Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | nr. 9, pagina 373-383 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | nr. 9, pagina 373-383 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota "Werken aan winst" (Wet werken aan winst) (30572).
(Zie vergadering van 20 november 2006.)
De voorzitter:
Ik constateer dat de schriftelijke antwoorden op een aantal vragen over dit wetsvoorstel zijn ontvangen en inmiddels zijn rondgedeeld.
De beraadslaging wordt hervat.
Minister Zalm:
Voorzitter. Ik zal in mijn beantwoording beginnen met het buitenland, met de internationale aspecten. Dan komen de race to the bottom aan de orde, de gemeenschappelijke belastingbasis en de vraag hoe het met de boxen in Brussel staat en het rapport van de SOMO, een door de overheid gesubsidieerde club die vooral lelijke dingen over Nederland zegt. Daarna komt aan de orde hoe het budgettair of financieel zit. Daar zijn een aantal kritische vragen over gesteld. Ik zal ook iets zeggen over verdergaande herzieningen, maar niet al te veel, en iets over allerlei dekkingsmaatregelen waar kritiek en commentaar op is geleverd in onder andere het betoog over de totaalwinst van de heer Essers en de inbreuken daarop. Ook ga ik in op de verliesverrekening van goodwill, de commissie insolventierecht, het midden- en kleinbedrijf en tot slot op de cultuurgrondvrijstelling en de overdrachtsbelasting. Daar hoop ik mijn betoog mee af te sluiten.
Een aantal uwer, vooral degenen die politiek gesproken aan de linkerkant kunnen worden gepositioneerd, hebben gevraagd of het een race to the bottom was en of dat geen uitdrukking was van een soort populistisch anti-Europeanisme. Zij hebben ook gevraagd of de race to the bottom niet voortdurend moest worden geagendeerd in de Ecofin. Ik zie het doemscenario van de race to the bottom niet. Wel kunnen wij vaststellen dat de officiële tarieven, de statutaire tarieven dalen. Dat is niet alleen in Nederland zo; ook in Duitsland is dit gaande. Ik vind het overigens opmerkelijk dat mijn Duitse collega die ik met enige regelmaat zie, mij nooit in negatieve zin heeft aangesproken op de Nederlandse voornemens. Ik heb ook ten overstaan van mijn collega's met name de combinatie van grondslagverbreding en tariefsverlaging als economisch zinnig uitgevent. Die tendens zie je in meer lidstaten van de Europese Unie. In de statistieken is van de race to the bottom niet zo gek veel terug te vinden. De totale winstbelasting als percentage van het bbp daalt niet, hoewel de officiële tarieven wel dalen. De opbrengst van de winstbelasting daalt ook niet als percentage van de totale belastingopbrengsten. Dat komt doordat in bijna alle landen ook in overwegende mate tariefverlaging wordt gefinancierd door grondslagverbreding of andersoortige lastenverzwaring voor het bedrijfsleven. Dat geldt in feite natuurlijk ook voor het overgrote deel van dit wetsvoorstel. Het is een totale operatie in termen van tariefsverlaging inclusief de inkomstenbelastingmaatregel van zo'n 3,2 mld. Daarvan wordt 2,5 mld. in grondslagverbreding teruggevonden. Overigens wordt ook verder de totale lastenverlichting van bedrijven nog iets gereduceerd, uiteindelijk tot 500 mln., doordat wij ook nog het een en ander doen in premies en dergelijke. De heer Kox heeft het goede getal genoemd, dus hij heeft de prijs op dit punt. Het totale effect voor het bedrijfsleven is dus een half miljard, terwijl de tariefsoperatie 3,2 mld. beloopt.
De heer Leijnse (PvdA):
Dat laatste wisten wij al, want dat staat in de stukken. Ik wil even terug naar wat de minister over de opbrengst van de winstbelasting als percentage van het bbp zegt. Hij zegt dat de totale opbrengst als percentage van het bbp niet daalt. Geldt deze uitspraak voor Europa als geheel, voor Nederland of meer specifiek voor sommige landen wel en andere niet? Vindt de minister het zinnig om een aandeel van de winstbelasting in het bbp als vaste maatstaf te hanteren voor een redelijke belastingdruk op het bedrijfsleven?
Minister Zalm:
In de eerste plaats spreek ik over Europa in zijn algemeenheid, maar het geldt ook voor Nederland. Ooit hebben wij 48 gehad, maar inmiddels gaan wij richting de 25, 26. In 2007 daalt de winstbelasting als percentage van het bbp niet. Dat geldt voor Nederland en Europa. Het is wel een grove maatstaf. Je kunt deze ook meten als percentage van de winst, maar dan kom je in een cirkelredenering terecht. Als wij veel mogelijkheden bieden om de winst fiscaal klein te houden, heb je het in feite over de grondslag. Als je mag afschrijven tot ver onder de werkelijke waarde, wat het systeem was, dan kom je fiscaal ook tot een kleine winst. Officieel is sprake van een hoog belastingpercentage over de fiscaal vastgestelde winst, maar het probleem is dat de fiscale winst te laag wordt vastgesteld. Dan lijkt het alsof sprake is van een hoge belastingdruk, maar in werkelijkheid is dat niet het geval. Om een indruk te krijgen van de bijdrage van het bedrijfsleven aan de schatkist, uit hoofde van de winstbelastingen, kijken wij dus naar de opbrengst van de winstbelastingen als percentage van het bbp. Ik erken dat het een grove maatstaf is, maar het is een zinniger maatstaf dan wanneer je alleen het tarief bekijkt.
In veel andere lidstaten waren de statutaire tarieven overigens al verlaagd. Nederland had altijd een vooraanstaande fiscale positie. Wij werden fiscaal als zeer aantrekkelijk gekwalificeerd, maar op alle rankings waren wij qua aantrekkelijkheid inmiddels teruggelopen. Er moest dus groot onderhoud worden gepleegd. Met dit wetsvoorstel vind ik dat dit heel goed is gebeurd, zowel gelet op de internationale verhouding als wat betreft de kwaliteit van het belastingsysteem. Het tarief op echte winstgevende activiteiten gaat omlaag. Een aantal faciliteiten dat niet veel met echte economische winstgevendheid te maken heeft, bijvoorbeeld het royale afschrijvingsregime en het achter je aan slepen en voor je uit schuiven van verliezen, is de belangrijkste grondslagverbreder. Per saldo verbeter je op die manier ook de kwaliteit van de belastingen.
Ik zie dus nog geen race to the bottom. Ik hoop ook niet dat die er komt. Er is sprake van een gezonde vorm van beleidsconcurrentie. Daar ben ik nooit vies van geweest. Bij de vormgeving hebben wij de Europese spelregels scherp in het oog gehouden. Wij zijn met de boxen naar Brussel gegaan om zeker te stellen dat die de toets der kritiek van de staatssteun kunnen doorstaan. Wij hebben de Nederlandse wetgeving met dit voorstel op een aantal punten beter in lijn gebracht met het Europese recht.
De heer Leijnse (PvdA):
Ik wil de formulering iets preciezer, om te wegen hoe het Europese argument ten opzichte van het wetsvoorstel moet worden gezien. Sommige landen hebben een lager tarief, ook qua effectiviteit, maar wel een bredere grondslag. Andere landen hebben een hoger tarief, maar een smallere grondslag. Neem je het percentage van het bbp als opbrengst van de winstbelasting, dan is sprake van een veel grotere gelijkheid. Stelt de minister nu dat wij naar een lager tarief gaan, maar dat dit zodanig wordt gecompenseerd door een bredere grondslag, breder dan in andere landen – ik heb het niet over dit wetsvoorstel alleen – dat wij per saldo hetzelfde aandeel bbp aan winstbelasting ophalen als landen als Duitsland of Frankrijk of andere met ons concurrerende landen?
Minister Zalm:
Dat heb ik niet precies betoogd. Als je over een langere periode naar Europa kijkt, zie je niet dat de opbrengst van de winstbelastingen aan het dalen is. Dat is wat anders dan dat onze opbrengst van de winstbelasting als percentage van het bbp precies gelijk is aan het percentage in de andere landen van Europa. Bovendien heb ik daar ook geen behoefte aan. Dat geldt ook niet voor de btw en de milieuheffingen. Die liggen bij ons aanmerkelijk hoger dan gemiddeld. Je mag je eigen belastingmix dus wel kiezen.
De heer Leijnse (PvdA):
Maar het gaat om de onderlinge verhoudingen en niet om wat Europa per saldo doet.
Minister Zalm:
Als je te maken hebt met een race to the bottom, in die zin dat men tegen elkaar op concurreert met steeds verdergaande tariefverlagingen, dan zou je moeten zien dat gemiddeld in Europa de opbrengst van de winstbelastingen daalt als percentage van het bbp. Mijn stelling is dat wij dit tot nu toe niet hebben gezien. De norm is niet dat wij per se precies moeten vangen wat er gemiddeld wordt gevangen in Europa. Vorige tariefmaatregelen zijn mede gefinancierd uit verhogingen van werkgeverslasten in de sociale sfeer. En dat vind je uiteraard niet in zo'n winstbelasting terug. Ik denk dan ook dat wij niet zo heel vreemd bezig zijn en dat er zeker geen sprake is van populistisch anti-Europeanisme. Integendeel, wij vinden dat wij in Europa een prominente rol moeten spelen, ook op economisch gebied. Dit vereist dat wij met ons fiscale vestigingsklimaat in de voorhoede blijven, daarvoor is deze wetgeving bedoeld.
Dan de common consolidated corporate tax base, afschuwelijk jargon; de heer Leijnse had de afkorting CCCTB al ontrafeld en hij had zelfs al geraden waarvoor deze staat. Nederland ziet het belang van een gemeenschappelijke heffingsgrondslag in Europa, het zou met name voor het internationale bedrijfsleven een groot voordeel opleveren om de fiscale grondslagen voor de winstbelasting in de verschillende landen op precies dezelfde manier vast te stellen. Het zou ook de positie van Nederland ten opzichte van Japan en de Verenigde Staten en Europa als geheel kunnen versterken, want op dit moment hebben bedrijven te maken met 25 verschillende belastingstelsels, en straks met 27. Dit is natuurlijk een nadeel, dus op zichzelf zou een gemeenschappelijke belastingbasis een positief effect kunnen hebben. Maar goed, dit zijn dromen, en tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren. Bovendien moet je het er allemaal over eens zien te worden, dus het is echt een project van de lange adem, als er al een goede uitkomst mogelijk is. Het is een complex geheel, want sommige lidstaten staan er zeer sceptisch tegenover en andere zijn er ronduit tegen. Weer andere willen er hooguit over praten als op voorhand duidelijk is dat er nooit een minimumtarief zal komen, omdat zij geheel vrij willen zijn bij de tariefstelling. Er zijn lidstaten met een laag tarief en een brede grondslag; die staan er het meest sceptisch tegenover, zij vrezen dat zij voor een gemeenschappelijk basis hun grondslag zullen moeten versmallen en daardoor ook hun tarief zullen moeten verhogen. De Europese Commissie is bezig om informatie te verzamelen over al die verschillende belastingsystemen. Zij hoopt zelfs in 2008 een voorstel te kunnen doen. Nederland werkt hier actief aan mee, wij zien het belang hiervan op de langere termijn. En wij mikken hierbij op een brede belastingbasis; dat is eigenlijk ook de tendens in dit wetsvoorstel. Als het nog breder kan, ook Europees, dan gaan wij daar ook voor.
Een kenmerk van dit wetsvoorstel is eigenlijk ook dat de fiscale winstbepaling bij de bedrijfseconomische winstbepaling en bij de moderne opvattingen op dit vlak aansluit; de International Financial Reporting Standards (IFRS) zijn hier een goed voorbeeld van. In de sfeer van de afschrijving schuiven wij ook meer toe naar de bedrijfseconomische grondslag, zodat het geheel dichter bij de bedrijfseconomische winstbepaling komt. Hierbij willen wij inderdaad een minimumtarief, maar dit pleidooi vindt op dit moment weinig weerklank, ook bij de Commissie. Maar als je iets wilt doen aan de grondslag, zul je toch ook een minimumtarief moeten bepalen om een ondergrens in de concurrentie te kunnen aanbrengen en minimaal een level playing field te garanderen.
Anders dan wat de heer Van Middelkoop heeft gesteld, is dit nu juist niet in strijd met mijn vaststelling dat er nu geen sprake zou zijn van een race to the bottom. Ik heb er al op gewezen dat tariefsverlaging meestal gecombineerd wordt met grondslagverbreding, maar als er een common tax base is, is het afgelopen met grondslagverbreding. Dan kun je daarmee nooit meer iets financieren, want de grondslag is dan Europees vastgelegd. Dan is er alleen nog maar het middel van tariefsverlaging; die zou tot een dergelijke race to the bottom kunnen leiden, daarom vind ik dat er in ieder geval een bodem bepaald moet worden. Dan ontstaat er misschien wel zo'n race, maar dan is de bottom wel hoger dan nul. Dus als er een gemeenschappelijke grondslag komt, moet er ook een minimumtarief komen. Dat is overigens niet nieuw in Europa, want er gelden op meer terreinen minimumtarieven, bijvoorbeeld voor de btw en accijnzen. Het staat landen overigens vrij om een hogere heffing vast te stellen. Bij de btw zie je dat ook. Het Nederlandse tarief ligt boven het voorgeschreven minimumtarief. Hetzelfde geldt voor de accijnzen. Zowel voor minerale oliën als alcohol ligt het Nederlandse tarief boven het minimum dat Europa voorschrijft.
De regelingen voor de octrooibox en voor de rentebox zijn afzonderlijk gemeld, met het verzoek om een geensteunbeschikking. Het ligt nu bij de Commissie ter beoordeling. De Commissie heeft vragen gesteld naar aanleiding van beide meldingen. Die zijn beantwoord. De Commissie heeft nog aanvullende vragen gesteld over de octrooibox, omdat die blijkbaar als het meest innovatief of bijzonder wordt beschouwd. Wij willen die vragen ook snel beantwoorden. Wij houden dus goede moed dat beide boxen door Brussel komen. Verschillende geledingen in de Commissie menen zich overigens met dit onderwerp te moeten bemoeien. Staatssteun valt primair onder het Directoraat-generaal Concurrentie. U zult zich echter kunnen voorstellen dat ook de juristen van de Commissie, de algemene juridische dienst, en de belastingdeskundigen ernaar willen kijken. Er zijn dus meer commissarissen bij dit onderwerp betrokken.
Bij de Gedragscodegroep, de Primarologroep, vindt melding pas plaats als de nationale besluitvorming is afgerond. IJs en weder dienende, zullen wij het dus begin volgend jaar melden. Wij zullen dan zowel de octrooibox als de rentebox in de Primarologroep uiteenzetten en uitleggen. Gelijke behandeling is natuurlijk een belangrijk uitgangspunt voor Nederland. Wij menen dat er precedenten in andere landen zijn waarop wij ons kunnen beroepen en dat wij in de Primarologroep dit uitstekend kunnen verdedigen. Ik weet natuurlijk niet hoe anderen in die groep erop zullen reageren, maar wil van een effectieve blokkade via de Primarologroep sprake zijn, dan moet er echt unanimiteit tegen Nederland zijn.
De heer Minderman (GroenLinks):
Als het pas na besluitvorming wordt voorgelegd aan de Primarologroep en als u nu al weet dat in de Code of Conduct staat dat vooral wordt gekeken naar voordelen die worden toegekend aan bedrijven die geen substantiële economische activiteiten in Nederland hebben, weet u toch al dat u daarmee in de problemen komt?
Minister Zalm:
Nee, de rentebox is gewoon voor elk Nederlands bedrijf toegankelijk. Die is toegankelijk voor het midden- en kleinbedrijf. De rentebox is niet sectoraal en algemeen toegankelijk. Dat daaruit voordelen voortvloeien, hangt meer samen met het feit dat er verschillen in belastingstelsels tussen de lidstaten zijn. Zodra je dat als een probleem gaat zien, is de enige oplossing de grote uniformering waarvan ik nog niet zie dat die er komt.
De heer Minderman (GroenLinks):
De afgelopen jaren is er een enorme toename geweest in brievenbusmaatschappijen. In Brussel wordt daar toch wat kritisch naar gekeken. Die maatschappijen komen hier toch in een prachtig instrumentarium terecht.
Minister Zalm:
Nee, de rentebox bestond niet en bestaat überhaupt nog niet. Je kunt dus niet zeggen dat deze trustmaatschappijen Nederland kiezen vanwege de rentebox. Die connectie zie ik niet.
De heer Minderman (GroenLinks):
Nee, niet vanwege de rentebox. De rentebox faciliteert ze echter wel.
Minister Zalm:
Ik kom straks nog op het SOMO-rapport. De SOMO meent ook dat het er alleen maar beroerder op wordt. Ik kan er wel iets tegenover stellen, maar ik kom straks graag daarop terug.
De heer Essers (CDA):
Kan de minister inschatten wanneer de beslissing uit Brussel te verwachten is? Ik begrijp dat er vragen over de groepsrentebox zijn gesteld. Nederland heeft daar antwoord op gegeven.
Minister Zalm:
Men moet snel een besluit nemen. De termijnen ken ik niet uit mijn hoofd. Óf men moet opnieuw vragen stellen óf men moet een onderzoeksprocedure starten. Ik hoop vrij snel een uitspraak te krijgen. Binnenkort zal in Brussel in breder verband tussen de diensten over dit onderwerp worden vergaderd.
De Raad van State heeft de octrooibox en groepsrentebox min of meer aangemerkt als een fiscale subsidie. De regering heeft daarin een wat andere lijn: de boxen zijn onderdeel van de primaire heffingenstructuur. In de inkomstenbelasting hebben wij ook een boxenstelsel met verschillende tarieven voor verschillende typen inkomsten. Wij stappen over van een synthetische belasting naar een analytische belasting met verschillende tarieven voor verschillende soorten inkomsten. Het wordt dan onderdeel van de belastingstructuur. Nogmaals, in de inkomstenbelasting hebben wij ook verschillende tariefstructuren. In box 1 hebben wij een progressieve belastingstructuur, in box 2 een flat rate van 25% en in box 3 een tarief van 30% met een fictieve opbrengstberekening. Dan heb je geen maatstaf meer. Wordt er overbelast in box 1? Zit er subsidie in box 2? Dat is niet meer te bepalen, omdat je in zo'n analytisch systeem verschillende tarieven voor verschillende typen inkomsten hebt. Daarmee is er geen benchmark meer om te zeggen of iets al of niet een subsidie is. Wij houden het erop dat dit een introductie is van een analytische vennootschapsbelasting. Daarmee zijn de boxen onderdeel van de primaire heffingstructuur.
De heer Leijnse heeft waardering uitgesproken voor de octrooibox. Het is een onderwerp dat tot en met de SP op niet al te veel verzet lijkt te stuiten. Aan de overzijde was de SP ook redelijk positief. GroenLinks was daar kritisch; Vendrik vond het maar niks. Irrgang zag er wel wat in. Dat spiegelt zich hier.
Dit is een van de onderdelen van de voorstellen die vrij breed worden ondersteund. Dat geldt ook voor enkele grondslagverbredende maatregelen. Het is heel moeilijk om ex ante een berekening te maken van de hoeveelheid aan extra investeringen die hiermee wordt uitgelokt. Het zal in 2010 worden geëvalueerd. Het is een heel mooie aanvulling op het R&D-bevorderende instrumentarium dat wij al hebben. Dat zit helemaal aan de voorkant van de R&D-activiteit. Als je aan R&D gaat doen, krijg je een loonkostensubsidie via de bestaande faciliteit. Dit ziet erop dat je, als je geslaagde R&D hebt verricht, minder belasting hoeft te betalen. Het maakt de combinatie heel interessant. Je komt het beoefenen van R&D in de aanvangsfase tegemoet en tegelijk wordt geslaagde R&D met een gematigd belastingtarief belast. Het lijkt mij aannemelijk dat dit de vestigingsplaats Nederland aantrekkelijker maakt. Ik weet eigenlijk wel dat dit zo is, gezien het enthousiasme van de grote R&D-bedrijven. Er is ook nog de loonkostensubsidieregeling. Wij wenden dit gedeelte van het bedrag niet aan voor een tariefdaling, maar voor een speciale tariefdaling voor R&D-activiteiten. Bij de evaluatie zullen wij bezien wat de resultaten zijn geweest.
Er is beweerd dat Nederland een belastingparadijs is. Dat deed mij even denken aan Milton, die een prachtig gedicht schreef, Paradise Lost, en daarna ook nog eens Paradise Regained. Zover zijn wij nog niet, ondanks alle beweringen die worden gedaan. In het SOMO-rapport wordt gesuggereerd dat Nederland een belastingparadijs is, omdat er vrijwel geen belasting wordt geheven, maar dat kun je echt niet beweren. In de ib belasten wij nog steeds met 52% als toptarief, en dat is niet niks. Ook in de Vpb zitten wij op het Europees gemiddelde, zodat er in Nederland wel degelijk belasting wordt betaald, wat ook blijkt uit de opbrengst van de belastingen. Wat je bij belastingparadijzen ook nog wel eens ziet, is dat er internationaal geen gegevens worden uitgewisseld, maar wij doen keurig mee aan iedere gegevensuitwisseling. Wij hebben binnen Europa gekozen voor die uitwisselingsformule. In de EU en de OESO is een discussie gevoerd over schadelijke belastingconcurrentie, waar Nederland nu, na aanpassingen van de rulingpraktijk, OESO- en EU-proof is. Niemand in Europa probeert Nederland te kwalificeren als een belastingparadijs.
Met Werken aan winst wordt dat niet anders: Nederland wordt aantrekkelijker voor reële activiteiten, vanwege het tarief van 25,5%. De rentebox is eigenlijk defensief, want zonder die box zien wij de financieringsactiviteiten voor het Nederlandse bedrijfsleven verdwijnen naar België, Ierland of Zwitserland. De bedoeling is dat wij die activiteiten hier houden. De rentebox wordt becijferd op 450 mln., wat deels een schijnbecijfering is, in die zin dat dat een statische berekening is. Toch weten wij ook dat, als de tariefverlaging niet wordt toegepast, al die financieringsactiviteiten uiteindelijk ook uit Nederland verdwijnen, waarna wij al die opbrengsten kwijt zijn. Ik heb dan toch nog liever een bescheiden opbrengst, met behoud van werkgelegenheid en activiteiten in Nederland, dan dat het allemaal verdwijnt. Het is dus een defensieve, en geen offensieve operatie.
De heer Minderman (GroenLinks):
Hoe staat u tegenover brievenbusmaatschappijen, de bfi's? U zegt dat het gaat om bedrijven met reële activiteiten, maar zegt u daarmee dat u de bfi's niet wenselijk vindt?
Minister Zalm:
Trustactiviteiten zijn nuttige activiteiten, waarin wij inmiddels een soort center of expertise zijn, maar dat is iets heel anders dan waarover wij nu spreken. Ook dat moet binnen bestaande wet- en regelgeving plaatsvinden. Als je bepaalde knooppunten in het financiële verkeer hebt, is Nederland interessant om dat knooppunt neer te zetten, omdat Nederland een heel netwerk van belastingverdragen kent. Dat maakt Nederland te prefereren boven sommige andere landen. Maar dat heeft weinig te maken met de hoogte van onze belastingtarieven.
De heer Minderman (GroenLinks):
Maar er zitten politieke en misschien zelfs ethische grenzen aan het meefaciliteren daarvan ten opzichte van buurlanden, EU-landen en ontwikkelingslanden.
Minister Zalm:
Nederland heeft een beleid dat gunstig is voor ontwikkelingslanden. Ik doel op de deelnemingsvrijstelling: als Nederlandse ondernemingen winst maken in een ontwikkelingsland, wordt die winst uitsluitend daar beheven. Er zijn ook landen die vervolgens bijheffen, wat het ondernemen in een ontwikkelingsland natuurlijk niet plezieriger maakt. Er zijn dus andere landen die geen deelnemingsvrijstellingssysteem hebben. Wat betreft de activiteiten die in een ontwikkelingsland plaatsvinden, waarover dat land vanwege het vestigingsklimaat bijvoorbeeld 20% vennootschapsbelasting heft, vindt vervolgens in het moederland nog een bijheffing plaats tot het daar geldende tarief. Dat doen wij dus niet. Wij blijven er verder van af als het ontwikkelingsland de heffing heeft gepleegd. Dat is gunstig voor ontwikkelingslanden die door middel van belastingpolitiek activiteiten vanuit andere landen proberen aan te trekken. De deelnemingsvrijstelling is daar een essentieel onderdeel van.
Er zijn overigens nog andere faciliteiten. Zo gunnen wij het de ontwikkelingslanden dat ze bronheffingen kunnen doen, anders dan andere landen. Wij hebben verdragen op dit vlak afgesloten die toestaan dat men wat betreft de transfer van dividenden en rentebedragen een hoger inhoudingspercentage mag hanteren dan te doen gebruikelijk. Wij hebben verdragen met zo'n 30 ontwikkelingslanden. Als zo'n verdrag er nog niet is, kan de belasting die in het desbetreffende land is ingehouden op rente, dividenden en royalty's in mindering worden gebracht op de Nederlandse vennootschapsbelasting. Dat is iets wat men in andere ontwikkelde landen niet toetstaat. Dat komt echter niet in het door de heer Minderman genoemde rapport tot uitdrukking. Daarom vind ik dat rapport niet evenwichtig. Wij hebben dus wel degelijk een aantal faciliteiten die het gunstiger maken voor ontwikkelingslanden. Er is dan ook geen sprake van dat wij belasting zouden wegtrekken uit ontwikkelingslanden. Men kan daar gewoon heffen wat men wil en wij stellen er geen negatieve maatregelen tegenover.
De heer Minderman (GroenLinks):
Volgens mij moeten wij twee situaties onderscheiden, namelijk daar waar in een ontwikkelingsland geheven wordt en de manier waarop hier vervolgens mee wordt omgegaan en daar waar de heffing geheel aan dat land wordt onttrokken door onder andere de trustmaatschappijen.
Minister Zalm:
Nee. Als een bedrijf een reële activiteit in een ontwikkelingsland pleegt, dan wordt er gewoon over de in dat ontwikkelingsland gemaakte winst belasting geheven. Dat kan niet door middel van een trustmaatschappij in Nederland worden voorkomen.
Dan het punt van de budgettaire dekking. Dat heeft ook een raakvlak met mijn andere functie. Naast staatssecretaris van Financiën ben ik namelijk ook nog minister van Financiën. De heer Minderman heeft een vrij uitvoerig betoog gehouden over het begrotingsbeleid. Overigens meen ik dat zijn indrukken op dit punt wel wat verouderd zijn. Hij is in 1991 bij het departement van Financiën weggegaan. Dus ik aanvaard wel de staatsrechtelijke verantwoordelijkheid voor zijn opvoeding aldaar, maar persoonlijk acht ik mij er niet aansprakelijk voor. In 1991 zat ik er namelijk niet. Wij hebben elkaar volgens mij toen precies gemist. Ik zat buiten Financiën in de tijd dat hij er zat en toen ik weer terugkwam was hij alweer weg. Overigens, ook namens de regering de complimenten voor de maidenspeech, hoewel ik, zoals hij zal begrijpen, wel flink tegen de inhoud ervan in zal gaan.
De stelling van de heer Minderman is de volgende. De afgelopen jaren werden belastingtegenvallers gebruikt om bezuinigingen door te voeren en vervolgens zijn er belastingmeevallers waarmee de belastingen worden verlaagd. Die stelling is niet juist. Sinds 1994 is kenmerk het vaste reële uitgavenkader, het uitgavenplafond. Voor de inkomstenkant was aanvankelijk niets geregeld. Onder Paars I zouden meevallende inkomsten inderdaad tot belastingverlaging hebben kunnen leiden. Dat is ook gebeurd. Onder Paars II was een verdeelsleutel afgesproken: de helft naar de staatsschuld en de andere helft mocht worden gebruikt voor lastenverlichting. Bij dit huidige kabinet is voor de lastenkant een van tevoren vastgezette lastenontwikkeling afgesproken, ongeacht de feitelijke ontwikkeling van de belastingopbrengsten. Dus mee- en tegenvallers zouden in principe allemaal het saldo ingaan. Met één uitzondering, namelijk wanneer wij dreigen bij de 3% in de buurt te komen. Dan trekken wij aan de noodrem. Dat is ook gebeurd. Zowel in 2004 als in 2005 zijn wij bij de uitgaven beneden het plafond gaan zitten en bij de lasten hebben wij een verzwaring toegepast die wij aanvankelijk niet van plan waren. Het is dus tweezijdig geweest.
In 2006 zijn wij weer uit de gevarenzone gekomen. Dan mogen de uitgaven weer terug naar het plafond en dat is ook gebeurd. De lasten mogen dan ook weer naar het oorspronkelijke plan terug en dat is ook gebeurd. Dat maakt de begroting van 2006 overigens tot een redelijk expansieve begroting. Zodra je de noodrem loslaat, geef je immers weer lucht. De uitgaven voor 2006 en 2007 zijn dus overeenkomstig het geplande peil. De belastingtegenvallers die wij in het begin hadden, hebben geleid tot een terughoudendheid in 2004 en 2005 bij het doen van uitgaven. In 2006 en 2007 is dat niet meer het geval. Dan is het oorspronkelijke niveau weer bereikt. De financiering van de lastenverlichting voor 2007 komt anders dan wordt beweerd niet uit de belastingmeevallers. De lastenontwikkeling is precies zoals in het regeerakkoord is gepland, met een aanvulling van 1 mld. Dit hangt samen met het feit dat 1 mld. minder aan Brussel hoeft te worden afgedragen. Dat bedrag is benut voor een teruggave: 0,5 mld. aan lastenverlichting voor de bedrijven en een 0,5 mld. aan lastenverlichting voor de burgers. That's the picture. Dit staat dus helemaal los van de feitelijke ontwikkeling van de belastingopbrengsten. Die is inderdaad aanzienlijk gunstiger dan wij dachten ten tijde van het opstellen van het regeerakkoord, maar heeft niet geleid tot enigerlei beleidsreactie. En zo hoort het ook.
De heer Minderman (GroenLinks):
Ik dank de minister voor de actualisering van mijn kennis op dit front.
Mijn betoog was erop gericht dat het ontwikkelde stelsel van normering erg nuttig kan zijn in tijden van sanering. Dat hebben wij sinds de jaren tachtig ook nodig gehad. Na 25 jaar ombuigen zou je gelet op de noodzaak voor investeringen echter op een iets flexibeler normering moeten overgaan. De uitgaven en inkomsten zou je dus minder sterk moeten kunnen scheiden.
Kan de minister nog aangeven waarom op dit ogenblik al melding wordt gemaakt van de meevaller? Waarom is niet gewoon gewacht tot de voorlopige rekening?
Minister Zalm:
Het feit dat wij de openbare financiën nu redelijk op orde hebben hoeft naar mijn mening niet tot een ander begrotingssysteem te leiden. Dat is ook niet zo volgens het verkiezingsprogramma van de PvdA. Dat is ook wel begrijpelijk omdat het systeem betrekkelijk technocratisch is. Daarom vind ik het natuurlijk ook zo leuk. Stel dat er een linkse regering komt. Dan worden de collectieve uitgaven flink uitgezet. Dan kan ook voor een oplopend plafond worden gekozen, terwijl het systeem – als de inkomsten meevallen, laten wij het saldo inlopen – toch gehandhaafd kan worden. Je kunt ook van tevoren geen lastenverlichting, maar een lastenverzwaring plannen. Het systeem is dus apolitiek. Uiteraard zal een regering met de VVD iets anders curves hebben bij de uitgaven dan een regering met de SP. Ik zie geen aanleiding om in goede tijden plotseling van de systematiek af te stappen, integendeel. Ook in goede tijden moet je die juist handhaven.
Waarom wordt nu plotseling in november een belastingmeevaller gemeld? In november wordt altijd de najaarsnota uitgegeven. Deze bevat altijd een update van de belastingopbrengsten. Vorig jaar, het jaar daarvoor en het jaar daarvoor is dat ook om deze tijd gebeurd. Alleen nu vinden de verkiezingen op 22 november plaats en dan denkt iedereen dat het met de verkiezingen te maken heeft, maar dat is dus niet het geval.
Er is nog een misverstand. De heer Kox suggereerde dat de burgers worden belast om de bedrijven een cadeau te geven. Dat is niet het geval. Over de gehele regeerperiode genomen, eindigen de bedrijven toch nog met een zekere lastenverzwaring van 0,3 mld. Dat is dus de 0,5 mld. minus het bedrag dat daarvan in het laatste jaar kon worden afgetrokken. Met name in 2004 heeft het bedrijfsleven een behoorlijke lastenverzwaring voor zijn kiezen gehad van ongeveer 1 mld. De gezinnen eindigen, bezien over de kabinetsperiode als geheel, op een lastenverlichting van 1,4 mld. Voor zover je al aan wilt geven wie voor wie betaalt, kun je eerder stellen dat de bedrijven betaald hebben voor de burgers dan omgekeerd. Het is wel waar dat in 2007 voor beide een half miljard aan lastenverlichting in het vat zit.
De indruk van de heer Leijnse dat vooral het bedrijfsleven in deze kabinetsperiode in de bloemen is gezet, is dus niet juist. Ik moet wel de nuancering maken dat het wegvallen van een aantal vrijwillige betalingen niet in die 0,3 mld. lastenverzwaring voor de bedrijven zit. De betaling voor de kinderopvang is bijvoorbeeld niet meer nodig omdat deze via de heffing wordt binnengebracht. De vrijwillige aanvullende WAO-verzekeringen die men had gesloten, vallen weg. Dat zit niet in dit bedrag, dat zeg ik er voor de goede orde bij.
De heer Kox (SP):
De minister heeft veel meer verstand van geld dan ik, maar wat is het dan per saldo geworden? Hij heeft zelf ook altijd kritiek op het Centraal Planbureau, omdat het niet als een lastenverlichting wordt geteld, als de regering de lasten verlaagt. Wat heeft het bedrijfsleven nu per saldo volgens hem?
Minister Zalm:
Per saldo een verzwaring van 0,3 mld. in de kabinetsperiode van 2004 tot en met 2007.
De heer Kox (SP):
Dat wat wij vrijwillige betalingen noemen, wordt daarvan afgetrokken, maar die vrijwilligheid was gebaseerd op afspraken die met bijvoorbeeld de vakbeweging waren gemaakt. Wat komt er dan uit?
Minister Zalm:
Met de kinderopvang is ongeveer een half miljard gemoeid. Met het wegvallen van de vrijwillige betalingen kinderopvang zit je op een kleine verlichting.
De heer Kox (SP):
Dan komt het alweer op plus 2. Dan hadden wij nog een paar andere zaken.
Minister Zalm:
De WAO weet ik niet uit mijn hoofd.
De heer Kox (SP):
Dat zal niet over € 150 zijn gegaan. Het bedrijfsleven heeft er niet over te klagen dat het per saldo minder betaalt dan het betaalde.
Minister Zalm:
Ja, maar dit geldt voor de nette werkgevers. De werkgevers die vrijwillig, zonder wettelijke dwang, aanvullende WAO-verzekeringen en kinderopvang voor hun werknemers hadden geregeld, zijn er relatief op vooruit gegaan. Je zou kunnen zeggen dat dit getal representatief is voor degenen die noch betaalden aan kinderopvang, noch aanvullende WAO-verzekeringen inkochten voor hun werknemers. Zij hebben een verzwaring gekregen.
De heer Kox (SP):
Dan de lastenverlichting voor gezinnen van 1,4 mld. Kunnen wij daar ook enkele feitelijke lastenverzwaringen bij tellen die daar in dezelfde systematiek niet bij inbegrepen zijn?
Minister Zalm:
Niet in de sfeer van premies en belastingen, want die zitten er allemaal in, inclusief de lokale lasten.
De heer Kox (SP):
Maar de huren zitten er niet in.
Minister Zalm:
Ja, daar hebt u gelijk in.
Je moet ook niet alles alleen vanuit de inkomensverdeling beredeneren. Wij doen die verlaging van lasten voor bedrijven niet omdat wij aardig willen zijn voor ondernemers, maar omdat die verlaging van de vennootschapsbelasting blijkens de berekeningen van het CPB een effectief middel is ter bevordering van de economische groei en de werkgelegenheid, zodat mensen aan de slag worden geholpen. Dat is de echte reden, want verder hebben wij echt niets met werkgevers. Als zij niet zorgen voor groei en werkgelegenheid, mogen zij van mij allemaal verdwijnen.
Dat neemt niet weg dat er meer is dan belastingheffing voor het vestigingsklimaat, daar hebben alle sprekers ook gelijk in. Je moet het een doen en het ander niet laten. Wij hebben in deze kabinetsperiode middelen vrijgemaakt voor onderwijs, veiligheid en innovatie, maar dit groot onderhoud rond de belastingheffing bij bedrijven was ook echt nodig. Het gaat nu inderdaad wel beter, maar dat wil niet zeggen dat je ermee op moet houden. De heer Kox zal ook niet bepleiten om op te houden met het armoedebeleid, nu het dit jaar en het komend jaar wat beter gaat, om een analoge redenering te geven.
De heer Kox vroeg ook wat er door dit pakket is gebeurd met het verschil tussen het nominale en het effectieve Vpb-tarief. Dat gat wordt kleiner. Wij denken dat er nu nog een punt achter zit, nadat het gat met 2,5 procentpunt is verkleind. De berekening van het effectieve tarief hangt af van de basis die je neemt voor de winstberekening en het afschrijvingsregime. Globaal kan ik echter zeggen dat het gat tussen die twee flink verkleind is en dat er nu niet al te veel meer tussen zit. Dat is onze globale indruk.
Dan de vraag om iets meer te zeggen over verdergaande wijzigingen. Dat is wat lastig, want dan kom je natuurlijk in politieke uitspraken terecht waarvan ik niet weet of ik die namens dit kabinet kan doen. Is het ook wel zinvol om dat namens dit kabinet te doen, aangezien het leven van dit kabinet nog twee dagen duurt? Nou ja, iets langer, want ik vrees dat wij demissionair nog een hele tijd doorgaan. Enige bescheidenheid in het geven van vergezichten is echter gepast, ook als ik daartoe wordt uitgedaagd. Voordat je het weet, ga je meer een VVD-verhaal houden dan een kabinetsverhaal. Dat zou de heer Essers niet willen; de heer Biermans natuurlijk wel, maar dat maakt het toch wat lastig.
De heer Kox (SP):
U kunt natuurlijk ook een ander verhaal vertellen. Als u het over perspectieven hebt, hoeft dat niet altijd over uw eigen perspectieven te gaan. Ik begrijp echter uw terughoudendheid en vind die terecht. Vindt u het echter jammer dat wij in de afgelopen periode niet gekomen zijn tot een verdergaande vereenvoudiging van ons belastingstelsel, dat in alles toch erg complex blijft? Misschien hebt u op dat punt wel een idee. U hebt immers gezegd dat het voor een deel een technocratisch systeem is. Een deel daarvan is vereenvoudigd, is te begrijpen en is voor linkse en rechtse regeringen toepasbaar. Wat zou er moeten gebeuren om het gehele belastingstelsel zodanig te vereenvoudigen dat het in de toekomst ook voor linkse of rechtse regeringen of "middenregeringen" te gebruiken is?
Minister Zalm:
Mijn betoog over de technocratie van het systeem sloeg vooral op het begrotingsnormeringssysteem en niet zozeer op de vennootschapsbelasting. Daar ben ik immers nog maar sinds heel kort specialist in, althans op papier en dankzij alle mensen die mij ondersteunen. Er zijn een aantal thema's genoemd die in de toekomst tot verdergaande vereenvoudiging zouden kunnen leiden. Daar ben ik natuurlijk voorstander van. De heer Biermans heeft bijvoorbeeld de antimisbruikbepalingen genoemd. Dat is zeker iets om nog eens naar te kijken. Ook de behandeling van eigen vreemd vermogen is zo'n vraagstuk, maar dat geldt ook voor de belastingplichtige overheidsbedrijven. De heer Essers heeft mij nog eens onder de neus gewreven dat mijn ambtsvoorganger en ikzelf daar tegen alle verwachtingen en beloftes in niet al te veel aan gedaan hebben. Daar kom ik straks op terug, al is het maar om een beetje uit te leggen welke beren wij op de weg hebben ontmoet, waardoor er niet een heel snelle en handige notitie is gekomen. De heer Biermans heeft ook de herziening van de regelgeving inzake verbonden lichamen genoemd. Ik heb allerlei gedachten over wat dat zou kunnen zijn, maar het is altijd minder erotisch dan het lijkt. Dat geldt ook voor het onderworpenheidvereiste en de terbeschikkingstellingvereiste; daar heeft een normaal mens heel andere gedachten bij dan een fiscalist. Dat geldt ook voor die verbondenheid van lichamen. Maar goed, mijn mensen zeggen dat ook dat heel interessant is.
Wat mij betreft, is het dus niet klaar. Wij moeten bezien of wij na deze slag, waar natuurlijk al vereenvoudigingen en grondslagverbredingen in zitten, in een volgende kabinetsperiode nog verdere stappen kunnen zetten. Dat hoeft niet per se met veel geld gepaard te gaan, want niemand stelt nog verdere forse lastenverlichting voor de bedrijven voor; die mening blijkt gedeeld te worden door alle grote partijen. Gelet op de klachten die je nu hoort, zit het probleem veel meer in de niet-fiscale lasten: de regeldruk, de bureaucratie en dat soort zaken trekken nu in het klachtenlijstje van ondernemers veel meer aandacht dan het fiscale systeem. Ik denk dat wij de zaken for the time being op een heel redelijke manier hebben geregeld.
Starters vormen nog een apart aandachtspunt. Dat komt natuurlijk ook in de verkiezingsprogramma's aan de orde. Zoals bekend heeft mijn partij drie jaar belastingvrijstelling voorgesteld. Dat is natuurlijk een heel goede stimulans voor starters. De heer Essers was ook heel begaan met het successierecht. Als hij nog een zwevende kiezer is, kan ik hem ook op dat punt mijn partij aanbevelen, want wij willen de successierechten halveren. Dat is voor hem dus wellicht nog een punt ter overweging bij het bepalen van zijn definitieve keuze.
De heer Schuyer (D66):
Ik heb enig begrip voor de voorzichtigheid van de minister, hoewel het laatste betoog daarvan niet direct een voorbeeld is. Het nadeel van een geheugen is dat je je soms iets herinnert. Bij de belastingherziening van 2001 is door D66 en andere partijen een nadrukkelijk pleidooi gehouden om afscheid te nemen van de overdrachtsbelasting van Alva. Toen heeft de minister gezegd daar geen voorstander van te zijn, want huizen hebben geen benen. Dat is natuurlijk een feit. Het geeft ook de visie van de minister aan om niets met de overdrachtsbelasting te doen. De minister heeft in het verleden dus zodanig stelling genomen dat ik hem uitdaag om toch iets verder te gaan.
Minister Zalm:
Dan trekken wij het nog breder. De vragen van de heer Biermans, Essers en de heer Schuyer sloegen immers op de vennootschapsbelasting. Daarbij zijn thema's naar voren gebracht die belangrijk zijn. Het zijn echter ook thema's die ik niet uit de losse pols kan behandelen. In een enkel geval weet ik absoluut niet waarover het gaat. Ik noem de regelgeving inzake verbonden lichamen. Ik heb mij ook niet laten voorlichten voor dit doel.
De heer Essers (CDA):
Ik keer terug naar het successierecht, al ben ik geen zwevende kiezer. Bij behandeling van het belastingplan in de Tweede Kamer lag een voorstel van de regering om het maximale tarief te verlagen van 68% naar 63%. Dat voorstel is ingetrokken nadat een amendement was aanvaard om de vrijstelling voor kinderen en kleinkinderen te verhogen. Kan de minister daarover iets meer vertellen? Kennelijk vond de regering het tarief te hoog. Ik sluit mij daar gaarne bij aan. Waarom is het voorstel dan toch weer ingetrokken? Louter vanwege budgettaire motieven?
Minister Zalm:
Ik kan mij niet herinneren dat het voorstel is ingetrokken. Door de amendering is het percentage weer op 68 uitgekomen. In het wetsvoorstel was een verlaging van het toptarief van 68% naar 63% opgenomen. Die verlaging is met het amendement omgedraaid naar een verhoging van de vrijstelling van het successierecht bij kinderen en kleinkinderen in de rechte lijn. Dat was een budgettair vrijwel neutrale operatie. De Kamer heeft daar de voorkeur aan gegeven. Het enige machtsmiddel voor mij was intrekken van het belastingplan. Dat vond ik een beetje te gortig. Dat zou de burger bovendien een belastingvoordeel hebben onthouden. Ik betreur het amendement. Ik heb aanvaarding daarvan dan ook ontraden. Uiteindelijk bleek er een meerderheid voor te bestaan in de Kamer. Ik weet niet hoe de stemverhouding uitviel. Het amendement is een van de grote zeges van de Groep Van Oudenallen.
De heer Schuyer (D66):
De minister is mij een antwoord schuldig over de overdrachtsbelasting.
Minister Zalm:
De lijst met belastingen die mij weinig vreugde geven, is lang. Een belangrijk argument voor het heffen van belastingen is dat er inkomsten in de schatkist binnen moeten komen. Bij sommige belastingen worden heel hoge eisen gesteld. Zo moet aannemelijk gemaakt worden dat die iets goeds doen. Dat is te zien bij milieuheffingen en bij accijnzen. Bij de loon- en de winstbelasting kan ik niet argumenteren waarom die iets goeds uitrichten. Ik kan wel beweren dat die verstorend werken. Dat geldt voor heel veel belastingen en natuurlijk ook voor de loonbelasting. Belastingheffing op arbeid is niet bevorderlijk voor het inzetten van arbeid. Wij hebben echter een massa van belastingen nodig om de schatkist te vullen.
Tot nu toe heeft in de politieke en economische afweging de overdrachtsbelasting het nooit gehaald. Het is ook in verkiezingsprogramma's weinig terug te zien. Ik ken het D66-programma niet uit mijn hoofd. Ik weet niet of het daar een prominente plaats inneemt. Het VVD-congres heeft gezegd dat dit een plaats moet krijgen, maar het gaf geen financiële dekking voor dit voorstel. Dit is dus eerder iets voor een volgende periode dan voor de aanstaande periode. Het sneuvelt ook iedere keer ten opzichte van andere prioriteiten, maar er gaat natuurlijk ook behoorlijk wat geld in om.
Zo is ook al voorgesteld om eerst de ozb-gebruikers af te schaffen. Die heeft ook iets met huizen te maken, maar daar heeft iedereen ieder jaar voordeel van, terwijl je de overdrachtsbelasting alleen maar tegenkomt als je verhuist. Die overwegingen over de belastingen gericht op huizen hebben ertoe geleid dat de overdrachtsbelasting tot nu toe nooit in de prijzen is gevallen.
Bij de overheidsbedrijven zijn wij toch wel wat lastige dingen tegengekomen. Ik wil geen rangorde aangeven, maar wel ingaan op de complexiteit. Wanneer noem je iets een publieke activiteit en wanneer noem je iets een ondernemingsactiviteit? Hoe bepaal je of er sprake is van oneerlijke concurrentie? Als je splitst in commercieel en niet-commercieel moet de boekhouding ook worden gesplitst, wat extra fiscale administratie oplevert. In dit verband verwijs ik naar de problemen die het toch simpele concept van het BTW-compensatiefonds opriep en de administratieve rompslomp en weerstanden die daaruit voortvloeiden. De uitvoering van dit mooie analytische concept bleek in de praktijk veel problemen op te leveren. Na het ontstaan van een belastingplicht, ontstaat er ook een openingsbalansproblematiek. Die openingsbalans moet door de Belastingdienst worden beoordeeld. Afhankelijk van de afbakening dreigt er ook een belastingplicht voor schouwburgen, theaters en onderwijsinstellingen. Ik heb het vermoeden dat dit niet direct op veel enthousiasme in beide Kamers kan rekenen.
Ik noem zo een paar complicaties die wij zijn tegengekomen en die ertoe hebben geleid dat wij de Kamer nog geen fatsoenlijke pennenvrucht hebben kunnen voorleggen. Dit is een soort mea culpa, maar ik probeer uit te leggen waarom ik schuldig ben.
De heer Biermans heeft gevraagd of wij niet van de dividendbelasting af kunnen, dan wel of er in de heroverweging niet een grondiger beschouwing had kunnen worden gewijd aan de dividendbelasting. De maatregel die wij nu voorstellen, maakt de dividendbelasting in ieder geval meer "Europese-Uniebestendig" en verbetert het vestigingsklimaat. Ik denk niet dat wij aan het einde van de weg zijn. Wij moeten het vestigingsklimaat goed blijven onderhouden. Aan de andere kant is er ook nog steeds een budgettair belang gemoeid met de dividendbelasting. Voor zover die niet wordt verrekend, levert die toch een bijdrage aan de Nederlandse schatkist.
Het feit dat wij nog een dividendbelasting hebben, heeft ook nog wel een zeker nut. In verdragsonderhandeling speelt deze belasting een belangrijke rol als een soort wisselgeld als wij iets van andere landen willen. Als je die bronheffing niet meer hebt, heb je ook geen onderhandelingschip. Er zijn dus nog al wat redenen om de volledige eliminatie van de dividendbelasting niet onmiddellijk tot hoofdpunt van beleid te bestempelen.
De heer Minderman heeft gevraagd of in plaats van de octrooibox niet het hele wetsvoorstel zou moeten worden geëvalueerd. Ik zou dit op zich wel willen, maar ik weet niet of iemand in staat is om dit goed te doen. De octrooibox is redelijk afgebakend; de activiteiten die rechtstreeks daarmee samenhangen kun je ook goed volgen. Dit is anders als je spreekt over hét vestigingsklimaat van Nederland. Daarbij spelen natuurlijk veel factoren een rol. Het antwoord op de vraag waarom internationale bedrijven voor Nederland kiezen, is nooit met zekerheid te geven. Ook andere landen bewegen met hun vennootschapsbelasting. Dit maakt het erg lastig.
Ik vermoed dat het CPB, als het dit opnieuw ter hand neemt, op dezelfde berekeningswijze zal uitkomen als het al ex ante heeft gebruikt. Dan zal er weinig onderscheid kunnen worden gemaakt tussen een ex post- en een ex ante-evaluatie. Uw mooie maidenspeech verdient een tegemoetkoming en daarom zeg ik toe dat ik of mijn ambtsopvolger het CPB zal vragen om de effecten van de wetswijziging te evalueren. Die evaluatie zal verder breder zijn dan de octrooibox alleen.
De heer Minderman (GroenLinks):
Dank voor de toezegging. Als de berekening ex ante wordt uitgevoerd door de organisatie die ook de evaluatie doet, zal er op dezelfde manier naar worden gekeken. Dat is de reden dat ik u vroeg om deze evaluatie door een onafhankelijkere organisatie te laten uitvoeren.
Minister Zalm:
Het CPB is volstrekt onafhankelijk. Verder is het echt een methodisch vraagstuk: is er een methodiek denkbaar waarin de economische effecten van deze wetswijziging kunnen worden gescheiden van alle andere effecten? Als het de conclusie is dat er geen goede empirische methodiek is, zul je moeten gaan werken met een geüpdatete ex ante-exercitie. Omdat het een methodologisch probleem is, moet ik mij als minister onthouden van al te stevige uitspraken. Daar doet het feit dat ik directeur van het CPB ben geweest niets aan af. Ik zal dus aan de deskundigen de vraag voorleggen of het mogelijk is om breder dan alleen de octrooibox ex post te evalueren wat de effecten zijn van deze wetswijziging. Als wordt geconcludeerd dat dat niet mogelijk is, heeft het niet zoveel zin om de SEO in te schakelen.
De heer Essers heeft nog eens een getuigenis afgelegd van zijn liefde voor beginselen en dan met name zijn liefde voor het beginsel van de totaalwinst. Ik heb mij in dat theologische vraagstuk verdiept en ontdekt dat het een heel interessant vraagstuk is. Hij vindt het vooral jammer dat met de verliesberekening een inbreuk wordt gemaakt op het beginsel van de totaalwinst en dat opties en aandelen niet langer als kosten kwalificeren.
De totaalwinst moge dan een belangrijk beginsel zijn, Nederland kan zich natuurlijk ook niet permitteren om zich niet aan te sluiten bij de Europese tendens van tariefsverlaging door middel van grondslagverbreding. Als je de tarieven fors wilt verlagen, moet de fiscale totaalwinst worden verhoogd. Doe je dat niet, dan wordt de grondslagverbreding in de tijd beperkt. Verder kun je een structurele tariefsverlaging niet financieren door met jaarwinsten te gaan schuiven. De regering moest dus gaan zoeken naar maatregelen die de totaalwinst verhogen.
Ik begrijp de redenering van de heer Essers waarom de verliesberekening een inbreuk zou zijn. Ik wijs hem er wel op dat zo'n inbreuk niets nieuws is. Zo kennen wij al heel lang de beperking van de voorwaartse verliesberekening. Aanvankelijk bedroeg die acht jaar en pas onder minister Vermeend is men gaan werken met een oneindige beperking. De regering stelt nu voor om terug te gaan naar negen jaar. De heer Essers heeft dus wel een theoretisch, maar geen historisch gelijk.
De heer Essers (CDA):
In 1995 is wel het argument gebruikt dat de beperkte verliesberekening in strijd is met het totaalwinstbeginsel. Fouten uit het verleden moeten wij natuurlijk niet herhalen. In 1995 is een stap gezet die heel goed past bij het totaalwinstbeginsel en bovendien goed is voor het vestigingsklimaat. Het is dan toch zeker vreemd dat in dit wetsvoorstel, dat bedoeld is om het vestigingsklimaat te verbeteren, deze verbetering uit 1995 wordt teruggedraaid.
Minister Zalm:
Ik kan uw redenering volgen, maar als wij het niet hadden gedaan, was de tariefsverlaging 1% tot 1,5% lager uitgevallen. Wij hebben samen met VNO-NCW en MKB-Nederland de afweging gemaakt dat het de voorkeur verdient om de tariefsverlaging zo groot mogelijk te laten zijn. Ik erken dat sprake is van een zekere inbreuk op het totaalwinstbeginsel. In de landen om ons heen gebeurt het echter bijna nooit ongelimiteerd. Naast het totaalwinstbeginsel geldt ook het beginsel dat gelet moet worden op wat in omringende landen gebeurt. Dat is niet een belangrijk beginsel maar toch wel een beginseltje. Dat heeft uiteindelijk de doorslag gegeven.
De heer Essers (CDA):
Ik zie dat ook. Ik wil het punt ook niet zwaarder maken dan nodig is. Ik geef slechts aan dat het gaat om een inbreuk op het totaalwinstbeginsel. Ik volg hierin volledig de Raad van State. Wij moeten er goed over nadenken voordat wij hieraan beginnen. Wat betreft de ingreep in de jaarwinst, levert alleen de afschrijvingsmaatregel al 1,1 mld. op. Misschien was in die sfeer met enige creativiteit nog best wel wat te vinden. Ik vind dat wij ons zeer terughoudend moeten opstellen op het punt van het totaalwinstbeginsel. Het zou ons bij andere discussies immers lelijk kunnen opbreken.
Minister Zalm:
Ja. Ik meen overigens dat de andere twee punten, de exitheffing en de opties eigen aandeel, geen inbreuk zijn op het totaalwinstbeginsel. Misschien kan ik u op dat punt, als mijn betoog geloofwaardig is, geruster laten slapen. Ik zal dat nu beargumenteren. Bij de opties eigen aandelen is de redenering niet dat inbreuk gemaakt wordt op de winst. Ik meen slechts dat het niet om kosten gaat. Er mag alleen een post in aftrek worden gebracht op de winst als sprake is van kosten. De vennootschap wordt door het verstrekken van aandelen niet armer. De deelgerechtigheid van die aandelen wordt echter wel over een groter aantal mensen gespreid. Als er geen kosten worden gemaakt en een en ander niet in aftrek mag worden gebracht, dan wordt het totaalwinstbeginsel niet aangepast maar wordt het zuiverder toegepast. Er wordt dus een stap vooruit gezet. Is dat geen mooie?
De heer Essers (CDA):
Nee, bij een student zou ik dit afkeuren.
Minister Zalm:
Maar ja, ik ben de minister.
De heer Essers (CDA):
Daarom wil ik het ook best goedkeuren. Wij leren onze studenten, en volgens mij heeft de Hoge Raad die theorie overgenomen, dat sprake is van een zogenaamde "informele kapitaalstorting" van de zittende aandeelhouders die genoegen nemen met een geringere agio.
Minister Zalm:
Een herverdeling tussen aandeelhouders maakt geen kostenpost.
De heer Essers (CDA):
Het gaat niet om out-of-the-pocketkosten, maar er is wel sprake van een vermogensvermeerdering die gecorrigeerd moet worden bij de totaalwinstberekening.
Minister Zalm:
Een winstbestemming is ook geen kostenpost.
De heer Essers (CDA):
Dat is ook wat anders.
Minister Zalm:
Uw betoog is dat eigenlijk wordt herverdeeld naar degene die de opties ontvangen. Dat zijn echter geen kosten van de onderneming.
De heer Essers (CDA):
U wordt gesteund door een uitspraak van de Hoge Raad uit 1956.
Minister Zalm:
Kijk eens aan. Dank u wel.
De heer Essers (CDA):
Latere jurisprudentie ontkracht die uitspraak echter weer. Of een directeur-grootaandeelhouder wordt betaald in de vorm van een salaris of in de vorm van aandelen maakt niet uit. In beide gevallen moet het in mindering worden gebracht op de totaalwinst.
Minister Zalm:
Het punt is naar mijn oordeel te beargumenteren binnen het concept van het totaalwinstbeginsel. Uit uw antwoord maak ik op dat hierover verschillende jurisprudentie bestaat. Als het in de wet wordt vastgelegd, dan is het probleem van de jurisprudentie opgelost. De discussie blijft dan of het punt al dan niet in dat beginsel past. Ik meen dat dat wel het geval is. U zegt dat het misschien niet helemaal past, maar ik wijs dan op andere landen in Europa waar voor een vergelijkbare benadering wordt gekozen.
De heer Essers (CDA):
Ik wijs er wel op dat het wel degelijk als loon wordt belast. Er is dus sprake van een raar element. Er vindt geen aftrek als bij loon plaats, maar er wordt wel belast als ware het loon.
Minister Zalm:
Het is een evident voordeel voor degene die de optie krijgt, maar het is geen nadeel voor de onderneming. Het is een nadeel voor de andere aandeelhouders.
De heer Essers (CDA):
En dat moet gecorrigeerd worden.
Minister Zalm:
Misschien bij de andere aandeelhouders, maar niet bij de onderneming.
Naar mijn oordeel heeft de exitheffing geen verband met het totaalwinstbegrip. Daarmee wordt beoogd, een knip te brengen tussen de resultaten die in Nederland gerealiseerd zijn en vervolgens in het buitenland gerealiseerd worden. Wij willen afrekenen over de Nederlandse resultaten. Het gaat dus meer om een locatiebeginsel – waar de winst gemaakt is, moet deze worden belast – dan een beginsel op het gebied van totaalheffing. Ik had voor mezelf opgeschreven: hier gewonnen, hier geronnen. Dat lijkt mij een mooi beginsel. Dit is een andere redenering dan rond de totaalwinst.
De heer Essers en de heer Biermans hebben gevraagd naar de Faillissementswet: hoe verhoudt die zich tot wat gaande is op Justitie? De commissie-Kortmann – die bezig is met een voorontwerp van de Insolventiewet – heeft een spontaan advies uitgebracht: als je toch bezig bent met Werken aan winst, neem dan ook wat maatregelen die de insolventiepraktijk betreffen. Daarop zijn wij niet ingegaan. Wij hebben de heer Kortmann geschreven dat die nieuwe wet in een bredere context dan Werken aan winst moet worden geplaatst. Flankerende maatregelen vormen een vrij ingewikkelde materie met potentieel grote budgettaire gevolgen. Daarom willen wij dit onderwerp niet inbrengen bij het wetsvoorstel inzake Werken aan winst. Bovendien is de opzet van Werken aan winst juist om extra stimulansen te geven aan ondernemingen die goed renderen. Geld stoppen in ondernemingen die gaan liquideren, is dan juist het paard achter in plaats van voor de wagen spannen. Het is overigens de vraag of nagenoeg failliete ondernemingen nog veel baat zouden hebben bij een achterwaartse verliestermijn van drie jaar. Als je bijna op de fles bent, is dat meestal niet vanwege een verlies vanéén jaar maar gedurende een reeks van jaren. Die achterwaartse verliescompensatie is dus waarschijnlijk voor de praktijk niet zo geweldig belangrijk.
De redeneringen bij hoe je vaststelt of mensen wel of niet netjes worden behandeld, vind ik wel een leuk punt. Hoe behandel je iemand die toevallig al voor deze wet in werking treedt, in goodwill heeft geïnvesteerd en die al bezig was om die met 20% per jaar af te schrijven? Als je al vier jaar bezig bent met afschrijven, heb je al 80% afgeschreven. Volgens de nieuwe wet had je eigenlijk maar 40% mogen afschrijven. Een benadering had kunnen zijn: dat corrigeren wij door 40% van de goodwill op te tellen bij de winst. In dat geval was er in materiële zin inderdaad sprake geweest van terugwerkende kracht. Een andere mogelijkheid was geweest om de laatste 20% in de laatste twee jaar, het negende en tiende jaar, te laten afschrijven. De redenering zou dan zijn geweest dat het bedrijf al zoveel voordeel had genoten door de afschrijvingen dat het nu maar even moest wachten. Ook dat model hebben wij echter niet toegepast. Wij hebben ervoor gekozen om die resterende 20% gelijkelijk in zes jaar te laten afschrijven, wat neerkomt op 3 1/3% per jaar. Dat is echt een zeer redelijke overgangsregeling. Toen ik het zag, dacht ik eigenlijk: mijn fiscale deskundigen zijn weer te aardig geweest.
De heer Biermans (VVD):
Misschien mag ik het ook één keer zeggen: ik vind de minister net een Sinterklaas.
Minister Zalm:
Wat ik bedoel te zeggen, is dat louter omdat je in een ander afschrijvingsregime bent gestart, je dat niet ook in de toekomst mag toepassen; terwijl degene die een jaar later in goodwill investeert, volledig onder het nieuwe regime van tien keer 10% valt. Dat zou een zeer extreme vorm van overgangsrecht zijn. Wat wij nu voorstellen, is zeer redelijk. Er is geen sprake van terugwerkende kracht. Mijn eerste idee was om te hoge afschrijvingen uit het verleden bij de winst op te tellen, zodat de goodwill weer goed zou worden gewaardeerd. Indien wij die benadering hadden gekozen, had de Kamer mij met recht en reden kunnen attaqueren. Het voorgestelde overgangsregime vind ik echter zeer mild.
De heer Essers (CDA):
Het probleem is eigenlijk ontstaan door het voorbeeld dat werd gegeven in de memorie van toelichting. Daarin stond het voorbeeld dat nu wet is. Toen kwamen er commentaren: dat voorbeeld klopt niet want de hoofdregel is dat wij een bepaald percentage van de aanschafkosten nemen. Daar was ik het helemaal mee eens. Vervolgens heeft men niet het voorbeeld aangepast, maar heeft men het overgangsrecht aan dat voorbeeld aangepast. Het overgangsrecht gaat dan toch veel verder dan datgene wat conform de hoofdregel geldt, namelijk de resterende boekwaarde uitsluitend afschrijven conform het maximale afschrijvingspercentage. Natuurlijk focust de minister op de afschrijvingstermijn, maar het maximale afschrijvingspercentage is de hoofdregel. Hierin schuilt het probleem.
Minister Zalm:
Dit is ook onderdeel van de wetsgeschiedenis. Ik hoop dat met deze redenering de objectivering van het overgangsrecht in ieder geval iets sterker is geworden.
Dan kom ik op het punt van het mkb-tarief. Er was al een opstapje, maar wij hebben nu een tweede schijfje erbij gedaan. Dit is toch om ervoor te zorgen dat het terugsluizen ook voor het mkb geldt, omdat iedereen met argusogen kijkt of het midden- en kleinbedrijf wel voldoende deelt in de feestvreugde. Wij vonden dat dit vrij goed gedaan kon worden door een tweede verlaagd tarief van 23,5% te introduceren voor de winst die ligt tussen € 25.000 en € 60.000. Hiermee krijg je ook een vloeiender overgang van het ene naar het andere tarief, van 20% naar 23.5% en van 23,5% naar 25,5%. Op deze manier konden wij ook de grondverslagverbredingseffecten, die zich ook voor het mkb voordoen, op een adequate manier terugsluizen.
Dan kom ik op het punt van het beruchte urencriterium. Over de vraag wanneer je wel of geen ondernemer bent bestaat altijd heel veel discussie, ook in de Tweede Kamer. Wij hebben deze principiële discussie in het kader van dit pakket niet opengebroken. Alle criteria die gelden voor de zelfstandigenaftrek worden ook toegepast voor de "dochter" van de zelfstandigenaftrek, namelijk het winstvrijstellingsgedeelte. Ik erken dat niet alle complicaties in de definiëring van zzp'ers, freelancers en dergelijke hiermee worden opgelost. Dit was echter ook niet ons primaire doel.
De heer Leijnse heeft gevraagd hoe dit wetsvoorstel uitpakt voor starters. Naar mijn stellige overtuiging pakt dit relatief gunstig uit voor starters. Als je ziet waar de grondslagverbredingen zitten, dan heeft een starter geen last van de aangescherpte afschrijvingsregimes, althans zeker niet in zijn startperiode. Stel dat hij een pand koopt, laten wij zeggen tegen de WOZ-waarde, dan mag hij tot 50% beneden de WOZ-waarde afschrijven. Van de onderhavige maatregel heeft men tijdens de startperiode dus absoluut geen last. Een starter heeft meestal een behoorlijk deel van zijn winst gewoon als inkomen nodig. Als een periode van negen jaar voor een verliescompensatieregeling niet genoeg is, is men als starter natuurlijk bij voorbaat verloren. Ik vermoed dat de grondslagverbreding relatief aan starters voorbijgaat. Wel heeft de starter voordeel van het lagere tarief, omdat slechts 90% van zijn winst fiscaal wordt "beheven". Dit betekent dus effectief een verlaging van het tarief met 10%. Als de starter onder de Vpb valt, geldt het lagere tarief van 20%. De meeste starters zijn echter ib-starters. Ik durf de stelling aan dat deze maatregel relatief gunstig uitpakt voor starters. De heer Minderman had het over marginale eenmansbedrijven. Zij betalen bijna geen belasting en hebben dus ook weinig voor- of nadeel van een en ander. Hen kunnen wij niet redden met dit wetsvoorstel, maar wie "taxfree" is, kan ook niet echt worden gepakt door het wetsvoorstel. Beter dan taxfree kunnen wij het over het algemeen niet maken.
De heer Essers stelde een vraag over bedrijfsopvolging. Wij hebben daar al even over gesproken in het kader van de successierechten. Aan een groot deel van de zaken met betrekking tot bedrijfsopvolging wordt in de successiewetgeving tegemoetgekomen. De knelpunten, waar in 2005 nog naar is gekeken, blijken vooral betrekking te hebben op het vinden van een goede koper en de wijze waarop de bedrijfsopvolging goed kan worden gepland. Het fiscale punt was niet erg dominant. Er zijn ook enkele aanpassingen op dit terrein gepleegd in het Belastingplan 2005, zoals de verkorting van de driejaarseis bij bedrijfopvolging in de inkomstenbelasting. De Tweede Kamer heeft dit er echter per amendement weer uitgehaald – er gaat wel eens meer iets mis in de Tweede Kamer bij het successierecht – en heeft een uitstelfaciliteit bepleit. Wij zijn nog bezig met de bedrijfsopvolging. Er heeft recent overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de landbouwsector. Wij willen bezien of er op korte termijn verdere verbeteringen met betrekking tot bedrijfsopvolging binnen de successiewetgeving kunnen worden gerealiseerd.
De heer Van Middelkoop bracht twee punten naar voren met betrekking tot cultuurgrond. Hij merkte op dat als de overheid een bestemmingsplan wijzigt, degene die op die plek aan landbouw of natuurbeheer wou doen daar niets aan kan doen en hij vervolgens toch overdrachtsbelasting moet betalen. De vraag is wat er in de praktijk aan de hand is. De bestemming wordt gewijzigd van landbouw of natuur naar woningbouw. De eigenaar zit dan heel goed, want hij gaat echt geld verdienen. Deze bestemmingswijziging leidt immers tot een enorme waardestijging van de grond. Om dan als bonus te geven dat de overdrachtsbelasting voor de koop van destijds niet hoeft te worden betaald voor iets wat vervolgens heel veel meer waard blijkt te zijn dan was gedacht op het moment van de koop, gaat mij te ver.
Met het andere punt heeft de heer Van Middelkoop in de roos geschoten. Ik ga hiermee aan de slag. Als betrokkene dacht te gaan boeren, al dan niet in een natuurbeheerformule, op een bepaald stuk grond en de overheid wil die grond binnen tien jaar kopen, moet hij alsnog overdrachtsbelasting betalen terwijl de overheid de grond voor natuurdoeleinden gaat bestemmen. Ik zeg toe dat ik dit zo snel mogelijk zal repareren, met terugwerkende kracht. Dit hebben wij over het hoofd gezien. Ik ben de heer Van Middelkoop er erkentelijk voor dat hij dit heeft opgespoord. Het betrof een rare onredelijkheid. Als iemand zelf overgaat van landbouw naar natuurbeheer, is er geen probleem. Ik vind trouwens dat landbouw en natuur op dezelfde wijze moeten worden behandeld. Als de overheid een bepaald stuk grond tot natuurgebied wil verklaren en het zelf in beheer wil hebben, is het niet de bedoeling dat de verkoper alsnog overdrachtsbelasting moet betalen. Dat zou kennelijk onredelijk zijn, dus dat zal worden veranderd.
Ik sprak al over Paradise Lost en Paradise Regained. Niet alleen Milton heeft daar gedichten over geschreven, Marsman ook. Dit deed mij daar even aan denken, dus wil ik het laatste stukje van zijn gedicht Paradise Regained citeren:
"het schip van de wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen -
wij gaan terug naar 't Paradijs."
Dat is de toekomst van Nederland.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20062007-373-383.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.