Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden het Koninkrijk België inzake arbitrage betreffende de spoorlijn "IJzeren Rijn"; 's-Gravenhage, 22/23 juli 2003 (29579).

(Zie vergadering van 26 april 2005.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Eigeman (PvdA):

Voorzitter. Mijn fractie heeft in het debat twee belangrijke voorwaarden gesteld. In de eerste plaats ging het ons om de garantie op een vrije rechtsgang voor procedures van beroep en bezwaar van burgers en lagere overheden op de besluitvorming die nodig is om het verdrag tot uitvoering te brengen. In de twee plaats stelden wij de voorwaarde dat er uitzicht moest zijn op alternatieve tracés op inhoudelijke gronden, argumenten ontleend aan belangen van natuur, milieu en veiligheid. Bovendien hebben wij gepleit voor een andere bestuurlijke aanpak met meer oog voor zowel de buren als voor de regio. Op het eerste punt hebben beide bewindslieden meer ruimte en begrip getoond dan in het debat in de Tweede Kamer. Dit was met name het gevolg van de inbreng van minister Bot, die overigens ook geen absolute duidelijkheid kon geven. Zie zijn opmerkingen over de mogelijke overwegingen die de rechter kan ontlenen aan het arbitrageverdrag. Wel heeft de minister beaamd dat de rechter niet aan het verdrag is gebonden.

Het recht op doortocht staat voor mijn fractie niet ter discussie. Wij hadden graag een andere bestuurlijke aanpak gezien, meer Europees en met meer oog voor het gezamenlijke belang op het gebied van veiligheid, natuur en milieu. Uit het debat is ondubbelzinnig de conclusie te trekken dat voor de Nederlandse regering de keuze voor het historische tracé vaststaat. Het accent dat de fracties van VVD en CDA in het debat hebben gelegd op de rol van voormalig minister-president Kok is onzes inziens niet opportuun. In zijn brief uit 1998 staat niet voor niets "of welk tracé dan ook". Arbitrage gaat vooral over de kosten die betaald moeten worden en niet over de vraag of er een spoorverbinding moet komen om de Antwerpse haven te accommoderen. Instemming met het arbitrageverdrag impliceert dat de PvdA-fractie zich zou neerleggen bij de tracékeuze van de regering. Als doekje voor het bloeden kunnen burgers en medeoverheden in de uitwerking van die keuze nog naar de rechter. Mijn fractie wil echter niet aan een tracékeuze gebonden zijn en zal dan ook tegen het arbitrageverdrag stemmen.

De voorzitter:

Ik wijs de leden erop dat stemverklaringen kort dienen te zijn.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. De constateringen die de heer Franken de vorige keer namens deze hele Kamer heeft gemaakt, lijken mij terecht. Er zou geen recht op doortocht meer zijn, omdat dit verwerkt is. Consequent is dan om tegen het arbitrageverdrag te zijn, omdat dit wel weer uitgaat van het recht op doortocht. Bovendien zou het ons op slot zetten voor wat betreft de tracékeuze. Ik zal dan ook tegen stemmen. Over de verbinding tussen Antwerpen en het achterland moet als goede naburen met elkaar worden gesproken, maar niet onder deze rigide voorwaarden.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Mijn fractie vindt dat er nog te veel onduidelijkheid bestaat over de historische aanspraken van België. Wij zijn niet overtuigd van de noodzaak van het historisch tracé. Wij vinden ook dat internationale arbitrage op dit moment ertoe leidt dat nationale procedures onvoldoende zinvol zijn. Daarom zal mijn fractie tegen het wetsvoorstel stemmen.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Voorzitter. De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat volgt de redenering dat het recht op doorgang aan het einde van de negentiende eeuw is teruggekocht van de Belgen, maar dat minister-president Kok dat in 1998 weer heeft teruggegeven. Tijdens het debat bleek deze redenering in onze ogen niet staande te houden, toen de brief boven water kwam. In bewoordingen die ik bijna zelf had kunnen kiezen pleitte de heer Kok daarin voor goed nabuurschap, en daar zijn wij uiteraard ook voor. Naar onze opvatting had deze hele kwestie op een integrale wijze moeten worden afgewogen. Wij gunnen de Belgen het recht op doortocht wel degelijk, maar wij hadden graag alle tracés in de overwegingen betrokken zien worden. Dat blijkt nu niet meer mogelijk door het aanvaarden van dit verdrag en dat is de reden waarom wij tegen dit wetsvoorstel zullen stemmen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, de ChristenUnie, de SGP, GroenLinks, de SP en de OSF tegen het wetvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Naar boven