van een fabrikant van leren damestassen. Het was een mooie documentaire die een goede balans gaf tussen voor- en tegenstanders, zoals deskundigen op het gebied van dierlijk gedrag én deskundigen op het gebied van menselijk gedrag. Daarnaast betroffen het politici, dierwelzijnsactivisten, individuen of groepen die een pleidooi voor of tegen bont hielden, de brancheorganisatie, de nertsenhouders zelf en hun familie. Verder ging het om mensen die verderop in de keten zitten, waar het Glamourlandgehalte – dat zeg ik met een knipoog aan Gert-Jan Dröge – toeneemt: op de veiling in Kopenhagen, bij de mode-industrie en bij de couturier zelf. Ook de koningin kwam nog even voorbij, zelf een fervent draagster van bont, wat wel past bij een familie die graag jaagt.

Een dissonant in deze productie was helaas de voorzitter van de raad van bestuur van Wageningen UR, de heer Dijkhuizen, die, niet voor het eerst, duidelijk partij kiest in een debat waar de maatschappij al vanaf de jaren zestig, zeventig van wakker ligt. Het doet mij, opgeleid in Wageningen en met grote liefde voor die universiteit en onderzoeksinstellingen, pijn dat iemand die de diversiteit aan opvattingen binnen het academische bedrijf dient te bewaken, zelf zo duidelijk een standpunt inneemt. Het is temeer storend daar het Landbouw Economisch Instituut (LEI) herhaalde malen betrokken is geweest bij de inschatting van de economische schade die nertsenhouders lijden bij sanering van de nertsensector. Het LEI is een onderdeel van Wageningen UR en heeft daarmee een baas die verklaard voorstander van nertsenhouderijen is. Deze Kamer moet kunnen rekenen op een volstrekt onbevooroordeelde werkwijze door het LEI. Ik wil niet zeggen dat dit nu niet het geval is, maar je kunt maar beter elke schijn vermijden. Aangezien WUR onder verantwoordelijkheid valt van het ministerie van EZ, vraag ik de minister hoe hij hiertegen aankijkt. Ook zou ik van de indieners de appreciatie van de laatste update van het LEI willen vernemen.

Wat opvalt in het begin van de documentaire is de houding van een bontminnend tienermeisje. Haar uitspraken zijn op het oog niet opvallend, maar nadere bestudering schetst een tijdsbeeld, dat in elk geval mij wel enigszins beangstigt. "Het ziet er gewoon leuk uit", zegt ze. Dat kan. Iedereen die een kledingzaak bezoekt, gaat af op wat er wordt uitgestald. Pas daarna kijk je naar de samenstelling van het product en/of naar de aanslag die eventuele aanschaf op je portemonnee levert. Vervolgens zegt ze: "Heb je het niet, dan ben je eigenlijk een sufferd." Hierin zit het kuddegedrag verpakt, het typische volggedrag bij jongeren, waar peer pressure jouw positie in je sociale groep bepaalt. Doe je iets anders aan, dan moet je sterk in je schoenen staan. Ben je meer volger dan leider, dan draag je wat de rest draagt. Het zou daarom interessant zijn ook een leiderstype te vragen waarom hij of zij bont kiest. Dan zegt ze: "Ik mag toch zelf bepalen wat ik aantrek?" De individuele vrijheid. Die wordt vervolgens verder neergezet in de zinnetjes: "Het is mijn geld. Ik betaal ervoor. Het is mijn keus." Dit tekent de inmiddels breed levende visie dat iedereen voornamelijk doet wat hij of zij zelf wil. Het gaat er niet om wat wenselijk zou zijn, maar om wat jij wilt. De individuele keuze bepaalt hoe je leeft en waar je de voldoening uit haalt. Ze sluit af met een opmerkelijke zin, zeker gezien dit debat: "We leven in een vrij land." Ja, zij wel, maar de nertsen dus niet. Dat "vrije land" van de geïnterviewde is het vrije land waarin zo min mogelijk wordt opgelegd aan burgers, het vrije land waarbij als uitgangspunt geldt dat ieder mens zelf weet wat het beste voor hem of haar is. "Vrij" betekent in dit geval niet vrij in de zin van bijvoorbeeld vrije meningsuiting, maar in de meer "cornucopische" betekenis dat alles beschikbaar is te allen tijde, dat je je niet hoeft af te vragen waar iets vandaan komt, dat je zo min mogelijk hinder ondervindt van beperkende factoren. En één van die beperkende factoren is wetgeving.

Door tegenstanders zijn veel argumenten aangedragen die tegen dit wetsvoorstel pleiten. Argument 1: een bloeiende sector wordt de nek omgedraaid. De vraag op de wereldmarkt is op het moment inderdaad groot en de prijzen voor een pels vliegen omhoog. De nertsenhouders hebben de afgelopen jaren zeer fors uitgebreid, enerzijds een normale reactie op een groeiende vraag, anderzijds willens en wetens een risico nemend dat bedrijfsbeëindiging ze boven het hoofd hangt. De aangenomen motie in de Tweede Kamer die de inleiding vormde tot het huidige wetsvoorstel stamt immers al uit 1999. Op dit moment zijn er ongeveer 160 nertsenhouderijen in Nederland, iets minder zelfs dan vijf jaar geleden, maar met anderhalf keer zo veel dieren.

Argument 2: als wij sluiten, springt een ander land in het gat dat wij achterlaten. Dat zou kunnen; het gaat immers om een product waar vraag naar is. Regio's in de wereld die groeien, zoals de BRIC-landen, kennen een opkomende middenklasse en hebben zeker ook hun nouvelles riches die graag in bont gehuld gaan. Maar is dit ook zo? Je zou ook kunnen stellen dat andere landen gestimuleerd worden om eveneens een verbod bij wet te regelen. Graag zou ik van de indieners horen hoe zij verwachten dat het buitenland zal reageren, mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen. Zal eventuele aanvaarding ook de Europese Unie op een verbodskoers zetten?

Argument 3: het is symboolwetgeving, want je zou tabak en drank dan ook moeten verbieden en het is tevens zielig om een konijn of een papegaai te houden. Dat zijn immers sociale dieren die solitair gehouden worden. De praktijk wijst echter uit dat veel verboden zijn uitgevaardigd de laatste tijd, maar bijna altijd rond één soort. Zie de vos, de chinchilla, het zeehondenbont. Kortom, de praktijk is dat een soort-voor-soortbenadering beter werkt dan in te zetten op het verbod op houden of pelzen van een complete diergroep.

Argument 4, afkomstig uit de documentaire luidt: wij voelen ons als mens schuldig en zoeken een aanleiding om die schuld af te kopen. In een maatschappij die minder dan voorheen onder de hoede van God opereert, bedenken wij manieren om ons eigen gedrag goed te keuren. Ik vind dit een curieus argument, maar omdat de heren Holdijk en Kuiper na mij komen, geef ik het stokje op dit punt graag aan hen door.

De reden waarom mijn fractie het wetsvoorstel steunt is enerzijds zeer concreet: wij vinden dat dieren niet in gevangenschap gehouden moeten worden voor hun pels. De dieren staan zeer ver af van hun natuurlijke habitat en het product is niet nodig, want er zijn voldoende alternatieven. Het is niet zo dat wij de houders geen succesvolle onderneming gunnen, al weten zij natuurlijk al decennia dat het om een tak van sport gaat waar de maatschappij met gemengde gevoelens naar kijkt. Het is ook niet zo dat je helemaal goed het lijden van de dieren kunt vaststellen. De onderzoeken die daarnaar zijn gedaan wijzen niet allemaal dezelfde kant op. Niettemin ziet het er niet fijn uit in de documentaire wanneer de koolmonoxidekar voorbij komt.

De andere kant van onze steun voor de wet is een meer abstracte: er is een balans zoek. De tijd is aangebroken dat de mens eens een stap terug zet, weer leert reflecteren op de rol die hij vervult in het plunderen van de planeet, op de verslaving aan welvaart, op de onverzadigbare behoefte aan spullen. De mens die geen evenwicht lijkt na te streven, maar steeds bezig is met het verder oprekken van een fictieve bovengrens, waar blijkbaar nog meer voldoening in het verschiet ligt. We moeten terug naar een aantal basiswaarden, naar een herdefiniëring van wat we echt nodig hebben, naar een herwaardering van de balans tussen bezit en geluk, zonder terug te vallen in een soort hardcore eenheidsworst.

Een sterk argument vóór de wet dat vaak langs komt is dat bont niet nodig is en dierlijke producten die je opeet wel. Maar ook hier geldt voor mijn fractie dat de manier waarop met name kippen en varkens worden gehouden veel te ver is doorgeschoten in dit land. Meer dan 90% van de eieren wordt geëxporteerd, soja wordt massaal geïmporteerd als varkensvoer, de parmaham gaat naar Italië en komt weer terug hierheen, we hebben om de paar jaar een epidemie en we blijven zitten met bergen mest die de akkerbouwer in het noorden met geld toe afneemt. De nitraatrichtlijn halen we voor geen meter. Antibiotica toegediend aan dieren in Noord-Brabant wordt in Groningen in het grondwater aangetroffen. We zijn gek geworden. En ook hier geldt ons bezwaar niet de individuele dierhouder: die wil brood op de plank en die moet schaal vergroten omdat de marges klein zijn, de welzijnseisen groot en de banken lastig. Het bedrijfsleven helpt niet mee: Ahold haalt de leveranciers het vel over de neus en zet de consument op een voetstuk. Dan zijn er nog maar een paar knoppen waar je aan kunt draaien. En één van die knoppen is wetgeving.

De indieners hebben zich, nogmaals, uitvoerig vergewist van het feit dat het is toegestaan met deze wetgeving te komen en dat het stand houdt bij het Europees Hof. Misschien is het goed om dit in de beantwoording nog eens op een rijtje te zetten, omdat de indruk wordt gewekt dat hier oneigenlijk inbreuk wordt gepleegd op vrij ondernemerschap. We hebben ooit afgesproken, lang geleden, om een flink aantal zaken gemeenschappelijk te regelen, via een publieke sector met een democratische basis. Ook het steeds weer ijken en herijken van ons gevoel over wat goed, redelijk of slecht is, valt daaronder. Financiële consequenties horen daar ondergeschikt aan te zijn. Geldstromen zijn immers ook onderdeel van politieke weging en besluitvorming.

Het lijkt me duidelijk waar de SP staat in dit debat. Het is nu de nerts en hopelijk over niet al te lange tijd de hele intensieve dierhouderij waar wij over praten. Ik zie uit naar het vervolg van het debat en hoor graag nog van de minister hoe hij denkt het wetsvoorstel en eventuele AMvB's en ministeriële regelingen in te voeren, voor het geval een en ander de eindstreep zal halen.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wilde het interessante betoog van de heer Smaling niet onderbreken. Daarom stel ik mijn vraag aan het eind van het verhaal. Hij heeft een goed betoog gehouden en ik heb een vraag over de relatie LEI/Universiteit Wageningen en het standpunt van de "baas". Zou u dezelfde vragen aan de minister hebben gesteld indien die baas het omgekeerde standpunt had ingenomen?

De heer Smaling (SP):

Dat is een goede vraag van de heer Terpstra. Als je leiding geeft aan een academische instelling, moet je per definitie, ongeacht wat je zelf ergens van vindt, alle meningen toelaten en tolereren. Een kernwaarde van het academische bedrijf is dat heel veel meningen samenkomen, dat debat wordt gevoerd en onderzoek wordt gedaan, wat uiteindelijk leidt tot onderzoeksresultaten. Daarbij is het in mijn ogen niet aan de orde om je heel geprofileerd op te stellen als individu in een geval als dit.

De heer Terpstra (CDA):

Mag een baas op een universiteit op het gebied van maatschappelijke vraagstukken dan nergens een mening over hebben? Moet hij steeds zeggen: dat wordt ergens onderzocht; ik heb wel een mening maar die mag ik niet bekendmaken? Is dat uw standpunt of geldt dat alleen hiervoor?

De heer Smaling (SP):

Als iets zo duidelijk in een wetgevingstraject zit en dat in dit geval ook nog onderdelen van de eigen organisatie een rol spelen in de duiding van het wetsvoorstel, dan moet je heel voorzichtig zijn in de manier waarop je je uitdrukt. Het is een kwestie van woordkeuze. Je zou kunnen zeggen: ga mee naar China en kijk daar eens hoe nertsen worden gehouden. Nou, dan heb je liever de situatie in Nederland. Dat kun je zeggen. Je kunt een pleidooi houden voor de sector maar dan moet je evenveel tekst wijden aan de overwegingen van mensen die van bont afwillen en van grote winkelketens als de Bijenkorf, die daarin meegaan. Dus je moet een balans zoeken in je bewoordingen. Ik vind het essentieel dat je dat doet als je een dergelijke positie hebt.

De heer Holdijk (SGP):

Sinds het oorspronkelijke voorstel, ingediend op 4 oktober 2006, deze Kamer op 30 juni 2009 bereikte, is het door twee novelles c.q. wijzigingen gevolgd die in zoverre een verbetering opleverden dat de overgangstermijn werd uitgebreid en in extra flankerend beleid werd voorzien, maar wezenlijk is aan het oorspronkelijke voorstel niets veranderd. Ten principale heb ik het standpunt van mijn fractie reeds verwoord in het debat over de wetsvoorstellen nummers 30826 en 32369 in deze Kamer op 5 en 12 oktober 2010. Daarom kan ik het nu beknopt houden.

De gegeven argumentatie voor een verbod van de pelsdierhouderij in ons land heeft mij tot dusverre niet kunnen overtuigen. Mijn uitgangspunt is dat de intrinsieke waarde van het dier, die ik overigens erken, door de mens wordt toegekend. De ethische discussie over het houden van nertsen kenmerkt zich door een hoog irrationeel en emotioneel gehalte. De uitgangsstelling dat een dier zijn natuurlijk gedrag moet kunnen vertonen heeft in hoge mate het karakter van een gelegenheidsargument. Welk door de mens gehouden dier kan zijn natuurlijk gedrag vertonen? Voor welk dier, door de mens gehouden, geldt niet dat domesticatie een doorlopend proces is? Bont moge een duurzaam natuurproduct zijn, het is ook een luxe product. Maar wat is daar mis mee? Hoe en door wie moet worden uitgemaakt wat luxe is en wat overbodige luxe is?

Het is volkomen terecht dat ook aan het houden van nertsen welzijnseisen worden gesteld, onder andere op het terrein van huisvesting. We kunnen vaststellen dat de sector op koers ligt wat betreft de uitvoering van de Verordening welzijnsnormen nertsen.

Hierin kan dus geen reden voor een verbod liggen. Ook Europa kan in dit geval niet als "boosdoener" worden aangewezen. Europa kent geen houdverbod, evenmin een handelsverbod, laat staan een draagverbod van bont. Het is een volstrekt autonome beslissing wanneer Nederland tot een houdverbod zou besluiten. Groot-Brittannië en Oostenrijk kennen reeds een dergelijk verbod. In Engeland ging het welgeteld om zeven bedrijven; in Oostenrijk om één bedrijf. Ten minste twee van deze in totaal acht bedrijven zijn vervolgens naar het buitenland uitgeweken. Volgens de nadere memorie van antwoord van de initiatiefnemers is in Denemarken een verbod aanstaande. Volgens mijn informatie denkt in dat land echter niemand serieus aan een verbod van de bedrijfstak. Hooguit wordt hier en daar gesleuteld aan het welzijnsniveau – en waarschijnlijk terecht – maar voor een verbod staat de sector er economisch gezien veel te sterk voor.

Niet omdat voor ons financieel-economische argumenten doorslaggevend zijn, maar omdat gevolgen van deze aard zich mogelijk al lang voor 2024 – het einde van de overgangstermijn – zullen manifesteren, vragen wij de initiatiefnemers of zij die gevolgen van een verbod erkennen en verantwoord vinden, zowel voor de betrokkenen in de sector als voor de Staat, en dat in een tijd van recessie en oplopende werkloosheid.

De economische schade is groot en uit een actualisatie van de schadeposten door het LEI blijkt dat de hoogte daarvan tussen 2008 en 2012 zeer aanzienlijk is opgelopen. En wat wordt hier door de initiatiefnemers tegenover gesteld? Een overgangsperiode van tien jaar en enig flankerend beleid. Er is dus geen sprake van een wettelijk gegarandeerde afbouwperiode. Wie een verbod wenst, zou de nertsenhouders met toepassing van het beginsel van volledige schadevergoeding moeten compenseren door ze desgewenst al dan niet gedeeltelijk uit te kopen. In de eerdergenoemde landen, Engeland en Oostenrijk, zijn de bedrijven op een nette manier gecompenseerd. Waarom daar niet een voorbeeld aan genomen? Is het niet navrant te noemen dat één van de twee overwegingen om niet tot volledige nadeelcompensatie over te gaan bestaat in – ik citeer – "de voorzienbaarheid van het verbod in combinatie met de controverse die de sector al jaren omringt"? Mogen decennia van onzekerheid op deze wijze worden tegengeworpen?

Dan ten slotte nog de kosten voor de Staat, maar vooral ook de risico's van schadeclaims op termijn. Ik zal mij na alle schriftelijke gedachtewisselingen op dit punt niet nogmaals begeven in de vraag of van ontneming of van regulering van eigendom moet worden gesproken en of er sprake is van een fair balance. Mogelijkerwijs zal de heer Schaap daar de nodige woorden aan wijden. Dat moet eventueel uiteindelijk door de rechter worden bepaald. Wat nu al wel vaststaat is dat de Staat niet kan overzien welke schadeclaims hem nog te wachten staan. Dat ze bestaan, staat vast, zoals ook vaststaat dat, zoals het er op dit moment uitziet, de regering geen voorziening heeft getroffen voor eventuele toegewezen schadeclaims uit de nertsensector. Moet de regering zich niet nog eens grondig rekenschap geven van de vraag of zij de wetsvoorstellen in deze vorm voor haar rekening wenst te nemen? Daar hoor ik de minister graag over.

Al met al is naar onze opvatting een verbod van de pelsdierhouderij op basis van de drie nu voorliggende wetsvoorstellen uit ethisch opzicht ten opzichte van de nertsenhouders niet verantwoord te noemen.

De heer Smaling (SP):

Ik heb nog een vraag aan de heer Holdijk. Het zal een jaar geleden zijn geweest dat wij met elkaar een debatje voerden naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Toen waren wij het min of meer inhoudelijk wel met elkaar eens over de wet. Bij de SGP was het voornamelijk de compensatieregeling die een probleem vormde. Nu legt de heer Holdijk ook de nadruk op het feit dat de economische schade is toegenomen. Die kun je voor een groot deel toeschrijven aan het feit dat de houders meer dieren hebben dan een paar jaar geleden, omdat de markt goed was. Je zou kunnen zeggen dat de SGP met de novelle, in ieder geval deels, op haar wenken is bediend. Het verbaast mij dan ook een beetje dat de heer Holdijk vandaag een vrij somber verhaal houdt. Ik had verwacht dat zijn toonhoogte een octaaf hoger zou zijn dan eerder gezien de opvolging door de indieners na het vorige debat.

De heer Holdijk (SGP):

Mag ik de heer Smaling eraan herinneren dat ik aan het begin van mijn bijdrage al heb erkend dat met name beide wijzigingen die op het oorspronkelijke voorstel zijn gevolgd op zichzelf een relatieve verbetering betekenen ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel. Dat zal ik zeker niet ontkennen of bestrijden. Blijft niettemin het vrij principiële punt van een houdverbod voor nertsen in ons land. Ik heb ook met heel veel aandacht naar het betoog van de heer Smaling geluisterd en ik kon meekomen in veel van zijn punten van kritiek op argumenten waarom mensen menen toch bont te moeten dragen. Dan zeg ik: laten we voor ons punt staan en een ontwerpverbod voorleggen voor het dragen van bont. Maar dat heb ik tot nog toe in ons land noch in Europa kunnen vernemen. Dat is mijn praktische zakelijke bezwaar tegen dit voorstel.

De heer Smaling (SP):

Is het niet te veel gevraagd om een houd- en draagverbod tegelijkertijd wettelijk te regelen? Mij lijkt dat het wel stapje voor stapje moet om een deel van de keten, houders en winkelketens en zo, mee te krijgen in een verandering van opvatting over bont. Dat kan niet allemaal tegelijk. Dus het lijkt mij niet zo gek dat het op deze manier gaat. Vraagt u niet te veel tegelijk?

De heer Holdijk (SGP):

Ik wil ook niet te veel tegelijk vragen; ik wil alleen aan de andere kant beginnen, als u begrijpt wat ik bedoel.

De heer Smaling (SP):

Dus als de indieners waren gekomen met een draagverbod in plaats van een houdverbod, was het voor de SGP veel gemakkelijker geweest om erin mee te gaan?

De heer Holdijk (SGP):

Dan zou geen houdverbod meer nodig zijn, voorzitter.

De heer Koffeman (PvdD):

Het doet mij deugd dat de heer Holdijk pleit voor een draagverbod van bont. Ik ben daar ook een groot voorstander van. Er zijn al een aantal soorten bont die in Nederland niet gedragen mogen worden. Als je je in Nederland met een tijgerbontje op straat begeeft, word je gearresteerd. Die ontwikkeling is wel degelijk in gang gezet. Er is een importverbod voor zeehondenbont. Dus dit is een logische nieuwe stap. De heer Holdijk heeft de ethiek hoog in het vaandel. Daarom verbaast het mij dat hij termen als irrationeel en emotioneel alleen maar van toepassing verklaart op de mensen die opkomen voor dieren, terwijl het kopen van een bontjas eigenlijk alleen maar irrationele en emotionele achtergronden kent. Die achtergronden worden door hem niet benoemd. Het is toch al geruime tijd geleden dat mensen noodzakelijkerwijs in dierenvellen rondliepen. Dat moet u toch ook erkennen, mijnheer Holdijk?

De heer Holdijk (SGP):

Dat laatste zal ik zeker erkennen.

De heer Koffeman (PvdD):

Mijn vraag is waarom u niet de emotionele en irrationele kant van het kopen van bont of het willen fokken van dieren louter voor hun vacht belicht. Dat past toch bij uw achtergrond, of niet?

De heer Holdijk (SGP):

Ik zou niet weten waarom. Ik heb met name het bont getypeerd als een duurzaam natuurproduct. Daar kun je ook weer verschillend over denken, maar ik denk dat het een aspect van het dragen van bont is dat je niet moet veronachtzamen. Ik weet van mensen die bont dragen dat ooit door hun overgrootouders is gedragen. Als je dat niet een duurzaam natuurproduct kunt noemen, zou ik het niet meer weten.

De heer Koffeman (PvdD):

De heer Holdijk weet toch ook dat er in deze sector eigenlijk helemaal geen sprake is van duurzaamheid en juist van een enorm vervuilende factor. Deze sector brengt een enorme hoeveelheid dierenleed met zich. Een dergelijke sector kun je toch niet het stempel duurzaamheid geven?

De heer Holdijk (SGP):

Ik begeef mij niet in een discussie over de inhoud van het begrip duurzaam. Het spijt mij erg, maar ik kan ook geen onderscheid maken tussen de sector van de nertsenhouderij en de sectoren van de varkenshouderij, de kalverenhouderij of de kippenhouderij. Ik denk dat de heer Koffeman wat dat betreft alles over een kam zou scheren. Zo ver ben ik nog lang niet, zeker niet wat de nertsenhouderij betreft.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Hoewel de voorbereiding van dit wetsvoorstel in handen was van mijn collega Ester, voer ik nu namens mijn fractie het woord over dit onderwerp in verband met onze onderlinge werkverdeling. Mijn fractie wil, na alles wat over dit wetsvoorstel ook in dit huis in de afgelopen jaren is gewisseld, nu volstaan met een korte bijdrage. De principiële kernvraag is immers nog steeds dezelfde. Aan de ene kant is er het standpunt dat zegt dat het houden van nertsen, die in het wild solitair leven en moeilijk te domesticeren zijn, louter voor de productie van bont verboden moet worden. Dit standpunt is in 1999 al verwoord door mevrouw Swildens-Rozendaal in haar bekende motie die is aanvaard in de Tweede Kamer. Voor dat standpunt heeft sindsdien steeds een duidelijke meerderheid bestaan en zo ook voor dit initiatiefwetsvoorstel. Aan de andere kant is er het standpunt dat het opneemt voor een economisch goed renderende bedrijfstak waar ondernemers – vaak familiebedrijven, opgebouwd door meerdere generaties – een bestaan in hebben. De ChristenUnie heeft altijd aan de eerste principiële overweging het grootste gewicht toegekend en zich ingezet voor beëindiging van de pelsdierhouderij, waarbij ons land overigens niet een unieke positie inneemt. Wij erkennen dat dit pijn doet in de sector, maar menen dat een zorgvuldige omgang met dierlijk leven hier zwaarder moet wegen.

Onze fractie heeft bij de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel in deze Kamer in oktober 2010 aangegeven, het wetsvoorstel te steunen onder voorwaarden. Die voorwaarden hebben in dat debat een grote rol gespeeld en zijn in het laatste debat hierover twee jaar geleden nader door onze toenmalige woordvoerder oud-collega Schuurman benoemd: een adequate sloopregeling en een hardheidsclausule voor mogelijke problemen in de pensioenopbouw van ondernemers. In dit flankerend beleid is nu voorzien. De voorgestelde maatregelen flankeren een ruime afbouwperiode van tien jaar. Daarvoor is gekozen om ondernemers ruimschoots de tijd te geven de bakens te verzetten. Zij kunnen hun bedrijf nog enige tijd voortzetten, beëindigen of geleidelijk overschakelen op andere activiteiten. Gevoegd bij het feit dat dit initiatiefwetsvoorstel al geruime tijd in voorbereiding is en telkens ook brede steun in de Tweede Kamer heeft, is het de sector bekend dat een verbod op deze vorm van dierhouderij in de lucht hangt. Wie niet de bakens op tijd heeft verzet, heeft daarmee een risico genomen dat voorzienbaar was.

Onze fractie is van oordeel dat, nu door de initiatiefnemers voldaan is aan de voorwaarden die mede door ons naar voren zijn gebracht, wij een besluit niet langer moeten uitstellen. Wij zullen het wetsvoorstel, zoals het er nu ligt, steunen. Er is nu een stevige handreiking gedaan naar de sector die per slot van rekening niet morgen, maar uiterlijk in 2024 met deze activiteiten moet stoppen, en daarnaast ook tegemoetkomingen ontvangt rondom sloop en pensioen voor oudere ondernemers.

Het debat spitst zich toe op de vraag of de nertsenhouders voldoende gecompenseerd worden. Dat heeft voor onze Tweede Kamerfractie een grote rol gespeeld. Ons standpunt is dat als er straks een wettelijk verbod ligt en dus een rechtmatig besluit, er geen schadeclaims meer kunnen worden ingediend. De vrees daarvoor hoeft er bij een rechtmatig besluit niet te zijn. Meent iemand dat zijn bedrijf onevenredig wordt getroffen dan kan er sprake zijn van nadeelcompensatie. Maar de rechter zal dit dienen af te wegen tegen het feit dat de sector meer dan tien jaar heeft gekregen om af te bouwen, jaren waarin ook nog gewoon verdiend kan worden.

Voorts is er nu dus flankerend beleid gekomen dat voorziet in tegemoetkomingen op het gebied van sloop en pensioen voor de oudere ondernemers. Ook dat zal een rechter meewegen. Een rechter zal ook meewegen dat dit besluit inmiddels geruime tijd te voorzien was, gelet op de Kamerbesluiten die steeds in de richting van een verbod hebben gewezen. Wij horen uiteraard graag de opvatting van de indieners hierover, maar menen dat de tijd nu rijp is voor besluitvorming.

De heer Schaap (VVD):

Voorzitter. Als het tegenzit koersen wij vandaag bij meerderheid naar een besluit dat zonder enig voorbehoud absurd kan worden genoemd. Het gaat namelijk om een wet die bij aanname en uitvoering alleen maar verliezers kent. Een verbod op de nertsenhouderij in Nederland haalt niet alleen een streep door een bloeiende bedrijfstak. Het gaat daarenboven om een sector die in dierwelzijn voorop loopt in de wereld. Maar zoals zo vaak is succes niet bestand tegen gemoraliseer dat weinig ruimte laat aan feiten.

De initiatiefnemers presenteren met hun verbodswet een bedenkelijk voorbeeld van feitenvrije politiek. Prestaties die de Nederlandse veehouderij de wereld laten zien, doen er niet meer toe. Nooit in de geschiedenis hebben de landbouwhuisdieren het zo goed gehad als thans in ons land. Maar dit feit is niet bestand tegen hedendaags dierenactivisme. Evenwichtige maatregelen, zoals ten behoeve van het dierenwelzijn, doen er niet meer toe. Aan de orde is nu de afrekening. Nogmaals het absurde is dat er alleen maar verliezers zijn. Ik zal ze memoreren en nodig de initiatiefnemers en de minister uit hierop concreet te reageren. Voor weerlegging staat de VVD-fractie uiteraard open.

Allereerst de nertsenhouders. Zij zijn het slachtoffer van een brute wetgeving, alle mooie woorden van de initiatiefnemers over regulering en terugverdienmogelijkheden ten spijt. Dwars door de welzijnsafspraken in de verordening heen worden zij overruled door een legalistische nekslag. Ze mogen hopen dat de rechter een zorgvuldiger houding demonstreert dan nu van zijde van de wetgever dreigt.

Wie nu denkt dat dit in ieder geval de dieren ten goede komt, vergist zich deerlijk. Ook de nertsen dreigen slachtoffer te worden van deze wet. Uiteraard niet de dieren nu in Nederland, maar wel deze diersoort buiten onze landsgrenzen. De productie van nertsenbont zal zich verplaatsen naar andere landen, het gaat immers om een wereldmarkt. Het bont dat na sluiting van deze bedrijfstak in Nederland zal worden gebruikt, wordt gewoon geïmporteerd. Door het verbod wordt er geen nerts minder gehouden. Elders zijn de productieomstandigheden echter zoveel slechter dan in ons land dat het effect op het dierwelzijn alleen maar negatief is.

Voor een groot aantal werkenden in deze sector zal in ons land geen plaats meer zijn. Direct betekent dit een krimp van 1.200 arbeidsplaatsen, indirect komen hier nog de nodige effecten bij, zodat het in totaal om een verlies van enkele duizenden arbeidsplaatsen kan gaan. Wordt de nertsenhouders nog een schijn van compensatie geboden, de werknemers die niet op tijd weg weten te komen, vliegen er zonder enig sociaal plan uit; zoiets kan van werkgevers die tot een sterfhuisconstructie veroordeeld zijn niet verwacht worden. Ziehier het sociale gezicht van de initiatiefnemers van deze verbodswet.

Dan raakt onze nationale economie een goed lopende sector met toekomstperspectief kwijt, een sector met een omzet van honderden miljoenen. Ook niet aangenaam in het licht van de huidige crisissituatie. Het gaat hierbij overigens niet alleen om de nertsenbedrijven, maar ook om de keten daar omheen. Tel daar nog bij de macro-economische effecten van deze kaalslag. Een vorm van economische zelfvernietiging. De Staat der Nederlanden verliest een jaarlijkse belastingopbrengst van plus minus 70 miljoen euro. Ook de Staat is dus verliezer.

Dit kan nog erger worden. Met zekerheid mag worden aangenomen dat de Staat na schadeclaims enorme bedragen zal moeten uitkeren en daarvoor is geen voorziening getroffen. In het licht van de harde begrotingsdiscipline is het de vraag op wie deze bedragen worden afgewenteld. De VVD-fractie is benieuwd hoe de initiatiefnemers en de minister reageren op de recente LEI-berekeningen. Graag ook op dit punt enige opheldering.

Het verlies reikt echter verder, want het heeft ook een staatsrechtelijke component. Het is in dit land klaarblijkelijk mogelijk dat sectorale afspraken die door alle betrokken partijen zijn onderschreven – ik doel hierbij op het realiseren van welzijnsinvesteringen op basis van een verordening van het productschap – tijdens de uitvoering wordt overruled door regelgeving die daar dwars op staat. Deze willekeur dreigt thans voor de nertsensector, maar kan veel uitstraling krijgen. Wat staat andere sectoren te wachten, ook als aan vigerende wetgeving en heldere vergunningsafspraken wordt voldaan? Er is hier sprake van een bedenkelijk voorbeeld van het bederven van het investeringsklimaat in dit land: je weet maar nooit waartoe de wetgever in staat is, zekerheden zijn er niet. Legalistische willekeur heet voortaan met een grof eufemisme: ondernemersrisico. Als dit een nieuwe trend wordt, zal ook ondernemend Nederland in een brede zin dus verliezer worden.

In de laatste plaats een verliespost van rechtstatelijke aard. Als het moralisme het wil, legt een wettelijk geborgde rechtszekerheid het af. Als deze initiatiefwetgeving maatgevend wordt, gaat moraal – eigenlijk moet ik zeggen: gemoraliseer – voortaan boven recht. Ontneming van eigendom heet voortaan regulering. Ontneming van wettelijk geborgde en rechtens vergunde productierechten wordt afgekocht met een uitsterfregeling en gelardeerd met de troostrijke woorden dat het slachtoffer nog altijd het recht heeft zichzelf maar uit de misère te halen. Wij zien hier op tragische wijze hoe de democratische meerderheidsregel in strijd raakt met rechtstatelijke beginselen. Dit belooft weinig goeds.

Ik kom op enkele van deze punten nog terug, maar ik wil eerst twee onderliggende kwesties behandelen. Eerst een vraag die ook de nertsenhouders al hebben opgeworpen met hun publiekscampagne "Koop ons uit of laat ons met rust".

De heer Smaling (SP):

Ik snap volledig dat de heer Schaap zegt wat hij zegt, maar het verbaast mij dat hij dit wetsvoorstel kenschetst als een inbreuk op lopende regelgeving, want dit doet zich natuurlijk heel vaak voor. Wij hebben hier een wetsvoorstel behandeld over het permanent bewonen van recreatiehuisjes. Als op gemeentelijk niveau een college van kleur verandert, wordt een tijdje beloofd dat er wordt gedoogd, terwijl een volgend college weer kiest voor handhaven. De langstudeerboete, die vandaag wordt besproken in een commissievergadering, is door de partij van de heer Schaap hier nadrukkelijk verdedigd in de persoon van de heer Zijlstra, maar de boete is weer binnen een jaar van tafel. Dat is de realiteit en dan is de gang van zaken in dit geval niet uitzonderlijk. Of zie ik dat verkeerd?

De heer Schaap (VVD):

Dat klopt. Ik kan helemaal meegaan in de redenering van de heer Smaling, maar ik koppel dit aan een fundamenteel rechtsbeginsel in ons land, namelijk het eigendomsrecht, en de ontneming daarvan. In dit land hebben wij goed lopende regels en een van die regels wordt nu met voeten getreden. Ik zal dit straks nog verder uitleggen.

Ik refereerde aan een vraag die ook de nertsenhouders al hebben opgeworpen met hun publiekscampagne "Koop ons uit of laat ons met rust". Waarom hebben initiatiefnemers niet gekozen voor de praktijk die bij alle ingrepen in het eigendomsrecht gebruikelijk is, zoals bij bestemmingswijzigingen? Waarom dat banale eufemisme van regulering en de daarop gebaseerde uitsterfconstructie? Waarom niet de erkenning van ontneming van eigendom en de daarbij behorende rechten, en het toekennen van schadecompensatie? Dit is toch een algemeen erkende en toegepaste procedure? Waarom valt het gedwongen beëindigen van de nertsenhouderij hier opeens niet meer onder? Of waren de initiatiefnemers zo bevreesd voor het schadeverhaal dat zij een vluchtweg hebben gezocht? Een vluchtweg die de schijn van rechtszekerheid overeind moest houden, maar die de schade afwentelt op de slachtoffers van de verbodswetgeving. Dan kun je nog altijd discussiëren over de zin van een dergelijk verbod, maar in ieder geval is de rechtsstaat geen geweld aangedaan.

De in de novelle aangeboden compensatie is een farce. De LEI-berekeningen geven een heldere indicatie van de werkelijke schade. Een wetgever met een rechtstatelijk geweten geeft zelf rekenschap van de implicaties van zijn legalistische daadkracht. Deze wet moffelt dit alles weg met bezweringsformules. Zo wordt de vraag hoe hiermee om te gaan door de initiatiefnemers afgedaan als prejudicieel. Deze juridische term zegt niet anders dan: "Weigeren rekenschap af te leggen van de effecten van onze wet, laat de rechter het maar uitzoeken". Dus mogen getroffenen afwachten hoe rechters deze kwestie zullen beoordelen. Als dit de maatgevende rechtsmoraal wordt, mogen voortaan klaarblijkelijk wetten worden aangenomen die naar financiële consequenties geheel open liggen. De kokkelvissers hebben geluk gehad dat ze nog niet onder deze rechtsstatelijke revolutie terecht zijn gekomen en dat zij nog zijn behandeld naar geldend recht.

Wat staat ons te wachten als deze werkwijze gewoon wordt? Ik zie het al voor me. Als voortaan agrarisch land nodig is voor projecten als Ruimte voor de rivier, hoef je alleen maar een overgangstermijn van tien jaar in acht te nemen en het land is zonder onteigening vrij beschikbaar voor een andere bestemming. De boer moet niet klagen, want hij kan er nog altijd voor kiezen om visser te worden of verhuurder van kano's. Van een overval is geen sprake, want hij had allang kunnen weten dat rivierverruimende maatregelen nodig waren en dat hier sprake is van een algemeen belang. Zo kun je voortaan ook natuur ontwikkelen in het agrarische domein. De boer had kunnen weten dat de landbouw allang onder kritiek staat en het volk natuurontwikkeling wil. Alles is dus voorzienbaar en wat het volk wil is nu eenmaal algemeen belang. En onteigening hoeft niet, want de grond blijft gewoon van de boer. En hij hoeft niet te klagen, want hij kan op zijn domein immers gewoon een horecazaakje beginnen voor bezoekers of recreanten rondleiden?

Met opgerekte bezweringsformules als voorzienbaarheid en regulering opent deze initiatiefwet in rechtstatelijke zin ongekende mogelijkheden. Omdat het eigendomsrecht hier met voeten wordt getreden, mag deze wet zonder terughoudendheid revolutionair worden genoemd.

Dan de ethische onderbouwing van de initiatiefwet. In de memorie van toelichting stellen de initiatiefnemers dat niet zozeer de welzijnssituatie van de nertsen bepalend is voor de verbodsregelgeving, maar de ethische stelling dat iedere vorm van welzijnsaantasting te ver gaat als het om de productie van bont gaat. In de voorliggende memorie van antwoord herhalen zij dit nog eens. En wat is er in deze zin tegen de productie van bont? Het antwoord volgt op het moralisme dat hiermee geen eerste levensbehoefte van de mens wordt gediend. Nu is dit wat dunnetjes, want er wordt in dit land zoveel geproduceerd dat geen eerste levensbehoefte dient. Dus zoek je steun. Nu heet het dat de morele stelling van de initiatiefnemers niet alleen van hen is, maar door nagenoeg het gehele Nederlandse volk wordt gedeeld. Hoe vaak hebben we dit de afgelopen eeuw niet gehoord: het volk wil het, argumentatie gesloten? Mooi toch dat het volk het wil, dat er geen maatschappelijk draagvlak meer is voor de nertsenhouderij en het verbod dus een algemeen belang dient. Nu lijkt dit verdacht veel op de dictatuur van de meerderheid, dus nog maar een moralisme: vanuit zijn intrinsieke waarde ondersteunt ook het dier dit verbod. De cirkel is nu rond. Een ethische regel wordt gelijk gesteld aan het maatschappelijk belang en bepaalt zo op directe wijze het recht, ook het terugdraaien van rechten.

De heer Koffeman (PvdD):

De heer Schaap gebruikt veel grote woorden. Hij is duidelijk boos. Dat kan ik me ook voorstellen.

De heer Schaap (VVD):

Ik ben helemaal niet boos. Ik houd gewoon een nuchter betoog.

De heer Koffeman (PvdD):

Hij klinkt boos in mijn optiek.

De heer Schaap (VVD):

Het perceptievermogen van de heer Koffeman is even groot als de woorden die hij spreekt.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat zou een soort jij-bak worden, want ik zei al dat de heer Schaap grote woorden gebruikt. Hij is van mening dat iedereen moet kunnen produceren wat hij wil.

De heer Schaap (VVD):

Nee.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik zou graag de mening horen van de heer Schaap over het ingrijpen in bijvoorbeeld de wetgeving met betrekking tot homeopathische medicijnen. Het volk wil die medicijnen kopen, er zijn mensen die de medicijnen willen leveren, en er zijn bedrijven die ze kunnen leveren, maar een VVD-minister zegt: nee, dat gaan wij niet meer doen, wij gaan dit allemaal weer anders aanpakken. Hoe ziet de heer Schaap dit in relatie tot het voortschrijdend inzicht in een bepaalde bedrijfstak die zich in de ogen van de maatschappij onethisch gedraagt ten opzichte van dieren, wat ertoe leidt dat die bedrijfstak wordt verboden?

De heer Schaap (VVD):

In dit geval kan het individu zelf uitmaken wat ethisch is of niet. Dan gaat het over de moraal, maar ik heb het nu over recht. Ik ben er helemaal niet voor dat vrijelijk wordt geproduceerd wat iemand wil. Dat is in dit land ook niet gebruikelijk. Je mag hier alleen doen wat de wet toestaat. Er worden vergunningseisen gesteld waaraan de producent zich moet houden. Als de vergunningseisen worden aangescherpt, moet de ondernemer zich daaraan aanpassen, uiteraard met inachtneming van een daarbij passende inwerkperiode. Ik begrijp eerlijk gezegd niet wat het verschil is tussen de opvatting van de heer Koffeman en mijn betoog.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik zal dit verduidelijken. Het was in Nederland toegestaan om homeopathische medicijnen te produceren. Dat was geen enkel probleem. Er waren klanten voor en ondernemers die daarmee bezig waren. Die ondernemers zien zich zeer belemmerd door overheidsingrijpen in wat zij wel en wat zij niet op de verpakkingen mogen vermelden en wat zij wel en wat zij niet mogen verkopen. Zij worden dus aangetast in hun eigendomsbelang, als ik de heer Schaap goed beluister. Ik zie niet zo goed wat het verschil is met voortschrijdend maatschappelijk inzicht ten opzichte van de productie van bont. De overheid kan toch zeggen: wij stellen met zijn allen vast dat wij dat niet meer willen.

De heer Schaap (VVD):

Dat mag.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat mag?

De heer Schaap (VVD):

Ja.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik had de indruk dat de heer Schaap van mening is dat dit niet mag, omdat dit een enorme revolutionaire doorbraak in de rechtsstatelijkheid zou zijn.

De heer Schaap (VVD):

Als de wetgever stelt dat het uit is met de productie van bont, prima. Wij stellen dat wettelijk vast, dat is ontneming van eigendom en dat wordt gecompenseerd. Ik heb een heel andere opvatting dan de heer Koffeman vreesde te moeten suggereren.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik begrijp wel dat de heer Schaap een andere opvatting heeft, maar ik vraag hem in welke zin de overheid zich genoodzaakt voelt om bijvoorbeeld homeopathische ondernemers te compenseren voor het feit dat er andere wetgeving komt en dat zij niet meer mogen produceren op de wijze die zij gewend waren.

De heer Schaap (VVD):

Nogmaals, als de regelgeving wordt aangepast en vergunningseisen worden aangescherpt, dat gebeurt zo vaak, dan treed je met de sector in overleg. Je spreekt met elkaar af hoe die gewijzigde omstandigheden kunnen worden ingevoerd en als er sprake is van inbreuk op het eigendomsrecht, wordt er gecompenseerd. Dat gebeurt bij bestemmingswijzigingen en op grote schaal, maar nu wordt daaraan opeens een einde gemaakt.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik krijg geen antwoord op mijn vraag. De heer Schaap is dus van mening dat ondernemers die homeopathische medicijnen produceerden en dat nu niet meer mogen doen, schadeloos moeten worden gesteld?

De heer Schaap (VVD):

Als ik hierop zou ingaan, zou ik suggereren dat ik enig inzicht heb in wat daar gebeurt. Dat heb ik niet. Ik vind het daarom een beetje link om in specifieke zin antwoord te geven op die vraag.

Ik stelde dat een ethische regel nu in directe zin wordt gelijkgesteld aan rechten en het terugdraaien van rechten. Het zal je toch gebeuren dat op een goede dag de opvatting begint door te dringen dat in plaats van een ethische opvatting, een godsdienstige norm bepalend moet worden voor het maatschappelijk belang en dat wetgeving en rechten daaraan zonder omhaal ondergeschikt moeten worden gemaakt. Hoe dat kan uitpakken zien we in de wereld om ons heen. Trouwens, hoe de dominantie van gemoraliseer kan uitpakken, heeft ons de recente geschiedenis al geleerd. Het eigendomsrecht, een van de grondslagen van onze rechtsstaat, is al eens met moralistische compassie en een beroep op het algemene belang te lijf gegaan. Met de kreet "eigendom is diefstal" kon de rechtsstaat met de grond gelijk worden gemaakt. Dit zou te denken moeten geven. Als de rechtsstatelijke kern van deze initiatiefwet maatgevend wordt, staat ons nog heel wat te wachten. De directe vertaling van gemoraliseer in wetgeving is een gevaarlijke hobby, het beroep hierbij op de wil van het volk is nog gevaarlijker. Daarom is deze initiatiefwet niet alleen een tragisch gebeuren, maar ook een zorgwekkend teken.

Dan enkele gerichte vragen aan de initiatiefnemers. Het is de VVD-fractie een raadsel waarom de beëindiging van de kokkelvisserij geen precedent mag vormen, dus geen situatie die vergelijkbaar is met de beëindiging van de pelsdierhouderij. Bij de kokkelvisserij was zelfs sprake van een rechterlijk afgedwongen uitvoering van een Europeesrechtelijke verplichting, en bovendien van een ontheffing op een bestaand verbod. Toch is daar uitgekocht en werd het beginsel van nadeelcompensatie recht gedaan. Bij het verbod op de nertsenhouderij is in het geheel geen sprake van een juridische verplichting, evenmin van enig algemeen economisch, sociaal of bestuurlijk belang. Waarom nu geen uitkoop? Waarom de nertsenhouders niet de rechten toegekend die de kokkelvissers wel zijn gegund en algemeen te doen gebruikelijk zijn in dit land? Willen de initiatiefnemers nog eens duidelijk maken waarom de situatie bij het verbod op de nertsenhouderij anders ligt dan bij het verbod op de kokkelvisserij?

De initiatiefnemers stellen dat een landelijk debat en het aannemen van een Kamermotie voldoende zijn om een daarop volgende verbodswetgeving als voorzienbaar te beschouwen. Houdt dit in dat een motie voortaan voor de betreffende burger voldoende directe rechtsgrond bezit om niet langer te moeten wachten op de implicaties van een eventuele wettelijke vastlegging daarvan? Betekent dit dat een motie voortaan al voldoende grond is om een recht de facto op te heffen of een eigendomstitel als achterhaald te beschouwen? Graag hierover een staatsrechtelijk zuivere beschouwing.

In de memorie van antwoord voorzien de initiatiefnemers met goed geloof een Europees verbod op het houden van pelsdieren. Op welke concrete feiten baseren zij deze verwachting? Als zij zo vol goede moed zijn, waarom wachten zij dan met de verbodswetgeving niet op een Europees verbod en richten zij hun inspanningen niet daarop? Dat zou een eenzijdige actie tegen en benadeling van de Nederlandse pelsdierhouders voorkomen. Op welke concrete gegevens, dus anders dan vage signalen, baseren zij hun stelling dat een Nederlands verbod door andere landen zal worden overgenomen?

Wat betreft de afschrijftermijnen van investeringen begrijpt de VVD-fractie weinig van de argumentatie van de initiatiefnemers. Investeringen bestaan uit verschillende componenten met eigen technische en boekhoudkundige afschrijvingstermijnen. Dergelijke investeringen worden gedaan op verschillende, elkaar vaak overlappende tijdstippen. Het is ondenkbaar dat deze termijnen samenkomen op een harmoniërend tijdstip. Dus blijft er altijd sprake van niet afgeschreven resten. De indertijd afgesproken investeringen voor welzijn moeten ook daarom in het algemene investeringspatroon kunnen worden ingepast; vandaar dat er gekozen is voor een ruime tijdshorizon om ze te kunnen doen. Waarom blijven de initiatiefnemers spreken van gemiddelden of gangbare termijnen die bovendien in 2024 samenkomen in een integrale afschrijving van het geheel van investeringen? Waarom weigeren zij een gedifferentieerd patroon tot uitgangspunt te nemen? Is dit om de schijn van een kostendekkende uitloopperiode overeind te houden? Moet dit rechtvaardigen dat het resterend geïnvesteerde vermogen laatdunkend een "gewoon ondernemersrisico" kan worden genoemd? Voor de VVD-fractie dient deze fictie er slechts toe, de complexe situatie af te wentelen op de slachtoffers van het verbod.

Intussen heeft dit wel rabiate gevolgen voor de welzijnsinvesteringen die nog gedaan moeten worden. Eenieder die in de bestuurlijke praktijk te maken heeft met de schaduwwerking van planwijzigingen weet dat banken en andere partijen in de keten in dergelijke gevallen terughoudend worden met het ondersteunen van de betreffende bedrijven. Als banken geen financiering meer willen bieden, kunnen deze investeringen onmogelijk worden ingepast. Het is onbegrijpelijk dat initiatiefnemers zich met een simpele ontkenning van dit probleem afmaken, dat ze weigeren te erkennen dat nertsenhouders door externe oorzaken niet aan de welzijnsinvesteringen zouden kunnen voldoen. Willen zij nog eens gedocumenteerd uitleggen dat de nertsenhouders door deze verplichting niet tot vroegtijdige bedrijfsbeëindiging worden gedwongen? Negeren zij dat de verordening de nertsenhouders ruimte biedt deze investeringen in te passen in de normale investeringscyclus? Het is toch onloochenbaar dat niet alleen de verordening door deze wetgeving wordt overruled, maar ook de daarin meegenomen nadere afspraken? Het is te gek voor woorden deze combinatie van verordening en verbodswetgeving af te doen als een gewoon ondernemersrisico. Graag hoor ik hierover ook de opvattingen van de minister. Laat het duidelijk zijn: er is voor de VVD-fractie een zeer gedegen uitleg nodig om het verwijt van legalistische willekeur als weerlegd te beschouwen.

In dit verband is nog een vraag van belang. De initiatiefnemers stellen opgewekt, dat banken "praktisch altijd bereid zijn om in goede bedrijven te investeren en dat er geen reden is dat ze niet bereid zouden zijn in de zo degelijke nertsenbedrijven te investeren, ook als de bedrijven maar een beperkte doorlooptijd zouden hebben". Op welke objectieve gegevens baseren de initiatiefnemers hun optimisme? Bij welke banken hebben zij de houdbaarheid van deze bewering getoetst? Hebben zij van de bankensector garanties gekregen dat men daar niet bang is dat de sector vroegtijdig in de problemen komt en individuele bedrijven meegezogen zullen worden? De VVD-fractie wil een onderbouwd antwoord. Stel dat banken niet bereid zijn zelfs goed lopende bedrijven van krediet te voorzien, gaan de initiatiefnemers er dan vanuit dat de rijksoverheid dergelijke garanties moet bieden?

De VVD-fractie heeft eerder gevraagd wat er gebeurt als toeleverende bedrijven in de productieketen onverhoopt wegvallen. Brengt dit de sector in fatale problemen? De initiatiefnemers geven in hun antwoord hoog op van het probleemoplossend vermogen van de nertsenhouders. Willen de initiatiefnemers nog eens uitleggen waarop zij hun zekerheden baseren? Hoe reageren zij in dit verband op de sombere prognoses van het LEI? In hun optimisme stellen zij dat als de toevoer van nertsenvoer wegvalt, de ondernemer dit voer zelf wel kan bereiden. Zij nemen daartoe de praktijk in Polen als voorbeeld. De VVD-fractie begrijpt niets van dit antwoord. Beseffen de initiatiefnemers wel welke eisen er gesteld worden aan het veilig produceren van nertsenvoer uit slachtafval en hoeveel maatregelen dit van de leveranciers vraagt? Beseffen zij wel aan welke vergunningeisen dit verbonden is? Denken zij werkelijk dat nertsenhouders in een achternamiddag aan dergelijke vergunningseisen zouden kunnen voldoen? Het getuigt toch wel van cynisme dat zij in de memorie van antwoord uiterst riskante praktijken, zoals die in Oost Europese landen, plotseling een normerend voorbeeld achten voor de Nederlandse bedrijven. Voor de VVD-fractie is een dergelijke reactie op de onoverkomelijke problemen waarmee de nertsensector te kampen krijgt te gek voor woorden. Als dit soort reacties maatgevend zijn, valt ook te begrijpen waarom in andere illusies, zoals die betreffende welwillende banken of de verzekerde uitloopperiode, door de wetgever zo veel geloof worden gehecht. Het is een getuigenis van feitenvrije illusies. Het zegt eigenlijk weinig meer dan dat de wetgever zich nauwelijks heeft willen verdiepen in de gecompliceerde praktijk van een sector als deze. Nogmaals, willen de initiatiefnemers duidelijk maken waarop zij de stelling baseren dat de nertsenhouders zelf wel de nertsenvoeders kunnen bereiden? Of is dit een verkapte uitnodiging aan de nertsenhouders hun activiteiten in Polen voort te zetten? Hoe denkt de minister over deze materie?

Dan heeft de VVD-fractie enkele vragen aan de minister. In de memorie van antwoord geeft de regering een andere opvatting inzake de legitimiteit van de nertsensector dan de initiatiefnemers. De regering geeft te kennen zelf niet uit te gaan van het ethisch beginsel dat het houden van dieren uitsluitend voor de productie van bont ontoelaatbaar zou zijn. De regering blijkt uit te gaan van de grondwettelijk geboden proportionaliteit, dat wil zeggen het afwegen van alle betrokken belangen, dus zowel die van de nertsenhouders, de publieke opvattingen, als het belang van de dieren. Als ik het goed begrijp, dan verkiest het kabinet een beleid, gericht op verbetering van de randvoorwaarden waaronder dieren worden gehouden. In de memorie van antwoord acht de regering de verordening hiertoe maatgevend, en bekrachtigt zij de implementatietermijn van tien jaar. Ze noemt de productschapverordening zelfs een voorbeeld van een sluitende aanpak van het dierenwelzijn in een sector. Het zal de minister niet verbazen dat de VVD-fractie het geheel met de regering eens is. Ook deze fractie gaat uit van proportionaliteit en beschouwt de verordening als een lovend voorbeeld. Dit roept wel de vraag op in hoeverre de regering mee wil gaan in de aanpak van de initiatiefnemers, zowel in het hanteren van het ethisch beginsel als in het loslaten van het beginsel van proportionaliteit. Wil de minister duidelijk maken hoe hij de aanpak van de initiatiefnemers beoordeelt? Hoe staat hij tegenover het ethisch beginsel van de initiatiefnemers? Deelt hij hun stelling dat een verbod op de nertsenhouderij het algemeen belang dient? Doet de initiatiefwet in zijn ogen recht aan het algemeen aanvaarde en grondwettelijk verankerde beginsel van proportionaliteit? En dan de kernvraag. Stel dat de Eerste Kamer de initiatiefwet aanvaardt, hoe denkt de regering deze wet dan ten uitvoer te kunnen brengen? Hoe denkt de regering om te moeten gaan met de schadeberekeningen die het recente LEI-rapport aandraagt? Zoekt de regering daarvoor een redelijke oplossing, een die aansluit op de gangbare ontneming van eigendom, of wacht ook de regering gelaten rechterlijke uitspraken af? Wat staat de regering voor ogen als zich vanuit de Tweede Kamer meer soortgelijke initiatieven aandienen en er dus vaker op grond van ethische afwegingen een eind wordt gemaakt aan de toepassing van proportionaliteit? De VVD-fractie verwacht van de minister een helder antwoord. Immers, niet alleen de nertsensector, maar ook de Nederlandse veehouderijsector in ruimer verband mag toch weten waarop met deze regering kan worden gerekend?

Een andere vraag aan de minister. Stel dat banken niet bereid zijn de sector met financiering te ondersteunen om de welzijnsinvesteringen te plegen of de volle termijn van tien jaren door te komen. Stel dat toeleverende bedrijven in de keten de nertsenhouders niet langer van dienst kunnen zijn. Stel dus dat deze sector door de initiatiefwet getroffen wordt door overmacht. Gaat de regering er dan met de initiatiefnemers van uit dat bedrijven gesloten moeten worden? Of biedt de regering banken, andere bedrijven in de keten en de nertsenhouders in geval van onoverkomelijke problemen een passende oplossing aan? De regering stelt dat bij aanvaarding van de wet de overheid verantwoordelijk wordt voor toezicht en handhaving en tevens dat handhavingmaatregelen afhangen van de omstandigheden per bedrijf. Gaat ook de regering ervan uit dat de bedrijven in volle rust de uitloopperiode van tien jaar moeten kunnen volmaken? Beschouwt de regering sluiting van een bedrijf als gevolg van overmacht als aanvaardbaar? Als dit zo is, hoe brengt de regering dit gegeven dan in evenwicht met de strekking van deze wet?

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter. De fracties van de PvdA, 50PLUS, en D66 – ik spreek ook namens de fractie van D66 – danken de indieners en de minister voor hun komst vandaag naar de Eerste Kamer. Het onderhavige wetsvoorstel is al vele jaren in behandeling en wat deze fracties betreft komen we volgende week met de stemmingen tot een definitieve afronding. Kernachtig komt dit wetsvoorstel erop neer, dat "het houden, doden of doen doden van een pelsdier verboden is". Dit past in een maatschappelijke trend die we in de afgelopen jaren hebben kunnen waarnemen. Zo zijn aan banden gelegd: het gebruik van trekhonden, de vossenfokkerij, het houden van kalveren in kisten, de chinchillafokkerij, dierproeven voor cosmetica, het houden van zeugen aan de ketting, de legbatterij, het gebruik van mensapen voor experimenten en ga zo maar door. In ons land werden tot 1 april 2008 drie diersoorten gehouden voor de bontproductie. Met het sindsdien geldende verbod op vossen en chinchilla's worden anno nu in ons land nog uitsluitend nertsen, die kleine solitair levende roofdieren zijn, voor de productie gefokt. Ook aan het doden van nertsen, uitsluitend voor hun vacht, lijkt na deze behandeling een eind te komen.

Met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt een sector van een bedrijfstak in Nederland verboden. Nederland telt momenteel 170 pelsdierfokkerijen die jaarlijks nog 4 miljoen nertsenpelzen produceren. Nederland is daarmee, na China en Denemarken, in grootte de derde producent ter wereld. Niet alleen in Nederland staat de sector al jarenlang ter discussie. Dat is ook het geval in meerdere Europese landen. In Engeland is de pelsdierhouderij bijvoorbeeld verboden, net als in Oostenrijk, Zwitserland en Kroatië. In andere landen, waaronder Zweden, Duitsland en Italië, zijn dermate strenge nieuwe welzijnsnormen voor nertsen doorgevoerd dat het voor de fokkerij economisch niet langer rendabel is om ze te houden. De facto worden de nertsenfokkerijen hiermee in deze landen afgeschaft.

D66, 50PLUS, en de PvdA staan er in principe achter dat ook in Nederland "het houden, doden of doen doden van een pelsdier" met ingang van 1 januari 2024 wordt verboden en dat heeft ook te maken met de voorzienbaarheid, zoals deze reeds hierboven door mij is weergegeven. En ik wil er geen misverstand over laten bestaan. Ook in deze fracties is er in de afgelopen jaren uitgebreid gesproken over de gevolgen voor de ondernemers, hun gezinnen en hun werknemers. In de afgelopen jaren hebben wij met regelmaat post ontvangen van de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders. We hebben kennisgenomen van de emoties en bezwaren en ook lazen wij argumenten waarom we tegen dit verbod zouden moeten zijn. Ik denk dat niemand staat te juichen dat er op termijn arbeidsplaatsen verloren gaan. Ook wordt er economische en financiële schade geleden. De schattingen over de schade lopen uiteen. Het LEI maakte geactualiseerde schattingen die hoger uitvallen dan de eerder gedane opgave van de indieners en de minister. Graag een reactie van de indieners en de minister op dit punt. Alles bij elkaar gaat het hier om de afweging tussen economische en financiële belangen aan de ene kant en aan de andere kant het maatschappelijke, zo men wil dierenwelzijnbelang. Zijn de ondernemers met de voorgestelde overgangstermijn in staat om ook de laatste investeringen ter verbetering van het dierenwelzijn, uiterlijk 1 januari 2024, geheel af te schrijven? Deze vraag geldt eveneens voor alle eerder gedane investeringen in bedrijfsmiddelen. Graag een reactie van de indieners en de minister.

De maatschappelijke en politieke discussie over het verbod van pelsdieren speelt al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw en komt voor ons en voor de nertsenfokkers niet onverwacht. De overgangsperiode geeft de ondernemers, zo hopen wij, de ruimte om hun bedrijven om te bouwen en daarin nieuwe bedrijvigheid te starten. Samen kunnen ze in de komende periode met de gemeente op zoek gaan naar ruimte in de bestemmingsplannen buiten gebied. Ondanks de gespecialiseerde bedrijvigheid, die de pelsdierhouderij toch is, zijn tal van bedrijven ook in andere sectoren hen voorgegaan. Het is niet voor het eerst dat bedrijven van activiteiten zijn gewisseld. Dat vraagt niet alleen om ondernemerschap en inventiviteit, maar ook om moed!

De PvdA, 50PLUS, en D66 vinden het van groot belang dat er, kijkend naar de resterende groep nertsenfokkers en hun gezinnen, een goede overgangsregeling bestaat. Ook constateren de fracties dat er is voorzien in flankerend beleid. Met de eerste novelle werd een overgangsregeling geïntroduceerd. Daar waar het een mogelijke juridische aanspraak betreft van specifieke groepen nertsenhouders, lazen deze fracties in de nadere memorie van antwoord op stuk nr. 30826 dat de geboden overgangstermijn afdoende is. De inschatting is dat op basis van eerdere wetten en het advies van de parlementaire advocaat de weging positief zal uitpakken. Graag een reactie van de indieners en de minister op dit punt.

De fracties van D66, 50plus, en de PvdA hebben begrepen dat het verbod op het houden van pelsdieren als bedoeld in artikel 2 van het wetsvoorstel een inmenging zou zijn in het eigendomsrecht van een individuele nertsenhouder. Onze fracties hebben ook begrepen dat uit jurisprudentie van het EHRM naar voren is gekomen dat bij de gedeeltelijke intrekking van een vergunning niet de vergunning zelf het eigendomsrecht vormt, maar het achterliggende, met gebruikmaking van de vergunning geëxploiteerde bedrijf. Het intrekken van een vergunning is daarmee te beschouwen als het reguleren van eigendom en niet als het ontnemen van eigendom. Wij horen graag de reactie van de indieners en de minister op deze conclusie.

Voorts kan worden gesteld dat er weliswaar geen sprake is van formele ontneming van eigendom, maar wel van een de facto ontneming van eigendom. De maatregel is dan zo ingrijpend dat er geen zinvolle alternatieve vorm van gebruik overblijft of dat eigendom van elke waarde wordt beroofd. Aangenomen mag worden dat de voor de nertsenhouderij gebruikte opstallen ook voor een ander gebruik geschikt zijn te maken en er kan dan niet gesproken worden over een de facto onteigening. Graag ook de gedachten van de indieners op dit punt. Vooralsnog trekken de PvdA, 50PLUS, en D66 op grond van hetgeen zojuist is gezegd de conclusie dat het verbod op de pelsdierhouderij geen ontneming van eigendom betreft, maar een vorm van regulering van eigendom.

De heer Schaap (VVD):

Voorzitter. Een vraag. Mevrouw Sylvester zegt dat de opstallen ook voor een andere bestemming worden gebruikt.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ja, dat hebben wij gelezen.

De heer Schaap (VVD):

Die tekst heb ik ook gelezen. Mevrouw Sylvester omarmt deze stelling klaarblijkelijk, maar kan zij voorbeelden geven van een dergelijk gebruik?

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik stel voor, dat wij eerst wachten op de reactie van de regering en de indieners op dit punt. Wij hebben gelezen dat er alternatieve mogelijkheden zijn. Tijdens de schriftelijke behandeling hebben wij het hier uitgebreid over gehad, maar ik beluister nu graag eerst wat de minister en de indieners hierover te zeggen hebben.

Veel is tijdens de schriftelijke behandeling van deze Kamer, de indieners en de minister gewisseld over de restwaarde en de pensioenvoorziening. Bij dit laatste wensen D66 en de PvdA stil te staan. In het midden- en kleinbedrijf vormt het bedrijf vaak het pensioen. In dit specifieke geval gaat het om de waarde van het onroerend goed, zo hebben de fracties begrepen, en dit zijn de ontwikkelingsmogelijkheden en mogelijkheden die vergund kunnen worden in het bestemmingsplan buitengebied. Meestal ligt dat in de agrarische bestemming, waardoor de bedrijfshouder een andere activiteit kan gaan ondernemen. Na de beëindiging van de nertsenhouderij zijn de opstallen merendeels van economische waarde voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Kunnen de indieners en de minister hun mening geven over de ontwikkelingen in de markt die zij verwachten? In de nadere brief inzake de voorstellen flankerend beleid lazen de fracties hierover aanvullende mogelijkheden om de pensioenvoorziening in individuele gevallen geregeld te krijgen. Zo kunnen ondergrond en opstallen worden verkocht en kan omzetting in lijfrentepolissen of het rendement van het liquide vermogen dienen als aanvulling op de AOW-uitkering. Hiernaast biedt de fiscale ouderdomsreserve mogelijkheden, net als de herinvesteringreserve. En als de vergunning er niet meer is, ligt de bouwkavel er nog om andere activiteiten te gaan ontplooien. Geurcirkels vallen weg bij het beëindigen van de nertsenhouderij, hetgeen ook mogelijkheden biedt. Hebben de indieners met al deze suggesties de indruk en de overtuiging dat er voldoende mogelijkheden zijn voor de nu nog resterende groep nertsenhouders, zodat ook zij in hun pensioen kunnen voorzien? Is een overgangstermijn van tien jaar voldoende? Graag een concrete reactie van de indieners en van de minister op deze vragen.

De hierboven reeds benoemde nadere brief in het kader van de tweede novelle inzake voorstellen flankerend beleid biedt niet alleen mogelijkheden op het gebied van de pensioenvoorziening, inclusief de hardheidsclausule. Ook met name de teksten over de herinvesteringreserve, de financiën, de fiscale voorzieningen, de sloopregeling en de ruimte-voor-ruimteregeling bieden perspectief. Met name bij de sloopregeling en de ruimte-voor-ruimteregeling kunnen gemeenten faciliteren bij het zoeken naar een nieuwe toekomst. In de eerste termijn van het debat is afgesproken dat met VNG en IPO intensief overleg zou plaatsvinden om concrete potentiële mogelijkheden onder de aandacht te brengen. Kunnen de minister en de indieners aangeven of er overleg is geweest en wat een en ander concreet voor de pelsdierhouders heeft opgeleverd?

D66, 50PLUS, en de PvdA hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in de heroriëntatie van bedrijven. Dat heeft ermee te maken dat we op dit moment praten over pelsdierhouders die hun bedrijf nog niet hebben beëindigd. Veel bedrijven hebben dat in de loop der jaren wel gedaan. Zij kozen voor een nieuwe richting. Deze groep staat bekend als first movers. Kunnen de indieners en de minister aangeven voor welke richtingen deze bedrijven hebben gekozen en hoe het deze bedrijven momenteel vergaat?

Ik kom tot een afronding. Met belangstelling kijken de fracties van de PvdA, D66 en 50PLUS uit naar de beantwoording van de zijde van de indieners en van de minister.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Ik heb nog een vraag aan mevrouw Sylvester. Zij spreekt namens drie partijen, voor een deel namens twee, maar ik heb een vraag over haar eigen partij. Binnen die drie partijen zie ik de PvdA als de partij die het meest oog heeft voor de belangen van werknemers. Mevrouw Sylvester heeft uitgebreid haar zorgen geuit over de vraag hoe het met de werkgevers in de nertsensector gaat. Zij is daarmee bewogen, maar mijn vraag is toegespitst op de belangen van werknemers. Ik heb daarover vragen gesteld aan de indieners. Het antwoord was dat het planbureau niet eens merkt dat die mensen werkloos worden. Deelt mevrouw Sylvester die mening? Vindt zij dat in een onderdeel van dit wetsvoorstel ook iets voor de werknemers moet worden geregeld?

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Dank voor de vragen, want dat biedt mij de gelegenheid de positie van de PvdA in dezen duidelijk te maken. Ik heb overigens gesproken mede namens D66 en 50PLUS, dus vlak die vooral niet uit. De heer Terpstra vraagt naar mijn mening over het in het geding zijn van het werknemersbelang. Dat is volgens mij niet in het geding. Ik heb begrepen dat ruim 600 medewerkers in de kou komen te staan. Daarnaast is er nog de aanpalende en aanleverende sector, dus het gaat niet alleen om de mensen die op fokkerijen werken. Het gaat ook om de industrie er omheen. De heer Terpstra vraagt mij hoe ik dit zie. Wij hebben in onze fractie uitgebreid gesproken over de weging die wij wat dit betreft moesten maken. Aan de ene kant speelt het financieel-economische belang, aan de andere kant het maatschappelijke, dierenwelzijnbelang. Bij ons heeft het maatschappelijke, dierenwelzijnbelang de doorslag gegeven. We praten in Nederland al heel lang over het verbod van pelsdieren. Er is overigens sprake van een afbouwtermijn van tien jaar. We schaffen dit niet van de ene op de andere dag af. Wij nemen daar tien jaar de tijd voor. Dan moet het mogelijk zijn om dit op een adequate en effectieve wijze te doen. Wij vinden dat je niet de ogen kunt sluiten voor wat er maatschappelijk gebeurt. Je kunt niet de ogen sluiten voor wat er in Europa gebeurt. Alles afwegend, zijn wij van mening dat het maatschappelijke, dierenwelzijnsbeleid in dit geval zwaarder telt. Wij hebben er vertrouwen in, gelet op de eerste en de tweede novelle, de overgangsregeling en het flankerend beleid, dat deze kwestie die in eerste instantie arbeidsplaatsen kost, ook weer arbeidsplaatsen oplevert als het gaat om de nieuwe richting die de bedrijven zullen kiezen. Veel bedrijven zijn al gesloten. Ook die mensen zijn weer aan het werk gekomen. Er zijn alternatieven. Wij maken waarschijnlijk een andere weging dan de fractie van het CDA. Wij hebben er vertrouwen in dat de arbeidsplaatsen die verloren gaan opnieuw zullen worden ingevuld, op een duurzame wijze.

De heer Terpstra (CDA):

Ik ben heel blij dat mevrouw Sylvester meer waarde hecht aan het stijgen van de werkloosheid dan de beide indieners.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Dat zijn uw woorden.

De heer Terpstra (CDA):

Ik heb ook begrepen dat zij hier uitgebreid in de fractie mee bezig is geweest, maar de oplossing is eigenlijk dat zij niets voor die groep doet. Heeft daarbij meegespeeld dat mevrouw Sylvester van mening is dat dit voorzienbaar was, dat die werknemers al tien jaar weten dat ze ontslagen zouden worden? Laat de PvdA deze mensen op grond van die overweging in de kou staan?

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik kan wel herhalen wat ik zojuist heb gezegd, maar dat doe ik niet. Ik waardeer collega Terpstra zeer, maar hij wil niet luisteren. Hij laat een andere band in zijn hoofd afdraaien. Wij zullen het op dit punt gewoon niet eens worden. Ik schat in dat de sector voldoende mogelijkheden heeft om die omschakeling in de komende jaren te maken. Blijkbaar heb ik daar meer vertrouwen in dan de heer Terpstra. Hij heeft die mensen al opgegeven, wij niet. Wij hebben er vertrouwen in dat die omwenteling mogelijk is, maar wij kijken ook naar de ontwikkelingen in Europa en de zaken die voor ons liggen. Eerst kwam de eerste novelle, vervolgens de tweede. We hebben een en ander uitgebreid en zorgvuldig met elkaar gewisseld. Het lijkt mij ook nodig dat wij de sector niet langer in onzekerheid laten. Ik stel voor, het debat te vervolgen en volgende week te stemmen. Dan weet iedereen waar hij aan toe is. Dan kunnen we weer verder.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Het debat over het beëindigen van de pelsdierfokkerij heeft een veel ruimere overgangstermijn in beslag genomen dan de meeste wetsvoorstellen die in dit huis behandeld worden. Al in 2002 was er het voornemen van minister Brinkhorst om een einde te maken aan het fokken van nertsen, die de pech hebben over een fraaie vacht te beschikken. Eerder was al het fokken van chinchilla's en vossen verboden. Het eindeloze getreuzel rond het verbod op de pelsdierhouderij was een van de aanleidingen voor de oprichting van de Partij voor de Dieren. Vandaag hebben wij in dit huis opnieuw de kans een wetsvoorstel af te ronden dat aansluit bij de gevoelens van een ruime meerderheid van de bevolking en van de Tweede Kamer die zich schaart achter de stelling dat het fokken en doden van ongedomesticeerde dieren louter voor hun vacht niet van deze tijd en moreel verwerpelijk is. Ik hoop dan ook ten zeerste dat we vandaag voor eens en voor altijd een punt kunnen zetten achter dit langslepende en veelvuldig getraineerde dossier.

Het is teleurstellend dat het uitstel van executie van de wet het leven van zo'n 160 miljoen nertsen kostte. Uitstel dat kennelijk nodig was om via de twee Kamers van de Staten-Generaal een verbod te bewerkstelligen voor een onethische, milieuvervuilende en wrede sector waar al decennialang geen enkel draagvlak meer voor is. Sinds de motie-Swildens c.s. door een Kamermeerderheid in 1999 werd aangenomen, is Nederland nog steeds in afwachting van een verbod. Keer op keer wist de lobby van slechts 200 bontfokkers te winnen van miljoenen Nederlanders die al meer dan twintig jaar willen dat die bedrijven stoppen met het vergassen en elektrocuteren van nertsen. Keer op keer liet de politiek zich voor de kar spannen van een kleine groep lobbyisten, met een enorme vertraging om tot dit verbod te komen tot gevolg. Tussentijds zijn, als een doekje voor het bloeden, welzijnsverbeteringen voorgesteld, verbeteringen die die naam eigenlijk nauwelijks mogen hebben. De Verordening welzijnsnormen nertsen, opgesteld in 2003, bevat als belangrijkste elementen uit het plan van aanpak de verplichting om per leefruimte minimaal één verrijkingsobject (een plankje of een pvc-buisje) aan te bieden, minimale oppervlakte-eisen – een paar centimeter erbij – en compartimenten. Nertsen zouden de gelegenheid krijgen om via een gangetje bij elkaar op bezoek te gaan. Dat is gezellig, maar biedt geen enkele oplossing voor solitair levende dieren. Essentiële welzijnsvereisten, zoals zwemwater en een aanzienlijke leefruimte, kwamen niet eens aan de orde.

Wie stelt dat er al heel veel gedaan is om aan de welzijnsbezwaren tegemoet te komen, geeft daarmee blijk niet op de hoogte te zijn van het natuurlijke gedrag van nertsen en de wijze waarop stereotype gedrag in gevangenschap te voorkomen is.

De bontfokkerij is een uitwas van decadentie, dezelfde decadentie die op dit moment onze aarde uitput. Er is geen enkele rechtvaardiging voor de bontproductie. Dat vindt de overgrote meerderheid van de Nederlanders. Weerloze, kwetsbare dieren worden uitgebuit. Deze levende wezens die de pech hebben een prachtige vacht te hebben, worden in Nederland nog steeds niet beschermd tegen onethisch handelen. De hoge prijzen van dit moment voor pels en de forse vraag vanuit opkomende economieën geven aan dat onze fouten uit het verleden overgenomen worden door de nieuwe rijken die een statussymbool wensen. Ook daarin kan dit wetsvoorstel een keerpunt vormen.

Het was tenhemelschreiend om te zien welke ontwikkelingen zich hebben voorgedaan in de sector. Het door de sector geëiste schadebedrag is in de afgelopen jaren met honderden miljoenen toegenomen. De Boerderij heeft daar een duidelijke verklaring voor. Ik citeer: "(…) vanwege het toegenomen aantal moederdieren en bijbehorende stallen de laatste jaren. Daardoor zit er meer kapitaal in de sector en zullen de sloopkosten hoger zijn. Daarnaast is de waarde van het immateriële recht om nertsen te fokken, gezien de hoge winsten die worden geboekt, fors gestegen." We spreken hier niet over een nooddruftige sector die de dupe wordt van groeiend maatschappelijk besef over wat je dieren wel en niet kunt aandoen, maar van een sector die uiterst berekenend niet alleen geld belangrijker vindt dan het leven en welzijn van dieren, maar die ook alles gedaan heeft om het uitstel dat de politiek hem gegund heeft, te misbruiken voor verdere capaciteitsuitbreiding en daarmee geprobeerd heeft meer publiek geld voor zichzelf op te eisen. Mensen uit de sector en de politiek die zich zorgen maken over de kosten die dit meebrengt voor de overheid, moeten beseffen dat de sector duidelijk bezig is om zo veel mogelijk overheidsgeld de eigen kant op te krijgen.

Het zich bezighouden met een manier van ondernemen die op veel weerstand in de samenleving stuit, moet als ondernemersrisico worden gezien. Je mag verwachten dat er op zeker moment consequenties worden verbonden aan die weerstand in de samenleving. Het is dus onredelijk en onbillijk om te stellen dat elke manier van ondernemen altijd tot achter de komma zou moeten worden gecompenseerd als de overheid er een streep door zet, met inachtneming van een redelijke overgangstermijn. Dat geldt zeker voor de nertsenfokkerij, waarover al decennialang een intensief maatschappelijk debat heeft plaatsgevonden. Niemand kan beweren dat hij niet heeft zien aankomen dat de bevolking het fokken van bont afwijst en dat de volksvertegenwoordiging datzelfde doet, en dat er dus vroeg of laat een streep door zou worden gezet. In 2008 is de laatste vossenfokkerij in Nederland gesloten. Ook het fokken van chinchilla's is al verboden. Een verbod op de nertsenhouderij is de laatste stap op weg naar een compleet verbod op bontproductie in Nederland. Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zwitserland en Kroatië gingen ons voor. Als je als ondernemer je ogen hiervoor opzettelijk sluit, dan is dat je eigen verantwoordelijkheid. Het zou niet passend zijn te zwichten voor de dreiging van schadeclaims, temeer daar de praktijk leert dat de schadeclaims toenemen met de lengte van het uitstel.

De PvdD betreurt het dat het zover gekomen is dat een sanering op korte termijn met een billijke schadeloosstelling bewust is getraineerd. Een veelgehoord argument tegen het verbod is dat de nertsenhouderij zich zal verplaatsen naar het buitenland. Maar zoals ons land ook zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen bij de afschaffing van de kinderarbeid, zal het dat ook doen bij het ongedaan maken van de uitbuiting van dieren; de rest van de wereld kijkt mee! In steeds meer Europese landen liggen initiatieven voor fokverboden klaar. Ze kijken verwachtingsvol naar Nederland. De opgerekte overgangstermijn in de tweede novelle is ons een doorn in het oog. Dat betekent dat er nog meer dieren in een nog langere tussentijd de dood zullen vinden op een zeer wrede wijze. Het gaat nog tien jaar duren voordat er een einde komt aan de barre omstandigheden waaronder de nerts genoodzaakt moet leven. Wij vinden dat jammer, maar wij waarderen de pogingen van de indieners om met een tweede novelle voor eens en voor altijd voor elkaar te krijgen dat de bontfokkerij in ons land tot een einde komt. De PvdD acht de niet-verplichte compensatie van sloopkosten, fiscale voorzieningen en de hardheidsclausule een ruimhartig en meer dan adequaat gebaar en meent dat deze voldoende zekerheid bieden voor de pelsdierhouders in Nederland, die al sinds 1999 een naderend verbod zagen aankomen, maar willens en wetens hebben uitgebreid. Die gok mag niet beloond worden. Mijn fractie wil dan ook van de minister weten op welke wijze het kabinet bereid is om mee te wegen dat er recente uitbreidingen hebben plaatsgevonden, kennelijk met het oogmerk om de schadevergoeding te verhogen. Is het kabinet per direct bereid om een verbod op verdere uitbreiding af te kondigen? Kan de minister in elk geval toezeggen dat nieuwe uitbreidingen niet gecompenseerd zullen worden? Ik verneem graag een reactie.

De PvdD steunt het voorstel dat nu voorligt omdat het belangrijkste is dat het verbod op het fokken van dieren voor hun pels definitief van kracht wordt. In die zin voeren we hier een historisch debat, over een belangrijke mijlpaal in het tot stand brengen van erkenning van het recht van dieren om zonder gevoelens van angst, pijn en stress naar hun aard te kunnen leven. Mijn fractie is de indieners van dit wetsvoorstel zeer dankbaar voor hun noeste arbeid gedurende vele jaren. Wij hopen zeer dat hun inspanningen vandaag eindelijk zullen leiden tot een einde van de bontfokkerij in Nederland.

De heer Schaap (VVD):

In het begin van zijn betoog zei u dat degenen die het niet eens zijn met een verbod op de pelsdierhouderij zich voor het lobbykarretje van de pelsdierhouderij hebben laten spannen. U gaat er dus van uit dat ik met mijn betoog ook gewoon een lobbyist ben voor de pelsdierhouderij.

De heer Koffeman (PvdD):

U legt een heel ander verband. Degene die zich voor de kar van een lobbyist laat spannen, is daarmee niet zelf een lobbyist geworden.

De heer Schaap (VVD):

Ik laat mij voor de lobbykar van de pelsdierhouderij spannen. Dat zei u.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat is mijn indruk, ja.

De heer Schaap (VVD):

Ik wil wel even gesteld hebben dat ik mijn betoog en mijn opstelling in volledige onafhankelijkheid heb gekozen, zonder enige last.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik hoorde in het betoog van collega Koffeman een interessant punt, dat ik eerder al hoorde in het betoog van mijn collega van de PVV. Het gaat om het volgende. De wet gaat in zodra hij is aangenomen. Het verbod is de facto echter pas in 2024 gerealiseerd. In de tussentijd mogen de nertsenhouders geen investeringen meer doen. Die zouden dan immers meegenomen moeten worden in de compensatie. Kan de heer Koffeman hierover nog iets meer zeggen: hoe ziet hij dat voor zich? Hoe kan dit gerealiseerd worden? Dit is op zichzelf een interessant punt.

De heer Koffeman (PvdD):

In de afgelopen paar jaar is het aantal nertsenhouderijen in Nederland verdubbeld, in aanloop naar het verbod. Die verdubbeling is tot stand gekomen met het oogmerk om de schadevergoeding te maximeren. Van een overheid kan redelijkerwijs niet verlangd worden dat zij een aangeboden compensatieregeling verder laat oprekken doordat gedupeerden nog meer schadevergoeding willen. Uit de praktijk op Texel weten wij dat in het kader van een schadevergoeding voor ganzen door boeren gesproken werd over ganzen met gouden voetjes. Het lijkt mij geen goed idee om de nertsen op een soortgelijke wijze niet alleen de oudedagsvoorziening van de nertsenhouders te laten regelen maar ook onevenredig te verrijken.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik heb eerder gehoord dat dit de gedachte is die erachter ligt. Mijn concrete vraag is: hoe wilt u dat realiseren? Wij hebben hier een wetsvoorstel liggen dat hierin niet voorziet. Ik heb gehoord dat de PVV mogelijk een motie indient op dit punt. Ik heb van u nog geen verdere invulling gehoord.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik heb de minister gevraagd of het kabinet bereid is om te komen tot een standstill, een uitbreidingsverbod. Als het kabinet daartoe niet bereid is, zal ik graag de motie van de PVV steunen of daartoe een eigen motie indienen.

De heer Terpstra (CDA):

Ik ben zelf geen jurist, maar ik heb altijd begrepen dat de rechtsstaat er ook toe dient om individuen en kleine groepen te beschermen. U begon uw betoog met de opmerking dat miljoenen mensen het met u eens zijn, terwijl er maar 200 nertsenfokkers zijn, een klein groepje dus. Welke rol speelt het feit dat het om een klein groepje gaat eigenlijk?

De heer Koffeman (PvdD):

Ik heb buitengewoon veel oog voor de rechten van minderheden. De democratie is echter wel degelijk zo ingericht dat je, als een ruime meerderheid van de bevolking wil dat een bepaalde ontwikkeling stopt, gewoon uit moreelethische overwegingen, een kleine groep die vindt dat de ontwikkeling door moet gaan, dan niet zijn gang kunt laten gaan. Elke democratische maatregel zit zo in elkaar en ik wil hierin geen onderscheid maken.

De heer Terpstra (CDA):

Dus als er 1 miljoen nertsenfokkers waren geweest, zou u een ander standpunt hebben? Dat vind ik vreemd.

De heer Koffeman (PvdD):

Nee, dat ziet u verkeerd. Ik zou dan geen ander standpunt hebben gehad. Heel lang was een meerderheid in de Tweede Kamer de nertsenfokkers gunstig gezind, waardoor er geen meerderheid voor een verbod te vinden was. Er was geen enkel begrip – met name voor het CDA is dit heel herkenbaar – voor de moreelethische bezwaren van een minderheid in de Kamer die zei: hier moeten wij toch een keer mee stoppen. Het antwoord was: nee, wij hebben de meerderheid en wij gaan er lekker mee door. Soms wisselen meerderheden. Dat is nu ook gebeurd en ik denk dat dit voor de nertsen een heel goed bericht is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Dank aan de initiatiefnemers voor deze, in feite, drie wetsvoorstellen. GroenLinks is zeer blij dat wij deze wetsvoorstellen vandaag kunnen bespreken. Met anderen in deze Kamer hopen wij dat wij snel tot een besluit en een goede afronding van deze discussie kunnen komen.

De aanleiding is uiteindelijk de nerts, dat dier waarvan in feite al heel lang vaststaat dat het geen dier is dat je in kleine draadgazen kooitjes kunt houden. De nerts is een solitair levend roofdier dat een zeer groot territorium nodig heeft, namelijk zo'n 1 tot 5 kilometer lang, met veel water. Het dier moet kunnen jagen, zwemmen en onderzoeken. Het past gewoon niet om dit dier tot een productiedier te maken dat je in een klein kooitje zet. Dat is uiteindelijk de kern van hetgeen waarover wij spreken. GroenLinks is zeer blij dat de indieners met dit wetsvoorstel aangeven dat er een verbod moet komen; dit kan zo niet langer doorgaan.

Deze discussie loopt al zeer lang, zoals collega's al opmerkten. In 1999 was er een motie. In 2002 was er een beleidsvoornemen van toenmalig minister Brinkhorst. De indieners zijn in 2006 gestart met het wetsvoorstel. Kortom, dit is een jarenlange discussie waarvan iedereen kan voorzien dat het een keer tot een einde gebracht moet worden, dat er eens een punt gezet moet worden. In de kern gaat het in het wetsvoorstel om de vraag of de sector op deze manier met deze productie kan doorgaan. Ik hecht eraan nog eens even te wijzen op de ruime bewijsvoering waaruit blijkt dat het gewoon niet kan. Wij hebben een aantal elementen in de huidige Nederlandse wetgeving opgenomen, zoals het belang van het dier om soorteigen en natuurlijk gedrag te kunnen uitoefenen. Dat is een kernpunt in ons dierenwelzijnsbeleid. Uit veel onderzoek blijkt dat dit ten enenmale onmogelijk is. De nerts kan in kleine kooitjes van 85 x 30 x 45 cm of een nertsbox van 20 x 20 cm zijn soorteigen gedrag niet tonen. De verrijking zoals deze nu wordt voorgeschreven, is volstrekt ontoereikend om hieraan tegemoet te komen. Daarmee zijn cruciale vrijheden van dieren in het geding. Vrijheden die wij hebben vastgelegd, zoals de vrijheid om geen dorst en honger te hebben, de vrijheid om geen fysiek ongerief te ondervinden, de vrijheid van pijn, verwonding en ziekte, de vrijheid van angst, chronische stress en de vrijheid om het natuurlijk soorteigen gedrag te kunnen ontplooien. Hierachter dient een keer een punt gezet te worden. Dit kan zo niet langer doorgaan.

Vandaag staat met name de positie van de individuele nertsenhouders ter discussie. Ik denk dat hier met recht goed naar gekeken is door de indieners van het wetsvoorstel. Ik refereer graag nog even aan de brief die toenmalig minister Verburg in 2010 aan de Tweede Kamer heeft geschreven. Hierin stelt zij dat het in dit geval niet om ontneming van eigendom maar om regulering gaat. Schadevergoeding is dan ook niet per definitie verplicht. Je dient uiteraard naar de omstandigheden te kijken. Verburg stelt de vraag of de inbreuk op de eigendom te voorzien is geweest. Ik ben met haar van mening dat reeds lang voorzien is dat een dergelijk verbod eraan zat te komen, in feite al vanaf 1999. Van belang is de vraag of deze inbreuk het algemeen belang dient. Wij zijn van mening dat dit zeker het geval is. Het is een zeer groot gevoelen onder de Nederlandse bevolking. In feite blijkt dit ook uit de Nederlandse dierenwelzijnswetgeving. Volgens deze wetgeving is dit zozeer in strijd met fundamentele uitgangspunten dat er een punt achter gezet moet worden. Cruciaal is de vraag of er een redelijk evenwicht is tussen het algemeen belang en de bescherming van de rechten van het individu, in dit geval de nertsenfokkers.

Mijn fractie is van mening dat de lange overgangstermijn die via de novelle is ingevoerd, namelijk tien jaar, ingaande op 1 januari 2014, vergaand tegemoetkomt aan de bescherming van de rechten van het individu. Wij zijn dan ook van mening dat het wetsvoorstel redelijk is. Wij begrijpen ook dat dit voor agrarische bedrijven een redelijke en gebruikelijke overgangstermijn is. De indieners hebben gekeken naar de mogelijkheden om bestaande bedrijfsreserves in te zetten voor nieuwe activiteiten en naar de mogelijkheid van de fiscale ouderdomsreserve. Wij begrijpen dat de indieners zeggen dat die mogelijkheden er in voldoende mate zijn. Misschien kunnen ze dat nog eens toelichten. De indieners introduceren een sloopregeling die juridisch verankerd is in de wet. Verder introduceren ze een hardheidsclausule, met name voor ondernemers die dicht bij hun pensioen zitten, ondernemers vanaf 55 jaar.

Alles overziende vinden wij dat de rechtspositie, gezien het flankerend beleid, goed geborgd is. Wij willen nog één zorg uiten. Onlangs was ik in Brabant. Ik hoorde dat er nog steeds wordt uitgebreid. Wij zien het ook aan de aantallen dieren. Er is de laatste jaren gewoon veel uitgebreid. Als er een verbod komt, mag het niet zo zijn dat de Staat door het flankerend beleid inclusief sloopregeling en dergelijke een zeer forse eigen bijdrage moet leveren vanwege uitbreidingen. Deze uitbreidingen vinden plaats terwijl iedereen nu al weet dat dit een sector is die in 2024 moet stoppen. Op verzoek van de sector zelf is een onderzoek gedaan. Naar ik begrijp is een van de uitgangspunten: kijk wat er gebeurt als er volledig gebruik wordt gemaakt van alle afgegeven vergunningen. Wij zouden het vreemd en verwerpelijk vinden als dat de gang der dingen wordt de komende jaren, dus uitbreiden terwijl het voornemen is om te stoppen in 2024. Op dit punt wil ik graag nog enige toelichting, zowel van de indieners als van de regering. Hoe kunnen wij dit voorkomen? Ik sluit mij graag aan bij de vragen die mijn collega's hierover gesteld hebben.

Mijn fractie heeft een duidelijk oordeel. Wij steunen het wetsvoorstel van harte. Wij hopen dit tot een goed einde te brengen.

De heer Schaap (VVD):

Ik heb een juridische vraag. Stel dat een bedrijf een vergunning heeft. Hoe wilt u dan voorkomen dat er van die vergunning gebruik wordt gemaakt?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is inderdaad zeer de vraag of dat kan. Stel dat dit bedrijf dat doet, in de wetenschap dat er een wetsvoorstel ligt volgens welke het bedrijf moet stoppen. Mijn fractie vindt dat er voor uitbreiding dan geen overheidsgeld in het kader van een schadevergoeding beschikbaar moet worden gesteld. Dat zouden wij een heel vreemde gang van zaken vinden.

De heer Schaap (VVD):

Dat morele appel op de nertsenhouders om geen gebruik te maken van vergunninghouders kan ik uiteraard volgen; dat staat u vrij. U zei echter ook dat het verboden moet worden dat er nog uitbreiding plaatsheeft.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nee, dat heb ik niet gezegd. Overigens vind ik dat wel iets wat je zou moeten overwegen. Er mag straks geen extra overheidsgeld ingezet worden voor bedrijven die willens en wetens nog steeds doorgaan met uitbreidingen. Ik vind dat wij daaronder een streep moeten zetten. De sector zou zelf moeten zeggen: nu die duidelijkheid wordt geboden, moeten wij niet gaan uitbreiden. Ik doe in ieder geval een beroep op de sector.

De heer Schaap (VVD):

Wij zijn het dus eens over de stelling dat een vergunning een recht is waarin je niet kunt treden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil dat niet direct met een ja beantwoorden. Ik wil deze vraag graag aan het kabinet voorleggen. Wij zien het in veel sectoren waar het een en ander aan de hand is, bijvoorbeeld bij de intensieve veehouderij. Je moet deze zaak zorgvuldig uitzoeken. Misschien moet je uiteindelijk naar een verbod op uitbreiding toe. Ik weet niet of dat de juiste weg is. Ik hoor de regering daar graag over. In ieder geval mogen wij hiervoor geen geld uitkeren.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

In aanvulling op de vraag van collega Schaap het volgende. Als men een vergunning heeft, kun je niet zomaar zeggen: u kunt geen gebruikmaken van die vergunning. Hoe denkt u uitbreidingen te voorkomen? Ziet u dat als ondernemersrisico?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben heel benieuwd naar het antwoord van de regering. Stel dat er een vergunning is afgegeven. Er komt nu een nieuwe situatie. Dat wil zeggen, als deze Kamer instemt met het wetsvoorstel. Uiteindelijk is er in 2024 dan een verbod op pelsdierhouderij. Werpt dat een nieuw licht op de vergunning, ook op de mogelijke uitoefening van de vergunning? Ik ben heel benieuwd of dat inderdaad het geval is. Hoe kunnen wij mogelijke extra schadeposten voor de Nederlandse belastingbetaler voorkomen? Daarover wil ik helderheid. Ik heb begrepen dat mevrouw Faber een aantal moties op dat punt wil indienen. Wij vinden dat buitengewoon interessant. Ik wacht het antwoord van het kabinet en van de indieners af.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik sluit mij aan bij deze vragen. Ik vind ze van essentieel belang.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.29 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Aan de orde is een brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal houdende prioritaire selectie uit het Werkprogramma 2013 van de Europese Commissie (22112, letters FS).

Ik stel aan de Kamer voor, de lijst van geselecteerde prioritaire dossiers uit het Werkprogramma van de Europese Commissie, conform voorstel van de vaste commissie voor Europese Zaken, vast te stellen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven