Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van het stellen van nadere regels ten aanzien van het netbeheer en de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers (26303).

(Zie vergadering van 31 mei 1999.)

De voorzitter:

Ik wens de minister van Economische Zaken, vice-minister-president, geluk met haar verjaardag.

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Dank voor uw felicitatie. Het is mij een groot genoegen om op deze dag met deze Kamer te mogen debatteren. Ik meen dit echt, omdat de Elektriciteitswet een onderwerp is dat mij zeer ter harte gaat. Ik herinner mij het buitengewoon plezierige debat in de Tweede Kamer waar wij in een open debat, zoals het ook hoort, tot de conclusie zijn gekomen dat het wetsvoorstel aan uw Kamer toegezonden kon worden. Uw Kamer heeft buitengewoon snel gewerkt. Uw Kamer heeft het voorstel van wet begin april gekregen. Dat de plenaire behandeling op 31 mei en 1 juni mogelijk is, is heel mooi. Dat is ook nodig, omdat wij heel snel het toezichtssysteem moeten invoeren, aangezien wij anders geen tarieven kunnen vaststellen voor de kleingebruikers. Dan zou precies gebeuren waarvoor velen uwer zorg hebben uitgesproken en dan zouden kleingebruikers niet kunnen meeprofiteren van veranderingen in de markt. Uw Kamer heeft dat ook onderstreept in haar brief aan mij van 18 mei, waarin u aandrong op een nader advies van de Raad van State over de zogenaamde bakstenen. Ik kom daar dadelijk nog graag op terug.

Een aantal uwer heeft gememoreerd dat mijn voorganger ongeveer een jaar geleden op deze plek stond. Hij opende toen zijn betoog met de opmerking: wij staan niet aan een aarzelend begin van een veranderingsproces, maar zitten er middenin. Toen al, dus. Dat hij gelijk had, blijkt wel uit alle gebeurtenissen in elektriciteitsland in het afgelopen jaar, en dan niet alleen in Nederland maar ook in het buitenland. Helemaal aan het eind van mijn betoog wil ik daarover nog een paar opmerkingen maken. Er is heel veel dynamiek. Dat geldt zowel voor de feitelijke ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt als voor de wetgeving. Ik noem een paar goed zichtbare, al feitelijke veranderingen. Grote afnemers van elektriciteit onderhandelen inmiddels scherp en maken gebruik van hun vrijheid. Dat heeft ook geleid tot een toename van de import uit Duitsland. Buitenlandse handelaren en energiebedrijven vestigen zich ook in Nederland: Enron, Vattenfall. En er is belangstelling voor aandelen van Nederlandse productiebedrijven. Gisteren is vele malen het voorbeeld genoemd van UNA en Reliant. Dat gaat allemaal erg snel. Tegelijkertijd moet ik helaas constateren dat de Nederlandse productiebedrijven niet erg snel inspelen op veranderingen in de elektriciteitswereld. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat zij zich nog vooral bezighouden met hun eigen positie en de verdeling van de bestaande verplichtingen van de sector, die samenhangen met de samenwerking in het verleden. De teleurstellende afloop daarvan kent uw Kamer. Ik kom daar straks nog uitvoerig op terug.

Een aantal leden is algemeen ingegaan op de marktwerking. De heer Pitstra had het weer eens over de Jehova's van het marktfundamentalisme. Ik herhaal nogmaals dat wij niet kiezen voor een ongebreidelde marktwerking, maar voor een stelsel van randvoorwaarden waarbinnen marktwerking mogelijk is. Het uitvoerige wetsvoorstel is daar, dunkt mij, toch wel het bewijs van. Een vergelijking die dan gemaakt wordt met de Verenigde Staten gaat daarom in het geheel niet op. Daar is heel vaak sprake van privatisering zonder liberalisering, met andere woorden, dan hebben klanten ook geen keuze. De citaten van de heer Palast slaan naar mijn mening dan ook de Nederlandse plank helemaal mis. Helemaal bont maakt de heer Pitstra het toch wel als hij niet alleen zegt, dat zijn fractie niet zal instemmen met dit liberaliseringsavonturisme – dat is natuurlijk zijn goed recht! – maar vervolgens ook stelt dat dit de zoveelste grap is van paars waarvoor geen meerderheid in de Tweede Kamer meer bestaat. Ik wijs de heer Pitstra er overigens wel op dat dit wetsvoorstel nog geen twee maanden geleden vrij brede steun heeft gekregen in de Tweede Kamer. Jammer genoeg heb ik op het laatste nippertje de CDA-fractie niet kunnen overtuigen, maar de fractie van GroenLinks heeft in de Tweede Kamer vóór dit wetsvoorstel gestemd, in haar geheel. Dat had te maken met de manier waarop wij het debat hebben gevoerd en de uiteindelijke inhoud van het wetsvoorstel.

Ook de heer Van den Berg ging in op de veranderingen in de internationale context en vroeg nogmaals naar het waarom. Ik wil de schriftelijke gedachtewisseling natuurlijk niet te veel herhalen en blijf van mening dat een offensieve strategie voor zowel de Nederlandse consumenten als de Nederlandse bedrijven de voorkeur verdient boven het afremmen of tegenhouden van veranderingen. Dat hebben wij ook op andere soorten markten gezien; daar waar je het voortouw neemt, heb je daarna meestal meer succes dan landen die wachten, remmen en uiteindelijk wel moeten. De meest succesvolle ondernemingen komen elke keer uit landen die al eerder liberaliseerden. Van belang daarbij is natuurlijk wel dat dit soort bedrijven goed op de wensen van klanten inspelen. Daar gaat het om in de markt van de toekomst.

De heer Van den Berg vroeg naar de positie van de kleinverbruikers als deze vrij komen. Hoe voorkomen wij dat die in een nadelige positie komen? Daar maak ik mij geen zorgen over; juist als ook die kleinverbruiker straks de vrijheid heeft zullen aanbieders alles op alles zetten om die klant niet elke keer van leverancier te laten wisselen, maar om hem te behouden of te winnen. Daar gaat het om! In Zweden en Noorwegen zijn kleine klanten al vrij – overigens kunnen ze daar, zo heb ik begrepen, als ze dat willen al per twee weken van producent wisselen – en de ervaringen daar zijn zeer positief. Het is dus geen theorie maar praktijk!

De heer Loudon vroeg of de stapsgewijze vrijmaking van alle afnemers kan worden versneld en, zo ja, of dat wenselijk is. Ik ben van mening dat een consument met keuzevrijheid veel sterker staat dan een consument zonder keuzevrijheid, maar dat heeft hijzelf eigenlijk ook al gezegd. Immers, als de consument kan kiezen, dan zullen de energiebedrijven zich moeten richten op de wensen van de consument als klant. Aanbieders zullen op een vrije markt actief inspelen op de wensen van de verschillende gebruikersgroepen. Aanbieders die daar minder goed in slagen, zullen dus ook marktaandeel verliezen. Ook de Consumentenbond is voorstander van liberalisering.

De wensen van consumenten kunnen ook uiteenlopen en hebben niet alleen betrekking op de laagst mogelijke prijs. Ook factoren als service en andere kwaliteitsaspecten spelen een rol. Om die reden acht ik het essentieel dat de consument zo snel mogelijk die keuzevrijheid krijgt. De Elektriciteitswet 1998 noemt 2007 als het jaar waarin de laatste groep elektriciteitsverbruikers die keuzevrijheid krijgt, maar biedt expliciet de mogelijkheid om die datum bij AMvB te wijzigen. Ik heb al in de Tweede Kamer gesteld dat ik vervroeging van dit tijdstip wenselijk acht indien de liberalisering naar wens verloopt. In het Energierapport, dat deze herfst zal worden uitgebracht, zal ik daar nader op ingaan en zal ik aangeven wat de voor- en nadelen kunnen zijn van een snellere liberalisering. Daarbij zullen natuurlijk ook worden betrokken de ervaringen op de buitenlandse markten waar kleinverbruikers al vrij zijn, zoals het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. Dan kunnen wij beslissen of wij sneller willen en natuurlijk zal de Kamer zich daar ook over moeten uitspreken.

Voorzitter! Ik wil niet te lang in algemeenheden blijven hangen, maar met u een aantal belangrijke thema's van het wetsvoorstel langslopen. Ik kom dan achtereenvolgens bij de verdeling van de niet-marktconforme kosten, een heel belangrijk onderdeel waarover iedereen gesproken heeft en dat ook in de publiciteit hét belangrijke issue van de laatste maanden is, de privatisering, de rechtsbescherming bij de besluiten van de DTE en een aantal specifieke onderwerpen.

Ik begin dus met de verdeling van de NMC's, de niet-marktconforme kosten. Ik wil stilstaan bij de verdeling van de verplichtingen van de productiesector en de compensatie van deze kosten. Allereerst een aantal opmerkingen over de zorgvuldigheid van het wetgevingsproces en de advisering, waaraan u allen heel uitvoerig aandacht heeft besteed. De heer Van Dijk somde een lange reeks van onzekerheden op over de verdeling en de compensatie van de NMC-kosten, de toepassing van het draagkrachtbeginsel, de toetsing door de Europese Commissie en de advisering die er nog moet komen. Hij leek daarbij de indruk te wekken dat een andere minister met meer "visie" die zaak wel eventjes ordelijk en gestructureerd zou hebben kunnen oplossen. Ik heb niet de illusie dat ik elke onzekerheid bij de heer Van Dijk kan wegnemen, maar ik wil toch wel graag kijken hoe ver ik kan komen.

De heren Loudon, Zijlstra en Hessing hebben positief gereageerd op mijn eerdere toezegging, de artikelen 75 tot en met 77d alsnog aan de Raad van State voor te leggen. Deze artikelen zullen niet in werking treden voordat er over het advies van de raad en over dat van de commissie van wijzen een discussie met de Kamer zal hebben plaatsgehad. Daar had de heer Loudon ook meer precies naar gevraagd.

De heer Van Dijk ging overigens aanzienlijk verder; hij vroeg mij, ook toe te zeggen dat deze artikelen niet alleen niet nu, maar zelfs nooit in werking zullen treden. Dit vind ik toch geen echt reële benadering. Ze is ook niet consistent met het pleidooi dat ook hij heeft gehouden om de Raad van State een advies over deze artikelen te laten geven. Want waarom zou je advies vragen over iets wat je nooit in werking wilt laten treden? De benadering van de heer Van Dijk leidt er ook toe dat er noch voor de verdeling, noch voor de compensatie maatregelen worden genomen. Dat iets complex is, betekent toch niet dat het beter zou zijn om niets te doen?

De heer Hessing vond dat het aanhouden van dit deel van de wet niet de schoonheidsprijs verdient. Dat geef ik graag toe, maar dit komt voor een deel door het proces waarin wij verzeild zijn geraakt. Ik doel hierbij op de situatie die ontstond toen het grootschalige productiebedrijf van de baan was. Dit noodzaakte mij, na heel veel overleg met de sector, dit soort regels te stellen. Ik vind echter wel dat wij zeer zorgvuldig te werk zijn gegaan. Het oordeel over de wet is natuurlijk in eerste instantie aan de Kamer, maar ik maak er geen geheim van dat ik natuurlijk niet tevreden ben met de huidige situatie in Nederland. Ik zou veel liever hebben gezien dat de betrokken bedrijven zelf de besluitvaardigheid zouden hebben opgebracht om oplossingen voor te stellen. Ik moest rekening houden met de verdeeldheid bij de partijen, de onzekerheden en de toenemende dynamiek.

Naar mijn mening biedt het wetsvoorstel een optimale oplossing voor de problematiek. Ik heb mij laten adviseren over de verdelingskwestie in de productiesector; de commissie van wijze mannen onder leiding van de heer Herkströter adviseert mij trouwens nog steeds. Ook de Raad van State zal nader naar het voorstel kijken, dus wij komen er nog uitgebreid over te spreken. Ik wil niet beweren dat ik er 100% zeker van ben dat dit resultaat het allerbeste is. Wij moeten natuurlijk een open oog voor de adviezen hebben, maar het is wel een beetje een kwestie van de kip en het ei, want zowel de adviseurs als de bedrijven hebben een toetsingskader nodig, en dat biedt de wet. Ik hoop hiervoor dan ook vandaag de steun van de Kamer te krijgen, om tenminste één onzekerheid te kunnen wegnemen. Maar ik zeg de Kamer graag toe dat ik bereid ben om op basis van alle adviezen een fundamentele discussie met de Staten-Generaal te voeren. Die discussie ga ik zeker niet dogmatisch aan; als mocht blijken dat het beter is om de wet te wijzigen, dan moeten wij dat niet uit de weg gaan. Ik kom hier trouwens nog op terug.

De heer Loudon heeft nog gevraagd naar het advies van de landsadvocaat over de verdelingskwestie en de draagplicht van de bedrijven. Ik heb in de memorie van antwoord aangegeven dat de landsadvocaat betrokken is geweest bij de discussies over dit onderwerp. Zo heeft hij onder meer gekeken naar de overheidsbetrokkenheid bij alle verplichtingen van de SEP. Op het specifieke punt van de draagplichtigheid van de bedrijven voor verplichtingen van de SEP op grond van de overeenkomst van samenwerking heeft de landsadvocaat echter geen uitgewerkt advies uitgebracht; dat heeft nu juist de heer Honée gedaan. Ik kan de Kamer dan ook niets geven van de landsadvocaat wat op dit punt iets toevoegt. De notitie van de landsadvocaat waarover ik beschik, is niet zozeer een brede analyse, als wel een stuk dat bedoeld om de positie van de Staat in een mogelijke procedure te verkennen. Nu zou ik het niet zo verstandig vinden om dit soort notities gewoon publiek te maken, want de zaak is nog niet afgerond. De landsadvocaat heeft mij gedurende het proces steeds advies gegeven, overigens meestal mondeling. Daar heb ik rekening mee gehouden bij het opstellen van de wetstekst. Maar mocht de heer Loudon dit advies toch willen inzien, dan wil ik het hem straks wel even door een van mijn ambtenaren laten aanreiken.

De heer Loudon (VVD):

Voorzitter! Om dit punt maar even meteen af te handelen, ik heb heel duidelijk gezegd dat je om met een goed inzicht over de hele problematiek van de NMC-kosten te kunnen spreken zoveel mogelijk feiten zou moeten kennen. Ik ben de minister er zeer erkentelijk voor dat zij de Kamer het rapport van prof. Honée heeft toegestuurd. Daarvóór had ik al gevraagd om inzage in het rapport van de landsadvocaat; ik doe dit nu met des temeer kracht omdat prof. Honée in zijn advies ook refereert aan dat rapport van de landsadvocaat. Het lijkt mij derhalve geheel logisch dat ik ook gisterenavond er weer op aangedrongen heb dit rapport van de landsadvocaat te mogen inzien. Ik zie met veel belangstelling het rapport tegemoet. Misschien kan ik het straks, na afloop van het debat, althans tijdelijk even in handen krijgen.

De heer Zijlstra (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Voor de goede orde: het lijkt me juist dat niet alleen de heer Loudon, maar op z'n minst ook de andere woordvoerders inzage kunnen krijgen in de betreffende papieren.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Wellicht is het dan het verstandigste dat ik vraag aan mijn ambtenaren om het even aan de griffier te overhandigen. Nogmaals, ik wil dit soort dingen graag vertrouwelijk houden, omdat dit soort adviezen ook gebruikt worden in procedures bij de verdediging van de staat. Daar zijn ze altijd voor bedoeld – als dat nodig mocht zijn; het is niet afgerond. Dat lijkt mij een goede procedure: dan kunt u het bij de griffier inzien.

De heer Loudon (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik weet natuurlijk niet wat er in dat advies van de landsadvocaat staat, maar wat mij dan wel verbaast, is dat wij ongevraagd het advies van prof. Honée hebben gekregen. Immers, van dat advies wist ik überhaupt niets af, maar dat heb ik ongevraagd gekregen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat is typisch iets wat ook gebruikt is door anderen; het is een advies dat ook al bij anderen bekend is. Het zou raar zijn, als wij u iets zouden onthouden wat wij wel aan de andere partijen hebben laten zien of gegeven. Dat zou ik toch te ver vinden gaan. Maar dat geldt in algemene zin niet voor adviezen van de landsadvocaat.

De voorzitter:

Ik stel aan de Kamer voor, dat het advies van de landsadvocaat ter vertrouwelijke inzage wordt gegeven aan alleen de woordvoerders. Naar mij blijkt kan de Kamer daarmee instemmen.

Het woord is aan de minister.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Wat betreft het aanhouden van de wetsartikelen wil ik het volgende benadrukken. De artikelen 75 en 76 moeten wel direct na aanvaarding van het wetsvoorstel in werking treden. Alleen dan is het mogelijk om de Elektriciteitswet 1989 in te trekken en tegelijkertijd de verantwoordelijkheid van de productiebedrijven en de SEP inzake de overeenkomst van samenwerking te behouden tot de boedelverdeling is gerealiseerd. Ik ga ervan uit dat uw Kamer, misschien behoudens het CDA, hier geen bezwaren tegen heeft.

Waarom is er nu eigenlijk sprake van de NMC-kosten? Dit betreft de vraag naar de legitimatie daarvan. De heer Van Dijk, de heer Loudon en de heer Hessing hebben allen gevraagd naar de overwegingen die er zijn om te komen met een compensatieregeling. Ik wil daar het volgende over zeggen.

Het veranderen van de marktordening is op zichzelf geen reden voor compensatie, want dat doen we ook in andere situaties waar er ook geen sprake van is. Ik heb dat in de memorie van antwoord uitvoerig aangegeven. Wat wel van belang is, is dat de overheid een stimulerende rol heeft gehad bij een aantal van de bestaande verplichtingen, zoals onder andere Demkolec en stadsverwarming. Die investeringen zijn gedaan in het kader van een publieke taakopdracht van die bedrijven en zouden in een commerciële context niet of mogelijk anders zijn aangegaan. Het zijn meerjarige verplichtingen, aangegaan in een gesloten markt, gekenmerkt door afzet- en prijsgaranties en dus met kostenafwenteling. Wat daarbij ook van belang is, is dat volgens de Elektriciteitswet 1998 in één keer de beschermde positie van de productiesector verdwijnt. Het is daarbij een eis van zorgvuldigheid bij de overgang naar een nieuwe marktstructuur, dat bestaande internationale contracten in beginsel nageleefd kunnen worden.

In dit verband ook een enkel woord over de zorg van de Noorse contractpartners van de SEP. Er is zorg over het creëren van een sterfhuisconstructie door de SEP. Ik vind een dergelijk faillissementsscenario geen verantwoorde oplossing.

De heer Loudon vroeg of de privatiseringstoets ook gaat over het vervreemden van activa in de SEP. Ik kan dat bevestigen. Onder artikel 72 vallen ook wijzigingen met betrekking tot rechten op het landelijk hoogspanningsnet. Overdracht van dat net behoeft dus mijn toestemming. Wat de importcontracten betreft, is er geen stimulerende rol van de overheid geweest, zoals bij Demkolec en de stadsverwarming. Voor die contracten is de mogelijkheid van compensatie gecreëerd, maar die is afhankelijk van draagkracht en marktprijsontwikkeling.

De heer Loudon wees op het belang van een nadere discussie over de grondslag van de compensatie zodra ik de adviezen heb ontvangen. Die discussie lijkt mij welhaast vanzelfsprekend, gelet ook op het belang van de zaak en de huidige ontwikkelingen.

De heer Loudon (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil nog terugkomen op de kwestie van overdracht van aandelen in het kader van de mogelijke creatie van een sterfhuisconstructie voor de SEP. Gisteren heb ik in mijn inbreng gezegd, dat ik vorig jaar daarover een uitgebreide discussie met de voorganger van deze minister heb gehad. De minister heeft de artikelen 71 en 72 gewijzigd. Er wordt nu erg gelet op de aandelen, terwijl de discussie met de voorganger van de minister heel duidelijk ging over de rechten verbonden aan het bezit van aandelen, zowel direct als indirect. Mijn specifieke vraag aan de minister was: is geen vergunning meer nodig voor de overdracht van activa in het kader van het creëren van een sterfhuisconstructie nu de artikelen 71 en 72 zijn geredigeerd zoals ze in het wetsvoorstel staan?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Wij hebben met de SEP de vraag besproken op welke manier zij het net georganiseerd bij zichzelf onderbrengen. Het kan niet van die instelling los getrokken worden. Daarvoor is mijn instemming nodig. We hebben het dan over de rechten die uitgeoefend kunnen worden en niet simpelweg over de aandelen. Misschien voeren we nu een discussie over iets waarover we het eens zijn. Ik veronderstel dat.

De heer Loudon (VVD):

Ik ook, maar wat u zegt betekent, dat het creëren van een sterfhuisconstructie zonder uw toestemming niet mogelijk is.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat klopt.

Voorzitter! Een nadere discussie over de grondslag van de compensatie is dus gewenst, alleen al vanwege het belang van de zaak en de huidige ontwikkeling.

De heer Van Dijk meende dat de consument door de voorgestelde regels twee keer wordt gepakt. Hij doelde daarbij op het protocol en op de netwerktoeslag. Allereerst wil ik aangeven, dat er geen doublure is vanwege het protocol en de toeslag. Immers, de toeslag treedt sowieso niet in werking voor 1 januari 2001. Verder wijs ik erop, dat met ingang van dit jaar, met ingang van 1999, de bijdrage van 400 mln. van de distributiesector voor de NMC-kosten niet meer alleen opgebracht wordt door de beschermde afnemers. Die bijdrage wordt geïnd via het transporttarief, dat ook voor de vrije afnemers geldt.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Gisteren is niet beweerd dat het protocol en de netwerktoeslag een dubbele heffing voor de consument impliceren. Ik heb gezegd: in het jaar 2001 volgt de toeslag het protocol op. Ik spreek ook niet van het dubbel pakken van de consument, maar van dubbele kanalen. Dat is iets anders. In mijn eerste termijn heb ik gezegd, dat een van de kanalen, de toeslag, voor de klant zichtbaar zal zijn. Het tweede kanaal dient ter financiering van het Noorse net. In denk in dit verband aan: investeringskosten, exploitatiekosten en vrij gebruik. De kosten op dit punt duiken als het ware onder in de tarieven van het landelijk netbeheer. Dat element wordt voor de klant niet zichtbaar. Het zijn wel degelijk twee kanalen, maar ik heb niet over twee keer pakken gesproken.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik weet niet of het twee kanalen zijn. De discussie betreft natuurlijk de vraag of bedrijven straks ook zelf een bijdrage kunnen leveren voor de kosten die gemaakt moeten worden als de prijs laag is. Daar gaat het natuurlijk om: heeft men voldoende draagkracht om bij lagere prijzen de kosten op te vangen? Voor een deel moet ruimte gevonden worden in de protocolperiode. In die periode krijgt men als het ware wat vet op het lijf. Als dat meer kan zijn, dan graag. Hoeft er niets betaald te worden, dan ook helemaal niets betalen. Naarmate de bedrijven dus in een betere positie verkeren, hoeft de klant – de overheid stelt de kosten wel vast, maar zij worden uiteindelijk door de gebruiker betaald – natuurlijk minder bij te dragen.

Ik wil aan de hand van behandeling van de hele trits pogen de ongerustheid weg te nemen. Ik heb al gezegd, dat vanaf dit jaar niet meer alleen de kleingebruiker betaalt. Nu wordt gewerkt aan de hand van de transportkosten. Dat betekent dat niet alleen de beschermde afnemers, maar alle gebruikers betalen via het transporttarief. De bedrijven hebben hiertoe op mijn verzoek vorig jaar de structuur van hun tarieven aangepast. Omdat alle klanten, dus ook de vrije klanten, het netwerktarief betalen, dragen zij bij aan die vier keer 400 mln.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Wat bedoelt de minister met het woord "nu"? Zij zegt dat de kosten nu niet meer alleen worden gedragen door de gebonden klanten, maar door iedereen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat is in 1999 al het geval.

De heer Van Dijk (CDA):

Hoe worden dan de kosten van het protocol verdeeld, ook over de vrije afnemers? Dat gaat toch niet via het transporttarief?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ja, dat gaat via het transporttarief met ingang van dit jaar. Dat is vorig jaar al geregeld.

De heer Van Dijk (CDA):

Dus de totale kosten van het protocol, met inbegrip van de 400 mln., worden nu gefinancierd via het transporttarief?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ja, via het transporttarief.

De heer Van Dijk (CDA):

Wat betalen de distributiebedrijven dan?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik denk dat het allemaal via de gebruikers gaat.

De heer Van Dijk (CDA):

In het protocol staat toch een prijs? Het is een overeenkomst tussen distributiebedrijven en productiebedrijven, niet met de netwerken.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Het transporttarief wordt opgelegd door de distributiebedrijven. De kosten worden nu op die manier betaald.

De heer Van Dijk (CDA):

En worden ze tevens betaald door afnemers die volstrekt niks met het protocol te maken hebben en die hun elektriciteit uit het buitenland betrekken? De situatie die u nu schetst, treedt in wanneer de nieuwe regeling van de toeslag in werking treedt, maar toch niet onder het protocol?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Neen, het wordt ook een toeslag op het transporttarief, maar met ingang van dit jaar gaat de vier keer 400 mln. via de tarieven van het transport. Dat betekent dat de vrije klanten die contracten met het buitenland hebben er nu ook een stukje aan meebetalen.

De heer Van Dijk (CDA):

Waar sloeg dan uw antwoord op van vorige week dat u zult trachten door middel van tariefvaststelling ervoor te zorgen, eventueel ten laste van de distributiebedrijven, dat met ingang van het jaar 2000 de kosten van het protocol niet alleen bij de gebonden afnemers terechtkomen? U moet maar eens nagaan of datgene wat u nu vertelt klopt.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik zal even nagaan of datgene wat u nu zegt precies klopt en of het zo is opgeschreven. Ik kom er graag op terug. Het betreft overigens alleen de 400 mln. Het protocol omvat meer dan die 400 mln. De 400 mln. zit in het transporttarief en de rest van het protocol natuurlijk niet. Daar sloeg, zo dunkt mij, mijn opmerking in de memorie van antwoord van vorige week op.

Een aantal leden heeft ervoor gepleit de regels over de compensatie van de niet-marktconforme kosten in een apart wetsvoorstel te regelen. Het betrof met name de heren Zijlstra en Van Dijk. Volgens hen zijn de grondslag, de duur en de reikwijdte onvoldoende geregeld in de wet. Ik kijk hier vooralsnog toch wat anders tegenaan. Met het voorliggende wetsvoorstel kan zorgvuldig worden gewerkt aan een passende compensatieregeling en een zorgvuldige verdeling van de verplichtingen. Er zijn nu nog geen onomkeerbare stappen gezet. Wel zijn er randvoorwaarden geformuleerd, artikel 77a, die bij het instellen van de toeslag richtinggevend zijn. De lijst van de verplichtingen waarvoor compensatie kan gelden is limitatief. Voor een aantal verplichtingen is nu al een maximum aan te geven. Voor importcontracten is dit maximum afhankelijk van de ontwikkeling van de marktprijs van elektriciteit en van de draagkracht van de bedrijven. Ik heb op dit punt evenwel heel goed geluisterd naar beide heren. Of de compensatie toch strikter bij wet moet worden geregeld, kan uiteindelijk pas worden beslist bij de discussie over het advies van de Raad van State en van de commissie van wijze mannen. Ik hoop overigens dat het niet opnieuw moet worden gewijzigd, want dat zou betekenen dat wij weer anderhalf jaar verder zijn. U herinnert zich de gang van dit wetsvoorstel. Met alle respect, wij doen er goed aan om het goed te behandelen, maar het levert wel gigantische vertraging op. Als wij het kunnen doen op basis van de genoemde adviezen met de huidige teksten, dan zou ik niet pleiten voor een nieuw wetsvoorstel.

De heer Van Dijk (CDA):

Uiteraard spelen de adviezen die u hoopt binnen te krijgen een grote rol bij het nemen van een aantal vitale beslissingen. Het punt is niet dat die adviezen zo nodig zijn om uiteindelijk te komen tot een goede invulling van de compensatieregeling. Het gaat om de constatering dat deze wet op basis van die twee kleine artikeltjes 77a en 77b niet beschouwd kan worden als een heffingenwet of een belastingwet die aan alle vereisten van zo'n wet voldoet. Ik heb een aantal elementen genoemd dat in die artikelen niet voorkomt. De minister haalt twee dingen door elkaar, namelijk het materiële argument dat zij bij de verdere invulling van deze materie natuurlijk wacht op een aantal adviezen die zij krijgt en het formele argument of deze twee artikelen voldoen aan de eisen die je aan een belastingwet mag stellen. Onze conclusie is nu al dat dit niet het geval is. Wat verder ook de consequenties zijn van de adviezen die de minister krijgt en hoe zij daarmee omgaat, stellen wij nu vast dat dit beter geregeld zal moeten worden.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Dat is de opvatting van de heer Van Dijk. Hij heeft het recht om die opvatting te hebben, maar ik heb die opvatting niet. Wat wij namelijk hebben afgesproken, ook met de Tweede Kamer, leidt tot een zware procedure. Dat moet wel een procedure zijn met enige flexibiliteit, want ook deze Kamer vindt dat, als de marktsituatie wijzigt, de compensatie ook snel moet kunnen worden gewijzigd. In de Tweede Kamer is zelfs gesteld dat, als het nodig is, dit één keer per halfjaar moet kunnen gebeuren. Ik neem aan dat dit ertoe leidt dat men niet elk halfjaar een nieuw wetsvoorstel zal willen behandelen, want dat is het gevolg als je het totaal in een aparte wet regelt. Dan is een AMvB met een voorhangprocedure, dunkt mij, een betere manier. Laten wij de adviezen eerst maar afwachten. Als het dan nodig is om zaken aan te passen, dan ben ik daar graag toe bereid.

De heer Van Dijk vroeg voorts of hij in elk geval een idee kan krijgen van de omvang van de compensatieregeling in de slechts denkbare omstandigheden. Voor Demkolec en stadsverwarming ben ik in mijn schriftelijke beantwoording duidelijk genoeg geweest. Ik vind het overigens geen klein bedrag. Voor Demkolec is het maximaal 550 mln., voor stadsverwarming maximaal 1,6 mld. Dat is behoorlijk veel geld. De maximale bedragen staan overigens in mijn brief aan de Tweede Kamer. Daarin kan de heer Van Dijk lezen dat de door hem gesuggereerde tientallen miljarden toch echt zwaar overdreven zijn. De 17 mld. is nergens op gebaseerd.

Wat betreft de importcontracten is het niet zinvol nu te speculeren over de hoogte van de bedragen. De discussie met de Tweede Kamer heeft ertoe geleid dat wij opnieuw naar de draagkracht van bedrijven moeten kijken en pas daarna kunnen besluiten over het al dan niet compenseren van importcontracten. Tussen de regels door kan men lezen dat, als de draagkracht voldoende is, ik van mening ben dat de bedrijven de importcontracten zelf voor hun rekening moeten nemen. Ik wil ook rekening houden met nieuwe feiten en ontwikkelingen in dit opzicht sinds het sluiten van de overeenkomst op hoofdlijnen. Ik wijs er echter wel op dat er geen overeenkomst op hoofdlijnen meer bestaat, want daar zijn geen handtekeningen onder gezet door de partijen die dit aangaat. Bovendien lag er nog het voorbehoud van goedkeuring door de Kamer. Zover zijn wij helemaal niet gekomen, want de andere partijen hebben nooit willen tekenen. Over dat onderwerp is dus geen discussie gevoerd. Wij hebben alleen gezegd dat het handig is om dit als basis mee te geven aan de commissie van wijze mannen. Vervolgens moet opnieuw worden gekeken naar de draagkracht van bedrijven, al was het maar, omdat wij inmiddels weten wat er voor UNA wordt betaald.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! In de eerste plaats heeft de minister aangegeven dat de artikelen die nu in de wet staan over de compensatieregeling geïnspireerd zijn door of uitgaan van de overeenkomst op hoofdlijnen. Die overeenkomst moge in formele zin niet meer gelden, in materiële zin werkt ze door. Natuurlijk besef ik – dat heb ik ook in eerste termijn gezegd – dat het draagkrachtbeginsel onzekerheid schept. ik heb de minister gevraagd om daar vanaf te zien en ons voor te rekenen wat de kosten bij benadering zijn van die langdurige leveringscontracten, op basis van de overeenkomst die de minister bijna had gesloten. Ik vraag geen exact bedrag.

Minister Jorritsma-Lebbink:

De heer Van Dijk heeft de brief die in december naar de Tweede Kamer is gegaan, kunnen lezen. Daarin is een berekening opgenomen. Ik noem de bedragen nu niet, omdat ik die op dit moment absoluut niet weet. Het kan wel vijf cent of nul zijn.

Voorzitter: Postma

De heer Van Dijk (CDA):

Precies. Dat is voor deze Kamer een gewichtig argument. Wij weten niet met welke orde van grootte wij bezig zijn. In dat geval kunnen wij voorlopig beter geen instemming geven aan de compensatieregeling. Deze Kamer stemt toch niet in met een compensatieregeling waarbij het nog niet bekend is om welk bedrag het gaat?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dit is weer een kwestie van de kip of het ei. Als u er niet mee instemt, dus ook niet met de commissie, kunnen wij niet verder werken. De desbetreffende wetsartikelen treden nog niet in werking. Er zal sowieso een compensatieregeling moeten komen, want ook u hebt gezegd dat dit ten aanzien van Demkolec en stadsverwarming te verdedigen is. Daar zal dus een soort van compensatieregeling voor moeten komen. Ik kom nog terug op de in deze Kamer uitgesproken wens om 100% van het net in bezit te krijgen. Daarvoor zullen wij ook iets moeten betalen en er zal dan minstens compensatie moeten worden gegeven, die uiteindelijk de klant betaalt. Ik kom daar nog op terug.

De idee inzake een vorm van compensatie moet ergens worden neergelegd. De desbetreffende artikelen treden nog niet in werking, omdat eerst advisering plaatsvindt. Vervolgens komt er een debat in de Tweede Kamer en naar ik aanneem ook in de Eerste Kamer. Vervolgens komt er een AMvB.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Het buiten werking stellen van deze artikelen is in genen dele een beletsel om voorbereidend werk te verrichten, ook door de commissie van wijze mannen. Uw betoog bevestigt mijn indruk dat deze zaak niet rijp is om te worden vastgelegd in een wet.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik heb gezegd dat deze artikelen nog niet in werking hoeven te treden. De Tweede Kamer heeft hiermee overigens na een uitvoerig debat ingestemd. Zij was blijkbaar wel van mening dat het zinvol is, de artikelen nu al in werking te doen treden, maar ik snap dat u daar bezwaren tegen hebt. Ik heb mijn best gedaan om daarvoor een bevredigende oplossing te vinden. U wilt ook dat de Raad van State advies uitbrengt. Ik ben daarmee akkoord gegaan, want het is goed om het standpunt van de Raad van State in dezen te vernemen. U vindt het gewenst dat de Raad van State adviseert, maar desondanks wilt u de artikelen niet invoeren.

De heer Zijlstra (PvdA):

Wie bedoelt u met "u"?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik spreek via de voorzitter de heer Van Dijk aan. Ik begrijp echter dat ik de heer Van Dijk op een verkeerd punt aanspreek, want niet zijn fractie, maar de overige fracties zijn van mening dat advisering aan de Raad van State gevraagd moet worden. De heer Van Dijk had daar een andere opvatting over.

De heer Van Dijk (CDA):

De minister gebruikt voor de tweede keer het slimmigheidje van de adviesaanvraag aan de Raad van State. Het heeft inderdaad geen zin meer om advies aan de Raad van State te vragen. De minister moet echter in de gaten houden dat deze Kamer uit meerdere fracties bestaan. Wij hebben onze naam aan dat voorstel verbonden omdat het op zichzelf toegevoegde waarde heeft als de raad over een aantal artikelen die wij niet voor onze rekening willen nemen, toch advies uitbrengt.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik meende een inconsistentie in uw opstelling te proeven, maar ik begrijp nu dat u eigenlijk iets geheel anders wilt. Het lijkt mij dat de Raad van State eerst advies uitbrengt. Als wetswijziging nodig is, doe ik dat graag, maar ieder uitstel betekent vertraging. Er moet wel een oplossing komen. Het betreft een belangrijk onderdeel van de wet.

De heer Zijlstra is uitgebreid ingegaan op een alternatieve benadering van de afwikkeling van SEP-verplichtingen. Hij deed dit ook om de commissie van wijze mannen op het goede spoor te zetten. Deze voorstellen worden ook bij die commissie ingediend. Ik neem zelfs aan dat zij ze wellicht al heeft. Ik ben het met hem eens dat dit soort oplossingen serieus bekeken moeten worden. Die ruimte is er. Ik heb zelf altijd tegen de bedrijven gezegd dat ook zij in deze periode nog steeds met oplossingen kunnen komen. Het is mij een lief ding waard als wij aan het eind van de rit de commissie van wijzen niet nodig hebben en men het zelf bedenkt.

De suggestie om het net wat hoger te waarderen, om daarmee opbrengsten te genereren voor de bakstenen, spreekt mij niet echt aan, want dat is niet transparant. Het gaat om twee gescheiden discussies. De DTE zal zich uitspreken over de waardering van het net en de nettarieven. Daarbij wordt niet naar de bakstenen gekeken. Als er inkomsten zijn uit TenneT, is het natuurlijk goed, deze aan te wenden voor de bakstenen. Wij moeten de zaak echter niet omdraaien en zelf een ondoorzichtig systeem creëren.

De heer Zijlstra (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Dit begrijp ik niet goed. Ik heb bepleit dat op basis van reële kapitaalkosten, een redelijk rendement, een goede return on investment en een redelijke afschrijvingsperiode het net veel meer waard zou zijn dan het nu volgens de historische kostprijs is. Die twee kwesties zijn dus met elkaar verbonden. Je kunt niet alleen praten over rendement als je niet weet wat de totale waarde is van dat net. Dat is dan de grondslag. Als je op algemeen aanvaarde economische basis de waarde bepaalt en je bepaalt een rendement enz., dat TenneT de mogelijkheid geeft om op een reële, toekomstgerichte en verantwoorde manier aan het werk te gaan, dan heb je dus een consistent geheel. En van dat consistente geheel maakt wel degelijk die opwaardering van het net deel uit.

Minister Jorritsma-Lebbink:

De heer Zijlstra moet zich goed realiseren dat de klant een opwaardering uiteindelijk betaalt. Als wij een opwaardering realiseren bovenop de nu economisch verantwoorde situatie, dan maken wij een intransparant systeem. Als TenneT uiteindelijk geld gaat maken en als daarmee een deel van de bakstenen afgedekt kan worden, dan is dat prima. Maar dan moet wel goed uit elkaar gehaald worden wat via een toeslag moet worden gerekend, wat via het tarief moet worden gerekend en wat andere inkomsten uit TenneT zijn. Die inkomsten zijn dan afkomstig van andere activiteiten. Het is prachtig als TenneT telecom gaat doen, maar het moet niet weer leiden tot allerlei ondoorzichtige systemen waarbij niet duidelijk is wie nu eigenlijk voor wat betaalt. Dat lijkt mij namelijk geen goed systeem.

De heer Loudon (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil nog even terugkomen op de suggestie van onder anderen collega Zijlstra met betrekking tot het hoogspanningsnet. Ik heb gisteravond tijdens onze inbreng gezegd dat wij sympathiek tegenover die gedachte stonden, maar misschien om een iets andere reden. Wat ons bijzonder aantrekt, is dat het hoogspanningsnet dan voor 100% in handen komt van de overheid. Als wij er dan een bedrijf op afstand van de overheid van maken, een structuurvennootschap, dan kunnen wij er zeker van zijn dat wij echt een onafhankelijke hoogspanningsnetbeheerder krijgen. Op het ogenblik doet deze hele wetgeving mij erg denken aan een bord met spaghetti. Iedereen is aandeelhouder van de ander, zoals een distributiebedrijf van een productiebedrijf. Er zijn vele andere voorbeelden. Wij brengen vervolgens op redelijk kunstmatige wijze een scheiding aan tussen het eigendom en de uitoefening van de eigendomsrechten, het beheer. Maar hoe waterdicht dat allemaal in de praktijk is, daar zet mijn fractie een groot vraagteken bij. Ik denk dat wij daar in de toekomst nog grote moeilijkheden mee gaan krijgen. Daarom zou het aantrekkelijk zijn om in ieder geval het hoogspanningsnet, dat toch een heel belangrijk functie vervult in de Nederlandse elektriciteitswereld, echt helemaal schoon uit de handen te laten van distributiebedrijven, gemeenten en wie er ook allemaal verder aandeelhouder kunnen zijn, en alleen maar bij de overheid te leggen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Het verbaast mij een beetje dat deze opmerkingen juist uit de mond van de heer Loudon komen. Ik zal aangeven waarom. Er is een beleid ontwikkeld op het punt van het aandeelhouderschap van de overheid. Wij hebben per saldo geen zeggenschap in structuur-NV's. Immers, aandeelhouders hebben geen zeggenschap over het beleid van een structuur-NV. Van zo'n NV is het aandeelhouderschap het minst interessant. Wij pogen niet om het vermogen van de belastingbetaler daar voortdurend in te houden. De discussie zou overigens ook niet gevoerd zijn als ik niets gedaan had. Immers, vorig jaar heeft alleen de Partij van de Arbeid ervoor gepleit om het net in handen van de overheid te krijgen. Geen enkele andere fractie, ook niet de fracties die nu zo enthousiast zijn over die 100%, heeft toen gepleit voor het aandeelhouderschap bij de overheid. Dat hoeft ook niet. Daarom zijn mijn verhalen ook niet inconsistent geweest. De wet waarborgt het onafhankelijk functioneren van TenneT voldoende. Staatseigendom levert absoluut geen doorslaggevend verschil op voor de onafhankelijkheid. Ik snap best dat het beeld nu nog redelijk ondoorzichtig is. Wij verkeren immers nog in een overgangssituatie. In de situatie waarin de wet volledig wordt doorgevoerd, is de positie van TenneT echter volledig gegarandeerd en onafhankelijk. De DTE heeft daar toezicht op te houden. Overigens vind ik dat een goed systeem. Ik ben er zeer voor dat de rijksoverheid van dit soort netwerkachtige constructies niet per saldo de eigenaar hoeft te zijn. Er zijn er nog een paar. Ik wil hier geen andere discussie voeren, maar wij hebben ook nog het NS-net, waarvan de overheid niet per saldo de eigenaar hoeft te zijn. Je moet wel regelen dat het onafhankelijk is, dat de toegang is gegarandeerd, enz. Al die dingen hebben wij in deze wet goed geregeld.

Ik heb dan ook geen tegenstrijdige uitspraken gedaan. Ik heb steeds gesteld dat ook de Staat geen bemoeienis mag hebben met de bedrijfsvoering van TenneT. Ik moet er niet aan denken. Wel geldt in de transitiefase, waarin productiebedrijven zich herpositioneren, dat een aandeelhouderschap van de Staat wellicht een aanvullende waarborg verleent. Om die reden heb ik dat ook aangeboden. Op de waarde van het net kom ik dadelijk terug.

De heer Loudon (VVD):

Ik vond het betoog van de minister eerlijk gezegd niet zo erg overtuigend. Waarom is de overheid dan voor 50% in dat netbeheer gestapt? Ik blijf bij het argument dat ik eerder heb genoemd, namelijk dat een volledige eigendom een veel duidelijker positie creëert voor het hoogspanningsnet. Dat net vervult toch een cruciale rol in de hele Nederlandse elektriciteitswereld?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik zal aangeven waarom het is gebeurd. Het is van belang om onderscheid te maken tussen de waarde van het net en de omvang van de compensatie. De compensatie van de import en Noorse kabel is opgenomen in combinatie met de overgang van het meerderheidsbelang van de Staat in het net. Ook is de voorziening van de egalisatie van de tarieven op de SEP-balans hiervoor voorzien. Zoals gezegd is de compensatie van de importcontracten nog onzeker. Als die compensatie er dus niet komt, moeten wij opnieuw kijken hoe de overgang van het meerderheidsaandeel zich verhoudt tot de omvang van de compensatie. Met andere woorden: als wij uiteindelijk besluiten dat de draagkracht van de bedrijven groot genoeg is en dus helemaal niets doen, kan daar mijns inziens ook geen compensatie tegenover staan. Dan komt dit onderdeel in een heel ander daglicht te staan en in dat licht is het nu zeker niet verstandig om hier vrolijk vast te stellen dat wij graag 100% willen hebben. Ik weet wel wie het dan gaat betalen. Dat gaat de klant dus doen. Want dan zal men ook eisen dat men daarvoor compensatie krijgt. En terecht. Wij kunnen niet zomaar aandelen afpakken.

De heer Van Dijk (CDA):

Wij menen dat de klant op het laatste punt al dubbel en dwars betaalt, en wel via de compensatieregeling, wat deze ook zonder die factor zou zijn geweest. Dit even terzijde.

Waarom was de Eerste Kamer vorig jaar niet meer attent op dat aandeelhouderschap van de Staat? Ik meen dat een deel van het antwoord ligt in het feit dat de minister zelf ons erop attent heeft gemaakt door bij twee gelegenheden te zeggen dat het staatsaandeelhouderschap van het landelijk net de onafhankelijkheid van het net automatisch vergroot.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat heb ik niet zo gezegd.

Ik heb gezegd dat het in een overgangssituatie wellicht aantrekkelijk is om het zo te doen. Steeds heb ik daarbij gezegd dat het wat mij betreft geen principiële zaak is als het niet nodig was geweest in het kader van de compensatie. Ik vind eerlijk gezegd dat er wel iets tegenover hoort te staan. Dan had ik het ook niet gedaan. Het is voor mij geen principiële zaak. Ik heb het gedaan omdat wij nu eenmaal onderhandelden met de sector en een poging deden om eruit te komen. Ik heb volgens mij genoeg gedaan, maar helaas, helaas, helaas. Het is dus nog helemaal niet zeker hoe het aan het eind van de rit eruit ziet. Dit is een onderdeel van het pakket.

De draagkracht is niet relevant in het kader van de compensatie van de niet-marktconformiteit van Demkolec en de stadsverwarming. Ik meen dat iedereen het daarover wel eens is. Immers, dat is de compensatie van die twee bakstenen. Die houdt geen verband met de draagkracht, maar met de stimulerende rol van de overheid terzake in het verleden. Die twee bakstenen kwamen overigens ook in de periode van het grootschalig productiebedrijf al in aanmerking voor compensatie. Het is dus alleen relevant met betrekking tot de importcontracten. Uiteindelijk zal bij het vaststellen van de toeslag-AMvB over de hoogte van de bijdrage van de collectiviteit een besluit moeten worden genomen. Toepassing van het draagkrachtcriterium kan er overigens niet toe leiden dat één productiebedrijf meer moet betalen dan een ander. Dat zou geen recht doen aan hun onderlinge verhouding. Het criterium is dus alleen relevant in relatie tot de sector als geheel.

Nu heb ik van de heer Loudon begrepen dat hij het eigenlijk onaanvaardbaar vindt dat de NMC-toeslag al wel geheven kan worden, terwijl nog niet duidelijk is hoe de verdeling van bestaande verplichtingen er definitief uitziet. Hij deed de suggestie om voor elk jaar waarin de verdelingsregeling niet onherroepelijk is helemaal niets te heffen of uit te keren. Ik heb zelf al aangegeven in de memorie van antwoord dat middelen die verkregen worden uit de toeslag niet bestemd kunnen worden, zolang niet duidelijk is wie de desbetreffende NMC-kosten daadwerkelijk voor zijn rekening neemt. De heer Loudon gaat hier nog een stapje verder. Het is wel een heel harde aanpak, maar ik moet zeggen dat de gedachte erachter mij wel aanspreekt. Ik zal die gedachte graag meenemen in de discussie en er een besluit over nemen bij de instelling van de netwerktoeslag, dus nadat de adviezen binnen zijn gekomen en ik een besluit moet nemen over de manier waarop wij het precies gaan uitvoeren. Ik vind het een interessante gedachte. Het leidt mogelijk ook tot snellere medewerking van partijen. Ik moet er wel voor oppassen dat het geen chantage wordt. Als men er echter niet uitkomt of het eindeloos probeert te frustreren, mag er ook wel iets tegenover staan van de kant van de overheid.

Bij het thema privatisering wil ik uitgebreid stilstaan.

De heer Loudon (VVD):

Is de minister wel voornemens om door te gaan met het opleggen van een toeslag die nog niet uitbetaald wordt, hangende de discussie over een volledige overeenkomst daarover?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Niet hangende de discussie. Ik verwacht dat de commissie van wijze mannen in oktober met haar advies komt. Vervolgens moet ik besluiten of ik het precies conform het advies doe of daarvan afwijk en dan moet het in de wet worden vastgelegd. Dan kan het zijn dat bedrijven allerlei procedures aanspannen. Nu zegt de heer Loudon dat er ook in de periode dat die procedures aanhangig zijn geen kosten worden vergoed. Dat kan nog ver na het jaar 2001 doorlopen, als men een bodemprocedure aanspant. Dan is ondertussen alles wel goed in de wet geregeld, maar blijkt er alleen geen overeenstemming te zijn met partijen. De heer Loudon zegt vervolgens dat je dan helemaal niet moet heffen en dus ook niet uitbetalen. Tot nu toe was de opvatting dat je wel moet heffen als je het eenmaal in de wet hebt vastgelegd. Je kunt alleen niet uitbetalen zolang de laatste niet heeft gezegd dat hij zich daaraan conformeert of zolang de rechter er nog geen uitspraak over heeft gedaan. Ik wil daar nog wel eens goed naar kijken. Ik vind dat een interessante gedachte, want daarmee dwing je partijen om goed na te denken over hun eigen positie. Ik moet tegelijkertijd enige nuancering aanbrengen, want ik weet niet helemaal zeker of ik dit mag doen. Daar wil ik dus graag nog even naar kijken.

Voorzitter! Dan kom ik weer terug op het thema privatisering. Ik ben bezig met een notitie over de voorwaarden waaraan ik de privatisering van de energiebedrijven die belast zijn met de uitvoering van wettelijke taken zal toetsen; dat zijn de vergunninghouders en de netbeheerders. De heer Hessing vroeg nog naar het tijdstraject van die notitie en de relatie met het geven van toestemming aan een concreet privatiseringsverzoek, zoals dat van productiebedrijf UNA. Het is mijn bedoeling om die notitie op heel korte termijn via de ministerraad aan de Tweede Kamer te sturen. Ik hoop daar nog voor het zomerreces met de Tweede Kamer over van gedachten te wisselen; dat wil de Kamer ook graag. Een zorgvuldig afwegingsproces is natuurlijk van groot belang.

Ik heb de contouren van de notitie al kort geschetst in de schriftelijke beantwoording en ik wil daar nu nog graag iets over zeggen. Privatisering van de elektriciteitsbedrijven is naar mijn mening onlosmakelijk onderdeel van het liberaliseringsproces. De vraag is natuurlijk op welk moment in het liberaliseringsproces dat mogelijk moet zijn. Nu gaat het liberaliseringsproces sneller dan verwacht. Veel Europese landen openen hun elektriciteitsmarkten sneller dan de richtlijn voorschrijft. Over harmonisatie van tariefsystemen voor transport wordt inmiddels druk overleg gevoerd. Een logisch gevolg van de overgang van de nutssector naar de marktsector is, dat de rol van de traditionele aandeelhouders (gemeenten en provincies) verandert. Ook daar is er aandrang om het snel te doen. Bovendien zullen zonder verdere samenwerking veel bedrijven het in een echte marktsituatie waarschijnlijk niet redden, met alle negatieve gevolgen van dien voor de werkgelegenheid en dergelijke.

Nieuw aandeelhouderschap biedt de Nederlandse bedrijven ook de gelegenheid om hun financiële positie te versterken. De komst van nieuwe aandeelhouders draagt bovendien bij aan de efficiency van de bedrijfsvoering en het verwerven van commerciële kennis en ervaring. Voorts krijgen ze de mogelijkheid tot meer internationale samenwerking, waardoor ze een eenvoudige toegang op buitenlandse markten krijgen. Bedrijven moeten zich ook niet langer eenzijdig op de Nederlandse markt richten. Sterker nog: ze kunnen een zeer belangrijke rol spelen als uitvalsbasis voor verdere expansie binnen Europa. Net als op andere markten ligt het daarom voor de hand dat een ontwikkeling zal plaatsvinden waarbij sprake zal zijn van zowel Nederlandse als buitenlandse aandeelhouders in de op deze markt werkzame ondernemingen.

De vrees van de heer Van den Berg over een soort uitverkoop van de Nederlandse elektriciteitssector met de bijbehorende negatieve gevolgen, deel ik dan ook niet. De beslissing tot privatisering moet uiteindelijk door de aandeelhouders worden genomen en de wetgever moet duidelijk randvoorwaarden scheppen, vooral waar het gaat om het betrouwbaar functioneren van elektriciteitsnetwerken en van levering aan beschermde afnemers. Andere voorwaarden, zoals behoud van een Nederlandse elektriciteitssector – het bekende Oranjegevoel – zijn naar mijn mening oneigenlijk en spelen bij de privatiseringsverzoeken dan ook geen rol. Ik vind die overigens ook niet in het belang van de consumenten en de bedrijven. Daarom zijn in de Elektriciteitswet 1998 verschillende taken en bevoegdheden vastgelegd die het liberaliseringsproces conditioneren. Daarbij is in de wet voorzien in een tijdelijke regulering van privatisering van de elektriciteitsbedrijven. De kern is dat de minister instemming moet geven bij verzoeken om privatisering van de netbeheerders, de vergunninghouders en de productiebedrijven. Voordat ik die instemming geef, zal ik mij ervan vergewissen dat de privatisering een ordelijke en stabiele overgang naar een meer geliberaliseerde situatie niet doorkruist. Ik heb daar in toenemende mate vertrouwen in. De DTE is opgericht en het invullen van de regulering van het toezicht vordert snel.

Het toetspunt is daarnaast dat bij privatisering voldoende wordt geanticipeerd op verdere afwikkeling van bestaande verplichtingen van de productiesector en op de verdeling van de niet-marktconforme kosten. Dat is in overeenstemming met de lijn die ook mijn voorganger vorig jaar rond deze tijd in uw Kamer heeft geschetst.

Meer concreet merk ik op dat voor de privatisering van de netbeheerders en de vergunninghouders twee voorwaarden gelden. De eerste is dat de netwerken onafhankelijk gepositioneerd dienen te zijn en dat de toezichthouder in staat moet zijn om adequaat toezicht te houden. Ik bedoel daarmee het volgende. Onafhankelijk en betrouwbaar functioneren van het landelijk hoogspanningsnet en van de regionale transportnetten is natuurlijk van essentieel belang voor de goede marktwerking en voor bescherming van de kleinverbruikers. De netbeheerder moet in staat zijn de hem wettelijk opgedragen taken onafhankelijk uit te voeren. Ik kijk daar scherp naar bij de beoordeling van aanvragen om instemming met de aanwijzing van netbeheerders. Verder zullen DTE en ik bij die beoordeling en bij het verlenen van leveringsvergunningen veel aandacht besteden aan de transparantie van de organisatie van netbeheerders en van vergunninghouders. Dat is van belang voor een adequaat toezicht op tarieven en voorwaarden die bedrijven hanteren. Ik ga ervan uit dat, vanaf het moment dat de netbeheerders zijn goedgekeurd en de leveringsvergunningen zijn verleend, DTE zijn uitvoerende en toezichthoudende taken zodanig kan uitvoeren dat er vanuit de invalshoek van toezicht geen beletsel is tegen privatisering. Dat is overigens ook de reden waarom wij op dit moment een redelijk ferm gesprek voeren met de verschillende bedrijven.

Overigens zal ik de Tweede Kamer informeren in geval er verzoeken zijn om instemming met privatisering van een meerderheidsbelang in netbeheerders en vergunninghouders.

Wat betreft de landelijke netbeheerder is het volgende nog van belang. Voorzien is dat de Staat in het bezit komt van de meerderheid van de aandelen in het landelijk hoogspanningsnet, maar zolang dat nog niet gerealiseerd is, wens ik betrokken te zijn bij de uitvoering van de zeggenschap die gekoppeld is aan de meerderheid van de aandelen in dat net, zeker in de huidige overgangssituatie.

Wat betreft de privatisering van de productiebedrijven is in de wet bepaald dat de productie van elektriciteit vrij wordt, in tegenstelling tot functies inzake het beheer van de netwerken en de levering aan beschermde afnemers, die ik zojuist heb beschreven. Privatisering van de productiebedrijven vind ik gewoon wenselijk, ook in het licht van de marktontwikkeling. Als toetspunten bij privatisering van productiebedrijven gelden wel twee voorwaarden. Ten eerste moet afdoende duidelijk zijn dat de onderneming de niet-marktconforme kosten kan dragen die op haar rusten of zullen rusten, zowel wat betreft SEP-verplichtingen als wat betreft andere ontbindingskosten van de OvS. Dat moet tot uiting komen in contracten tussen bestaande en nieuwe aandeelhouders. Ten tweede kan zolang de staat nog niet krachtens de wet in het bezit is van de meerderheid van aandelen in het landelijk hoogspanningsnet, de zeggenschap die gekoppeld is aan de meerderheid van de aandelen in dat net niet uitgeoefend worden zonder mijn instemming. Als aan die voorwaarden is voldaan, is er naar mijn oordeel geen beletsel voor privatisering van de productiebedrijven. Andere voorwaarden, zoals de door sommigen genoemde noodzaak om de positie van de Nederlandse bedrijven te beschermen, vind ik dus oneigenlijk en niet in het belang van de bedrijven.

De heren Van Dijk en Hessing hebben gevraagd naar de relatie tussen de privatisering van UNA en de bakstenenkwestie. Bij de privatisering van UNA is rekening gehouden met bepaalde NMC-kosten die voor rekening van UNA komen. Daarnaast is een verrekeningsmechanisme in het contract opgenomen voor het geval dat de uiteindelijke kosten toch hoger zijn dan voorzien. Daarop aansluitend zorgen aandeelhouders dat opbrengstverrekening zo nodig beschikbaar is voor afdekking van dergelijke extra kosten. Ik ben ondanks de bezwaren van de heer Van Dijk van mening, dat zo verantwoord kan worden omgegaan met de privatiseringsplannen van productiebedrijven.

Nu het derde thema, de rechtsbescherming. In de schriftelijke rondes heeft met name de VVD-fractie uitvoerig stilgestaan bij de procedurele waarborgen in de wet. Het betreft een zwaarwegend punt voor die fractie, en terecht. Een nieuwe systeem van toezicht op de elektriciteitsmarkt moet verantwoord kunnen worden uitgevoerd. Ik wil graag een onderscheid maken tussen enerzijds de totstandkoming van besluiten en anderzijds de rechtsbescherming tegen genomen besluiten.

Wat de totstandkoming van besluiten betreft, was er vooral zorg over de inbreng van representatieve organisaties van belanghebbenden. Ik heb in de memorie van antwoord aangegeven dat die organisaties in ieder geval één, en vaak zelfs twee inspraakmogelijkheden hebben. Enerzijds hebben natuurlijk de representatieve organisaties van belanghebbenden inspraak bij netbeheerders en vergunninghouders vóórdat deze voorstellen voor tariefstructuren en voorwaarden doen. Anderzijds is inspraak van belanghebbenden mogelijk in het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht bij het voorbereiden van een besluit door de DTE. De DTE moet zelf zorgen voor goede procedures bij de voorbereiding van besluiten.

De heer Van Dijk heeft, met anderen, gevraagd of ik aan de directeur van de DTE een aanwijzing zal geven om afdeling 3.4 van de AWB toe te passen bij het vaststellen van de tariefstructuren, tarieven en voorwaarden. Zo niet, dan vroeg hij of ik een ander alternatief heb om te garanderen dat aan deze procedurele voorwaarde wordt voldaan. Ook de heer Loudon vroeg of ik iets anders kan doen dan een aanwijzing geven. Ik ga overleggen met de directeur van de DTE en ga ervan uit, dat het dan niet nodig is om een aanwijzing te geven. Als een aanwijzing toch nodig is om uitvoering te kunnen geven aan de wens van de Kamer, dan zal ik zo'n aanwijzing geven. Maar ik denk eerlijk gezegd, dat ik hem ervan kan overtuigen dat het verstandig is om het gewoon te doen. Wel moet ervoor worden gezorgd, dat er geen onnodige vertraging komt bij de vaststelling van de tariefstructuren. Want de netbeheerders hebben deze nodig om hun tariefvoorstellen vóór 1 oktober aanstaande te kunnen indienen. Voorkomen moet worden dat de vaststelling van de tarieven zo vertraagd wordt, dat een goede invoering van het nieuwe tariefsysteem op 1 januari 2000 onmogelijk zou worden.

Wat de rechtsbescherming tegen genomen besluiten betreft, gaat het om het beroep tegen tariefstructuren en voorwaarden voor het beheer van netwerken. Zowel de heer Loudon en als de heer Van Dijk ging in op mijn toezegging in de nota naar aanleiding van het verslag om het college van beroep voor het bedrijfsleven alsnog aan te wijzen als bevoegde rechter in geschillen over besluiten tot vaststelling van de tariefstructuren en voorwaarden. De heer Loudon vroeg bij het wettelijk vastleggen van die toezegging uit te gaan van amendement nr. 48 dat door de heer Van den Akker in de Tweede Kamer was ingediend. Ik wil dat graag toezeggen. Dat amendement geeft aan wat moet gebeuren. Overigens was de motivatie van de heer Loudon om te vragen dat ook te doen een ietwat andere dan die welke in de Tweede Kamer is gehanteerd, maar goed. De heer Loudon vroeg vervolgens of die aanwijzing bij de wijziging van de Mededingingswet of al bij de ontwerp-Gaswet kon worden opgenomen. Ook de heer Van Dijk ging daarop in. Ik had een voorkeur voor een aanwijzing bij de wijziging van de Mededingingswet omdat daarbij het systeem van de rechtsbescherming tegen besluiten van de DTE toch al opnieuw zal worden geregeld. Mijn streven is erop gericht die wetswijziging nog dit kalenderjaar in de Tweede Kamer aanhangig te maken. Ik heb op zich geen grote bezwaren tegen het opnemen van die aanwijzing bij de ontwerp-Gaswet die momenteel aanhangig is bij de Tweede Kamer, maar wat mij betreft gebeurt het maar bij de wet die het eerst in de Kamer wordt behandeld. Ik weet niet of de Gaswet eerder bij uw Kamer zal komen dan de wijziging van de NMA. Ik zou wel willen dat het heel snel ging, maar soms gaan dingen toch anders dan je wenst.

In de derde plaats verschilde de heer Loudon met mij van mening over het beroep tegen het tariefbesluit. Ik ben van mening dat dit een individueel tot een netbeheerder gericht besluit is, maar dat laat onverlet dat het besluit gevolgen heeft voor anderen omdat de netbeheerders de tarieven moeten hanteren in hun contracten met afnemers. Desalniettemin ben ik het wel eens met de heer Loudon dat onomstotelijk moet zijn dat tegen deze tariefbesluiten beroep op het CBB open staat. Desnoods zal ik dat uitdrukkelijk regelen in artikel 62 van de Elektriciteitswet. Ten slotte gaf de heer Loudon een voorstel voor beroep op het CBB in de overgangsperiode, dat wil zeggen totdat de aanwijzing van de rechter in de Elektriciteitswet is vastgelegd. Hij gaf een interpretatie van artikel 62 van de Elektriciteitswet die inhoudt dat dit artikel voorrang heeft op artikel 8.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Een dergelijke interpretatie betekent dat ook thans het CBB de bevoegde rechter zou zijn voor geschillen over tariefstructuren en voorwaarden. Ik vind dat een goede suggestie en ben het met de heer Loudon eens en naar ik aanneem met de hele Kamer dat beroep op de bestuursrechter tegen tariefstructuren en voorwaarden mogelijk moet zijn en ondersteun dan ook de door hem gegeven interpretatie. Ik zal ook bevorderen dat die interpretatie wordt volgehouden bij de behandeling van beroepen door het CBB, maar het is natuurlijk uiteindelijk het CBB dat een uitspraak over zijn bevoegdheid moet doen. Ik verwacht overigens dat het college, gelet op de uitspraken van de Kamer en nu ook van mijzelf, zichzelf bevoegd zal verklaren om de besluiten tot vaststelling van de tariefstructuren, de tarieven en de voorwaarden te behandelen.

Dan heeft de heer Loudon ook nog gesproken over de doorwerking van de Algemene wet bestuursrecht in beslissingen van de netbeheerders en daarbij verwees hij naar artikel 3.14 BW. Ik denk dat er geen verschil van mening bestaat tussen zijn opvatting en de mijne. Zijn aanvulling van mijn betoog, inhoudende dat artikel 3.14 BW ook van betekenis is in gevallen waarin de Elektriciteitswet geen bijzondere regeling geeft, onderschrijf ik dan ook volledig.

Voorzitter! Voordat ik afrond, zoals beloofd nog enkele kleinere thema's. Op de eerste plaats reciprociteit, een belangrijk onderwerp. Met reciprociteit of wederkerigheid in de energiesector wordt uiteindelijk natuurlijk toch een gelijk speelveld in de Europese energiesector bedoeld. Het is dus uitdrukkelijk niet bedoeld als middel om buitenlandse energie buiten de deur te houden. Het nastreven van de oranje elektriciteitssector is naar mijn mening een oneigenlijk doel bij toepassing van de reciprociteitsregels en bovendien is dat juridisch ook maar heel beperkt mogelijk. De heer Pitstra vroeg mij naar mijn bevindingen in het kader van het voorkomen van het Jean le Fou-effect. Welnu, het Franse wetsvoorstel is op 2 maart 1999 aanvaard door de Assemblée, maar de behandeling in de senaat is nog gaande. En het is waar, de senaat aldaar kan wijzigingen voorstellen, maar de Assemblée heeft daarna wel het laatste woord. Er is in het parlement een fragiel politiek compromis tot stand gekomen, zo is mij geworden, waarbij de communisten binnenboord gehouden moesten worden. Het is dus de vraag of men wel wijzigingen in het wetsvoorstel wil aanbrengen. De wet zal op z'n vroegst in het najaar van 1999 in werking treden; dit betekent dat Frankrijk op dit moment in gebreke blijft bij het implementeren van de richtlijn. Het huidige Franse wetsvoorstel bevat echt beperkingen in de keuzevrijheid van Franse eindgebruikers. Aankoopcontracten moeten bijvoorbeeld minimaal drie jaar duren. Bovendien is op dit moment nog niet duidelijk, wie in Frankrijk formeel de vrije afnemer is. Ook geldt een overgangssysteem voor onderhandelde toegang. Franse bedrijven moeten dus onderhandelen met het staatsbedrijf Electricité de France, tevens hun belangrijkste concurrent. Dit betekent dat hierbij indien nodig het reciprociteitsartikel van toepassing verklaard zal worden. Ik zeg er wel bij dat ik zo'n artikel zeker niet met liefde in werking zal stellen, want ik ga ervan uit dat je zo'n artikel maakt om het nooit te hoeven gebruiken. Dat zou immers zeer slecht zijn; op grote schaal toegepast zou het ons zeer ver weg brengen van een geliberaliseerde markt, maar als het nodig is, moet het natuurlijk wel worden toegepast.

De heer Hessing vroeg nog, of het mogelijk is om bestaande verbindingen in Duitsland uit te breiden of dat daarvoor nieuwe lijnen moeten worden aangelegd. Ik heb hierover al het een en ander aangegeven in de memorie van antwoord, onder andere dat het ontstaan van vijftien "eilanden" echt voorkomen zou moeten worden. In de laatst gehouden Energieraad is de discussie vooral gegaan over de zeer belangrijke rol van de Europese Commissie bij het wegnemen van transportbelemmeringen, dus met name bij de "cross border"-problematiek. Ik heb verder aangegeven dat uitbreiding van de capaciteit aan Nederlandse zijde niet op problemen stuit. Overleg tussen TenneT en de Duitse netbeheerder moet uitwijzen, of er volstaan kan worden met uitbreiding van de bestaande lijnen of dat er nieuwe lijnen aangelegd moeten worden. Dit laatste kost natuurlijk meer tijd; ik heb hier overigens geen concrete informatie over.

De heer Van Dijk vroeg of het wel verstandig is, ook producenten aan het transporttarief te laten meebetalen. Hij vroeg zich af of dit voor buitenlandse producenten geen concurrentievoordeel zou opleveren, omdat die dit tarief niet behoeven te betalen. Nu is het logisch dat producenten, die net als eindgebruikers van het net gebruik maken, daarvoor ook betalen. Dit geeft goede prikkels tot efficiënt gedrag. En ten slotte biedt dit artikel de mogelijkheid, decentrale eenheden te stimuleren, wat goed is uit een oogpunt van energiebesparing. Door met decentrale eenheden te werken behoeft er minder stroom van bovenliggende netten te worden afgenomen. De hierdoor uitgespaarde kosten kunnen dus ook aan WKK-eenheden worden vergoed. Dit was overigens een sterke politieke wens, opgekomen in het debat in de Tweede Kamer. Daarnaast betalen producenten in veel gevallen een tarief in het land waarin zij gevestigd zijn. Ik ben het met de heer Van Dijk eens dat het tot concurrentievervalsing leidt als landen dit zeer verschillend invullen. Dit is verleden week ook nadrukkelijk onderkend in een vergadering van de lidstaten en de toezichthouders in Florence. Daarbij is afgesproken dat dit typisch is iets waarover nadere internationale afspraken gemaakt moeten worden. Ik heb hier overigens wel vertrouwen in, omdat zo langzamerhand iedereen belang heeft bij goede afspraken.

Dan heeft de heer Van Dijk nog gevraagd of echt alle eindgebruikers gaan meebetalen aan de NMC-heffing; hij meende uit mijn woorden iets anders te kunnen afleiden. Ik kan deze vraag inmiddels volmondig met ja beantwoorden, want voor zo'n benadering bleek ook bij de behandeling in de Tweede Kamer zeer brede steun te bestaan. Ik wil nog eens duidelijk maken dat mijn uitlatingen op dit punt ook altijd zo zijn bedoeld. Ik heb de grondslag uiteindelijk zelfs verbreed, zodat het mogelijk wordt dat zelfopwekkers ook aan de heffing gaan meebetalen. Een meer gedetailleerd voorstel zal straks in de AMvB worden uitgewerkt, en dan volgt definitieve besluitvorming.

De heer Pitstra heeft gevraagd of de kleinverbruiker als gevolg van de overcapaciteit de rekening van de liberalisering betaalt. Ik wil hem er nadrukkelijk op wijzen dat overcapaciteit van de Nederlandse centrales een volumerisico is dat volledig voor de productiebedrijven is. Afdekking van dit risico is gewoon hun verantwoordelijkheid. Er zal geen sprake zijn van een collectieve bijdrage daarvoor. Daarnaast zal de toeslag op het nettarief voor de bakstenen op evenredige wijze worden gedragen door de gebruikers van het net; de beschermde afnemers leveren daar ook geen grotere bijdrage aan dan andere afnemers.

Nu hebben de heren Hessing en Pitstra nog gevraagd naar de invulling van de duurzaamheidsdoelstelling in een geliberaliseerde markt. De doelstelling van 10% in 2020 wordt, evenals tussentijdse doelstellingen, uitgewerkt in het actieprogramma "Duurzame energie in opmars". De voortgangsrapportage over dit actieprogramma, die naar verwachting in de loop van juni verschijnt, geeft de huidige stand van zaken weer. Ook in het Energierapport dat dit najaar verschijnt, zal ik uitvoerig terugkomen op de invulling van de duurzaamheidsdoelstelling en aangeven hoe ik met mogelijke spanning tussen de doelstellingen en de liberalisering denk om te gaan. Coördinatie van het Europese milieubeleid acht ik in dat kader zeer van belang.

Ter invulling van de doelstelling voor duurzame energie en ten behoeve van energiebesparing is al een aantal stimulerende voorzieningen getroffen, waaronder fiscale voorzieningen, zoals REB, VAMIL en groen beleggen. Daarnaast zorgt terugleververgoeding op basis van het leveringstarief, minus de toegevoegde waarde, voor een level playing field tussen "duurzame" en andere stroom. In het Energierapport dat deze herfst verschijnt, zal ik ook aangeven of het noodzakelijk, mogelijk en wenselijk is om het aandeel duurzame energie verplicht te stellen. Kijk, over de doelstelling zijn we het eens en het moet ook gehaald worden, maar soms kan een verplichting niet de meest efficiënte manier van bevordering met zich brengen. Ik kan daar heel boeiende voorbeelden van noemen. Voordat we dat doen, moeten we nog eens even goed nadenken. Soms kan het ook zijn dat men het niet kan, omdat niet zij, maar de planologie een aandeel van bepaalde vormen van duurzame energie niet toestaat.

De heer van Dijk vroeg zich af waarom niet wordt afgeweken van uniforme leveringstarieven om zo de duurzame energie te stimuleren. In een geliberaliseerde markt is sprake van toenemende transparantie, waardoor goed zichtbaar wordt op welke punten het marktmechanisme correctie behoeft. Ik wijs in dit verband op het voorbeeld van de regulerende energiebelasting, die een prijsverschil tussen conventionele energie en duurzame energie bewust verkleint. Juist die toegenomen transparantie maakt het goed mogelijk om beleidsbeslissingen te nemen waarbij alle voor- en nadelen zichtbaar zijn. In het verleden was veel meer sprake van verborgen en impliciete afwegingen. Eigenlijk zijn de bakstenen daar natuurlijk toch een beetje de resultante van. Immers, wisten wij een paar jaar geleden – ik wist dat toen niet – dat wij allen via onze elektriciteitsrekening eigenlijk meebetaalden aan stadsverwarming? Dat is mij nooit verteld. Nu weten we het en dat weten we straks dus ook.

Het inbouwen van verborgen subsidie-elementen door bijvoorbeeld een verhoging van het teruglevertarief of door de toegestane leveringstarieven voor duurzame energie, geeft toch wel een stukje afbreuk aan de beoogde transparantie van de tarieven. Een eventuele financiële bevordering van duurzame energie moet dan ook gewoon via transparante instrumenten gebeuren, bijvoorbeeld via subsidies of via fiscale maatregelen.

De heer Hessing en de heer Pitstra hebben gevraagd naar de WKK-studie. WKK heeft tot nu toe een heel belangrijke rol gespeeld bij de realisatie van het energiebesparingsbeleid. Op verzoek van de Tweede Kamer is er onderzoek uitgezet naar de rentabiliteit van WKK in een liberaliserende markt. Door onderzoek kan ook met name inzicht worden verkregen in effecten van liberalisering op het energiebespa- ringsbeleid. Concreet zal bij dat onderzoek actualisering van de tech- nische gegevens plaatsvinden, als- ook actualisering van markttechnische aspecten en tariefregulering. Dat om duidelijkheid te krijgen over wijzigingen in de concurrentiepositie van WKK als gevolg van de libera- lisering. Ik kan op de uitkomsten van dit onderzoek nu nog niet vooruitlopen. Ik zeg wel dat de conclusies van Huygen en Theeuwes als zodanig niet worden meegenomen in dat onderzoek. Ik deel die conclusies niet en ik heb zowel de Tweede Kamer als uw Kamer, in antwoord op schriftelijke vragen, daarover uitgebreid geïnformeerd. Ik heb de tariefprincipes in het voorliggende voorstel vastgesteld en dat staat los van het onderzoek naar de rentabiliteit van WKK.

Voorzitter! Ik zou willen eindigen met een paar woorden naar aanleiding van het NRC-artikel van afgelopen vrijdag, omdat het in alle verhalen is doorgeklonken. Misschien mag ik beginnen met te zeggen dat ik vorige week op een conferentie in Parijs ben geweest van het IEA, het International Energy Agency, waar het heel interessant was om te zien dat er nu geen land ter wereld meer is dat van mening is, dat de elektriciteitssector tot in lengte van jaren een nutssector zou moeten blijven. Het is ook heel boeiend, dat nieuwe landen, derdewereldlanden, maar ook landen in Oost-Europa, onmiddellijk proberen dit soort sectoren om te vormen tot marktgerichte sectoren. Dat is interessant. Eigenlijk ben ik er trots op, dat men naar het systeem in Nederland kijkt. Men vindt dat Nederland de zaak aardig goed heeft geregeld. Natuurlijk, alles moet nog gaan werken, maar er is thans een regulering georganiseerd met een punttariefsysteem, met een proces dat geordend verloopt. In sommige landen is dat wel anders. Denk aan de situatie in de Verenigde Staten en aan wat zich soms ook in het Verenigd Koninkrijk voordoet. Daar kiest men niet voor evolutie maar voor revolutie. Dat lijkt mij niet verstandig.

Daarom was ik eigenlijk niet gelukkig met het NRC-artikel. Daarin ligt namelijk de suggestie besloten, dat liberalisering weliswaar voor de industrie iets had opgeleverd, maar niets voor de arme consument. Uit het EU-rapport blijkt evenwel iets anders. De tarieven voor de kleinverbruikers zijn niet met 40% gestegen en voor de industrie met 19% gedaald. Nee, het is anders. De daling van 19% voor de industrie klopt wel, maar voor de kleinverbruiker is het tarief met 40% gedaald. Dat is een verschil van 80% en dat vind ik wel erg veel. De conclusie moet dus totaal anders zijn. De conclusie van de journalist was namelijk, dat de kleinverbruiker de dupe van de liberalisering is. Dat is echter niet het geval. Wij hebben hierover natuurlijk contact gehad en het artikel zou gerectificeerd worden. Het lastige is altijd, dat zoiets niet op dezelfde pagina gebeurt als die waarop het foute artikel stond. Daarom hecht ik er ook zeer aan, erop te wijzen dat juist op dit moment een dergelijke fout wordt gemaakt. Zij is tamelijk cruciaal en zij heeft in ieder geval tot verwarring geleid. Alleen de heer Zijlstra heeft niet over het artikel gesproken, maar verder hebben alle woordvoerders daarover een opmerking gemaakt, althans in de stukken. Weliswaar hebben sommigen voor een mondelinge aanpassing gezorgd. Dat was terecht. Maar ik vind het heel jammer dat een dergelijk artikel in een kwaliteitskrant is verschenen. Ik wel er dus geen misverstand over laten bestaan: ik ben van mening dat liberalisering en privatisering van belang zijn, voor de bedrijven, maar zeker ook voor de kleinverbruikers. Daarom doen wij dit ook. Als het behartigen van het belang van bedrijven en kleinverbruikers niet het doel zou zijn, hadden wij aan de operatie helemaal niet moeten beginnen.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Ik wil beginnen met mij van harte aan te sluiten bij uw felicitatie aan het adres van de minister ter gelegenheid van haar verjaardag. Ik zal haar niet vragen welk geboortejaar gevierd wordt.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik ben nog heel jong.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden, al heb ik reserves. Met de antwoorden die de minister namelijk op een aantal punten heeft gegeven, heeft zij de bezwaren die bij mijn fractie leven niet kunnen wegnemen.

Ook tegen de heer Pitstra zeg ik, dat het feit dat wij zolang met deze Elektriciteitswet bezig zijn, hem ervan moge overtuigen, dat wij bij dit liberaliseringsprogramma niet uitgaan van een ideologie die een ongebreidelde vrije markt wil. Wij proberen daarentegen op verschillende manieren optimaal gebruik te maken van hetgeen de liberalisering en de vrije markt ons kunnen bieden. Dat willen wij doen op een gereguleerde wijze. Ik kan hem, maar ook de minister, verzekeren, dat er bij het CDA absoluut geen onbeperkt, ongelimiteerd vertrouwen is in de vrije marktwerking, zeker niet op een terrein dat van zeer grote betekenis is voor alle afnemers. Op basis van feiten, verwachtingen en ervaringen in het buitenland zijn wij tot de conclusie gekomen, dat liberalisering binnen bepaalde grenzen grote voordelen zou kunnen opleveren voor alle gebruikers. Dan moeten wij er wel voor zorgen, dat zodanige regels worden gesteld dat van voordelen sprake zal zijn.

Voorzitter: Korthals Altes

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Uit het tegenstemmen van het CDA in de Tweede Kamer en het mogelijk tegenstemmen van het CDA in deze Kamer, aangezien wij over een heel aangelegen punt waarschijnlijk geen overeenstemming zullen kunnen bereiken, zult u niet kunnen afleiden dat wij daarom deze koers in de richting van een vrijere elektriciteitsmarkt, aan zekere regels gebonden, hebben verlaten. De ervaringen die wij in het afgelopen jaar hebben opgedaan, in het bijzonder met de niet-marktconforme kosten en het protocol, hebben ons ervan overtuigd dat het in ieder geval niet meer kan zoals in het verleden. De voorzieningen in Nederland wachten als het ware op een verandering die ons kan bevrijden van een verzekerde positie waarin partijen zonder enige grote belemmering kosten kunnen afwentelen.

Ik wil nog terugkomen op een kwestie die de minister betrekkelijk laat in haar antwoord heeft aangesneden, te weten de werking van onder andere het milieubeleid in deze wet. Zij heeft tot op zekere hoogte gelijk dat je milieubeleid voert via subsidies, speciale heffingen, belastingen en dergelijke. De tekst van deze wet geeft evenwel ook het milieubeleid een plaats in de tariefvaststelling te midden van een groot aantal andere belangen die door die tariefvaststelling moeten worden gediend. Het is het over elkaar heen buitelen van allerlei vrome wensen, zo noem ik het maar even wat spottend, die moeten worden gediend door die tariefvaststelling. Een van die wensen is het milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorzieningen. Mijn vraag was dus niet hoeveel andere instrumenten er zijn om het milieu te dienen. Neen, de minister zelf heeft in dit wetsvoorstel het milieu een plaats gegeven bij de tariefvaststelling. Daarop was mijn vraag gericht. Als straks het efficiëntste bedrijf richtinggevend wordt voor de vaststelling van de leveringstarieven en er geen rekening wordt gehouden met verschillen in inkoopkosten, wat kan dan de positie worden van een vergunning houdende leverancier die deze wet lezende ook rekening houdt met milieudoelstellingen en niet in alle gevallen de meest laaggeprijsde energie opkoopt? In welke positie komt hij, als de minister de tarieven vaststelt op basis van het laagste tarief van het efficiëntste bedrijf? Ik kom daarbij tevens op mijn uitgangsstelling dat dit artikel wellicht niet onmiddellijk zal leiden tot duidelijke, doorzichtige en uniforme tarieven, omdat er voor een optimale tariefvaststelling met te veel belangen rekening moet worden gehouden.

Juist omdat wij niet willen dat door een 100% staatsaandeelhouderschap van het landelijk netwerk de verbruikers nog eens extra kunnen worden gepakt, heb ik gevraagd wat de waarschijnlijke financiële omvang is van de compensatieregeling waarvoor hij wordt gepakt. Hoewel de minister wederom niet in staat is mij enig idee te geven van de financiële omvang daarvan en dat zelfs niet verstandig acht, heb ik het idee dat die omvang wel eens zo groot kan zijn dat er geen extra bijdrage van de gebruiker nodig is om 100% staatseigendom te krijgen. De minister heeft dit ook niet weersproken.

Ik heb het idee dat wij elkaar niet begrepen op het gebied van de uitwerking van het protocol dit jaar en in 2000. Laat ik voor de duidelijkheid nog eens voorlezen wat de minister ons op pagina zes van de nota naar aanleiding van het verslag antwoordde. "Voor het jaar 2000, het laatste jaar waarin het protocol geldt, zal ik op grond van de tariefsystematiek van dit wetsvoorstel de tarieven voor de beschermde afnemers vaststellen. Door middel van deze tariefvaststelling wordt voorkomen dat de kosten die voor de distributiebedrijven verbonden zijn aan de protocolovereenkomst alleen op de groep beschermde afnemers worden afgewenteld. Zo nodig zal dit ten laste van het resultaat van de distributiebedrijven in het komende jaar moeten komen." Hier lees ik niets van een verdeling van alle kosten over alle afnemers. Neen, omdat de minister wil voorkomen dat de kosten in 2000 worden afgewenteld op de beschermde afnemers, zal zij daar bij de tariefstelling rekening mee houden. Als die tariefstelling haar noopt tot een zodanige vaststelling dat daaraan kosten zijn verbonden voor één van de partijen, dan zal zij die wellicht zo nodig op de distributiebedrijven verhalen in het komende jaar. Zo lees ik die zin althans. Ik krijg daar gaarne een verdere verduidelijking over. Het zou namelijk bijzonder vreemd zijn als de minister de distributiebedrijven in deze wet wettelijk bindt aan het protocol en de daaruit voortvloeiende kosten om die bedrijven vervolgens voor de kosten te laten opdraaien, omdat de minister de beschermde afnemers wil sparen.

Ik kom tot het voor ons moeilijkste onderdeel. Wat vraagt de minister op dit ogenblik van ons en wat zijn wij bereid te geven? Ik heb gisteren veel tijd van deze Kamer genomen om uiteen te zetten wat op dit ogenblik de fundamentele onzekerheden zijn met betrekking tot de gehele systematiek van de compensatie van de niet-marktconforme kosten en de daarop gebaseerde toeslagregeling voor alle consumenten. Dit was niet in puur verwijtende zin aan de minister bedoeld, evenmin als een poging om op al die onzekerheden van de minister antwoord te krijgen. Ik weet natuurlijk dat op dit ogenblik op een groot aantal van de door mij aangevoerde punten geen antwoord gegeven kan worden. Dat beseft eenieder. Toch vraagt de minister in die omstandigheden van ons om met deze wet, inhoudende een bevoegdheid om een toeslag te heffen van alle consumenten teneinde die volstrekt onbekende kosten te dekken, in te stemmen, maar dat niet alleen. De minister vraagt ook ons fiat om die artikelen op dit moment of in enige andere situatie te kunnen beschouwen als een volwaardige belastingwet. Noch het een, noch het ander is naar onze mening het geval. Deze wet, als die al wet zou zijn, komt te vroeg, want wij weten in feite niet waar wij het over hebben op een groot aantal punten. Wij weten wel een richting, maar op veel door mij gestelde vragen, onder andere over de financiële omvang en de rechtsbasis, kan op dit ogenblik geen antwoord worden gegeven. De minister vraagt ons om de wet aan te nemen, maar zij zegt erbij dat ze die artikelen voorlopig niet in werking zal stellen. Dat houdt in dat deze later wel in werking kunnen worden gesteld. Na ommekomst van een aantal adviezen, wanneer er meer licht in de materie is, zal de minister een en ander in een AMvB uitwerken. Als blijkt dat deze artikelen gewijzigd moeten worden, doen wij dat, zo stelde de minister. Op die wijze wordt echter geen wetgevende arbeid verricht.

Voorzitter! Naar onze mening dient een heffingenwet te voldoen aan een aantal eisen die verband houden met een aantal zekerheden die in deze wet moeten worden ingebouwd ten aanzien van essentiële, vitale punten van wat in dit geval een heffing zal worden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om bij AMvB verdere technische invulling te geven aan de wet. Het gaat bij onze vragen echter niet om zaken die kunnen worden beschouwd als een verdere technische invulling van iets wat verder duidelijk is. Het gaat erom dat de wet op een aantal punten geen duidelijkheid verschaft waar zij dat wel zou moeten doen. Vandaar dat wij niet akkoord kunnen gaan met aanneming van het wetsvoorstel onder het voorbehoud van voorlopige niet inwerkingtreding en "wij zien wel". Wij willen voordat wij ten principale aan een wettelijke basis voor een toeslagregeling onze instemming geven, weten waar wij aan toe zijn en dat weten wij op dit ogenblik niet.

Wij kunnen overwegen om onze instemming aan dit voorstel te geven indien de minister toezegt, deze artikelen niet te zullen beschouwen als een afdoende wettelijk basis voor de toeslagregeling, de artikelen nooit in werking te laten treden en te doen vervangen door een behoorlijke heffingenwet waarin de elementen worden geregeld die gisteren door mij zijn genoemd.

De heer Loudon (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik wens de minister van harte geluk met haar verjaardag. Het leek mij niet beleefd om dat tijdens een van mijn interrupties te doen, maar nu ik hiertoe in tweede termijn de kans krijg, sluit ik mij graag aan bij de gelukwensen van de voorzitter.

Ik dank de minister bijzonder hartelijk voor de constructieve wijze waarop zij in ieder geval mijn fractie tegemoet is getreden in haar antwoord op onze inbreng van gisteren. Ik loop de voor mijn fractie belangrijkste punten door om na te gaan waarover wij het wel en niet eens zijn.

Wij hebben elkaar op het punt van de rechtsbescherming, het beroep op het CBB, ontmoet. Ik ben erkentelijk voor de toezegging van de minister inzake een tijdelijke voorziening zolang wetswijziging nog niet heeft plaatsgevonden.

Ik verschil met de minister van mening over de vaststelling van tarieven en de beroepsprocedure in dat kader. Mijn fractie blijft van mening dat een dergelijk besluit tot gevolg heeft dat een tarief zal gelden voor alle afnemers die van het elektriciteitsnet gebruikmaken en dat van een individueel besluit absoluut geen sprake kan zijn. Indien een rechter echter in een procedure van oordeel is dat een dergelijk besluit wel een algemeen bindend voorschrift is, moet ook tegen de besluiten over tarieven, in afwijking van artikel 8:2 AWB, beroep bij het CBB ingesteld kunnen worden. Dat is de mening van mijn fractie. De rechter moet dat dan misschien uitmaken.

Inzake de inspraak zijn wij elkaar ook volledig genaderd. De minister zal de directeur van de DTE naar aanleiding van de discussie in deze Kamer mededelen dat de toepasselijkheid van artikel 3:4 AWB door hem moet worden betracht. Dit zal de minister niet via een algemene aanwijzing doen. Wij hebben er begrip voor dat zij terughoudend is met het geven van een algemene aanwijzing. Mocht de directeur van de DTE zich daar na dit vertrouwelijke gesprek met de minister toch niet aan houden, dan verzoeken wij de minister alsnog een aanwijzing te geven.

Over artikel 3.14 Burgerlijk Wetboek en de toepassing van de AWB door netbeheerders zijn wij elkaar ook genaderd. De minister deelt het standpunt dat ik gisteravond uiteen heb gezet. Op deze punten zijn wij er dus. Dat geldt niet voor de overige punten, zoals de niet-marktconforme kosten. Ik eindig daarmee. De minister begon daarmee. Het vervelende van de niet-marktconforme kosten is dat zij vaak het zicht op de totale wetgeving een beetje dreigen weg te nemen, maar zij zijn wel van het allergrootste belang. Wij praten immers over flinke bedragen.

Mijn fractie is ingenomen met de duidelijke uitspraak van de minister dat de toeslag-AMvB er pas zal komen na een principiële discussie over de grondslag voor compensatie van de niet-marktconforme kosten, wanneer de adviezen van de Raad van State en de drie wijze mannen er zijn en wanneer artikel 77 nog eens tegen het licht moet worden gehouden. Het zou mij niet verbazen als artikel 77 na die adviezen gewijzigd moet worden. Zelfs als dat niet zo is, dan nog is een debat met de Tweede Kamer en, naar ik hoop, met deze Kamer een goede zaak. Wij kunnen ons erin vinden dat de toeslagen geregeld worden in deze wet en niet in een aparte belastingwet.

Op een punt is de minister niet ingegaan. Het is heel belangrijk dat je het eens bent over het begrip "toeslag". Wat is precies een toeslag? In mijn inbreng van gisteravond heb ik gezegd dat wij daar een ruime uitleg aan geven. Wij definiëren een toeslag als volgt: elke bijdrage van afnemers, ongeacht haar benaming of vorm, die strekt tot vergoeding van niet-marktconforme kosten. Kan de minister bevestigen dat dit ook haar definitie is?

Dan nog een woord over de negatieve compensatie. Bij interruptie heb ik ook geprobeerd daarover duidelijkheid te krijgen. Ik heb het gevoel dat de minister in ieder geval voor een gedeelte achter onze benadering staat. Ik wil precies weten of het nog niet onherroepelijk zijn van een definitieve regeling voor de NMC-kosten naar de mening van de minister haar toch de ruimte geeft om toeslagen op te leggen en te innen om die vervolgens niet uit te betalen, maar te gebruiken om een reservoir aan middelen aan te leggen. Of ziet zij daarvan af?

Wij zijn het met de minister eens dat de overheidsbetrokkenheid bij de niet-marktconforme kosten zich duidelijk voordoet bij Demkolec en de stadsverwarming. Maar a contrario kun je dan betwijfelen of dat voor die importcontracten anders is. De minister noemt juist als verdediging voor de betrokkenheid Demkolec en stadsverwarming, maar voor de importcontracten en de Noorse kabel ligt het waarschijnlijk wel anders. Bij mijn fractie blijft de mening overeind dat daar toch eens goed gekeken moet worden naar de legitimatie.

Bij interruptie is de kwestie van de overdracht van activa al geregeld.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! De heer Loudon geeft in feite te kennen dat hij twijfelt aan de rechtsbasis en het recht op compensatie voor een aantal elementen. Wij zijn die niet-marktconforme kosten gaan noemen. Dat zijn onder andere de leveringscontracten en de Noorse kabel. Maar dan kan hij op basis van die twijfel toch niet instemmen met een wet waarin die zaken nu juist worden opgenoemd. Wij moeten daar vanmiddag over stemmen. Hij geeft met zijn instemming als het ware te kennen dat hij redelijk overtuigd is van de mogelijkheid dat er een toeslag geheven wordt teneinde compensatie te geven voor die elementen waarover hij op het ogenblik twijfel uitspreekt.

De heer Loudon (VVD):

Wij stellen alleen de vraag naar een nadere legitimatie. Wij gaan er niet van uit dat er geen legitimatie zou zijn. Die vraag stellen wij en die moet beantwoord worden. Dat die vraag nog beantwoord moet worden, lijkt voor ons geen reden om thans het wetsvoorstel niet aan te nemen. Wij krijgen later nog de gelegenheid om daarover uitgebreid met de minister van gedachten te wisselen. Dat gebeurt dan in het kader van artikel 77, waarvan ik reeds heb gezegd dat ik verwacht dat dit artikel gewijzigd zal worden. De minister heeft toegezegd dat zelfs als artikel 77 niet gewijzigd behoeft te worden, zij toch een discussie met het parlement wil aangaan. Dan ga ik ervan uit dat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer alle ruimte krijgen om in het kader van dat debat ook over punten als legitimatie met de minister van gedachten te wisselen.

Voorzitter: Postma

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Stel dat de heer Loudon na een paar maanden tot de conclusie komt dat hij nog steeds niet overtuigd is van de legitimatie van die onderdelen. Dan zal naar zijn mening de wettekst toch veranderd moeten worden?

De heer Loudon (VVD):

Hoe de heer Loudon na een paar maanden denkt over de legitimatie, is natuurlijk niet zo bijster relevant. Immers, het is belangrijk wat de meerderheid van de Tweede en de Eerste Kamer daarvan vinden.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! De heer Loudon is woordvoerder van een van de fracties. De mening van het CDA is uiteindelijk ook niet doorslaggevend bij een stemming in de Eerste of de Tweede Kamer. Maar het gaat niettemin om zijn mening over dit geval en om zijn stem.

De heer Loudon (VVD):

Mijn fractie is bereid om verder te gaan, terwijl zij misschien niet alle toekomstige ontwikkelingen precies kan inkaderen. Maar dat is de problematiek van deze hele wetgeving, vanaf het begin tot nu toe. En ook in de toekomst zullen wij nog voor verrassingen komen te staan, omdat de dynamiek van de markt ons waarschijnlijk weer dwingt om zaken anders te doen dan wij op het ogenblik van plan zijn. Wij hebben geen zekerheid. Het leven van de mens zou ontzaglijk makkelijk zijn als wij vooruitkijkend precies weten binnen welke kaders wij verder gaan. Helaas is dat in deze sector niet het geval.

De heer Zijlstra (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ook wij danken de minister voor haar beantwoording. In de uitgebreide en degelijke schriftelijke voorbereiding van deze plenaire behandeling zijn verschillende kwesties goed uitgediscussieerd en ik kom daar dan ook niet op terug.

Ik heb nog een enkele conclusie en een enkele vraag op de valreep. Een eerste conclusie is dat er een duidelijke meerderheid is, na de Tweede Kamer nu ook hier, voor 100% staatseigendom van het landelijk hoogspanningsnet. Daar liggen verschillende motieven aan ten grondslag. Er zijn meer principiële motieven. Er is het daaraan verwante motief dat er geen private monopolies in een sector als deze mogen bestaan. Er is nog een bijkomend motief – ik heb daar uitgebreid over gesproken – te weten dat het langs deze weg wellicht mogelijk wordt om in plaats van een toeslag een tariefverhoging in te voeren om op deze manier, een merkwaardige coïncidentie overigens, algemeen wenselijke economische doeleinden te verenigen met de oplossing, althans ten dele, van de bakstenenproblematiek.

De minister heeft toegezegd dat zij advies inwint over de artikelen 75 tot en met 77d, bij de Raad van State en de commissie van wijze mannen wat de laatste artikelen betreft. Dat zal leiden tot een positiebepaling van de regering. Daarop zal een discussie in beide Kamers volgen en daarna komt er een definitief besluit. Ik hoop overigens dat er binnen een halfjaar iets definitiefs geregeld kan worden. In ieder geval doet het ons deugd dat de minister geen dogmatische behandeling wenst. Wij zijn het er overigens mee eens dat de artikelen 75 en 76 wel meteen in werking moeten treden.

Dan wil ik nog iets zeggen over de Noorse kwestie. De minister heeft gezegd dat een faillissementsscenario geen verantwoorde oplossing is voor deze kwestie. We zijn het daarmee eens. Zo'n scenario zou de reputatie van sterk met de Nederlandse overheid gelieerde bedrijven als betrouwbare handelspartners ernstig kunnen schaden, misschien wel nagenoeg onherstelbaar.

Een belangrijk punt is de behandeling van de toeslag als belastingwet. Zojuist is daar in een interruptiedebatje al het één en ander over gezegd. De minister zegt dat er een beslissing valt na de adviezen, in dit geval vooral van de Raad van State. Wij vinden het erg belangrijk dat de Raad van State zijn oordeel geeft over de legitimiteit van deze wet, voorzover het de toeslag betreft, zelfs ook toetst aan de Grondwet. Daarvoor is de Raad van State het aangewezen orgaan. Dat is dan ook meteen het grote voordeel van advisering alsnog. De Raad van State zal zeker aandacht schenken aan de opmerkingen die in deze Kamer zijn gemaakt. In mijn eerste termijn heb ik een mogelijke oplossing aangegeven en ik heb de indruk dat daar ook bij de VVD-fractie grote sympathie voor bestaat. Het betekent dat het geen belasting zal zijn die de kosten dekt, maar een tariefaanpassing en dat is iets heel anders. Wellicht is dat ook een goede oplossing voor collega Van Dijk.

Dan wil ik iets zeggen over de opwaardering van het hoogspanningsnet. Ik vind het woord opwaardering eigenlijk niet goed. Ik zou het liever noemen: overgaan naar een economisch verantwoorde reële waardering van het hoogspanningsnet. Bij interruptie is het al even ter sprake gekomen in de eerste termijn.

Voorzitter: Korthals Altes

De heer Zijlstra (PvdA):

De rentabiliteitsdiscussie, dus ook de discussie over de hoogte van de tarieven, moet in elk geval gevoerd worden en bij die discussie hoort een reële waardering van het hoogspanningsnet, bijvoorbeeld op basis van de vervangingswaarde. Die discussie had dus ook onafhankelijk van het probleem van de bakstenen gevoerd moeten worden. Dat het nu samenvalt met de bakstenenproblematiek, is overigens in de gegeven omstandigheden een gelukkige coïncidentie.

Mijn laatste punt is het regresrecht van het Rijk op aandeelhouders als bij verkoop van hun onderneming het schip met goud binnenvaart. Dat regresrecht zou naar onze indruk een goede oplossing kunnen zijn om de draagkracht waarover hier al zoveel is gezegd, te verzilveren. Zo kan de bittere pil van de bakstenen wellicht verguld worden. Een excuus voor al deze metaforen met edele metalen, maar wellicht geven deze het beste aan hoe de situatie werkelijk is.

De minister heeft over deze suggestie van het regresrecht niets gezegd. Zij kan natuurlijk herhalen dat zij wacht op het oordeel van de wijze mannen over een kwestie als deze, maar het zou ons toch deugd doen als zij hier nu al een oordeel over zou kunnen geven.

Mijnheer de voorzitter! Alles afwegend is mijn fractie voor dit wetsvoorstel. De kwestie zal ongetwijfeld nog enkele malen terugkomen, de eerste keer waarschijnlijk in november/december/januari a.s. Wij hebben de indruk dat dit naar alle waarschijnlijkheid niet zal gebeuren in de vorm zoals dat is voorzien in de artikelen 77 t/m 77d. Wij zijn in ieder geval blij dat de minister geen dogmatische aanpak voor ogen heeft. Dat stellen wij op prijs.

De heer Hessing (D66):

Voorzitter! Ik dank de minister graag voor haar zorgvuldige antwoorden en wil mij voegen in de rij van felicitaties aan haar adres bij de gelegenheid van haar jaardag. Als het een beetje meezit, kunnen wij haar vandaag in ieder geval aan déze kant van het Binnenhof een cadeau geven.

Ik maak eerst een opmerking naar aanleiding van het debatje tussen de heren Loudon en Van Dijk over de legitimatie van de toeslag. Ik kan wel enigszins meevoelen met hetgeen de heer Van Dijk hierover naar voren heeft gebracht. Ook ik vond dat de heer Loudon vrij stellig namens zijn fractie had aangegeven dat hij prijs stelde op een andere onderbouwing van de toeslag en dat hij de van de zijde van de regering gegeven legitimatie niet overtuigd vond. Voor die andere legitimatie is echter nog geen begin van een argumentatie naar voren gekomen.

De heer Loudon (VVD):

Ik heb dat inderdaad gevraagd, mijnheer de voorzitter, maar ik verwachtte niet dat vandaag antwoord op die vraag zou worden gegeven. Ik verwacht wel dat wij daar in de loop van de komende tijd een antwoord op krijgen en dat dit mede een rol zal spelen bij de discussie over artikel 77 en de algemene maatregel van bestuur inzake de toeslagen.

De heer Hessing (D66):

Dat is op zichzelf helder, maar ik heb nog geen begin van een indicatie gekregen van de richting waarin die legitimatie dan gezocht zou kunnen worden. Tegen die achtergrond kan ik mij wel voorstellen dat de heer Van Dijk enige zorg heeft dat die legitimatie op enig moment niet toereikend zal blijken te zijn en dat het zeer moeilijk wordt om een andere legitimatie voor die toeslag te geven dan die, welke nu reeds is gegeven. De heer Loudon geeft blijkbaar het voordeel van de twijfel aan de regering dat zij daar alsnog een toereikende legitimatie aan kan geven, maar ik help hem dat hopen.

De heer Loudon (VVD):

Als de meerderheid van het parlement te zijner tijd van mening is dat de gegeven legitimatie onvoldoende is onderbouwd, kan er gewoon geen sprake zijn van toeslagen voor de importcontracten.

De heer Hessing (D66):

Dat is een heldere uitspraak. Ik doe daar niets aan af.

De draagkracht van de productiebedrijven lijkt, gelet op de voorgenomen verkoop van productiebedrijf UNA, in positieve zin mee te vallen. Ik begrijp het antwoord van de minister aldus, dat zij ontwikkelingen op dit vlak voluit wil betrekken bij de beoordeling van de draagkracht van de productiesector en als het maar enigszins mogelijk is de toeslag bescheiden van omvang wil laten zijn. Of omgekeerd, de productiebedrijven worden zoveel mogelijk belast ten aanzien van de niet-marktconforme kosten. Mijn fractie hoopt inderdaad dat de draagkracht van de productiesector zodanig robuust zal blijken te zijn, dat die toeslag voor een deel zal komen te verdampen.

Mijn fractie is door en in het debat overtuigd geraakt van de wenselijkheid om althans in déze periode aan te sturen op een 100% aandeelhouderschap van het hoogspanningsnet. Ik zou hier de woorden van de heer Loudon willen aanhalen, die stelde "dat dit cruciale onderdeel maar uit het bord spaghetti gehaald moet worden". Ik kan mij hierin vinden.

Een andere suggestie van de heer Loudon, namelijk om zolang er geen definitief uitsluitsel is over de niet-marktconforme kosten geen toeslag te heffen, gaat inderdaad een stap verder dan het op voet van artikel 77, lid 4, aanhouden van de afdracht van de middelen. De minister vroeg zich af of dit überhaupt wel zou kunnen, los van de aantrekkelijkheid van de gedachte, omdat op die manier de partijen toch worden aangespoord om er snel uit te komen of zich in ieder geval te voegen in een eventueel besluit van de minister. Dat is het aantrekkelijke van de gedachte, maar zij vroeg zich af of het überhaupt wel mogelijk is de toeslag gewoon op te houden tot het moment dat die duidelijkheid bestaat. Ik denk dat niet direct valt in te zien waarom de minister dat niet zou kunnen. Immers, artikel 77a, lid 2, rept van de mogelijkheid van een toeslag, de bekende kan-bepaling. Dat betekent toch niets meer en niets minder dan dat de minister de toeslag kan ophouden, los van de redengeving die daaraan ten grondslag ligt. Die redengeving is dus niet zozeer of een toeslag als zodanig noodzakelijk, maar of er duidelijkheid is over de totale verdeling van de kosten. Dat lijkt mij een heel legitieme reden voor de minister te zijn om gebruik te maken van de kan-bepaling. Die is niet nader geclausuleerd of aangescherpt in de wet. Ik denk dat dus ook deze redengeving dragend zou kunnen zijn voor het toepassen van de kan-bepaling in die zin, dat zij vooralsnog geen uitvoering geeft aan de mogelijkheid om een toeslag op te leggen.

De minister moet toestemming verlenen inzake de Noorse kabel. Zij is geen voorstander van faillissementsconstructies. Ik denk dat de contractpartners dan ook niet bevreesd behoeven te zijn dat het die richting uit zal gaan. Wellicht dat deze duidelijke inzet van de minister ook van invloed kan zijn op de rechtszaak die is aangespannen.

Alles afwegend, kan mijn fractie zich vinden in het voorliggend wetsvoorstel, ondanks alle onzekerheden die er nog zijn op bepaalde belangrijke punten. Wij zullen er graag steun aan verlenen.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! De minister is nauwelijks ingegaan op de algemene kritiek en de algemene discussie die door ons opnieuw is aangezwengeld en waaraan de NRC en de heer Palast een belangrijke bijdrage hebben geleverd. De minister heeft gewoon geen twijfels. Zij dendert gewoon zonder twijfels door in die liberaliserings- en privatiseringstrein. Ze is er zelfs trots op dat op symposia internationaal naar Nederland wordt gekeken. Zij heeft natuurlijk de dynamiek van de markt als het ware in de rug. Hoewel natuurlijk wel geconcludeerd moet worden dat die dynamiek is ontstaan door politieke keuzes die daartoe de mogelijkheid hebben geschapen. Ik heb de vergelijking getrokken met de Jehova's, die zijn ook in allerlei discussies immuun voor kritiek, met name over de axioma's. Er valt dus uiteindelijk niet mee te discussiëren, zoals ik wel eens heb gemerkt. Dat gevoel heb ik hier eigenlijk ook. Er zijn grote onoverbrugbare meningsverschillen tussen onze fractie en de minister. Ik heb dat vroeger ook altijd gehad bij de discussies over de Nederlandse spoorwegen. Toen was er nog de heer Talsma, die naar ik aanneem vanuit een liberale visie, behoorlijke kritiek leverde. Wij kunnen het er kennelijk niet over eens worden.

De minister richtte haar beantwoording vooral op de praktische uitvoeringsproblemen van dit liberaliseringsdrama, met name de niet-marktconforme kosten. Ik heb nog wel gevraagd of het dan toch niet verstandig zou zijn om eens een gesprek te hebben met de heer Palast. Ten slotte is hij toch 25 jaar actief in die wereld en kan dan ook wel als deskundige worden beschouwd. Hij had bijvoorbeeld scherpe kritiek op Reliant, maar ik kan mij voorstellen dat de minister met haar houding geen enkele behoefte heeft om met dit soort mensen een goed gesprek te voeren.

Ik verwees naar de meerderheid in de Tweede Kamer. Belangrijk daarbij is natuurlijk wel de opstelling van het CDA waar ik een ommezwaai heb geconstateerd. Met name Van den Akker wees toch op de grote voordelen van de nutssector, het niet commerciële karakter van dit soort bedrijven. Van Dijk heeft daar hier minder aandacht aan besteed, maar met name die lijn is natuurlijk heel belangrijk. Ik moet toegeven dat de verhoudingen binnen de PvdA ook heel belangrijk zijn, het is maar net welke woordvoerder er zit. Bij de Waterleidingwet had de PvdA een woordvoerder die daar privatisering wilde tegenhouden, ook vanwege de krachtsverhoudingen binnen de sector zelf. De minister zei dat zelfs GroenLinks ermee heeft ingestemd. De redenering was daar dat het ging om een uitwerking van een principebesluit waar GroenLinks aan de overzijde destijds tegen was. Door amendering was er bovendien nog het een en ander veranderd. Achteraf zegt GroenLinks aan de overzijde dat het beter is om ook te stemmen tegen uitwerking van principebesluiten waar zij eerder tegen heeft gestemd. Ik houd nog hoop, maar ik geef toe dat het eigenlijk wishful thinking is, dat er nog eens een ommezwaai komt in de meerderheid van de Tweede Kamer die dit marktfundamentalisme eens fundamenteel gaat kritiseren.

Als de heer Van Dijk zegt dat dit toch geen ongebreidelde marktwerking is omdat er heel veel wordt gereguleerd, dan heeft hij gelijk, maar dat vind ik ook de ironie van deze neoliberale utopie, die én privatisering wil én deregulering. Dat blijkt helemaal niet samen te gaan. Als men het gaat privatiseren en commercialiseren heb je een woud aan regelgeving nodig. Ik heb het voorbeeld genoemd van de Verenigde Staten met duizenden en duizenden pagina's aan regulering. Het is trouwens de vraag of de regulering die nu in Nederland is getroffen, ook in de literatuur worden daar kritische opmerkingen over gemaakt, eigenlijk wel voldoende is.

Onze hoofdkritiek blijft. Wij vinden dat je eerst een integrale visie moet hebben op het energiebeleid, waarbij de milieuoptiek dominant moet zijn, en dat op basis daarvan de instrumenten moeten worden gekozen. Vanuit zo'n visie is het maar zeer de vraag of vanuit milieubeleid gezien deze liberalisering wel zo gewenst is. In het algemeen wordt er gekoerst op een lagere prijs. De minister is daar niet op ingegaan, maar in het algemeen is duurzame energie gewoon duurder, waardoor de duurzame energie in de problemen komt.

De cijferopstelling in de NRC, die trouwens niet door de heer Palast, maar door de redacteur is gemaakt, klopt kennelijk niet. Ik zal dat nog wel eens preciezer bekijken, maar de minister heeft dat in ieder geval heel handig aangegrepen om maar helemaal niet in te gaan op de totale kritiek van de NRC, die 10 punten. Kennelijk kwam dat foutje haar goed uit.

Ik kom op de niet-marktconforme kosten. De minister zegt dat het haar nooit is verteld dat die stadsverwarming in de prijzen zat. Dat is niet waar, want toen daarover destijds in de Tweede Kamer de politieke discussie werd gevoerd, wist iedereen natuurlijk ook dat dit uiteindelijk niet rendabele investeringen waren die natuurlijk in de prijs zouden komen. Dat is een expliciete politieke keuze geweest.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Ik heb daar ook niet gesproken als minister, maar als burger! Iedere burger wist niet wat er allemaal in die prijs zit, maar dat weten wij straks als burgers allemaal wel!

De heer Pitstra (GroenLinks):

Dat geloof ik ook niet. Het is zo'n ingewikkelde business dat de burger het een zorg zal zijn. Maar goed, dat is mijn visie hoe de burger dit allemaal beleeft. Die wil helemaal geen consumentensoevereiniteit om als ze in Groningen wonen in Maastricht stroom te kunnen kopen. die wil gewoon dat het licht het altijd doet en dat de stroom ook nog een beetje milieuvriendelijk wordt opgewekt. Dat wil de burger en ik geloof er geen donder van dat de burger het zo prachtig vindt omdat hij nu ineens een transparant prijzenstelsel krijgt.

De NMC-kosten heb ik in eerste termijn de kurken van innovatie genoemd. Mijn conclusie op dit punt is, lettend op alle adviezen, dat deze kosten zeer hoog kunnen zijn en dat de situatie zeer onzeker is. Het is duidelijk dat het collectief door deze liberalisering wordt afgebroken; de productie wordt vrij en dan wil niemand betalen voor de oude lasten, want het collectief is van niemand. Het is best mogelijk dat de productiebedrijven over vijf jaar gelijk krijgen, en dan zouden wij wel eens voor de keuze kunnen komen te staan dat productiebedrijven failliet gaan of dat de burger toch maar een heffing of belasting moet gaan betalen. Je zou het een heffing op de elektriciteitstarieven kunnen noemen, want ik weet niet wat voor belasting het zou moeten zijn. Maar ik zie het er in ieder geval niet van komen dat de Nederlandse politiek allerlei productiebedrijven failliet laat gaan, want dan zou de continuïteit van de elektriciteitsproductie in gevaar komen. Dus uiteindelijk zal de burger deze kosten toch betalen, maar dit is wel een reden om je af te vragen of het allemaal wel zo had moeten worden geregeld, of wij niet zouden moeten omkeren op deze doodlopende weg, als deze bedragen zo hoog worden als sommigen vrezen.

Het gaat mij overigens hierbij niet om het Oranjegevoel, zoals ik in eerste termijn ook heb aangegeven, want dat interesseert mij helemaal niets. Het gaat mij om de ontdemocratisering; de politiek, ook de Europese, krijgt steeds minder te zeggen over waarin en op welke manier er geïnvesteerd wordt. Deze ontdemocratisering is onze hoofdkritiek.

Het net had wat ons betreft voor 100% in handen van de Staat kunnen zijn, ook verleden jaar al. Dat geldt ook voor bruggen en wegen, terwijl wij daar niet moeilijk over doen. De heer Zijlstra concludeert dat er een meerderheid in de Eerste Kamer voor is, maar de minister blijft ertegen. Zij is dus toch een stuk ideologischer dan bijvoorbeeld de heer Loudon. Misschien speelt de heer Ketting hierbij op de achtergrond ook nog een rol. Als je wat pragmatischer bent, heb je hier minder weerstand tegen. Wij hebben op dit punt dus te maken met een zeer ideologische, vooringenomen minister.

Ten slotte. De minister is jarig. Ik feliciteer haar van harte! Wij kunnen haar echter niet als verjaardagscadeau geven dat wij instemmen met deze wet. Wij blijven deze regeling avonturistisch vinden. Er heerst in Nederland een situatie van lage prijzen, een hoge betrouwbaarheid en het is onzeker, wat er met de ontketening van deze liberaliseringskrachten allemaal gaat gebeuren. Dit leidt tot een zeer onzekere toekomst en de ontwikkelingen gaan allemaal veel sneller dan wij gedacht hadden, en in een richting die wij niet wenselijk vinden.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ook ik feliciteer de minister graag van harte met haar verjaardag. Het is een stevige felicitatie, want ik mag dit doen namens de fracties waarvoor ik spreek. De dag kan niet meer stuk voor de minister, denk ik...

Voorzitter! Het was een wat korte nacht, want ik was laat terug uit Den Haag, en dan droom ik nogal eens. Dat moet een politicus natuurlijk nooit doen, maar ik ben ook maar een mens. Ik werd vanmorgen na een droom wakker en toen dacht ik: hé, er wordt nieuw staatsrecht geschreven, want GroenLinks gaat participeren en de crisis is opgelost. Maar nu ik het stevige betoog van mijn collega Pitstra heb gehoord, is het nog niet zo ver, denk ik. Het was ook maar een droom...

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Ik heb uit de berichtgeving begrepen dat het voorlopig ook nog niet echt nodig is...

De heer Van den Berg (SGP):

Daar wil ik natuurlijk niet intreden.

Voorzitter! Ik dank de minister hartelijk voor de beantwoording.

De minister was kennelijk wat geschokt over een aantal onderdelen van de bijdrage die ik mocht leveren, met name omdat ik namens de fracties heb gevraagd of de minister onze zorgen ook deelde, dat er een uitverkoop van een belangrijk deel van de energiesector op handen is. De minister heeft dit ontkend en heeft nog een keer nadrukkelijk gezegd dat daar geen sprake van is. Zij wees erop dat er immers toestemming door haar gegeven moet worden, als er allerlei belangrijke zaken aan de orde zijn op dit terrein, terwijl er ook een aantal randvoorwaarden zijn. Zo is er een aparte toezichthouder ingesteld die ook de uitvoering van de wet gaat controleren, en vervolgens is er de onafhankelijke netbeheerder, wiens aanwijzing ook de instemming van de minister behoeft – geen zorgen dus. Nu is dat natuurlijk in alle procedures goed geregeld; dat heb ik ook door laten klinken in mijn eerste bijdrage. Alleen, je kunt niet voorkomen – daar is het ook marktwerking voor – dat het commercieel aantrekkelijk kan zijn om hier bruggenhoofden op te kopen – dat is ook gebeurd; UNA is daar een voorbeeld van – om op de Europese markt een goede uitgangspositie te krijgen. Daarom betreuren wij het ook nog altijd dat wij in Nederland niet hebben kunnen komen tot één productiebedrijf. Dat is een constatering die niet anders is. Daarom denken wij dat de markt zo is dat er waarschijnlijk nog wel meer op dit terrein zal gebeuren.

De minister heeft nog eens op een rij gezet, ook naar onze fracties toe, waarom zij goede hoop heeft – zij heeft zelfs van zekerheid gesproken – dat het ook voor de kleinverbruikers aantrekkelijk kan worden. Door de marktwerking worden klanten vrij en dus kritisch in hun leveringskeuzes. Ze kunnen straks kiezen waar ze de stroom vandaan halen, bij welk bedrijf, bij welke supermarkt, en dat zal tegen goede voorwaarden zijn. Die vrije klanten zullen keuzes kunnen maken en de aanbieders zullen vechten om die tevreden klanten tevreden te houden, aldus de minister. Ik heb al gezegd dat er een aantal voorwaarden zijn die mijns inziens van belang zijn voor de toekomst, namelijk om toch dat stukje cliëntenbescherming te hebben.

De minister is nog een keer ingegaan op de landelijke netwerkbeheerder. Wij blijven van mening dat dit een 100% aandeelhoudersbelang zou moeten zijn vanuit de overheid. De minister heeft verwijtend gezegd dat dit in eerdere sessies niet aan de orde is geweest, maar in dat hele proces, dat voor parlementariërs ook een leerproces is, met alle afwegingen die je maakt, wordt zoiets langzaam maar zeker ingezien. Ik blijf daar, mede namens de fracties die ik mag vertegenwoordigen, voor pleiten.

Op het college van beroep voor het bedrijfsleven, een van onze punten, is positief ingezet. Als laatste punt noem ik de discussie rondom de toeslag. Collega Zijlstra heeft gezegd dat er een advies komt van de Raad van State, waarin alles staatsrechtelijk nog eens gewogen zal worden. Wij wachten dat ook af. Alles samenvattend, voorzitter, kunnen onze fracties akkoord gaan met dit voorstel.

De voorzitter:

Ik geef thans het woord aan de heer Ruers, hoewel hij in eerste termijn zijn beurt voorbij heeft moeten laten gaan, omdat hij andere bezigheden had. Ik vind echter dat hij nog iets mag zeggen.

De heer Ruers (SP):

Mijnheer de voorzitter! Het was mijn eerste opmerking geweest om excuses aan te bieden, omdat ik gisterenavond aanvankelijk hier wel aanwezig was, maar op enig moment op een andere plek in dit huis een verplichting had in verband met de wijziging van deze Kamer. Aangezien een eenmansfractie zich moeilijk in tweeën laat splitsen, moest ik even een moeilijke keuze maken en daarvoor mijn excuses. Ik had graag willen spreken gisterenavond.

Mijn tweede beginopmerking is deze: ook mijn gelukwensen aan de minister met haar verjaardag. De vorige sprekers aangehoord hebbende, denk ik dat het cadeau er vandaag wel in zit.

De algemene opvatting van de SP-fractie over dit voorstel is, net als aan de overkant, niet positief. Wij benaderen het in de eerste plaats vanuit de vraag of er een maatschappelijke, democratische behoefte aan dit voorstel en aan deze ontwikkeling is. Wij veronderstellen dat dit niet het geval is. Ik stel vast dat in de samenleving niet is aangedrongen op het indienen van dit voorstel. Wij zetten voorts grote vraagtekens bij het nut en de noodzaak ervan. Het volgen van de weg van de nutssector naar de marktsector zien wij, gelet op de aard van deze voorziening en de maatschappelijke gevolgen, niet zitten. Daarbij denken wij met name aan het belang van de zwaksten in het spel: de consumenten.

De minister heeft in dit verband gezegd, dat de kleinverbruiker een goede positie krijgt. Daarover maakt zij zich geen zorgen. Er is zelfs een prachtig scenario geschetst en daaruit blijkt dat de consument het fantastisch krijgt. We kunnen iedere week niet alleen kiezen uit verschillende supermarkten, maar ook uit verschillende leveranciers van dit product. Ik meen evenwel, dat de praktijk er heel anders uit zal zien en dat er voor de kleinverbruiker erg weinig te kiezen zal zijn. Hij of zij zal uiteindelijk de tol betalen.

Voorzitter! Laten we wel wezen. De minister zegt: we gaan liberaliseren en privatiseren. Die weg zullen we volgen en dat is niet tegen te houden. Tegelijkertijd wijst zij erop, dat een aantal beperkingen moet worden aangebracht. Er zullen normering gelden en er zullen wettelijke garanties worden gegeven. Ik vraag mij af wat die garanties waard zijn. Het is namelijk van tweeën een: of je liberaliseert of je liberaliseert niet. Ik meen dat de regering nu heel duidelijk kiest voor liberalisering. Daarmee geeft zij haar zeggenschap over aan de markt. De markt kent twee algemene richtlijnen: maximalisatie van de winst en machtsconcentratie. Misschien zal bij de aanvang sprake zijn van de concurrentie die tot prijsdaling voor de consument moet leiden. Echter, zeker op termijn is die er niet. Internationaal blijkt dat de economie een heel duidelijke machtsconcentratie kent. Die doet zich op allerlei terreinen voor. Denk maar aan de fusies. Er geldt daarbij de wet van de jungle: overnemen of overgenomen worden. Die wet zal ook op dit terrein gaan gelden. Ik heb uit de woorden van de minister namelijk niet op kunnen maken, waarom die hier niet zou gelden.

In dat verband moet ik denken aan de discussie die wij hier ongeveer een half jaar geleden hadden met een andere woordvoerder van de regering, de staatssecretaris van VWS, over de Telecommunicatiewet. Toen ging het ook om liberaliseren en gold de vraag: ziet de regering wel dat die liberalisatie voor de samenleving nadelige gevolgen kan hebben? Toen werd gezegd dat met de OPTA iets geregeld zou worden, zodat van een goed resultaat sprake zou zijn. Uiteindelijk zei de minister tegen onze fractie: u moet er maar op vertrouwen dat het met de marktwerking goed komt. Dat vertrouwen hebben wij nou net niet. Dat is ook hier mijn grootste probleem: wij moeten er maar op vertrouwen, dat de marktwerking goed uitpakt. Dat geloven wij echter niet.

De heer Zijlstra sprak over het schip met goud. Dat deed mij denken aan de discussie van twee weken geleden in de gemeenteraad van Utrecht, een van de eigenaren van de aandelen van de UNA. Van het begrip UNA, dat hier een aantal keren is genoemd, hebben wij daar in volle omvang mogen genieten. Daar heeft men het schip met geld namelijk al zien binnenkomen. De gemeente Utrecht schat dat haar aandeelhouderschap van 16% ongeveer 350 mln. gaat opleveren. Dat wordt al fors verdeeld. De Voorjaarsnota stond al helemaal in het licht van de verdeling van die 350 mln. Ook daar heb ik de vraag gesteld: denkt u werkelijk dat die 350 mln. een cadeautje van Reliant is of zal iemand ervoor moeten betalen? Dat bedrag moet namelijk uiteindelijk door iemand opgebracht worden, net zo goed als die andere miljarden – het gaat om 3 à 4 mld. – die naar de andere aandeelhouders gaan. Reliant is niet gek. Reliant is een zeer grote markt- en machtspartij. Zij investeert in een bedrijf 3 à 4 mld. als zij zeker weet dat iemand die 3 à 4 mld. zal opbrengen. Ik weet dan wie dat bedrag zal opbrengen. Dat zijn de consumenten. Als wij in aanmerking nemen welk rendement een bedrijf als Reliant moet hebben, dan weten wij dat voor een gebruiker in Utrecht het tarief drie, vier keer zo hoog zal worden. Waar blijft de bescherming van de consument dan? Ik zie die bescherming niet. De regering kan wel zeggen dat beperkingen zullen gelden en dat zij maatregelen zal nemen, maar Reliant maakt zelf uit wat het van de consument zal vragen. De consument zal vervolgens betalen. Iemand moet het rendement opbrengen en dat zal de consument zijn.

De minister zei dat condities, voorwaarden, zullen gelden, zodat sprake is van een gereguleerde marktwerking. Ik verwacht dat dat niet zal gaan. Er zou sprake zijn van een vierkante cirkel. Ik zie de minister die truc nog niet uitvoeren.

Met zijn laatste opmerking zei de heer Loudon op een vraag van de heer Van Dijk: er is op dit terrein geen zekerheid. Hij zei ook: het dynamische van de markt dwingt ons dit te doen. Ik meen dat hij dat terecht zei. De markt is bijzonder dynamisch. De markt laat zich niet meer vangen. Als dit voorstel wordt aangenomen, zal de in gang gezette ontwikkeling doorgaan en uiteindelijk heeft dan de overheid het nakijken. De consument zal de tol betalen.

Mijnheer de voorzitter! Ik wil ten slotte nog iets zeggen over een uitvoeringspunt. De GroenLinks-fractie sprak over een woud aan regelgeving. Wil je deze dynamische markt beheersen, dan zul je inderdaad met regels moeten komen. De minister heeft al toegezegd heel veel regels te zullen opstellen. Ik heb mijn oor te luisteren gelegd bij de uitvoerders, met name bij de UNA. In dat bedrijf ziet men nu al een gigantische hoeveelheid regels en uitvoeringsmaatregelen op zich afkomen die zeer kostbaar en zeer moeilijk uit te voeren zullen zijn. Dat is ook het gevolg van een dubbele slag: privatiseren aan de ene kant en reguleren aan de andere kant. Dat is haast niet uit te voeren, behalve met een woud aan regelgeving en zeer veel bureaucratie. Dat is geen winst voor de consument en voor de gebruiker.

De fractie van GroenLinks zag een ontwikkeling van ontdemocratisering. Dat was haar hoofdkritiek. Die kritiek deel ik. Wij kunnen dit voorstel niet steunen.

De heer Loudon (VVD):

Voorzitter! Aan het einde van mijn tweede termijn, toen de heer Van Dijk interrumpeerde, heb ik nagelaten om mijn bijdrage goed af te ronden. Ik had nog willen zeggen dat, aannemende dat de minister min of meer kan instemmen met onze definitie van het begrip "toeslag", mijn fractie voor dit wetsvoorstel zal stemmen. Misschien mag ik hieraan toevoegen dat datgene wat de heer Van den Berg een droom noemt door mij een nachtmerrie wordt genoemd.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Met dat laatste ben ik het eens.

Laat ik beginnen met het blokje van de NMC-kosten, de toeslag en de artikelen die daarbij horen. De heer Van Dijk is er ook mee begonnen. Hij vroeg of de compensatie voor de overdracht niet meer dan voldoende zou moeten zijn om het net 100% in bezit te krijgen. Ik heb artikel 77a nog eens voor mij genomen, dat het resultaat is van de onderhandelingen. Daarin staat dat in elk geval iets wordt vergoed rond de uitvoering van de stadsverwarmingsprojecten en Demkolec. Vervolgens staat er een kan-bepaling in. Onderdeel a van lid 1 betreft de invoer van elektriciteit of gas. In het derde lid van hetzelfde artikel wordt gesteld:

"Met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verplichtingen, wordt slechts een toeslag vastgesteld indien de financiële positie van de productiebedrijven dat noodzakelijk maakt en die bedrijven niet in staat geacht kunnen worden de aan die verplichtingen verbonden lasten te dragen."

Dat is het draagkrachtprincipe. Daarvan moet nu de nadere invulling plaatsvinden. Of dat nog nodig is, zullen wij moeten beoordelen aan de hand van de nieuwe situatie. Toen wij begonnen met de discussie over de NMC-kosten, verkeerden wij allemaal nog in de veronderstelling dat de NIB de positie van de bedrijven goed had beoordeeld. Dankzij een bod van een ander – wij hadden het nooit geweten als er geen ander bod was geweest – weten wij inmiddels dat die positie waarschijnlijk toch wat gunstiger is. Ik druk mij nu buitengewoon eufemistisch uit.

Het is zeer wel mogelijk dat aan het eind van de rit door de commissie van wijzen of daarna door mijzelf of daarna in gemeen overleg met het parlement de conclusie wordt getrokken dat de kan-bepaling niet behoeft te worden ingevuld en dat er geen legitimatie is aan het eind van de rit om hierin bij te dragen. Dan kom ik echter in de bizarre situatie dat ondertussen in deze Kamer een groot aantal van u heeft uitgesproken 100% van het net te willen. Wat moet daar dan tegenover staan? Moet het dan worden bezien als een compensatie voor de stadsverwarmingsprojecten? Dat kan niet. Wij hebben allemaal gezegd dat het legitiem is om dat te vragen. Ook voor Demkolec kan het niet. Dan kan het alleen maar over alle onderdelen gaan. Hoewel ik het op zichzelf interessant vind, heb ik het nooit uit principiële overwegingen gedaan. Het was duidelijk bedoeld om een draagvlak te creëren bij de bedrijven om mee te gaan in de oplossingen die in het akkoord op hoofdlijnen waren vastgelegd. U kunt nu wel heel principieel zeggen: het wordt straks heel anders rond die compensatie of misschien krijgen zij helemaal niks, maar toch willen wij 100%. Dat betekent echter dat de gebruiker van het net de kosten daarvan zal moeten betalen, want u zult niet van mening zijn dat het uit de algemene belastingmiddelen moet worden betaald. Dan zullen wij dat net moeten kopen. Ik kan het hen niet zomaar afnemen. Het is nu in eigendom van de SEP; de SEP is in eigendom van de verschillende bedrijven.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Als een betoog mij er nog meer van heeft overtuigd dat deze artikelen niet rijp zijn om beschouwd te worden als een heffingenwet, is het wel dat van de minister. De minister zegt dat er zoveel kan in dat artikel en dat sprake is van draagkracht, maar dat zijn allemaal lege begrippen die ons niet in staat stellen om te beoordelen wat er moet gebeuren. Deze stellen ons zelfs niet in staat om te bezien wat de waarde van deze regeling is en die te kunnen vergelijken met de waarde van het net. Het hangt allemaal in de lucht.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! het hangt in het geheel niet in de lucht, want er wordt niet bepaald dat er geheven moet worden. Het is ook geen belasting. Ik kom dadelijk terug op datgene wat de heer Van Dijk onder een belasting verstaat, maar ik versta daar echt iets anders onder. Ik ben het eens met de omschrijving die de heer Loudon heeft gebruikt voor een toeslag. Een toeslag is elke bijdrage van een afnemer, ongeacht naam of vorm, die strekt tot vergoeding van niet-marktconforme kosten.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Ik verzeker de minister dat, wanneer ik het woord "belasting" gebruikte, ik dit in gedachten tussen aanhalingstekens zette, want ik weet dat ook wel. Weet de minister waarom ik die term ben gaan gebruiken? Omdat de minister die zelf heeft geïntroduceerd in de Tweede Kamer. Daar zei de minister dat het om een belasting gaat. Ik denk dat wij veel beter kunnen spreken van een heffing.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Het interessante is dat het gaat over middelen die niet door de overheid worden gebruikt. Ze vallen niet aan de overheid toe. Wat dat betreft is het geen belasting, ook al niet omdat sprake is van een specifieke bestemming. Dan kan het al geen belasting zijn. In die zin heeft de heer Van Dijk gelijk. Als ik dat woord heb gebruikt, dan heb ik dat ten onrechte gedaan. De bestemming is namelijk zeer specifiek, namelijk het dekken van de NMC-kosten. Wat dat betreft wacht ik echter nog op het advies van de Raad van State. Ik snap echter nog steeds niet wat de heer Van Dijk bedoelt. Er wordt hierin juist een limitatieve opsomming gegeven van waar het over kan gaan. De enige kans die bestaat, is dat het minder wordt dan wat tot nu toe mogelijk is gemaakt. Ik stel de wet niet in werking, omdat ik ook van mening ben dat de situatie inmiddels is veranderd en dat wij moeten wachten op het advies van de Raad van State en – dat is inhoudelijk van nog groter belang – op dat van de wijze mannen en de besluitvorming die daarbij hoort. In elk geval kan het nooit meer of anders zijn. Ik ga ervan uit dat ook de heer Loudon bedoelde dat het enige dat zou kunnen gebeuren, is dat artikel 1a bijvoorbeeld überhaupt niet hoeft te worden ingevoerd. Dat zou kunnen. Dan zou een toeslag geheven kunnen worden op de invoercontracten. Het zou kunnen dat wij dit deel niet in werking hoeven te stellen. Ik zou het wensen, maar ik heb daar geen zekerheid over.

De heer Van Dijk (CDA):

Waarom zou deze Kamer de minister dan de bevoegdheid geven voor iets dat mogelijkerwijs niet eens noodzakelijk is?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Ik moet iets principiëler worden. De heer Van Dijk suggereert daarmee dat wij met de liberalisering en de introductie van marktwerking geen verantwoordelijkheid meer hebben voor de leveringszekerheid door bedrijven. In die zin vind ik onze verantwoordelijkheid een iets andere, dan waarvan sprake is in een normaal proces bij het afschaffen van monopolies, zoals bijvoorbeeld bij Telecom aan de orde was. Ik vind de overheidsverantwoordelijkheid voor de zekerheid daar veel kleiner. Dus moet je iets van een draagkrachtbepaling opnemen, omdat wij niet verantwoordelijk mogen zijn voor een faillissement, waardoor de leveringszekerheid niet meer kan worden gegarandeerd. Het lastige is – daarover zijn wij het eens – dat wij meenden dat wij eind vorig jaar, op basis van de adviezen tot dan toe, enig beeld hadden van hoe de draagkracht van die bedrijven was, maar inmiddels, dankzij de nieuwe situatie – zo is er een bod gedaan op één van de bedrijven – moeten wij tot de conclusie komen dat die draagkracht er misschien iets anders uitziet. Het is dus mijn doel om niet ieder bedrijf automatisch door overheidsingrijpen failliet te laten gaan. Anderzijds wil ik de klant – die betaalt het uiteindelijk, of het nu een individuele klant is of een bedrijf – geen rekening opleggen die niet noodzakelijk is voor de draagkracht en die niet noodzakelijk is om het risico dat het bedrijf failliet gaat, te voorkomen.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Dan zouden wij, voordat wij onze instemming betuigen met dit wetsvoorstel, moeten weten waar de verantwoordelijkheid van de minister eindigt en waar die voor de bedrijven begint. Wij moeten weten waar de scheidslijn ligt. Wij kunnen langs deze weg natuurlijk lang doorgaan. Het is volstrekt duidelijk dat wij op dit ogenblik ten aanzien van de noodzaak, de omvang en de rechtsbasis – de heer Loudon verwees ook nog naar de legitimiteit – varen in mist. Ik sluit niet uit dat wij te zijner tijd, als alle informatie binnen is en wij weten hoe de zaak ervoor staat, nog eens over deze regeling zullen nadenken. Ik nodig de minister uit, deze artikelen niet in te voeren en om ons verzoek te honoreren om, zodra de informatie die wij nodig hebben binnen is, een wetsontwerp tot stand te brengen dat is toegesneden op de dan bekende behoefte.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik kan een heel eind met u meegaan, maar uw laatste verzoek honoreer ik niet. Ik sluit wetswijziging niet uit, maar het gaat mij te ver om nu al te zeggen dat wij het anders zullen doen. U suggereert dat dit onderdeel zo ongeveer het gehele wetsvoorstel omvat, terwijl het maar een klein deel ervan is. Ik begrijp uit uw woorden dat u de overige onderdelen van het wetsvoorstel ook verwerpt, als ik niet tegemoetkom aan uw verzoek. Dat is heel ernstig. Ik constateer gelukkig dat er desondanks een meerderheid in deze Kamer voor het wetsvoorstel is, maar als dat niet het geval was, bevond ik mij nu in een buitengewoon ernstige situatie. Dat zou namelijk betekenen dat ik überhaupt geen tarieven zou kunnen vaststellen. Dat zou heel bizar zijn.

De heer Van Dijk (CDA):

Als een meerderheid in deze Kamer het standpunt van het CDA had gedeeld, had u de door ons gevraagde toezegging gewoon gedaan.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dat denk ik niet, want ik ben het daar principieel mee oneens. Uw voorstel ontneemt de basis voor de werkzaamheden van de commissie van wijze mannen en de mogelijkheid om bedrijven te stimuleren.

Voorzitter! De heer Loudon is ingegaan op de vraag of er geïnd kan worden voordat de NMC-verdelingsregeling definitief is vastgesteld. Ik heb al gezegd dat ik zijn benadering aantrekkelijk vind. Ik neem overigens iets meer afstand van het betoog van de heer Hessing op dit punt. Hij stelt dat de kan-bepaling voldoende legitimatie biedt. Hij moet zich echter goed realiseren dat deze op het geheel slaat. Als wij met 90% van de sector tot een vergelijk komen, maar één bedrijf besluit om in beroep te gaan of om een procedure bij de rechter te starten, mag naar de mening van de heer Loudon de heffing niet geïnd worden. Ik wil nagaan of het mogelijk is dat degenen die zich wel conformeren de dupe worden vanwege één dwarsligger. Het voorstel van de heer Loudon is de beste manier om zo snel mogelijk helderheid te creëren, maar als dat niet mogelijk is, moet er een andere oplossing worden gevonden. Ik heb tot nu toe de oplossing verdedigd om in dat geval wel te heffen, maar niet uit te keren. Men weet dat men de uitkering op enig moment krijgt. Dit is echter een buitengewoon pijnlijk alternatief.

De heer Hessing (D66):

Dat is een politieke afweging waarvoor best begrip valt op te brengen. Mijn argument is echter dat u formeel het gelijk aan uw zijde heb.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik weet niet of bedrijven een rechtsgrond hebben om, als zij geen uitkering krijgen, naar de rechter te stappen met als argument dat dit toch heel bizar is. Ik wil dat laten nagaan.

De heer Loudon heeft gezegd dat een en ander in het gesprek geregeld kan worden en dat een aanwijzing niet nodig is. Hij heeft daarin gelijk, maar in eerste termijn heb ik reeds toegezegd dat, als het nodig is, er een aanwijzing komt.

De heer Zijlstra begon met te zeggen dat er inmiddels een duidelijke meerderheid is voor 100% staatseigendom. Ik wil daar in relatie met de NMC-kosten nog een keer op terugkomen. Ik zeg hier wel bij dat, als een heffing niet of nauwelijks nodig is, ik er weinig voor voel om dan toch een heffing op te leggen of de belasting te verhogen om het net te kunnen kopen. Die discussie wil ik dan nog wel eens met de belastingbetaler aangaan. In de wet is gekozen voor de onafhankelijkheid van de netbeheerder. Ik vraag mij af of staatseigendom daartoe een noodzaak is. Is het nodig om het draagvlak bij de bedrijven op een fatsoenlijk niveau te krijgen en wil je daar in overleg uit komen, dan heb ik er geen problemen mee, maar het gaat mij iets te ver om bij voorbaat te klant te laten betalen om het staatseigendom van het net te kunnen verkrijgen. Ik hou graag rekening met de opvatting van deze Kamer. Kan het dus in de vorm van een compensatie, dan is daar verder niet zo verschrikkelijk veel op tegen, maar dat doe ik dan niet om principiële redenen, maar meer omdat ik dan misschien van hoge kosten af kom.

De heer Zijlstra heeft ook nog iets gezegd over het regresrecht. De gedachte spreekt mij aan. Door de vorm geeft het een extra zekerheid. De draagkracht hebben wij in de wet neergelegd. Als je wilt, kun je daarmee hetzelfde bereiken. Het voordeel daarvan is wel dat je vooraf duidelijkheid kunt geven. Dat doen wij in feite nu ook. Overigens spreken wij bij UNA ook de aandeelhouders aan. Je hebt dat dan niet zo vastgelegd, maar het kan een oplossing zijn.

De heer Van Dijk heeft over het protocol gesproken. Ik wil daar nog een paar woorden over zeggen, omdat er tussen ons nog enige onduidelijkheid bleef bestaan. Distributiebedrijven dragen hun deel bij aan de NMC-kosten. In het kader van het protocol was afgesproken om gedurende vier jaar 400 mln. bij te dragen in de jaren 1997 tot en met 2000. Dat is in 1997 en 1998 gebeurd via het leveringstarief. Met ingang van 1999 is in overleg besloten deze via de transporttarieven te verrekenen. Toen werden namelijk vrije klanten geïntroduceerd. Daardoor blijven de vrije klanten als zij een nieuwe, bijvoorbeeld een buitenlandse leverancier kiezen, betalen. Iedereen betaalt immers het tranporttarief. Het protocol is dus geen dubbel kanaal. Dit geldt tot en met 2000. Pas daarna is de toeslag mogelijk aan de orde.

De heer Van Dijke vraagt hoe dit past bij de zin uit de memorie van antwoord waaruit blijkt dat het zo nodig ten laste zal gaan van het resultaat van de distributiebedrijven. Het gaat daarbij om het voorkomen van oneigenlijke afwenteling van kosten van distributie op de kleinverbruiker. Het gaat dus niet alleen om de protocolkosten, die 400 mln., maar ook om andere zaken. Dat sluit dus niet uit dat de distributiesector met de productie heronderhandelt over onderdelen van het protocol. Dat kan ook gebeuren en voorzover mij dat bekend is, gaat men dat ook doen. Dat is hun verantwoordelijkheid. Waarom hebben wij dat nu al onder het transporttarief gebracht? Dat kon tot nu toe als de afspraak onder het maximum van de maximumeindverbruikerstarieven in de oude wet blijft. Is straks de nieuwe wet van toepassing, dan moet ik daar ook een wettelijke basis voor vinden. Die wet regelt niets naders. Daarom zijn tot nu toe afspraken zoals deze mogelijk. Onder het nieuwe regime moet dat gewoon bij wet geregeld zijn.

De heer Van Dijk heeft nog gevraagd naar het milieubelang bij de tariefstelling. De tariefhoogte wordt niet specifiek afgestemd op de ondernemermilieutaken. Rekening houden met het milieubelang betekent wel dat de tariefvaststelling, en in dat kader ook de vaststelling van de efficiencykorting, een redelijke milieu-inspanning niet onmogelijk maakt. Als de meest efficiënte ook de minst milieuvriendelijke blijkt te zijn, bepaalt dat niet automatisch en onmiddellijk de hoogte van de efficiencykorting. In die zin moet bij de tariefstelling rekening gehouden worden met het milieu.

Voorzitter! Ik heb geconstateerd dat de heer Zijlstra en ik het eens zijn over het faillissementsscenario. Ik wil de discussie over de opwaardering van het net graag hervatten op het moment dat wij duidelijkheid hebben over de bevindingen van de commissie van wijzen. Ik blijf een beetje aarzelen over de vraag, of je kunt zeggen dat je die tarieven moet verhogen. Het is een mogelijkheid, maar dan laat je de klant in feite bij voorbaat betalen voor een opgewaardeerd net. Ik weet niet of dat echt netjes is. Maar goed, laten wij daar nog maar een keer over discussiëren.

Voorzitter! Ik kom te spreken over het betoog van de heer Pitstra. Ik denk dat de Kamer zelf maar moet beoordelen wie zich in dezen nu het meest gedraagt als een Jehova's Getuige. Hij zei dat de kosten heel hoog en onzeker zullen zijn. Een ding weten wij zeker: in een situatie van liberalisering met NMC-kosten zal de klant altijd minder betalen. Door de NMC-kosten kan het mogelijk iets minder voordelig zijn, maar het is altijd minder dan in de gereguleerde situatie van vandaag.

De heer Van den Berg gaf aan, het gevoel te hebben dat ik hem wat hard benaderde. Dat was niet mijn bedoeling. Ik ben het zeer met hem eens dat het ook ons speet dat het Grootschalig productiebedrijf (GPB) niet doorging. Als men niet kiest voor een groot en krachtig bedrijf dat ook internationaal kan concurreren, dan moet je niet verbaasd zijn als in een aantal gevallen buitenlandse bedrijven tot fusies of tot aankoop overgaan. Maar je kunt je ook nog voorstellen dat een van de bedrijven straks in een binnenlandse fusie of overname terechtkomt. Er zijn natuurlijk ook een aantal grote Nederlandse partijen die mogelijk een meerderheidsaandeelhouderschap van een van de bedrijven op zich zouden willen nemen. Wat dat betreft, is daar ook niets mee aan de hand.

Voorzitter! De heer Ruers heeft in korte tijd een aantal dingen gezegd waar ik het zeer mee oneens ben. Hij zegt met name dat liberalisering leidt tot machtsconcentraties en winstmaximalisatie. Ik ben het daar niet mee eens. Als je niets doet, leidt het daar wel toe. Maar dat is nu net de reden waarom wij de nieuwe mededingingswet hebben, waardoor machtsconcentraties worden voorkomen en concurrentie blijft ontstaan. Dat leidt ertoe dat men weliswaar mag streven naar winstmaximalisatie, maar dat men daarbij uiteindelijk altijd gebonden zal zijn aan de concurrentie. Als er concurrentie is, en die zal er ook in deze sector zijn, dan kan men niet eindeloos zijn prijzen verhogen om de winst te maximaliseren. Overigens wordt een flink deel van de winst juist in deze sector ook bepaald door de efficiency en de productiviteit van het bedrijf. En dat blijkt ook wel uit de eerste gevolgen van de veranderingen in de sector, namelijk dat het knap wat efficiënter kan. Daardoor kunnen de kosten van de productie ook verlaagd worden.

Dan kom ik bij de uitspraak "een woud aan regelgeving". Ik ben het ermee eens dat er fatsoenlijke regelgeving voor nodig is. Natuurlijk gaat men nu piepen over regelgeving die men in het verleden niet had, maar ik wijs erop dat we in het verleden op de meest bizarre manier zorgden voor ik weet niet hoeveel regelgeving. Ik herinner mij nog de tijd dat we via de bouwvergunning regelden hoe groot de meterkast moest zijn. Ik denk dat dat toch ergens uit voort is gekomen. Dat soort regels moeten we natuurlijk niet meer hebben. Liberalisering vraagt om een goed stel regels om ervoor te zorgen dat men het spel ook speelt. Ik ben een faliekante tegenstander van een ongereguleerde markt in een sector waar mensen op de een of andere manier afhankelijk zijn van een bepaalde infrastructuur en dus beperkingen kennen in hun keuzen. Dan hoor je het als overheid zo te doen dat er maximale marktprikkels zijn, maar dat ook gegarandeerd wordt dat men zijn levering krijgt. Dan heb je regels nodig. Ik ben ervan overtuigd dat de weg die wij gaan ertoe leidt dat de klant er voordeel van heeft, maar dat het nutsdeel, namelijk de zekerheid dat men elektriciteit krijgt, voldoende is gegarandeerd.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van het CDA, GroenLinks en de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Na de hervatting om 13.50 uur zullen de minister van Justitie en de regeringscommissaris antwoorden. Zij denken daar ongeveer een uur voor nodig te hebben. Er moet rekening worden gehouden met een tweede termijn. Vervolgens zal de Waterschapswet worden behandeld, maar dat is van korte duur. Dat betekent dat het afscheid ergens tussen 16.00 uur en 16.30 uur zal beginnen. Ik vraag de Kamer om mee te werken aan een zo snel mogelijke afhandeling, maar dat hangt natuurlijk af van het antwoord. Het kan natuurlijk zijn dat het antwoord vraagt om interrupties.

De vergadering wordt van 12.53 uur tot 13.50 uur geschorst.

Naar boven