Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (voorwaardelijke machtiging en observatiemachtiging) (27289).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. Wij hebben uiteraard met belangstelling naar de inbreng van deze Kamer in eerste termijn geluisterd en wij zijn blij dat wij vandaag dit wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen kunnen bespreken.

Dit wetsvoorstel bevat twee nieuwe instrumenten: de voorwaardelijke machtiging en de observatiemachtiging. De voorwaardelijke machtiging is een machtiging waarop in de praktijk al wordt geanticipeerd. Het is dus duidelijk dat er in de praktijk veel behoefte is aan dit instrument. Het gaat om een rechterlijke machtiging waarbij aan de patiënt voorwaarden worden opgelegd omtrent diens gedrag en behandeling. Met deze nieuwe rechterlijke machtiging worden de mogelijkheden voor de psychiatrische praktijk uitgebreid. Het instrument biedt de mogelijkheid om patiënten met een psychische stoornis die gevaar veroorzaakt, adequaat te behandelen zonder dat zij moeten worden opgenomen. Dat vindt men in de praktijk een belangrijk punt en wij delen die conclusie. Wij zijn dan ook verheugd dat deze nieuwe mogelijkheid ook in dit huis unaniem wordt gesteund.

Zoals bekend heeft de Tweede Kamer bij de behandeling van dit wetsvoorstel verschillende amendementen aangenomen. Daartoe behoren het amendement tot wijziging van het criterium voor dwangbehandeling in een inrichting en het amendement betreffende de observatiemachtiging. Die observatiemachtiging zal voor een periode van twee jaar in werking treden. Afhankelijk van de resultaten van de evaluatie, die aan het einde van die twee jaar beschikbaar moet zijn, zal de werking worden voortgezet of beëindigd. Voor die besluitvorming is dan nog maximaal een extra jaar beschikbaar, zodat uiterlijk drie jaar nadat het artikel over de observatiemachtiging in werking treedt, duidelijk zal zijn of het instrument wordt gehandhaafd.

De introductie van de observatiemachtiging heeft in deze Kamer bij de schriftelijke behandeling veel vragen opgeroepen, vragen die ook vandaag voor een deel weer zijn gesteld. Ook de regering heeft zich kritisch getoond over de introductie van deze machtiging. Die kritische houding, zowel van de regering als van sommige fracties in beide Kamers der Staten-Generaal, komt voort uit de moeilijke afweging die altijd weer moet worden gemaakt inzake de inbreuk op fundamentele rechten van burgers versus de bescherming van diezelfde burgers tegen zichzelf en de bescherming van de maatschappij. Zowel de heer Hessing als mevrouw Van Leeuwen heeft dit aspect benadrukt.

Het aanvankelijke verzet van de regering was gebaseerd op twijfel over de effectiviteit van de voorgestelde maatregel. Zou het veel patiënten niet meer kwaad dan goed doen, zo vroegen wij ons af.

Na de uitgebreide discussie aan de overkant hebben wij moeten vaststellen dat je niet zonneklaar kunt concluderen dat het instrument niet zal werken of contraproductief zal werken, maar dat je evenmin kunt concluderen dat het omgekeerde het geval zal zijn. Dat was voor de indieners van het amendement aanleiding om de observatiemachtiging een experimenteel karakter te geven door een horizonbepaling in te bouwen, door namelijk te bepalen dat eerst na evaluatie een definitieve beslissing over de handhaving van dit instrument genomen zal worden. Die wijziging in het karakter heeft ons ertoe gebracht om het wetsvoorstel met inbegrip van de observatiemachtiging hier vandaag te verdedigen.

Ook vandaag is van verschillende kanten gewezen op de onduidelijkheid die er bestaat over de te verwachten effecten. Het is zoals de heer Hessing het zo treffend formuleerde: eigenlijk kan niemand met onweerlegbare feiten of omstandigheden aangeven dat de observatiemachtiging zinvol is, maar evenmin valt met harde argumenten te duiden dat de observatiemachtiging niet zinvol is. Er is eigenlijk maar één mogelijkheid om daar achter te komen: door het instrument in de praktijk te beproeven om zo, werkendeweg, achter het nut en het effect te komen. Geen enkel ander onderzoek kan deze mogelijkheid naar onze mening bieden.

Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel hebben wij regelmatig gewezen op het onderzoek dat op dit moment gaande is en bijna is afgerond, het onderzoek naar, wat dan genoemd wordt, de verkommerden en verloederden. Daarbij gaat het om het verkrijgen van inzicht in de omvang van deze groep en de aard van deze groep: wat voor mensen zijn dit precies? Wij weten maar één ding, namelijk dat het een heel diverse groep is. Met die nieuwe kennis over aard en omvang verwachten wij een betere inschatting ervan te kunnen maken welke beleidsinstrumenten zinvol zouden zijn om de zorg voor deze groep te verbeteren. Wij verwachten de resultaten van dit onderzoek in september.

In de nadere memorie van antwoord hebben wij een misverstand weggenomen, het misverstand dat dit onderzoek naar de verkommerden en verloederden een definitief antwoord zou kunnen geven op de vraag of de observatiemachtiging wel of niet een geschikt instrument is voor deze categorie personen. De reden waarom wij dit onderzoek in dit verband toch hebben opgevoerd, is dat wij hopen dat het onderzoek materiaal zal opleveren voor het verbeteren van de hulpverlening, bijvoorbeeld als het erom gaat hoe je de outreachende zorg zou kunnen versterken. Op die mogelijkheid hebben ook vandaag meerdere fracties gewezen.

De heer Van Schijndel heeft in dit verband gevraagd waarom een betere inzet van de bestaande wettelijke instrumenten geen oplossing kan bieden voor de gesignaleerde knelpunten. De eerste evaluatie van de BOPZ heeft inderdaad aangetoond dat de bestaande wettelijke mogelijkheden beter zouden kunnen worden benut en heeft ook duidelijk gemaakt dat er lacunes bestaan in het instrumentarium. Naar aanleiding van die evaluatie is dan ook een traject gestart dat gericht is op betere benutting van de bestaande wettelijke mogelijkheden. Dat hebben wij vooral gedaan via uitgebreide voorlichting aan alle betrokkenen; de Kamer kent ook de brochure. Daarnaast is begonnen met de introductie van nieuwe instrumenten, waarvan de voorwaardelijke machtiging er één is. Ook de wijziging van de BOPZ met betrekking tot de zelfbinding komt uit deze evaluatie voort.

Noch de voorwaardelijke machtiging, noch de zelfbindingsregeling ziet echter in eerste instantie op de groep zorgwekkende zorgmijders. De zelfbinding is echt een instrument voor patiënten met perioden van duidelijk inzicht in hun ziekte, ziektevrije periodes derhalve waarin zij helder naar zichzelf kunnen kijken. In zo'n periode kunnen zij dan ook met een zelfbindingsverklaring komen. De voorwaardelijke machtiging biedt de mogelijkheid om aan patiënten die voldoen aan de criteria voor opneming, de nodige zorg buiten de inrichting te bieden.

Omdat het om zeer verschillende instrumenten gaat, achten wij het geen bezwaar dat de discussie daarover niet in één zelfde debat plaatsvindt. Wij achten het dan ook niet zinvol, zoals de heer Van Schijndel suggereerde, om de behandeling van de observatiemachtiging aan te houden tot de behandeling van het voorstel inzake zelfbinding, omdat het om andere groepen patiënten gaat.

Zowel mevrouw Le Poole als de heer Holdijk vroeg naar het gereedkomen van de onderzoeksopzet voor de evaluatie van de observatiemachtiging en het traject van de nadere regelgeving, dit ook in verband met het tijdstip van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Ook mevrouw Van Leeuwen vroeg naar de datum van inwerkingtreding. Op dit moment wordt voortvarend gewerkt aan die onderzoeksopzet, dus hoe de evaluatie van de observatiemachtiging vanaf de eerste dag dat deze geldt, kan functioneren. Wij verwachten die onderzoeksopzet over enkele weken aan de Staten-Generaal te kunnen zenden. Er wordt ook gewerkt aan de uitvoeringsmaatregelen. Die denken wij in september te kunnen aanbieden aan de ministerraad.

Voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel betekent dit alles dat de voorwaardelijke machtiging naar onze mening op 1 januari aanstaande in werking zal kunnen treden. De inwerkingtreding van de observatiemachtiging verwachten wij pas op 1 april 2003 te kunnen realiseren. Dat is inderdaad afhankelijk van het gereedkomen van die onderzoeksopzet. Die moet klaar zijn op het moment dat de observatiemachtiging in werking treedt. Immers, voorgenomen is vanaf de eerste dag te monitoren.

Mevrouw Le Poole (PvdA):

Over enkele weken wordt die onderzoeksopzet dus toegestuurd aan het parlement. Dan moet het parlement nog gelegenheid hebben om daarover iets te zeggen als het dat noodzakelijk acht. Waarom moet het dan nog tot april duren voordat die observatiemachtiging ingevoerd kan worden? Wat gebeurt er dan in die tussentijd?

Minister Borst-Eilers:

Dat latere tijdstip van 1 april hangt samen met ons voornemen om de inwerkingtreding te doen voorafgaan door een uitgebreid voorlichtingstraject gericht op de beroepsbeoefenaren, de advocatuur, de rechterlijke macht, de patiënten- en de familieorganisaties. Wij hebben dat niet eerder gedaan om dit er per amendement ingekomen is. Voor de voorwaardelijke machtiging hebben wij zo'n traject allang in gang gezet. Als het wetsvoorstel inclusief observatiemachtiging zonder meer wordt aangenomen, kunnen wij ook daarmee gaan beginnen. De ervaring leert dat daarvoor enige tijd nodig is. Het slaat dus echt op de uitvoering. Misschien is het eerder dan 1 april, maar wij denken dat 1 januari niet haalbaar is. Als wij 1 april even als een soort richtdatum nemen, zou dat dus betekenen dat de evaluatie van de observatiemachtiging op 1 april afgerond is. Die moet dan direct naar de Kamer en dan is er nog maximaal één jaar de tijd om te besluiten, of die observatiemachtiging blijft of dat wij daarvan afscheid moeten nemen. Het kan ook best korter zijn dan een jaar; een jaar is de maximumtermijn, daarna vervalt die automatisch als er geen besluit genomen is.

Mevrouw Van Leeuwen heeft een beroep op de regering gedaan om te voorzien in een tussentijdse evaluatie na één jaar aan de hand van de tot op dat moment afgegeven observatiemachtigingen. Een evaluatietermijn van een jaar lijkt ons voor de definitieve besluitvorming te kort, maar ook wij tasten natuurlijk nog een beetje in het duister, hoe vaak er van die observatiemachtiging gebruik gemaakt zal worden. Wij vrezen dat na een jaar een evaluatie nog geen reëel beeld oplevert. Het gaat om een continue monitoring van het gebruik en van de effecten. Daarom is de regering wel bereid om na één jaar een tussenbalans op te maken en daarover te overleggen met de Staten-Generaal. Als dan in dat eerste jaar heel veel gebruik gemaakt is van die observatiemachtiging – u weet dat de beroepsgroep dat anders ziet; veel psychiaters denken niet dat zij die überhaupt zullen gaan gebruiken – kunnen er misschien al bepaalde conclusies getrokken worden. Een tussenbalans na één jaar lijkt mij zonder meer mogelijk.

De heer Hessing heeft gevraagd, of het schrappen van het woordje "ernstig" bij gevaar niet te lichtvaardig is gebeurd, omdat schrapping leidt tot verdergaande inbreuk op de lichamelijke integriteit. Het hoeft geen ernstig gevaar meer te zijn, gevaar volstaat. Ook de heer Van Schijndel heeft gevraagd of wij duidelijk kunnen maken waarom wij kiezen voor verruiming van dat gevaarscriterium. In de praktijk is gebleken dat de huidige voorwaarden niet afdoende zijn om het gevaar binnen de inrichting af te wenden. Dat kan ertoe leiden dat patiënten die opgenomen zijn en ook binnen de inrichting gevaar veroorzaken niet onder dwang mogen worden behandeld. De eis dat er sprake moet zijn van ernstig gevaar is in de praktijk toch te beperkend. Verruiming van het criterium betekent overigens niet dat na opneming altijd dwangbehandeling zal kunnen plaatsvinden. Het geconstateerde gevaar buiten de inrichting zal vaak al worden afgewend door de therapeutische setting van de intramurale situatie. Alleen als binnen de inrichting ook gevaar bestaat kan van dwangbehandeling sprake zijn. Daarmee blijft het uitgangspunt van de wet gehandhaafd dat een dwangopname nog geen dwangbehandeling legitimeert.

Dwangbehandeling moet überhaupt altijd met terughoudendheid worden toegepast. Hulpverleners moeten zich blijven richten op factoren die tot vermindering van dwang kunnen leiden. Zo heeft mevrouw Van Leeuwen het ongeveer geformuleerd en wij zijn dat geheel met haar eens. Hoe bereik je dat dan: via protocollen van de beroepsgroep, die er nog niet in voldoende mate zijn, maar waaraan gelukkig wel wordt gewerkt en via een actief toezicht van de inspectie. Die instrumenten heb je nodig om ervoor te zorgen dat men niet te gemakkelijk zijn toevlucht tot een dwangmaatregel probeert te nemen.

De heer Hessing heeft erop gewezen dat niet is uit te sluiten dat "at the end of the day" blijkt dat personen ten onrechte zijn opgenomen, omdat zij geen geestesstoornis blijken te hebben. Hij vraagt hoe wij over deze situatie oordelen. Ook de heer Van Schijndel staat stil bij de mogelijkheid dat mensen gedwongen zijn opgenomen, terwijl je achteraf moet vaststellen dat zij niet in een psychiatrische instelling thuishoren. Die situaties zijn niet geheel uit te sluiten. Ze zijn immers inherent aan het systeem van de observatiemachtiging. Daarbij is een ernstig vermoeden van een geestesstoornis al voldoende. Het instrument is er juist op gericht om vast te stellen of er sprake is van een geestesstoornis. Het zal dan ook een enkele keer voorkomen dat die er niet blijkt te zijn. Nogmaals, dat is onvermijdelijk.

Voorts heeft de heer Hessing gevraagd hoe wij aankijken tegen de kans dat maatschappelijke overlast te gemakkelijk vertaald zal worden als gevaar voor de betrokkene zelf. Uit de toelichting bij het amendement blijkt duidelijk dat opneming wegens overlast niet de bedoeling is. De kans dat personen alleen als gevolg van overlast worden opgenomen achten wij zeer klein. Ik heb er vandaag met de hoofdinspecteur geestelijke gezondheidszorg over gesproken. De rechter zal zijn oordeel toch moeten baseren op een geneeskundige verklaring. Daarin zal het vermoeden van een stoornis en van gevaar voor betrokkene zelf nadrukkelijk omschreven moeten zijn. Mocht tijdens de observatieperiode blijken dat er toch alleen sprake was van overlast, dan zal dat meestal binnen enkele dagen al duidelijk zijn en zal ook onmiddellijk ontslag volgen. Ik zeg "meestal", omdat het ook kan voorkomen dat iemand geen geestesstoornis heeft, maar wel ernstig verslaafd is aan bijvoorbeeld harddrugs en op grond daarvan veel overlast veroorzaakt. Dan kan het wel even duren voordat de effecten van die drugs zodanig zijn verdwenen dat je de geestelijke gezondheid van iemand kunt beoordelen. Binnen een periode van drie weken kan ook blijken dat iemand geen geestesstoornis heeft. Los van overlast kan die conclusie al vrij snel worden getrokken.

Mevrouw Le Poole en de heer Van Schijndel vragen of er een schatting kan worden gegeven van het benodigde aantal plaatsen voor observatieopname en of die plaatsen in voldoende mate beschikbaar zijn. Mevrouw Le Poole wijst er in dit verband op dat men nu ook al verlegen zit om plaatsen. Wij kunnen op dit moment geen reële inschatting maken van het benodigde aantal plaatsen; dat zal de praktijk moeten uitwijzen. Het gebrek aan plaatsen doet zich inderdaad voor, maar is toch beperkt tot de Randstad. Elders in het land is de situatie aanzienlijk gunstiger.

Mevrouw Le Poole (PvdA):

Ik heb deze informatie van het hoofd van de psychiatrische kliniek van het academisch ziekenhuis in Groningen. Hij zegt dat hij zijn in bewaring gestelde patiënten op de gang moet huisvesten, als hij daar al een plaats kan vinden.

Minister Borst-Eilers:

Ik had misschien niet het begrip "Randstad" moeten gebruiken. Laat ik zeggen dat in de grootstedelijke omgevingen, ook elders in het land, de problemen groot zijn. Wij zien ook dat, als men zijn best doet, bij gewone rechterlijke machtigingen een gastplaatsing kan plaatsvinden. De patiënt kan dan in een minder dichtbevolkt gebied worden ondergebracht, dus buiten de eigen regio. Het blijft natuurlijk een punt van aandacht.

De heer Van Schijndel vroeg of de observatiemachtiging aan het veld is voorgelegd en wat dan de reacties waren. De observatiemachtiging is bij amendement onderdeel geworden van het wetsvoorstel en heeft dus niet de gebruikelijke adviesronde gevolgd. Wij hebben de observatie inmiddels voorgelegd aan de beroepsvereniging (de Nederlandse vereniging voor psychiatrie), de patiëntenvereniging en de familievereniging. De Nederlandse vereniging voor psychiatrie en de patiëntenvereniging hebben bedenkingen geuit, maar de familievereniging Ypsilon ziet wel degelijk perspectief in de observatiemachtiging.

De heer Van Schijndel vroeg vervolgens of wij een verklaring hebben voor de omstandigheid dat uit de evaluatie van de BOPZ niet is gebleken dat dit gat in de wetgeving, in casu die observatiemachtiging, er zou zijn. Mijn antwoord daarop is dat in de evaluatie van de BOPZ wel degelijk een groep wordt gesignaleerd die, zoals men dat noemt, tussen wal en schip valt. Dat is voor ons ook reden geweest om deze groep nader te onderzoeken in het verkommerden- en verloederdenonderzoek en het beleid daarop gericht in te zetten met de intensivering van de outreaching hulp. Tot nu toe zijn wij dus een andere weg ingeslagen om deze groep weer aan wal te krijgen, namelijk door haar zorgvuldig maar wel intensiever te benaderen. De observatiemachtiging zou wellicht op haar beurt ook een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van deze patiënten. Nogmaals, niemand weet dat zeker.

In aansluiting hierop vroeg de heer Van Schijndel of het niet zinvol zou zijn om het advies van de Gezondheidsraad over de behandeling van personen in hun eerste psychotische periode af te wachten voordat wij gaan werken met die observatiemachtiging. Bij de observatiemachtiging gaat het echter om een ander groep personen. Het zijn mensen die al een hele geschiedenis achter de rug hebben en die geleidelijk in de situatie van verkommerdheid en verloedering terecht zijn gekomen, terwijl het advies van de Gezondheidsraad vooral ziet op bijvoorbeeld jonge mensen met schizofrenie die hun eerste aanval hebben. Het is een heel belangrijk advies om bij hen in de toekomst zoveel mogelijk ellende te voorkomen, maar het gaat even om een andere categorie dan waar de observatiemachtiging op ziet.

Mevrouw Le Poole vroeg of het niet beter is om het artikel dat betrekking heeft op de verklaring, zodanig te formuleren dat de verklaring dan zou inhouden dat er niet langer grond bestaat voor het doen voortduren van de voorwaardelijke machtiging. Zij wijst daarbij op mogelijke problemen bij de beroepsgroep bij het afgeven van een verklaring. Zij wijst ook op valse verwachtingen bij de buitenwacht. Wij denken niet dat die genoemde formulering op problemen zal stuiten bij de beroepsgroep. De formulering sluit aan bij de criteria voor de verlening van een voorwaardelijke machtiging, namelijk gevaar en gestoord zijn. Als niet meer aan die criteria wordt voldaan, zal de verklaring moeten worden gegeven. Zoals mevrouw Le Poole veronderstelt, houdt de verklaring dus inderdaad materieel in dat er voldoende grond moet zijn voor opheffing.

Mevrouw Van Leeuwen sprak over het toezicht. Zij gaf aan dat zij eraan hecht dat er voldoende toezicht is op de verplichtingen die voortvloeien uit de voorwaardelijke machtiging. Zij vroeg ons of nog eens nauwkeurig kan worden aangegeven hoe dat toezicht zal worden waargemaakt. Tevens vroeg zij of de afspraken met de beroepsgroep over het toezicht inmiddels al gemaakt zijn. Het toezicht berust bij de behandelaars. Zij zijn de personen die contact hebben met de voorwaardelijkemachtigingspatiënt. Zij zijn er verantwoordelijk voor dat adequaat toezicht op deze patiënt wordt gehouden. Wij hebben hierover nog geen definitieve afspraken gemaakt met de beroepsgroep. Het overleg met hen is wel gestart. De woordvoerders van die beroepsgroep, vooral psychiaters, willen de resultaten eerst nog eens met hun achterban bespreken. Het is helaas nog te vroeg om hun officiële standpunt kenbaar te maken. Zij hebben wel gezegd dat zij positief tegenover het instrument voorwaardelijke machtiging staan. Zij beseffen dat goed toezicht op de ambulante patiënt daar absoluut bij hoort. Ik neem aan dat in nader overleg zal blijken dat zij de verantwoordelijkheid daarvoor nemen. Of de psychiater dat zelf doet of dat delegeert aan een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige moet uit het vervolggesprek blijken. Toezicht moet er zijn, dat is de crux van de zaak.

Mevrouw Van Leeuwen heeft voorts bij benadering gevraagd hoe groot de groep patiënten is voor wie de voorwaardelijke machtiging is bedoeld en aan welke ziektebeelden wij dan moeten denken. Wij weten niet hoe groot de groep patiënten zal zijn. Het huidige aantal patiënten met voorwaardelijk ontslag kan een indicatie vormen. Het gaat om ongeveer 700 patiënten per jaar. Om welke ziektebeelden gaat het dan? Ik denk dat wij vooral moeten denken aan twee grote groepen, namelijk de mensen met een zogenaamde bipolaire stoornis, zoals een manisch-depressieve psychose, of aan andere psychoses, waaronder schizofrenie, die relatief veel voorkomt.

Ten slotte heeft mevrouw Van Leeuwen gezocht naar de effecten van dwangbehandeling onder de huidige criteria, maar zij heeft deze in onvoldoende mate kunnen vinden. Ook wij hebben daar geen gegevens over. Het aantal dwangbehandelingen wordt geregistreerd, maar niet de effecten daarvan. Misschien is dat een manco dat wij moeten proberen op te vullen.

Minister Korthals zal uiteraard ook nog een aantal vragen beantwoorden. Ik wil alvast zeggen dat wij beiden hopen dat wij de aarzelingen die wij bij sommige fracties over de observatiemachtiging hebben geproefd, met onze beantwoording hebben kunnen wegnemen. Met de aanvaarding van dit wetsvoorstel krijgen wij naast de voorwaardelijke machtiging de beschikking over een instrument waarmee wij de waarde van een observatiemachtiging in de praktijk kunnen beproeven door deze experimenteel met een horizonbepaling in te voeren. Binnen een periode van uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding van de wet zal dan duidelijk zijn of die observatiemachtiging bijdraagt aan verbetering van de zorg voor de zorgwekkende zorgmijders.

De heer Hessing (D66):

De minister zegt dat alleen door de observatiemachtiging in de praktijk te beproeven duidelijk kan worden of dat instrument zinvol kan worden ingezet. Was dat de reden waarom zij de motie-Rouvoet die aan gene zijde is ingediend, niet steunde of lagen daar andere motieven aan ten grondslag?

Minister Borst-Eilers:

Als ik mij goed herinner, werd in de motie-Rouvoet gevraagd om onderzoek te doen om te zien of het wel of niet zinvol is om een observatiemachtiging in te voeren. Mijn persoonlijke opvatting is dat er eigenlijk maar één manier is om erachter te komen of deze wel of niet werkt, en dat is door deze daadwerkelijk toe te passen. Je kunt de behoefte aan de observatiemachtiging wel onderzoeken door aan psychiaters te vragen hoe vaak zij daar behoefte aan hebben. Als zij die behoefte kunnen realiseren door een observatiemachtiging toe te passen, weet je nog niet of de patiënt daar baat bij heeft of er nog kopschuwer van wordt dan hij al is. Wij hebben het over mensen die zorg mijden. Ik gebruik het woord "kopschuw". Deze mensen hebben vaak een zeer diep wantrouwen tegen de zorg en de hulpverlening opgebouwd, zodat je ze niet zo makkelijk over de streep krijgt. Dat gaat misschien makkelijker met outreaching hulp, waarbij heel voorzichtig, stapje voor stapje, wordt geprobeerd om hun vertrouwen te winnen en te laten merken dat zij iets aan hulpverlening hebben, dan met het wat ruwere instrument van de observatiemachtiging. Ik heb de wijsheid ook niet in pacht, vandaar dat wij hebben besloten om het een eerlijke kans te geven.

De heer Hessing (D66):

De observatiemachtiging is als zodanig een nieuw instrument waarover de praktijk zich nog niet heeft kunnen uitspreken. De mogelijkheid om inderdaad maar eens praktijksituaties te registreren waarvan psychiaters vinden dat het goede situaties zijn waarin een observatiemachtiging een zinvol instrument zou kunnen zijn, zou ons inzicht geven in de vraag of datgene wat wij nu met z'n allen bedenken, ook door de praktijk als een toegevoegd middel en een waardevol middel wordt beschouwd. Dat beeld ontberen wij nu, al was het alleen maar vanwege het feit dat dit een nieuw instrument is dat redelijk laat in de procedure is ingebracht en waarover alle betrokkenen, zoals de Raad van State, zich niet inhoudelijk hebben kunnen uitlaten. In die zin zou het misschien iets kunnen betekenen.

Minister Borst-Eilers:

Dat is wellicht het geval. Misschien kan de heer Hessing dat in tweede termijn nog nader toelichten.

Minister Korthals:

Voorzitter. In aansluiting op hetgeen collega Borst al naar voren heeft gebracht, resten er nog een paar vragen om te beantwoorden. Mevrouw Van Leeuwen heeft gevraagd of ik nog eens mijn visie wil geven op de uitkomsten die zijn te vinden in het advies van de Raad van State. Ik had aanvankelijk bij de behandeling in de Tweede Kamer mijn twijfels omtrent de verenigbaarheid van de observatiemachtiging met artikel 5 van het EVRM. Met name de omstandigheid dat er vrijheidsbeneming plaatsvindt terwijl de stoornis van de geestesvermogens en het daardoor veroorzaakte gevaar niet vaststaan, was daarvoor de grond.

Met het oog op deze twijfels heeft de Raad van State advies uitgebracht. De Raad komt naar analyse van de voorgestelde regeling in relatie tot de uitspraak van het Europees Hof in de zaak-Varbanov tot de slotsom dat deze regeling niet onverenigbaar hoeft te zijn met artikel 5 van het EVRM. In aanmerking genomen dat de machtiging ertoe strekt te beoordelen of een andere machtiging nodig is en er vooraf een verklaring moet zijn van een onafhankelijke psychiater tezamen met de omstandigheid dat de machtiging in tijd is beperkt en de rechter de beslissende autoriteit is, acht de Raad van State de regeling niet onverenigbaar met het EVRM.

Wij respecteren het oordeel van de Raad in dezen, waarbij wij wel de opmerking hebben gemaakt dat het uiteraard moeilijk blijft om uit een uitspraak van het Europees Hof in een concrete zaak een algemene regel af te leiden die ook op andere gevallen toepasbaar is. Absolute zekerheid zal eerst verkregen kunnen worden als het Europees Hof zich in een voorkomend geval hierover zou uitlaten. Ik wil hieraan toevoegen dat wij door het advies van de Raad van State wel zijn gerustgesteld en dit ook zo zwaarwegend achten dat wij het op die grond verantwoord achten, de observatiemachtiging door te laten gaan.

Mevrouw Van Leeuwen heeft voorts gevraagd of ik nog eens wil aangeven hoe het zit met de werklast voor de rechterlijke macht bij invoering van de observatiemachtiging. Op dit moment is nog moeilijk aan te geven hoeveel personen met een dergelijke machtiging zullen worden opgenomen. Ik verwacht overigens wel enige terughoudendheid bij de inzet van deze machtiging. De evaluatie zal echter moeten uitwijzen hoe vaak dit middel wordt ingezet. Het aantal machtigingen, waaronder de observatiemachtiging, valt onder het registratiesysteem van de rechterlijke macht en de inspectie. Dit biedt de mogelijkheid om de vinger aan de pols te houden omtrent het aantal machtigingen en zo nodig maatregelen te nemen met het oog op de inzet van de rechterlijke macht.

Zowel mevrouw Van Leeuwen als mevrouw Le Poole heeft gevraagd of het juist is dat met de voorwaardelijke machtiging een eind komt aan de paraplumachtiging en wie hier toezicht op gaat houden. Er zijn momenteel twee vormen van de paraplumachtiging. De eerste vorm strekt het verst. Dit is de door de Hoge Raad toegestane vorm van een machtiging die, vooruitlopend op dit wetsvoorstel, geheel voorwaardelijk is. Met andere woorden: zolang aan de voorwaarden wordt voldaan, volgt er geen opneming. Deze vorm van de paraplumachtiging zal na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel overbodig zijn en niet meer kunnen worden toegepast. De tweede vorm van de paraplumachtiging die wordt toegepast, betreft de vorm waarbij in het kader van de verlening van een voorlopige machtiging iemand kortdurend wordt opgenomen en kort daarna weer wordt ontslagen onder voorwaarden. Deze vorm van de paraplumachtiging, die in feite een ontslag onder voorwaarden is, kan ook in de toekomst worden toegepast. Daarbij kan worden gedacht aan de situatie dat het opstellen van een behandelplan, ook met het oog op een ambulante situatie, om een dergelijke toepassing vraagt. Wat betreft het toezicht merk ik op dat het de rechter is die de machtiging afgeeft. Het zal dus ook de rechter zijn die ervoor zorgt dat er geen oneigenlijk gebruik van wordt gemaakt.

Ten slotte heeft mevrouw Le Poole gevraagd of de observatiemachtiging niet kan worden aangewend om onnodige vrijheidsbeneming te voorkomen, in die zin dat de rechter bij een vordering tot een voorlopige machtiging zou kunnen overwegen de officier van justitie kenbaar te maken dat een observatiemachtiging meer passend lijkt. Deze situatie is theoretisch op grond van artikel 8a van het wetsvoorstel mogelijk, maar zal zich naar mijn verwachting niet snel voordoen. Immers, voor de voorlopige machtiging is de eis dat er een stoornis van de geestesvermogens moet vaststaan die een gevaar veroorzaakt. Dit moet blijken uit een geneeskundige verklaring van een psychiater. Dat is een ander criterium dan wat geldt voor de observatiemachtiging, waar immers een vermoeden van stoornis en gevaar voldoende is. Dat neemt niet weg dat mevrouw Le Poole gelijk heeft dat dit in theorie zou kunnen.

Mevrouw Le Poole (PvdA):

In sommige gevallen weet de rechter of de psychiater het ook niet zeker. In die gevallen zou je nu direct om een rechterlijke machtiging vragen, maar die situatie verandert als een observatiemachtiging mogelijk is. Ik kan mij voorstellen dat de psychiater het eerst wil uitzoeken en ik kan mij ook voorstellen dat een advocaat die verklaring betwist of twijfelt aan het gevaar. Het lijkt mij dat het niet alleen een theoretische mogelijkheid is.

Minister Korthals:

Het is inderdaad niet helemaal theoretisch. Het zou zich in de praktijk kunnen voordoen. Ik wijs nogmaals op de verschillende criteria die er zijn. Ik heb al enkele verschillen genoemd, maar nog een ander verschil is dat de observatiemachtiging beperkt is tot gevaar voor zichzelf, terwijl bij de voorlopige machtiging een ruimer gevaarscriterium van toepassing is. Nogmaals, als men een voorlopige machtiging vraagt en dus met een geneeskundige verklaring van de psychiater komt, dan zal de rechter op die grond moeten beslissen. Het lijkt mij eerlijk gezegd vergezocht dat er een situatie van wheelen en dealen ontstaat, maar uitsluiten kan ik het niet. Daar hebt u gelijk in.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Allereerst dank ik de bewindslieden voor hun heldere en krachtige uiteenzetting. Ik kan in tweede termijn kort zijn. Immers, de argumenten zijn nu wel gewisseld. Ik zal alleen nog een aantal puntjes op de i zetten. Wat de voorwaardelijke machtiging betreft, dank voor de toezeggingen. Ik ben ook blij met de mededeling dat het overleg met de beroepsbeoefenaren op gang is gekomen. Het is mij bekend dat de minister overal aandringt op protocollen en de minister heeft daarbij in mij een warm medestandster. Hier valt nog een wereld te winnen die ten goede komt aan de patiënten.

In de tweede plaats de wijziging van het criterium van ernstig gevaar in het criterium van gevaar. Wij hadden daar moeite mee en de collega's hebben er eveneens vragen over gesteld. Onze fractie heeft getracht, die vragen zelf te beantwoorden, teneinde een standpunt in te kunnen nemen. Dat standpunt is dat wij, alles afwegende, hiermee kunnen instemmen. Ik ben bijzonder blij dat de minister de twee voorwaarden die daaraan verbonden zijn, ronduit heeft toegezegd. Daar zullen wij dan ook ernst mee moeten maken. Het gaat om – ook hier – de totstandkoming van protocollen en de toetsing door de inspectie op dit punt. Immers, laten wij wel zijn: dwangbehandeling zal tot het uiterste moeten worden voorkomen.

Ik kom bij de observatiemachtiging. Ik heb al gezegd dat alle argumenten inmiddels gewisseld zijn. Er zijn ook misverstanden weggenomen. De bewindslieden moeten het mij niet kwalijk nemen als ik zeg, dat zij na hun aftreden wellicht wel de tijd en de rust zullen hebben om de Handelingen nog eens nauwkeurig na te lezen. Dan zal blijken dat bij de eerste en de tweede afwijzing in de Tweede Kamer de uitkomsten van het longitudinaal onderzoek wel degelijk gekoppeld waren aan die afwijzing. Maar goed, ik neem graag aan dat het een misverstand is. Mij is nu helder waartoe dit onderzoek moet leiden, namelijk betere mogelijkheden voor hulp. Ik ga ervan uit dat het komende kabinet die mogelijkheden ten volle gaat benutten en in overleg met beide Kamers daarvoor concrete maatregelen zal treffen.

Resteert wat gezegd is over onze bezwaren tegen de observatiemachtiging op zichzelf. Met name de minister van VWS heeft over onze kritische houding en de zorginhoudelijke bezwaren gezegd, dat het een moeilijke afweging blijft. Het gaat om inbreuk op de rechten van de burgers, zoals ook wij hebben betoogd, namelijk onvrijwillige vrijheidsbeneming en aantasting van de lichamelijke integriteit, tegenover bescherming van de samenleving. In die moeilijke afweging is nu uiteindelijk gekozen voor een experiment, in de tijd beperkt. Onze fractie blijft toch de nodige bezwaren houden tegen een experiment met vrijheidsbeneming, terwijl zo weinig op papier vastligt van de gedachten van het brede zorgveld over de uitkomsten.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Mevrouw Van Leeuwen zegt nu dat het gaat om bescherming van de samenleving, maar het is wel degelijk ook de bedoeling dat de persoon zelf wordt beschermd. De hele BOPZ is primair gericht op het belang van de persoon met geestesstoornissen en het zou dramatisch zijn om dit zeer belangrijke element nu weg te laten.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Het begint met het benemen van de vrijheid van een burger, die daar niet om gevraagd heeft. U kunt nu wel zeggen dat het ter bescherming van die burger is, maar een- en andermaal is aangetoond en ook door de bewindsvrouwe van VWS in de Tweede Kamer bij herhaling gezegd, dat het hier om zorgwekkende zorgmijders gaat. Hier zal het middel vaak erger dan de kwaal zijn. Als men weer ontslagen wordt van die observatiemachtiging heeft men vaak een nog grotere agressie tegen alle hulpverleners. Zolang wij daarover onze twijfels houden – die twijfel heeft de minister van VWS vanavond opnieuw uitgesproken en gezegd dat zij dat instrument dan maar in de praktijk wil beproeven – vinden wij dat een stap te ver gaan.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Ik zou dan graag de minister van VWS vernemen of zij ook niet van mening is dat er wel degelijk een belang van de betrokkene zelf op het spel staat. Het kan niet alleen om het belang van de samenleving gaan. Ik heb de minister horen zeggen dat het wel degelijk ook mogelijk in het belang van de persoon zelf is. Als dat niet zo blijkt te zijn, is dat wellicht een reden om terug te komen op de observatiemachtiging. In het kader van de BOPZ gaat het niet alleen om de belangen van de samenleving, dat kan absoluut niet het geval zijn. Dat is in de rechtsgeschiedenis ook nooit als het belangrijkste punt aangevoerd, integendeel!

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Ik denk dat daarin ook ons verschil zit. Ik zeg nadrukkelijk dat het begint met vrijheidsbeneming op basis van een argument dat wij in de Wet BOPZ niet terugvinden; er is een vermoeden van stoornis in de geestesvermogens. Dat staat niet vast. Als dat wel vaststond zou het tot bescherming kunnen zijn. Het kan er in de praktijk wel op neerkomen. Ik heb onze nadrukkelijke twijfels uitgesproken en zolang je twijfelt, moet je je volgens ons ook onthouden van het vastleggen in wetgeving. Daar is het ons om te doen. Natuurlijk gaat het om meer dan de samenleving alleen, maar dat heb ik ook in mijn eerste termijn duidelijk gezegd. Maar om met die eerste stap te experimenteren, terwijl wij er op dit moment zo weinig van weten of de uitkomsten zo zullen zijn als u verwacht, gaat ons nu een stap te ver!

Voorzitter. Ik kom nog even op artikel 5 EVRM. Ik wil de uitleg van de minister op dat punt best volgen. Ik heb echter een- en andermaal blz. 4, paragraaf 4 van het antwoord van de regering op het advies van de Raad van State gelezen en ook daarover zijn onze twijfels gebleven. De minister heeft duidelijk gezegd dat het een enkel geval is en dat het niet tot algemene regel kan worden gemaakt omdat daarover geen absolute zekerheid bestaat. Ook hier zou je dan het voordeel van de twijfel kunnen geven, omdat het over een zaak gaat die in het EVRM geregeld is en die wij later nog wel een keer kunnen uitproberen. Maar dat geldt voor onze fractie niet waar het gaat om de zorginhoudelijke bezwaren.

De minister heeft mij toegezegd dat er een tussentijdse evaluatie na een jaar kan komen, waarvoor dank. Ik heb dat overigens aangegeven als een derde in een reeks van mogelijkheden. Ik ben begonnen met nogmaals te bepleiten om de desbetreffende paragraaf nog niet in werking te laten treden totdat er meer bekend is. Vervolgens heb ik dat gekoppeld aan de motie van de heer Rouvoet. Na bestudering van alles wat hierover in de Tweede Kamer is gezegd en gebeurd, ben ik ervan overtuigd dat het gelegen heeft in het feit dat over die motie is gestemd na aanvaarding van het wetsvoorstel. Die fout zal de Eerste Kamer derhalve niet moeten maken. Ik ga niets over de inhoud zeggen, want wij hebben dat vandaag met elkaar afgesproken. Ik zal ten volle meewerken aan aanvaarding van een motie – ik heb deze ook mede ondertekend – waarin toch het op termijn zetten van de inwerkingtreding wordt gevraagd. De heer Hessing zal dat straks ongetwijfeld, ook namens anderen, nader toelichten.

Mevrouw Le Poole (PvdA):

Ik dank de bewindslieden voor hun antwoord.

Ik vond hun antwoord op de vragen over de paraplumachtiging zeer verhelderend. Ik ben blij dat kortdurende opname en daarna ontslag onder voorwaarden wel mogelijk is. Dit biedt een instrument voor die situaties waarin de mensen die samen een behandelplan moeten opstellen, daarin in een ambulante situatie niet slagen. Hoe meer mogelijk is zonder vrijheidsberoving, hoe beter, maar desalniettemin kan ik mij voorstellen dat iemand wel behandeld moet worden, maar dat de hulpverleners daar in een ambulante situatie niet uitkomen.

De minister zegt dat de verklaring van artikel 14g best kan, maar ik vind het een heel positief luidende verklaring. Het is natuurlijk mooi om iets positiefs over iemand te zeggen, maar als iemand met ontslag kan of er is geen machtiging meer nodig, kan hij toch nog wel in zijn geestesvermogen gestoord zijn of nog enige kans van gevaar opleveren. Wat nu wordt gezegd, is heel positief en klinkt als een soort garantie. Ik gun het mensen dat zij helemaal beter zijn, maar ik denk dat je dit in veel situaties niet zo zeker weet. Ik vind de verklaring die moet worden afgegeven in die zin misleidend. Ik kan mij voorstellen dat de voorwaardelijke machtiging wordt opgeheven in een situatie waarin de verklaring de lading niet dekt. Ik heb daarmee moeite.

Wij blijven voorstander van een observatiemachtiging. Natuurlijk weten wij het niet zeker, maar ik ben blij dat de bewindslieden dit een eerlijke kans willen geven. Ik vind het niet onverantwoord dat wij dit willen proberen. Het gebeurt toch wel vaker dat wij niet helemaal zeker weten of een maatregel het beoogde effect zal hebben. Ik wijs bijvoorbeeld op de strafrechtelijke opvang van verslaafden. Wij weten ook niet zeker of dit zal werken, maar het wordt wel geprobeerd.

De heer Hessing (D66):

Met de strafrechtelijk opvang van verslaafden was al een uitgebreide proef aan de gang aan de hand waarvan met een begin van duidelijkheid kon worden gezegd dat die maatregel weleens succes zou kunnen hebben. Dit is toch een ander verhaal.

Mevrouw Le Poole (PvdA):

Wij hoeven die discussie niet over te doen. Nogmaals, ik vind dat het wel verantwoord is om dit te proberen. De problemen zijn zo groot; het is de moeite waard om te bezien of dit een nuttig instrument oplevert. Volgens mij is dit in de wet ook goed afgedekt met een evaluatie en bescherming van de vrijheidsrechten van de mensen door de rechter die toezicht houdt en de onafhankelijke geneeskundige verklaring.

Ik blijf van mening dat men met de mogelijkheid van de observatiemachtiging kan erkennen dat men twijfelt en dat eerst nog nader onderzoek nodig is. Ik vind het helemaal niet "dealen" als de rechter gebruik maakt van de mogelijkheden van artikel 8 van de wet om een suggestie te doen aan de officier van justitie om een minder vergaande vorm van machtiging te vorderen. Ik zie hier dus wel degelijk mogelijkheden.

Ik hoop dat de volgende regering ervoor zal zorgen dat er voldoende plaatsen zijn om mensen intramuraal op te vangen. Verder hoop ik dat de andere problemen in de opvang zo kordaat ter hand zullen worden genomen als men zegt van plan te zijn. Ik wacht met spanning af wat de komende regering precies zal doen.

Voorzitter. Mijn fractie zal dit wetsvoorstel steunen. Ik had dat al eerder kenbaar gemaakt.

De heer Holdijk (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Ook ik bedank natuurlijk de bewindslieden voor hun beantwoording in eerste termijn. De scopus van mijn bijdrage in eerst termijn was beperkt, hetgeen betekent dat ik in tweede termijn ook relatief kort kan zijn.

Minister Borst noemt als indicatie voor de inwerkingtreding van de observatiemachtiging 1 april 2003. Zij voegt daaraan toe dat deze machtiging binnen een jaar vervalt als er geen vervolgbesluit zou worden genomen. Verder sluit zij niet uit dat er na een jaar een tussenbalans wordt opgemaakt.

Alle perikelen rond de inwerkingtreding hebben natuurlijk te maken met de erfenis die de Tweede Kamer niet alleen ons maar ook de regering heeft nagelaten. Ik hoef dat niet te verduidelijken. Vanochtend trok ik uit de gang van zaken tot nu toe en de voornemens de conclusie dat mijn karakterisering van de paragraaf over de observatiemachtiging als een experiment niet onjuist is. Ik concludeerde verder dat dit experiment zou plaatsvinden zonder voorafgaand onderzoek.

De minister van Volksgezondheid zegt dat alleen de praktijk kan uitwijzen wat de betekenis van dit instrument is. Daarmee slaat zij een weg in die zekere risico's met zich brengt. Ik ga echter niet zover als de heer Van Schijndel die zei dat de observatiemachtiging een sprong in het duister is. Als dat waar zou zijn, zou ik helemaal niets voor dit wetsvoorstel voelen. Wij zouden de verantwoordelijkheid voor dit wetsvoorstel dan ook zeker niet op ons moeten nemen. Onze fracties hebben het gevoel dat deze machtiging een nuttige plaats in het geheel van instrumenten zou kunnen innemen. Wij blijven echter worstelen met het moeilijk oplosbare probleem dat wij eigenlijk een indicatie van dat nut zouden willen krijgen. Een dergelijke indicatie is niet alleen zeer welkom, zij is misschien zelfs onmisbaar.

Ik heb nog een punt van veel minder gewicht. In eerste termijn had ik gevraagd of de regering reden ziet om te reageren op het advies van de Raad van State om toe te lichten waarom een maximumtermijn van drie weken is gekozen voor de observatiemachtiging. De Raad van State had kennelijk het gevoel dat dit vrij willekeurig was gebeurd. Ik heb daarop geen reactie aangetroffen. Als ik het over het hoofd heb gezien, bied ik mijn excuses aan. Ik had gevraagd of daarvoor medische en/of juridische argumenten waren. Willen de bewindspersonen hierop ingaan?

De heer Hessing (D66):

Voorzitter. Ik wil de bewindslieden dank zeggen voor hun beantwoording. Ik had enkele vragen gesteld over de voorwaardelijke machtiging. Mijn fractie is onverminderd enthousiast over dat onderdeel. De zekerheden die zijn gegeven, hebben de zorg van mijn fractie op dat punt aanmerkelijk verminderd.

In aansluiting op hetgeen met name mevrouw Van Leeuwen heeft gezegd, wil ik meteen doorschakelen naar het punt van de observatiemachtiging. De ministers zeggen dat zij het eens willen proberen. Baat het niet, dan schaadt het niet, als ik het chargerend mag zeggen. Daar zit evenwel precies het punt. De kernvraag is en blijft toch of die observatiemachtiging – die is te kwalificeren als een ingrijpende maatregel – met een redelijke verwachting van succes kan worden ingezet. Als mensen, om het maar eens zwart-wit te zeggen, van straat worden geplukt met de inzet, hen in een medische setting te plaatsen, dient er toch een behoorlijke basis te zijn voor de verwachting dat die behandeling perspectief kan bieden. Als die verwachting in zijn algemeenheid niet stevig kan worden neergezet, is het middel gewoon te zwaar. Het gaat dan niet aan om te zeggen: laten wij het maar eens proberen; baat het niet, dan schaadt het niet. Het evenwicht is dan zoek in de afweging tussen belangen.

Het maakt nogal wat uit of blijkt dat van de 100 mensen die zijn opgenomen, aan het einde van de rit 20 mensen zijn geholpen en 80 personen ten onrechte of zonder succes zijn opgenomen, of dat het andersom is. Over die verhouding bestaat eigenlijk onvoldoende zekerheid, vandaar de suggestie van mijn fractie om toch wat meer vaste grond onder de voeten te krijgen en eerst gedurende een jaar praktijksituaties te registreren en psychiaters de gelegenheid te bieden, zelf een oordeel te vormen over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de nu op schrift staande observatiemachtiging. Zo kan er een scherper en beter beeld ontstaan van de mogelijkheden en de onmogelijkheden. Om die reden dien ik een motie in waarin de bewindslieden wordt gevraagd, de inwerkingtreding van de observatiemachtiging een jaar uit te stellen en die tijd te gebruiken om in de praktijk situaties te registreren aan de hand waarvan een zorgvuldig oordeel kan worden gevormd over de wenselijkheid en mogelijkheden van de observatiemachtiging. Na ommekomst daarvan kan een definitief oordeel en een definitieve inwerkingtreding aan de orde komen. Voor de orde van de vergadering is het verstandig dat eerst de motie in stemming wordt gebracht en daarna pas het wetsvoorstel, omdat de uitkomst van de stemming over de motie van invloed is op het eindoordeel van sommige fracties in deze Kamer over het wetsvoorstel. Het gaat om de volgende motie.

De voorzitter:

Door de leden Hessing, Van Leeuwen, Van Schijndel, Holdijk en Schuyer wordt de volgende motie ingediend:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat de observatiemachtiging een ingrijpend middel is dat niet lichtvaardig moet worden geïntroduceerd;

verzoekt de regering, alvorens de desbetreffende paragraaf 1b in werking te laten treden, gedurende één jaar te registreren in welke praktijksituaties dit middel uitkomst zou kunnen bieden en waarvoor de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen geen andere voor die situaties toereikende mogelijkheden bevat;

verzoekt de regering, na dit jaar de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren en daarbij te betrekken de uitkomsten van het onderzoek naar verkommerden en verloederden, en aan de hand daarvan een besluit te nemen met betrekking tot het in werking treden van genoemde paragraaf,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt nr. 239f(27289).

Gelet op het verzoek van de heer Hessing om deze motie voorafgaande aan de afhandeling van het wetsvoorstel in stemming te brengen, concludeer ik dat dit betekent dat deze motie volgende week in stemming komt, waarna de afhandeling van het wetsvoorstel zal plaatsvinden.

De heer Van Schijndel (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zeg de bewindslieden dank voor hun uitgebreide beantwoording. Dat zijn wij trouwens ook wel gewend van deze twee ministers, van wie in elk geval mevrouw Borst voor het laatst in deze zaal zal zijn. Op dat punt zullen wij haar zeker missen.

Een van de leuke leuzen van de partij van de minister van volksgezondheid is: eerst denken en dan doen. Toch lijkt het nu een beetje op het omgekeerde: eerst doen – laten wij maar eens wat experimenteren – en daarna nog eens erover nadenken of het tot enig resultaat heeft geleid. Dat zou toch niet zo passen bij het adagium van de partij van de minister.

Het is natuurlijk ook niet zomaar iets doen, want je bent wel aan het experimenteren met de vrijheidsbeneming van mensen. De heer Hessing heeft het zonet al heel duidelijk geschetst. Dan vraag je je af waartoe het noodzakelijk is. Het gaat erom, te kijken wat er nu echt loos is met iemand. Daarover heb ik een intussen al wat oud artikel, van een jaar geleden, van Goof van Gemert, manager zorg van GGZ Nederland, in de Volkskrant gelezen. Deze zegt dat er in werkelijkheid maar zelden onzekerheid bestaat ten aanzien van de aard van de stoornis of de mate van gevaar. Het lijkt mij een zeer deskundig man en dan vraag ik mij af of het inderdaad nodig is om mensen gedwongen op te nemen om dit nog eens na te kijken.

Wat actueler is het artikel in Medisch Contact van deze week; dat onderstreept eigenlijk ook onze opvatting. Het is geschreven door de heer Lucieer, hoofdinspecteur voor de geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg, toch ook geen kleine jongen. Deze zegt dat de observatiemachtiging tot gevolg heeft dat de reikwijdte van de Wet BOPZ wordt opgerekt; deze toevoeging aan de wet is ingrijpend en beoogt niet primair de rechten van de patiënt te versterken maar speelt in op de groeiende onvrede bij verwanten en samenleving. Nu, dat is natuurlijk ook zo. Ik denk dat voor een deel het amendement ook daardoor is ingegeven.

De minister heeft zonet gezegd dat zij voor de groep die misschien bedoeld wordt, een andere weg was ingeslagen. Dat is de weg die wij ook bepleiten; ik heb dit ook aangegeven in mijn eerdere betoog. Als het dan gaat om de vraag of wij hiermee kunnen instemmen, dan zeg ik nee. Het lijkt mij toch een principieel punt dat je het hebt over een vermoeden van een stoornis: dat vind ik een grens overgaan, omdat een vermoeden een vermoeden is en dat is zeer breed interpreteerbaar. Ik zou zeggen: bij twijfel niet overgaan tot de observatiemachtiging. De heer Hessing heeft zo-even een motie voorgelegd die ik zie als een motie van uitstel en misschien komt er ook nog eens afstel van. Ik heb dan ook van harte die motie ondersteund.

Wij blijven nog problemen houden met de oprekking van het gevaarscriterium. De minister zegt elke keer: in de praktijk is gebleken dat hier behoefte aan bestaat. Nu, ik heb verschillende artikelen gelezen waarin er toch heel verschillend over gedacht wordt. Zo wordt gezegd dat het criterium "ernstig gevaar" voldoet, maar dat het alleen veel te streng wordt geïnterpreteerd; er wordt niet daadkrachtig ingegrepen op grond van dit artikel. Het zou veel meer in de uitvoering zitten dan dat er nu echt een wijziging in dat gevaarscriterium noodzakelijk is. Dan vraag ik mij af waarom het nodig is. Dat vind ik toch nog steeds onvoldoende toegelicht. Het gaat ons dan ook erg ver. Wij staan derhalve niet te trappelen om dit wetsvoorstel te steunen.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng in de tweede termijn. Mevrouw Van Leeuwen is inderdaad begonnen met het maken van een aantal punten. Dat waren niet zo zeer vragen aan de regering. Zij maakte ook nog een opmerking over dat misverstand en raadde ons aan, onze vrije tijd straks te gebruiken om de Handelingen nog eens na te lezen. Ik ken de geschiedenis inmiddels uit mijn hoofd. Ik wil zonder die allemaal nagelezen te hebben, hier wel zeggen dat dit misverstand grotendeels voor rekening van de regering komt. Wij hebben inderdaad door de formulering daartoe ook alle aanleiding gegeven. Ik hoop dat wij het nu verhelderd hebben.

Mevrouw Van Leeuwen sprak nog over de belangrijke balans, waarop ook de heer Hessing terugkwam, tussen belang patiënten en belang samenleving. Ik hecht er wel aan nog eens duidelijk te zeggen dat het bij de observatiemachtiging alleen om het belang van de patiënt gaat. Het is daar beperkt tot gevaar voor de patiënt en het gaat daar het niet over gevaar voor de samenleving. Het is dus niet zo dat mensen om die reden van de vrijheid beroofd zouden worden, althans voor een periode van drie weken. Want inderdaad, experimenteren met vrijheidsbeneming is niet niks, dat is een hele ernstige zaak. Vandaar dat mevrouw Van Leeuwen zegt dat die periode zo kort mogelijk moet zijn. Zij was ook dankbaar voor mijn toezegging om in ieder geval na één jaar een tussentijdse evaluatie te doen. Er is inmiddels een andere suggestie aangereikt in de vorm van de motie van de heer Hessing. Ik zal daarop ingaan als ik aan zijn inbreng toe ben.

Mevrouw Le Poole wou ik bedanken voor haar steun voor het wetsvoorstel. Zij kwam nog even terug op het punt van de verklaring, artikel 14g. Inderdaad kan zich de situatie voordoen dat de geestesstoornis niet echt over is, niet genezen is, maar dat de patiënt toch geen gevaar meer veroorzaakt. Natuurlijk is dat ook een reden om dan tot ontslag over te gaan. Ik zeg dat nog maar eens met zoveel nadruk omdat dat dan ook in de Handelingen komt. Ik denk dat het in de praktijk ongetwijfeld zo zal worden toegepast.

De heer Holdijk stelde dat een observatiemachtiging zonder voorafgaand onderzoek misschien wel nuttig kan zijn, maar hij zou toch graag een indicatie willen hebben over het nut van die observatiemachtiging. Ik denk dat wij dat allemaal van mening zijn. Wij zijn daarnaar op zoek geweest. Nogmaals, dat komt bij de bespreking van de motie verder aan de orde.

Wij waren de heer Hessing nog een antwoord schuldig op de vraag, waarom de duur van de observatie maximaal drie weken is. Dat is om medische redenen. Omdat er ook verslavingsproblematiek in het spel is, moet iemand enige tijd vrij zijn van drugs om een helder beeld te kunnen krijgen over de achterliggende geestestoestand. De deskundigen menen dat men binnen drie weken een oordeel moet kunnen vormen, doch dat in veel gevallen die drie weken ook echt nodig zijn. Maximaal drie weken is eigenlijk om medische redenen. Natuurlijk moet de periode zo kort mogelijk zijn vanwege het juridisch zwaarwegende punt van de vrijheidsberoving.

De heer Hessing legde mij de uitdrukking "baat het niet, dan schaadt het niet" in de mond. Dat heb ik over deze situatie zeker niet gezegd. Mijn stellige verwachting is namelijk dat hoe mooi het ook kan uitpakken, toch altijd een aantal patiënten schade kan ondervinden van die observatiemachtiging. Wanneer echter 90 patiënten er baat bij hebben en 10 er schade van ondervinden, zou je het misschien toch moeten doen. Het is zeker geen kwestie van "baat het niet, dan schaadt het niet". Het kan potentieel schaden vanwege dat zorgmijdende gedrag van die mensen en de schuwheid die zij tegenover de hulpverlening vertonen.

In de motie-Hessing c.s. wordt de Kamer verzocht de inwerkingtreding van de artikelen over de observatiemachtiging een jaar op te schuiven en dat jaar te benutten om te proberen via een registratiesysteem erachter te komen hoe vaak en in welke situaties er naar de mening van de betrokkenen behoefte is aan dit middel. Je weet dan nog steeds niet of het ook effect heeft. Het blijft een gebrekkig middel, als het al uitvoerbaar is. Als het goed uitvoerbaar is, zou het antwoord kunnen geven op de vraag in hoeveel gevallen de hulpverleners zeggen: wij verwachten dat een observatiemachtiging hier een geschikt instrument zal zijn en verwachten er ook heil van. De vraag is wie dat moet registreren. Deze mensen en de psychiaters zullen elkaar niet ontmoeten. Deze mensen in een verkommerde toestand zullen vooral worden gesignaleerd door de politie, maatschappelijk werk en dergelijke eerstelijnshulpverleners. Bijvoorbeeld een politieman kan niet beoordelen of deze verkommerde man of vrouw baat zou hebben bij een observatiemachtiging. Je moet het in dat onderzoeksjaar zo regelen dat deze signaleerders dit geval kunnen voorleggen aan een psychiater, die zich er even in verdiept. Die zal er vervolgens een rekening voor sturen. Met andere woorden, het wordt een onderzoek dat ook iets zal kosten. Dat moeten wij goed in kaart brengen. Ik ben niet ongenegen om de motie naar beste vermogen uit te voeren, maar ik zie niet dat het simpel uitvoerbaar is. Er moet nog eens goed over nagedacht worden. Als de motie wordt aangenomen, heeft de regering een positieve grondhouding om dat zo goed mogelijk te proberen. Ik kan echter niet toezeggen dat wij er wonderen van kunnen verwachten. Ik begrijp dat er volgende week over de motie wordt gestemd. Dan zal dat misschien uit een nadere toelichting blijken. In ieder geval laat de regering het oordeel over de motie aan uw Kamer over. Nogmaals, na aanneming zullen wij niet direct roepen dat wij de motie niet zullen uitvoeren, maar zullen wij ons uiterste best doen. Ik hoop dat u een beetje kunt meevoelen dat ik het nog niet zo glashelder voor mij zie.

De heer Van Schijndel zegt: "eerst denken en dan doen" was het devies van minister Borst; maar wat doet zij nu, eerst doen en dan denken. Het is vreselijk als je daartoe gehouden bent, want dat is pure armoede. De heer Korthals en ik zagen echter geen methode om dat denken te laten leiden tot een heldere conclusie. Dan zit er niets anders op dan de praktijksituatie zelf te gebruiken als onderzoekssetting. Via deze motie is een handreiking vanuit uw Kamer gedaan om toch te proberen eerst te denken en dan te doen. Dat blijft een waardevol devies; vandaar dat ik zo heb gereageerd.

Voorzitter. Ik wil het hierbij laten. Ik begrijp dat wij volgende week elkaar nog een keer ontmoeten. Ik heb er behoefte aan om, als ik hier voor het allerlaatst ben, aan die situatie nog enkele woorden te wijden, maar dat doe ik volgende week.

De voorzitter:

Daar zult u ook van onze kant niet aan ontkomen. Ik begrijp uit signalen van de minister van Justitie dat hij er geen behoefte aan heeft om hierop nog aanvullend te reageren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen volgende week het wetsvoorstel afhandelen nadat de Kamer heeft gestemd over de motie-Hessing c.s.

Sluiting 22.14 uur

Naar boven