Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regeling van de toewijzing van een extra zetel voor Nederland in het Europees Parlement (32226).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Bij de toewijzing van de 26ste zetel in het Europees Parlement lijkt een tekst uit het Bijbelboek Marcus leidend te zijn geweest: wie heeft, hem zal gegeven worden en wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem worden genomen.

Op 6 april 2009 informeerde de staatssecretaris de Kamer in een brief over de te volgen procedure voor de toewijzing van de 26ste Nederlandse zetel in het Europees Parlement. De staatssecretaris informeerde de Kamer over de spelregels die zouden worden gehanteerd bij deze eenmalige en unieke wedstrijd en gaf aan zich bij de vaststelling van de spelregels te hebben gebaseerd op het advies van de Kiesraad, de scheidsrechterscommissie van ons parlementaire kiesstelsel. De staatssecretaris sprak echter niet de volledige waarheid, zoals de Kamer zou mogen verwachten, maar de halve waarheid. Zij wekte de suggestie het advies van de Kiesraad te hebben gevolgd en die suggestie was voor de Kamer voldoende om de spelregels blind te accepteren.

In de memorie van antwoord geeft de staatssecretaris aan dat zij het evenals de woordvoerders in de Tweede Kamer betreurt dat er geen debat is gehouden over deze kwestie voorafgaand aan de verkiezingen. Dat valt des te meer te betreuren omdat er feitelijk geen politiek besluit is genomen voorafgaand aan de verkiezingen. De voorzitter van de Kiesraad, de heer Kummeling, heeft dit in heldere bewoordingen duidelijk gemaakt. Er is geen woordelijk verslag gemaakt van zijn uitlatingen, maar dat zou ook niet nodig moeten zijn. Iedereen kan inzien dat een onvolledig ingelichte Kamer die aanneemt volledig te zijn geïnformeerd, pas behoefte krijgt aan een debat wanneer blijkt dat er een onvolledig beeld is geschapen door de staatssecretaris ten aanzien van het advies van de Kiesraad. Er was geen enkele reden voor de Kamer om de staatssecretaris niet op haar woord te geloven en in de onderliggende stukken te duiken. De Kiesraad is het meest gezaghebbende orgaan in dit land op het gebied van toepassing van de Kieswet, dus er was en is geen aanleiding zijn advies in twijfel te trekken.

De Kiesraad lijkt, in de voorstelling van de staatssecretaris, haar keuze volledig te ondersteunen, maar de staatssecretaris gaf in werkelijkheid een advies om een verfijning in die keuze aan te brengen. Die verfijning nam de staatssecretaris niet over en deelde zij niet met de Kamer. Dus was er sprake van spelregels die niet in overeenstemming waren met het advies dat de scheidsrechterscommissie daarover gegeven had, zonder dat de Kamer dat wist.

Pas tijdens de wedstrijd, of eigenlijk pas na de wedstrijd, kwam de Kamer erachter dat de staatssecretaris de spelregels had geromantiseerd of liever gezegd versoberd op basis van eigen overwegingen die zij niet met de Kamer had gedeeld en die afweken van het advies van de Kiesraad. De Kiesraad had gesteld dat idealiter moest worden gestreefd naar maximale evenredigheid van de vertegenwoordiging om de wil van de kiezer zo correct mogelijk te vertalen in de zetelverdeling. De staatssecretaris koos ervoor feitelijk een kiesdrempel op te werpen, zonder de Kamer daarin te kennen of daarover te raadplegen. Zij stelde voor, de 26ste zetel slechts te verdelen onder die partijen die reeds bij de verdeling van de eerste 25 zetels ten minste één zetel bemachtigd hadden. De Kiesraad maakte op 11 juni bekend van oordeel te zijn dat er nog géén politiek besluit genomen was – na de verkiezingen dus – en dat dit leidde tot een lastige situatie. De Kiesraad oordeelde dat er in feite twee toewijzingsmethodes waren, waarin de staatssecretaris voor de ene methode had gekozen zonder informatie over het bestaan van de andere methode met de Kamer te delen. Bovendien oordeelde de Kiesraad dat de toewijzing pas zou kunnen worden bepaald nadat de Kamer een keuze had gemaakt. Dat was de opvatting van de voorzitter van de Kiesraad na de verkiezingen. Voor alle duidelijkheid: het is niet het kabinet dat over de toewijzing gaat, noch de Kiesraad, maar de wetgever die een politiek besluit moet nemen, dat volgens de Kiesraad nog steeds niet genomen was op 11 juni.

Veel partijen erkennen dat het chiquer was geweest, het politieke besluit te nemen voorafgaand aan de verkiezingen van 4 juni. Dat is niet gebeurd, maar de redenering kan, althans in de optiek van de Partij voor de Dieren, niet zijn: als het niet gegaan is zoals het moet, dan moet het maar zoals het gegaan is. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben advies gevraagd aan staatsrechtsgeleerde professor Elzinga. De staatssecretaris schreef in haar brief van juni: hoewel ik in mijn brief van 6 april niet expliciet ben ingegaan op de gesuggereerde verfijning van de Kiesraad, is wel beschreven waarom deze overweging niet is gevolgd. Over die belangrijkste inhoudelijke suggestie is echter met geen woord gerept in de brief van 6 april. Professor Elzinga zegt daarover: deze feitelijke gang van zaken overziende, moet ik in de eerste plaats concluderen dat beide brieven van de staatssecretaris niet op alle punten de gewenste duidelijkheid hebben geschapen; opmerkelijk is dat de staatssecretaris in de brief van 6 april niet ingaat op het belangrijkste inhoudelijke voorstel van de Kiesraad.

De Kamer staat voor de keuze: welke consequentie verbindt zij aan het feit dat zij niet voor de verkiezingen van 4 juni heeft besloten de spelregels te bediscussiëren of vast te stellen? Door die keuze is allerminst een voldongen feit ontstaan, zoals in de Tweede Kamer en door de staatssecretaris is gesuggereerd. De Kamer moest, ook volgens voorzitter Kummeling van de Kiesraad en staatsrechtsgeleerde Elzinga, alsnog een eigenstandig besluit nemen. Daarbij gaat het niet om de toewijzing van de zetel aan ofwel de PVV ofwel de Partij voor de Dieren. Het gaat daarbij om het verzuim dat de Kamer nog geen politiek besluit heeft genomen over de keuze tussen twee door de Kiesraad voorgestelde toewijzingsmethoden.

In het voorliggende geval gaat het concreet om de vraag of uit het oogpunt van evenredigheid in de restzetel de wens van 157.735 PvdD-kiezers of van een restpost van slechts enkele duizenden PVV-kiezers tot uitdrukking moet worden gebracht. De Kiesraad zei duidelijk dat de toerekeningswijze van het verdelen van de 26ste zetel onder hen die al 25 zetels verdeeld hadden, afbreuk zou doen aan het beginsel van maximale evenredigheid. De Kamer kan zich aanrekenen geen politiek besluit te hebben genomen, maar mag daaraan niet de conclusie verbinden dat het dan maar moet zoals de staatssecretaris in haar incomplete weergave van dat advies heeft aangegeven. De Kamer heeft geen politiek besluit genomen en zou dat alsnog moeten doen omdat zo'n besluit niet kan worden gedelegeerd aan de Kiesraad, de Raad van State, de staatssecretaris of aan wie dan ook. Wie niet gekozen heeft, zal dat alsnog moeten doen. Doen alsof al is gekozen, is geen optie. Doen alsof niet gekozen hebben ook een keuze was, is ook geen faire optie ten opzichte van de kiezer. Wie recht wil doen aan de wil van de kiezer en aan het initiële advies van de Kiesraad, kan niet anders dan kiezen voor maximale evenredigheid, waarbij de wil van zo veel mogelijk kiezers wordt gerespecteerd. Angst, gemakzucht, nonchalance of doen alsof deze discussie gelijk staat met "crying over spilled milk" doet geen recht aan de ontstane situatie en aan de opdracht en mogelijkheden van de Kamer om de wil van de kiezer maximaal te respecteren.

Ik betreur het dat de andere partijen maar weinig behoefte lijken te hebben om het debat over deze toewijzing te voeren. Ik zou in elk geval graag van de staatssecretaris willen horen of zij het betreurt dat zij de door de Kiesraad geadviseerde verfijning niet in een vroeg stadium heeft gedeeld met de Kamer, of zij bereid is te erkennen dat de gevolgde werkwijze niet de schoonheidsprijs verdient en of zij bereid is toe te zeggen in toekomstige gevallen alles te doen om het beginsel van maximale evenredigheid als belangrijk element in het Nederlands kiesstelsel te respecteren en te bevorderen.

De heer Vliegenthart (SP):

Voorzitter. Vandaag spreken wij de spelregels af voor een spel dat al gespeeld is. Op zichzelf is dat al een gekke gang van zaken. Alsof ze op het WK in Zuid-Afrika pas na het toernooi officieel zouden bepalen hoe de resultaten gewogen moeten worden. Geldt bij een gelijk puntenaantal in de groepswedstrijden het onderling resultaat of het doelsaldo? Het kan zomaar het verschil maken en daarom is het goed dat alle betrokkenen van tevoren weten waar ze aan toe zijn.

Toegegeven, de staatssecretaris heeft reeds voor de Europese verkiezingen van juni 2009 gezegd hoe het spelregelboekje er volgens haar uitziet. Een eventuele extra zetel in het Europees Parlement – daar hebben wij het vandaag over – wilde zij als een restzetel beschouwen. Alleen partijen die al een zetel in het Europees Parlement hadden bemachtigd, zouden mee kunnen dingen naar deze extra zetel. De Tweede Kamer zweeg daarop en stemde daarmee impliciet in. Wat de staatssecretaris was vergeten te vermelden, is dat de scheidsrechterscommissie, in dit geval de Kiesraad, haar in overweging had gegeven ook partijen die drie kwart van de kiesdeler hadden bemachtigd, mee te laten dingen voor de 26ste zetel. Zij heeft dat deel van het advies niet opgevolgd. Volgens ons is dat haar goed recht, maar het ware wijs geweest dat expliciet te vermelden en bij voorkeur te voorzien van een deugdelijke en duidelijke argumentatie. Dat is niet helemaal gebeurd. De spelregels waren daardoor volgens mijn fractie wel helder, maar strookten niet in het geheel met het advies van de Kiesraad.

Waarschijnlijk had daar nooit een haan naar gekraaid als de uitslag niet zo was geweest dat dit verschil in interpretatie van de spelregels tot een daadwerkelijk verschil in zetelaantallen had geleid. Daardoor zitten wij nu met het feit dat de 26ste zetel al naar gelang de verdeling aan andere partijen toekomt. Daarmee is onlosmakelijk de vraag verbonden wie de 26ste zetel krijgt. Dat is niet alleen pijnlijk, maar volgens mijn fractie ook ongewenst. Vandaar dat wij dit debat met de staatssecretaris vandaag niet willen aangaan.

Volgens onze fractie – daar zit wel degelijk een probleem – zou het echter beter geweest zou zijn als de spelregels vooraf expliciet duidelijk waren gemaakt, bij voorkeur doordat beide Kamers van het parlement de spelregels hadden goedgekeurd. Wat in Nederland namelijk niet gebeurde, gebeurde wel in Spanje, Oostenrijk en Malta. Daar viel het officiële besluit voor de verdeling van de extra zetels voor het Europees Parlement wél voor de verkiezingen. Voor mijn fractie is deze ervaring reden te meer om dat pad in de toekomst ook te volgen. Deelt de staatssecretaris deze opvatting op basis van deze ervaring? Een democratie vraagt immers om transparantie en helderheid. Over de uitslag van de verkiezingen gaat niet de politiek, hoewel zij wel de spelregels mag bepalen, maar de burger. Ik zie uit naar de reactie van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt om de extra Nederlandse zetel in het Europees Parlement toe te wijzen en een extra EP-lid te benoemen. Inleidend merk ik op dat daartoe op Europees niveau nog handelingen moeten worden verricht.

Over de planning van de Europese besluitvorming is het volgende te melden. In de memorie van antwoord meldde ik al dat de Commissie Constitutionele zaken van het Europees Parlement, de AFCO, op 7 april 2010 heeft voorgesteld om over de noodzakelijke verdragswijziging geen Conventie bijeen te roepen. Dat is een bijeenkomst van de vertegenwoordigers van nationale parlementen, staatshoofden, regeringsleiders van het EP en de Commissie. In plaats daarvan werd besloten om een Intergouvernementele Conferentie te houden. Het Europees Parlement heeft hiermee op 6 mei jl. ingestemd. Wat ik nog niet gemeld had in mijn antwoorden: morgen, op 23 juni, vindt de IGC plaats, waarin de verdragswijziging door de regeringen van de lidstaten wordt ondertekend. Het Europees Parlement is voornemens om na de ondertekening van de verdragswijziging de lidstaten die het aangaat, ertoe uit te nodigen om de nieuwe EP-leden alvast als waarnemer naar het Europees Parlement af te vaardigen. Nederland kan naar verwachting op zeer korte termijn de uitnodiging voor het sturen van een waarnemer tegemoet zien. De Nederlandse regelgeving over volksvertegenwoordigers kent het fenomeen waarnemers niet. Om toch in te kunnen spelen op het voornemen van het Europees Parlement, heb ik bij nota van wijziging een grondslag opgenomen voor de benoeming van de Nederlandse waarnemer. Van afvaardiging van de Nederlandse waarnemer kan pas sprake zijn als het wetsvoorstel tot wet is verheven. Daarvoor is immers nog niet zeker wie als waarnemer dient te worden benoemd. Ik stel het daarom ook zeer op prijs dat de Kamer dit wetsvoorstel met zoveel voortvarendheid behandelt.

Nu kom ik bij de vragen die door de twee fracties zijn gesteld. Ik begin met de punten die door de heer Koffeman namens de Partij voor de Dieren zijn ingebracht. Ik werp net als in de Tweede Kamer verre van mij dat ik niet de volledige waarheid heb gesproken. Ik heb in de brief die ik al ver voor de Europese verkiezingen heb gestuurd, aangegeven hoe de 26ste zetel volgens het kabinet verdeeld zou moeten worden. Het was de bedoeling om daarover vóór de Europese verkiezingen – om in de woorden van de heer Vliegenthart te spreken: voordat de wedstrijd gespeeld zou worden – een debat te voeren als men het daarmee niet eens was. Zo heb ik dat ook neergelegd in de Tweede Kamer. Het kabinet vond het namelijk niet wenselijk dat dit pas na de verkiezingen zou zijn. Het kabinet heeft er dus inderdaad voor gekozen om de spelregels van tevoren duidelijk aan de Tweede Kamer te melden. Daar is ook steeds bij gezegd dat wetgeving noodzakelijk was, omdat wij in Nederland geen wetgeving hebben om die 26ste zetel te verdelen.

Dan kom ik bij de vraag van de heer Vliegenthart: waarom was het niet mogelijk om vóór de verkiezingen van het Europees Parlement de nodige maatregelen te treffen en waarom is dat in andere lidstaten wel gelukt? Dat heeft te maken met het feit dat in Nederland formele wetgeving nodig is om de toewijzing van de extra zetel te regelen. Noch de Kieswet, noch een andere bestaande wet voorziet daarin. Het tot stand brengen van een formele wet kost altijd de nodige tijd. Dat weten wij. Dat heeft te maken met de stappen in het proces: de departementale voorbereiding, een advies van de Kiesraad, een besluit van de ministerraad, een advies van de Raad van State en de procedure in de Tweede en Eerste Kamer. Het wetsvoorstel is eind 2009 ingediend en wordt vandaag hier in de Eerste Kamer behandeld. Zo'n proces duurt zes maanden. Daarbij is de voorfase nog niet eens meegerekend.

Waarom kon er in sommige andere landen wel wat gebeuren vóór de verkiezingen van juni 2009? Dat zegt niet zoveel over ons. Aangenomen mag worden dat de in die lidstaten geldende wetgeving de mogelijkheid biedt om deze voorziening op een eenvoudige wijze te treffen of te implementeren. Daar hebben wij wel naar gekeken, maar wij hebben die mogelijkheid in Nederland niet in de vorm van een Koninklijk Besluit of een ministeriële regeling. Los hiervan heeft de regering er destijds voor gekozen om niet over te gaan tot het opstellen van wetgeving die louter bestaat uit aannames en veronderstellingen. Ik zeg dat heel expliciet in deze Kamer. Wij wisten namelijk nog niet wat er zou gebeuren. Wij wisten nog niet of die extra zetels er zouden komen. Wij hebben gedacht dat in formele zin netjes te moeten doen. Daarom is het anders dan in andere landen.

Dan kom ik op hetgeen de heer Koffeman heeft ingebracht. Wij hebben heel expliciet in de brief aan de Tweede Kamer geschreven dat wij van mening waren dat de zetel op basis van een restzetel zou moeten worden verdeeld. Je zou daarvoor minstens een zetel moeten hebben gehaald. Ik wijs erop dat de Kiesraad in zijn adviezen de keuze van het kabinet steeds heeft onderschreven. De Kiesraad heeft wel de suggestie gedaan om een verfijning aan te brengen door ook de partijen die bij de verkiezingen op 4 juni 2009 slechts 75% van de kiesdeler haalden, bij de restzetelverdeling te betrekken. Het kabinet vindt en vond het echter wenselijk – zoals ook blijkt uit de brief van 6 april 2009 – dat de extra zetel alleen kan toevallen aan partijen die bij de verkiezing van het Europees Parlement al minimaal één zetel hebben behaald. Zo is dat ook expliciet omschreven.

De regeling die de Kiesraad voorstelt, kan ertoe leiden dat de extra zetel wordt toegekend aan een partij die bij herberekening van de kiesdeler voor 26 zetels niet in aanmerking zou komen voor een zetel. Het kabinet is van mening dat partijen op eigen kracht een zetel moeten behalen en dat pas daarna bekeken wordt aan wie die extra zetel toekomt. Bovendien sluit de keuze van het kabinet aan bij de in de Kieswet opgenomen hoofdregel dat restzetels worden toegekend aan partijen die de hele kiesdeler hebben behaald en al minimaal één gewone zetel hebben gekregen. Dat is in de huidige Kieswet zo geregeld. Dat is de normale regeling. De 75%-regeling wordt alleen bij de verkiezing van de kleinste gemeenteraden in Nederland, met minder dan negentien leden, gehanteerd. Het betreft gemeenten met minder dan 20.000 inwoners. Daar worden restzetels toegekend aan partijen die 75% van de kiesdeler hebben behaald. Wij vonden dat bij de verkiezing van het Europees Parlement, waarin 25 en straks 26 Nederlandse leden zitting hebben, de hoofdregel moest gelden en niet de uitzonderingsregeling die voor kleine gemeenten geldt.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik wijs erop dat in de brief van 6 april 2009 die overwegingen allemaal expliciet verzwegen zijn. Op het moment dat het kabinet die overwegingen maakt, heeft de Kamer er recht op om dat te weten en waarom het kabinet die overwegingen maakt. Dan pas kan de Kamer op een adequate manier besluiten of zij het advies overneemt of niet. In de brief van 6 april 2009 wordt heel nadrukkelijk gesteld dat de staatssecretaris het advies van de Kiesraad overneemt, terwijl zij de daarin genoemde verfijning niet meeneemt. Die verfijning wordt niet genoemd in de brief. Die kwestie is het belangrijkst. De Kamer wist niet dat de staatssecretaris die verfijning niet meegenomen had en kreeg het idee dat zij het advies van de Kiesraad onverkort had overgenomen. Als de Kamer dat wel had geweten, was zij zelf probleemeigenaar geworden: als je wat wilt, moet je een debat aanvragen. Als dat niet gebeurt, kun je je afvragen of de Kamer compleet is geïnformeerd.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik heb het niet expliciet verzwegen. Ik heb expliciet toegelicht wat de keuze van het kabinet is. Het ging ook niet om het belangrijkste advies van de Kiesraad. Daarover ging het ook in het debat in de Tweede Kamer met de fractie van de Partij voor de Dieren. Het is een suggestie van de Kiesraad. Die heb ik inderdaad niet overgenomen. Ik had dat in de brief kunnen vermelden. Ik heb in de brief juist heel expliciet de keuze toegelicht. Men moet zich ook realiseren wat normaliter de hoofdregel is. Ik heb die zo-even dan ook nog even toegelicht. Bij de restzetelverdeling moet een partij al een zetel hebben binnengesleept, behalve bij de kleine gemeenten. Wie zich dat realiseert, weet dus ook dat de situatie van 75% nooit aan de orde zal zijn in het voorstel van het kabinet. Dat is ook gesteund door de Kiesraad. De wijze van verdeling, op basis van de restzetel, vond de Kiesraad verstandig. Ik heb in de brief toegelicht waarom de keuze is gemaakt voor het voorliggende model. In de brief is niet toegelicht waarom het advies niet is overgenomen. Dat was misschien verstandiger geweest. Dan waren wij niet in deze discussie terechtgekomen. Wij zijn in deze discussie terechtgekomen omdat in de praktijk, na de wedstrijd, deze situatie zich voordeed. Dat ben ik eens met de heer Vliegenthart. Ik had het debat over de spelregels voor de wedstrijd graag willen voeren vóór de verkiezingen.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat hadden wij allemaal graag gewild. Die mogelijkheid was groter geweest als de staatssecretaris de verfijning wel in de brief had genoemd. Maar goed, dat is een kwestie van discussie.

Ik ben het er niet mee eens dat de Kiesraad in alle gevallen de conclusies van de staatssecretaris heeft gedeeld. De staatssecretaris zegt dit, maar dat is onjuist. Op 11 juni verkeerde het kabinet immers in de veronderstelling dat het politieke besluit reeds genomen was. Voorzitter Kummeling heeft gezegd dat het politieke besluit nog niet genomen was. Dat vond hij heel vervelend. Dat leidde volgens hem tot een pijnlijke situatie. Dat is de constatering van Kummeling.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dit punt van de heer Koffeman is een ander punt dan dat over het advies van de Kiesraad over het voorliggende wetsvoorstel. Hij heeft het nu over de bepaling van de uitslag. Dat is een ander onderwerp.

Ik deel overigens de reactie van de voorzitter van de Kiesraad. Op dat moment verkeerde ik in de veronderstelling dat de Kamer de gemaakte spelregels niet had bestreden. Ik dacht toen dat ik op basis van de in de brief van 6 juni beschreven spelregels het wetsvoorstel zou voorbereiden. Dan zou de zetel toevallen aan de PVV, zoals bekend. Ik verkeerde in die veronderstelling omdat er niet op de brief was gereageerd. Ik heb echter nooit de stelling van Elzinga bestreden dat er altijd eerst formele wetgeving moet zijn op basis waarvan de zetel toegedeeld kan worden. Daarom sta ik hier immers. Dat punt heeft het kabinet nooit bestreden. Sterker nog, dat is de reden waarom ik de brief heb geschreven. Het doel was om vóór de verkiezingen over de brief te spreken, omdat er nog geen wetgeving was. Er kon dus nog niet over wetgeving gesproken worden. De Kamer heeft altijd het laatste woord omdat het om formele wetgeving gaat. Daarom kon het kabinet het niet doen zoals in andere Europese landen. Wij hebben immers formele wetgeving nodig om dit te regelen. Deze wet is gemaakt voor deze ene situatie. Die is nu ook aan de orde.

Ik wil nogmaals expliciet duidelijk maken dat ik de stelling van de staatsrechtsgeleerde Elzinga nooit heb bestreden. Daarover bestaat geen meningsverschil. Er is wetgeving nodig. De Kamers kunnen zich het recht voorbehouden over een wetsvoorstel een andere mening te hebben. Dat is evident. Dat is zo bij iedere vorm van wetgeving. Ik heb dat nooit bestreden.

Ik verwerp de suggestie dat dit het belangrijkste inhoudelijke voorstel is van de Kiesraad. Ik heb dat ook in de Tweede Kamer gezegd. Dat is niet zo. Het belangrijkste inhoudelijke voorstel van de Kiesraad is dat die de lijn van de restzetelverdeling steunt. Dat is het advies.

De vraag van de heer Vliegenthart over de andere landen heb ik al beantwoord. Ik denk met hem dat er waarschijnlijk nooit een haan naar zou hebben gekraaid als de uitslag niet zo zou zijn geweest als nu het geval is. Dat moeten we ook onder ogen durven zien. In de Tweede Kamer heb ik dat ook naar voren gebracht. Je kunt van de uitslag vinden wat je vindt, maar de bevolking heeft zo gekozen. Van tevoren hadden we, weliswaar in een brief en nog niet formeel bij wet, duidelijk kenbaar gemaakt hoe we tot de verdeling van de 26ste zetel zouden overgaan. Daaraan moeten we ons dus ook houden.

Ik meen zo alle vragen te hebben beantwoord.

De heer Vliegenthart (SP):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor haar heldere en duidelijke beantwoording. Zij heeft wel over mijn vraag gesproken, maar zij heeft deze niet helemaal beantwoord. Ik zou van haar graag, als "lessons learned", een korte beschouwing horen over de wijze waarop we dit in het vervolg zouden kunnen aanpakken. Haar argumentatie heeft zij ook in de Tweede Kamer gegeven: zij zou allerlei modaliteiten moeten invoeren om hiervoor van tevoren een wetsvoorstel in te voeren. Die argumentatie begrijp ik, maar wat leert zij hieruit, gegeven het feit dat er zoveel ophef over is geweest? Wat neemt zij mee voor een volgende keer? Is zo'n modaliteitenafweging voor een volgende keer wel een serieuze optie of houdt de staatssecretaris voet bij stuk en vindt zij de argumenten die zij zojuist heeft gegeven zo overtuigend dat ze blijven staan, ook in het licht van wat wij de afgelopen tijd hebben meegemaakt? Voor het verdere ben ik volledig tevreden met de beantwoording van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik heb natuurlijk wel nagedacht over de wijze waarop we hiernaar zouden moeten kijken. Wij verkeren nu in een unieke situatie omdat wij de zetel tussentijds moeten verdelen; daar gaat het nu om. Als een zetel na een normale verkiezingsdatum moet worden verdeeld, is er geen sprake van zo'n situatie. De kiesdeler wordt dan gewoon bepaald door de 26, 27 of 28 zetels die er uiteindelijk zijn. Wij komen dan niet in deze situatie terecht en doen alles op basis van de bestaande Kieswet. Ik heb gedacht dat deze situatie niet zo vaak zal voorkomen. Daarvan ga ik dus ook maar uit. Ik ga ervan uit dat we het met de normale wetgeving voor verkiezingen kunnen doen. Daarbij geldt de hoofdregel van de restzetelverdeling.

Wij konden dit natuurlijk niet voorspellen. Juist omdat de ophef achteraf is ontstaan, terwijl ik die van tevoren had willen voorkomen, was het misschien wel handig geweest om met elkaar over die modaliteiten te spreken, maar zo'n afweging moet je altijd op het moment zelf maken. Het is zeker iets om te overwegen. Ik denk dat we in de praktijk niet in zo'n situatie zullen terechtkomen, maar je weet het nooit.

De heer Vliegenthart (SP):

Ik stel vast dat het gekozen Tweede Kamerlid dit de komende jaren in haar achterhoofd meeneemt. Dat is dan de winst van het debat dat we vandaag hebben gevoerd.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Zo is het.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Het aanwezige lid van de PvdD wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat hij geacht wil worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Holdijk

Naar boven