Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer (Handhavingsstructuur) (29285).

(Zie vergadering van 4 juli 2005.)

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van harte welkom.

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Van Geel:

Voorzitter. Ik ben blij dat ik vandaag met deze Kamer van gedachten kan wisselen over dit wetsvoorstel. Het is een wezenlijk element in een traject van kwaliteitsverbetering rondom handhaving. Uit de bijdragen van de sprekers bleek ook de noodzaak van een dergelijke verbetering. Het is duidelijk dat het een proces van lange adem is. Er is veel gebeurd, maar er is ook nog veel te winnen. Bovendien is het nodig om handhaving in een bredere context te plaatsen. Uitvoering van beleid is natuurlijk ook een kwestie van het maken van goede, handhaafbare en fraudebestendige regelgeving. Het gaat om twee zijden van dezelfde medaille: professionalisering en herijking, inclusief de discussie over de omgevingsvergunning die op het ministerie wordt gevoerd.

Het wetsvoorstel past volledig in de sturingsfilosofie van het kabinet. Wij stellen geen blauwdruk vast, maar articuleren de verantwoordelijkheid van de diverse overheidsniveaus. Daarbij wordt het beoogde handhavingsniveau niet uit het oog verloren. Er zit immers een duidelijke stok achter de deur in het wetsontwerp die ervoor moet zorgen dat uiteindelijk het gewenste resultaat wordt bereikt.

Handhaving en structurele samenwerking waren de kenmerkende punten. Het was volstrekt duidelijk dat beide aspecten moeten worden geborgd, wil er sprake zijn van een positieve bijsturing van de andere elementen.

In 2002 is in het kader van het professionaliseringstraject gestart met de samenwerking tussen gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk. Die samenwerking stel ik zeer op prijs. Er is toen een nulmeting uitgevoerd. De afspraak werd gemaakt dat in 2005 voldaan moest worden aan de gezamenlijke kwaliteitscriteria. Al in de beginfase is afgesproken dat het Rijk zo nodig zaken met betrekking tot de samenwerking, handhaving en kwaliteitscriteria kan afdwingen. Vandaar dat er in het wetsontwerp aanwijzingsbevoegdheden zijn geregeld. Het voortouw ligt bij de provincies, maar ook de minister van VROM krijgt aanwijzingsbevoegdheden. De handreiking aanwijzingsbevoegdheden is samen met de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen ontwikkeld. De handreiking levert een toetsingskader op waardoor voor provincies, gemeenten en waterschappen duidelijk is wat inhoudelijk van belang is en welke procedure er moet worden gevolgd. Wat voor de aanwijzing van de provincies aan gemeenten en waterschappen geldt, geldt uiteraard in dezelfde mate voor de aanwijzing door de minister van VROM aan een provincie. Het is belangrijk dat die handreiking door de provincies en de betrokken ministers als beleidsregel worden vastgesteld.

Voorzitter. Er moest in het kader van het handhavingsproces worden voldaan aan 56 elementen. Ten opzichte van de nulmeting is er sprake van een geweldige verbeterslag. In ieder geval 70% van de ruim 500 handhavingsinstanties voldoet aan 90-100% van de criteria. Dat is een aanmerkelijke vooruitgang, maar een glas kan half vol of half leeg zijn, want het betekent ook dat ca. 30% aan minder dan die 90% voldoet. Ik ben blij met die grote sprong voorwaarts, maar ben anderzijds niet tevreden dat er nog zoveel achterblijvers zijn. Daarom heb ik zo'n twee weken geleden het initiatief genomen om persoonlijk met de bestuurders van IPO, VNG en de Unie van gedachten te wisselen over dat eindresultaat en de follow up die daaraan moet worden gegeven. Eenieder erkent dat nog steeds een aanzienlijk aantal organisaties niet voldoet, soms gaat het om een beperkt aantal gebreken die inmiddels zijn opgelost of nabij een oplossing zijn – sommige gemeenten in een herindelingsproces willen bijvoorbeeld wachten tot na de herindeling – bij andere gaat het om meer structurele gebreken in de uitvoering van deze afspraken.

In ons gesprek heeft het IPO aangegeven dat de provincies de rol van regisseur die zij in de wet zullen krijgen actief zullen oppakken en dat zij de komende maanden een drieslag zullen uitvoeren. Allereerst zullen de provincies de slecht presterende overheden aanspreken en zo nodig aanpakken en per 1 oktober 2005 een aanwijzing geven, uiteraard als de wet er dan is. Conform de handreiking waar ik net over sprak, zullen gemeenten dan worden verplicht de nodige maatregelen te nemen. Uiteraard zal worden begonnen met zaken die het meest afwijken van de vastgestelde kwaliteitscriteria. Er is natuurlijk een verschil tussen toevallig een document in een verkeerde kast opbergen en het niet willen dat de gemeenteraad dat document behandelt. Het IPO zal per 1 januari 2006 een overzicht presenteren van de stand van zaken.

De VNG is meestal lijdend voorwerp en ik vind het dan ook belangrijk dat zij deze aanpak van het IPO ondersteunt. Zij vraagt uiteraard begrip voor bepaalde situaties, maar gaat zelf ook proactief te werk in die zin dat zij de gemeenteraden zal aanschrijven om voor de begrotingsbehandeling heel duidelijk kenbaar te maken welke afspraken er liggen en welke verantwoordelijkheden de raden zelf hebben.

Het een en ander wordt goed gecoördineerd, want het gevoel bestaat dat er een zeker evenwicht in de aanpak nodig is. De ene provincie zal niet een futiliteit fors moeten aanpakken en een ernstige zaak kunnen laten liggen. Er vindt een onderlinge afstemming plaats. Het BLOM (Bestuurlijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving) zal daar een rol in vervullen.

In het gevoerde overleg is geconstateerd dat het nog vooral om procesgerichte minimumcriteria gaat. Het gaat nog niet om de inhoudelijke slag. Wij hebben daarom afgesproken om het Landelijk Overleg Milieuhandhaving te belasten met het ontwikkelen van een inhoudelijke maatlat van prestatie-indicatoren en een systeem van benchmarking. Dat worden als belangrijke vervolgstappen gezien om als de procescriteria zijn vastgelegd de kwaliteit van de handhaving verder te verbeteren.

Het is van belang om in dit proces goed na te denken over de gevolgen van een omgevingsvergunning – het is toch de bedoeling om omgevingswetten te krijgen – in relatie tot de handhavingstructuur.

Ik heb er vertrouwen in dat wij in het lopende jaar nog tot de uitvoering zullen komen van de afspraken. De heer Ketting en mevrouw Nap zeiden: dat is mooi, maar wat gaat er vervolgens gebeuren? Wat is de rol van de VROM-inspectie? Hoe stevig zit die in dit dossier? Wat gebeurt er als provincies niet doen wat wij hebben afgesproken? De VROM-inspectie houdt de vinger aan de pols. Een provincie die in gebreke blijft bij het nakomen van de gemaakte afspraken, zal een aanwijzing krijgen van VROM. Daarover hoeft geen misverstand te bestaan. Daarnaast is gevraagd of de capaciteit voldoende is. In handhavingsland is de capaciteit eigenlijk nooit voldoende. Daarom moeten er prioriteiten worden gesteld en handhavingsstrategieën worden ontwikkeld. Bij de helaas noodzakelijke bezuinigingen op het ministerie van VROM is de inspectie zoveel mogelijk ontzien. Zij is er niet helemaal zonder kleerscheuren van afgekomen, maar de bezuinigingsdoelstelling was ongeveer de helft van die van andere directies. In die zin hebben de minister en ik prioriteit gegeven aan de handhaving.

Het is de bedoeling om over twee jaar de effecten van de wet en de AMvB inzake kwaliteitseisen te evalueren. Daarbij worden ook de inhoudelijke elementen betrokken; het is niet alleen een procesmatige evaluatie. Uiteindelijk gaat het om het zicht op de feitelijke handhaving. De inhoudelijke elementen komen onder andere voort uit de gemeenteonderzoeken van de VROM-inspectie. Hieruit ontstaat een beeld van de ondernomen activiteiten en de resultaten van handhaving op gemeentelijk niveau.

De Kamer heeft haar ongenoegen geuit over het niet tijdig toezenden van stukken en beantwoorden van vragen. Dit leidde zelfs tot de vraag hoe ik aankijk tegen de positie van de Eerste Kamer. Ik kan mij indenken dat er enig ongenoegen is. Een boetekleed is op zijn plaats bij de tijd en de limieten voor de verzending van stukken. Ik kan een aantal verzachtende omstandigheden noemen, maar dat zal ik niet doen. Het moet gewoon sneller en beter, en daar zullen wij voor zorgen. Het gaat absoluut niet om een bewuste werkwijze: het kan wel even lijden, wij kunnen het wel uitstellen want de Eerste Kamer is zo loyaal en zal het wel accepteren. Zo zit het absoluut niet. Het is een coïncidentie van een aantal zaken die niets te maken hebben met "beleid". Wij zullen dus trachten – en niet alleen dat – om het in de toekomst te voorkomen. Het enige wat ik wil aanvoeren is dat op een aantal dossiers de maatschappelijke druk erg hoog is. Dit geldt bijvoorbeeld voor de luchtkwaliteit. Er moeten oplossingen worden gevonden voor een aantal problemen die te maken hebben met enerzijds de kwaliteit van lucht en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die geblokkeerd dreigen te raken. Dit zorgt voor heel veel druk om medewerking te verlenen, ook bij deze Kamer in het kader van de nahangprocedure over het Besluit luchtkwaliteit. Ik neem het ongenoegen van de Kamer dus ter harte, maar soms zijn er dossiers die maatschappelijk zo urgent zijn dat een snelle behandeling noodzakelijk is.

Ik kom bij een aantal concrete vragen, te beginnen met die van de heer Putters. Hij vroeg nog een keer naar de sturingsfilosofie, de waarde van de AMvB, de bottom-upbenadering en de top-downbenadering. Ik denk dat hij die vraag terecht stelt. Er moet sprake zijn van een samenhang of beter gezegd een synthese tussen de bottom-upfilosofie en de top-downbenadering. Wij hebben met de partners die verantwoordelijkheden hebben op het gebied van handhaving afgesproken dat wij die synthese tot stand willen brengen. Het BLOM is het ideale kader om dat te bereiken. In het overleg dat ik 20 juni had met de verschillende handhavingspartners is afgesproken dat het BLOM de rol van de Stuurgroep professionalisering gaat overnemen. Het BLOM is dus een heel belangrijk orgaan om in samenspraak met decentrale en centrale overheden de verdere professionalisering in gang te zetten, zodat er een goede afstemming komt tussen de provinciale regisseurs. Afgesproken is ook dat het BLOM belast wordt met het ontwikkelen van meer inhoudelijke kwaliteitscriteria. Dat heb ik straks al aangegeven. Het typische van dit proces is naar mijn mening dat het met elkaar verbinden van de top-down en de bottom-upbenadering de enige manier is om hier uit te komen, door de verschillende verantwoordelijkheden van de verschillende handhavingspartners.

De heer Putters vraagt ook of het in het AMvB moet en of het niet in een wet kan. Ik acht het niet opportuun om gedetailleerde criteria die aan de orde zijn als het gaat om inhoudelijke eisen aan de handhaving in een wet vast te leggen. De AMvB lijkt mij daarvoor het betere kader. Hij vroeg verder of er andere projecten zijn waarvan resultaten te melden zijn die betrokken kunnen worden bij het ontwikkelingen van kwaliteitscriteria voor de handhaving. Ja, namelijk onder andere de ontwikkeling van kengetallen, maar die verkeert nog in de ontwikkelingsfase. Directe resultaten daarvan zijn nog niet zichtbaar, maar het is wel de bedoeling dat deze er komen.

Mevrouw Nap heeft gevraagd naar de commissie-Alders. De commissie-Alders komt met bouwstenen voor een nieuwe visie op het gebied van interbestuurlijk toezicht. Het is duidelijk dat bij de evaluatie van het nu voorliggende voorstel en de handhavingscriteria over twee jaar de alsdan getrokken conclusies met betrekking tot Alders een grote rol zullen spelen. Dat lijkt mij vanzelfsprekend. Mijn antwoord op de vraag of die conclusies worden betrokken bij de evaluatie is dus een duidelijk ja, maar ik weet natuurlijk niet welke conclusies het kabinet zal trekken rondom de commissie-Alders.

Ik hoop helder geweest te zijn over de manier van omgaan met de Eerste Kamer.

Ik wil reageren op een aantal zaken uit de bijdrage van de heer Ketting. Allereerst ga ik in op de handhaving in internationaal verband. De heer Ketting noemt dat punt terecht. Wij worden vaak geconfronteerd met de vraag in hoeverre handhaving in Nederland strakker en strenger is dan elders. Dat is met name op bepaalde terreinen voelbaar en zichtbaar, zoals bij alles wat te maken heeft met de mainports Schiphol en Rotterdamse haven. In de West-Europese markt die zeer fluïde is, treden er gemakkelijk andere vervoersstromen op om handhaving te ontwijken. Onze filosofie daarbij is niet om toe te geven aan minder handhaving, maar om het op internationaal niveau te regelen. Een zeer geslaagd project is het Zeehavenproject, waaraan nu alle havens van Le Havre tot en met Riga en Talin meedoen. Er wordt voor gezorgd dat er gezamenlijke handhaving opgezet wordt, zodat er geen afwenteling plaatsvindt. De ontwijking blijft echter een zorgpunt in een internationaal opererende markt, zeker op het gebied van afval. Daar heeft de heer Ketting gelijk in. Ik ben het eens met zijn redelijk dramatische analyse van de nulmeting, die hij onthutsend noemde. Ik heb echter ook een verbeterslag aangegeven die nu aan de orde is. Hij kan ervan op aan dat wij dit proces van professionalisering aan een korte teugel zullen houden. Wij houden het proces nauwlettend in de gaten, zeker omdat ik ervan overtuigd ben dat regelgeving beperkt, eenvoudig, simpel en doeltreffend moet zijn. Als er regelgeving is, moet de overheid daar strikt op toezien. Ik denk dat die formule door iedereen goed wordt begrepen.

Ik heb al gezegd dat beide trajecten, dus de modernisering van de regelgeving bij VROM en de handhaving ervan, hand in hand gaan. Ik heb al geantwoord op de vraag over de VROM-inspectie. Ik heb ook gezegd dat de evaluatie de feitelijke handhaving zal betreffen. Het mag duidelijk zijn dat wij scherp toezien op de manier waarop de provincies hun rol vervullen. Ook de opmerkingen van de heer Ketting over de te volgen procedure en zijn teleurstelling daarover accepteer ik. Deze doen mij zelfs wat verdriet omdat ik tot nu toe in het overleg zeer veel steun heb ervaren met betrekking tot dossiers die wij met elkaar bespreken. Dat komt goed.

De bijdrage van mevrouw Nap was op een aantal punten aanvullend op wat ik tot nu toe heb gezegd. Er was discussie over de rol van de andere overheden met betrekking tot het zichzelf verlenen van vergunningen. Daar maakt mevrouw Nap een reëel punt van. Zij gebruikt kwalificaties als "geschrokken" en "onthutst". Ik ben het daarmee eens. Ik trek daar echter niet de conclusie uit dat er sprake is van een geweldig integriteitsprobleem. Dat valt gelukkig wel mee. Er is meer sprake van slordigheid en slechte afstemming. Vanuit de voorbeeldfunctie die zij terecht vraagt van andere overheden, zou dit niet mogen voorkomen. Ik vind het op grond hiervan nog niet voor de hand liggen om het tweedelijns toezicht nu al weg te halen, terwijl straks de discussie over het interbestuurlijk toezicht gaat plaatsvinden. Dit zal op onderdelen moeten worden gehandhaafd, juist om ervoor te zorgen dat dit soort ontwikkelingen wordt geborgd en de overheden zelf waar nodig kunnen en zullen optreden. Wij komen hier nog over te spreken.

Mevrouw Nap vraagt of ik bij de eindweging een onderscheid in zwaarte van de eisen heb opgenomen. Ik zal dat doen, dat heb ik al gezegd. Zij heeft nog een belangrijke opmerking gemaakt over de Servicepunten handhaving. Wij hebben de samenwerking op het terrein van de handhaving opgezet door een aantal jaren een financiële impuls te geven aan samenwerkende provincies, gemeenten en waterschappen om die steunpunten te realiseren. Die financiële impuls zou tijdelijk zijn. Ik heb die maatregel verlengd. Mevrouw Nap dringt er sterk op aan dat ik de bereidheid uitspreek om die samenwerking tot 2007 vanuit VROM te blijven ondersteunen. Die wens ondersteun ik.

De vormgeving van de servicepunten is nog in discussie omdat ik wil dat provincies meedoen en dat andere departementen dan VROM – ik denk aan Verkeer en Waterstaat en LNV – een bijdrage leveren, overigens in zeer beperkte mate. Het gaat niet om veel geld. Het gaat er om dat – al is het maar symbolisch – een bijdrage wordt geleverd aan de ondersteuningsstructuur. De bijdrage moet tijdelijk zijn. De samenwerking is immers de verantwoordelijkheid van de betreffende overheden. Wij willen die impuls echter wel geven. Ik zeg toe dat wij een positieve grondhouding aannemen. Ik wil wel dat provincies, waterschappen en de andere relevante departementen meedoen.

Ik denk dat ik hiermee de belangrijkste vragen heb beantwoord in eerste termijn.

De heer Putters (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik ben blij dat hij op mijn vragen over de sturingsfilosofie heeft geantwoord dat de afstemming daar via het BLOM nader zal plaatsvinden en dat hij hierin alle vertrouwen heeft. Dit zullen wij nauwlettend volgen. De inhoudelijke criteria voor de handhaving zullen ook verder worden ontwikkeld. De komende tijd zullen wij goed bekijken hoe dat gaat.

Mijn kanttekening bij de AMvB was niet dat al die eisen nu in de wet zouden moeten worden geregeld. Ik heb er de vinger bij willen leggen dat hier ook het risico bestaat dat wij veel in de AMvB zouden willen regelen, gevoegd bij de zaken die eruit voortkomen, zoals de handreikingen waarvan wij ook al het een en ander gezien. Daardoor worden zo veel regels buiten de wet ontwikkeld dat je je kunt afvragen of wij er als wetgever nog voldoende op zicht hebben hoe dit in de uitvoering uitwerkt. Ik neem aan dat wij ook bij de evaluatie van het wetsvoorstel daarop kunnen terugkomen. Als de staatssecretaris dat nog expliciet kan toezeggen, zou dat voor ons ook heel plezierig zijn.

Wat de rol van VROM en de aanwijzingsbevoegdheid betreft, vraag ik de staatssecretaris nog nader in te gaan op het moment waarop, of de situatie waarin gebruik zal worden gemaakt van die bevoegdheid. Ik begrijp dat hij in eerste instantie rekent op het overleg dat met de provincies en gemeenten tot stand komt, maar op welk moment gaat VROM over tot die aanwijzing? Verder zijn wij blij dat de evaluatie van het wetsvoorstel ook bij de bredere discussie over toezicht wordt betrokken.

Tot slot dank ik de staatssecretaris ook voor zijn woorden over ons ongenoegen. Ik interpreteer die woorden zo dat de handschoen is opgepakt. Wij zullen nauwlettend volgen wat daarmee gebeurt, maar wij rekenen op een constructieve samenwerking in de komende tijd. Uiteraard hebben wij er ook begrip voor dat er dossiers zijn die snel moeten worden behandeld. Als wij tegenover elkaar de wens van constructieve samenwerking uitspreken, verwacht ik dat wij eruit zullen komen.

De heer Ketting (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie is de staatssecretaris erkentelijk voor de wijze waarop hij op onze inbreng heeft gereageerd.

Gelukkig wil de staatssecretaris deze paarden met de korte teugel gaan berijden. Mijn fractie schaart zich achter de opvatting van de PvdA, in die zin dat wij van de staatssecretaris graag een datum willen horen wanneer hij van de aanwijzingsbevoegdheid gebruik wil maken. Daarmee is een heel belangrijk moment gemarkeerd voor alle spelers in het veld: dat het speelkwartier voorbij is en het huiswerk gedaan moet zijn. Zo niet, dan zwaait er wat van de staatssecretaris.

Ik kom bij de VROM-inspectie. Natuurlijk heeft mijn fractie er begrip voor dat ook daar enige bezuinigingsmaatregelen zijn genomen. Mijn fractie vraagt de staatssecretaris om het in ieder geval te melden als naar zijn gevoel de capaciteit van de VROM-inspectie in de gevarenzone dreigt te geraken, zodanig dat daarmee zijn vinger aan de pols – die toch noodzakelijk is om dit proces goed te kunnen blijven volgen en te sturen – niet meer aan de eisen voldoet die over en weer in deze Kamer zijn gesteld. Graag krijg ik ook van hem de toezegging de wijze waarop de VROM-inspectie voor haar taak geschikt is mee te nemen in de evaluatie, om te zien of daar ook de vereiste capaciteit aanwezig is.

Ten slotte wil ik nog een opmerking maken over onze omgangsvormen. Mijn fractie is er zeer verheugd over dat onze woorden van gisterenavond goed zijn neergedaald bij de staatssecretaris. De staatssecretaris is een opgewekt mens. Hij weet natuurlijk, dat de VVD-fractie per definitie al sinds haar oprichting opgewekt is en dat ook in de komende decennia zal blijven. Wij zien ernaar uit om de tweede helft van de regeringsperiode in deze opgewekte sfeer samen in te gaan. Wij hopen dat de staatssecretaris dat ook van zijn kant zal willen doen. In concrete vorm willen wij daaraan inhoud geven door met te staatssecretaris te verkeren over het tot een oplossing brengen van de hele lijst van toezeggingen zijnerzijds. Daarmee wil ik zeker niet het reces van de staatssecretaris bederven. Het is altijd goed als je tevoren weet welk huiswerk nog rest. Dan wordt je daardoor tenminste niet verrast.

Mevrouw Nap-Borger (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor de beantwoording van de door ons in eerste termijn gestelde vragen. Wij kunnen concluderen dat er met betrekking tot de milieuhandhaving de laatste jaren veel ten goede is veranderd maar dat de stand van zaken op dit moment nog niet rooskleurig is. Het is dan ook zaak om de vinger aan de pols te houden. Zo nodig zal moeten worden ingegrepen en zal handhaving moeten worden gevorderd. Met deze wetswijziging wordt daartoe de mogelijkheid geboden via de aanwijzingsbevoegdheid. Eventueel kan zelfs worden verplicht tot samenwerking in regionale of provinciale handhavingsdiensten. Er is dus een grote rol weggelegd voor de inspectie en de provincies. Ik ben het eens met de staatssecretaris dat tweedelijnstoezicht voorlopig hard nodig is. Het hangt mede van de bevindingen van de commissie-Alders af, door wie het tweedelijnstoezicht op termijn zal worden ingevuld.

Bij de plenaire behandeling in de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij halfjaarlijks verslag zal doen van de stand van zaken. Ik ben van mening dat het zeer nuttig zal zijn om die verslagen ook aan de Eerste Kamer toe te zenden.

De CDA-fractie is blij met de motie van mevrouw Spies die in de Tweede Kamer breed werd gesteund en door de staatssecretaris is overgenomen. Deze motie vraagt dat bij de evaluatie in ieder geval aandacht zal worden geschonken aan de integrale handhaving, de ervaring met de éénloketaanpak en de ervaringen van bedrijven en burgers. Er moet heel nadrukkelijk worden gekeken naar de vermindering van het verticaal toezicht en de administratieve lasten. Voor ons is het essentieel dat de doeltreffendheid is gewaarborgd. Bovendien moet worden bezien in welke mate de huidige bevoegdhedenstructuur voldoet. Wij willen al deze elementen die zijn toegevoegd aan de evaluatie door middel van deze motie, nog eens extra benadrukken.

Ik ben blij met de toezegging over de ondersteuning door het Rijk van de servicepunten handhaving. De staatssecretaris zegt dat hij een positieve grondhouding heeft. Dat is een mooie kreet, die wij wel vertaald willen zien in een reële bijdrage. Ik ben het geheel met de staatssecretaris eens dat alle betrokken instanties hieraan een bijdrage moeten leveren. Het is in ieders belang dat deze samenwerking goed op poten wordt gezet, dat elke organisatie haar eigen handhaving goed op orde heeft en de kwaliteit ervan verhoogt. Wij houden met nadruk een pleidooi voor de bijdragen van de andere departementen. Tot nu tot hebben wij van hen niets tegemoet kunnen zien. Er zou een heel positief signaal van uitgaan als psychologisch effect op de andere betrokken instanties.

Voorzitter. Ik wens de ministeries, de gemeenten, waterschappen en provincies veel succes toe en alle sterkte om er voor het einde van het jaar iets moois van te maken.

Staatssecretaris Van Geel:

Mevrouw de voorzitter. Ik ben blij met de nadere verduidelijking van de heer Putters van zijn vraag hoe de wet zich verhoudt tot de AMvB en wat er geregeld wordt. Hij wenst zicht op de uitvoering van wettelijke en buitenwettelijke voorschriften te kunnen houden. Ik zeg zonder meer toe dat dit bij de evaluatie van het wetsvoorstel juist een belangrijk punt zal zijn.

Alle woordvoerders hebben gevraagd onder welke omstandigheden VROM mogelijk met een aanwijzing komt met betrekking tot de provincies. Uiteraard gaan wij ervan uit dat dit niet nodig zal zijn, gelet op de positieve houding van de provincies in dit proces. Er zijn twee belangrijke ijkpunten: 1 oktober en 1 januari. Op 1 oktober moet er actie ondernomen zijn richting gemeenten. Verder is mij beloofd dat er op 1 januari verslag uitgebracht zal worden over wat er gebeurd is, waarom en waarom niet. Als die rapportages er liggen, kan beoordeeld worden of een en ander nadere actie vereist of past binnen de gemaakte afspraken. Dat is dus rond 1 januari.

Ik pak inderdaad de handschoen op om ook in de tweede helft van deze kabinetsperiode een goede relatie met uw Kamer te borgen. Ik zal daarvoor mijn best doen. Voordat ik op vakantie ga, zal ik de lijst van toezeggingen nalopen en kijken of er nog nadere actie nodig is op de afspraken die de heer Ketting in zijn bijdrage noemde.

Wij zijn er alert op dat de capaciteit van de VROM-inspectie niet in de gevarenzone komt, ook in relatie tot de jaarlijks vast te stellen handhavingsstrategie en de prioriteitsstelling die daarbij hoort. Ik zeg u toe dat in de evaluatie bekeken zal worden wat wij in het kader van het toezicht hebben kunnen doen en wat wij hebben laten liggen.

Mevrouw Nap refereert aan twee punten die in de behandeling in de Tweede Kamer aan de orde zijn geweest. Allereerst het halfjaarlijks verslag. Ik heb gezegd dat ik dit zal meenemen in de discussies over en de presentaties van wat er aan handhaving gebeurt. Het hoort een onderdeel te zijn van die rapportage. Dat geldt ook voor de door mij omarmde motie van mevrouw Spies. Daarin wordt een aantal aspecten genoemd dat bij de evaluatie een rol speelt. Ik hoef die nu niet te herhalen.

Bij de SEPH's heb ik een positieve grondhouding ingenomen. VROM is bereid daaraan fors bij te dragen. VROM wil ook kijken naar de verhouding tussen wat centraal en regionaal gebeurt en wat de verschillende partners doen. Ik denk dat wij daar wel uit komen.

Ik beschouw de opmerkingen van mevrouw Nap over de andere departementen als een welkome ondersteuning van mijn streven om een en ander goed af te kaarten met de collega's.

Tot slot dank ik de Kamer voor de positieve houding ten opzichte van dit wetsvoorstel.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven