Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van regels met betrekking tot het inkomen van enkele groepen uitkeringsgerechtigden en belastingplichtigen (Wet inkomensmaatregelen 1998) (25914).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! Ik ga uiteraard graag in op de hier en daar behoorlijk kritische kanttekeningen die zijn gemaakt bij het voorliggende wetsvoorstel. De heer De Haze Winkelman heeft een opmerking gemaakt over de verhouding tussen doel en middelen. Ik kan mij die opmerking op zichzelf wel voorstellen, zij het dat ik constateer dat ook bij deze Kamer in die mate begrip bestaat voor de afweging tussen doel en middelen, dat vrijwel alle sprekers meer uitgesproken dan ik gewend ben in dit huis hebben aangegeven dat hun fracties dit voorstel zullen ondersteunen. Dus wat dat betreft hebben wij iets gemeen in het maken van de afweging tussen doel en middelen. Dat neemt niet weg dat de regering natuurlijk gehouden is om in te gaan op de vragen en de kritiek. Ik wijs er op dat het niet uit luxe geboren is dat het kabinet bereid is geweest om tot het voorstel te komen dat vandaag voorligt.

Ik ben overigens niet van mening dat hier de geloofwaardigheid of betrouwbaarheid van de overheid in het geding zou zijn. Het is eerder andersom. Ik ben in algemene zin wel bereid om het spreekwoord "belofte maakt schuld" tot het mijne te maken. De heer Terpstra heeft in de Tweede Kamer namens zijn fractie ook stelselmatig gewezen op dat gezegde. Waar er een gesignaleerd probleem is, niet zozeer wat betreft de inkomensvooruitzichten in het gestandaardiseerde koopkrachtbeeld als wel wat betreft de ervaren inkomensontwikkeling van december op januari, en indachtig het feit dat wij gehouden willen blijven worden aan wat wij in september hebben gezegd, namelijk dat Nederlanders door de bank genomen moeten kunnen meedelen in de welvaart en dat zij dat vanaf januari moeten kunnen merken, zijn wij bereid om aanvullende maatregelen te treffen waar dat nodig is, juist ten aanzien van degenen die in januari een inkomensachteruitgang ervoeren die niet in overeenstemming was met het verwachtingspatroon dat men had op grond van het voor dat gehele jaar gestandaardiseerde beeld. De heer Rongen heeft er zelf op gewezen dat er tal van factoren door het jaar heen en ook buiten de overheid om een rol spelen. Alles afwegende, heeft het kabinet de consequentie getrokken. Dat vind ik dan eerder het beeld van de betrouwbare overheid versterken dan verzwakken. Het zou namelijk ernstiger zijn geweest als je op dat moment niet thuis had gegeven.

De heer Rongen heeft gevraagd wat het doel was van het repareren van het wetsvoorstel. Ik spreek zelf liever van het nemen van aanvullende maatregelen. Zoals de heer Rongen zelf heeft kunnen afleiden uit het gestandaardiseerde koopkrachtoverzicht, inclusief de aanvullende maatregelen zoals aan de Tweede Kamer gepresenteerd, is er sprake van dat door het jaar heen de inkomensvooruitzichten voor heel veel groepen nog beduidend positiever zijn geworden dan ze in het gestandaardiseerde beeld van september al waren. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het feit dat er in zo'n gestandaardiseerd beeld aannames zitten, bijvoorbeeld met betrekking tot de datum en wijze van indexatie van aanvullende pensioenen of VUT-uitkeringen of de datum van loonsverhoging die per sector of per individu uiteen kan lopen. Ieder jaar weer kan in de ontwikkeling van januari tot en met december het beeld verschillend uitpakken voor ieder individu, al naar gelang het inkomenspakket waar hij of zij recht op heeft. Dat was deze keer niet anders, maar er was wel een markant verschil met wat normaal gesproken in januari bij de aanvang van een nieuw jaar aan de orde was. Dat betrof de zogeheten PEMBA-operatie en de compensatie die daarvoor is gevonden in een groot aantal maatregelen. Hoofdzaak was daarbij dat er een enorm bruteringseffect ontstond dat vooral in de sfeer van de aanvullende pensioenen heeft geleid tot een niet in alle opzichten te voorziene situatie. Dat zeg ik ook tegen de heer De Boer, die enkele grote woorden gebruikte op basis van een door hem veronderstelde zekerheid over het inzicht dat ons gegeven is over de uitwerking op microniveau van de effecten van bepaalde maatregelen op macroniveau. Dat is meestal redelijk in te schatten, maar juist in dit geval is er op enkele punten een bijzondere situatie ontstaan die door die grote bruteringsoperatie tot moeilijk voorzienbare effecten heeft geleid.

Zeer in het bijzonder wil ik daarbij noemen de inbouw van de AOW in aanvullende pensioenen. Het heeft weken geduurd voordat helder was dat de inbouw van de AOW in aanvullende pensioenen tot tal van negatieve netto-effecten leidde. Een aanzienlijke brutoverhoging kon dus op de korte termijn tot een nettoverlaging leiden. Die wordt dan in de loop van het jaar weer geredresseerd, namelijk op het moment dat er sprake is van indexatie van de aanvullende pensioenen. Die indexatie vindt verspreid over het jaar plaats. In een aantal gevallen wordt op 1 januari geïndexeerd, maar dat geldt niet voor de meerderheid van de gevallen. Dan kun je natuurlijk, gezegend door grote wijsheid, zeggen dat de gegevens bekend hadden moeten zijn in januari. Ik durf te zeggen dat dit specifieke effect van de inbouw eigenlijk door niemand was voorzien. Daar komt nog bij dat het niet gaat om één inbouwsystematiek, maar om enkele tientallen vormen daarvan, die tot tientallen uiteenlopende situaties leiden en dus ook tot al die vragen en verzuchtingen die per brief en telefoon zijn gemeld.

Iets anders ligt het voor de verhoging van het belastingtarief in de eerste schijf voor ouderen. In dit geval was wel op voorhand te berekenen dat dit tot een bepaald effect zou leiden. Dan wreekt zich echter dat er componenten in het inkomensplaatje zijn opgenomen die buiten de sfeer van de belastingen en de premie liggen. Een voorbeeld is de lokale lastenverlichting van ƒ 100. Dat bedrag is niet terug te vinden via de belastingen en de premieheffingen, maar het is wel meegerekend in de totale inkomensvooruitzichten voor 1998. Ook dat is op zichzelf niets bijzonders. Dat kan elk jaar potentieel voorkomen. Het telde nu echter extra vanwege de effecten die voor sommige groepen nogal zwaar aantikten. Die ƒ 100 werd dan snel gemist. Daar kwamen de problemen aan de uitvoeringskant nog bij en die hadden voor een deel te maken met de nieuwe tariefgroepsystematiek in de belastingen. Met name de invoering van tariefgroep nul met ingang van januari 1998 is voor menige uitvoeringsinstelling, waaronder de SVB, een klein obstakel gebleken. Dat verklaart ook de heterogeniteit van de aanmeldingen die wij vanaf begin januari mochten ontvangen. Zodra echter duidelijk was waar de problemen lagen en zodra helder was dat een en ander op gespannen voet stond niet alleen met de aankondiging, maar ook met de intentie van het kabinet dat Nederlanders zouden meedelen in de welvaart en dat dit ook vanaf januari merkbaar zou moeten zijn, hebben wij niet geaarzeld om een pakket maatregelen samen te stellen. Deze zijn opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik begrijp dat de minister het een beetje onheus vindt als ik het woord "miskleun" in de mond neem. Hij heeft het niet gezegd, maar dat kun je tussen de regels door lezen.

De Sociale nota was er in september. Toen was bekend wat het kabinet in 1998 wilde gaan doen. Het ligt dan toch tamelijk voor de hand dat je allerlei softwareprogramma's gebruikt om eens te bekijken hoe de macrobeslissing op allerlei individuele niveaus uitwerkt? Die salarisberekening is tamelijk simpel. Je voert gewoon de bruto-effecten in en vervolgens de percentages volgens de Sociale nota en dan rolt er een nettobedrag uit. Daar had het ministerie toch pakweg vier maanden de tijd voor?

In vind het dan een beetje vreemd dat de minister zegt dat er allerlei effecten waren die het ministerie niet had voorzien. Dat is nu gebeurd. Wil de minister toezeggen dat, als dat soort macrobeslissingen aan het parlement wordt voorgelegd en goedgekeurd, intussen het huiswerk achter de computers wordt gedaan en dat die macro-effecten in een aantal salaris- en situatiebereke- ningen worden doorgevoerd? Je kunt daar veertig modellen voor kiezen die, globaal genomen, wel alles dekken. Na invoering van de gegevens rollen daar vanzelf de effecten uit. Dan word je in januari niet meer verrast. Wil de minister dat toezeggen?

Minister Melkert:

Ik ben de heer De Boer ervoor erkentelijk dat hij wil meedenken over de toekomst. Als je terugkijkt, blijkt toch dat het redelijk simpel te doen is – dat zegt de heer De Boer ook – voor de regelingen waarvoor je verantwoordelijk bent of waarop je invloed kunt uitoefenen. Bij de bijstandsgerechtigden of de mensen die alleen AOW hebben en dus geen aanvullend pensioen, is alles wat wij van tevoren hadden berekend, uitgekomen. Deze mensen – zeker de AOW'ers zonder aanvullend pensioen – zijn er tientallen guldens op vooruitgegaan in januari. Het aantal telefoontjes waarin werd gezegd dat dit toch wel aardig was, is eigenlijk erg tegengevallen. Maar dat hoeft natuurlijk ook niet, want ik heb altijd gezegd dat voor mij de vlag niet uit hoeft als het goed gaat met de inkomensontwikkeling. Het is begrijpelijk dat, als mensen menen tekort te komen, zij dan wel de telefoon pakken. Dan kom je terecht in de grote veelheid van categorieën waarmee je dan toch te maken hebt. De heer Boer bouwt dat in zijn vraag een beetje in: dertig of veertig categorieën. Dat is volgens mij nog zacht uitgedrukt. Als je niet alleen de AOW'ers neemt, maar ook de werkenden – de salarissen zijn allemaal verschillend opgebouwd, er zijn verschillende CAO's, verschil lende data van uitbetaling, verschillende specificaties inzake vakanties of incidentele factoren – en de aanvullende pensioenen, dan komt het aantal standaardcategorieën op microniveau bekeken nog veel hoger uit dan de heer De Boer in zijn vraag aanduidde. Ik heb niet alleen op de indexatie, maar ook op de inbouwsystematiek van de aanvullende pensioenen gewezen. Ik vind het overigens wel van belang dat wij ons, als het even kan, in de zomer meer bewust moeten zijn van de micro-uitwerking vanaf januari, met alle voorbehouden die je daarbij moet maken. Men kan van mij aannemen dat ik die les trek uit hetgeen er nu is gebeurd. Natuurlijk vind ik dat nodig. Ik sta hier niet met trots een pakket van 850 mln. te verdedigen met de mededeling "het kan vriezen en het kan dooien en volgend jaar zien wij wel weer verder". Dat zou niet juist zijn. In zoverre wil ik de vraag van de heer De Boer dan ook positief tegemoet treden.

Voorzitter! De heer Rongen heeft een vraag gesteld over de uitbetaling. Ook anderen hebben daarover gesproken. Zou een ruimere invoeringstijd niet wenselijk zijn geweest? Het kabinet zou suggesties om het anders te doen krachtig van de hand hebben gewezen. Bij de keuze om vanaf april datgene te doen wat nu voorligt, is het kabinet nadrukkelijk afgegaan op hetgeen door de Tweede Kamer met klem naar voren is gebracht. Ik heb daar in het begin zelfs met enige terughoudendheid op gereageerd onder het motto: het moet wel mogelijk zijn. Het eerste wat ik nu ga doen, is overleggen met de belangrijkste uitvoerders om te kijken of ons eigen voorkeursscenario kan worden uitgevoerd. Dat is het scenario waarbij in april zoveel mogelijk wordt uitbetaald van hetgeen de mensen in januari tot en met maart niet hebben ontvangen. Dat zal worden gedaan op grond van de toezegging van het kabinet nu wel iets extra's te doen.

De reden daarvoor is heel simpel. Als je het geld wel hebt gereserveerd voor dit doel en de mensen het dus in die maanden niet hebben gekregen, zou het raar zijn het ondertussen wel op de plank te laten liggen om dan vervolgens op basis van twaalf negende deel vanaf april uit te keren. Tot overmaat van ramp krijg je dan aan het einde van het jaar nog het probleem dat het structurele niveau van wat men dan ontvangt van april tot en met december hoger ligt dan wat men in januari van het daaropvolgende jaar krijgt. Dan krijg je weer zo'n klein hobbeltje van december op januari.

Alles valt natuurlijk toe te lichten en uit te leggen. Maar dan heb ik liever die ene hobbel in april, omdat ik het goed uit te leggen vind dat mensen in mei minder krijgen dan in april, de vakantie-uitkering daargelaten waarvoor mevrouw Gelderblom aandacht vroeg. Wat de mensen in mei krijgen, is wel meer dan in januari. Volgens mij is dat heel goed uit te leggen en begrijpelijker voor mensen dan wanneer je zegt: laten wij de maanden januari tot en maart maar vergeten, je krijgt dat bedrag in negen deeltjes terugbetaald in de periode van april tot en met december. Ik meen zeker te mogen veronderstellen dat als het kabinet daarvoor had gekozen, wij bepaald geen malse kritiek daarop zouden hebben gekregen. Dat geldt misschien niet voor deze Kamer, maar ik verdenk de Tweede Kamer er ernstig van dat zij een dergelijk voorstel wel zeer kritisch had bejegend.

Wij hebben met de uitvoerders dan ook het gesprek gevoerd, of wij het zo kunnen doen dat wij in het bijzonder voor de ouderen – bij hen gaat het om de grootste bedragen – in april de tranche van januari tot en met april in één keer tot uitbetaling kunnen brengen. In twee uitvoerige sessies met de uitvoerders is deze mogelijkheid als uitvoerbaar gekenmerkt en hebben wij op grond daarvan besloten, het zo te doen.

Mevrouw Gelderblom-Lankhout (D66):

Voorzitter! Ik kan mij daarbij wel iets voorstellen. Maar mensen die het loonstrookje kunnen lezen, vormen echt een kleine minderheid. Men kijkt naar wat er op de bank of giro wordt bijgeschreven. Daar gaat men van uit. Dat is het dus, denkt men in mei. Vindt het kabinet het niet uitermate wenselijk, heel goede voorlichting te geven en nu al tegen de mensen te zeggen, dat wat zij nu krijgen, niet het bedrag is dat zij de rest van het jaar krijgen en dat zij pas in juni kunnen zij zien wat zij de rest van het jaar ontvangen? Anders roept de minister opnieuw misverstanden op. Dat moeten wij vermijden. Daarover zullen wij het toch wel eens zijn!

Minister Melkert:

Voorzitter! Daar ben ik het graag mee eens. Als mevrouw Gelderblom overigens op ons departement aan de telefoon had gezeten in januari, zou zij onder de indruk zijn gekomen van hoe goed mensen hun loonstrookje begrijpen en hoeveel mededelingen daarover worden gedaan. Ook wil ik graag benadrukken dat mensen er altijd al aan gewend zijn dat het bedrag dat zij in mei krijgen, niet representatief is voor wat zij overigens per maand ontvangen. In dit geval is het waar dat van het bedrag in mei niet kan worden afgeleid wat verder structureel zal worden verkregen of uitgekeerd. Daarmee wordt in de voorlichting rekening gehouden.

Er is een uitgebreide, algemene informatiebrochure gemaakt, maar ik zeg in antwoord op de specifieke vragen van met name de heer De Wit, dat wij met de uitvoerders hebben besproken dat het ook gewenst is dat mensen een bijsluiter krijgen als dat mogelijk is met informatie over de specifieke regeling die hen betreft. Zij krijgen dus niet het hele verhaal. De uitvoerders hebben gezegd dat als dit binnen hun mogelijkheden ligt, zij het op die manier zullen doen. Daarover zijn echt heel goede afspraken gemaakt. Ik denk ook dat wij ons maximaal inspannen om de informatie daar te krijgen waar die beschikbaar moet komen. Ik realiseer mij heel wel dat wij door de speciale actie die wij ondernemen ook de speciale verantwoordelijkheid op ons nemen dat het door de betrokkenen goed moet worden begrepen.

Ik ben de uitvoerders die hieraan hebben meegewerkt zeer erkentelijk voor de wijze waarop zij dit hebben gedaan. Het overleg is zeer constructief verlopen. De kwestie van compensatie van kosten is een punt dat vaker aan de orde is. Ik hoop dat ook deze Kamer er begrip voor heeft dat hier geen bijzonder arrangement te treffen is, omdat wij niet alleen nu, maar veel vaker uitvoeringsorganisaties in de sfeer van lonen en pensioenen tegenkomen als het gaat om het doorvertalen van overheidsmaatregelen, of het nu in de sociale zekerheid of in de fiscaliteit ligt. De goede gewoonte daarbij is dat men dit doet binnen de budgettaire kaders die daarvoor gegeven zijn.

Voorzitter! De heer Rongen heeft de aandacht gevestigd op de fax van het Verbond van verzekeraars. Ik moet zeggen dat in deze mededeling gewezen wordt op enkele categorieën van mensen met een uitkering. Het gaat om hetzij een uitkering die later in het jaar begint, hetzij een uitkering die een onregelmatig verloop kent, hetzij een eenmalige uitkering. Ik denk dat ik de categorieën die in het faxbericht aan de orde zijn gesteld zo kan samenvatten. Hiervoor geldt eigenlijk hetgeen ook zonder deze specifieke problematiek zou gelden, namelijk dat deze uitkeringen altijd met een afwijkend belasting- en premieregime geconfronteerd kunnen worden, omdat de belastingtabellen bijvoorbeeld niet voorzien in eenmalige uitkeringen. Deze tabellen spreiden de belastingen over de twaalf maanden van het jaar. Globaal genomen kan alles wat daarvan afwijkt tegen specifieke punten aanlopen, soms in de plus, soms in de min, bij de belastingen. Het T-biljet is hierbij een mogelijk corrigerende factor.

Ik denk echter niet dat men kan zeggen dat bij de problematiek en de wijze waarop het kabinet de inkomensaanvulling regelt geen specifiek punt aan de orde is bij deze mensen, anders dan het punt dat zij altijd zouden tegenkomen. Ik heb dus, op het eerste gezicht, geen aanleiding om dit als een speciaal probleem te identificeren.

Voorzitter! De heer Rongen verwees naar de adviesaanvraag die wij aan de SER hebben voorgelegd. Dat is inderdaad niet gebeurd met het oogmerk om daar de steen der wijzen te vinden, zo die al bestaat in dit heelal. Het was wel de bedoeling om met de SER na te gaan, ook vanuit het oogpunt van draagvlak voor wat wij doen met het inkomensbeleid en de rapportage over inkomenseffecten, of wij alles redelijk in beeld hebben en of de methodiek die wij hanteren daarbij behoorlijk aansluit.

Ik denk niet dat wij in een soort digitalisering terecht moeten komen. De heer Rongen heeft gezegd dat wij hetzij de dingen alleen nog maar globaal moeten doen, om redenen die door hem uiteengezet zijn, hetzij moeten komen tot een nationale inkomenscentrale, waarbij iedere Nederlander individueel aan het inkomensinfuus bij Sociale Zaken ligt. Een moment heb ik mij dat beeld voorgesteld en bedacht dat het wellicht interessante kanten heeft. In het volgende moment verwierp ik deze gedachte onmiddellijk. Onze samenleving zit gelukkig zo niet in elkaar. Gelukkig kan de relatie tussen overheid en burgers niet zodanig worden geregeld. Ik houd overigens wel staande dat het een legitieme behoefte is van ieder Kamerlid en uiteindelijk van iedere burger om bij de presentatie van een pakket aan maatregelen op prinsjesdag aan het kabinet te vragen om aan te geven, niet alleen hoe het per maatregel staat met de voorgestelde inkomenseffecten, maar ook hoe het grosso modo bij elkaar wordt opgeteld. Dit heb ik ook in de Tweede Kamer gezegd. Dat is een legitieme vraag. Het kabinet zal daar altijd met een zekere mate van specificatie antwoord op moeten geven, maar die specificatie kan niet anders zijn dan een weergave van gemiddelde effecten op basis van veronderstellingen over data van uitbetaling, de wijze en hoogte van indexering enz. Ook op dit punt zullen we moeten proberen om het beeld dat nu is ontstaan van hoe prinsjesdag zich tot januari verhoudt, zo goed mogelijk te verwoorden in de aankondiging van effecten straks op prinsjesdag en in de jaren daarna. Want het is natuurlijk niemands ambitie om ieder jaar weer een discussie als deze te moeten meemaken. Aan de andere kant zal er altijd een zekere spanning in blijven. Ik zou dus hier niet graag zeggen, dat zoiets als zich nu heeft voorgedaan nooit meer zal voorkomen. Er kunnen zich altijd omstandigheden voordoen, er kunnen altijd factoren aan het licht treden, die het mogelijk maken dat er aan het begin van een jaar moet worden gekeken naar nieuwe feiten. Ik breng in herinnering dat wij twee jaar geleden te maken hadden met een effect in de nominale premie in de ziekenfondsen dat door de calculatie van de ziekenfondsen anders uitviel dan voorzien. Toen hebben we ook gezegd: dan doen we er wat extra's bij omdat het afwijkt van de eerdere veronderstellingen. Ik vind eigenlijk dat daar niks mis mee is, behalve dat je wel moet proberen om dit soort ongerief voor de burger zoveel mogelijk voor te zijn.

Voorzitter! Mevrouw Ter Veld wees nog op onze gezamenlijke belevenissen tijdens het kabinet-Lubbers II. Ik geef er ook in uw aanwezigheid de voorkeur aan om daar nu niet verder in te treden.

De voorzitter:

Ik denk dat u Lubbers III bedoelde.

Minister Melkert:

Nee, zij had het over Lubbers II, want toen zaten we samen in de fractie. Dat was dus ook het gezamenlijke wat wij toen beleefd hebben. Daar kan ik uren over vertellen, maar ik geloof niet dat dit daarvoor de juiste plaats is.

Voorzitter! Mevrouw Ter Veld stelde op het punt van de naheffingen de vraag over de fax en daarnaast vroeg zij aandacht voor de postactieve ambtenaren met invaliditeitspensioen. Ik moet zeggen dat voorzover wij het kunnen overzien, het probleem bij die groep hooguit gelegen zou kunnen zijn in de datum van indexatie. Als die later is dan 1 januari, dan kan het zijn dat zij in de eerste maanden een probleem hebben. Dan zou je zeggen dat het in de loop van het jaar meer in evenwicht moet komen, omdat zij nu met de WAO-premie aan de ene kant en het verhoogde OT-percen- tage aan de andere kant wel meegaan met de maatregelen die ter compensatie bedoeld zijn.

De kwestie van de zelfstandige ondernemers en de belastingdienst laat ik graag over aan de belastingdienst.

Het is waar dat wij niet met vreugde het inactievenforfait hebben gekozen. Aan de andere kant is het wel zo dat wij de afgelopen jaren flinke vooruitgang hebben geboekt om de overgang van uitkering naar werk aantrekkelijker te maken. Je kunt zeggen: daar doe je dan iets aan af. Maar dat is dan wel in proporties die naar mijn gevoel nog acceptabel zijn. Daarbij heeft mevrouw Ter Veld terecht verwezen naar de discussie over het belastingstelsel. Als ik mij niet vergis – maar wie zou al een eenduidige conclusie kunnen trekken uit het debat zoals dat gisteren in de Tweede Kamer is gevoerd – zal het toch een belangrijk punt worden om de overgang van uitkering naar werk te versterken, ook in termen van beloning. Ik ben daar zelf in ieder geval een groot voorstander van. Dan zal de verhoging van het inactievenforfait als het goed is toch maar een kleine kanttekening bij die historische ontwikkeling blijken te zijn. Maar dat is natuurlijk vooruitkijken. Daar kunnen we nu niet in treden.

Mevrouw Ter Veld stelde nog de vraag of het kabinet zich eenzelfde inspanning zou hebben getroost in een niet-verkiezingsjaar. Het antwoord waarop is: ja.

Voorzitter! Ik kom nu tot de vraag van de heer De Wit op het punt van de banenpoolers. Op dat punt zijn wij goed nagegaan hoe bij de overgang naar de WIW de inkomenssituatie is geregeld. Daar doet die netto toeslag die in de wet is geregeld zijn werking. Langs die weg wordt voorkomen dat er een netto verlaging van inkomen plaatsvindt. Ik herhaal hier wat ik in de Tweede Kamer heb gezegd. Dit uitgangspunt wordt in de praktijk gerealiseerd. Wij willen naar bijzondere situaties kijken. Ik doe deze uitspraak op grond van de thans bij ons bekende feiten.

De heer De Wit (SP):

Ik citeer uit een brief van AbvaKabo. "Echter, door de wijze waarop de toeslag wordt toegekend is de praktijk van alledag, dat werknemers die een toeslag hebben of krijgen dit eerst vervolgens bij iedere stijging van het netto loon moeten opsouperen. In de praktijk betekent dit dat op termijn de toeslag zal verdwijnen en derhalve ook de garantie voor een gelijkblijvend netto besteedbaar inkomen." Dat was de bron waarop ik mij beriep. Ik begrijp die passage zo dat er nu weliswaar een toeslag wordt gegeven, maar dat elke verhoging – bijvoorbeeld in het kader van de WIW naar een hoger minimumloon – ten koste gaat van de toeslag. Kan de minister hierop reageren?

Minister Melkert:

Dat is een ander punt. Het is niet de vraag of je erop achteruit gaat. Het is de vraag of je dezelfde vooruitgang ervaart die anderen zouden ervaren. Dat is voor deze groep niet het geval. Zij komen uit een situatie waarin zij een netto voordeel hadden op grond van een specifieke regeling in de belasting die destijds is geïntroduceerd. Om nu te voorkomen dat zij bij de verhoging van hun netto loon er toch op achteruit zouden kunnen gaan bij het vervallen van het belastingvoordeel, is toen in de wet gezet, dat er net zo lang een toeslag moet blijven om de ruimte op te vullen, zodanig, dat zij er netto niet op achteruit gaan. De belastingfaciliteit is vervallen. Daardoor zouden zij er netto behoorlijk op achteruit gaan. Dat willen wij niet. Je moet het volhouden totdat de autonome stijging van het netto loon op dat niveau is gekomen en zij vervolgens meegaan met iedereen. Wanneer dat precies is weet ik niet. Er valt op die systematiek niets aan te merken, in ieder geval niet in het kader van het pakket dat wij vandaag bespreken.

Wat de IOAW'ers betreft heb ik de vraag van de heer De Wit goed begrepen. Men kan op zich zelf naar de sociale dienst voor aanvullende bijstand om het liquiditeitsprobleem te kunnen overbruggen. Dat ontstaat omdat men pas later via het T-biljet het geld terugkrijgt. Bij de aanvraag voor de aanvullende bijstand is de gebruikelijke vermogenstoets aan de orde. Die is niet aan de orde bij de IOAW. Terecht heeft de heer De Wit de vinger legt op dat systeempunt. Wij kunnen daarvoor helaas geen oplossing bedenken. Ik zeg het maar in alle eerlijkheid.

Voorzitter! De heer De Wit heeft gezegd – en dat klopt niet –: "Voor 6 mei gaan de inkomens er door die inhaalactie op vooruit en na de verkiezingen moeten de inkomens dan weer dalen tot het beoogde niveau voor 1998." Dat is niet juist. De inkomens "dalen" dan ten opzichte van april maar stijgen ten opzichte van januari en dus ten opzichte van het beoogde niveau van 1998.

Ik kom te spreken over de inpassing van de 850 mln. Geschiedt dat na de verkiezingen? Nee. De Voorjaarsnota zal voor de verkiezingen verschijnen. Het kabinet gaat daarover nog deze week spreken. Wij hebben het wat naar voren gehaald omdat wij dat tot onze verantwoordelijkheid rekenen. Wij willen de kiezer straks recht in de ogen kijken, op alle fronten.

Mevrouw Gelderblom sprak over het inkomensplaatje als een "spelletje van de overkant". Ik ben het daar niet mee eens. Ik stel allereerst vast dat haar geestverwanten aan de overzijde zich wat dit betreft niet van anderen onderscheiden, maar daarvoor is zij natuurlijk niet verantwoordelijk. In de tweede plaats meen ik dat er van een spelletje geen sprake is omdat het terugvoert naar de vraag: hoe kunnen wij een zo getrouw mogelijk beeld geven aan parlement en burgers van de inkomenseffecten van het beleid? Ik weet het: het lijkt soms iets esoterisch te hebben. Het gaat dan over een kwart achter de komma, 2% zus en 4% zo. Soms gaat het met nog veel méér cijfers achter de komma. Niettemin is die optelsom van belang om grosso modo een beeld te geven. Stel je eens voor dat je als beleidsverantwoordelijke of als controleur in het parlement geen beeld zou hebben van die effecten. Dan zou je moeilijk kunnen beoordelen of het kabinet er wel of niet verstandig aan zou doen om bepaalde zaken door te voeren. Het parlement is daar als medewetgever bij. Met andere woorden: wij moeten altijd proberen, het beeld zo adequaat mogelijk te doen zijn. Het moet niet belangrijker worden voorgesteld dan het is, maar ik geloof toch niet dat iemand zonder zou willen of kunnen.

Wie gaan er nu daadwerkelijk op vooruit en wat is compensatie? Voorzitter! Het is moeilijk om die knip te maken omdat het zeer veel met individuele situaties te maken heeft. Echter, wij kunnen zeker stellen dat iemand met een aanvullend pensioen die zijn indexatie krijgt conform minimaal het gemiddelde zoals het, overigens in een bijgestelde versie, door CPB en Verzekeringskamer is verondersteld, er in de loop van het jaar extra op vooruit gaat. Dat kan niet anders. Dat is het gemiddelde dat wij bovenop het veronderstelde gemiddelde hebben gezet. Die 850 mln. komt er echt bij. Als iedereen in december nog eens zijn rekening zou opmaken, zouden degenen die qua indexatie met normale gemiddelden te maken hebben, kunnen constateren dat er sprake was van een extra inkomensvoordeel boven de door de bank genomen toch al positieve vooruitzichten die er eerder waren. Ik vermoed echter dat in december niemand die som zal maken; immers, dan kijkt iedereen alweer naar januari. Daarom is het wellicht goed, dit één keer te hebben gezegd.

Voorzitter! De heer De Boer heeft verwezen naar de discussie tijdens de Nacht van de koopkracht. Hij veronderstelt dat de beelden, bijvoorbeeld van een passieve premier, niet kloppen met de werkelijkheid. Welnu, dat kan ik bevestigen; die beelden kloppen niet.

Wat de voorlichting betreft trachten wij, naast de algemene voorlichting die via het ministerie beschikbaar is, zoveel mogelijk via de uitvoerders mensen direct te bereiken. Op die manier kan worden uitgelegd wat hen in hun situatie, tegen de achtergrond van hun regeling, toekomt. Daarbij wordt ook de uitleg gevoegd over april, mei en daarna. Kan de minister spijkerhard garanderen dat alle diensten en organisaties dit inderdaad in april zullen doen? Voorzitter! In antwoord hierop wil ik graag een cliché gebruiken: ik ben blij dat de heer De Boer die vraag stelt, want ik kan dat niet garanderen. Wij hebben te maken met de SVB en dat is een vrij rechte lijn, maar het gaat ook om de koepels van de pensioenfondsen die op hun beurt weer meer dan duizend fondsen moeten inschakelen bij de administratieve verwerking van deze regeling. Daarnaast hebben wij te maken met de sociale diensten. Daarover hebben wij gezegd dat ze gewoon vanaf april maandelijks gaan uitkeren. Ook daar hebben wij echter te maken met heel veel organisaties die dat wel moeten doorvoeren. Spijkerharde garanties worden hier dus niet gegeven. U heeft wel de verzekering dat wij er alles aan hebben gedaan in de afgelopen weken om naar de mate van het redelijke en het mogelijke ons ervan te vergewissen dat wat wij nu doen, inderdaad kan en in praktisch alle gevallen tot de beoogde uitkomst leidt in de maanden april, mei en daarna zoals beoogd.

Er is gevraagd of de sociale diensten hun kosten kunnen declareren. Ik wil ze daar niet voor uitnodigen, want het kan goed verwerkt worden in het maandbedrag dat vanaf april ontstaat. Tegelijkertijd weet de heer De Boer ook dat er een ruime traditie is – ik wil niet zeggen: ruimhartige traditie – van besprekingen met de VNG over het eventueel compenseren van uitvoeringskosten. Ik verwacht dat dit vanzelf geregeld zal worden in het kader van al het overleg dat wij voeren. Maar het liefst zie ik het gebeuren langs de koninklijke weg en die is gelegen in het verwerken in de uitvoering, zoals die loopt en voorzien is.

De heer De Haze Winkelman maakte een interessante opmerking over het blindvaren op koopkrachtplaatjes. Hij heeft uit mijn woorden begrepen dat ik het daar niet mee eens ben. Dat vergt toch echt een genuanceerdere benadering. In één adem maakte hij echter ook de opmerking dat met de huidige belastingtarieven en vrijstellingen die instrumenten steeds botter worden. Ik ben zo vrij om dat niet met hem eens te zijn, omdat de doorwerking van belastingtarieven behoort tot de meer eenvoudig door te berekenen effecten van alles wat met inkomen en loon te maken heeft. Ik had dus het idee dat hij op dit punt een andere agenda aanmeldde, namelijk zijn agenda of de agenda van zijn fractie dat je met lagere belastingtarieven en minder vrijstellingen of aftrekposten tot een veel simpeler systematiek zou komen. Mijn stelling is echter dat je dan nog geen simpelheid hebt gecreëerd op het punt van de aanvullende pensioenen, de wijze van indexatie, de lonen en de CAO-specificaties en wat dies meer zij. In zoverre verzoek ik hem toch die twee dingen uit elkaar te houden.

De heer Rongen (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik zal mijn betoog zo kort mogelijk houden, maar ik wil toch nog ingaan op een aantal punten waarop de minister geantwoord heeft. Ik dank hem overigens voor zijn antwoorden. Die dank geldt ook zijn antwoorden in de schriftelijke behandeling.

Stel dat de loonstrookjes eind januari niet het tumult veroorzaakt hadden dat zij veroorzaakt hebben. Zou dan inderdaad in december van dit jaar zijn gebleken dat hetgeen in september 1997 in de Sociale nota werd geschreven, werkelijkheid is geworden? Ik heb begrepen dat de minister hierop positief heeft geantwoord. Er zou dus geen reden zijn geweest om 850 mln. extra uit te trekken. Heb ik goed begrepen dat die 850 mln. alleen maar nodig zijn om de burgers eerder te laten merken dat zij die inkomensvoordelen halen; dus niet gezien over het hele jaar, maar bij reparatie in april en in mei?

Dat brengt mij vervolgens bij de betekenis van inkomensplaatjes. Ik begrijp natuurlijk dat de minister, de Tweede Kamer en anderen behoefte hebben om te weten wat de gevolgen zijn van maatregelen op de inkomens van burgers. Dat is helder. De minister weet echter ook dat niet alleen door de gevolgen van wellicht de belastingmaatregelen en natuurlijk de CAO-herzieningen, dus allerlei maatregelen buiten de sfeer van de overheid, maar ook door de decentralisatie de laatste jaren van taken naar de gemeenten of lagere overheden in het algemeen, de gemeenten met gebruikmaking van de hen gegeven bevoegdheden zelf een inkomensbeleid kunnen en mogen voeren. Daardoor zullen de plaatjes die in Den Haag op de departementen gemaakt worden, alleen al om die reden in toenemende mate krachtig aan betekenis inboeten. Hier hoort de volgende opmerking bij. Hoe fijnmaziger je de inkomensplaatjes maakt, dus hoe meer je van de ruwe of globale standaard afwijkt, hoe meer je bij individuele burgers de suggestie wekt dat het voor hen persoonlijk geldt. Gezien de reparatie in dit wetsvoorstel, hebben de inkomensplaatjes kennelijk niet betrekking op het jaar, maar op de maand januari. Dan worden het heel andere inkomensplaatjes. Het gaat er nu niet meer om of het jaar 1998 beantwoordt aan de doelstelling van het kabinet. Nee, het gaat erom of de mutatie van december op januari van enig jaar beantwoordt aan de doelstelling. Ik zie de minister die plaatjes al maken. Die zijn hartstikke duur, als ik het zo mag zeggen, want het kost 850 mln. in dit jaar. Ik zie de kabinetten in de komende jaren de middelen nog niet ter beschikking hebben om dit soort reparaties door te voeren. Hoewel de discussie over de inkomensplaatjes nog gevoerd zal worden, met name naar aanleiding van een advies van de SER, zouden wij in onze opvatting eerder terug moeten naar meer globale plaatjes dan naar de meer fijnmazige plaatjes, en wel om de redenen die ik genoemd heb.

Dan nog iets over het tijdstip van invoering. Ik heb begrepen dat de minister, eenmaal de beschikking gekregen hebbend over 850 mln., dat bedrag zo snel mogelijk wilde uitgeven. Dat is heel bijzonder. Hij had dit het liefst al eind januari of eind februari gedaan, maar hij zat nu eenmaal vast aan eind april. Ik begrijp het streven van de minister om het geld zo snel mogelijk uit te keren. De minister zal echter ook een afweging gemaakt hebben met de mutaties die nu nodig zijn, alle moeilijkheden die daaruit voortkomen, en de kosten die bij de uitvoerders gelegd worden. Daarbij hoort ook nog de ondank – ik geloof dat mevrouw Ter Veld daarover sprak – die de minister zal krijgen als blijkt dat er toch nog moeilijkheden ontstaan in de maanden na mei. Die afweging zou mij wellicht gebracht hebben tot de keuze voor andere modellen, zoals een eenmalige uitkering in de maand juli. Het zou een opslag op de vakantie-uitkering hebben kunnen zijn. Er zijn ook andere modellen denkbaar, waaronder spreidingsmodellen. Dan had je in ieder geval minder of geen uitvoeringsproblemen gehad. Je had meer tijd gehad voor de voorbereiding en je had voor de burgers wellicht meer helder kunnen markeren dat dit een maatregel voor 1998 was ter compensatie of ter verbetering.

Dan nog de uitvoeringskosten. De minister loopt daar toch wat makkelijk overheen. Het zijn niet onaanzienlijke kosten. De minister had het over de vraag of sociale diensten of gemeenten gecompenseerd kunnen worden. Ik heb de vraag echter ruimer gesteld. Er zijn, zoals gezegd, meer dan 1000 pensioenfondsen. Die hebben ook te maken met uitvoeringskosten. Het zijn niet alleen kosten van verwerking van mutaties in de uitkeringen, maar ook kosten in verband met de tientallen vragen die gepensioneerden in eerste instantie aan hun pensioenfonds stellen. De gepensioneerden krijgen immers de afrekening van het pensioenfonds. Zij vragen dan: wat hebben jullie gedaan? Dan moet het pensioenfonds zeggen: het komt niet door ons, u moet bij de minister zijn. Ook op dat terrein worden kosten gemaakt. Aangezien het kabinet er kennelijk sterk aan hecht om de 850 mln. op deze wijze snel uit te geven, was mijn pleidooi om van de 850 mln. een relatief klein deel te spenderen aan de compensatie voor uitvoeringskosten.

Mevrouw Gelderblom-Lankhout (D66):

Voorzitter! De minister berispte mij min of meer omdat ik over "het spelletje" gesproken heb. Hij zei: uw eigen bevriende fractiegenoten van de overkant doen daar ook aan mee. Ja, als dat daar een algemeen spel is, dan doen alle fracties daaraan mee. Dat is duidelijk. Ik heb willen aangeven dat ik vrees dat de wal het schip keert. Ook de heer Rongen sprak daarover. Als je steeds specifiekere plaatjes maakt, denken de mensen dat het inderdaad op henzelf van toepassing is. Wij zullen naar globalere overzichten moeten om die indruk weg te werken. Nogmaals, ik heb proberen te zeggen dat wij dat hier wel kunnen wensen, maar dat naar mijn mening de Tweede Kamer daarin niet zal meegaan. Dat bedoelde ik min of meer met dat spelletje. Het klonk inderdaad wat denigrerend, maar de minister begrijpt wel wat ik bedoel.

De minister bevestigt dat de verbetering van het inkomen in hoofdzaak geldt voor de ouderen met een klein aanvullend pensioen. Van die 850 mln. gaat in het kader van de inkomensverbetering het grootste deel naar die groep. Dat is echter tot nu toe nog niet helemaal duidelijk geweest. Voor de anderen is er sprake van een compensatie voor hetgeen beloofd was.

Nogmaals, ik denk dat dit duidelijker gemaakt moet worden in de voorlichting om niet wederom teleurgestelde verwachtingen te wekken. Verder heeft de minister hetgeen ik ten aanzien van de voorlichting bij interruptie gevraagd heb, reeds toegezegd.

De voorzitter:

Ik deel nog mede, dat het faxbericht van het Verbond van verzekeraars van 20 maart jl. als noot aan de Handelingen zal worden toegevoegd.

(De noot is opgenomen aan het eind van deze editie.)2

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! Ik begrijp heel goed het punt van mevrouw Gelderblom over globalere overzichten. Ik houd dan overigens wel mijn voorspelling staande, dat, naarmate er meer globale overzichten worden versterkt, de roep om nadere specificatie groter zal worden.

Mevrouw Gelderblom-Lankhout (D66):

In de Tweede Kamer!

Minister Melkert:

Maar de Tweede Kamer representeert natuurlijk ook de samenleving net zo goed als u dat doet, dus er zal heel wat belangstelling achter zitten. Overigens ben ik van mening dat als je meedoet aan een spel omdat iedereen meedoet, dat niet getuigt van een soort karakter waarmee je je kunt onderscheiden in de politieke markt. Maar goed, dat is ieders eigen keus.

Voorzitter! De heer Rongen vroeg of, wanneer er geen tumult zou zijn ontstaan, het vooruitzicht van de Sociale nota van september 1997 in het jaar 1998 zo zijn beslag zou hebben gekregen. Uitgaande van de veronderstellingen, de gemiddelden en alle mitsen en maren die aan dat plaatje van september vastzitten, denk ik dat je dat inderdaad overeind kunt houden. Dat doe ik ook. Ik heb er nooit iets anders van gezegd of gevonden.

Zijn vervolgvraag was, of het dan toch waard is om met een pakket van 850 mln. tegemoet te komen aan de ontstane onrust. Mijn antwoord daarop is voluit "ja" en wel precies vanuit de aspecten die de heer Rongen in eerste termijn noemde, namelijk de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de overheid. De overheid communiceert in september: "over de brede linie vooruitgang". Het was niet alleen een soort technische verwachting maar ook een politieke intentie, zo u wilt, onder het motto "het is jarenlang overal vrij krap geweest in de koopkracht en voor sommige groepen nog meer dan voor anderen; wij schreeuwen niet van de daken dat het geweldig gaat met de groei en wij gaan het al helemaal niet verkwanselen, maar het moet wel mogelijk zijn dat bij een economische groei van 3% of meer de burgers er wat van merken in hun eigen bestedingsmogelijkheden. Daarom is het onze intentie dat mensen die abstracte economische groei in hun eigen situatie ook concreet als vooruitgang ervaren." Heel veel Nederlanders zijn er in januari wel op vooruitgegaan, ook in nettotermen. Als dan echter substantiële groepen in januari ervaren dat het niet zo is, sterker nog, dat er sprake is van achteruitgang – soms substantieel – is het vanuit de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de overheid heel goed te verdedigen om met dit pakket te komen. Wij weten dat de omvang van het ongemak van januari en de specifieke kant een gevolg was van het zeer specifieke karakter van het PEMBA-pakket. Zo'n omvangrijk pakket met die enorme verschuivingen komt natuurlijk niet elk jaar voor. Het totale aantal maatregelen dat wij hadden genomen was wel erg groot. Dat heeft het riskanter gemaakt – het risico daarvan is gebleken – om op de effecten te rekenen die in het abstracte plaatje waren verondersteld. Ik heb er ook in de richting van de heer De Boer iets over gezegd. Wat leer je daar nu van: heel wat.

De heer De Boer (GroenLinks):

De conclusie is dus dat de minister nu zegt dat het kabinet eigenlijk 850 mln. meer uitgeeft dan in september de bedoeling was. Daar komt het eigenlijk op neer.

Minister Melkert:

Dat kan ook niet anders, want wij hebben geen gulden teruggetrokken van vorig jaar en wij hebben er 850 mln. bij gelegd.

De heer De Boer (GroenLinks):

En die beslissing heeft niks met verkiezingen te maken?

Minister Melkert:

Die beslissing heeft te maken met de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid – de heer Rongen gebruikte die termen – bij de presentatie in september, door geredeneerd naar de ervaringen in januari. Ik heb het ook wel de berekening en de beleving genoemd. Als dat gat te groot is, dan kun en moet je in ons geval de politieke verantwoordelijkheid nemen om dat te overbruggen.

De heer Rongen (CDA):

Als dit zich volgend jaar weer voordoet, zij het onder andere omstandigheden want er gebeurt altijd wel wat, herhaalt de minister dit dan? Het gaat erom of hij nu het jaarbeeld als uitgangspunt neemt of de mutatie van december op januari. Ik kan mij in dynamische tijden nauwelijks een jaar voorstellen dat er niets aan de hand is in de mutatie van december op januari. Als dit de norm zou zijn voor de toekomst, zou u dan dergelijke reparatiemaatregelen van 850 mln. tot 1 mld. herhalen? Ik houd mijn hart vast als u het nieuwe belastingstelsel moet introduceren.

Minister Melkert:

Wat dat laatste punt betreft, doen diegenen die de komende jaren verantwoordelijkheid zullen nemen voor een zeer omvangrijke herziening van ons stelsel er inderdaad ook goed aan om de Handelingen van de debatten over deze wijzigingen tot zich te nemen en vervolgens vast te stellen wat zij ermee gaan doen. Overigens was datgene wat wij nu hebben gedaan in feite een herhalingsoefening, precies vanuit die vraagstelling. Ik wees erop dat wij twee jaar geleden een qua omvang veel beperktere maatregel hebben genomen, toen wij constateerden dat een aantal mensen een veel hogere nominale premie hadden moeten betalen dan waarmee in het koopkrachtbeeld in september rekening was gehouden. In zoverre zijn wij consistent gebleven. Maar wat ieder jaar niet aan de orde is, is de omvang van de operatie. Wat ieder jaar aan de orde moet zijn, wat mij betreft op basis van deze ervaringen meer dan voorheen, is dat wij reeds in september proberen te doorgronden wat grosso modo de effecten in januari zijn. Daarover kun je bijvoorbeeld ook communiceren. Als je daarover communiceert, dan heb je ook vanuit het oogpunt van betrouwbaarheid en geloofwaardigheid de lijn gelegd tussen de overheid en de burger, die in september kan weten waar hij in januari aan toe is, naarmate dat mogelijk is omdat er zoveel onderscheiden situaties zijn.

De heer Rongen stelt dat de koopkrachtplaatjes tegenwoordig minder veelzeggend zijn dan vroeger als gevolg van de decentralisatie naar gemeenten van elementen van inkomensondersteuningsbeleid. Dat ben ik niet met hem eens. Er zijn relatief wel wat verschuivingen gekomen: de lokale lasten zijn wat hoger geworden en in het kader van de bijzondere bijstand is er wat meer geld beschikbaar gekomen. Maar afgezet tegen de totale som van het inkomen dat ergens anders vanwege de overheid of via particuliere kanalen wordt gegenereerd, is het maar een heel klein onderdeel van het geheel. Bijgevolg zijn de mutaties die in een geglobaliseerd koopkrachtbeeld ontstaan, van betrekkelijk beperkte betekenis. Dat punt zal bij nadere analyse dus niet stand houden.

Voorzitter! Moest dat nu zo snel mogelijk? Ik heb uiteengezet waarom. Er zou geen goede reden zijn geweest om dat geld lang in kas te houden, omdat het gaat om geld dat voor de burgers is bestemd, ook op de wijze die door het kabinet is bepaald. Zou het niet eenvoudiger zijn geweest om dit in juli door middel van een opslag te hebben gedaan? Ik ben het met de heer Rongen eens dat je dan wat meer tijd zou hebben gehad, maar het zou niet eenvoudiger zijn geweest, want ook dan zou je in juni, juli en augustus drie verschillende uitkeringsregimes via de administraties hebben moeten inrichten, net zoals wij dat nu doen. In zoverre voegt die suggestie dus niets toe. Dat dan ondank als expressie zou kunnen ontstaan, is natuurlijk het lot van menigeen. Dit is zo nu en dan 's werelds loon, maar als het voor een goed doel is, is dat toch de moeite waard.

Voorzitter! Ik meen dat de heer Rongen met mij beseft, dat er zoveel momenten zijn en zoveel verschillende regelingen, die ieder jaar weer in salaris- en pensioenadministraties moeten worden verwerkt, dat het eenvoudigweg niet in de rede ligt om als overheid, die daarmee altijd op de één of andere manier iets te maken heeft of zelfs aan de basis daarvan staat, de uitvoeringskosten steeds op declaratiebasis uit te voeren. Dat zouden wij dus ook in dit geval niet moeten doen.

Mevrouw Gelderblom vroeg naar de aard van de tegemoetkoming in het inkomen. Mensen met een aanvullend pensioen gaan er inderdaad door de bank genomen wat op vooruit, maar dat hangt samen met het moment en de omvang van de indexatie. Stel dat iemand is aangesloten bij een pensioenfonds dat niet indexeert, wat in een kleine minderheid van de gevallen voorkomt. Dan blijft hij relatief achter bij anderen. Voor anderen zit er een compensatie-element in, in de sfeer van enkele uitkeringen en de VUT. Maar er is ook nog een groep die er gewoon iets bijgekregen heeft, terwijl er geen enkel probleem was. Dat geldt in het bijzonder voor mensen in de bijstand, en voor AOW'ers zonder aanvullend pensioen. Dezen waren er vanaf januari al aanzienlijk op vooruitgegaan, en daar is zelfs nog wat bijgekomen. Wij schamen ons daar als kabinet niet voor, want het gaat hier bij uitstek om groepen die jarenlang uitermate krap zijn uitgekomen in het inkomensbeeld. Zij hebben door de keuze van het instrument een extra voordeel gekregen. Door die veelheid van situaties is het niet goed mogelijk om iedereen één op één te zeggen wat de reden is van het extra bedrag. Wij geven daarom voorlichting over de maatregelen en bij wie deze terechtkomen, waarbij wij ervan uitgaan dat iedereen die iets extra's op zijn girorekening terugvindt, bedenkt dat hij meer krijgt dan in januari, wat maar goed is ook, omdat men daarover immers heeft opgebeld.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven