Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Woningwet naar aanleiding van enerzijds de evaluatie van die wet en anderzijds het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht) (26734).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Remkes:

Mijnheer de voorzitter. Ook mijnerzijds hartelijke gelukwensen met uw benoeming tot voorzitter van deze Kamer. Het moet een groot genoegen zijn om gelijk op de eerste middag van uw voorzitterschap stil te staan bij het wel en wee van de honderdjarige dame die Woningwet heet.

Vanzelfsprekend dank aan de verschillende fracties voor hun opmerkingen en vragen over deze wetswijziging. Ik heb goed begrepen dat, al worden sommige onderdelen door sommige fracties op een verschillende wijze gewaardeerd, de meerderheid van deze Kamer kan instemmen met de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. Voordat ik op de afzonderlijke opmerkingen en vragen reageer, zal ik voor het goede begrip nog enkele algemene opmerkingen maken over een paar zaken waaraan de Eerste-Kamerfracties in meer algemene zin de meeste aandacht hebben besteed. Dat betreft het welstandstoezicht inclusief de stadsbouwmeester en het vergunningvrij bouwen inclusief de belangen van de buren.

Voorzitter. Dit wetsvoorstel vloeit voort uit de constatering in zowel de evaluatienota Woningwet en bouwbesluit uit 1996 als het MDW-rapport bouwregelgeving uit 1997, dat de basis van de bouwregelgeving weliswaar goed is maar dat op onderdelen verbetering nodig is. Het vorige kabinet was het met die constatering eens en heeft de Tweede Kamer begin 1998 geïnformeerd over de manier waarop uitwerking aan dat kabinetsstandpunt wordt gegeven. In het regeerakkoord is bij dat voornemen aangesloten en is aangegeven dat het kabinet ernaar streeft, de bouwregelgeving drastisch te vereenvoudigen. Met dit wetsvoorstel wordt een eerste stap gezet op weg naar die vereenvoudiging, in het bijzonder waar het gaat om de bouwvergunningsprocedure en het welstandstoezicht.

De huidige wettelijke driedeling van bouwwerken wordt vervangen door een tweedeling: bouwvergunningvrij en bouwvergunningplichtig. De huidige meldingsplichtige categorie komt te vervallen. De bouwvergunningvrije categorie wordt verruimd op basis van het uitgangspunt dat wat nu meldingsplichtig is in beginsel bouwvergunningvrij wordt. Naast de bestaande reguliere vergunningprocedure wordt een lichte procedure in het leven geroepen met een beperkte preventieve gemeentelijke toets en kortere beslistermijnen. Daarnaast worden de maximale beslistermijnen in de reguliere vergunningprocedure verkort van 26 naar 18 weken. Aanvragers van een reguliere bouwvergunning krijgen de mogelijkheid om die vergunning gefaseerd in bezit te krijgen. De indieningsvereisten voor aanvragen van een bouwvergunning worden landelijk geüniformeerd en gelimiteerd. Last but not least: het wettelijk kader voor het welstandstoezicht wordt aangescherpt.

Als gemeenten welstandstoezicht willen blijven uitoefenen, zullen ze een welstandsnota moeten opstellen waarin de welstandscriteria zo concreet mogelijk zijn neergelegd. De gemeenteraad kan ervoor kiezen om externe welstandsadviezen door hetzij een welstandscommissie dan wel een stadsbouwmeester te laten uitbrengen. Bij de welstandstoets van een bouwplan zullen B en W en welstandsadviseur alleen aan die criteria mogen toetsen. De politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van die toetst kom explicieter bij B en W te liggen, onder meer omdat zij kunnen afwijken van een welstandsadvies. Aan het adres van de heer De Beer merk ik op: dat geldt over en weer. Als de welstandscommissie positief adviseert en B en W besluiten de bouwvergunning niet te verlenen, zal dat goed moeten worden gemotiveerd. Op die manier komt ook duidelijker tot uitdrukking dat de welstandsadviseur uitsluitend een adviserende functie heeft. Vergaderingen en adviezen van de welstandscommissie en de stadsbouwmeester zullen openbaar zijn. Negatieve adviezen zullen schriftelijk worden uitgebracht en degelijk moeten worden gemotiveerd. Er is in dit verband ten principale geen onderscheid tussen een welstandscommissie oude stijl en de stadsbouwmeester die de functie van welstandscommissie vervult. Je zou het kunnen vergelijken met de kantonrechter; er is helemaal niets op tegen dat de voorstellen in het openbaar worden besproken.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ik kan mij er weinig bij voorstellen. Hoe moet een stadsbouwmeester in zijn eentje in het openbaar vergaderen?

Staatssecretaris Remkes:

De stadsbouwmeester kondigt bij advertentie een openbare zitting van de welstandscommissie aan, hij functioneert dan dus in de rol van welstandscommissie.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

En hij praat in zichzelf!

Staatssecretaris Remkes:

Neen, want de aanvrager kan daar een toelichting geven op zijn aanvraag, er kan in het openbaar worden gediscussieerd, de stadsbouwmeester kan in die functie vragen stellen, enz. Dat kan dus ook in die setting een openbaar proces zijn.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Het heeft dus meer weg van een hoorzitting? De stadsbouwmeester organiseert een hoorzitting, terwijl het idee juist was dat een commissie in de openbaarheid over een bepaalde aanvraag kan oordelen op basis van de heldere criteria, terwijl het in het geval van de stadsbouwmeester toch meer een soort meeting is waarin iedereen zijn zegje kan doen. Het is een bepaalde voorstelling van zaken maar ik blijf het toch een beetje vreemde vertoning vinden!

Staatssecretaris Remkes:

Je kunt dat ongelijksoortig waarderen, maar ten principale is er wat mij betreft geen onderscheid. Ik lees zo af en toe ook wel artikelen in de krant en ik weet ook wel dat sommigen daar een wat andere ambitie bij hebben, maar als het gaat om het welstandstoezicht, dan heeft dat uitsluitend die betekenis. Je kunt natuurlijk voor meer doeleinden een stadsbouwmeester aanstellen, maar voor een stadsbouwmeester die een veel ruimere functie heeft, geldt precies hetzelfde als het gaat om zijn onafhankelijkheid, een eis die aan de stadsbouwmeester in zijn hoedanigheid van welstandscommissie wordt gesteld. Ik hoop hiermee dat ik deze figuur al relativerende weer wat terug heb gebracht, met beide benen op de grond. Daarom zei ik ook dat de keuze wordt gemaakt op gemeentelijk niveau en dat ik eerlijk gezegd niet verwacht dat dit een grote vlucht zal nemen. Ik zeg u in ieder geval graag toe dat wij de ontwikkelingen op dit punt in de praktijk nauwgezet zullen volgen en bij de evaluatie zullen betrekken.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Eigenlijk zegt u daarmee dat gemeenten er verstandig aan doen om deze keuze niet te maken, maar dat is mijn interpretatie.

Heeft u al enig idee wat wij van deze mensen moeten verwachten? Zijn dat toparchitecten? Ik denk dat maar weinig toparchitecten in staat zijn om bijvoorbeeld in de gemeente Boxmeer stadsbouwmeester te spelen. Het blijft een rare figuur. Welke kwaliteiten moeten die mensen volgens u hebben om deze mogelijkheid in de wet ook daadwerkelijk te realiseren? Ik heb er geen idee van en denk ook niet dat zij er zijn.

Staatssecretaris Remkes:

Ik ben het op dit punt met mevrouw Meindertsma eens dat gemeentebesturen zeer wel in staat zijn om daar een goede onderbouwing aan te geven. Het is niet aan deze staatssecretaris om bij wijze van spreken bij deze gelegenheid allerlei functie-eisen te formuleren. Dat is de gemeentelijke autonomie.

De heer Pastoor (CDA):

Mijnheer de voorzitter. De staatssecretaris vergeleek de stadsbouwmeester met een kantonrechter en wilde het zo ietwat relativeren. Ik vraag mij af of dat is gelukt, maar geloof eerder dat hij het zo nog meer vervaagt. Een kantonrechter en een stadsbouwmeester zijn toch onvergelijkbare grootheden; ze hebben andere uitgangspunten bij wat ze moeten en wat ze willen. Als de staatssecretaris de kantonrechter had aangehaald in een bepaalde functie, namelijk pachtbeoordelingen, dan is er wel een vorm van commissoriaal verband, zoals ook wel gezegd is, en is het ook een beoordeling van iets, meer dan in de andere functie van de kantonrechter. Zoals de staatssecretaris het nu vergeleek maakt het er voor mij niet helderder op. Misschien kan hij er nog wat meer vorm aan geven?

Staatssecretaris Remkes:

Mijnheer de voorzitter. Natuurlijk heeft de heer Pastoor gelijk dat die vergelijking in veel opzichten mank gaat. Het gaat mij erom dat er bij een kantonrechter ook sprake is van een openbare zitting door één persoon. Daarom heb ik ook gezegd dat het toch iets minder merkwaardig is als door sommigen uit uw Kamer werd gesuggereerd.

In beide gevallen zal ook sprake moeten zijn van een jaarlijks verslag aan de gemeenteraad over het uitgeoefende welstandstoezicht. Ik wil er ook nog op wijzen – daar is wat minder aandacht aan geschonken – dat de samenstelling van de welstandscommissies op een iets andere leest zal worden geschoeid, omdat niet alleen deskundigen, maar ook geïnteresseerde burgers als lid kunnen worden benoemd. Ik kom op de onafhankelijkheid straks nog even terug. Voorzitters en leden van een welstandscommissie en een stadsbouwmeester zullen door de gemeenteraad worden benoemd. Hun zittingsduur wordt beperkt. In het algemeen wordt het wettelijk kader voor het welstandstoezicht dan ook behoorlijk aangepast. Helaas zijn die aanpassingen nodig. Nut en noodzaak van de aanscherping van het wettelijk kader zijn namelijk dat sommige gemeenten, de goede gemeenten daargelaten, op het terrein van het welstandstoezicht er in redelijke mate een rommeltje van gemaakt hebben. Men leze het advies Welstand op nieuwe leest.

Voor de duidelijkheid zeg ik erbij dat dé welstandscommissie niet bestaat. Ook op dit punt is er in ons land sprake van een grote mate van veelkleurigheid. Soms functioneert een en ander goed, maar soms ook niet. Als een verkeerde situatie gesignaleerd wordt, dan is het de vraag wat de wetgever te doen staat. Ik wil bij deze gelegenheid wel aangeven dat het mij een lief ding waard zou zijn als welstand niet in wetgeving geregeld zou hoeven te worden en dat gemeenten het gewoon zonder wetgeving op een fatsoenlijk manier zouden regelen, overwegingen van rechtsgelijkheid daargelaten. Dat is echter helaas niet in alle gevallen aan de orde. Naar mijn zienswijze heeft de wetgever daarom een belangrijke verantwoordelijkheid.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik ben het geheel eens met de staatssecretaris dat het een interessante gedachte is om de welstand niet bij wet te regelen; gemeenten zouden zichzelf een verplichting op dit punt kunnen opleggen. De staatssecretaris stelt dat deze wetgeving desalniettemin nodig is. Ik constateer evenwel dat in het wetsvoorstel staat dat de gebieden van gemeenten die niet binnen 18 maanden voldoen aan het maken van een welstandsadvies, vergunningvrij worden. Deze bepaling vormt toch geen prikkel om tot een goed welstandsbeleid te komen? Integendeel.

Staatssecretaris Remkes:

Ik kom straks nog terug op de termijnen en de tijd die gemeenten hebben.

Bij de mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik een kop geciteerd die vorig jaar boven een ingezonden artikel in Cobouw stond: "Welstand lijkt op een rechter die zijn eigen wetboek schrijft". De auteur van het artikel, jurist en architect, zette de meest voorkomende ergernissen over het huidige welstandstoezicht op een rij. Kort samengevat: welstandscommissies zijn te subjectief en opereren te veel vanuit een ivoren toren. Hetzelfde beeld wordt geschetst door de reacties op de internetsite van het ministerie van VROM. Een van die reacties was dat het een grondrecht behoort te zijn dat een eigenaar van een pand zijn of haar smaak tot uiting laat komen; de buurt is natuurlijk ook de eigen woonomgeving en daarom mag de overheid wel grenzen stellen, maar deze moeten democratisch worden bepaald en niet in achterkamertjes van smaakdeskundigen. Ik zal niet alle reacties voorlezen. De teneur is dat mensen welstandstoezicht in het algemeen een goede zaak vinden, maar dat er momenteel grote onduidelijkheid bestaat over de criteria op grond waarvan vaak wordt besloten.

Er wordt ook geklaagd over de manier waarop welstandscommissies met indieners van bouwplannen omgaan. Wie de bekroonde documentaire van Jort den Hollander indertijd op de televisie heeft gezien, zal zich waarschijnlijk nog het onbegrip en de terechte frustratie van de architect voor de geest kunnen halen, toen hij op tamelijk arrogante en onbuigzame wijze van de welstandscommissie te horen kreeg dat discussie niet aan de orde was en hij het schriftelijk oordeel van de commissie over zijn plan maar moest afwachten. Door dat schriftelijke advies word je vaak ook triest gestemd. Dit jaar werd in de Haagsche Courant met betrekking tot een bouwplan geschreven: "Het negatieve welstandsadvies is vervat in het gebruikelijk jargon, dat vooral tot doel lijkt te hebben de kloof tussen belanghebbende stadsbewoners en professionele beoordelaars zo groot mogelijk te houden."

Duidelijk is dat de praktijk van het welstandstoezicht te veel is geïsoleerd van politiek en samenleving. Dat ligt overigens niet alleen, zo zeg ik er maar voor de duidelijkheid bij, aan de welstandscommissies, maar ook aan de gemeenten. Die hebben het gewoon laten gebeuren.

Het welstandstoezicht moet dus worden vernieuwd en het voorliggende wetsvoorstel vormt daarvoor de eerste stap, om het wettelijk kader voor het welstandstoezicht aan te scherpen. Doel daarvan is de transparantie, de toetsbaarheid en de openbaarheid te vergroten. Welstandsbeleid moet democrati scher tot stand komen. Welstandsbeleid moet de burger vooraf, bij het opstellen van het bouwplan, zoveel mogelijk zekerheid geven over de specifieke eisen waaraan het bouwplan moet voldoen. Dat betekent dat gemeenten niet meer kunnen volstaan met een handjevol uiterst abstracte criteria, zoals nu, vaak geïnspireerd door de model-bouwverordening van de VNG, in de meeste gemeentelijke bouwverordeningen het geval is. Anders gezegd – ik put nogmaals uit het artikel in Cobouw – de indiener van een vergunningsaanvraag moet in de toekomst bij zijn bezoek aan de welstandscommissie niet langer het gevoel hebben in een Russische roulette verzeild te zijn geraakt.

Bij dit alles blijft overeind dat de burger voldoende ruimte moet hebben om zijn primaire verantwoordelijkheid voor het uiterlijk van zijn bouwwerk te kunnen waarmaken. Het is ook goed om er nog eens op te wijzen, dat beperkende overheidsbemoeienis in de vorm van welstandstoezicht in dit verband alleen een vangnetfunctie heeft. Het ambitieniveau kan niet verder reiken dan het voorkomen dat bouwwerken in strijd met redelijke eisen van welstand zijn. Welstandstoezicht is dus nadrukkelijk geen instrument voor een hoogstaande architectuur. Welstandscriteria zijn nadrukkelijk geen opstapje naar plannen van grote ruimtelijke kwaliteit. Mevrouw Meindertsma en ik zijn het met elkaar eens, dat daar een andere beleidsinvalshoek op de voorgrond behoort te staan. Bij wettelijk welstandstoezicht gaat het er niet om of iets mooi is, maar alleen of het niet te lelijk is. Daarbij maakt het niet uit of een welstandsadvies door een welstandscommissie of door een stadsbouwmeester wordt uitgebracht. Commissie en stadsbouwmeester hebben op grond van de wet eenzelfde functie. Zij moeten burgemeester en wethouders van advies dienen over de vraag of een bouwplan niet in strijd is met de criteria die de gemeenteraad in de welstandsnota heeft opgenomen.

Zoals uit het voorlopig verslag van de Kamer blijkt, kunnen er vragen worden gesteld bij de introductie van de stadsbouwmeester als eenpersoonswelstandscommissie. Dat is op zichzelf heel begrijpelijk, want die wettelijke verankering is nieuw en bovendien pas in een laat stadium door een amendement in het wetsvoorstel opgenomen. De misvatting dat de stadsbouwmeester in een keer een heel andere figuur is dan de figuur die de welstandscommissie is mag niet bestaan.

Ook op een ander punt moeten wij niet te veel koudwatervrees hebben. Wij moeten namelijk niet bang zijn om in bepaalde gebieden af te zien van welstandstoezicht of te volstaan met niet al te intensief toezicht. Wij moeten, anders gezegd, niet bang zijn om de burger meer ruimte, zeggenschap en keuzevrijheid te geven, bijvoorbeeld door verruiming van de bouwvergunning vrije categorie. Zoals in de memorie van toelichting al is opgemerkt blijkt immers onder meer uit door de BNA en de Federatie Welstand begeleid onderzoek, dat de welstandskwaliteit door de bouwvergunning vrije bouwwerken in de praktijk niet significant slechter is dan in de tijd dat die bouwwerken nog aan preventief welstandstoezicht waren onderworpen. Ik vond dat overigens niet verrassend. Mensen willen kwaliteit en zijn dan ook bereid daarin het nodige geld te investeren. Ze tuigen hun woning in het algemeen niet op met allerlei rare frutsels die risico's opleveren voor de economische waarde van hun bezit. Dat betekent echter niet dat de burger na de wetswijziging maar zijn gang kan gaan. Er zijn nu eenmaal – en dat ben ik eens met degenen die daarop wezen – kwetsbare situaties die bescherming verdienen en er moet in redelijkheid rekening worden gehouden met belangen van buren. Bij het opstellen van het wetsvoorstel en de daarmee samenhangende AMvB is over dit soort zaken uitgebreid overlegd, met name met de VNG en de Federatie welstand. Dat overleg heeft geresulteerd in een aantal waarborgen.

Evenals onder de huidige wet zullen monumenten en door het Rijk aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten uitgezonderd zijn van vergunningvrij bouwen. Ook worden in de AMvB waarmee de bouwvergunningvrije typen bouwwerken worden aangewezen, randvoorwaarden aan het vergunningvrij bouwen gesteld. Een vijftal typen bouwwerken zal alleen maar vergunningvrij kunnen worden gerealiseerd wanneer dat gebeurt aan de achterkant of de niet aan de weg of openbaar groen grenzende zijkant van een gebouw. Die voor- en achterkantbenadering zal gelden voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen zoals carports, dakkapellen, kozijn- en gevelwijzigingen en erfafscheidingen van meer dan één meter hoog. Verder kan de gemeente repressief optreden wanneer een vergunningvrij bouwwerk als welstandsexces moet worden aangemerkt. Die waarborgen zijn niet alleen relevant uit ruimtelijk oogpunt, maar ook uit een oogpunt van burenbelang. In aanvulling daarop en in aanvulling op het burenrecht van het Burgerlijk Wetboek, wordt ter specifieke bescherming van de belangen van buren in de AMvB ook nog een afstandscriterium opgenomen. Aan- en uitbouwen aan de zijkant, maar ook bijgebouwen en overkappingen aan de zij- of achterkant van een gebouw, mogen vergunningvrij alleen maar op minstens anderhalve meter van het zijerf van de buren worden gerealiseerd. Dit alles bij elkaar opgeteld, meen ik dat aldus een verantwoord evenwicht wordt bereikt tussen enerzijds meer keuzevrijheid en zeggenschap voor de bouwende burger en een vermindering van de bureaucratische rompslomp rond kleinere bouwingrepen en anderzijds bescherming van het ruimtelijk meest kwetsbare en bescherming van de belangen van de buren.

Een meer gedetailleerde gedachtewisseling over vergunningvrij bouwen kan alleen plaatsvinden aan de hand van de voorhang-AMvB. Het zal duidelijk zijn dat ook ik het liefst had gezien dat de gedachtewisseling over vergunningvrij bouwen hier vandaag mede aan de hand van die voorhang-AMvB had kunnen plaatsvinden. Dat is helaas echter niet gelukt. Op dit moment kijkt de commissie Administratieve lasten ernaar. Ik hoop de voorhangprocedure zo spoedig mogelijk te kunnen starten. Ik ga ervan uit dat de commissie, gegeven de effecten zoals wij die nu zien, een positief advies zal willen geven.

Vooruitlopend op de behandeling van de voorhang-AMvB maak ik nog twee meer algemene opmerkingen. Zoals ik eerder zei, wordt met dit wetsvoorstel een belangrijke stap gezet op weg naar de door het kabinet nagestreefde vereenvoudiging van de bouwregelgeving. Vereenvoudiging is uiteraard geen doel op zich. Het kabinet staat een evenwichtige benadering voor, waarbij niet alleen wordt gekeken naar mogelijkheden voor vereenvoudiging maar ook naar de handhaafbaarheid, naar verbetering van de handhaving van de bouwregelgeving in de praktijk. Daar schort namelijk nog wel eens het een en ander aan. Ook dat is belangrijke achtergrondmuziek voor het kabinet bij het streven naar vereenvoudiging van regelgeving. Immers, regelgeving zal ook gehandhaafd moeten worden, want anders is het niet meer dan een papieren tijger.

Er zal voorts moeten worden gekeken naar voldoende waarborgen voor essentiële maatschappelijke zaken als veiligheid. Wat dat laatste betreft wil ik nog opmerken dat wij naar aanleiding van de cafébrand te Volendam de concept-AMvB nog eens kritisch hebben bezien op met name de brandveiligheidsaspecten. Dat heeft ook geleid tot een aanpassing van de AMvB ten opzichte van de versie die u toegestuurd hebt gekregen, in die zin dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maar ook kozijn- en gevelwijzigingen, altijd door de gemeente preventief op brandveiligheid getoetst zullen gaan worden, als zij aan of bij bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd. Die typen bouwwerken zullen dus alleen bij woningen vergunningvrij kunnen worden gerealiseerd.

Ik kom nu toe aan de beantwoording van een aantal specifieke punten ...

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Mag ik dan van de gelegenheid gebruik maken, mijnheer de voorzitter, nog even een vraag te stellen over de voorkant- en de achterkantbenadering?

Staatssecretaris Remkes:

Daar kom ik bij de beantwoording van de vragen vanzelfsprekend nog op terug.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ook op de bureninformatieplicht?

Staatssecretaris Remkes:

Ja, zeker.

Ik begin evenwel, mijnheer de voorzitter, bij de vraag die de heer Pastoor heeft gesteld, een vraag die eigenlijk op het volgende neerkwam: waarom regel je het vergunningvrij bouwen niet in de wet zelf, maar doe je dat in de algemene maatregel van bestuur? Laat ik daar het volgende van zeggen. Eén document lijkt op zich inzichtelijker voor de burger, maar als het zo geregeld zou worden, heeft dat ook nadrukkelijk een aantal nadelen. Het betekent dat in een aantal gevallen de burger vaak het totale, ingewikkelde document moet raadplegen, wat, als het gaat om de afweging vergunningplichtig of vergunningvrij, niet altijd voor die burger, ten opzichte van regeling in de algemene maatregel van bestuur, per definitie inzichtelijker zal zijn. Wij hebben ervoor gekozen om het op een eenduidige wijze te regelen in de algemene maatregel van bestuur, die mijns inziens ook makkelijk voor de burger te raadplegen is.

Een tweede punt hierbij is dat de maatschappelijke veranderingen vaak snel gaan en dat inzichten zich snel wijzigen. Een aantal inhoudelijke opmerkingen van de zijde van uw Kamer getuigde daar ook van. Een algemene maatregel van bestuur is dan aanzienlijk sneller aan te passen dan een wet. Om die reden en om de betrokkenheid van de beide Kamers voldoende te waarborgen, is ervoor gekozen om bij derde of vierde nota van wijziging de zware voorhangprocedure in het wetsvoorstel aan te brengen. Ook aan de overzijde waren daar namelijk toch een paar misverstanden over en dat is op die manier nu goed geregeld.

Mijn stelling is derhalve dat alles in de wet regelen óók kan leiden tot ondoorzichtigheid. In de afweging van die overwegingen hebben wij gekozen voor regeling bij algemene maatregel van bestuur. Daarbij is nog in overweging genomen dat het nu ook al zo is dat de meldingsplichtige bouwwerken geregeld zijn in een algemene maatregel van bestuur. Het is een bijkomende overweging. De andere overwegingen tellen wat mij betreft zwaarder.

Er is gevraagd of het niet verstandig zou zijn in de AMvB een bureninformatieplicht op te nemen of om toestemming van buren op een adequate wijze te regelen. Met name die laatste variant was in de Tweede Kamer aan de orde. Op grond van de volgende argumenten is daarvoor niet gekozen.

1. Het zou leiden tot behoorlijk gedetailleerde regelgeving en tot aanzienlijke administratieve lasten voor de gemeente.

2. In een aantal gevallen kan het leiden tot rechtsonzekerheid want de burger weet vooraf niet waaraan hij toe is. Hij is afhankelijk van de toestemming van buren.

3. Het houdt een risico van gemarchandeer in.

Dat laatste argument vind ik misschien nog wel het belangrijkste. Ik zie het al voor mij. Mijnheer X wil graag een dakkapel aanbrengen of op 1,5 meter afstand van de erfscheiding een beperkt schuurtje bouwen en heeft daarvoor toestemming nodig van de buren. Ja, in een aantal gevallen kunt u de rest waarschijnlijk wel invullen!

Daarom heeft het kabinet gekozen voor de weg van het afstandscriterium. Het wordt eenduidig geregeld op basis van wet- en regelgeving waardoor de risico's op het ontstaan van dit soort situaties zo klein mogelijk zijn.

Bovendien is er een wetstechnische overweging. Hetgeen geregeld moet worden, draagt uit de aard der zaak eigenlijk een privaatrechtelijk karakter. Dat hoort zeker niet thuis in de AMvB.

Ik ben wel bereid om na inwerkingtreding van het wetsvoorstel de ontwikkelingen nauwkeurig te volgen en eventueel, zoals mevrouw Meindertsma suggereerde, dit punt nader te overwegen bij de volgende wetsronde maar wel op basis van de ervaringen in de praktijk. Ik wijs er wel op dat ook nu bij toetsing van bestemmingsplannen in zijn algemeenheid toestemming gegeven wordt om zaken op de grens van de erfscheiding toe te staan. Er moet dus geen al te rooskleurig beeld geschetst worden van de bestaande praktijk. "De rijdende rechter" is even ten tonele gevoerd. Ik kijk af en toe ook naar dat programma. Mij valt op dat het heel vaak gaat om situaties waarbij de verhoudingen tussen buren al verstoord zijn. Dat los je natuurlijk niet op via deze weg.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Ik zou de staatssecretaris willen vragen even mee te gaan in de volgende redenering. Met betrekking tot de voorkant van een pand vragen wij mensen zich te verstaan tot collectieve waarden. Zij kunnen niet zomaar hun gang gaan, zij moeten zich confirmeren aan het publieke of algemene belang. Daartoe worden zij verplicht. Aan de achterkant van een pand – het private deel – maken wij iets vrij terwijl daar sprake is van een veel dichtere vorm van betrokkenheid van buren dan aan de voorkant. Wij verplichten dus tot een abstracte daad maar het meest voor de hand liggende, namelijk het moeten informeren van de buren, wordt achterwege gelaten. De redenering die voor de voorkant wordt toegepast, zou eigenlijk ook voor de achterkant moeten worden gevolgd. Aan de voorkant verhoud je je ten opzichte van de gemeenschap, aan de achterkant verhoud je je ten opzichte van de buren. Ik zie niet in waarom de staatssecretaris die redenering niet volgt.

Staatssecretaris Remkes:

Deze redenering volgend zou er helemaal niets veranderen. Ik kies voor de invalshoek van de publieke ruimte.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

In mijn redenering dien je op zijn minst naar de buren te gaan om het te melden. De rest zou kunnen, maar dit hoort erbij.

Staatssecretaris Remkes:

Bij welstand gaat het om datgene wat nodig is vanuit de invalshoeken die ik heb geschetst. Wat is daarbij het belang van de kwaliteit van de openbare ruimte? Deze redenering volgend kom je logischerwijs uit bij meer beperkingen aan de voorkant dan aan de achterkant. Ik wil graag aan die invalshoek vasthouden.

Ik zeg er iets bij. Er heeft uitvoerig overleg plaatsgehad met VNG en met de federatie welstand, waarbij grote verschillen van mening bleken te bestaan. Op grond van de voor- en achterkantredenering is op een gegeven moment met instemming van de VNG en de federatie welstand voor deze lijn gekozen. Die overeenstemming is voor mij een zwaarwegend gegeven om aan het voorstel, dat straks vertaald zal worden in een AMvB, vast te houden.

De heer Van Bruchem heeft gevraagd hoe het zit met het repressieve element, dat bij amendement aan het wetsvoorstel is toegevoegd. Zorgt dat niet voor onzekerheid? In theorie is dat het geval, maar het is de vraag of dat in de praktijk ook zo zal zijn. Immers, artikel 19 bevat een regeling die alleen maar op excessen is gericht. In verreweg de meeste gevallen realiseren burgers geen excessief lelijke bouwsels. In die gevallen zal in de praktijk geen onzekerheid bestaan. Bovendien zal de gemeente vooraf duidelijkheid kunnen geven door in de welstandsnota heldere criteria op te nemen.

Voor welke categorie van bouwwerken geldt dit? Gemeenten kunnen ervoor kiezen om geheel af te zien van welstandsbeleid ten aanzien van typen bouwwerken. Ook kunnen zij ervoor kiezen om gebieden welstandsvrij te laten zijn. Een gemeente kan ook de keuze maken dat wordt volstaan met repressief toezicht, een excessenregeling dus. De keuze is aan de gemeente.

Mevrouw Meindertsma en de heer Van Bruchem hebben ervoor gepleit om de bevoegdheid van B en W om gevoelige gebieden uit te sluiten aan de gemeente te laten. Op dit punt kan ik duidelijk reageren: hier ben ik zeer tegen. Vóór 1 oktober 1992 waren B en W bevoegd zelf beleid te voeren op het thema vergunningvrij bouwen. Dat is niet gebeurd. Het gevolg daarvan is geweest dat alles vergunningplichtig is. Na 1 oktober 1992 was er een landelijke categorie vergunningvrij bouwen, evenals de bevoegdheid om gebieden uit te sluiten van welstand. Ook daarvan is in de praktijk nauwelijks gebruikgemaakt. Gevolg: praktisch alles welstandplichtig. Het pleidooi om gemeenten die discretionaire bevoegdheid wel te geven, zal ertoe leiden dat er wederom niets verandert. Dat is mij dus een stap te ver of misschien wel twee stappen.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Dit begrijp ik echt niet. Er wordt nu een wet voorgesteld waarin wordt geregeld dat gemeenten welstandsbeleid moeten gaan formuleren. Als zij dat niet doen, is per definitie alles welstandsvrij. Daarover maak ik mij overigens grote zorgen, maar dat terzijde. Er komt nu een wet op basis waarvan de gemeenten welstandsbeleid moeten gaan formuleren. Welnu, dan moeten zij in dat beleid ook gaan differentiëren. Mijn voorstel was niet gericht op de totale gemeenten. Ik heb ook echt de indruk dat de zorg van de staatssecretaris dat gemeenten bij het vaststellen van hun welstandsbeleid hun gehele gemeentegebied onder de beschermende werking zouden brengen, in de praktijk absoluut niet gerechtvaardigd is. Op grond van ervaringen met gemeentelijke monumentenverordeningen is mij voldoende bekend dat de betrokkenheid van de burgers daarbij dermate groot is, dat dit voortdurend tot discussie en goede afweging leidt, hetgeen in de gemeenteraad ten hoogste leidt tot aanwijzing van specifieke gebieden. Ik zou de staatssecretaris dan ook willen verzoeken om specifiek in te gaan op mijn voorbeeld van wijken uit de twintiger en dertiger jaren. Als de mogelijkheid niet toegestaan wordt om sommige gebieden aan te wijzen, kan dat voor gemeenten tot gevolg hebben dat zij al die afzonderlijke panden op de gemeentelijke monumentenlijst moeten plaatsen. Dat moet toch ook de staatssecretaris niet willen?

Staatssecretaris Remkes:

Voor wijken uit de twintiger en dertiger jaren gelden de algemene criteria die vastgelegd gaan worden in de algemene maatregelen van bestuur. Hierbij geldt in zijn algemeenheid dat burgers ten aanzien van hun eigen woonomgeving ook geen enkele behoefte hebben om allerlei lelijke dingen te realiseren. Ik ben dan ook van mening dat er in de discussie over dit punt sprake is van veel te veel koudwatervrees. Natuurlijk is dit aspect vrij uitvoerig aan de orde geweest in het polderoverleg met de VNG en de Federatie Welstand. Mede op grond van de keuze voor de voor- en achterkantbenadering is met instemming van de VNG en de Federatie Welstand evenwel bepaald dat daaraan binnen dit model geen behoefte is.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Misschien kan de staatssecretaris nog eens uitleggen waarom in artikel 43 behalve de rijksmonumenten en de beschermde dorps- en stadsgezichten die volgens de rijkswet aangewezen zijn, wel de gemeentelijke monumenten meegenomen zijn en niet de gebieden die soms in eenzelfde gemeentelijke monumentenverordening behoren tot een totaal? Het gaat helemaal niet om honderdduizenden of heel grote aantallen. Ik snap niet waarom de een wel uitgezonderd is en de ander niet.

Staatssecretaris Remkes:

Mij is vanuit de gemeentelijke beleidspraktijk in ieder geval niet bijgebleven dat dit op de gemeentelijke werkvloer ervaren wordt als een springend punt. Wij hebben zorgvuldig afgewogen wat strak beschermd moet worden en wat vrijer kan worden gelaten. Ik zeg nadrukkelijk vrijer en niet vrij.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik bedoelde het breder dan cultureel- historisch waardevol erfgoed. Wij hopen dat gemeenten in toenemende mate samenhangende buurten zullen bouwen. Zij moeten dan de mogelijkheid hebben daarvoor een specifiek regime te voeren.

Ik doelde met het voorbeeld in mijn betoog op wijken uit de jaren twintig en dertig. De gemeenten hebben meestal niet alle panden uit zo'n straat tot gemeentelijke monument verheven. Iedereen kan zien dat de voor- en achterkant een samenhangend beeld vormen. Vaak zijn de tuinen heel klein. Als je dan 50% bebouwing van het totale oppervlakte toestaat, krijg je zo'n ander beeld dat ik mij daar ernstig zorgen over maak.

Staatssecretaris Remkes:

Ik deel die zorgen in veel mindere mate. De overwegingen daarbij heb ik genoemd. Ik kan ook niet alles overzien wat er gaat gebeuren, daarom ben ik bereid mevrouw Meindertsma toe te zeggen met name in dat type wijken de komende paar jaar goed te volgen wat zich daar in de praktijk voltrekt. Op basis van die evaluatie zal een fatsoenlijk gesprek met de VNG en de Federatie Welstandstoezicht plaatsvinden over de vraag of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Daarvoor wil ik mijn ogen niet om dogmatische redenen sluiten.

De heer Van Bruchem (ChristenUnie):

De staatssecretaris noemt in zijn argumentatie het polderoverleg dat onder andere is gevoerd met de Federatie welstandstoezicht. Wij hebben begin augustus een brief van deze federatie gekregen en ik vermoed dat de staatssecretaris die brief ook wel gelezen zal hebben. In die brief wordt erop gewezen dat het beleid voor monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten netjes geregeld is, maar dat andere zaken daar nog buiten vallen. De federatie maakt zich daarover zorgen en vraagt onze speciale aandacht daarvoor.

Staatssecretaris Remkes:

Ik weet niet of wij over dezelfde brief praten, maar in de Handelingen van de Tweede Kamer hebt u kunnen lezen dat ik over nagezonden post van de Federatie welstandstoezicht een paar opmerkingen heb gemaakt. Ik heb bestuurlijk overleg gevoerd. Ik ben geneigd, resultaten van bestuurlijk overleg als uitgangspunt te nemen als je gezamenlijk tot conclusies komt. In het bestuurlijk overleg is mij dit niet als een bijzonder punt gemeld.

De heer Van Bruchem (ChristenUnie):

Het kan een kwestie zijn van voortschrijdend inzicht, maar als de leden van dit huis dergelijke informatie krijgen en onze aandacht wordt gevraagd voor een bepaald probleem dan moeten wij daarmee iets doen.

Staatssecretaris Remkes:

Natuurlijk. Daarom zeg ik tegen mevrouw Meindertsma dat als er nader inzicht ontstaat wij daarmee verstandig moeten omspringen. Er zal gekeken moeten worden hoe de praktijk zich ontwikkelt. Op basis daarvan moeten wij als volwassen mensen bespreken of wij dergelijke ontwikkelingen zullen toestaan of afremmen.

De heer De Beer (VVD):

Ik vind het weinig chique dat de Federatie welstandstoezicht nadat er een akkoord is gesloten met de staatssecretaris, waarvoor van beide kanten concessies zijn gedaan, achteraf bij de Eerste Kamer dit punt opnieuw ter sprake brengt. Daarop is naar mijn mening wel kritiek mogelijk.

De voorzitter:

Ik verzoek de staatssecretaris zijn betoog af te ronden. Er komt nog een tweede termijn. Ik maak mij wat zorgen over het respecteren van het tijdschema, ook in verband met de avondmaaltijd.

Staatssecretaris Remkes:

Ik heb nog een beperkt aantal vragen te beantwoorden, mijnheer de voorzitter.

De fractie van de Partij van de Arbeid behoeft zich geen zorgen te maken over de maximale hoogte van uitbouw. Een uitbouw zal niet boven de vloer van de eerste verdieping van de woning mogen uitkomen.

De heer De Beer heeft het goed begrepen dat er geen second opinion van andere welstandscommissies noodzakelijk is wanneer B en W toch een bouwvergunning verlenen. B en W beslissen daar zelf over.

Ik kom bij een enkel specifiek punt over de voorkant- en achterkantbenadering. De heer Pastoor en anderen vragen hoe men dit moet interpreteren. Dat zal vanzelfsprekend in de AMvB worden geregeld. In dat verband kan het ook nader besproken worden. De voorkant en achterkant zijn juridisch inpasbaar. Ook in het huidige Besluit meldingsplichtige bouwwerken komt het begrip voor in de vorm van achterdakvlak en voordakvlak. De vraag wat verstaan moet worden onder achter- of voordakvlak is vergelijkbaar met de voor- en achterkantbenadering. Die vraag heeft tot dusver juridisch echter geen noemenswaardige problemen opgeleverd. Volgens de jurisprudentie moet men concreet denken aan de volgende zaken. De voorgevelrooilijn ligt evenwijdig aan de straat. De straatzijde van het pand is daar waar het erf ontsloten wordt en daar waar de brievenbus plus huisnummer staat aangegeven. Aan dat type overwegingen wordt blijkens de jurisprudentie een en ander getoetst. Dat levert tot dusver geen al te grote problemen op. Ik heb genoteerd dat een alternatieve denklijn door sommigen wordt gesuggereerd, waarbij de term "zichtbaar" voorkomt. Dat heeft niet te maken met een grote of een kleine staatssecretaris. Zichtbaar is een buitengewoon moeilijk in te vullen begrip.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

De term zichtbaar is toch gemakkelijk om mee te werken? Men kan toch gewoon gaan kijken?

Staatssecretaris Remkes:

Nee. Ik zie soms immers dingen die de heer Van der Lans niet ziet. Daar gaat het om, in juridische termen vertaald. Het kabinet heeft gekozen voor de voor- en achterkantbenadering. Ik heb de overwegingen genoemd. Vanuit de Kamer wordt de vraag gesteld of dat juridisch duidelijk is. Mijn stelling is dat op grond van de jurisprudentie tot dusver de zaak behoorlijk is uitgekristalliseerd. De alternatieve denklijn die hier op de kaart wordt gezet, levert, om het voorzichtig uit te drukken, minstens zo veel juridische vragen op.

De heer Van Bruchem heeft gevraagd wat moet worden verstaan onder oorspronkelijk erf. Ook dat kan aan de orde komen bij de behandeling van de algemene maatregel van bestuur. Ook de term "oorspronkelijk erf" komt reeds voor in het Besluit meldingsplichtige bouwwerken. Ook daarvoor geldt dat het tot dusver geen grote problemen heeft opgeleverd. De interpretatie die daaraan wordt gegeven, vindt zijn uitgangspunt in de eerstverleende bouwvergunning voor het hoofdgebouw of het perceel.

De heer De Beer en mevrouw Meindertsma hebben vragen gesteld over de eisen die moeten worden gesteld aan de personele samenstelling van de welstandscommissie. Mevrouw Meindertsma vraagt: waar bemoeit het Rijk zich mee? Er wordt in het voorstel alleen gesproken over onafhankelijkheid. Dat lijkt mij het juiste criterium. Desgevraagd zijn een aantal voorbeelden genoemd van wat niet onafhankelijk zou zijn. Onafhankelijkheid staat echter voorop. De heer De Beer stelde de vraag of men architecten niet helemaal moet uitsluiten. Dat is een stap te ver. Een architect kan in een gemeente betrokken zijn bij een bepaald bouwwerk dat helemaal niets te maken heeft met het geval dat op dat moment aan de orde is in de welstandscommissie. Dat soort zaken moet wel kunnen. Ook hiervoor geldt dat de onafhankelijkheid het uitgangspunt is evenals transparantie. Onder alle omstandigheden moet de onafhankelijkheid van de advisering aan de orde zijn en gewaarborgd worden.

De heer De Beer (VVD):

Wat dat betreft, ben ik geheel akkoord. Mijn opvatting is dat als een architectenbureau opdrachten uitvoert voor de gemeente, ook de niet rechtstreeks bij de opdrachten betrokken architecten van dat bureau geen onafhankelijke positie meer innemen ten opzichte van de gemeente. Ik hoor graag een ferme uitspraak van de regering op dat punt. Ik vind namelijk dat er dan sprake is van verstrengeling van belangen; en die moeten wij niet hebben.

Staatssecretaris Remkes:

Als er sprake is van een structurele betrokkenheid van een bepaalde architect of een bepaald architectenbureau bij de gemeente, dan is wat mij betreft de regel: nee, tenzij. Er moet dan dus iets heel zwaarwegends aan de orde zijn, wil het in mijn ogen in overeenstemming zijn met die transparantie en onafhankelijkheid.

De heer Van der Lans heeft gevraagd naar de systematiek van de welstandsnota en naar wat de staatssecretaris heeft gedaan om de kwaliteit te bevorderen. Ik wijs erop dat wij al een kwaliteitssysteem hebben en dat de Rijksbouwmeester samen met betrokken partijen een voorbeeld-welstandsnota heeft gemaakt. Die voorbeeld-welstandsnota ligt al geruime tijd bij de gemeentebesturen. Daarmee kan men op dit moment dus al zeer actief aan de slag zijn.

De heer Van der Lans heeft verder gevraagd of er een lokale politieke discussie over zal worden gevoerd. Dat heeft deze staatssecretaris natuurlijk niet in de hand. Dat hangt af van de lokale politiek. Ik meen dat men ervan mag uitgaan dat dit onderdeel zal zijn van het lokale politieke besluitvormingsproces. Want de nota moet worden vastgesteld door de gemeenteraad. Dat betekent per definitie politieke discussie, daarvan ga ik tenminste uit.

De heer Van Bruchem heeft nog een vraag gesteld over artikel 43 en het gewoon onderhoud met name als het gaat om beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Er is gekozen voor het hanteren van een uniforme regeling voor monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Dat betekent dat de gevallen waarop hij duidt wel vallen onder de lichte vergunningsprocedure. Het is heel simpel, voor panden die vallen onder de categorie monument dan wel beschermd stads- of dorpsgezicht is het ja, en in de andere gevallen nee.

Ter afronding ga ik in op de vragen over de inwerkingtreding. De planning is dat de wet op 1 april 2002 van kracht wordt. Bij die datum moeten 18 maanden worden opgeteld, dan kom je op 1 oktober 2003. Als er dan nog geen welstandsnota is, heeft de gemeente een probleem. De welzijnsnota kan ook eerder van kracht worden. Ik heb er al op gewezen dat alle bouwstenen ervoor er in feite op dit moment al liggen. Wij hebben er ook veel aan gedaan. Er zijn voorlichtingsprocedures en dergelijke geweest. Gemeenten weten al geruime tijd dat dit eraan komt. De Tweede Kamer heeft de termijn ook nog eens met zes maanden verlengd. Ik heb zojuist een paar jaartallen genoemd. Ik ontmoet op de gemeentelijke werkvloer ook heel veel hartelijke instemming met het fenomeen welstandsnota. Men moet mij niet aan komen met de klacht dat de termijn te kort zou zijn.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn gelukwensen. Hij heeft uitvoerig geantwoord en er is veel geïnterrumpeerd. Het lijkt mij daarom dat de tweede termijn kort kan zijn.

De heer Pastoor (CDA):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft inderdaad uitvoerig geantwoord en daarvoor ben ik hem erkentelijk. Ik wil toch nog enkele opmerkingen maken.

De bewindsman heeft gezegd dat het gemeentelijk welstandstoezicht transparanter en beter toetsbaar moet worden. Mijn fractie is het daar zeer mee eens. Ook de openbaarheid moet worden verbeterd. Ik begrijp dan ook niet dat de staatssecretaris blijft zeggen dat dat alles kan worden gerealiseerd door een stadsbouwmeester, die immers moet worden beschouwd als een "alleenspreker".

Bij interruptie ben ik al ingegaan op het door de staatssecretaris genoemde voorbeeld van de kantonrechter. Ik heb gewezen op het feit dat bij de plaatselijke overheden – wij hebben het vandaag niet over de rechterlijke macht – in het algemeen in commissoriaal verband gewerkt wordt in dit soort zaken. Ik heb de bewindsman gevraagd naar zijn bedenkingen. Ik begrijp nog steeds niet waarom hij minder bedenkingen heeft dan wij. Op dit punt heeft hij ons nog niet overtuigd.

Voorzitter. Wat betreft het vergunningvrij bouwen en de positie van de buren daarbij zou de staatssecretaris het belang van rechtszekerheid voor die buren wel eens kunnen onderschatten. De heer De Beer heeft gezegd dat het vergunningvrij bouwen slechts beperkt wordt uitgebreid. Ik waag dat te betwijfelen, want de in het wetsvoorstel neergelegde uitbreiding vind ik nogal ruim. Er mag zonder vergunning op het erf van de buurman 30 m2 gebouwd worden met een hoogte van maximaal 3 meter. Dat was voorheen niet mogelijk. In de relatie tussen buren kan dit nogal wat betekenen. De staatssecretaris zei dat het kabinet dit goed had geregeld, omdat de buurman met zijn bouwsel op anderhalve meter afstand moet blijven. Dat is op zich een aardige regeling, maar het kabinet was hiermee niet de eerste. In artikel 50 van boek V van het BW wordt namelijk gerept van een aantal bebouwingssoorten; voor "soortgelijke werken", voorzover die op het erf uitzicht geven, dient een afstand van twee meter in acht te worden genomen. Het voorstel van het kabinet is qua omvang dus beperkter dan het BW.

Blijkens zijn antwoord wil de staatssecretaris niet verder gaan dan te overwegen om bij de evaluatie van deze wet, over 3 à 3,5 jaar, te bezien of er aanleiding bestaat om alsnog een bureninformatieplicht in te voeren. Ik zeg het net als de staatssecretaris heel voorzichtig, maar het gaat voor onze fractie in elk geval niet ver genoeg. In eerste termijn heb ik volgens mij heel duidelijk aangegeven hoezeer wij hechten aan de rechtszekerheid die de burger, in dit geval de buurman, in wezen ontnomen wordt, die hij in ieder geval in dit voorstel niet heeft. Ik wil daarom mede namens enkele andere fracties een motie indienen, waarin de staatssecretaris wordt gevraagd om in de AMvB een bureninformatieplicht mogelijk te maken. Normaal gesproken hebben wij die mogelijkheid bij een wetsvoorstel niet, maar in dit geval moet er toch een AMvB komen.

De voorzitter:

Door de leden Pastoor, Bierman, Meindertsma, Van Bruchem, Van der Lans en Van Vugt wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onderhavige wetsvoorstel in zich draagt een verruiming van het vergunningsvrij bouwen;

overwegende dat bij het vergunningsvrij bouwen bouwwerken niet meer onderworpen zijn aan de preventieve gemeentelijke toets in het kader van de vergunningsprocedure, dat zij niet hoeven te voldoen aan voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening (zoals stedenbouwkundige voorschriften), het bestemmingsplan en de leefmilieuverordening en aan redelijke eisen van welstand;

overwegende voorts dat door het wegvallen van deze openbare toetsmomenten de rechtszekerheid en rechtsbescherming van de naastliggende eigenaar/gebruiker vervallen;

overwegende dat het om die redenen wenselijk c.q. noodzakelijk is om een bureninformatieplicht in de wet te verankeren;

verzoekt de regering, in de uitwerkings-AMvB terzake van het vergunningsvrij bouwen alsnog een bureninformatieplicht op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. 31(26734).

De heer Pastoor (CDA):

Voorzitter. De staatssecretaris is uitvoerig ingegaan op de vraag of het moet worden geregeld bij wet of bij AMvB. Door één argument is bij mij wel een begin van overtuiging ontstaan dat het op zich wel reëel is om het bij AMvB te regelen, namelijk omdat die gemakkelijker te wijzigen is. Ik vind dat wel een redelijk overtuigend argument.

Wat betreft de achterkant en de voorkant heeft de staatssecretaris zijn opmerking in de memorie van antwoord herhaald dat de discussie daarover in wezen thuishoort bij de behandeling van de AMvB. Toch heeft hij er enkele opmerkingen over gemaakt, maar volgens mij nog geen antwoord gegeven op de vraag of zoals het geformuleerd is wel juridisch haalbaar is, ook als daaraan verbonden zijn de kanttekeningen die hij plaatste. Wellicht is het goed om daarover verder te praten in het kader van de voorhangprocedure. Ik ben nu weliswaar wat inconsequent, want in mijn eerste termijn heb ik gezegd dat, omdat deze benadering zo omstandig in de memories omschreven is, het eigenlijk hier en nu had moeten worden besproken.

De heer Van Bruchem (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik wil beginnen met de staatssecretaris te danken voor zijn tamelijk uitvoerige antwoord, waarin hij desalniettemin een van mijn vragen heeft laten liggen, namelijk die over de interpretatie van de uitdrukking "bij een monument". Hoe streng of hoe ruim kan dat geïnterpreteerd worden? Betreft dat alleen het perceel waarop het monument staat, of kun je het hele plein rondom die monumentale kerk meenemen?

Uit de opmerkingen van de staatssecretaris kwam de stadsbouwmeester op mij toch wel een beetje over als een sterk mechanisch figuur die alleen maar een checklist hoeft af te werken. Ik denk dat in de praktijk altijd een stukje afweging ten aanzien van de inhoud van het advies zal plaatsvinden. Wij zijn het er in ieder geval over eens dat het wenselijk is dat het aantal van deze figuren beperkt blijft.

Op het punt van de 50% van het oorspronkelijk erf is het mij duidelijk geworden dat wij niet terug hoeven naar de middeleeuwen, maar naar de eerste bouwvergunning.

De discussie over de "voorkant" en de "achterkant", en "zichtbaar" en "onzichtbaar" zal gevoerd worden bij de behandeling van de AMvB. Laat ik vooropstellen dat ik nog niet helemaal overtuigd ben van de onmogelijkheid om met termen zoals "zichtbaar" en "niet zichtbaar vanaf de openbare weg" te werken. Als ik een aantal situaties uit mijn woonomgeving in gedachten oproep, dan lijken deze laatste termen mij gemakkelijker te interpreteren dan "voorkant" en "achterkant".

Het is duidelijk dat gewoon onderhoud aan monumenten en panden in beschermde stads- en dorpsgezichten onderhavig is aan vergunningplicht. Op dit punt gaat het wetsvoorstel verder dan de huidige regeling, maar een en ander is wel duidelijk.

Over het repressief toezicht zegt de staatssecretaris dat het weliswaar een stukje onzekerheid met zich brengt, maar dat die onzekerheid alleen excessen betreft. De vraag is in dit geval natuurlijk: wat is excessief? Bepaalt de gemeente welke gevallen excessief zijn, waarna het een kwestie van jurisprudentie wordt? Over de gebouwen waarvoor momenteel een meldingplicht geldt, kan op dit punt overlegd worden. De excessen kunnen er op die manier van tevoren worden uitgevist. Het lijkt mij dat dit de gang van zaken in de praktijk zal zijn. Er is dan ook sprake van een verandering ten opzichte van de huidige situatie.

Ik heb mij wat de bureninformatieplicht betreft, aangesloten bij de motie van collega Pastoor. Ik heb daarbij wel geaarzeld, want ik kan mij enigszins vinden in het betoog van de staatssecretaris op dit punt. Het is evenwel belangrijk dat er op dit gebied meer rechtszekerheid bestaat voor buren en daarom heb ik de motie namens de fractie van de ChristenUnie meeondertekend.

Het meest wezenlijke punt van mijn tweede termijn betreft de mogelijke differentiatie binnen een gemeente, waarbij het gemeentebestuur de mogelijkheid krijgt om gebieden aan te wijzen waar vergunningvrij bouwen onmogelijk of beperkt is. De staatssecretaris suggereert dat dit betekent dat er in een gemeente nergens meer vergunningvrij gebouwd kan worden. Hij baseert deze verwachting op ervaringen met voorgaande regelingen. Ik ben evenwel van mening dat de zaken met dit wetsvoorstel worden omgekeerd. Er moet immers een welstandsnota zijn en bepaalde categorieën vallen sowieso onder het vergunningvrij bouwen. In mijn optiek moet daarop een zeer gemotiveerde uitzondering gemaakt worden. Ik heb in dit verband al voorbeelden genoemd: Belvederegebieden, nationale landschappen, en waarschijnlijk zijn er meer voorbeelden te bedenken. Een en ander moet echt objectiveerbaar zijn en gekoppeld worden aan bestemmingsplannen en dergelijke. Op die manier vindt er ook een zeker toezicht plaats door provincies. Gemeenten kunnen naar mijn mening geen misbruik van de situatie maken door voor elk gebied zomaar weer bouwvergunningen te eisen. Dat is zeker niet mijn bedoeling. Ik woon zelf in het landelijk gebied en als ik de situatie aldaar beschouw, dan denk ik dat wij van de voorgestelde regeling spijt krijgen. Er zullen toch te veel ongewenste schuurtjes, garages, paardenstalletjes enz. worden gebouwd op plaatsen die daarvoor niet bedoeld zijn. Ik hoop dan ook dat de staatssecretaris nog eens diep wil nadenken over dit punt.

De heer De Beer (VVD):

Voorzitter. Ik zal eerst nog wat woorden wijden aan die bureninformatieplicht. In de Woningwet is er niets van dien aard geregeld. Er bestaat geen enkele informatieplicht op dit moment. Als de motie van de heer Pastoor wordt uitgevoerd, kan de buurman nog steeds zijn huis afbreken om een flatgebouw van tien etages te bouwen, mits hij een bouwvergunning heeft, zonder dat hij de plicht heeft om de buren te informeren.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Als de buurman een flat wil bouwen, moet hij een wijziging van het bestemmingsplan aanvragen. In het bestemmingsplan wordt dan vermeld waaraan hij moet voldoen. Het curieuze van deze wet is, dat de wet boven de bestemmingsplanvoorschriften gaat. Met deze wet kan die buurman ineens wel gaan bouwen. Vroeger ging dat niet. Daarom hebben een aantal van ons zo uitvoerig over de informatieplicht gesproken.

De heer De Beer (VVD):

Een bestemmingsplan geeft aan wat er kan of mag gebeuren, maar niet of er iets gebeurt. Met andere woorden, wanneer het bestemmingsplan toestaat dat er een flat van tien verdiepingen wordt gebouwd en op een gegeven ogenblik iemand ook van die mogelijkheid gebruikt gaat maken, dan heeft die persoon geen informatieplicht. Die heeft hij nu niet en als de motie van de heer Pastoor wordt aangenomen ook niet.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Dan weet de buurt het toch?

De heer De Beer (VVD):

Dat is de vraag. Dit wordt een zeer selectieve toevoeging aan het wettelijk instrument van de Woningwet.

De heer Pastoor (CDA):

De bureninformatieplicht is er bij het voorbeeld van de heer De Beer al lang geweest. Dat is vaak jaren tevoren al gebeurd. In wezen is in de procedure voor de totstandkoming van het bestemmingsplan de bureninformatieplicht ingebouwd. De buurman kan dan al zijn rechten laten gelden. Bij een artikel 19-procedure geldt precies hetzelfde. Daarin is ook een bureninformatieplicht opgenomen, zij het met andere woorden.

De heer De Beer (VVD):

Dat is feitelijk niet waar. Wie een bestemming laat vaststellen, hetzij door een wijziging van het bestemmingsplan, hetzij door een artikel 19-procedure, heeft geen enkele plicht om zijn buren te informeren. Het is aan de gemeente om een eventueel verleende vergunning te publiceren. Wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van ontheffingsmogelijkheden is zelfs dat niet eens verplicht. De heer Pastoor breng een buitengewoon selectief en totaal nieuw element in de Woningwet in. Als wij op dit pad verder gaan, kunnen wij nog heel wat regelingen verwachten. Wij zijn nu juist met een dereguleringsoperatie bezig. De heer Pastoor introduceert echter een compleet nieuw element in de Woningwet. Het gaat nu niet over de informatie van de overheid aan de burger, maar over een informatieplicht van de ene burger aan de andere burger. Ik zie daar een hellend pad, waarop wij ons niet willen begeven. Ik zou mij nog kunnen voorstellen dat zoiets eens in het Burgerlijk Wetboek wordt geregeld, maar niet in de Woningwet.

Afgezien daarvan zijn nog een heleboel praktische vragen te stellen over zo'n informatieplicht. Wat is het nut als de buurman die wil bouwen uiteindelijk toch niet hoeft te doen wat de klagende buurman zou willen? Er wordt een illusie gewekt die niet waargemaakt kan worden. Wie moet er toezicht uitoefenen of de bureninformatieplicht werkelijk wordt nageleefd? De gemeentelijke overheid kun je niet verantwoordelijk stellen als de buurman zijn plicht verzaakt.

Als er geen sanctie is staat de zaak helemaal op losse schroeven. Kortom, wij vinden het een ontzettende slag in de lucht.

Er zijn een heleboel vragen wat er in de AMvB geregeld gaat worden. Te zijner tijd zullen wij erop terugkomen, maar als voorzet wil ik al een leuk voorbeeldje noemen. Bij vergunningvrije bouwwerken moet anderhalve meter afstand tot de perceelsgrens van de buurman worden gehouden. Ik heb tal van gevallen meegemaakt waarin twee buren in uitstekende samenwerking beiden een uitbouw maken, zodanig dat die uitbouwen elkaar op de perceelsgrens raakten. Denk bijvoorbeeld aan een extra schuurtje, een keukenuitbouw of wat dan ook. Die anderhalve meter is prachtig bedacht, maar laten wij ervoor oppassen dat wij dit soort zaken niet bij voorbaat uitsluiten.

Ik begrijp dat de totale wet op 1 april 2002 ingaat. Dat betekent dat de nieuwe bouwvergunningprocedure op dat moment volledig ingaat. Begrijp ik het goed dat alles wat te maken heeft met welstandstoezicht anderhalf jaar later ingaat?

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Voorzitter. Ik zie spanning tussen de door de staatssecretaris bij sommigen van ons geconstateerde angst voor meer vrijheid van de burger en de wil om als overheid in een sterk geïndividualiseerde samenleving, waarin het eigen gevoel vaak toetssteen voor het handelen wordt, zorg te dragen voor randvoorwaarden waarbinnen onderlinge afstemming tussen mensen en het behartigen van collectieve waarden aan de orde kan blijven komen. In het licht hiervan hebben wij van harte de motie-Pastoor medeondertekend. Ik begrijp dat de uitwerking ervan juridisch ingewikkeld is. Overigens heb ik begrepen dat de staatssecretaris heeft toegezegd eerder dan de evaluatie van de wetgeving te bezien of mogelijkerwijs aanpassingen nodig zijn op het punt van de verhouding tussen buren. Heb ik dat goed begrepen?

Over de voor- en achterkantbenadering komen wij nog uitvoerig te spreken bij de behandeling van de voorhang-AMvB. De staatssecretaris zei opgewekt dat hij mij gerust kon stellen waar het gaat om bouwwerken aan de achterkant. Die zouden niet hoger mogen worden dan de vloer van de eerste verdieping. Welnu, bij mij is dat 3,20 meter. Weet u wat dit betekent voor de lichtinval bij mijn buren? Dit soort zaken komt regelmatig voor. Als gemeenten zien dat dit soort situaties zich in een bepaald gebied kan voordoen, moeten zij de mogelijkheid hebben tot gebiedsgerichte definiëring. Ik ga ervan uit dat gemeenten verstandig zijn, dat zij heel goed een welstandsbeleid kunnen voeren en dat zij met hun burgers kunnen communiceren. Daarom dien ik op dit punt een motie in die mede door een aantal andere leden is ondertekend.

De voorzitter:

Door de leden Meindertsma, Pastoor, Van der Lans en Van Bruchem wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat wetsvoorstel26734 tot Wijziging van de Woningwet tot gevolg heeft dat gemeenten in hun welstandsbeleid geen gebieden kunnen aanwijzen die wegens hun bijzondere kwaliteit specifieke bescherming verdienen;

overwegende dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in het desbetreffende gebied;

verzoekt de regering, het mogelijk te maken dat gemeenten experimenteren met het aanwijzen van gebieden die zij bijzondere bescherming willen geven, met name door op de wettelijke mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen beperkingen aan te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. 31a(26734).

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ik heb nog drie korte opmerkingen te maken.

De eerste opmerking is naar aanleiding van het feit dat de Federatie welstandstoezicht in augustus een brief gestuurd heeft en dat daarop in die zin gereageerd wordt door de staatssecretaris en door andere leden in deze Kamer, dat wanneer je met elkaar overleg hebt gehad en daar een onderhandelingsresultaat uit is gekomen, je vervolgens niet meer je overwegingen die mogelijkerwijs in de onderhandelingen een rol gespeeld hebben, kenbaar zou mogen maken aan de Kamer. Ik ben van mening dat de transparantie van de besluitvorming zodanig moet zijn dat deze niet helemaal ondergaat in het polderoverleg waar wij regelmatig in verkeren. Ik stel het zelf bijzonder op prijs wanneer dit soort brieven ons bereikt. Het is aan ons, in onze onafhankelijkheid, om te besluiten hoe wij daarmee omgaan.

Mijn tweede opmerking betreft het punt van die onafhankelijkheid. Het woord onafhankelijkheid is ook gebruikt bij de bezetting van de welstandscommissies. Als het begrip onafhankelijkheid zo wordt neergezet, is mijn vraag: hebben wij niet allemaal te maken met verwevenheid van functies? Is het niet zo dat heel goed in een plaatselijke situatie uitgemaakt kan worden welke verwevenheid van functies wel aanvaardbaar is en welke niet? Het is veel belangrijker dat de adviezen die een welstandscommissie uitbrengt, transparant zijn en inzichtelijk in hun argumentatie. Hoe de gemeente besluit wie deel uitmaken van de commissie, is een zaak die men heus zelf wel kan regelen.

Wat ten slotte de termijnen betreft, merk ik op dat de staatssecretaris mij heeft overtuigd.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor zijn uitvoerige beantwoording. Ik zal proberen in sneltreinvaart – er is al heel veel gezegd – mijn punten op te sommen.

Ik sluit mij graag aan bij de woorden van collega Meindertsma over het poldermodel. Het kan toch niet zo zijn dat het poldermodel mensen monddood maak en dat, als je er eenmaal in zit, je daarna niet meer in het openbaar op die plaatsen waar de echte besluiten genomen worden, je standpunt bekend kunt maken. Ik meen dat dit een slip of the tongue is geweest of een specifieke opvatting over het poldermodel die mij niet aanstaat.

Ik heb in de loop van mijn betoog wat dingen proberen te zeggen over bedrijfsterreinen in het kader van het welstandstoezicht, in het bijzonder over de lelijkheid daarvan. Het is jammer dat daar nu niet op kan worden ingegaan, want het is een doorn in het oog van steeds meer mensen. Misschien kan de staatssecretaris bij een andere gelegenheid daar wat mee doen, want het is zinnig dat daar eens een debat in dit land over gevoerd wordt, temeer omdat dit wellicht van invloed zal kunnen zijn op de welstandspraktijk zoals die in de gemeente in de toekomst gevoerd moet worden.

Ik vond het jammer dat de staatssecretaris in antwoord op mijn vragen wat er nu allemaal gebeurt om mobiliteit en kwaliteit in het proces van het maken van welstandsnota's te stimuleren en te activeren, met de voorbeeld-welstandsnota van de VNG kwam. Die is er en ik heb er ook kennis van genomen, maar het lijkt mij dat, juist om die mengeling te krijgen van conserveren en mogelijkheden tot vernieuwingen in de welstandsnota, een actief discussieklimaat stimulerend zou kunnen werken. Ik vond dit wat mager, maar misschien heeft de staatssecretaris niet het achterste van zijn tong laten zien.

Over de voorkant- en de achterkantbenadering is al veel gezegd. Wij komen daar allemaal nog over te spreken. Ik ben op het spoor gebracht door de zichtbaarheidsformule, zoals naar voren gebracht door juristen. Dat zijn dan ongetwijfeld andere juristen dan die de staatssecretaris ter zijde staan. Ik heb het naar voren gebracht vanuit het idee dat zichtbaarheid vanaf de openbare weg of het openbare groen juist zo'n mooi criterium is, omdat het recht doet aan waar het in de welstandszorg om gaat, namelijk de kwaliteit van het openbare en het publieke domein en de herkenbaar daarvan. Dat is niet zomaar een criterium om iets als makkelijk voor te stellen, maar het is iets wat volgens mij heel nauw aansluit bij waar het in de welstandszorg om gaat. Ik zou het prettig vinden als dat nog eens tegen het juridische licht gehouden kan worden.

Er is heel veel gezegd over de bureninformatieplicht. Ongetwijfeld komt de staatssecretaris daarover nog te spreken. Zoals het er nu uitziet, vind ik het meten met twee maten. Er is een gemeenschapsinformatieplicht aan de voorkant. Ik zou het logisch vinden als dat weerspiegeld zou worden in een bureninformatieplicht aan de achterkant. Ik zie wel in dat dit wellicht rompslomp meebrengt, maar ik ben ervan overtuigd dat het een noodzakelijke verbetering is.

De staatssecretaris stelt dat er niets verandert met betrekking tot de gebiedsgerichte differentiatie. Wij willen echt niet dat een hele stad of gemeente weer onder het oude regime gaat vallen. Wij willen experimenten mogelijk maken. Die experimenten kunnen enorm worden geclausuleerd en aan zoveel voorwaarden worden verbonden dat de angst van de staatssecretaris dat een hele stad of gemeente onder het hogere beschermingsniveau komt te vallen, kan worden weggenomen. Als de staatssecretaris in onze lijn van redenering zou willen treden, denk ik dat hij gemakkelijk tot een formulering kan komen.

Zo gauw ergens in Nederland een stadsbouwmeester is aangesteld, ga ik er onmiddellijk heen. Dat lijkt mij een boeiende vertoning. De praktijk zal leren hoe deze eenzame man zich door alle vergunningen en aanvragen slaat. Ik wens hem veel succes toe!

Staatssecretaris Remkes:

Voorzitter. De heer Pastoor heeft mij gevraagd of mijn bedenkingen tegen de figuur van een stadsbouwmeester dezelfde zijn als die van hem. Ik heb er een enigszins dubbel gevoel bij. Het gaat om de vraag of het gemeenten mogelijk gemaakt moet worden daarvoor te kiezen. Tegen die vorm van gemeentelijke autonomie heb ik eigenlijk geen enkel bezwaar. Ik ga ervan uit dat de argumenten pro en contra op de gemeentelijke werkvloer goed gewogen zullen worden. Ik heb niet voor niets in eerste termijn stilgestaan bij de vraag wat het wel en niet voorstelt en wat de verwachtingen zijn. Ik verwacht niet dat dit fenomeen een grote vlucht zal nemen. Tegelijkertijd heb ik gezegd dat dit vanzelfsprekend bij de evaluatie moet worden betrokken. Als het een kant opgaat die wij niet beogen, moet dat te zijner tijd leiden tot wijziging van de wet. Volgens mij bestaat er inhoudelijk niet zoveel verschil van mening tussen ons. Ik heb ook de heer Pastoor niet horen zeggen dat het onder geen enkele omstandigheid niks kan worden.

Ik beantwoord allereerst de losse vragen en ga dan op de moties in. De heer Van Bruchem heeft gezegd dat ik geen antwoord heb gegeven op zijn vraag wat de term "bij een monument" betekent. Ik verwijs hem naar pagina 48 van de memorie van toelichting. Daar wordt uitvoering op die vraag ingegaan. Ik kan daaruit natuurlijk wel gaan citeren maar het wordt daar aan de hand van voorbeelden ingekleurd.

De heer De Beer heeft gevraagd hoe het precies zit met de termijnen. In het kader van de Welstandsnota moet men natuurlijk voldoen aan de termijn van 1 april 2002 plus 18 maanden. Anders hebben gemeenten een probleem: dan blijft wel een vergunningplicht bestaan, maar mag men niet aan welstand toetsen.

De heer De Beer (VVD):

Op 1 april 2002 treedt alles in werking rond de nieuwe bouwvergunningprocedure. Alles wat met welstandstoezicht te maken heeft, wordt anderhalf jaar later van kracht. Begrijp ik dat goed?

Staatssecretaris Remkes:

Ik weet het niet zeker, maar volgens mij is de veronderstelling van de heer De Beer juist. Ik zal de Kamer er nog over informeren.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Ik vind dat van cruciaal belang. Als per 1 april 2002 het vergunningvrij bouwen ingaat en pas anderhalf jaar later de welstandsnota wordt vastgesteld, dan hebben wij een probleem.

Staatssecretaris Remkes:

Die zaken zijn volgens mij aan elkaar gekoppeld, want anders ontstaat een gat. Het lijkt mij goed om de Kamer hierover nog even exact te informeren. De veronderstelling van mevrouw Meindertsma kan ook in mijn wijze van zien niet aan de orde zijn.

De voorzitter:

Informatie hierover zal de Kamer vóór de stemming bereiken.

Staatssecretaris Remkes:

Voorzitter. Mevrouw Meindertsma heeft gevraagd of burgers en organisaties nog wel brieven naar de Kamer mogen sturen. Ja, natuurlijk mag dat. Als organisaties dat doen, heeft dat echter wel consequenties voor de toonzetting en inhoud van het bestuurlijk overleg. Je moet precies weten wat je in dit opzicht aan elkaar hebt. Overeenstemming is overeenstemming.

Verwevenheid van functies komt op vele plekken in de samenleving voor. Daar ben ik van op de hoogte.

Er is een motie voorgesteld over de bureninformatieplicht. Ik ontraad de Kamer aanneming van deze motie. Juridisch is het zeer gecompliceerd. Er wordt gevraagd om regeling in de algemene maatregel van bestuur. Dat kan ik op dit moment niet overzien. Niet voor niets heb ik in eerste termijn gezegd dat wij bereid zijn om dit te volgen, dat wij niet willen dat zich een praktijk ontwikkelt conform de veronderstellingen van de heer Pastoor en anderen. Daarom stel ik een alternatieve route voor. Laten wij nou eens even goed kijken hoe de praktijk zich ontwikkelt. Laten wij wat mij betreft versneld evalueren. Als dan vastgesteld moet worden dat zich ongewenste situaties voordoen, ben ik bereid tot wetswijziging. Dat is de koninklijke weg. Regeling op een geforceerde manier in de AMvB ontraad ik.

Voor de motie over de gebiedsuitwerking geldt eigenlijk een soortgelijke redenering. Er is bij mij bereidheid tot versnelde evaluatie. Wanneer zich een aantal ongewenste ontwikkelingen voordoet, met name waar het gaat om de wijken uit de twintiger en dertiger jaren, zou op basis daarvan de mogelijkheid kunnen worden gecreëerd voor gemeenten om een experimenteervoorstel te doen aan de minister van VROM die daarop vervolgens ja of neen tegen zal zeggen. Zo'n werkwijze zou wat mij betreft denkbaar zijn, maar dan wel op grond van de zich ontwikkelende praktijk. Bij deze Kamer proef ik evenwel een zeker wantrouwen ten aanzien van de praktijksituaties die zich kunnen ontwikkelen. Ik kies dan bij voorkeur voor een wat andere volgorde.

De heer Van der Lans (GroenLinks):

U kunt wel zeggen dat er versneld geëvalueerd gaat worden, maar het probleem is dan dat voor de gebieden die niet in aanmerking komen, het kwaad reeds geschied is. De redenering was nu juist dat er in de gemeenten een debat gaat plaatsvinden over de welstandsnota. In het licht van dat debat bekijken ze alle gebieden, inclusief de buitenstedelijke gebieden. In dat kader zou het heel goed zijn dat gebieden worden aangewezen die kennelijk problematisch zijn, waarbij er tevens sprake is van een experimenteermogelijkheid, ten aanzien waarvan men zich vervolgens tot VROM kan wenden. Als dat pas over anderhalf of twee jaar gebeurt, is in heel veel gebieden wellicht het kwaad al geschied en kan je niet meer terug. Het is nu zaak om genoemde mogelijkheid, die zwaar geclausuleerd kan worden, alsnog in te bouwen.

Staatssecretaris Remkes:

Daarvan heb ik gezegd dat er wat mij betreft veel minder aanleiding is voor koudwatervrees dan sommige leden van de Kamer wel blijken te hebben. Om die reden heb ik een voorkeur voor een andere route.

De heer Van der Lans heeft nog een vraag gesteld over de bedrijventerreinen. Als er iets is in Nederland waarover wij ons als het gaat om welstand echt zorgen maken, dan is het dát. Al die terreinen zijn tot nu toe gerealiseerd met welstand. In feite praten wij hier over de vraag beperkte categorieën welstandsvrij of niet-welstandsvrij, terwijl met welstand zich een praktijk heeft ontwikkeld die zorgelijk is. Dat is de reden waarom het onderwerp bedrijventerreinen aan de orde is gesteld in het kader van de Derde architectuurnota. Wat mij betreft zal die in die lijn haar zegenrijke werk moeten doen. Vanzelfsprekend hebben gemeentebesturen hierin een belangrijke verantwoordelijkheid. Waar het gaat om de handhaving die in veel opzichten in toenemende mate een probleem is, en om de echte welstand in dit land, is het wel van het allergrootste belang om de juiste prioriteiten te stellen. Laten wij met elkaar het debat voeren over die prioriteiten. Niet alles kan tegelijkertijd.

De heer De Beer (VVD):

Ik wil nog even terugkomen op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Volgens mijn bescheiden mening is het vergunningvrij bouwen bij voorbaat al vrijgesteld van welstandstoezicht. De vraag of dat vergunningvrij bouwen op 1 april 2002 of pas anderhalf jaar later ingaat, heeft dan ook niets te maken met de welstandsnota. Volgens mij is het dus mogelijk om een belangrijk deel van het wetsvoorstel per 1 april 2002 te laten ingaan.

Staatssecretaris Remkes:

Ik heb gezegd dat ik de Kamer daarover nog zal informeren, maar er moet in die zin geen gat vallen. Ik meen dat wij het daarover met elkaar eens zijn. Er zal nog nagegaan worden wat wel en wat niet per 1 april 2002 in werking treedt.

Mevrouw Meindertsma (PvdA):

Voorzitter. Ik zou het buitengewoon op prijs stellen als wij de informatie hierover krijgen voordat wij over het wetsvoorstel stemmen. U hebt namelijk gezegd dat de informatie er zal zijn, voordat wij over de moties stemmen, maar ik wil de informatie hebben, voordat wij over het wetsvoorstel stemmen.

Staatssecretaris Remkes:

Voorzitter. Ik neem aan dat de stemming volgende week dinsdag op de agenda van uw Kamer staat.

De voorzitter:

Dat zal zijn op de eerstvolgende plenaire vergaderdag, hetgeen niet per definitie volgende week dinsdag is.

Staatssecretaris Remkes:

Ik zal er in ieder geval voor zorgen dat de brief tijdig bij de Kamer arriveert, zodat dit het moment van stemming niet ophoudt.

De voorzitter:

Ik was inderdaad van plan het wetsvoorstel vandaag nog af te handelen. Op verzoek van mevrouw Meindertsma zal over het wetsvoorstel en de moties worden gestemd op de eerstvolgende plenaire zitting. Wanneer dat zal zijn, hangt af van de verdere inrichting van de agenda van de Kamer.

De beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 18.51 uur

Naar boven