Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 23, item 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | nr. 23, item 8 |
Aan de orde is de voorzetting van het begrotingsdebat over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011 (32500-V).
StaatssecretarisKnapen:
Mijnheer de voorzitter. Laat ik allereerst mijn vreugde erover uitspreken dat de Kamer na een aantal jaren, zo merkte ik vanmiddag, weer de gelegenheid heeft gevonden om uitvoerig te discussiëren over het onderwerp dat vandaag op de agenda staat. Voor de Kamer is het een tijd geleden, voor mij is het de eerste keer. Ik waardeer de inbreng van de leden zeer, maar het is straks aan hen om te zeggen of ik goed geluisterd heb.
Het regeerakkoord geeft al aan dat veel nationale onderwerpen internationale onderwerpen zijn geworden. De mondialisering heeft internationale samenwerking binnen onze landsgrenzen gebracht. Daarom is samenhang tussen binnen- en buitenlands beleid harder nodig dan ooit. Ontwikkelingssamenwerking is een onlosmakelijk onderdeel van buitenlands beleid. Ik ben het eens met de fractie van GroenLinks dat Ontwikkelingssamenwerking zich moet aanpassen aan de toegenomen complexiteit van ontwikkelingsvraagstukken. Daar zijn we mee bezig.
De diverse crises waaraan de heer Thissen refereerde, inzake voedsel, energie en klimaat, raken niet alleen ontwikkelingslanden, maar zij raken ook ons. Ontwikkelingssamenwerking is onmisbaar in de aanpak van deze problemen, maar kan dat niet alleen. Er is een integrale benadering nodig, op internationaal niveau, en dat is ook ons belang. Wij willen daarom versterkt inzetten op coherentie, en dat betekent eigenlijk niets anders dan er invulling aan geven dat je je realiseert dat het geen gescheiden werelden meer zijn, maar dat het geïntegreerde vraagstukken betreft, die daar spelen en derhalve automatisch dus ook hier.
Goede bedoelingen zijn voor Ontwikkelingssamenwerking niet goed genoeg. Om effectief te zijn en om draagvlak te houden en waar nodig te herstellen moeten wij ons richten op gebieden waar wij internationaal verschil kunnen maken. Daarmee is dan tegelijkertijd ons belang gediend, niet het platte belang, maar het welbegrepen of het verlichte eigenbelang, zoals dat hier is genoemd, of de extended national interests, zoals de Britten het noemen.
De heer Smaling van de SP-fractie stelde een vraag over dit eigenbelang, maar ik zeg tegen hem dat een moderne aanpak van noodhulp en safety nets en een aanpak gericht op zelfredzaamheid in het nieuwe beleid elkaar niet in de weg staan. Nederland zal net als in het verleden een bijdrage leveren aan door hem genoemde instanties zoals het World Food Program, inderdaad op voorwaarde dat deze de lokale markten en prijsniveaus niet te veel verstoren.
De heer Smaling schetste een tweede spoor, gericht op een integrale benadering van duurzaamheid en productiviteit, met waar mogelijk het benutten van Nederlandse kennis en kunde. Dat is mij uit het hart gegrepen, dat zal hij begrijpen. Ik ben het met hem eens dat beide sporen hun waarde hebben, zij het dat de specifieke inbreng en meerwaarde van Nederland bij het tweede spoor in de ogen van dit kabinet groter is. Dit kabinet zoekt naar een herkenbaar profiel voor Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Een profiel waarmee mensen in Nederland zich kunnen identificeren, gebaseerd op de meerwaarde die ons land kan hebben voor ontwikkelingslanden.
De GroenLinks-fractie vroeg mij naar het belang van draagvlak voor internationale samenwerking. Uit de internationale samenwerkingsbarometer van vorig jaar blijkt gelukkig dat Nederlanders nog steeds welwillend staan tegenover internationale samenwerking. Ik zeg er wel bij dat dit onderzoek ook laat zien dat er een eind komt aan de vanzelfsprekendheid van deze steun. Veel meer dan vroeger zijn er reserves over het belang van ontwikkelingssamenwerking en bestaat er scepsis over het nut en de effectiviteit.
Onderzoek, onder andere vanuit het NCDO, toont aan dat Nederlanders concrete resultaten willen zien. In dit verband is het goed om te refereren aan de inspanningen die mijn voorganger heeft verricht om het zogeheten draagvlakbeleid te vernieuwen. Centraal daarin staat de verschuiving naar burgerschap in relatie tot internationale samenwerking. Je hebt het dan over de verschuiving van het klassieke paradigma van ontwikkelingssamenwerking naar het inzicht dat het hierbij gaat om globaliseringsvraagstukken: problemen daar zijn problemen hier en omgekeerd.
Dit betekent een stevige aanpassing van de koers. Het betekent niet dat alles ineens radicaal anders gaat, dat is een overdrijving en zo is het ook niet. Er is altijd meer continuïteit dan de opwinding van de dag suggereert, en dat is ook goed. Het wordt wel aangescherpt en hier en daar ook stevig aangescherpt en gewijzigd.
De afgesproken bezuinigingen beschouw ik als een kans om het roer daadwerkelijk krachtig om te gooien. Het budget voor ontwikkelingssamenwerking daalt in het lopende jaar met 400 mln. en volgend jaar komt daar nog eens 500 mln. bij. Dat zijn grote bedragen en dat zal aanleiding geven om veel verder te gaan en ook anders te kijken dan je zou doen met een kaasschaaf. In zekere zin helpt dat dus ook.
De GroenLinks-fractie vroeg of ik kan uitleggen dat ontwikkelingslanden de broekriem moeten aanhalen omdat wij hier een begrotingsprobleem hebben. Mijn antwoord daarop is: ja, dat kan. Wij voldoen nog altijd aan de internationaal afgesproken norm van 0,7% van het bruto nationaal product. Dat kunnen weinig landen in de wereld zeggen, al zeg ik erbij dat het er meer worden. Groot-Brittannië is op weg richting de 0,7% en ook België is op die weg. Dan nog zijn de landen die daaraan voldoen nog altijd royaal op twee handen te tellen. Wij hoeven ons daarvoor absoluut niet te schamen.
Er worden ook nog eens vorderingen gemaakt in wat wij vroeger de Derde Wereld noemden. Daar is heel veel aan de hand. Er is een boeiende economische groei en sociale ontwikkeling vast te stellen in landen die wij decennialang niet anders kenden dan als uitzichtloze regio's van ellende. Daar is een hoop aan het veranderen en wij hebben dat te verdisconteren. Een treffend voorbeeld, althans voor mijn generatie, is een land als Bangladesh. Wij kennen dat niet anders dan als een tragisch gebied waar zich af en toe rampen afspeelden die kort in het journaal langskwamen, meestal op zondag omdat er verder weinig nieuws was. Daarna ging je weer over tot de orde van de dag en er gebeurde verder, zo leek het, niets. Bangladesh zit in een fase van economische groei. Het heeft zelfs een eigen sovereign wealth fund en goedkope arbeid verhuist van China naar Bangladesh. Wie had dat twintig jaar geleden kunnen voorspellen? Er gebeurt dus een hoop buiten ons.
Maar goed, keuzen zijn onontkoombaar. Die keuzen komen niet uit de lucht vallen.
De heerThissen (GroenLinks):
Een bezuiniging van 900 mln., waarvan 400 mln. tussen oktober 2010 en januari 2011 en 500 mln. in 2012, maakt toch dat dit kabinet de schijn op zich laadt dat ontwikkelingssamenwerking wel een heel gemakkelijke prooi is: er is geen wetswijziging voor nodig. Als je in de sociale zekerheid een miljard wil bezuinigen, is er een wetswijziging nodig. Stel u maar eens in verbinding met uw collega Paul de Krom over hoeveel moeite hij moet doen om de Wet werken naar vermogen voor het voetlicht te krijgen. Dat wetsvoorstel is er nog steeds niet. Vindt u eigenlijk niet als bestuurlijk verantwoordelijke voor ontwikkelingssamenwerking dat zo'n bescherming van wat is opgebouwd noodzakelijk is? Het percentage van 0,8 is al weer minder dan wat het een aantal jaren daarvoor was. Ik weet dat Pronk ooit gezegd heeft dat hij zich een soort minister in oorlogstijd voelde. Wij waren gidsland en zitten nu op een gemiddelde van de wereld.
Devoorzitter:
Mijnheer Thissen, mag ik u vragen om u een beetje kort uit te drukken?
De heerThissen (GroenLinks):
Wij hebben toch tot 21.30 uur de tijd?
Devoorzitter:
U hebt voor een interruptie maar heel weinig tijd.
De heerThissen (GroenLinks):
Vindt de staatssecretaris niet dat hij als verantwoordelijk bewindspersoon wat meer bescherming nodig heeft in de vorm van wetsbescherming over de inspanningen met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking?
StaatssecretarisKnapen:
De heer Thissen bezigde in zijn bijdrage ook al de term "behoorlijk bestuur". Het is inderdaad zo dat voor bezuinigingen in deze sector geen wetswijzigingen nodig zijn. Wij hebben wel afspraken nodig met internationale partners. Voorwaarde voor deze operatie is dat wij niet tornen aan vastgelegde afspraken en aan afgegeven commitments, waardoor wij het odium onbetrouwbaar op ons zouden laden. Daar is zorgvuldig naar gekeken. Ik kom later te spreken over de medefinancieringsorganisaties waarover onder het vorige kabinet al een bezuiniging was afgesproken. De periode waarin de financiering zou worden voorzien, is toen uitgesmeerd met één jaar, wat een bezuiniging betekent van grosso modo 20%. Daar hebben wij een extra bezuiniging bovenop gedaan van 11%. Dat gebeurde overigens op basis van afspraken die bij alle partijen bekend waren, dat de toezeggingen golden behoudens een begrotingsvoorbehoud. Een aantal internationale toezeggingen zijn steeds gedaan onder een begrotingsvoorbehoud. Alvorens te korten op bepaalde fondsen hebben wij eerst gekeken hoe de fondsen ervoor stonden. Het Global Aids Fund had een toezegging voor een bedrag van 11 mld. en een beschikking over 7 mld. Wij voelden ons vrij om het voorbehoud dat wij hebben gemaakt ten aanzien van dit fonds te materialiseren, omdat de middelen die zij ter beschikking hadden om de planning voor de komende drie jaar uit te voeren gegarandeerd waren. Wij hebben bij die kortingen wel degelijk gekeken of die passend waren, gegeven de verwachtingen en afspraken die er waren. Ik maak het niet mooier dan het is: er is stevig ingegrepen, maar dat is wel zorgvuldig gebeurd.
Dan kom ik op de nadere invulling van die zorgvuldigheid, namelijk de keuzen. Die keuzen komen niet zomaar uit de lucht vallen.
De heerEigeman (PvdA):
De staatssecretaris is begonnen met de uitspraak dat er in de samenleving veel twijfel is over het nut. Dat kan ik enigszins volgen, maar hoe verhoudt zich dat tot een bezuiniging die over twee jaar oploopt tot 900 mln.? Is dat voldoende om mensen opnieuw te overtuigen van het nut? Dat lijkt mij een vreemde redenering. Volgens mij zijn er andere dingen nodig als je de effectiviteit wilt verstevigen. Misschien heb je dan nog wel meer geld nodig.
StaatssecretarisKnapen:
Het lijkt mij een heel sterke kwestie van achteruitvoetballen als je denkt alleen met bezuinigingen de steun voor ontwikkelingssamenwerking te kunnen vergroten. Je kunt dan immers bezuinigen tot je niets meer doet. Dan is het thema ook van tafel. Het gaat erom te proberen te laten zien waar de meerwaarde ligt, waar je het verschil kunt maken. Het gaat erom waar het mogelijk is om de meerwaarde te herkennen, die naar vermogen te meten en vervolgens ook zo te presenteren dat mensen zich ermee kunnen identificeren. Ik kom daarop straks terug. Vandaar dat wij een vrij stevige strijd aangaan met de enorme versnippering van de budgetten. Door meer middelen op minder doelstellingen in te zetten, is het mogelijk om aan het einde van de rit te laten zien of je een verschil hebt gemaakt, tot op welke hoogte je een verschil hebt gemaakt en waar je onderweg kunt bijsturen. Wij moeten beter zicht krijgen op de dingen die wij doen. Wij moeten af van de vele dingen die in versnipperde mate gebeuren. Door die versnippering bereiken wij met dit soort rapporten eigenlijk ook niemand.
De heerEigeman (PvdA):
Het blijft merkwaardig dat de staatssecretaris gelooft dat een kale bezuiniging kan bijdrage aan het versterken van het draagvlak. Ik geloof daar helemaal niets van. Ik vind het een veel te gemakkelijke redenering. Net als de redenering: de samenleving wil minder ontwikkelingssamenwerking, dus wij gaan van 0,8% naar 0,7%. Dat helpt om de geloofwaardigheid op te bouwen, is dan de redenering. Ik zie dat niet.
StaatssecretarisKnapen:
Laat ik het anders proberen. Er zijn enkele landen in de wereld die de internationaal afgesproken norm van 0,7% halen. Dat zijn er zes, met een beetje positief rekenen. Wij zaten op 0,82%. Er zijn een paar dingen aan de hand. Aan de ene kant een groeiende scepsis over het nut van ontwikkelingssamenwerking. Aan de andere kant de groeiende noodzaak om te laten zien wat wij doen. Tegenover een sceptischer publiek stellen wij vast internationaal betrouwbaar te willen zijn. Dat zijn wij als wij ons houden aan de afspraak van 0,7%. Daarvan wijken wij niet af, al gaan wij terug tot een percentage waarvoor wij ons in de wereld niet hoeven te schamen. Bezuinigen is niet de methode om draagvlak te winnen. Dat ben ik eens met de heer Eigeman. Daarom dat wij vervolgens ervoor zorgen, door het harder, strakker en gedisciplineerder kiezen van landen en thema's, met meer middelen minder gebieden en thema's te bestrijken. Wij proberen daarbij focus aan te brengen. Door focus proberen een verschil te maken en meerwaarde te creëren, is in vele delen van de samenleving een normaal proces. Vervolgens proberen wij met deze methode te laten zien dat wat wij doen wel degelijk bijdraagt, effect sorteert en ook voldoende identificeerbaar is voor degenen die de middelen opbrengen, namelijk de Nederlandse belastingbetalers. Het gaat om twee stappen: niet meer doen dan nodig is, maar absoluut ook niet minder doen dan nodig is én wat je doet zo inrichten dat je de voorwaarden creëert om straks te kunnen laten zien dat het tot iets leidt. Daarmee is niet gezegd dat vroeger alles tot niets leidde. Begrijp mij goed. Dat is het laatste dat ik zou willen. Wij hebben nu eenmaal, dringender dan tot nu het geval is geweest, nodig dat wij kunnen laten zien dat het werkt. Dat is in een aantal landen het geval. Daar zijn wij ook mee bezig.
De heerDe Graaf (VVD):
Een interessant betoog van de staatssecretaris. Kunnen wij niet simpelweg zeggen dat de bezuiniging natuurlijk nooit kan dienen voor het vergroten van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking? Die bezuiniging is gewoon ingeboekt omdat er door dit kabinet 18 mld. moet worden bezuinigd. Er is wel draagvlak in het geding. Dat is draagvlak van politieke partijen, die menen dat zij door op ontwikkelingssamenwerking zwaar te bezuinigen meer kiezers kunnen halen. Dat is ook draagvlak, maar niet het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking.
StaatssecretarisKnapen:
Dit kan een welhaast scholastisch debat worden. De andere kant van het verhaal is immers dat als burgers zien dat het beter gaat in een aantal landen waar het vroeger beroerd ging, het bewustzijn afneemt van de urgentie om hiervoor middelen vrij te maken. Tien jaar geleden zouden wij het vanzelfsprekend vinden om ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen beschikbaar te stellen voor het achterland van Turkije. Nu is dat min of meer uit den boze geworden. Men ziet dat steden als Istanbul, Ankara en Izmir dynamische centra van ontwikkeling geworden zijn die royaal met onze centra kunnen wedijveren. Dat speelt dus wel degelijk ook een rol.
Het gaat bij ontwikkelingssamenwerking dus niet alleen meer om hulp. Het gaat, zoals de heer Eigeman met zijn voorbeeld over de Molukken aangaf, om partnerships tussen overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Het gaat ook over problemen die in elkaar overlopen en waarop geïntegreerde antwoorden nodig zijn. Bovendien zijn wij er inmiddels van doordrongen dat van buitenaf opgelegde, kant-en-klaaroplossingen simpelweg niet werken. Het is van groot belang, de lokale context goed te kennen. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid schreef dat ook in zijn rapport. Voor het aanpakken van zulke kwesties is ruimte nodig. Die creëren wij op twee manieren: minder thema's, minder landen.
Bij het bepalen van de keuzes zijn de Millenniumdoelen leidend en wat in het jargon Global Public Goods heten. Daarover geen misverstand. Er zijn twee belangrijke criteria voor de keuze van de speerpunten in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. De ene is de relevantie voor armoedebestrijding, economische groei en daarmee zelfredzaamheid. Het is goed om die vast te stellen, zo zeg ik tegen de heer Smaling. Het andere criterium, zo zeg ik tegen de heer Eigeman, is het strategisch belang voor Nederland.
Seksuele gezondheid valt onder de Millenniumdoelstelling 5, het terugdringen van moeder- en kindsterfte, en is daarom ook een van de speerpunten. Op dit terrein blijven de resultaten achter en beschikt Nederland over internationaal erkende deskundigheid. Wij worden er steeds om gevraagd.
Op internationaal en lokaal niveau zijn wij in staat, problematieken aan de orde te stellen en andere donoren hiervoor te mobiliseren. Zo willen wij werken, ook bij de economische speerpunten. Voedselzekerheid, Millenniumdoelstelling 1, is niet alleen een lokaal probleem, er zijn ook regionaal, nationaal en internationaal oplossingen nodig. Ik noem de coherentie. Dat geldt ook voor water, Millenniumdoelstelling 7. Tussen water en voedselzekerheid bestaan weer allerlei dwarsverbanden. Het is ook duidelijk dat veiligheid en rechtsorde in fragiele staten eenzelfde samenhangende aanpak vergen. Anders gezegd, onze vier speerpunten zijn direct verbonden met zowel de Global Public Goods als de Millenniumdoelstellingen en dwingen ons om meer werk te maken van coherentie. Global Public Goods zijn, zoals ik al zei, ook een eigen belang. Stabiliteit, voedselzekerheid, klimaat, energie, grensoverschrijdende criminaliteit, het zijn allemaal vraagstukken die inderdaad geen grenzen kennen. Alleen al daarom, zo zeg ik tegen de heer Eigeman, heeft groepsegoïsme als zodanig geen enkele zin. Zo interpreteer ik hem overigens ook.
In reactie op een vraag van de PvdA-fractie, over het belang van de rechtsstaat, het volgende. De Nederlandse inzet op de rechtsstaat krijgt in de komende jaren vooral vorm binnen deze vier genoemde speerpunten. In de meerjarige strategische plannen, die door de ambassades in de partnerlanden in de komende maanden worden opgesteld, zal duidelijk worden hoe deze inzet concreet vorm zal krijgen. Ik verwacht dat problemen als gevolg van een gebrekkig functionerende rechtsstaat binnen alle thema's belangrijke belemmeringen zullen vormen voor resultaten en dus ook aanleiding zullen geven tot extra inspanningen op dit gebied. Goed bestuur, rechtsstaat en rechtszekerheid zijn elementen die als een conditio sine qua non gelden zodra je iets wilt doen op het gebied van voedselzekerheid op lokaal of regionaal niveau.
Bezuinigd wordt er vooral op sociale sectoren. Denk daarbij aan onderwijs en gezondheidszorg. Deze bezuinigingen betekenen overigens niet dat we geen waarde zouden hechten aan deze onderwerpen. Zonder posterioriteiten zijn er echter geen prioriteiten, want dat zou een beetje laf zijn. Op deze terreinen is ook wel sprake van kluitjesvoetbal of van donoren die simpelweg meer kennis hebben dan wij. Bovendien passen deze bezuinigingen in het streven om de focus te verleggen naar productieve sectoren.
Betekent dit de verwaarlozing van de sociale dimensie, zoals de heren Eigeman en Thissen hebben gesuggereerd? Nee, daar is geen sprake van. De verhouding tussen uitgaven in de sociale sectoren en in de productieve sectoren is volgens de WRR op dit moment ongeveer 75/25. Volgens ons het ligt het wat genuanceerder. De verhouding is ongeveer 60/40 tussen sociaal en productief. Wij verschuiven dat. Tegen de heer Smaling zeg ik ter verduidelijking het volgende: als je het verschuift, en je je ondertussen wel degelijk ook wilt blijven richten op onderwijsactiviteiten, gaat het om investeringen in relevante curricula. Het vasthouden of zelfs verbeteren van het huidige niveau van sociale diensten vergt namelijk een sterkere basis, en daar hoort bijvoorbeeld goed beroepsonderwijs bij dat is gericht op de thema's die je belangrijk vindt.
De heerThissen (GroenLinks):
Tot hoever gaat u tussen sociale en productieve sectoren schuiven?
StaatssecretarisKnapen:
Wij hebben geen vast getal geprikt – dat valt alleen al op aan de discussie die wij hebben gevoerd met de WRR over de vraag of het aandeel 60 of 75 is – omdat er sprake is van een grijze ruimte waarbij men zich kan afvragen: waar wordt sociaal economisch en waar wordt economisch sociaal? De discussie over de vraag of onderwijs niet ook "een bijdrage is aan", leidt dan al snel tot het nader differentiëren van welk type onderwijs wordt bedoeld. Hebben we het over beroepsopleidingen in de mbo-sector of hebben we het over investeringen in lager onderwijs? Als we echter de definitie van de WRR zouden aanhouden, zouden wij rond fiftyfifty uitkomen. In onze eigen definitie zou het ook van 60/40 40/60 kunnen worden. Ik hoop dat de heer Thissen het mij niet kwalijk neemt dat ik het lastig vindt om mij op een precies percentage vast te leggen, omdat het een schijnzekerheid suggereert die wij niet kunnen garanderen.
De heerThissen (GroenLinks):
Is de staatssecretaris het wel met mijn fractie eens dat investeren in goed onderwijs een conditio sine qua non is om de productieve sector van een land en het vrije ondernemerschap te stimuleren?
StaatssecretarisKnapen:
Zeker. Bij investeringen in onderwijs gaat het om diverse type investeringen. Ik sprak over wat meer toegepaste investeringen in onderwijs en over wat meer toegepaste investeringen in beurzenprogramma's. Bijvoorbeeld lagere scholen horen er ook bij – wij doen het nodige op het gebied van onderwijs – maar de vraag is: wie gaat zich waar nader op concentreren? Ik zal een voorbeeld geven. Ik was onlangs in Rwanda, waar Nederland tamelijk actief is op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Wat onderwijs betreft, met name lager onderwijs, kijkt men in dat land niet meteen naar ons. Als ze naar ons kijken, gaat het om dingen als voedsel, voedselzekerheid, de kwaliteit van voedselproductie, investeringen in rechtsorde. Wat onderwijs betreft zijn ze gericht op landen als Singapore – dat zou je twintig jaar geleden ook niet hebben gezegd – waar ze nogal wat capaciteit van krijgen. Op het gebied van ICT zij ze gericht op India, waar ze nogal wat aan ontlenen en van kopen. Op het gebied van onderwijs, met name lagereschoolonderwijs, zijn ze ook gericht op landen als Engeland. Engeland doet heel veel op dat gebied. Het maken van keuzes wordt logischerwijs dus niet alleen geprikkeld door hetgeen waarvan wij denken dat wij er goed in zijn, maar ook door hetgeen zij eerder aan ons vragen dan aan andere landen. Dat is de achtergrond.
De heerEigeman (PvdA):
Ik hoor de staatssecretaris meer aandacht geven aan de samenhang dan ik in eerdere stukken heb gelezen, maar hij gebruikt zelf het woord kluitjesvoetbal. Hij komt met een voorbeeld waaruit blijkt dat men op onderwijsgebied minder naar ons kijkt. Naar mijn idee heeft juist het ontbreken van een samenhang in de aanpak met andere landen, veel verwarring gesticht. Ik kan mij voorstellen dat je zegt: Nederland doet dat niet meer, Nederland is beter in andere dingen. Nederland heeft echter wel het belang te onderkennen dat ik in mijn verhaal al heb aangegeven: heel veel aandacht besteden aan water, maar geen aandacht besteden aan goed bestuur, goede basisopleidingen en goede basisgezondheidszorg, is goed geld naar kwaad geld gooien.
StaatssecretarisKnapen:
Daarmee ben ik het helemaal eens. Met betrekking tot de arbeidsverdeling komt de samenhang om de hoek kijken: wie doet wat? Als je actief wordt op een terrein terwijl op allerlei andere terreinen die er ook toe doen, verder helemaal niemand aanwezig is, heb je een probleem. Dan is het probleem vervolgens: wat gaan we doen? Kunnen we er überhaupt iets doen? Maar die samenhang hoort erbij, want het heeft weinig zin om in een land actief te zijn op een bepaald thema, terwijl in dat land al het andere wordt verwaarloosd. In de regel ben je dan op bezoek in een fragiele staat.
De heerKuiper (ChristenUnie):
Het is natuurlijk belangrijk dat wij overal actief blijven in de civiele sfeer. Ik heb het voorbeeld genoemd van de Verenigde Staten, waar "leading through civil power" een belangrijk leitmotiv is. Zou de staatssecretaris kunnen aangeven hoe zijn beleid zich verhoudt tot dat beleid? Het zou bijvoorbeeld betekenen dat de Amerikanen of de Britten bepaalde dingen overnemen, omdat zij inzetten op civil power. Wij willen er echter ook graag expertise in behouden. Wij willen niet graag dat sociaal of intellectueel kapitaal wordt vernietigd, omdat wij ons uit bepaalde sectoren terugtrekken. Wellicht kunnen maatschappelijke organisaties een belangrijke inzet blijven leveren op die gebieden waarvan de overheid zegt dat zij daar wat minder in zal investeren. Er is dus nog wel een bandbreedte aan mogelijkheden. Ik zou die graag wat verkend willen hebben.
StaatssecretarisKnapen:
Op de vraag van de heer Kuiper kom ik straks terug. Ten aanzien van de landenkeuzes is het wellicht goed om een misverstand uit de wereld te helpen, namelijk dat Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zich zou beperken tot de landen waarop wij onze focus zouden willen richten. Bilaterale programma's op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking beslaan alles bij elkaar een bedrag van 980 mln., zeg maar een miljard. Tel hier nog wat dingen bij op zoals een stabiliteitsfonds, noodfonds, mensenrechtenfonds, en splits dat uit naar landen, dan kom je op zo'n kleine 200 mln. meer uit. Maar gemakshalve ga ik uit van een miljard. De totale uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking bedragen 4,5 mld. en volgend jaar, afhankelijk van het bnp, 4,1 mld. à 4,2 mld. Dat betekent dat wij voor heel groot deel participeren via internationale fondsen, multilaterale organisaties of multidonorfondsen zoals het Global Aids Fonds, een fonds waarin statelijke en niet-statelijke actoren zoals de Gates Foundation samenwerken.
Dergelijke participaties beperken zich uiteraard niet tot die vijftien landen; dat zou ook curieus zijn. Die fondsen doen het werk in de gebieden waarvan zij denken dat hun expertise het verschil zou kunnen maken. Wij kunnen niet op hun stoel gaan zitten en doen alsof wij die expertise hebben. Wij dragen het geld nu juist aan hen over, omdat zij ter zake kundig zijn van dat onderwerp of die regio. Hetzelfde geldt voor de ngo's en de medefinancieringsorganisaties: wij kunnen niet op hun stoel gaan zitten om vast te stellen wat wijsheid is om te doen, gegeven hun expertise, netwerken, traditie en ervaring. Destijds, in het laatste programma, hebben wij met hen afgesproken dat zij actief zouden zijn in een bepaald percentage van de landen waarmee Nederland ook bilaterale programma's had; dat zijn er 33. Zij hebben zich daaraan gecommitteerd, dat vonden zij ook geen probleem. Het gaat om een groot aantal landen. Overigens doen zij vele dingen op andere gebieden en in andere landen en dat blijft zo. We moeten deze dingen wel uit elkaar houden, anders kan het misverstand ontstaan dat wij overal "kiss and goodbye" zouden zeggen, maar daarvan is natuurlijk geen sprake.
Ik kom op de onderwerpen economische groei en zelfredzaamheid, waarover vanmiddag uitvoerig is gesproken. Deze krijgen in het beleid meer nadruk. Dat betekent concreet dat wij ons meer zullen richten op marktinstituties en ondernemerschap. Daarin spelen private partijen een belangrijke rol. Binnen het budget komt dus meer ruimte vrij voor samenwerking met het bedrijfsleven, publiek-private partnerschappen, de ontwikkeling van de financiële sector en het bevorderen van duurzame productieketens. Daarbij heeft steeds de primaire aandacht – want dat is onze verantwoordelijkheid – het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het initiatief voor duurzame handel, dat vrij recentelijk in Nederland is gestart, is een voorbeeld van dat duurzame, maatschappelijk verantwoorde ondernemen, dat tot nu toe een groot succes is.
De heer Eigeman vroeg of zelfredzame burgers van Mali, Congo of Guatemala bonnetjes moesten gaan sparen, die ze bij Nederlandse bedrijven zouden moeten besteden. Ons antwoord is: nee. Het gaat om het lokale ontwikkelingsbelang. Het gaat niet om het Nederlandse bedrijfsleven; vanuit mijn portefeuille is dat een middel, geen doel.
De heerSmaling (SP):
Voorzitter. De staatssecretaris noemt een programma dat eigenlijk net is gestart en zegt daarvan dat het een succes is. In het kader van effectiviteit is dat een heel interessante opmerking. Kan de staatssecretaris aangeven waarom dit nu al een succes te noemen is?
StaatssecretarisKnapen:
Dat is juist, het bestaat pas anderhalf jaar. Gij zult de dag niet prijzen ... Bovendien heeft het nog een hele weg te gaan. De heer Smaling is hiervan vanwege zijn expertise ongetwijfeld beter bewust dan de meesten van ons, maar het programma is begonnen als een ogenschijnlijk curieuze grap, twee of drie jaar geleden: geen foute chocoladeletters kopen, omdat de cacao daarin is verworven, verkocht en verhandeld op een wijze die je niet maatschappelijk verantwoord kunt noemen. Welnu, deze ogenschijnlijke grap van Oxfam Novib is een doorslaand succes geworden, want het bedrijfsleven – met welke motieven ook; daarin ben ik in eerste instantie zeer praktisch en interesseert dit mij minder – had snel begrepen dat dit voor zijn consumenten interessant zou kunnen worden. Een jaar later konden we vaststellen dat 94% à 96% van alle chocolade die rond november in de schappen lag, gegarandeerd uit de duurzame keten kwam. Ik ben maar zo vrij geweest om dat een succes te noemen, hoe klein het ook was. Maar het was interessant.
Overigens is het van belang om deze nieuwe thema's en aanvliegroutes met andere partijen vorm te geven. Daarbij horen ook kennisinstellingen. Ontwikkelingssamenwerking staat namelijk niet op zichzelf; ze is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, trouwens ook van andere departementen. De inzet van de gehele overheid – in het jargon "the whole of government approach" – is nodig voor een coherent en geïntegreerd beleid. Lang, misschien te lang, vormde ontwikkelingssamenwerking een eigen wereldje. Iedereen is er al enige tijd van overtuigd dat dit anders moet en ook wij werken daaraan. Ik heb recentelijk een opvolger van de eerste notitie naar de Tweede Kamer gestuurd, de zogenaamde Focusbrief. Ik ken de opvattingen van de Tweede Kamer over deze brief nog niet, want er was nog geen gelegenheid om daarover met de Tweede Kamer te debatteren. We hadden het over het bilaterale kanaal. Het voorstel is om terug te gaan van 33 naar 15 partnerlanden. Bij deze keuze is onder meer rekening gehouden met een perspectief op resultaten, het inkomens- en armoedeniveau, de mogelijkheden om hetgeen wij te bieden hebben, de speerpunten, vorm te geven in relatie tot de vraag die daar leeft, en de kansen en belangen van andere betrokken vakdepartementen.
Uit al deze criteria is een landenlijst gekomen die wij in drie categorieën hebben verdeeld: de categorie "lage inkomens", de categorie "fragiele staten" en de categorie van landen die op een laag niveau zitten, maar een gezonde economische groei vertonen. In reactie op wat de heer Thissen zei, die het afvallen van Congo niet zo logisch vond, lijkt het me goed om vast te stellen dat wij wel degelijk actief blijven in de Grote Merenregio. Gezien het belang voor de regionale stabiliteit, stellen wij voor om naast in Rwanda en Burundi, actief te blijven in het oosten van Congo, met centrale middelen zoals die uit het Stabiliteitsfonds. Hier ziet men weer de scheiding tussen partnerschapslanden via een bilateraal programma en de regionale fondsen. Hiervoor hoeft Congo geen partnerland te zijn. De toegevoegde waarde van het ontwikkelingssamenwerkingsprogramma via een partnerland en de overheid van Congo is beperkt; daarom hebben wij deze keuze gemaakt.
Maar voor alle duidelijkheid, dit betekent niet dat wij stoppen met humanitaire hulp, bijvoorbeeld voor slachtoffers van geweld. Ik was zelf in het dramatische kamp van Justine Masika, die slachtoffers van seriële verkrachtingen opvangt, vrouwen die worden verstoten door hun gemeenschap. Zij heeft twee jaar geleden in Nederland de Mensenrechtentulp gekregen. Zij staat nog steeds – zoals wij dat zouden zeggen – met haar poten in het bluswater. Er is dus geen sprake van dat wij met dat soort activiteiten zouden stoppen. Dat is iets anders dan het bilaterale programma. Ook via het Mensenrechtenfonds en het multilaterale kanaal blijven wij betrokken.
De heerThissen (GroenLinks):
Voorzitter. In die zin erkent de staatssecretaris de vraag van vele leden, namelijk dat wij blijven streven naar samenhang in de regio, dus de regionale aanpak? Dus ook al is een land geen partnerland meer, dan toch worden daar de ogen niet voor gesloten, en blijven wij via andere partners werkzaamheden verrichten voor dat niet-partnerland?
StaatssecretarisKnapen:
Het antwoord is "ja".
Wij hebben dus ook niet, zoals de heer Smaling suggereerde, geblinddoekt met vijftien pijltjes naar de kaarten van Afrika en Azië op een dartbord gegooid. Wij hebben geprobeerd om zorgvuldig een aantal indicatoren naast elkaar te zetten en een afweging te maken. Het is uiteindelijk altijd een afweging, want het is geen wiskunde. Zoals aangegeven, betekent beperking van het aantal landen niet dat wij zomaar wegwandelen uit landen. Het is geen "kiss and goodbye". Er is sprake van transitie, van een ordelijke overdracht. Daar waar het landen betreft die het steeds beter doen, hopen wij dat de verbindingen die wij hebben aangebracht van dien aard zijn dat zij evolueren in de richting van wederzijds profitabele economische relaties. Dat is uiteindelijk wat iedereen wil bereiken, dat het die landen goed gaat. Wij willen dat het die landen zo goed gaat dat zij geen ontwikkelingsmiddelen meer nodig hebben en toch met ons in verbinding blijven, zoals veel landen met ons in verbinding blijven.
De heerKuiper (ChristenUnie):
Ik heb een heel basale vraag: waarom moesten het vijftien landen worden? Dat is minder dan de helft van 33. Waarom zijn het er vijftien geworden en niet bijvoorbeeld twintig?
StaatssecretarisKnapen:
In het regeerakkoord wordt verwezen naar het WRR-rapport als een leidraad. In het WRR-rapport wordt een aantal van tien genoemd. Wij vonden het, gegeven alle indicatoren die wij op een rijtje hebben gezet, onverantwoord om in zo'n korte tijd zo'n sprong te maken. Wij hebben ernaar gestreefd om zover als mogelijk die richting uit te gaan, maar niet verder. Het hadden er ook dertien kunnen zijn aan het eind van de rit, als wij nog wat steviger hadden aangezet. Het hadden er ook zestien kunnen zijn.
In de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking staat overigens ook dat wij haakjes zetten rondom Noord-Afrika en het Midden-Oosten, omdat daar heel veel aan de hand is. Wij trekken ons terug uit Egypte. Wij deden daar niet zo veel. Het betrof alles bij elkaar een bedrag van 7 mln. à 8 mln. Het was niet dat je zegt: hier maken wij het verschil. Wij hebben besloten om daar weg te gaan omdat wij het prematuur vinden om nu te besluiten om voor langere tijd in dat land te gaan zitten en niet in een ander land in het Midden-Oosten. In de eerste plaats is daar op dit moment te veel aan de hand, in de tweede plaats komen er te veel geïmproviseerde programma's langs en in de derde plaats is de Europese Unie bezig met een grootscheeps programma. Wij willen even wachten tot het stof wat is neergedwarreld en wij beter zicht hebben op waar wij voor een langere termijn kunnen gaan zitten. Dit om het getal vijftien een wat nadere inkleuring te geven.
De heerKuiper (ChristenUnie):
Tien is heel streng. Vijftien is nog steeds streng en bovendien minder dan de helft. De staatssecretaris zegt dat er ook haakjes worden gezet rondom gebieden. Betekent dit dat er nog ruimte is? Zegt hij dat wij de relatie met een aantal landen niet onmiddellijk kunnen verbreken, dat wij vijf jaar nodig hebben voor een uitfasering en dat wij het misschien in die tijd niet eens redden als wij geen opgebouwde resultaten willen vernietigen? Is dat denkbaar in zijn beleid?
StaatssecretarisKnapen:
Wij hebben een transitiefaciliteit. Enkele landen zijn al op de lijst daarvoor gezet. Vietnam is een voorbeeld. Dat kent een geweldige economische groei, maar komt van een laag niveau. Als deze groei zich voortzet – alle voortekenen wijzen daarop – kan de ontwikkelingsrelatie met dit land snel worden uitgefaseerd. Daar hebben wij een transitiefaciliteit voor. Het is heel goed denkbaar dat bij die vijftien landen ook landen zitten die heel snel van een ontwikkelingsrelatie naar die transitiefaciliteit migreren. Dat kan dus.
De heerKuiper (ChristenUnie):
Houdt de staatssecretaris nog een buffer aan? Is het denkbaar dat wij over vijf jaar concluderen dat Nederland met vijftien landen een relatie heeft opgebouwd en daarnaast nog relaties heeft met een aantal andere landen die wij niet in de steek wilden laten, omdat dit hoorde bij het feit dat wij in het verleden onze hand hebben uitgestoken naar bepaalde landen?
StaatssecretarisKnapen:
De term "in de steek laten" suggereert dat er in die landen niets gebeurt en dat wij desalniettemin wegwandelen. Zo hebben wij er niet naar gekeken. Wij bekijken of er andere landen zijn die daar actief zijn of actief willen worden. Deze discussie speelt in een aantal landen. Er zijn ook landen die in de keuze die zij aan het maken zijn, accenten willen leggen op bepaalde landen. Daardoor kun je in het kader van wat is afgesproken in de verdragen van Accra en Parijs over de arbeidsverdeling de daad bij het woord voegen. Dat is dus niet in de steek laten, maar overdragen. Soms is het uitfaseren en soms integreren in andere programma's.
De Europese Unie is op dit moment bezig met een vrij grootschalig programma voor Noord-Afrika. Onze stelling is dat wij wat multilateraal en zeker wat Europees kan, Europees moeten doen. Wat vervolgens bilateraal nog nodig is, moeten wij bilateraal doen. Er zijn dus heel veel tussenvormen. Ons doel is echter wel het reduceren van het aantal landen. Het is bekend hoe dat gaat, iedereen heeft natuurlijk wel een of twee landen in het vizier waarvan hij het jammer vindt dat er bepaalde dingen niet gebeuren. Dan krijg je heel snel weer heel veel landen en blijft er van de focus, dus van de hele achterliggende gedachte, minder over dan de bedoeling was. Wij willen immers over een paar jaar laten zien dat wij enige resultaten hebben geboekt in die landen.
Diverse woordvoerders hebben gesproken over het aandeel in de multilaterale fondsen. Het aandeel van 3% dat wij hebben in de Wereldbank blijft. Wij verminderen ons aandeel in de Wereldbank niet. Wij zijn een land met een lange traditie van multilateralisme. Wij hebben belang bij goed functionerende internationale instellingen. De Wereldbank is een internationale instelling van betekenis. Dat hoort bij de wijze waarop wij ons verdragen in de internationale betrekkingen. Door ons aandeel in de Wereldbank kunnen wij bovendien invloed uitoefenen op hetgeen de Wereldbank doet en laat. Wij hebben het niet voor het zeggen, maar wij kunnen invloed uitoefenen. Dat helpt op bepaalde momenten wel degelijk.
Wij hebben overigens geen voorkeur voor multilaterale instellingen boven allerlei andere activiteiten. Er zijn fikse verminderingen van afdrachten aan multilaterale organisaties, met stevige bedragen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het commitment met sommige internationale organisaties van dien aard was en is dat wat langer nodig is om een contributie af te bouwen, te reduceren. In het afgelopen najaar kon dat niet, maar wij zijn er nu mee bezig. Wij geven dus geen voorrang aan multilateralisme, maar het is een belangrijke pijler.
Het doel is uiteindelijk zelfredzaamheid. Daarvoor is een stabiel macro-economisch klimaat nodig met goed functionerende markten. Daarvoor is overigens ook een overheid nodig die – wellicht was dat de achtergrond van de opmerkingen over belastingen – voldoende eigen inkomsten genereert. In geen van de partnerlanden is dat op dit moment een volledig verwezenlijkte realiteit. Dat zal nog wel even duren. Ik ben het dus eens met de SP-fractie dat dit een lange adem vereist. Als iets een lange adem vereist, is het ook mogelijk dat delen van het werk worden overgenomen door andere donoren. De afgelopen maanden hebben wij een aantal donoren geconsulteerd. In een aantal landen vindt op dit moment discussie plaats over reductie en meer focus. De internationale arbeidsdeling is belangrijk. Dat maakt het mogelijk, als je ergens weg gaat, om dat zorgvuldig te doen en om het naar vermogen over te dragen.
Er is ook gesproken over de wijze van verantwoording en evalueren.
De heerSmaling (SP):
De staatssecretaris roerde de belastingen even aan. Ik weet niet of hij daar nog op terugkomt, maar ik heb er een aantal vragen over gesteld. Het viel mij in de Focusbrief op dat de vijftien landen zich allemaal op een verschillend niveau bevinden wat betreft de belastinginning. Soms was dat hoopgevend, soms was het slecht, maar daardoor werd het voor mij onduidelijk of het om een criterium ging of een opmerking die dan wel consistent bij elk land stond genoemd. Daarnaast heb ik ook nog gevraagd of het inkomstenbelasting betreft, reguliere belasting op arbeid of dat er andere belastingen bij zijn inbegrepen.
StaatssecretarisKnapen:
Ik wil er nog op terugkomen, maar ik geef nu alvast aan dat het geen criterium is geweest op grond waarvan wordt vastgesteld of een land wel of niet voor steun in aanmerking komt. In alle partnerlanden heeft men namelijk problemen met belastinginning. Afhankelijk van de categorie, want bij fragiele staten ligt het heel anders, hebben wij bekeken in hoeverre sprake is van een perspectief voor een land en voor ons om te werken aan opbouw en vergroting van de eigen middelen. Het geldt met name voor de categorieën 1 en 3, al speelt het al minder voor de derde categorie. Categorie 2 is een apart verhaal, want bij fragiele staten zitten wij aan de voorfase van de capaciteit van een overheid om middelen aan een individu te onttrekken en die te besteden tot nut van het algemeen.
Ik kom nu bij de verantwoording. De heer Willems had een aantal heel specifieke opmerkingen. Ik stel eerst vast dat de tweejaarlijkse resultatenrapportage een aanvulling is op de verantwoording die elk jaar wordt afgelegd in het jaarverslag van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is nadrukkelijk geen formeel verslag met enkel harde cijfers, maar eerder een middel om met het Nederlandse publiek te communiceren. Noem het een soort publieksverantwoording die nadrukkelijk losstaat van de formele verantwoordingsverplichting in het kader van de Comptabiliteitswet. Ik voeg eraan toe dat het toegankelijker, praktischer en interactiever kan. De boeken die wij in het verleden hebben gepubliceerd, wellicht passend bij de tijdgeest, pasten zelden in een boekenkast, omdat ze zo dik waren. Bovendien denk ik – wij hebben dat een beetje afgekeken van hoe het in Groot-Brittannië gebeurt – dat als je het voortdurend communiceren van resultaten, de fase van monitoring van het begin tot aan het eind via internet, via websites kunt volgen, dit wellicht betere kansen oplevert om mensen mee te nemen dan wanneer je eens in de twee jaar met een resultatenboek komt. Desalniettemin zijn de resultatenrapportages van belang, omdat we willen bijdragen aan het debat over de effectiviteit. We moeten het daar toch over hebben. Het is dus meer een indruk van wat wij denken dat onze bijdrage is geweest. We gaan het een stuk publieksvriendelijker maken.
Transparantie is bij verantwoording ook heel belangrijk. Mijn voorganger heeft daar in het kader van internationale afspraken al op ingezet. Alle waardering daarvoor, want onze actieve deelname aan de International Aid Transparency, een uitstekende club, vloeit daaruit voort. Dit initiatief heeft standaarden gezet voor transparantie. Wij zijn nog niet zover, maar we zijn bezig om aan die standaarden te voldoen. Voor een deel hoop ik dat het op korte termijn lukt, maar voor een ander deel hebben wij simpelweg wat meer tijd nodig, want het gaat om meer dan wat je in een Excel-programma zet en vervolgens op internet. Het betekent ook dat je op een andere manier moet gaan werken her en der. Dat heeft meer tijd nodig. Onze inzet is echter toegewijd.
In een eerder overleg ging het over de vraag of de resultatenrapportages niet kunnen samensmelten met de rapportages van de IOB. Dat is niet gemakkelijk, want de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsanalyse heeft nadrukkelijk wel een officieel karakter. Die is in die zin niet primair bedoeld voor publiekscommunicatie. Maar het moet wel een stuk toegankelijker worden. Wij zijn bezig om de boeken te vervangen door simpele fact sheets. De liefhebber kan op internet nog verder kijken, maar dan is het belangrijkste uit een evaluatie in één oogopslag op te maken. Verder probeert de IOB zich meer te richten op het effect van ons handelen op ontwikkeling. Zulke informatie is beter bruikbaar dan in het verleden het geval was. Dat zouden wij wat verder kunnen uitrollen. Of je dat nu in het kader van de Interparlementaire Unie tussen parlementen met sponsors en donorlanden moet doen, zoals de heer Eigeman, suggereerde, is de vraag. Wij zijn op dit moment druk met het zetten van een eerste stap om dit te doen binnen de EU. Voorts willen wij de verantwoordingsmechanismen zoals die onder meer uit het Verdrag van Cotonou naar voren komen, maar die tot nu toe niet erg tot leven zijn gebracht, verder ontwikkelen. Het Europees parlement zit daar ook bovenop. Dat is een eerste behoorlijke stap die wij moeten zetten.
Dan de vraag waar ODA verandert van een klassiek instrument naar een instrument voor middeninkomenslanden. Vroeger werd armoede – dat is logisch, want in die tijd paste dat – vooral vanuit een statelijk perspectief beschouwd. Armen woonden, zoals de heer Willems aangaf, voornamelijk in arme landen en rijke mensen in rijke landen. Dus je had arme en rijke landen en dat was het paradigma van Tinbergen. Ideologische gedrevenheid speelde ook een rol in ontwikkelingssamenwerking. Het ging vaak op basis van een soort impliciet groeimodel dat overdracht van investeringsmiddelen en technologieoverdracht voorschreef. Het was steeds overdracht. Er werd getracht om te komen tot een soort herordening van gewicht tussen staten als oplossing van armoede. Het is ook waar dat er van onze kant modes en trends waren. De heer Smaling was zo aardig om dit netjes ontwikkelingsparadigma's te noemen. Dat waren het soms ook, maar zijn punt om, voorbij die trends, te zoeken naar een bredere coherentie is valide. De wereld is namelijk ingrijpend veranderd. In middeninkomenslanden wonen nu aanzienlijk meer arme mensen dan in lage-inkomenslanden. Dat betekent dat deze middeninkomenslanden steeds meer eigen fondsen ter beschikking hebben om zelf de armoedeproblematiek in hun land aan te pakken. Hier zijn klassieke vormen van ontwikkelingssamenwerking ook niet langer effectief. Het grootste ontwikkelingsproject in de wereld is binnen-nationaal op dit moment. Het speelt zich af in China tussen het rijke deel, de 400 miljoen middenklasse- en rijkere Chinezen, en de 850 miljoen arme Chinezen. Dat onttrekt zich aan het internationale karakter, al heeft het allerlei internationale implicaties; dat weer wel.
Economische groei is een belangrijke motor voor ontwikkeling; daar is iedereen het al over eens. Er is echter vaak geen verklaring voor de groeiverschillen tussen landen. Onder wetenschappers is al enkele decennia een zoektocht gaande naar het antwoord op de vraag waardoor de groei nu precies wordt bepaald. Is het de kwaliteit van instituties, zijn het generatiewisselingen, is het uitstraling vanuit andere landen of is het de beschikbaarheid van goede ideeën? Al deze zaken spelen een rol.
Ik heb dit gemerkt toen ik een tijdje terug in Jakarta woonde. Je zag een oudere generatie met haar vertrouwde patronen en verhoudingen en je zag bij wijze van spreken van de ene op de andere dag een nieuwe generatie opkomen die een kleine auto kon betalen. Die generatie kocht dus ook een kleine auto in plaats van een grote met chauffeur en ging ook zelf rijden. Zij ging zelf dingen doen en pikte een soort vitaliteit op die zij ontleende aan haar eigen internetwereld, die verder gaat dan alleen het familieverband van een wijk in een grote stad. Al die dingen, ideeën, instituties en generatiewisselingen vergen een nieuwe aanpak. Daarom heeft iedereen die het heeft over ontwikkelingssamenwerking het over partnerships. Men kan het niet hebben over: dat ga ik doen. Dat is uitgesloten.
Veel lage-inkomenslanden zijn overigens inmiddels de grens van middeninkomensland gepasseerd. Daarmee is hun economische kracht toegenomen. Dit betekent overigens niet dat al deze landen direct uit de problemen komen. De inzet van ontwikkelingssamenwerking in deze landen moet dus recht doen aan hun toegenomen vermogen om zelf oplossingen te vinden.
De heerThissen (GroenLinks):
Welke rol speelt ontwikkelingssamenwerking via de Wereldbank om die landen te helpen zelfredzaam te zijn, hun eigen armoedeproblematiek op te lossen enzovoorts?
StaatssecretarisKnapen:
De Wereldbank heeft een groot scala aan programma's. Dat varieert van begrotingssteun tot infrastructuurprogramma's, mede-investeringsprogramma's en programma's die overheden in staat stellen om op bepaalde terreinen van economisch of sociaal leven goed bestuur op te bouwen. De kracht van de Wereldbank is de omvang, de hefboomwerking die zij heeft op een groot aantal terreinen. Zij speelt, afhankelijk van het land waar zij zich bevindt, soms de rol van aanjager, soms de rol van investeerder, soms de rol van een welwillende politieagent op de achtergrond, maar altijd een rol die past bij het ontwikkelingsniveau van dat land. Waar dat niet het geval is, zoals bijvoorbeeld in het zuiden van Sudan de afgelopen jaren, is de kritiek op de Wereldbank ook niet mals. Zij wordt dan gecorrigeerd.
De heerThissen (GroenLinks):
Betekent dit dat het geld van uw beleidsterrein gaat naar de generieke aanpak van de Wereldbank, zoals u zojuist even kort schetste? Of kunt u het ook oormerken en zeggen: Nederland houdt niet van begrotingssteun en daarom gaat er ook geen Nederlands geld naartoe, maar er gaat wel geld naar infrastructuur, economische structuurversterking, armoedeproblematiek, het zorgen voor goed bestuur enzovoorts?
StaatssecretarisKnapen:
De Wereldbank kent voor de deelnemers twee onderscheiden verbindingen. Enerzijds gaat het om de generieke afdrachten, die horen bij het partner zijn van de Wereldbank. Anderzijds gaat het om een groot aantal te oormerken bijdragen. Wij hebben nogal wat geoormerkte bijdragen via de Wereldbank lopen.
Voorzitter. Ik kom op de relatie met maatschappelijke organisaties. Vele woordvoerders hebben daarover gesproken, onder wie de heren Willems, Thissen, Kuiper en Eigeman. Er is flink bezuinigd in de gevestigde organisaties. Sommige daarvan hebben een stevige bezuiniging voor hun kiezen gekregen, niet omdat wij als overheid zouden hebben bezuinigd, maar simpelweg omdat een groot aantal nieuwe organisaties is toegelaten. Als je bij een inschrijving nieuwe organisaties toelaat, is het onvermijdelijk dat er minder beschikbaar is als oude organisaties niet afvallen maar ook mee kunnen doen. Dit is een onvermijdelijkheid van dit open proces.
Er is in twee etappes bezuinigd. In eerste instantie is bezuinigd door mijn voorganger en vervolgens heeft dit kabinet daar de generieke bezuiniging bovenop gedaan. Het is goed om vast te stellen dat de medefinancieringsorganisaties, onze ngo's, nu voor maar liefst vijf jaar een vaste toezegging hebben. Dat is in deze tijden niet iets om vreselijk ongelukkig over te zijn. De komende vijf jaar liggen de bijdragen van het departement vast. Het is tevens goed om hier vast te stellen dat op den duur minder afhankelijkheid verstandig zou zijn. Er bestaat geen misverstand over dat ngo's een essentiële bijdrage leveren aan ontwikkeling, juist omdat ze vaak beter dan overheden in staat zijn om bepaalde groepen te bereiken, kwetsbare groepen waar een overheid niet bij komt. In die zin zie ik op diverse plekken in de wereld hun rol eerder toe- dan afnemen. Ik denk daarbij aan de invulling van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Laat ik het zo zeggen dat ngo's creatieve en lastige tegenkrachten zijn van de gevestigde instellingen, van ons als overheid en van bedrijven. Daarnaast nemen ze burgers mee in een soort verantwoordelijk gedrag, ook wanneer zij zich gedragen als consument. Daar hebben ngo's een belangrijke rol in te spelen, net als in het opjutten van elites in ontwikkelingslanden om de basis voor ontwikkeling te leggen. Er moet bij worden gezegd dat je ook in ontwikkelingslanden inmiddels veel goede, professionele ngo's vindt. Dat is allang geen monopolie meer van ons. Hoe onafhankelijker ngo's zijn, des te beter kunnen ze wat mij betreft de rol van representanten, van aanjagers in een civil society vervullen.
De heerKuiper (ChristenUnie):
Ik ga nog even een paar stappen terug naar het punt waarop de staatssecretaris zei: er zijn meer organisaties gekomen en daarom is er minder beschikbaar. Het is toch zo dat organisaties bepaalde projecten kunnen indienen, waarna het beschikbare budget wordt verdeeld over de beste aanvragen? Er is dus niet minder beschikbaar omdat er meer organisaties zijn; dit bedrag wordt gewoon verdeeld. De staatssecretaris heeft verder gezegd dat de organisaties blij mogen zijn dat ze nog kunnen beschikken over een vaste toezegging tot 2015. Dit bedrag is echter drastisch lager, een derde lager dan een paar jaar geleden. Deze ingreep is dus heel fors. Het gevolg hiervan is dat heel veel projecten die door deze organisaties worden gedaan ineens in de problemen komen. Daar zit een enorme knik. In mijn bijdrage heb ik daar de vinger bij gelegd. Ik wil dat nogmaals aan de staatssecretaris voorleggen. Er zit een enorme knik voor deze organisaties in de uitvoering van hun werk.
StaatssecretarisKnapen:
Het is niet te ontkennen dat er in twee etappes stevig is bezuinigd. Voor sommige organisaties met een jarenlange traditie, in sommige gevallen een decennialange, van het ontvangen van middelen was de bezuiniging nog wat steviger omdat er in de open inschrijving nieuwe organisaties bij kwamen die hun projecten gehonoreerd zagen. Derhalve ging er over het geheel van de middelen minder naar de klassieke instellingen. Ik maak het dus niet mooier dan het is, maar ik maak het voor sommige instellingen nog iets ernstiger dan de heer Kuiper aangeeft. Dat realiseer ik mij heel wel. In het debat in de Tweede Kamer hebben wij hier uitvoerig bij stilgestaan. Enkele moties en amendementen zijn daar de revue gepasseerd. Deze hebben ertoe geleid dat wij nog iets hebben kunnen repareren. Ik heb overigens toegezegd dat ik, als de middelen voor ontwikkelingssamenwerking meevallen, dat wil zeggen als het bnp wat hoger is dan we toen inschatten, de opmerkingen en de zorgen over de medefinancieringsorganisaties die er in de Tweede Kamer en naar ik begrijp ook in deze Kamer leefden, serieus zal meenemen. Toen zich enkele extra projecten aandienden, heb ik dit jaar in eerste instantie de blik gericht op en vragen gesteld aan die organisaties.
De heerKuiper (ChristenUnie):
In de bijdragen van de verschillende Kamerleden ging het concreet om de 50 mln. extra korting. Dat is door verschillende mensen hier naar voren gebracht. Het wegnemen van die extra korting zou al heel belangrijk zijn. Het blijft echter zo – daar heeft de staatssecretaris gelijk in – dat de bezuiniging fors is. Deze bezuiniging kun je afzetten tegen hetgeen wij blijven bijdragen aan multilaterale organen, zoals de Wereldbank. Daar blijven wij aan bijdragen en dat blijft een behoorlijk stevige bijdrage. Ik hoorde vandaag – ik meen in de antwoorden van de staatssecretaris op vragen die in de Tweede Kamer zijn gesteld – dat er 3% aan het IDA-fonds wordt bijgedragen. De omvang van het fonds stijgt echter, dus onze bijdrage in absolute geldbedragen neemt ook toe. Wij blijven daar vele miljoenen extra aan toevoegen, ook al blijft de procentuele bijdrage misschien gelijk. Ik vind het toch onevenwichtig dat er zo zwaar wordt bezuinigd op het medefinancieringskanaal en dat onze multilaterale bijdrage gewoon stijgt.
StaatssecretarisKnapen:
Ik moet even een paar dingen uit elkaar halen. Het klopt dat wij voor onze procentuele bijdrage aan de Wereldbank, die 3%, vanaf 2015 – daarover hebben we het immers bij IDA16 – niet veel maar wel iets meer gaan betalen dan wij deden, om onze aandelen in de Wereldbank gestalte te geven en recht te doen. Dat smeert zich over een aantal jaren uit en dat gaat in 2015 een rol spelen. IDA is echter slechts één element van al onze multilaterale inspanningen. Onze multilaterale inspanningen zijn alles bij elkaar een zesvoud van waar wij bij IDA over spreken. Van alle andere activiteiten hebben wij sommige op niveau weten te houden, maar bij andere zijn wij fiks omlaag gegaan. Bij organisaties als het World Population Fund, het UNDP of UNAIDS, waar wij vaak de op een na grootste donor van alle aangesloten landen waren, zijn wij stevig achteruitgegaan. Nu worden gegevens met betrekking tot IDA geëxtrapoleerd en vervolgens wordt de suggestie gewekt dat wij helemaal in de richting gaan van het ophogen van de bijdrage aan multilaterale kanalen. Dat moet ik ontkennen.
De heerKuiper (ChristenUnie):
Welke mogelijkheden heeft de staatssecretaris om daar toch te werken met plafonds? Kan hij zeggen: beste vrienden, wij gaan het beperken? Dat doet hij namelijk ook voor de medefinanciering. Daarvoor zegt hij: we hebben plafonds, we spreken procenten af, we definiëren aandelenverhoudingen. Ik verzoek de staatssecretaris om dat ook hiervoor te doen. Ik weet wel dat hij hier te maken heeft met langjarige afspraken – dat zal zijn antwoord misschien wel zijn – maar hiervoor is ook beleidsvrijheid voor de Nederlandse regering, nietwaar?
StaatssecretarisKnapen:
Er is inderdaad sprake van langjarige beleidsafspraken en internationale verplichtingen. De mogelijkheden die wij zagen, hebben wij nu tot het uiterste benut. Met de kasschuiven proberen wij om de middelen zo uit te smeren, dat zij kunnen blijven functioneren, maar dat zij die van ons even niet nodig hebben; daar komt het op neer. Dat kan vanaf 2015 met het aandeel dat wij hebben afgesproken ook weer. Wij zullen zeker handelen in de geest van hetgeen de heer Kuiper nu zegt. Net als bij die andere zaken zullen wij nagaan of we het niet alleen met de pledges, maar ook met de uitvoering op een zodanige manier kunnen verdelen, dat wij maximale beleidsruimte houden. Feit blijft, dat we bij een aantal organisaties waar dat kon en waar dat kan, behoorlijk omlaag zijn gegaan. Dat hadden wij aangekondigd en in sommige gevallen hebben wij dat ook meteen gedaan. Wij zoeken dus wel degelijk mogelijkheden om te reduceren op het multilaterale terrein.
Ik sta nog even stil bij de ngo's. Ngo staat voor niet-gouvernementele organisatie. De afhankelijkheid van ngo's kan dus niet zo groot zijn, dat zij bijna uitvoeringsorganisaties van overheidsbeleid worden. Dat staat haaks op de basisgedachte van maatschappelijke samenwerking. Ik vind het wat prematuur om mij nu vast te leggen op de suggestie van het CDA om bijvoorbeeld 50% als richtlijn te nemen. Wij hebben immers met de sector afgesproken dat wij rond de tafel gaan; hopelijk niet om te touwtrekken en te onderhandelen. De paradigmaverandering van de ngo – wat is een ngo in deze civil society? – begint in heel veel geledingen niet alleen door te klinken, maar ook te leiden tot discussies over de rol van de ngo's en hun vormgeving in de toekomst. Pas aan het einde van die discussie komt de vraag wie dan eventueel voor welke middelen garant moet kunnen staan. Dat gesprek gaan wij aan; die bereidheid is er. Dat moeten wij ook doen, want 2015 is net iets te ver weg om een groot gevoel van urgentie te hebben, maar het is dichtbij genoeg om behoorlijk gestraft te worden als je het niet hebt.
Devoorzitter:
Hoeveel tijd denkt de staatssecretaris nog nodig te hebben voor zijn antwoord in eerste termijn?
StaatssecretarisKnapen:
Mijn antwoord duurt nog ongeveer zes à zeven minuten.
Dan ga ik in op de motie van de GroenLinks-fractie over LOGO South en de opmerkingen die de leden in dit huis hierover hebben gemaakt. Zoals bekend, heb ik in de Tweede Kamer het amendement om LOGO South stop te zetten, ontraden. Net als de PvdA-fractie in dit huis ben ik immers onder de indruk van het kwalitatief goede en effectieve – dat is gemeten door twee universiteiten – programma. Tegelijkertijd wil ik recht doen aan de wens van de Tweede Kamer zoals deze is verwoord in het betreffende amendement. Een heroverweging is in die zin wat mij betreft niet aan de orde. Het amendement werd, meen ik, ingediend in de eerste week van december; er is over gestemd in de derde week van december. Dat was erg laat in het jaar. De uitslag was voor mij, zoals ik aangaf, teleurstellend en verrassend. Ik heb de organisatie van LOGO South gevraagd welke juridische verplichtingen waren aangegaan voor 2011. Dat heb ik objectief laten toetsen. Als je het immers zo vraagt aan een organisatie, is het alsof je de slager vraagt om een lezing over vegetarisme te houden.
Ik stel het volgende voor. Ik zal de Tweede Kamer een brief sturen waarin ik aangeef welke juridische verplichtingen LOGO South dit jaar nog heeft uit te voeren. Daar is dan door een onafhankelijke instantie naar eer en geweten naar gekeken. De motie van GroenLinks en de opmerkingen van u allen hier goed beluisterend, zou ik deze brief vergezeld kunnen doen gaan van de opvatting die in deze Kamer leeft en een opening om te bezien in welke vorm wij deze lokale activiteiten in 2012 weer op een andere manier gestalte zouden kunnen geven. Ik zeg erbij dat een deel van het ongenoegen bij de indieners van dit amendement was ingegeven door het feit dat men moeite had met, onparlementair gezegd, al te veel in de wereld rondreizende wethouders. Uit onderzoek blijkt dat dit beeld niet correct is, maar het bestaat. Het zou de moeite waard zijn om in de Tweede Kamer in alle rust, te discussiëren over de vraag hoe we voor 2012, in het verlengde van de voortzetting van de juridische verplichting, kunnen komen tot een zinvolle invulling van een programma dat zowel tegemoetkomt aan de authentieke, brede wens die hier leeft en aan de rapportage van de twee universiteiten als aan het ongenoegen dat in een deel van de Tweede Kamer leefde, maar dat wellicht deels te apaiseren is met een wat specifiekere aanpak.
De heerEigeman (PvdA):
Ik bedank de staatssecretaris voor zijn antwoord, maar ben er ook enigszins door verbaasd. Het lijkt mij krachtiger als de staatssecretaris zegt: ik ben overtuigd van het belang van een dergelijk programma en er is geen sprake van rondreizende wethouders; hier staat een bewindsman die staat voor zijn woord en u kunt daarop vertrouwen; daarom wil ik voor 2012 en verder dat programma voortzetten, al dan niet aangepast na overleg. U kunt dat ook zelf zeggen. Ik vind het prima dat u de brede, authentieke wens van de Eerste Kamer om het programma voort te zetten, gebruikt als breekijzer, maar ik zou het op prijs stellen als u zelf ook zou aangeven dat er goede dingen gedaan zijn door LOGO South, die u wilt voortzetten, al dan niet in gewijzigde vorm. Enige stevigheid van de staatssecretaris zelf op dit punt zou me lief zijn.
De heerDe Graaf (VVD):
Ik begrijp de drive van de heer Eigeman, maar ik stel vast dat de staatssecretaris bij zijn antwoord in de Tweede Kamer uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij overtuigd was van de waarde van het programma en daarom het amendement ontraadde. Hoe de staatssecretaris over het programma denkt, is dus bekend, en hij hoeft dat de Tweede Kamer niet nogmaals in te prenten. Wij moeten de staatssecretaris de gelegenheid geven om op zijn manier met de Tweede Kamer tot een compromis te komen over 2012 en volgende jaren. Dat hoeven wij hem niet voor te schrijven. Ik vertrouw erop dat dit de staatssecretaris gaat lukken.
De heerThissen (GroenLinks):
Ik tel mijn zegeningen, ook in verband met de motie en hetgeen andere fracties over dit programma gezegd hebben. Ik heb slechts een specifieke vraag aan de staatssecretaris. Zou u er, in het licht van de brief die u aan de Tweede Kamer gaat schrijven, meer baat bij hebben als deze motie, wellicht enigszins gewijzigd, volgende week in stemming komt, of zegt u ipso facto: ik neem de motie over?
StaatssecretarisKnapen:
Om het leven niet ingewikkelder te maken dan het is en om het resultaat wat zichtbaarder te krijgen dan ik het nu heb, zou ik de motie willen ontraden.
Voorzitter. Ik heb nog een paar opmerkingen over onderwijs. We gaan misschien minder doen aan basisonderwijs, zoals de PvdA-fractie zei, maar dat geldt niet voor beroepsonderwijs. In meer algemene zin blijven we actief bezig met onderwijs in fragiele staten. Het beurzenprogramma zullen we, waar dat past in onze speerpunten, niet zomaar terzijde schuiven. We zullen er goed naar kijken. Ik heb ook goed in mijn oren geknoopt wat daarover vandaag is gezegd.
De fracties van het CDA en de VVD hebben gesproken over begrotingssteun. Wij zijn geen voorstander van begrotingssteun. Wij zijn er kritisch op. Wij zeggen echter evenmin dat begrotingssteun nooit en te nimmer kan. Soms lijkt begrotingssteun een instrument te zijn om een overheid die het goed voorheeft met het land, jaarlijks met 5% of 10% te helpen om voor meer belastinginkomsten te zorgen. Daardoor krijgt men in vaak breekbare en kwetsbare ontwikkelingslanden de gelegenheid om een systeem op te bouwen waarin mensen worden geregistreerd en waarin belasting kan worden geheven en eventueel afgedwongen, iets waarbij het geweldsmonopolie van de staat uiteindelijk een rol speelt. Over het algemeen zijn wij dus geen voorstander van begrotingssteun, maar we willen dat middel niet altijd blindelings afwijzen.
Ik ben het eens met de heer Willems, die kritische noten heeft gekraakt over Europese begrotingssteun. We hebben dat ook uitvoerig tegen Europees Commissaris Piebalgs gezegd en waren niet de enigen. Strenger selecteren op corruptie, mensenrechten en goed bestuur is wel het minste wat de EU mag doen. Bij twijfel mag er geen algemene begrotingssteun worden gegeven, hooguit sectorale begrotingssteun. De Europese Commissie heeft toegezegd dat zij het beleid wil herzien. Dit is dus werk in uitvoering.
De heer Willems heeft ook een vraag gesteld over het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Het negatieve oordeel daarover komt echt voort uit beelden uit de jaren negentig. Het EOF doet in kwaliteit geheel niet meer onder voor andere toonaangevende donoren. Recent onderzoek van de Britten toont dat ook aan. Het EOF scoorde in de Britse review "very good". Het is goed om dat vast te houden. Ik ben het met de heer Willems eens dat het EOF onder de EU-begroting dient te worden gebracht. Dat zal ook onze inzet zijn bij de onderhandelingen over financiële perspectieven.
Tot slot ga ik in op de woorden van de heer Kuiper. Hij sneed een groot onderwerp aan en ik doe hem dus geen recht als ik het kort afdoe, maar ik doe mijn best. De heer Kuiper sprak vanmiddag indringend over ontwikkeling als begrip. We kunnen lang discussiëren over de morele taken van de overheid; dat moeten we nu misschien niet doen. Met Kant neig ik ernaar om de taak van de staat niet te zien in het verhogen van het moreel gehalte van burgers, maar in het reguleren van hun gedrag. Wel belangrijk zijn de waarden die een rol spelen. De heer Kuiper noemde civiel. Hij sprak over rechtsorde. Je kunt daar "respect voor de mensenrechten" en "maatschappelijk verantwoord gedrag" aan toevoegen. Die zaken zijn wezenlijk, want wij kunnen nog zo uitvoerig spreken over zelfredzaamheid en economische groei, maar als die specifieke waarden niet worden behoed, bevorderd en geprikkeld, zijn alle economische prikkels van de wereld te weinig om ontwikkeling op gang te brengen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heerEigeman (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn gedegen antwoord. Het geeft niet in alle opzichten aanleiding tot blijheid – dat had hij ook niet verwacht – maar de toonzetting is heel prettig. Het kabinet heeft een beetje last van haar eerste maanden. Ze doen mij denken aan een mooie comedy uit de jaren zestig, getiteld: Morgan: A Suitable Case for Treatment. Daarin komt een prachtige scène voor van een aap die zich heel erg dik en groot maakt en weleens aan de wereld zal laten zien hoe het anders zal gaan. Het gaat over een artiest die grootse plannen heeft om door te breken, maar het loopt allemaal niet zo best af. Dat idee had ik soms ook met het kabinet. De hele wereld gaat op zijn kop en vervolgens zie je dat het allemaal toch genuanceerder ligt. Ik vind staatssecretaris Knapen al vanaf het begin niet in dat beeld passen. Ik ben blij dat de term "nuance" weer mag vallen. Dit is natuurlijk ook het huis van de nuance, dus wij laten ons dat niet ontnemen.
Aan het begin van mijn eerste termijn heb ik een aantal hartenkreten geslaakt over effectiviteit en over de grote nadruk op eigenbelang. In de Focusbrief wordt gesteld dat het eerste doel van ontwikkelingssamenwerking is het verbeteren van de economische positie van Nederland. Daarmee wordt een bepaald beeld opgeroepen. Als ik hoor hoe de staatssecretaris daarmee namens de regering wil omgaan, is er sprake van een nuance. Dat is goed, maar ik blijf zorgen houden. Mijn derde hartenkreet ging eigenlijk meer over de invulling van het Nederlandse belang. Naar de mening van mijn fractie is dat vooral een goed bestuur en aandacht voor mensenrechten en rechtstaat. Dat is ook op de lange termijn in economische zin goed voor de wereld en dus ook goed voor Nederland. Gelet op onze kracht kunnen wij daarbij een belangrijke rol blijven spelen, maar dan moeten wij wel openheid naar de wereld tonen. Ik heb gevraagd of wij ons nog wel bekommeren om de wereld. Het woord "bekommeren" is misschien wat soft en hoort een beetje bij een bepaald tijdsgewricht, toch zou ik enige bekommernis met wat zich in de wereld afspeelt niet willen kwijtraken. Ik heb niet voor niets Kennedy aangehaald die in 1968 sprak over datgene wat het leven de moeite waard maakt. Dat is niet in cijfers uit te drukken. Het gaat over schoonheid, over een goede gezondheid, over mogelijkheden om met elkaar een gemeenschap te vormen. Het gaat eigenlijk over delen om te ontwikkelen; niet over delen vanuit een soort easy going eigen genot van: wat delen wij toch graag, maar delen om met elkaar een stap vooruit te komen. Daarom blijf ik de benadering consumeren tegenover produceren wat vreemd vinden. Ik heb aan de hand van een voorbeeld waarbij ikzelf betrokken ben, laten zien dat die tegenstelling niet nodig is. Leer de mensen vissen in plaats van hen vis te geven, is natuurlijk een bekende uitdrukking, maar het is echt de moeite waard.
Het is duidelijk dat er twijfel en scepsis bestaan in de samenleving, maar hoe treed je dat gevoel tegemoet? Ik ben blij dat de staatssecretaris het woord "burgerschap" gebruikte, maar laten wij daaraan invulling blijven geven op een manier die anderen de kans geeft te delen in datgene wat het leven de moeite waard maakt. Het is een goede zaak dat de staatssecretaris aangeeft meer aandacht te willen voor de effectiviteit. Wij delen ook de zorg op dat punt. Het is belangrijk voor de mensen in de ontwikkelingslanden en voor de Nederlandse burgers dat men waar krijgt voor zijn geld. Dat heb ik in eerste termijn ook gezegd. Ook het bedrijfsleven is erbij betrokken. De opmerkingen van de staatssecretaris over maatschappelijk verantwoord ondernemen waren mij uit het hart gegrepen, ik ben echter minder gelukkig met het feit dat er om de samenhang heen gedraaid wordt. Dus geen basisonderwijs. Ik wil een totaalbenadering. De discussie over wie wat uitvoert en wie betrokken wordt bij het verbeteren van de systemen moeten wij zeker voeren.
Er wordt gekozen om veel minder geld uit te trekken. Het gaat om een principiële keuze. Onze rijkdom puilt uit; obesitas is een probleem, mensen puilen hier letterlijk uit, wij belasten het milieu, wij gaan 130 km/u rijden, men kan hier gemakkelijk met SUV's rijden, maar in Burkina Faso en Guatemala bijvoorbeeld zijn heel andere dingen aan de orde. Mijn fractie hecht aan de norm die al eerder ter sprake is geweest en is niet onder de indruk van het feit dat Nederland het in de wereld nog steeds wat beter doet dan gemiddeld. Zij blijft hechten aan 0,8% van het BNP. Ik dien daarom de volgende motie in.
De voorzitter: Door de leden Eigeman, Thissen, Smaling, Kuiper en Meurs wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslagingen in het debat over de effectiviteit van het beleid op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking;
constaterende dat Nederland nog steeds een van de rijkste landen ter wereld is;
overwegende dat het verlagen van de basis voor de Nederlandse bijdrage voor ontwikkelingssamenwerking van 0,8% naar 0,7% van het bnp ongewenste effecten heeft voor het herverdelen van de welvaart wereldwijd;
overwegende dat het herverdelen van de welvaart wereldwijd van groot belang is voor het bevorderen van veiligheid, vrede en stabiliteit in de wereld;
betreurt de voorgenomen verlaging van het Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking van 0,8% naar 0,7% van het bnp;
verzoekt de regering om bij de begroting 2012 en volgende op haar schreden terug te keren en deze procentuele verlaging ongedaan te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter J (32500-V).
De heerEigeman (PvdA):
Voorzitter. Het is goed dat de staatssecretaris in zijn beantwoording nog eens gewezen heeft op partnership. Ik denk dat dit buitengewoon belangrijk is en in algemene zin ook geldt voor het optreden van de Nederlandse overheid in de richting van de Nederlandse burgers. Er moet echt goed nagedacht worden over de vraag of het goed is om grote nadruk te leggen op werk van de overheid dat burgers de ruimte ontneemt om zelf initiatieven te nemen in allerlei sociale en culturele activiteiten.
In het kader van partnership bij ontwikkelingssamenwerking is het goed dat gekozen is voor prioriteit bij bestuur, rechtstaat, voedsel en water. Als je dat wilt koppelen aan zelfredzaamheid is de samenhang van deze vier onderdelen voor mij niet voldoende. Zelfredzaamheid vraagt toch om een iets andere benadering. Ik sprak al over het gedegen betoog van de staatssecretaris. Hij is echt ingegaan op de materie en even was er een moment dat de persoon Ben Knapen naar voren kwam, namelijk toen hij citeerde uit zijn ervaringen in Jakarta en het woord vitaliteit gebruikte. Toen vonkte het betoog en dat was interessant. Ik houd daarvan in het politieke debat want dan wordt er kleur bekend. Ik vind vitaliteit belangrijk en koppel dat ook aan zelfredzaamheid. Die dingen hebben absoluut met elkaar te maken, maar dat kan niet zonder een visie in randvoorwaardelijke zin op onderwijssysteem en op het systeem van volksgezondheidszorg. Dat vraagt om institutionele versterking. Ik heb te veel twijfels gehouden bij de vraag of in gesprekken met andere landen, met internationale organisaties en met de partners in het multilaterale kanaal voldoende tot uitdrukking wordt gebracht dat Nederland in dezen een andere benadering voorstaat.
De voorzitter: Door de leden Eigeman, Thissen, Willems, Smaling en Meurs wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslagingen in het debat over de effectiviteit van het beleid op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking;
constaterende dat Nederland in zijn nieuwe beleid op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking ondersteuning van onderwijs en gezondheidszorg als een posterioriteit beschouwt;
constaterende dat de regering in haar nieuwe beleid het stimuleren van bedrijvigheid prioriteit wil geven;
overwegende dat economische ontwikkeling in algemene zin en in het bijzonder in ontwikkelingslanden gebaat is bij gezonde en adequaat opgeleide mensen;
overwegende dat voor Nederland belangrijke sleutelfactoren in het ontwikkelingsbeleid, zoals voedsel en water, vooral effectief zijn in een samenhangende aanpak;
overwegende dat het noodzakelijk is om samenwerking in het verband van de EU te versterken om redenen van meer efficiency en een hogere effectiviteit maar ook om te voorkomen dat ontwikkelingslanden het geheel zonder financiële en economische steun van de rijke landen moeten doen (verweesde staten);
verzoekt de regering, met het oog op de begroting 2012 en volgende een nader beleidskader voor het stimuleren van bedrijvigheid in ontwikkelingslanden te ontwerpen waarin onderwijs, publieke gezondheidszorg en de focus op voedsel en water meer in samenhang worden aangepakt,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter K (32500-V).
Devoorzitter:
Mijnheer Eigeman, u nadert het einde van uw betoog?
De heerEigeman (PvdA):
Ik heb het gezien aan het klokje, voorzitter. Ik heb nog twee opmerkingen.
De motie moet vooral ook ruimte bieden om nog eens goed na te denken. Zij moet niet gezien worden als terugkomen op focus en op taakverdelingen. Het gaat erom dat wij er meer scherpte en helderheid over willen hebben.
Ik kan nog heel lang ingaan op de discussie over de bestuurlijke zorgvuldigheid. Dat wil ik niet doen. Ik heb voldoende het idee dat de staatssecretaris doordat hij over overleg heeft gesproken, daar met verschillende organisatie op wil terugkomen. Ik blijf wel onderstrepen wat collega Kuiper in feite ook gezegd heeft. Die knik tussen 10 oktober en 26 november is wel erg ruw geweest. Het is goed dat in de komende tijd daaraan aandacht wordt besteed in de zin dat mensen het vertrouwen krijgen dat zij als echte partners van dit kabinet in gesprek kunnen komen.
De heerWillems (CDA):
Voorzitter. Ik richt graag het woord tot u. Dit is de eerste keer dat ik u als voorzitter mag meemaken. Dat doet mij genoegen.
Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor de uitgebreide beantwoording. Het was duidelijk dat er iemand aanwezig was die sprak met hart voor de zaak, voor de zaken waarvoor Nederland staat in de uitdaging op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, met name als het gaat om de veranderingen die nodig zijn. Ik ben blij dat de staatssecretaris daarop uitgebreid is ingegaan, met name waar het ging om wezenlijke mutaties gezien de veranderingen in de wereld op dit moment.
Een aantal vragen is overgebleven rond de onderwerpen die de staatssecretaris voor een deel wel heeft beantwoord, maar voor een deel ook niet. Ik wil beginnen met de effectiviteit van de ontwikkelingssamenwerking, die ik eerder heb besproken en waarop de staatssecretaris is teruggekomen. Ik begin met de issues rond effectiviteit. Ik ben blij dat de staatssecretaris suggereerde dat voor de IOB-rapporten wordt gekeken naar een meer effectieve vorm van rapportage, misschien kortere rapporten of factsheets. Dat is op zich positief. Ik heb de staatssecretaris niet gehoord over de vraag of er meer horizontaal toezicht kan plaatsvinden. Gezien de zekere zwakte van het kunnen meten van dingen terwijl zoveel andere parameters in dezelfde periode ook veranderen, kun je op een andere manier naar het geheel kijken. Certificering is een mogelijkheid, maar een andere mogelijkheid is dat je uitgaat van het feit dat in een bepaald land de indicatoren in totaal, neem maar even de MDG-indicatoren, verbeteren in algemene zin. Als dat gebeurt, is het vertrouwen aanwezig om grootschalig te investeren in die landen omdat je weet dat er inderdaad vooruitgang wordt geboekt. Het zal dan allemaal niet 100% goed gaan, maar dan heb je in ieder geval het vertrouwen dat je met het hele proces, waar Nederland maar een klein onderdeel in is, positief kunt meewerken. Mijn fractie wil over dit onderwerp ook een motie indienen.
De voorzitter: Door de leden Willems, Thissen, Benedictus, Goyert en Franken wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de resultaten van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid via de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie en rapportage over de Millenniumdoelstellingen gedetailleerd worden gemeten;
overwegende dat deze metingen gedegen zijn, maar geen duidelijk beeld geven over de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de inzet van OS-middelen;
constaterende dat deze regering vertrouwen terug wil geven aan de samenleving en regelzucht van de overheid wil beperken;
overwegende dat in het bedrijfsleven en met name in de accountantswereld succesvol wordt gewerkt met certificering;
verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat genoemde resultaatmetingen worden samengevoegd en zodanig worden ingericht dat meer wordt uitgegaan van vertrouwen middels horizontaal toezicht en minder van detailanalyse,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter L (32500-V).
De heerWillems (CDA):
Voorzitter. Het volgende onderwerp dat ik met de staatssecretaris wil delen, betreft de ontwikkelingen rond het medefinancieringssysteem en de rol van ngo's. Ik heb begrip voor de antwoorden van de staatssecretaris over de significante veranderingen die plaatsvinden. Toch blijf ik met één vraag zitten. Ik hoor daarover graag nog iets in tweede termijn van de staatssecretaris. Als die wijzigingen bij de ngo's inderdaad plaatsvinden en als de ngo's die zelfstandigheid verder ontwikkelen en zich tegelijkertijd, wat wij ook zien, meer richten op samenwerking met het bedrijfsleven, voorziet hij dan dat op langere termijn het totale budget voor deze organisaties als percentage van het OS-budget zal stijgen, gegeven het feit dat er meer organisaties meedoen dan in het verleden? Ik wil graag een antwoord op die vraag.
Ik hoorde de staatssecretaris zeggen dat op termijn toewerken naar maximaal 50% financiering van deze organisaties hem wel sympathiek leek. Ik interpreteer dat maar zo dat de staatssecretaris zegt dat het op termijn daar naartoe moet. Kan hij bevestigen dat hij dat ook zo zegt? Ik begrijp echter alleszins dat de staatssecretaris in de discussie met de ngo's de ruimte moet hebben om dat niet van de ene dag op de andere te gaan implementeren, zoals andere dingen de laatste maanden wel van de ene dag op de andere veranderd zijn.
Het volgende onderwerp dat ik met de staatssecretaris wil delen, betreft het onderwerp EU. Daarover is veel gezegd, ook door de staatssecretaris. Toch zijn twee specifieke issues voor mij en voor onze fractie nog onduidelijk. Op vragen over een daarvan heeft de staatssecretaris al een goed antwoord gegeven, maar over het andere toch wel minder. Als het gaat om de totale besteding van Europa als 28ste donorland blijft onze fractie vragen hebben of dit de taak moet zijn. Moet de rol van de EU niet veel meer een coördinerende zijn en niet een van alles dubbel overdoen? Veel landen trekken zich namelijk terug uit een aantal landen en hebben een meer gefocaliseerd beleid. Daar komt nog een argument bij waarom fondsen via de EU voor mijn gevoel voor de burger minder begrijpelijk zijn. Vaak zijn overheidsuitgaven van de Nederlandse regering al niet begrijpelijk, laat staan van de EU. Als het gaat om ontwikkelingssamenwerking, waarbij de worteling in de samenleving van essentieel belang blijft, blijft onze fractie bepleiten, ten eerste, dat er op termijn aan gewerkt wordt dat het bedrag in de EU-begroting komt en niet in een onafhankelijk fonds en, ten tweede, dat op termijn de staatssecretaris en anderen ervoor blijven pleiten dat dit bedrag lager wordt. Dat zal dan echter meer via onze parlementariërs moeten gaan. Op dit punt dienen wij ook een motie in.
De voorzitter: Door de leden Willems, Thissen, Smaling, De Graaf, Eigeman en Kuiper wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet actief wil bijdragen aan herziening van het Europese ontwikkelingsbeleid;
constaterende dat het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in het verleden beleid heeft gefinancierd dat strijdig is met het Nederlandse beleid;
constaterende dat de Europese Rekenkamer een negatief oordeel velt over delen van het Europese ontwikkelingsbeleid;
van mening dat de Europese Unie niet moet optreden als 28ste donorland, maar zich zou moeten richten op haar coördinerende taak;
verzoekt de regering, haar bijdrage aan het Europese ontwikkelingsbeleid in te zetten voor coördinatie van dit beleid, en tevens te pleiten voor verlaging van de Nederlandse bijdrage aan het EO-fonds en overheveling naar andere efficiënte OS-kanalen en voorts tot opname van deze EOF-begroting in de gehele EU-begroting,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter M (32500-V).
De heerWillems (CDA):
Voorzitter. Ik heb nog vier korte vragen. Ik heb nog geen antwoord van de staatssecretaris gehoord op mijn vraag hoe hij de rol van de FMO in het hele ontwikkelingsbeleid ziet. Ziet hij daarvoor op termijn nog ruimte op de kapitaalsbegroting van de overheid? Dat is ook niet voor vandaag op morgen, maar leeft dat in de gedachten van de staatssecretaris? De regering zet duidelijk in op meer samenwerking met het bedrijfsleven, omdat zij wil zorgen voor bedrijfsontwikkeling in ontwikkelingslanden, die van essentieel belang is voor het vormen van een goed middenkader, getuige weer de woorden van wijlen Prahalad.
Mijn tweede vraag betreft LOGO South. Wij vinden de motie van collega Thissen heel sympathiek. Wij staan hier nog positief tegenover, maar ik begrijp dat er misschien een aanpassing aankomt. Daar zal ik het van laten afhangen of wij deze zullen steunen. Als de motie de staatssecretaris de ruimte biedt om daarover de nodige onderhandelingen te voeren, zullen wij deze steunen.
De staatssecretaris heeft enkele behartigenswaardige dingen gezegd over onderwijs. Namens mijn fractie benadruk ik wat ook in de laatste motie van de heer Eigeman naar voren komt, dat wij erg veel waarde hechten aan het hebben van beurzen voor mensen die hier kunnen studeren, aan onze Nederlandse universiteiten. Dat zijn uiteindelijk onze beste ambassadeurs in de landen daar. Ik heb hetzelfde meegemaakt als bedrijfservaring. Mensen die een korte tijd, voor een periode van een of twee jaar, hier wonen, werken en meeleven, zijn later je beste ambassadeurs in die landen, om relaties te kunnen helpen opbouwen.
De staatssecretaris heeft ook behartigenswaardige dingen gezegd over begrotingssteun. Is hij bereid om hier specifieker op in te gaan en te zeggen dat dit alleen geconditioneerd mag zijn aan één issue? Als er in het desbetreffende land ook werkelijk belastingheffing is, zijn wij ook bereid om begrotingssteun toe te passen. Is de staatssecretaris bereid om te zeggen dat wij dat op termijn echt gaan conditioneren?
Mijn laatste opmerking is in de richting van mijn collega Eigeman, maar deze is meer tongue in cheek. Ik denk dat zijn motie, waarin wordt gevraagd om van 0,7% naar 0,8% te gaan, weinig met effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking te maken heeft, maar dat het inhoudelijk inderdaad wel een zinvolle opmerking is. Ik zou deze van harte kunnen steunen, ware het niet dat ik ook deel uitmaak van een coalitie die in deze periode haar plannen moet trekken en dat ook gedaan heeft. Dan steun ik de staatssecretaris van harte, als hij zegt dat 0,7% nog ruimschoots voldoet aan een verantwoord optreden in de westerse wereld. Ik wist dat ik hiermee een uitdaging creëerde, maar met genoegen.
De heerEigeman (PvdA):
Voorzitter. Dat is nu precies de dubbelheid waar het CDA op dit moment mee zit. Ik vind het fair dat mijnheer Willems dat ook erkent. Hij zegt: ik zou u graag steunen, maar ik zit aan een regeerakkoord vast. Ik stel vast dat dit nu ook in onze Handelingen vastligt.
Die bezuiniging, oplopend naar 900 mln., is voor mij overigens onvoldoende legitimatie om te zeggen dat het meer effectiviteit oplevert. Ik wil eerst de discussie voeren over de vraag hoe we de legitimiteit verbeteren. Als dan blijkt dat je hetzelfde resultaat kunt behalen met minder geld, kun je er altijd nog over praten of het ietsje minder kan zijn.
De heerWillems (CDA):
Als het zo was dat uw inbreng in de eerste ronde 100% over effectiviteit ging, zou ik u kunnen volgen, maar ik heb relatief weinig gehoord over effectiviteit in uw beoordeling en meer over meer geld uitgeven. Met alle respect, dat is de reden voor mijn commentaar.
De heerEigeman (PvdA):
Misschien moet u het verhaal nog eens rustig lezen, als u in het weekend rustig wat tijd hebt.
Voorzitter: Van der Linden
De heerSmaling (SP):
Voorzitter. Ik spreek opnieuw ook namens de Partij voor de Dieren. Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor zijn beantwoording. Leuk om hier voor het eerst tegenover elkaar te staan.
Ik zal een aantal punten aanroeren. Zoals de heer Eigeman net zei, gaan we er in twee jaar tijd bijna een miljard op achteruit. Ik kan allerlei bewoordingen bedenken om te illustreren dat onze fracties dat ronduit verschrikkelijk vinden, maar het zal de staatssecretaris niet verbazen dat dit zo is. Daar ligt voor de staatssecretaris en voor ons ook de uitdaging om het onderwerp effectiviteit handen en voeten te geven. Als het dan met minder moet, dan liefst wel zo effectief mogelijk. In die zin is het thema goed gekozen, ook al is het onder een gesternte dat er wat ons betreft wat anders uit had mogen zien.
De staatssecretaris heeft ook gewezen op een aantal zaken die van groot belang zijn. Het veld beweegt natuurlijk. Je kunt niet tientallen jaren op dezelfde manier tegen ontwikkelingssamenwerking aan kijken. Er zijn landen die zich ontwikkelen, er zijn landen die op een gegeven moment niet officieel meer MOL zijn. Wie is de mol? Ghana was het, maar nu niet meer. Ivoorkust was het. Ik hoor net goed nieuws van mijn vriend Thissen, dat de heer Gbagbo zichzelf aan de Verenigde Naties heeft laten overdragen. Het komt erop neer dat zaken bewegen en daardoor af en toe noden tot een vernieuwende manier van denken. In die zin is het niet zo gek dat we het hier vandaag niet altijd eens zijn, maar wel praten over wat nieuwe paradigma's.
De staatssecretaris heeft enkele zaken aangeroerd waarover ik wat twijfels heb. Hij zegt dat global public goods erg belangrijk zijn en dat dit toch wel erg gelijk staat aan eigenbelang. Dat geldt wat mij betreft wel voor vrede en veiligheid, maar er zijn ook allerlei zachte waarden die onder global public goods vallen, zoals milieu, biodiversiteit en natuur, waaraan wij volgens mij niet zo heel veel geld gaan uitgeven, staatssecretaris.
Dan wordt er wat makkelijk gepraat over communicerende vaten. Als wij weggaan uit Burkina Faso, hebben wij overleg met andere donoren en dan neemt Frankrijk, Denemarken of Singapore dat over. In het ene land loopt het beleidsoverleg veel beter dan in het andere land. Dat hangt ook vaak af van goede contacten tussen de desbetreffende ambtenaren en bewindspersonen. Dat lijkt mij nog niet zo makkelijk.
De staatssecretaris zegt ook dat wij gaan afbouwen in landen, maar dat wij vervolgens een zakelijke relatie met die landen opbouwen. Waarom houd je Indonesië dan aan? Dan zou ik zeggen: bouw het af en begin zakelijke relaties, want er zijn natuurlijk genoeg gelegenheden om dat te doen. Maar als je Burkina Faso afbouwt, gaan er niet automatisch allerlei zakelijke relaties ontstaan. Het is niet "kiss and goodbye", maar "kiss and say goodbye", dat was een nummer 1-hit in 1978 en dat ga ik zingen als de staatssecretaris uit die landen gaat verdwijnen.
Dank voor de opmerkingen over noodhulp. Ik ben blij dat de staatssecretaris het patroon van twee sporen voor voedselzekerheid omarmt. Het zou mij wat waard zijn als hij de zachtere kant van noodhulp en armoedebestrijding ook echt handen en voeten zou willen geven. Volgens ons is dit niet noodzakelijkerwijs alleen maar iets voor de publieke sector, maar kan dat in een constellatie van een democratische driehoek met de private sector en de ngo's. Kan de staatssecretaris een hardere toezegging doen dat hij hieraan aandacht zal besteden?
Hij heeft de regionale zaken aangestipt, maar niet erg uitvoerig. Voor een deel ben ik daar blij mee, want dan kan ik er aandacht voor vragen. Door IFPRI zijn studies gedaan in West-Afrika die aangeven dat de regionale markt een vergeten schaalniveau is. Het internationale debat gaat heel vaak over wereldhandel, terwijl een klein percentage van veel producten daarvoor wordt verbouwd, en over lokale markten waar de rest wordt opgegeten. De regionale markten die er tussenin zitten, zijn een ondergeschoven kindje. Onderzoek van IFPRI toont aan dat daar een heleboel te halen valt. Daarom wil ik er toch aandacht voor vragen. Dat focust een beetje op West-Afrika. We hebben het gehad over een aantal landen dat blijft of wijkt, maar dan hebben we het niet over Nigeria. Nigeria is wel genoemd, maar in termen van ontwikkeling kun je niet zonder Nigeria. Omdat het geen MOL is, hebben we het nooit over een land als Nigeria of Angola. In die zin is regionaal kijken bittere noodzaak. Om dat verhaal gestand te doen, dien ik met een aantal collega's een motie in.
De voorzitter: Door de leden Smaling, Willems, De Graaf, Eigeman, Kuiper en Thissen wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering van zins is de hulprelatie met Burkina Faso en Senegal te beëindigen waardoor Ghana, Mali en Benin als drie eilanden in de West-Afrikaanse regio resteren als hulpontvangende landen;
overwegende dat Nigeria weliswaar geen hulpontvangend land is, maar wel een cruciale speler in de ontwikkeling van de regio;
overwegende dat de regio West-Afrika gebaat is bij een ontwikkelingsaanpak die samenhang vertoont, bijvoorbeeld door in te zetten op het ontwikkelen van één interne markt en het specifieker inzetten op drie regio's: Kwetsbare Sahel, Onontgonnen Savanne en Urbane Kust;
constaterende dat het Europees Ontwikkelingsfonds nog steeds thematisch wordt ingevuld en niet op basis van het specifieke schaalniveau en communautaire karakter waarop de EU meerwaarde heeft;
verzoekt de regering:
- een regionale visie voor West-Afrika te ontwikkelen rondom de vier thematische speerpunten en op basis daarvan programma's in de partnerlanden uit te werken;
- met gelijkgestemde EU-landen ervoor te pleiten dat het volgende Europees Ontwikkelingsfonds grotendeels regionaal is georiënteerd en de hulp een communautair doel dient op het niveau van ECOWAS en UEMOA;
- een soortgelijke benadering te overwegen voor de regio Oost-Afrika, met de regionale equivalenten COMESA en East African Community,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter N (32500-V).
De heerSmaling (SP):
Ik heb de staatssecretaris ook nog vragen gesteld over welk type belastingen in de Focusbrief genoemd wordt. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris dat liever eerst in de Tweede Kamer wil bespreken, want daar moet de Focusbrief nog langskomen. Ik zou het fijn vinden dat er een brief komt waarin iets uitvoeriger wordt ingegaan op de vraag of het wel of niet innen van belasting nou wel of juist geen pre is om het land op de hulplijst te houden. Daarnaast zou hij ook iets kunnen melden over de belasting die niet door ontwikkelingslanden wordt gescoord door ontwijking, ontduiking en alle mogelijke escapes die er zijn. Dat loopt aardig in de papieren.
Ten slotte het onderwijs. De staatssecretaris heeft positief gereageerd op hetgeen hier is gezegd over hoger onderwijs en beroepsonderwijs, aansluitend op de arbeidsmarkt. Ik breng dit te berde omdat dit volgens ons een zwaar onderschat terrein is op het gebied van effectiviteit. Die effectiviteit hebben wij niet helder in het vizier. Daarom kan het ondersteunend zijn voor sectoren, thema's en landen waar de staatssecretaris zich nu op wil focussen. De heer Willems heeft hiervoor net een lans gebroken. Ik wil de staatssecretaris op dit punt verwennen met een ondersteunende motie.
De voorzitter: Door de leden Smaling, Willems, Eigeman, Kuiper, Thissen en De Graaf wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering van zins is te bezuinigen op studiebeurzen en overige capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden;
overwegende dat de effectiviteit van studiebeurzen wordt onderschat door noch te monitoren op het verdere verloop van carrières van afgestudeerden, noch alert te zijn op zakelijke mogelijkheden via alumni die op sleutelposities terecht zijn gekomen;
overwegende dat de regering terecht wijst op de noodzaak hoger onderwijs en beroepsonderwijs beter te laten aansluiten op de arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden;
verzoekt de regering:
- terughoudend te zijn met het bezuinigen op hoger en beroepsonderwijs voor buitenlandse studenten in Nederland;
- curriculumontwikkeling te stimuleren die beter aansluit op de perspectieven in de arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden en daarbij naast kennisinstellingen ook ngo's en de private sector te betrekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter O (32500-V).
De heerDe Graaf (VVD):
Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor zijn uitgebreide antwoord op een wijze die bij mij de indruk heeft nagelaten dat hij zeer geïnspireerd en gedreven met zijn vakgebied bezig is. Dat verbaast mij overigens niet, want in onze eerste kennismaking na het aantreden van dit kabinet in de commissie voor BDO gaf hij al blijk van kennis die een niet bekende in dit land niet binnen zo korte tijd zou kunnen vergaren. Ik had er alle vertrouwen in dat wij hier een gedreven staatssecretaris voor ons zouden zien. Dank daarvoor.
Ook mijn complimenten voor de voortvarendheid waarmee de staatssecretaris heeft gewerkt aan de uitwerking van het regeerakkoord op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking, waardoor wij vandaag zinvol met elkaar hebben kunnen praten over de voornemens van het kabinet. Dat is wel eens anders geweest. Vaak hebben wij tussen de regels door moeten zoeken wat precies de crux van het verhaal was, maar dat was op basis van de Focusbrief volstrekt helder.
Ik heb mij in mijn eerste termijn vrij bescheiden en gezagsgetrouw opgesteld naar de regering, maar zou nog wel graag een kort antwoord willen krijgen op drie vragen die ik heb gesteld. Ik wil graag weten hoe het staat met de ODA-definitie. Ik ben daarin zeer geïnteresseerd en ik denk de andere leden van de Eerste Kamer ook. Welke actie heeft de staatssecretaris ingezet dan wel wat zijn zijn inschattingen van de kansen van Nederland?
De tweede vraag waar ik graag antwoord op wil hebben is wat de staatssecretaris vindt van de term "good enough governance" in plaats van "good governance" als kernbegrip voor de beoordeling van zowel thema's als landenkeuze.
De derde vraag was de vraag hoe de staatssecretaris de aanbeveling van de AIV beoordeelt om jaarlijks een schatting te maken van de negatieve effecten van de Nederlandse handel. Met andere woorden: niet alleen de positieve effecten van wat wij hebben gedaan, maar ook de contraproductieve effecten die in het debat in de eerste termijn aan de orde zijn geweest, zoals handelsliberalisatie, tariefmuur en dat soort zaken meer.
Ten slotte kan ik snel zijn voor de Handelingen. De heer Kuiper had het over een Afrikaanse wijsheid: als twee olifanten vechten, dan lijdt het gras daaronder. De heer Staal, die vrij veel naar Afrika gereisd heeft, had die wijsheid ook gehoord, maar die luidde enigszins anders: of olifanten vechten of vrijen, het gras is altijd de klos!
De heerThissen (GroenLinks):
Voorzitter. Ook namens de GroenLinks-fractie dank ik de staatssecretaris voor zijn reactie op onze inbreng vandaag in het debat.
Laten we helder zijn. De fractie van GroenLinks vindt de bezuinigingen van 900 mln., inclusief de 34% bij de ngo's die geprezen worden voor hun inzet en geroemd voor hun bijdrage voor het draagvlak, niet alleen in Nederland voor ontwikkelingssamenwerking, maar ook voor de opbouw van al die projecten waar men in de Derde Wereldlanden mee bezig is, buitengewoon fors. Gezien het tijdstip waarop dit in oktober 2010 is aangekondigd, ingaande in 2011 met 400 mln. en in 2012 met 500 mln., vinden wij deze gang van zaken onbehoorlijk en niet zorgvuldig.
Je kunt wel zeggen dat wij nu op de norm van 0,7% zitten, maar in dit land zijn wij bovenmatig trots dat wij flink investeren in onderwijs en gezondheidszorg en dat wij daarbij boven Europese en mondiale gemiddelden scoren. Daar zijn wij trots op, omdat wij vinden dat een samenleving zoveel meer kwaliteit heeft als je op die gebieden investeert. Dus nu heel trots zeggen dat wij met het bedrag nog altijd op de internationale bnp-norm blijven, welk bedrag gezien het lager wordend bnp weer een stuk lager is? Ooit waren wij trots op een veel hoger bedrag. Dat bedrag gaven wij uit omdat wij vonden dat wij ons ook hadden te bemoeien met delen van de wereld waar gemeenschappen van mensen en hele landen het veel slechter dan wij hadden getroffen. Wij maakten daarbij ook de analyse dat ons soort leven, in onze economische systemen, de armoede in het zuiden van de wereld vaak in stand hield of verergerde.
De effectiviteit van investeringen? Ik zou dat debat over meer terreinen van rijksinvesteringen willen voeren. Of de investeringen in steeds meer asfalt heeft geleid tot meer, betere en efficiëntere mobiliteit? Ik waag het te betwijfelen. Ik heb bij interruptie aan de staatssecretaris gevraagd of ontwikkelingssamenwerking niet een veel te gemakkelijke prooi is als wij met een begrotingsprobleem zitten. Er is namelijk geen wettelijke verankering of een wettelijke basis. Daardoor stimuleren wij dat binnen een aantal maanden in een begrotingsjaar ineens een flinke hap uit het budget genomen kan worden. Ik denk dat ik met de broeders en zusters van GroenLinks aan de overzijde eens ga praten of daar niet een initiatiefvoorstel genomen kan worden.
De verbinding van de grote vraagstukken versus het investeren in productiviteit en eigenbelang van het Nederlandse bedrijfsleven. Het blijft een onderwerp dat schuurt met de opvattingen van GroenLinks en met hoe GroenLinks naar de wereld kijkt. Ik zie in het kabinetsbeleid over internationale vraagstukken heel weinig de verbinding waar ook de WRR in zijn rapport, Minder pretentie en meer ambitie, toe heeft opgeroepen.
De staatssecretaris zegt de zelfredzaamheid te stimuleren. Het gaat daarbij om gemeenschappen van mensen, ook in landen waar het op zich goed gaat, zoals de middeninkomenslanden waar toch grote delen van de bevolking ver onder het bestaansminimum leeft, met gebrek aan de meest basale waarden. Echt in zelfredzaamheid investeren, vergt denken en werken vanuit de positie van die landen in de wereld waarin geïnvesteerd moet worden, zodat die erbij horen en mee kunnen doen. Welbegrepen eigenbelang is vaak de basis van solidariteit. Mensen moeten zien dat het ook onze vrede en veiligheid raakt, ons geluk en ons gevoel van rechtvaardigheid wat betreft de verhouding tussen Europa en de andere werelddelen. Ik zie dat dit denken helemaal vervaagt in het kabinetsbeleid. Ik merk op dat hier een staatssecretaris zit die, zoals elk mens, het hart links van het midden heeft. Hij heeft engagement met ontwikkelingssamenwerking. Het is echter allemaal te zeer vanuit het Nederlands eigenbelang geredeneerd en te weinig vanuit de positie van ontwikkelingslanden. Dat vind ik een radicale koersverandering in de ontwikkeling van ontwikkelingssamenwerking in de afgelopen decennia in dit deel van de wereld.
Draagvlak en het tegengaan van scepsis in Nederland over ontwikkelingssamenwerking en internationale samenwerking staat of valt inderdaad met effectiviteitsmeting of resultaatsmeting. Het gaat om het zichtbaar maken van wat wij doen, waarom wij het ook alweer doen en wat de positieve gevolgen zijn in de landen waar wij aanwezig zijn. Het vraagt ook enthousiasme van een kabinet. Het vergt ook een kabinet dat, tegen de stroom in van scepsis en dedain over internationale samenwerking van de gedoogpartner, fier overeind blijft en zegt van: het is gewoon niet waar, buitenland is binnenland en binnenland is buitenland. Om de frase van de PVV te parafraseren: geef Nederland terug aan de wereld, geef de wereld weer ruimte in Nederland. Dat moet de slogan zijn.
Ik heb de staatssecretaris goed begrepen over wat de fractie van GroenLinks vroeg over de LOGO South-motie. Ik heb heel goed begrepen wat mijn collega's van de andere fracties daarvan vinden. Ik zou een gewijzigde motie willen indienen, na overleg met de collega's, waarin wij de staatssecretaris de door hem gevraagde ruimte geven om de inhoud van het programma en de programmatische betrokkenheid van de gemeenten in dit land met lokale gemeenten in de ontwikkelingslanden op de een of andere manier, zorgvuldig afwegend, een zinvolle en wellicht wat herijkte toekomst te geven. Wellicht dat de staatssecretaris met deze gewijzigde motie de aan de Tweede Kamer toegezegde brief wat meer power kan geven en hem de ruimte geeft om te zoeken naar de wegen die wij in ieder geval van belang vinden.
Devoorzitter:
De motie-Thissen c.s. (32500-V, letter I) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat 50 gemeenten en waterschappen zich in 17 ontwikkelingslanden op het gebied van het beter verzamelen en verwerken van huisafval, het bieden van schoon drinkwater en goede huisvesting, het opzetten van bevolkingsregistraties en het stimuleren van lokale economische ontwikkeling uitstekend inzetten;
van oordeel dat:
- naast goed nationaal bestuur ook goed lokaal bestuur voorwaarde is voor de economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden;
- de inzet van Nederlandse gemeentelijke expertise meerwaarde oplevert bij het bevorderen van die economische ontwikkeling;
verzoekt de regering, bij de uitvoering van het beleid als verwoord in de Basisbrief en de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking het lokale bestuursniveau te betrekken en te bezien hoe Nederlandse gemeenten daarbij blijvend hun expertise op programmatische wijze kunnen inbrengen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Deze gewijzigde motie is ondertekend door de leden Thissen, De Graaf, Eigeman, Willems en Kuiper.
Zij krijgt letter P (32500-V).
De heerWillems (CDA):
Ik wil collega Thissen uitdagen. Elke keer als ik tegenover een Midden-Limburger sta, lijkt die mij uit te dagen om iets te vragen. De heer Thissen is in Limburg blijven wonen. Ik ben Limburg ontstegen. Ik ben er weggegaan na mijn eerste levensjaar.
Devoorzitter:
Hier moet zelfs de voorzitter bezwaar tegen maken!
De heerWillems (CDA):
Ik merk dat ik nu ook de voorzitter aanspreek.
De heerThissen (GroenLinks):
Heeft het bij mij geleid tot een beperkter wereldbeeld dan bij de heer Willems?
De heerWillems (CDA):
Ik geloof dat niet. Het lijkt wel het geval als ik luister naar hoe de heer Thissen spreekt over ontwikkelingssamenwerking. Ik heb in mijn inbreng gezegd dat de plekken waar arme mensen in de wereld wonen nu significant anders zijn dan twintig jaar geleden. Dat betekent dat een heel ander beleid gevoerd moet worden. Ik hoor van GroenLinks, waar ik altijd redelijk progressieve gedachten van hoor, zo weinig over hoe het anders moet, behalve dat het alleen maar meer moet.
De heerThissen (GroenLinks):
Ik heb het niet over meer. Ik sluit geheel en al aan bij de inzichten van de internationale politiek over ontwikkelingssamenwerking en zelfredzaamheid. Ontwikkelingssamenwerking moet niet leiden tot steeds groter wordende afhankelijkheid van gemeenschappen van mensen of landen, donorlanden, partnerorganisaties of ngo's die zich inzetten voor verbetering van de positie van ontwikkelingslanden. Het moet uiteindelijk leiden tot zelfredzaamheid. Dat moet gebeuren vanuit het denken over wat landen of gemeenschappen van mensen nodig hebben. In de eerste regels van de Focusbrief staat dat Nederland alleen nog maar uitgaat van het eigenbelang. Niet eens het welbegrepen eigenbelang, maar het eigenbelang van het bedrijfsleven. Dat vind ik te karig. Uiteindelijk leidt dat volgens mij ook niet tot zelfredzaamheid, zeker niet als het ook nog eens gepaard gaat met minder inzet voor onderwijs, de sociale sectoren, gezondheidszorg en onderwijs; allemaal sectoren die van belang zijn om ondernemerschap überhaupt mogelijk te maken.
De heerWillems (CDA):
Nu begrijp ik toch echt iets niet. De heer Thissen steunt niet dat er meer bedrijvigheid en ondernemerschap ontwikkeld moet worden in deze landen. Dat zorgt toch juist voor meer onafhankelijkheid?
De heerThissen (GroenLinks):
Ik wil verschrikkelijk graag dat er ondernemersgeest ontstaat, overal ter wereld, maar wel vanuit de eigen kracht en de eigen bronnen van landen. Ons bedrijfsleven moet zich er niet mee bemoeien om hier de omzet en de winstmarges te vergroten. Ons bedrijfsleven moet zich ermee bemoeien om dingen mogelijk te maken, om te coachen, te stimuleren, om eerlijke handelspolitiek mogelijk te maken, om eerlijke prijzen te betalen en de muren van protectie rond onze markten af te breken. Dat biedt werkelijk soelaas bij het stimuleren van de ondernemersgeest in de landen van de Derde Wereld.
De heerWillems (CDA):
De heer Thissen heeft een verkeerd beeld van hoe bedrijven in ontwikkelingslanden acteren. Bedrijven zijn actief in landen en worden uitgenodigd in landen vanwege een specifieke kennisproblematiek of specifieke technische ontwikkelingen. Op die manier zorgen bedrijven juist voor een verbreding van de mogelijkheden van het ondernemerschap in die landen. Het gaat op een vraagbasis en niet omdat zij er rijker van worden. Heel vaak is het zo dat bedrijven juist niet investeren omdat ze geen geld kunnen verdienen maar dat bedrijven, waar dat zinvol is via een FMO, via andere financieringsorganisaties, wel "geïncentiveerd" kunnen worden om daar toch iets te doen, wetende dat de risico's groter zijn. Het wegnemen vanuit de Nederlandse overheid van een stuk van die risico's is vaak behulpzaam, juist voor die landen en veel minder specifiek voor bedrijven. De heer Thissen gaat er maar van uit dat die bedrijven alleen maar iets doen om er zelf beter van te worden.
De heerThissen (GroenLinks):
Ik ga er niet van uit. Dat staat in de Focusbrief van het kabinet. Het gaat over het eigenbelang van het Nederlandse bedrijfsleven.
De heerWillems (CDA):
Daar zal de staatssecretaris op antwoorden, maar ik lees dat anders.
De heerDe Graaf (VVD):
Aanvullend daarop: op dit punt ben ik het toch echt niet eens met de heer Thissen. Er is in deze Kamer in de eerste termijn gezegd: verlicht eigenbelang heeft altijd een rol gespeeld bij ontwikkelingssamenwerking.
De heerThissen (GroenLinks):
Welbegrepen eigenbelang.
De heerDe Graaf (VVD):
Ja precies. En dan hebben we het over veiligheid, stabiliteit en dat soort zaken meer. Op het moment dat dit eigenbelang mede een economische inkleuring krijgt, is het ineens een vies woord. Dat begrijp ik nu niet. Ik ben het volledig eens met de heer Willems: het gaat helemaal niet over het feit dat wij hier in Nederland geld verdienen aan de ontwikkelingslanden, maar het gaat erom dat Nederlandse bedrijven dáár zorgen voor werkgelegenheid, dáár zorgen voor productiviteit en ervoor zorgen dat mensen dáár op een hoger plan worden getild. Dat het bedrijf daar zelf ook nog een rol in speelt en daar iets aan verdient, is toch een win-winsituatie. Daarmee wordt dat begrip "verlicht eigenbelang" toch niet ineens pejoratief.
De heerThissen (GroenLinks):
Ik weet niet of wij de Focusbrief van het kabinet dan niet verkeerd verstaan. Wij vinden het helemaal niet verkeerd dat het Nederlandse bedrijfsleven investeert in landen zodat die landen self supporting kunnen zijn, zodat daar werkgelegenheid komt en de sociale omstandigheden verbeteren. Als in die landen namelijk een beter bruto nationaal product behaald wordt, wordt er ook geïnvesteerd in die landen zelf, in de gezondheidszorg, in fatsoenlijke voedseldistributie, in self supporting wellicht van de landbouw. Nog veel te vaak is het echter zo dat investeringen van grote multinationale bedrijven eerder voordeel opleveren voor het rijke Westen en het Noorden van de wereld dan dat ze voordeel opleveren voor de betrokken landen. De situatie is ingewikkelder dan 30, 40 jaar geleden, maar de kloof tussen rijk en arm is wel groter geworden, ondanks de investeringen van tal van bedrijven in de landen waarover wij nu spreken.
De heerDe Graaf (VVD):
Dat is ook de reden waarom u mij de staatssecretaris hebt horen vragen om alsnog in te gaan op mijn verzoek om jaarlijks aan te geven hoeveel contraproductieve effecten wij zelf hebben geleverd.
De heerThissen (GroenLinks):
Daar ben ik het ook heel erg mee eens.
De heerDe Graaf (VVD):
En dat heeft daarmee te maken. U wil immers productieve effecten en geen contraproductieve effecten.
De heerKuiper (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording to the point. Ik dank hem ook voor de slotbeschouwing, die, al was ze summier, inging op het ontwikkelingsbegrip. Het heeft toch iets weldadigs om een staatssecretaris te horen filosoferen. Het heeft ook iets verrassends om een CDA-bewindspersoon niet een encycliek of Herman Dooyeweerd te horen aanhalen, maar Kant en zijn plichtsethiek. Ik heb dat zeer gewaardeerd. Even voor het goede begrip: ik ben er ook niet voor dat een overheid een "moral order" bewerkt, maar ik ben er wel voor dat keuzes geleid worden door waarden. Een belangrijk deel van dit debat ging over de vraag welke motieven ons drijven met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking. Daarbij is niet alleen door mij maar door verschillende collega's ook nog de aandacht gevraagd voor de rechtenbenadering daarbinnen.
In de eerste termijn heb ik onder andere gesproken over de motie-Schuurman, die eind 2008 in de Eerste Kamer is aangenomen. In die motie kwam het verband en de samenhang tussen de verschillende crises aan de orde. Je zou de motie ook positiever kunnen duiden: hoe moeten de public goods in samenhang worden benaderd, wat voor beleid moet daar nu onder komen te liggen? De staatssecretaris heeft toegezegd, een beleidsagenda voor globalisering te ontwikkelen. Ik vraag de staatssecretaris om helemaal los te gaan; voor mijn part komt Kant dan nog een keer tevoorschijn in de vorm van het categorische imperatief: wat moeten wij doen in deze situatie? Ik vraag de minister om toe te zeggen daarbij de gedachtewisseling te betrekken die hier heeft plaatsgevonden over de samenhang van die crises.
Als wij spreken over effectiviteit, gaat het ook over het werk van ontwikkelingsorganisaties in Nederland: onze eigen ngo's, die wereldwijd actief zijn. Ik heb daar een warm pleidooi voor willen voeren. Zij zijn ook op hun eigen manier effectief, al denk ik dat het belangrijk is om met hen een discussie te voeren over de vraag hoe bepaalde dingen anders kunnen.
Ik zal een motie indienen, die door een aantal collega's van harte wordt ondersteund. Die motie behelst precies het punt van de korting op korting van het afgelopen najaar, en dan met name die laatste 50 mln. Die hakt er toch wel diep in. Wij hadden sowieso al te maken met een bezuiniging van 25%, maar nu wordt die bezuiniging nog groter. In de motie wordt verzocht om die 50 mln. ongedaan te maken. Er is hier ook een discussie gevoerd over vermindering van de bijdrage aan bijvoorbeeld een Europees fonds. Of hoe kijken wij aan tegen onze bijdrage aan de Wereldbank? We roepen de staatssecretaris op om te bekijken of er op die manier toch ruimte kan worden gevonden om die extra korting ongedaan te maken. Wij weten natuurlijk ook dat daaraan een discussie behoort vast te zitten met de medefinancieringsorganisaties over de vormgeving van de medefinanciering na 2015. Die discussie gaat er komen; de staatssecretaris heeft er ook al een en ander over gezegd. Er worden momenteel ook allerlei voorstellen voor gedaan. In de motie worden met opzet geen percentages genoemd. Volgens sommigen moet het 50% eigen financiering en 50% medefinanciering worden. Het is niet aan ons om daarover nu een uitspraak te doen, maar natuurlijk maakt dat deel uit van de gesprekken die de staatssecretaris gaat voeren. Er zullen ook meer dingen aan de orde komen: hoe wordt de kennis die beschikbaar is in de organisaties, ten dienste gesteld van de samenleving? Hoe wordt die kennis ten dienste gesteld van het bedrijfsleven? Al die zaken bijeengenomen zouden wij als een geweldige effectuering beschouwen van de motie die ik nu indien.
De voorzitter: Door de leden Kuiper, Eigeman, Smaling, Thissen en Willems wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Nederlandse ontwikkelingsorganisaties worden geconfronteerd met forse kortingen in het medefinancieringskanaal (MFS-2) voor de periode 2011–2015, die door een extra korting van 40 mln. in 2011 en 50 mln. per jaar voor de periode 2012–2015 zijn opgelopen tot een bezuiniging van 34% in vergelijking met de periode voor 2011;
overwegende dat bezuinigingen van deze omvang drastische gevolgen hebben voor de programma's van organisaties en de continuïteit en kwaliteit van hun werk onder grote druk zetten en behaalde resultaten in het zuiden verloren doen gaan;
overwegende dat Nederlandse ontwikkelingsorganisaties zorgen voor draagvlak en ondersteuning van Nederlandse OS-inspanningen en dus van grote maatschappelijke betekenis zijn;
overwegende dat er zorgvuldig gekeken moet worden naar de wenselijke omvang van overheidssubsidies en dat een overgangstermijn naar een situatie waarin ontwikkelingsorganisaties minder afhankelijk zijn van medefinanciering door de overheid redelijk is;
overwegende dat voor het versterken van effectiviteit van OS-beleid meer afstemming, focus en kennisbundeling in het werk van MFS-organisaties gewenst is;
spreekt uit dat voor de periode 2011–2015 de extra korting ongedaan wordt gemaakt;
verzoekt de regering, in overleg met betrokken organisaties tot een akkoord te komen over de wijze waarop zij daarna medegefinancierd kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter Q (32500-V).
De heerKuiper (ChristenUnie):
Collega De Graaf haalt de angel uit de pointe van het spreekwoord dat ik naar voren wilde brengen. Het gras wordt kennelijk ofwel volgens het conflictmodel ofwel volgens het harmoniemodel vertrapt. Laten wij ons dan troosten met de gedachte dat er nog heel wat groen gras is in Afrika en elders.
De vergadering wordt van 21.25 uur tot 21.40 uur geschorst.
StaatssecretarisKnapen:
Voorzitter. Dank voor alle toespitsingen in tweede termijn en de verheldering die deze hebben opgeleverd. Laat ik allereerst kort stilstaan bij de moties.
In zijn eerste motie vraagt de heer Eigeman om de verlaging van 0,8% naar 0,7% van het bnp ongedaan te maken. Ik wil die motie ontraden, want het percentage van 0,7 voldoet aan de internationale norm. Ik kan er heel goed mee uit de voeten. Nederland behoort tot de grootste donoren van de wereld. Overigens is dit conform de afspraken in het regeerakkoord.
Ik wil een kleine poging doen tot interpretatie – en niet manipulatie, ik zeg het precies zoals het is – van de tweede motie van de heer Eigeman. Ik zou deze motie namelijk graag als ondersteuning willen zien. In de motie wordt het kabinet gevraagd om te komen tot een samenhangend beleid met betrekking tot de thema's waarvoor wij kiezen, onderwerpen als onderwijs en publieke gezondheidszorg. Als ons in de motie wordt gevraagd om in een volgende begroting te kijken naar samenwerking met andere landen, samenhang met de Europese Unie, het vermijden van het ontstaan van verweesde staten, en de motie niet betekent dat de focus en de zwaartepunten die wij nu kiezen, weer worden uitgebreid met nieuwe zodat van onze focus niets overeind blijft, zou ik deze motie graag zien als ondersteuning van het beleid. Dit past ook bij de voorspelbaarheid en betrouwbaarheid waarop wij mogen worden afgerekend bij de nadere vormgeving van ons beleid. Wij mogen niet gaan zwalken. Ik zou de motie dus zo willen interpreteren. De punten die de heer Eigeman in de motie noemt, horen hierbij. Onderwijs en gezondheidszorg zijn belangrijk. Wij zeggen alleen dat wij niet alles willen doen; wij willen kijken of wij kunnen focussen op bepaalde onderdelen van het beleid, waarbij wij het verschil kunnen maken en waarnaar ons wordt gevraagd. Als ik de motie zo mag interpreteren en wij desalniettemin oog houden voor hoe het een bij het ander past zodat de puzzel klopt, wil ik haar graag beschouwen als ondersteuning van het beleid.
De heerEigeman (PvdA):
Voorzitter. Als dit al een ondersteuning zou zijn van het beleid, geef ik de staatssecretaris graag mee dat ik verwacht dat daar actief invulling aan wordt gegeven, dus dat er bij de voorbereiding van de begroting een nadere uitwerking komt, waarin inderdaad recht wordt gedaan aan het uitgangspunt van focus, zulks tezamen met duidelijke keuzes bij de taakverdeling. Ik ben blij dat de staatssecretaris zegt dat onderwijs en publieke gezondheidszorg belangrijk zijn. Ik wil dat hij ervoor gaat zorgen, in samenwerking met onze partners in Europa en multilaterale organisaties, dat de institutionele omgeving van publieke gezondheidszorg en onderwijs wordt geborgd. Nederland hoeft daarin niet direct een taak voor zichzelf te zien, maar wil het ontwikkelingsbeleid effectief zijn, dan moet daarop worden ingezet. Dat is namelijk ook onze zorg. Als wij het hierover eens kunnen zijn en de staatssecretaris deze uitspraak beschouwt als ondersteuning van het beleid, kan ik daar alleen maar blij mee zijn.
StaatssecretarisKnapen:
Na deze nadere interpretatie van mijn interpretatie herken ik het als ondersteuning van het beleid. Het past overigens ook bij ons voornemen om, waar wij activiteiten reduceren, niet zomaar weg te wandelen, maar te kijken hoe daarmee verder kan worden gegaan. Vrij recent hadden we het voorbeeld van Mozambique, waar andere landen bepaalde dingen die wij niet meer deden, van ons overnamen. Wij beschouwen het dus als ondersteuning van het beleid als u zegt: bied ons het hele plaatje. Maar als u er nog wat aan hebt toe te voegen, weet ik het nog niet.
De heerEigeman (PvdA):
Ik heb er niets aan toe te voegen. Ik wil slechts constateren dat ik met belangstelling zal uitkijken naar de toelichting op de begroting voor 2012; niet vanaf deze bankjes, maar misschien zit ik die dag wel hierboven.
StaatssecretarisKnapen:
Nu de motie met de heer Willems als eerste ondertekenaar, over de manier waarop wij omgaan met de metingen van resultaten en effectiviteit. In de motie wordt verzocht om een horizontale verbinding. De toelichting die de heer Willems gaf, is mij buitengewoon sympathiek. Wij hebben sowieso de neiging om steeds vaker in plaats van vertrouwen en vertrouwensrelaties, over te schakelen op afrekenbaarheid en accountability. Het komt erop neer dat vertrouwen plaatsmaakt voor verantwoording van elke handeling, tot de laatste komma; tot het tegendeel is bewezen, zou er immers wel iets mis kunnen zijn.
Ik sta hier in beginsel heel sympathiek tegenover, maar toch moet ik deze motie ontraden. Waarom? Simpelweg omdat wij te maken hebben met een wettelijk kader. Wij zijn wettelijk verplicht om op deze wijze te rapporteren over doeltreffendheid, in het kader van de rijksbrede periodieke evaluaties. Een overdracht van evaluatieverantwoordelijkheden aan de Algemene Rekenkamer, die hiermee gepaard zou gaan, is niet mogelijk. Bovendien biedt de certificering van organisaties op dit moment nog te weinig waarborgen voor hulpeffectiviteit. Ze biedt wel waarborgen voor de ordelijkheid van het proces, maar niet voor de doelmatigheid. Dus hoe sympathiek ze ook is en hoezeer wij onze omgeving ook willen aanmoedigen om die horizontalisering te bevorderen, ik moet deze motie ontraden, simpelweg omdat ik op dit moment, in de huidige context, tegen wettelijke verplichtingen aanloop.
De heerWillems (CDA):
Voorzitter. Ik hoorde de staatssecretaris zeggen dat in mijn motie zou staan dat het IOB moet worden overgeheveld naar de Algemene Rekenkamer. Voor alle duidelijkheid: dat staat niet in de motie. Ik heb dat wel gesuggereerd, maar niet in de motie opgenomen.
StaatssecretarisKnapen:
Dat is correct, maar als wij op deze wijze zouden opereren, zou dát op dit moment, gegeven het wettelijke kader, de implicatie moeten zijn. Die implicatie kunnen wij op dit moment niet gestand doen. Dat gezegd zijnde, het blijft overeind dat als wij, als dat kan, niet zullen nalaten om de resultatenrapportage in verbinding te brengen met de IOB-evaluatie, omdat wij nu een schijnzekerheid bieden, zonder een gevoel te kunnen geven van wat zaken werkelijk hebben opgeleverd. Het is voor ons ook van belang om ervoor te zorgen dat de mensen, het publiek, de belastingbetaler, een idee hebben van wat we doen en ook een gevoel hebben van waar dat toe leidt.
De motie van de heer Willems op letter M gaat over de activiteiten van de Europese Unie wat betreft ontwikkelingssamenwerking en ontwikkelingsbeleid. Ik zou deze motie graag beschouwen als ondersteuning van beleid, maar daar hoort wel een uitleg over de interpretatie bij. Onze bijdragen voor het Europees Ontwikkelingsfonds liggen tot 2014 vast en de verplichtingen tot 2017. Ik ondersteun graag de motie daar waar de regering wordt verzocht om ernaar te streven dat het Europees Ontwikkelingsfonds onderdeel wordt van de totale EU-begroting. Dat zou om allerlei redenen goed zijn, bijvoorbeeld omdat het Europees Parlement er dan bovenop kan zitten. Ik heb dit met Eurocommissaris Piebalgs besproken. Er bestaat echter wel onzekerheid over. Er zijn – daar moet ik heel eerlijk over zijn – nogal wat lidstaten die daar moeite mee hebben, met name lidstaten die betrekkelijk laag worden aangeslagen. Zij willen het risico niet lopen dat zij hierdoor middelen gaan mislopen. De intentie beschouw ik dus als ondersteuning van het beleid. Wij kunnen dit echter niet zo als beleid implementeren omdat wij van vele spelers afhankelijk zijn en er tegenwerkende krachten zijn.
In de motie van de heer Smaling op letter N wordt gevraagd of het mogelijk is om een regionale visie, strategie, voor West-Afrika te ontwikkelen. Ik beschouw deze motie op lange termijn als steun in de rug, maar wil haar toch ontraden. Ik beschouw haar op lange termijn als steun in de rug omdat het op zich zaak is dat er op dit punt gezamenlijke programmering komt. Er vinden op dit moment allerlei bewegingen plaats tussen landen. Zoals bekend, zijn wij groot voorstander van "joint programming" daar waar het bijvoorbeeld gaat om Sudan. Dat heeft onze sympathie. Het punt is alleen dat de Europese Commissie zich heeft gecommitteerd om over twee jaar te komen met een gezamenlijke programmering op basis van een gezamenlijke strategie voor West-Afrika. Er wordt dus de komende twee jaar aan gewerkt. Het lijkt mij niet goed om daar een voorschot op te nemen. Het heeft nu onze voorkeur om constructief mee te doen aan de ontwikkelingen, door bijvoorbeeld input te leveren en onze speerpunten naar voren te brengen in die gezamenlijke strategie. Het heeft niet mijn voorkeur om het nu op eigen houtje te gaan doen, terwijl het over twee jaar wordt gedaan. Ik beschouw deze motie dus op langere termijn als steun in de rug. Ik vind haar ook buitengewoon sympathiek. Toch wil ik de motie ontraden. Zij komt te vroeg en komt ons daarom slecht uit.
De heerSmaling (SP):
Wie zegt mij en de staatssecretaris dat het Europese proces dat de komende twee jaar plaatsvindt, leidt tot hetgeen in de motie is gesteld?
StaatssecretarisKnapen:
Het antwoord is "niemand". Als binnen de Europese Unie wordt geprobeerd om gezamenlijk een strategie te ontwikkelen, kunnen de genoemde punten worden ingebracht. Er zijn echter geen garanties dat je aan het eind van de rit van A tot Z je zin krijgt. De prijs voor slagkracht is soms inleveren van invloed. Wij doen ons best om dit te realiseren. Om een eigen strategie te ontwikkelen terwijl de Europese Commissie net is begonnen, na de afhandeling van de implementatie van het groenboek, om aan deze strategie te werken, vinden wij op dit moment niet erg efficiënt, gegeven de meerwaarde die wij kunnen bieden als wij meewerken aan wat er de komende twee jaar in Brussel op tafel komt te liggen.
De heerSmaling (SP):
Volgens mij is Nederland bij uitstek in een positie om hier een heel proactieve rol in te spelen. De staatssecretaris heeft al vaker gezegd dat er 27 lidstaten zijn en dat hij er maar 1 vertegenwoordigt. Dat is uiteraard getalsmatig wel zo, maar in termen van invloed is dat helemaal niet het geval. Litouwen geeft het liefst zijn 0,04% hulp aan Wit-Rusland en Roemenië doet hetzelfde met Moldavië. Nederland is geen Frankrijk of Verenigd Koninkrijk, grote landen die misschien het liefst uit die directe discussie gaan of met enige argwaan worden bekeken. Nederland, een aantal Scandinavische landen en misschien Duitsland kunnen juist het proces vormgeven waarvan de staatssecretaris nu nogal braaf zegt: laten wij maar afwachten waar Brussel mee komt en dan volgen wij wel wat de heer Piebalgs zegt. Dit is dé kans om proactief met een vernieuwend verhaal die agenda te bepalen.
StaatssecretarisKnapen:
Ik herhaal mezelf. De motie is mij sympathiek. Wij zullen uiteraard – laat daarover geen misverstand bestaan – voor adequate input zorgen bij de totstandkoming bij de EU-programmering vanaf 2013. Wij willen echter niet nu hier een eigen strategie ontwikkelen in plaats van een inbreng ontwikkelen in een naar vermogen gezamenlijke regionale strategie. De meerwaarde van de Europese Unie komt juist bij dit soort grotere regionale programma's maximaal tot gelding. Het is dus zaak om daarvan te profiteren zodat wij wellicht niet de belangrijkste, maar wel een heel serieuze speler zijn.
De heerSmaling (SP):
Ik vind het erg jammer. Uit niets blijkt dat de Europese Unie bezig is met het ontwikkelen van regionale eenheden naar haar eigen model of een gemeenschappelijk landbouwbeleid, waar wij allemaal ontzettend veel profijt van hebben gehad. Ik zie op geen enkele manier dat vanuit Brussel initiatieven worden genomen om Afrika met dat soort instrumenten uit te rusten waardoor men eindelijk de sector naar het niveau kan krijgen waar die thuishoort.
De heerDe Graaf (VVD):
Ik wil het debat niet verlengen, maar ik wil toch graag de heer Smaling bijvallen. De keuzes die in het beleid worden gemaakt, zijn duidelijk. Zij staan met name in de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking, ook waar het gaat om landenkeuze. Met de genoemde landen gaan wij een bilateraal traject in. In de motie van de heer Smaling wordt gevraagd of wij, terwijl wij hiermee aan de slag gaan, kunnen bezien of wij tot een verbreding naar de regio kunnen komen. Wij hebben een aantal landen in deze regio wel gekozen en een aantal andere niet. De heer Thissen heeft gevraagd of dit betekent dat Congo kan meeprofiteren van de steun die wij nog aan Rwanda geven. Het antwoord van de staatssecretaris daarop was "ja". Dan zit je dus al in de buurt van een regionale benadering. Dit punt zou toch wellicht kunnen meelopen in de verdere uitwerking van ons bilaterale kanaal, waarmee het een voorschot zou kunnen zijn op wat Europa vervolgens wat breder kan trekken? Dan zouden wij een heel belangrijke inbreng kunnen leveren omdat wij er al over hebben nagedacht.
StaatssecretarisKnapen:
In deze vorm gaat het om een ambitie en een inzet om iets te realiseren. Dat is iets anders dan een plan op tafel leggen met het risico dat elders andere plannen op tafel worden gelegd die daarbij niet of maar ten dele aansluiten. Dat zou ik verspilling van energie vinden. Als het verzoek is om onze inzet bij het ontwikkelen van zo'n EU-programmering voor deze regio – dat geldt overigens ook voor Oost-Afrika – met de Kamer te delen, vind ik het een ander verhaal. Zoals ik de motie interpreteer, is het verzoek niet dat wij onze visie op hoe wij dat gaan doen met de Kamer delen, maar dat wij een eigen plan op tafel leggen. Dat zou ik een beetje dubbelop vinden.
Ik kom bij de motie met de heer Smaling als eerste ondertekenaar. In die motie wordt de regering verzocht terughoudend te zijn met het bezuinigen op hoger en beroepsonderwijs voor buitenlandse studenten in Nederland. Ik beschouw die motie als ondersteuning van het beleid. Vandaag is al gewisseld – in de Focusbrief staat het ook – dat wij het beroepsonderwijs zoveel mogelijk op peil houden of, indien nodig, een extra duwtje in de rug geven. Als wij kiezen voor thematische speerpunten, dan moedigen wij dat datgene wat daaraan ondersteunend kan zijn, uiteraard ook het hoger onderwijs, graag aan. Wij willen ook wat dit betreft grote versnippering vermijden. Het random ophalen van studenten, hoe nuttig het individu ook kan zijn, daarover geen misverstand, willen wij graag gefocust doen. In gesprekken met de Universiteit van Wageningen en de Universiteit van Twente heb ik gemerkt dat men wat dat betreft geen onoverkomelijk probleem ziet. Sterker, dit enthousiasmeert omdat het een meerwaarde kan bieden voor degenen die de opleidingen vormgeven.
Dan de motie met als eerste ondertekenaar de heer Thissen over het LOGO South. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van beoogd beleid. Ik kom er bij de begrotingsbehandeling 2012 graag op terug.
Ten slotte de motie met als eerste ondertekenaar de heer Kuiper. Deze motie moet ik ontraden. Ik heb al aangegeven dat de korting op het geheel van het medefinancieringsstelsel proportioneel is ten opzichte van de totale bezuinigingen op de begroting. Het ongedaan maken hiervan slaat een gat van 50 mln. dat elders moet worden opgevuld. Ik acht dat onwenselijk en ben daartoe ook niet bereid.
Dan nog een aantal vragen. De heer Willems vroeg of er voor de FMO niet meer ruimte is voor kapitaalverhoging. Die is er niet. Degenen die de FMO nauwkeuriger volgen, weten dat men afgelopen jaar een winst van 126,5 mln. heeft gemaakt. Er mag tot 95% worden geherinvesteerd, dus de FMO kan voor 120 mln. extra doen. De FMO is een organisatie die in het nieuwe denken over ontwikkelingssamenwerking een belangrijke rol kan spelen. Wij moeten bezien hoe wij daar in de relatie tot klassieke ODA-definities en modern investeren mee omgaan. Die discussie is work in progress, maar het is een belangrijk onderwerp.
De heer Smaling vroeg nog een keer naar de belastingen. Ik kom daar later nog op terug, maar wij moeten deze kwestie niet zwaarder maken dan die is. Bij het langslopen van landen speelde de vraag in hoeverre er iets, al is het maar een embryonale fase, van een bestuur is dat in staat is om zelf middelen van belastingbetalers te organiseren, opdat men eigen middelen krijgt. Dat is een indicator naast vele andere geweest om te bezien hoe het staat met de potentiële kansen om ergens te investeren.
De heer De Graaf vroeg nog naar de ODA-definitie. In het regeerakkoord staat dat het kabinet zal proberen om te bezien of er meer mogelijk is op het gebied van ODA-uitgaven, bijvoorbeeld voor veiligheid. De ODA-definities hebben overigens soms iets absurds. Als een soldaat in een ontwikkelingsland 's middags een uurtje vrij heeft en hij gaat kinderen lesgeven, dan is dat geen ontwikkelingssamenwerking, ook al gebruikt hij een computer. Als hij zichzelf omkleedt, is het wel ontwikkelingssamenwerking. Er wordt overigens wel eens gemakkelijk gesuggereerd dat je tegenwoordig alle veiligheidsmissies in de wereld met een beetje definiëren onder ontwikkelingssamenwerking kunt scharen, maar dat is niet juist. De overgrote meerderheid van de OESO-lidstaten voelt daar niets voor. Men realiseert zich wel dat thema's als veiligheid, fragiele staten en stabiliteit verder gaan dan defensie alleen. Je zult dus iets moeten doen met de definities. Veel meer kan ik er nu niet over zeggen.
Wij gaan uit van good enough governance. Het is een vaag begrip, maar als je good governance als uitgangspunt neemt, dan ben je er eigenlijk al. Ook dit is work in progress. Good enough governance is goed. Ik kom bij het verzoek om een jaarlijkse schatting van de negatieve effecten van allerlei andere handelingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. De AIV heeft daar om gevraagd, maar tot op zekere hoogte is dat terra incognita voor ons. Wij informeren wel bij organisaties als de Wereldbank en de EU hoe die daarnaar kijken in plaats dat zelf te gaan doen, vooral omdat het zoveel variabelen en partners betreft. Het onderwerp is interessant genoeg, maar het is niets dat je op een achternamiddag doet. De AIV realiseerde zich dat ook toen deze suggestie werd gedaan.
De heerDe Graaf (VVD):
Ik heb daar alle begrip. We zijn inmiddels gekomen tot een versmalling tot vijftien partnerlanden. De ambassades spelen daar ook een belangrijke rol in. Ik kan mij voorstellen dat het mogelijk moet zijn om van de ambassades te horen welke blokkades men tegenkomt bij het verder ontwikkelen van pps-constructies en dat soort zaken. Die zouden ook kunnen voortvloeien uit Europese of internationale regelgeving, misschien zelfs uit onze eigen regels, want het zal ongetwijfeld niet allemaal van een leien dakje gaan in die vijftien landen. Het is interessant om dat te weten, want daar zouden wij misschien iets aan kunnen doen.
StaatssecretarisKnapen:
Dat lijkt mij evident. Zeker als wij teruggaan naar minder landen moeten we ook het apparaat en de kennis en kunde in huis hebben om dat te kunnen doen.
Dan nog een vraag van de heer Kuiper. Hij vroeg of ik de global public goods en de diverse crises die hebben gespeeld in een samenhangende analyse wil aanbieden. Hier strijden twee zielen in één borst. Aan de ene kant is het heel verleidelijk, maar anderzijds wil ik waken voor de illusie dat wij hier een soort "world according to" kunnen construeren met behulp waarvan wij in een bijna holistisch pakket het hele probleem weten neer te zetten. Ik begin het liefst bij een heel praktische agenda. Ik zal proberen om dit te doen op basis van een analyse waarbij de global public goods zo breed mogelijk in kaart worden gebracht. Dan ontstaat er geen gat tussen die twee, maar dan koesteren wij ook niet de illusie van een welhaast holistische constructie die eraan ten grondslag ligt. Dat is voor ons stervelingen wellicht wat te veel gevraagd.
De heerKuiper (ChristenUnie):
De staatssecretaris sprak over holisme en ook het woord "utopie" is gevallen. Mijn vraag ging alleen niet over deze zaken. Ik heb gevraagd of de staatssecretaris de motie die destijds in deze Kamer is aangenomen wil betrekken bij deze exercitie. Hopelijk leidt dit tot een aantal overwegingen die we sowieso moeten maken rondom keuzes.
Ik wil ook nog een opmerking maken over de motie. Ik begrijp dat de staatssecretaris het niet fijn vindt om het gat van 50 mln. voor zich te zien. Hij gaf echter zelf openingen aan in zijn bijdrage dat er mogelijkheden zijn, bijvoorbeeld als er weer een bepaalde groei is in onze eigen economie. Ik wil daarop aansluiten. Als de motie wordt aangenomen, geeft dat de mogelijkheid om te kijken of er op die andere manieren toch middelen anders kunnen worden gebruikt. We hadden het over mogelijke bezuinigingen als het gaat om Europese fondsen, de motie van collega Willems enzovoorts. Ik hoop dat de staatssecretaris die welwillendheid nog wel wil opbrengen.
StaatssecretarisKnapen:
Op de vraag van de heer Kuiper of ik de motie over de diverse crises erbij zal betrekken is het antwoord ja. Bij "erbij betrekken" voel ik mij eerlijk gezegd al een stuk meer op mijn gemak als we over die sloot weten te springen.
De heer Kuiper sprak daarnaast over de 50 mln. In de Tweede Kamer hebben we besproken dat als er onverwachte meevallers zouden zijn en het bnp zo veel hoger uitvalt dan wij hadden gedacht, we tijd hebben om opnieuw te bekijken wat we doen. Over de Europese ontwikkelingsfondsen heb ik aangegeven dat er verplichtingen bestaan tot 2014 dan wel, als het om het vervolg gaat, tot 2017. Daar vallen nu een-twee-drie geen middelen vrij. Binnen dat keurslijf moeten we deze discussie voeren. Anders zou de suggestie worden gewekt dat er linksom of rechtsom weleens 50 mln. kan langskomen. Zo is het helaas niet. In de Tweede Kamer heb ik gezegd: mochten we meevallers hebben, zeker waar het betreft het verkeerd inschatten van het bnp omdat we met een soort spurt uit de economische vertraging vertrekken, dan heeft dat consequenties voor het budget en zou dat kunnen leiden tot meevallers. Onderweg kun je natuurlijk ook tegenvallers tegenkomen. Daarom moet ik de motie ontraden waar het gaat om het ongedaan maken van de bezuinigingen van 50 mln. op ngo's, gehoord hebbende en verdisconterende wat de heer Kuiper daarover heeft voorgelegd.
Voorzitter. Dit was voor mij de eerste keer dat ik hier een debat heb gevoerd. Ik heb dat buitengewoon gewaardeerd. Het was kritisch maar ook constructief. Wat mij heel sterk heeft aangesproken, is dat alle woordvoerders een goed oog hebben voor de verschuivende paradigma's betreffende de relatie tussen wat wij vroeger de "derde wereld" en het "rijke Westen" noemden. Er zijn heldere meningsverschillen, maar vanwege die paradigma's heb ik toch het gevoel dat zich in ieders hoofd een zoektocht afspeelt naar het antwoord op de vraag naar wat voor wereld dit leidt en wat voor woorden daar straks voor gebruikt worden. Ik ben aangenaam verrast dat niemand hier aandelen heeft in de firma Pavlov, ondanks alle politieke verschillen. Bij dit onderwerp is belangrijk – en dat is inderdaad veel breder dan ontwikkelingssamenwerking – dat wij niet bang zijn van het buitenland.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
Devoorzitter:
De aanwezige leden van de fractie van GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.
Ik stel voor dat wij volgende week stemmen over de moties.
Daartoe wordt besloten.
Sluiting 22.17 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20102011-23-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.