Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 25, pagina 1226-1252 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 25, pagina 1226-1252 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1998 (25600 X) (inclusief het NAVO-deel van de begroting van Buitenlandse Zaken).
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Van Leeuwen (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Het loopt weer tegen de verkiezingen en dus zijn de pleidooien voor een opnieuw indringend aandacht geven aan de drastisch gewijzigde veiligheidssituatie niet van de lucht. Meestal wordt dan bedoeld te zeggen, dat er op defensie fors kan worden bezuinigd. Het zijn de vierjaarlijkse rituele dansen, die echter ditmaal, gelet op het begrotingsdebat in de Tweede Kamer, een harde kern van werkelijkheid in zich houden. Geen wonder dat dan de wervingsresultaten tegenvallen!
Het meest opvallend is echter de tot dusverre betrekkelijk summiere onderbouwing van deze zogeheten gewijzigde veiligheidssituatie: de besluitvorming in Madrid, de uitbreiding van de NAVO, de lagere CSE-plafonds en dan in feite niets meer. Geen woord over toegenomen dreigingen. Alle aanleiding derhalve het CDA-standpunt hiertegenover te stellen. Immers, er is geen sprake van dat de veiligheidsrisico's zo veel geringer zijn geworden, wel anders!
De externe, directe militaire bedreiging voor het Westen is na de koude oorlog weliswaar weggevallen, maar daar staat een veelheid van nieuwe bedreigingen tegenover. Voor de CDA-fractie staat bijvoorbeeld vast dat massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen nog steeds een militaire dreiging van de eerste orde vormen, ook in de nabije toekomst. Wij denken dan met name aan de TBM's, de tactical ballistic missiles.
De aanval met Scud-raketten, ingezet tegen Israël tijdens de Golfoorlog, staat ons nog steeds in het geheugen gegrift. Naar wij hebben begrepen, beschikken al zo'n 25 landen over deze TBM's. Is dit juist? Terecht moet dit als een toenemend veiligheidsrisico worden ingeschat. Met de verbeterde inzetbaarheid van de Patriot proberen wij deze dreiging te neutraliseren.
Bovendien zijn de instabiliteit in de Russische federatie, maar ook sluimerende en open etnische conflicten, met name in de gebieden in en om Europa, bronnen van toenemende zorg. Bij dit alles komt dan ook nog de noodzaak om steeds meer aandacht te besteden aan grensoverschrijdende vraagstukken. Terrorisme, georganiseerde misdaad en drugshandel, illegale wapenhandel zijn hiervan slechts enkele voorbeelden. Pleiten voor bijvoorbeeld vermindering van het aantal fregatten is ook pleiten voor beëindiging van de aanwezigheid van een fregat in het Caribisch gebied ter bestrijding van drugstransporten.
Kortom, wij kunnen er weinig begrip voor opbrengen dat zo gemakkelijk wordt gesteld dat het veiligheidsrisico is afgenomen, zonder op de nieuwe dreigingen voldoende acht te slaan. De CDA-fractie zal het dan ook op prijs stellen als de minister zijn visie terzake van de bestaande veiligheidsrisico's tijdens dit debat nog eens helder wil uiteenzetten. Deelt de minister de inschatting van de CDA-fractie?
Zo blijft de algemene verdedigingstaak voorlopig nog steeds onze hoofdtaak, opgedragen ter bescherming van de integriteit van ons grondgebied en van het NAVO-grondgebied. Daarnaast is er een nieuwe, tweede hoofdtaak bijgekomen die een groeiende aandacht en inspanning is gaan opeisen en vermoedelijk zal blijven opeisen, namelijk de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties. Het is een taak van andere orde, maar niettemin van wezenlijk belang.
Zonder overdrijving moet worden gesteld dat wij met ons huidige defensie-uitgavenpatroon bepaald niet aan de royale kant zitten om zowel onze NAVO-verdragsverplichtingen te kunnen waarmaken als om op de overeengekomen wijze een adequaat antwoord te kunnen geven op alle etnische en andere conflicten. Onze defensie-uitgaven liggen met 1,9% van het bruto nationaal product nu reeds 0,3% onder het gemiddelde van de West-Europese NAVO-landen. Zij laten derhalve eveneens geen verdere verlaging toe. De CDA-fractie steunt de minister dan ook in zijn verzet tegen wat hij in de Tweede Kamer "snode plannen" noemde.
Dit laat onverlet dat in het jaar 2002 wel een nieuwe defensienota beschikbaar zal moeten zijn. Bij de kabinetsformatie zal dan ook moeten worden geregeld hoe wij tot 2002 komen tot een fundamentele bezinning op onze defensiepolitiek om ook de defensieplanning opnieuw voor een reeks van jaren grondig te kunnen voorbereiden.
Mijnheer de voorzitter! Een beoordeling van vier jaar paars defensiebeleid waarvoor wij nu staan, is geen eenvoudige opgave. De tragedie van Srebrenica, waarvoor de minister politiek verantwoordelijk blijft, heeft velen een trauma bezorgd en op de gehele samenleving een smet gelegd. Srebrenica zal ons nog lang blijven heugen en achtervolgen. Een absoluut niet meer beheersbare situatie en geen internationale bereidheid om op te treden maken het drama alleen nog maar groter. Deze tragedie stelt andere, ook niet geringe incidenten, in de schaduw.
Ik noem slechts als pijnlijke, actuele gebeurtenissen het maskeradespel rond het al dan niet uitzenden van een fregat naar de Golf met een staatssecretaris die voor zijn beurt sprak. De tekortschietende nazorg en begeleiding van de nabestaanden bij de Herculesramp. Het ongeluk met de militairen in Noorwegen, mede door veronachtzaming van signalen uit het veld over de beveiliging, onder meer van de CNV-bond van militairen, de ACOM. De tekortschietende aanpak van de asbestproblematiek in de Cannerberg mag eveneens niet ongenoemd blijven.
Daar staat tegenover dat na de novemberbrief van 1994 die wel een ingreep in het budget betekende Defensie aan verdere ombuigingen is ontkomen. Ook vinden wij het financiële keurslijf, gegeven de huidige taken, nog steeds te nauw en dat rekenen wij de bewindslieden uiteraard aan. Zelfs de meer dan noodzakelijke uitbreiding met 848 functies moest in de eigen begroting worden gevonden met alle gevolgen van dien. "Niet omdat het kon, maar omdat het moest", zo stelde de minister tijdens het wetgevingsoverleg op 20 november 1997. Verbijsterend, dat zeker! Andere departementen hebben wel geprofiteerd van de economische hoogconjunctuur. Ten laste van welke andere projecten of uitgaven is deze uitbreiding gegaan? Om de tekortkomingen in onze defensie op te lossen heeft de CDA-fractie behoefte aan een helder inzicht, dat ook tot een reële raming van de noodzakelijke budgetten tot en met het jaar 2002 leidt.
Mijnheer de voorzitter! Is er sprake van een reële begroting? Dat is de vraag die wij nu aan de orde willen stellen met de Prioriteitennota als uitgangspunt. Het is opvallend dat de actualisering van de Prioriteitennota betrekkelijk weinig aandacht heeft gekregen in de tot nu toe gevoerde debatten. Het gaat dan immers om de vraag of, naast de algemene verdedigingstaak, de huidige defensieorganisatie kan voldoen aan de eisen van de crisisbeheersingstaak als de tweede hoofdtaak van de krijgsmacht.
Deze tweede hoofdtaak is indertijd gedefinieerd als het deelnemen aan maximaal vier vredesbewarende operaties op het niveau van bataljonsequivalenten. Dat was toen blijkbaar, en dat is het geruisloos ook nu nog, het vrij willekeurig gekozen ambitieniveau en daarvoor dient dan ook de capaciteit in stand te worden gehouden. Voor een kritische analyse van en een bezinning op dit ambitieniveau is niet gekozen. De CDA-fractie heeft deze analyse en bezinning echter node gemist en nodigt de minister uit deze alsnog te geven. Wij hebben dat nodig omdat een eventueel te wijzigen ambitieniveau, in opwaartse of neerwaartse zin, tot een geheel andere capaciteitsberekening zal moeten leiden, met name van de parate component.
Los van deze analyse zijn de bewindslieden intussen wel tot het inzicht gekomen dat er iets schort aan het aanwezig zijn van voldoende parate middelen om het gekozen ambitieniveau te kunnen waarmaken. De in de begroting 1998 neergelegde beperkte uitbreiding riep geen bezwaren op. Toch dringt zich bij ons de vraag op of deze uitbreiding wel toereikend, wel passend is bij het gekozen ambitieniveau. Immers, de gekozen systematiek van uitzending gaat nog steeds uit van één uitzending van zes maanden per anderhalf jaar. En dan reeds zijn er tekorten in de personele sfeer.
De CDA-fractie houdt vast aan een voorkeur voor de ook door de ACOM bepleitte 1:4-norm, waarbij ook de vraag of voor militairen met zorgverplichtingen – de vrouwelijke militairen en de mannelijke collega's in een zogenaamde eenoudersituatie – wel uitzending moet plaatsvinden alvorens de kinderen de leeftijd van 8 jaar hebben bereikt, zeker nadere discussie vergt. Wat is de laatste stand van zaken hierbij?
Wij constateren dat met deze 1:4-norm de huidige uitbreiding eveneens niet zal kunnen worden gehaald of zien de bewindslieden dit anders? Hoe dit ook zij, de huidige uitzendcyclus maakt het reeds noodzakelijk dat achter elke uit te zenden eenheid er twee paraat zijn voor opleiding en aflossing. Alles moet dus drievoudig beschikbaar zijn. Menen de bewindslieden dat zij zich met de nu voorgestelde uitbreiding hieraan strikt zullen kunnen houden of betekent dit toch het in stand houden van een onaanvaardbare werkdruk met alle risico's van dien? Gelet op alle gesignaleerde tekorten, met name bij specialistische functies, wagen wij deze toereikendheid te betwijfelen. Het gaat ons dus om voldoende aantallen en soorten gevulde parate eenheden. En zeer in het bijzonder gaat het ons om de vraag of uitbreiding met 848 militaire functies wel voldoende soelaas biedt.
Het is overigens evenzeer opvallend hoe gemakkelijk wordt gesteld dat middelen voor de noodzakelijke extra uitbreiding er niet mogen komen. Kortom, welke prioriteit heeft deelneming aan crisisbeheersingsoperaties nu eigenlijk? Zijn er geen lessen uit de geschiedenis van de laatste jaren te trekken die tot een grotere inspanning moeten leiden? En wat is het uitgangspunt van "gelijktijdige" deelneming van ongeveer bataljonsgrootte aan vier vredesoperaties in feite waard en is deze deelname ook aan een termijn gebonden?
De CDA-fractie stelt deze vragen ook tegen de achtergrond van de herverdeling van de vijfde brigade over drie nieuwe, zonder compensatie bijvoorbeeld bij de mariniers teneinde daar drie volwaardige bataljons paraat te kunnen stellen. Overigens lijkt ook ons de dubbele vierdeling, dubbel vierkant, tactisch gezien best voordelen te hebben, maar het gaat ons om de totale inbreng. Zowel het mandaat als de militaire uitrusting in materiële en personele zin moeten voldoende zijn om, zo nodig, de vrede te kunnen afdwingen. Voor ons blijven er toch spanningen ingebakken, mede door tekorten aan pantserinfanterie en andere personeel. Ook een discussie over een nog verdergaande integratie van de eenheden van land-, luchtmacht en marine kan toch in feite bij de actualisering van de Prioriteitennota niet achterwege blijven?
Onzerzijds wordt hierbij op geen enkele wijze een pleidooi gevoerd voor verdere verkleining van de operationele onderdelen, maar wel voor het beschikbaar stellen van voldoende middelen voor integrale uitvoering van de Prioriteitennota.
Hierbij mag uiteraard worden gekeken naar nog niet onderkende doelmatigheidsoplossingen, die echter onder geen beding meer ten koste van het personeel mogen gaan. Wel kan daarbij worden gedacht aan samenvoeging van eenheden en afdelingen met een vergelijkbare taakstelling bij de verschillende krijgsmachtdelen. Hierdoor zou de vulling van de noodzakelijke parate eenheden bij crisisbeheersingsoperaties nog beter kunnen verlopen en zou de werkdruk, waarop ik straks nog terugkom, kunnen worden teruggebracht. Mogelijk kan dan ook de door ons bepleite uitzendcyclus in zicht komen.
Is het nu werkelijk zo, dat deze wens tot de zogeheten "ontschotting" met DICO al goeddeels in vervulling is gegaan en dat er niet nog meer winst valt te bereiken?
Hoe zit het – en dit als tussendoortje – trouwens op dit moment exact met onze betrokkenheid bij het Shirbrig-project?
Mijnheer de voorzitter! De CDA-fractie realiseert zich dat de krijgsmacht aanzienlijk – met 40% – is ingekrompen en dat dit mede dient te worden gecompenseerd door verdergaande modernisering van de gevechtskracht. Er is ook een onevenredig zware wissel op het personeel getrokken. Om beide op peil te brengen, zou het budget in de komende jaren wel eens onvoldoende ruimte kunnen laten.
De Prioriteitennota wordt ook gedomineerd door de overgang naar de vrijwilligerskrijgsmacht. Zoals bekend, stond de CDA-fractie in dit huis indertijd niet te juichen voor deze overgang. Verre van dat! Die lijn is door collega Hofstede ook doorgetrokken bij de behandeling van het wetsontwerp Kaderwet dienstplicht. Hij heeft toen reeds uiting gegeven aan onze zorgen: een omvangrijke kapitaalsvernietiging zonder enige reservering voor de toekomst, alsook een groeiende onzekerheid onder het personeel. De dienstplicht is opgeschort, maar artikel 64 van de Kaderwet dienstplicht staat nog recht overeind. Zal dit artikel aan betekenis gaan winnen, nu de wervingsresultaten tegenvallen?
In Liberaal Reveil heeft de staatssecretaris gesteld het proces van herstructurering nog te hebben versneld door de opkomstplicht eerder af te schaffen dan aanvankelijk was voorzien. De staatssecretaris memoreert ook de grote onrust, waartoe dit heeft geleid. Afgedacht hiervan, vraagt de CDA-fractie zich af of de staatssecretaris, gelet op de huidige fricties, deze versnelling ook nu nog een goede zaak vindt.
Maken wij de balans op van de huidige personele situatie, dan is het beeld bepaald niet positief. Te luchthartig wordt onzes inziens gesproken over problemen als té hoge werkdruk, de tekorten in combattante functies op soldaatniveau, maar ook aan artsen, verpleegkundigen, technici en automatiseringspersoneel, de noodzakelijke imagoverbetering, maar dan met name ook in de zin van defensie als aantrekkelijke werkgever. Hoe zat dat ook weer met het arbeidsvoorwaardenakkoord uit 1997? Is de achterstandspositie van het militaire personeel ingelopen?
Wij dagen de bewindslieden uit tot de instandhouding van een geloofwaardige en op haar taken berekende krijgsmacht.
Dan is er op zeer korte termijn een structurele aanpak nodig, die zeker ook budgettaire ruimte zal vergen. Er is geen tijd meer voor lang filosoferen. De ook door de staatssecretaris in een aantal opzichten als zeer zorgelijk gekenschetste situatie vraagt om grote inventiviteit. Welke claims leggen de bewindslieden bij de kabinetsformatie op tafel?
De arbeidsmarkt wordt steeds krapper, zeker ook voor schoolverlaters. De moeilijk vervulbare functies in het bedrijfsleven vertonen veel overeenkomst met die van de krijgsmacht. De krijgsmacht moet en kan het niet hebben van allerhande financiële lokkertjes. Wel dient te worden bedacht, dat ook anderen – ik denk bijvoorbeeld aan de gezondheidszorg – hun uitgebalanceerde plannen zeer binnenkort op tafel zullen leggen, uiteraard voorzien van een prijskaartje. Dat mag ook van deze bewindslieden worden verwacht, met afgewogen voorstellen over alle in de laatste tijd aangedragen mogelijkheden. Verlaging van de aannameleeftijd, verlenging van de contractduur voor de BBT'ers, onder gelijktijdige aanbieding van een bredere basisopleiding en adequate studiemogelijkheden voor het te zijner tijd verwerven van een baan in de burgermaatschappij, inschakeling van meer vrouwen – daar wordt gelukkig aan gedacht – en allochtonen met de hierbij behorende aanpassingen, waarvan ik er al één heb genoemd, meer concurrerende arbeidsvoorwaarden, ook in de secundaire sfeer etc.
De CDA-fractie wil – na alle rumoer over de kindsoldaten – hierbij nog aantekenen, dat zij positief staat tegenover een eerder investeren in een civiel-militaire opleiding, zoals op diverse plaatsen reeds gebeurt. Generaal-majoor Bruurmijn heeft terecht hiervoor de aandacht gevraagd om op deze wijze de concurrentieslag om de jongeren ook beter aan te kunnen. Dit betekent dat er een vak wordt geleerd in combinatie met de eerste algemene militaire opleiding. Ook al zou de uitval en later de uitstroom nog hoog zijn, dan is het toch de moeite van het proberen waard. Dat laat onverlet, dat de leeftijd voor uitzending in het kader van vredesoperaties onverkort op 18 jaar moet worden gehandhaafd. Ook hier roepen wij de bewindslieden op om in goed overleg met alle regionale opleidingscentra in Nederland deze plannen nader uit te werken.
De staatssecretaris stelde in Liberaal Reveil eveneens dat het voor de hand lag een marinebedrijf, het elektronisch en optisch bedrijf van de marine – MEOB genaamd – te verplaatsen naar Den Helder, waar de gehele marine zit. Op het eerste gezicht een plausibel verhaal, dat echter anders is wanneer deze verhuizing gepaard gaat met kapitaalsvernietiging, een totaal aan kosten van 98,5 mln. en het risico van het weglopen van de beste mensen.
Het leger moet jonger, is een de laatste tijd meer en meer gehoorde slogan. Denkt Defensie nu echt met uitsluitend tijdelijke contracten de slag op de arbeidsmarkt te kunnen winnen?
Specifieke problemen zijn er ook bij de luchtmobiele brigade met 37% uitval – zelfs een verlaging van de functie-eisen voor de twee schuttersfuncties was noodzakelijk – en bij de luchtmacht, waar een integraal werkbelastingsprogramma moet uitwijzen of de luchtmacht niet overbelast is door structureel overwerk als gevolg van een groeiend aantal taken.
In het kader van alle nog onvervulde wensen op personeelsgebied acht de CDA-fractie de mededeling, dat de begroting 1998 een uitgavenniveau van 9% lager dan voorzien te zien geeft, zeker geen verdienste. Zeker ook niet nu er een groeiend capaciteitsbeslag op de begroting wordt gelegd door de ongeveer 250 projecten in het kader van de bilaterale samenwerking met de Midden- en Oost-Europese landen. Dit gevoegd bij de projecten met Slovenië en de Balkanstaten met de oprichting van een Baltisch bataljon voor vredesoperaties en een luchtmachtproject brengt ons tot de vraag of dit onze financiële spankracht niet te boven gaat of in ieder geval ten koste gaat van andere taken.
In een modern bedrijf vraagt ook het Arbobeleid volle aandacht, zeker dan ook voor de krijgsmacht, waar meer dan normale veiligheidsrisico's aan de orde zijn. Grotere inspanningen zijn ook hier noodzakelijk. We behoeven slechts te wijzen op het uitdijende asbestdossier, de aanwezigheid van gifstoffen op diverse legeringsterreinen in het uitzendgebied, de mankerende (na)zorg bij de Herculesramp en het junglesyndroom. Ook de problematiek van het depleted uranium kan niet onopgelost blijven. Nu al een behoorlijk aantal landen ambitieuze programma's kennen op het gebied van chemische en biologische wapens, vraagt dit ook om een duidelijk herkenbaar preventief beleid. Spelen met de gedachte aan uitstel van de bestelling voor beschermende NBC-kleding is dan fnuikend.
Beroepsmilitairen worden er op voorbereid eigen persoonlijke veiligheid in zekere zin op te offeren voor verre, onbekende naasten die deze veiligheid moeten ontberen. Van het nemen van "verantwoorde risico's" – als het nastreven van maximale eigen veiligheid bij het beschermen van anderen – zijn zij zich terdege bewust. Niettemin zal er altijd sprake zijn van een paradox en deze vraagt ook om een hoge mate van professionaliteit in combinatie met de inzet van op de situatie toegesneden middelen. Een telkenmale, dat wil zeggen regelmatig te beoordelen toetsingskader moet hierbij de helpende hand bieden. Over de gehele linie is vóór alles echter een gericht Arbobeleid noodzakelijk, dat de gevaren tijdig onderkent en hierop met de nodige preventieve middelen, in toerusting en materieel, inspeelt. Wordt hierin in voldoende mate voorzien?
Na de reeds gemaakte opmerkingen nog een enkele meer toegespitste vraag over de materiële component. Allereerst stelt de minister in zijn brief van 5 december jongstleden dat de planvoornemens, zoals gepresenteerd in de Prioriteitennota niet ingrijpend gewijzigd zijn. Het is lastig uit het investeringsoverzicht te halen welke wijzigingen zich nu wel hebben voltrokken, ook al geeft het wetgevingsoverleg wel enige duidelijkheid. Niettemin vragen wij de bewindslieden of zij ons van een totaaloverzicht – eventueel schriftelijk – kunnen voorzien.
Uiteraard hebben wij uit de stukken getracht de diverse grote investeringsprojecten te blijven volgen. Hierbij sprong de problematiek rond het NH-90-project, dat vertraagd is, versus het levensverlengende onderhoud c.q. aanpassing van de Lynx-helikopter er toch wel uit. Immers, deze helikopter zal langer dan oorspronkelijk gepland in dienst moeten blijven. De financiële consequenties van een en ander zijn ons toch nog niet geheel en al duidelijk geworden. Kan de staatssecretaris daarop nog eens ingaan?
In de brief van 10 oktober 1997, gevoegd bij het jaarlijkse overzicht van DMP-projecten en afstotingen, wordt melding gemaakt van de min of meer onverkoopbaarheid van resterende overtollige roerende goederen, die noodgedwongen zullen worden ontmanteld in bruikbare onderdelen of op de schroothoop terecht zullen komen. Is bij benadering aan te geven in welke orde van grootte bij deze problematiek, ook financieel, moet worden gedacht? Hoe staat het overigens met de verkoop van de acht overtollige F16's? De facelift van de F16's, de zogeheten Midlife Update, betekent dat wij nog de komende 10 tot 15 jaar kunnen beschikken over een modern competitief jachtvliegtuig. Na de in Bosnië opgedane ervaringen was de beslissing om deze miljardenoperatie door te voeren, zeker gerechtvaardigd.
Niettemin wacht ons in de nabije toekomst ook een beslissing over de vervanging van de F16's. Wil de staatssecretaris op zijn voorkeur voor de Joint Strike Fighter, evenals op de positionering van de Nederlandse industrie en de actuele stand van zaken nog eens dieper ingaan? Het is immers van het grootste belang dat het technologische niveau, ook van onze defensie-industrie, gehandhaafd wordt. Naar ons gevoel spelen de bewindslieden, samen met hun collega van Economische Zaken, hier goed op in maar het juiste inzicht ontbreekt ons toch nog.
Mijnheer de voorzitter! Nederland heeft de laatste decennia deelgenomen aan een groot aantal vredesoperaties. Langzamerhand begint het toch door te dringen dat velen hieraan de een of andere vorm van schade overhouden. De gevolgen van een psychotrauma kunnen na jaren nog manifest worden, zoals dat ook bij vele slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog het geval was. Slachtoffer zijn van oorlogsgeweld of getuige zijn van onnoemelijk leed, beide kunnen blijvend diepe sporen in een mensenleven achterlaten. Machteloos tussen twee vuren, beschietingen ondergaan, soms zelfs gijzelingen, het zijn vaak traumatische ervaringen. Moeilijk te onderkennen en te definiëren en vaak afhankelijk van veel factoren, vraagt dit van ons allen de bereidheid om alle veteranen te erkennen in hun specifieke problemen die uitzending met zich kunnen hebben meegebracht. Zij dienen ook de maatschappelijke erkenning te krijgen die hun toekomt. Dat is eigenlijk niet in geld uit te drukken, maar toch: acht de staatssecretaris een en ander met de erkenningsuitkering van ƒ 1000 voldoende geregeld? Hopelijk ligt de periode van bagatelliseren nu definitief achter ons en zal er blijvend voldoende zorg en nazorg worden gegeven. Hierbij kan het rapport van de Acom een positieve rol spelen. Kan de staatssecretaris de CDA-fractie de verzekering geven dat terzake een ruimhartig beleid zal worden gevoerd en dat kosten noch moeite zullen worden gespaard om psychische schade zoveel mogelijk te voorkomen en zo goed mogelijk te repareren? Het onlangs gestarte Unifil-nazorgprogramma achten wij dan ook een goede zaak. In algemene zin zou het goed zijn dat de bewindslieden ook nog eens zouden ingaan op de veel grotere dan voorziene kwetsbaarheid van het deelnemen aan militaire vredesoperaties ver buiten onze landgrenzen, zulks in relatie met de voorbereiding hierop.
Mijnheer de voorzitter! Crimineel gedrag van Nederlandse militairen is slecht, niet alleen voor het imago van de krijgsmacht en voor het behouden van draagvlak onder bevolking, maar evenzeer voor de werving van personeel. Dergelijk gedrag kan dan ook niet worden getolereerd in het normen- en waardesysteem dat door en binnen defensie dient te worden gehanteerd. Dat is een systeem, waarin straffen als schorsing en ontslag kunnen voorkomen maar ook, indien nodig, vervolging. Ook de CDA-fractie wil daarover geen enkele twijfel laten bestaan, maar of de gesignaleerde betreurenswaardige voorvallen hadden moeten leiden tot de nu voorliggende gedragscode is voor ons toch meer dan een voor de hand liggende vraag. "Het gaat ons niet om de verpakking en vormgeving, maar om het creëren van een breed draagvlak van medewerkers, die zich herkennen in het nieuwe of gerevaliseerde patroon van normen en waarden." Voorzitter! Daar gaat het om en dat is ook treffend uitgedrukt met dit citaat van de voorzitter van de Acom, de heer Gooyers. De CDA-fractie acht het eveneens meer dan noodzakelijk dat bij de discussie over normen- en waardepatronen de medezeggen- schapsorganen worden betrokken. Het gaat ons er echter vóór alles om dat waarden en normen worden geïntegreerd, niet alleen tijdens de opleiding, maar ook door de gehele loopbaan heen.
Enkele opmerkingen over de millenniumproblematiek mogen zeker niet ontbreken. In de NRC van 26 november 1997 komt onder de titel "Waar schuilt de millenniumbom?" een half-serieuze waarschuwing van de Amerikaan Gay North op internet voor, namelijk dat het Chinese leger begin volgende eeuw wel eens het sterkste ter wereld kan zijn. Waarom? Het mist de geavanceerde computertechniek die de Westerse defensie lam kan leggen. Deze opmerking bevat helaas een grote kern van waarheid.
Een woordvoerder van het ministerie van Defensie erkent dat het millenniumprobleem voor het Nederlandse materieel enorm is. Marinefregatten, de F16-vliegtuigen en de Leopardtanks – ik doe maar een greep – zitten stampvol computersystemen en chips. In de Defensiekrant van 11 december jongstleden zegt de directeur-generaal Economie en Financiën, de heer Wellenstein, op de vraag of Defensie op tijd is gestart: "En of we te laat zijn, zal pas blijken aan het einde van de rit." Dit alles bij elkaar stemt de CDA-fractie bepaald niet vrolijk. Het gaat immers om plusminus 50.000 projecten, met een kostenplaatje tussen 100 en 500 mln. In dit verband maken we ons nog meer zorgen over de beslissingen van de ministerraad: een investeringsstop en elk ministerie moet de kosten van de millenniumoperatie uit het eigen IT-budget betalen. Naar onze overtuiging is het haast ondenkbaar dat voor een bedrijf als Defensie een investeringsstop in dit kader zou kunnen gelden. Nieuwe geplande aanschaffingen moeten voortgang kunnen vinden, inclusief de IT-voorzieningen, temeer daar voor een aantal projecten in NAVO-verband wordt samengewerkt. Kunnen de bewindslieden dit eens uitleggen? Is hier nu wel of geen sprake van paniekvoetbal? Hiernaast wil de CDA-fractie graag worden geïnformeerd over de financiële paragraaf. De genomen beslissing betekent nogal wat, zeker in het licht van een toch niet gelijkelijk gespreide problematiek over de verschillende departementen. Hoe denken de bewindslieden een en ander op te lossen?
Mijnheer de voorzitter! Ten slotte. De CDA-fractie heeft ditmaal relatief veel aandacht gegeven aan de personeelsproblematiek als hoofdprobleem. Lossen wij dit probleem niet op, dan zal de krijgsmacht slechts beperkt inzetbaar zijn, met alle gevolgen van dien.
De heer Hirsch Ballin (CDA):
Voorzitter! In de bijdrage van de CDA-fractie aan het onderdeel betreffende de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie zal de vraag centraal staan welk internationaal beleid richting geeft aan de ontwikkeling en beschikbaarstelling van militaire capaciteit. Wij zijn ons ervan bewust dat parlementaire discussies over een onderwerp van internationale afstemming maar beperkte invloed hebben. De richting waarin de NAVO zich ontwikkelt, wordt vooral bepaald in de wisselwerking tussen de Verenigde Staten als leidende mogendheid van het bondgenootschap en de andere hoofdrolspelers op het wereldtoneel. Dat neemt echter niet weg dat van Nederlandse kant een inbreng kan en moet worden geleverd in de besluitvorming, ook door processen aan de orde te stellen die anders zonder toetsing en beoordeling verder gaan.
De NAVO krijgt een werkterrein dat de veiligheid van meer landen omvat, en tegelijk een grotere verscheidenheid van taken. Organisatie en capaciteit van de NAVO moeten hierop zijn afgestemd. Maar ook naar buiten toe is helderheid over de doelstellingen hard nodig, met name om de spanningen rond de uitbreiding in de relatie met de Russische Federatie te verminderen. In leidende militaire kringen leeft daar, volgens kenners, immers nog steeds een zwartwitdenken inzake de internationale betrekkingen.
Voorzitter! Het CDA geeft volle steun aan het opendeurbeleid voor de NAVO en het heeft in zijn verkiezingsprogramma vastgehouden aan continuïteit in het budget voor Defensie. Op deze solide basis vragen wij een scherpere analyse van de relatie tussen doelstellingen van de NAVO en de feitelijke taakontwikkeling. We willen dus van de regering meer horen dan in de gebruikelijke "manifesten van goede voornemens" te lezen staat: hoe, in welke mate en in welke breedte is de defensieorganisatie gevorderd met de heroriëntatie betreffende haar taken?
Met het einde van de koude oorlog is ook de tijd voorbij dat de hoofdtaak van de NAVO helder op één noemer kon worden gebracht, waarbij bovendien nog naar een eenduidige verdragsbepaling kon worden verwezen, te weten artikel 5 van het Noord-Atlantische Verdrag.
De centrale trefwoorden van de hervorming die de NAVO nu doormaakt, omschrijven middelen en een andere opbouw: Combined joint task forces, European security and defense identity; een gestroomlijnde commandostructuur. Daarachter gaat een veelheid van mogelijke taken schuil die niet langer gerelateerd zijn aan een enkelvoudig vijandbeeld: interventies ter handhaving van de internationale rechtsorde bij regionale conflicten en uit de hand gelopen burgeroorlogen en taken in het kader van peace keeping, waaronder politiële taken, komen te staan naast het handhaven van een massieve nucleaire en conventionele capaciteit om opgewassen te zijn tegen een nog niet definitief uit te sluiten dreiging van buiten.
Mijn collega, mevrouw Van Leeuwen, heeft al gesproken over de toerusting, ook in mentale zin, van de Nederlandse krijgsmacht voor deze veelheid van taken en over onze twijfels over de verwerking daarvan in de rijksbegroting.
Daarnaast tekent zich eveneens ter handhaving van de internationale rechtsorde een nieuwe taak af, namelijk om militaire en terroristische acties met nucleair, bacteriologisch of chemisch tuig te voorkomen en onschadelijk te maken.
De diverse nieuwe taken zijn consistent met het Partnership for Peace, waaraan de zittingen van de NAVO-ministerraden van december 1997 een nieuwe impuls hebben willen geven "enhanced Partnership for Peace". Deze ontwikkeling in de taakstelling is belangrijk, ingrijpend en vooral ook hoogst noodzakelijk als wij onder ogen zien dat de hedendaagse oorlog het officiële, ja zelfs juridisch geregelde karakter van voorgaande eeuwen heeft verloren en het nu vooral gaat om strijd die wordt ontketend door bewapende, soms zelf zwaar bewapende groepen en een klein aantal regimes waarvan ambities zich door geen grens of verdrag laten ophouden. Dat vergt ook andere vormen van militaire inzet, waarbij "intelligence" en preventie een grote rol spelen.
Deze ontwikkeling heeft ook gevolgen voor de betekenis van de territoriale begrenzing van het bondgenootschap. Wanneer de dreiging niet langer en zeker niet op de eerste plaats bestaat uit een mogelijke invasie gericht op onderwerping van leden van het bondgenootschap, kan de dreiging ook niet meer in dezelfde mate worden gelokaliseerd in aangrenzende staten, zoals vroeger die van het Warschaupact. Artikel 6 blijft uiteraard belangrijk in zijn eigenlijke betekenis als afbakening van het te beschermen gebied. Als de dreigingen echter evenzeer afkomstig kunnen zijn van landen zoals Iran en Irak, of van terroristische groepen waar ook ter wereld, is tegelijkertijd duidelijk dat ontwikkelingen buiten of zelfs ver buiten het Noord-Atlantische gebied álle leden van het bondgenootschap kunnen raken.
Voorzitter! De uitbreiding van de NAVO met democratische staten in Europa verdient in onze ogen steun. Niet alleen omdat het een erkenning is van de daar herwonnen vrijheid, maar ook om minstens twee andere reden. Op de eerste plaats is een stabilisatie van de vrije en vreedzame samenwerking van de landen van Europa het best verzekerd als door integratie van hun militair potentieel er geen militaire antithese tussen landen in Europa kan worden gecreëerd.
Op de tweede plaats is de oude afgrenzing niet langer van toepassing – ik wijs op hetgeen ik zo-even naar voren bracht – als het gaat om de huidige en toekomstige bedreigingen van recht, vrede en veiligheid.
Wij zien de uitbreiding van de NAVO en het aangaan van bijzondere vormen van samenwerking – gekenmerkt door openheid ten aanzien van wat er gaande is – met andere landen in Oost-Europa, Rusland incluis, en in het Middellandse-Zeegebied dan ook als een zinvolle achtergrond en als consequentie van de veranderde taakstelling.
Vragen liggen er echter inzake de doorwerking van deze veranderingen in de opzet van de militaire organisatie en met name de daarbinnen aanwezige specialisaties. Zolang Rusland en andere landen met een groot militair potentieel niet ten volle in die positieve veranderingen participeren, zal de NAVO ook rekening moeten houden met een massieve inzet "voor het geval dat". Maar zolang de NAVO ook die dimensie moet houden, zal Rusland volhouden dat de uitbreiding naar het Oosten zijn belangen aantast. In dat dilemma houden de inspanningen om Rusland deelgenoot te maken in het veranderingsproces de hoogste prioriteit. Daarmee zijn het dus vooral de grenzen van de NAVO waaraan de verandering van taakstelling zichtbaar wordt. Als de politieke doelstellingen op het gebied van de internationale betrekkingen hebben opgehouden landen van elkaar te scheiden, kan een opheffen van de militaire grenslijnen de verandering consolideren en naar wij hopen zelfs onomkeerbaar maken. Is het eigenlijk niet ook met de bedoeling de democratische verandering in de landen in Midden- en Oost-Europa onomkeerbaar te maken dat behalve de nu uitgenodigde nieuwe lidstaten bijvoorbeeld ook Roemenië en de Baltische staten zo hechten aan het NAVO-lidmaatschap? Met het bereiken daarvan wordt het immers praktisch onmogelijk dat zij nog kunnen worden ingelijfd bij een andere, door hen ongewenste alliantie. Dat is een zeer begrijpelijk en respectabel motief.
Hier staat het bondgenootschap echter voor een praktisch-politiek probleem, preciezer gezegd een paradoxale implicatie. De uitnodiging van nieuwe leden voor het NAVO-lidmaatschap moet in Moskou aan de man worden gebracht met de boodschap dat dit niet tegen Rusland gericht is. Maar in de mate waarin deze geruststellende mededeling waar is of wordt, is de uitbreiding van de NAVO eigenlijk ook overbodig. Deze paradox zal pas verdwijnen als Rusland zelf zonder veel impliciete of expliciete reserves deelgenoot is geworden van dit proces dat de militaire afgrenzingen overwint. Welke bijdrage mag van de nieuwe lidstaten zelf worden verwacht bij het slaan van bruggen naar de Russische Federatie en hoe evalueert de regering de ervaringen hiermee tot op heden? Wat mag worden verwacht van de Baltische staten, speciaal Letland en Estland, in hun relatie met de niet-Baltische, in het bijzonder Russische bevolkingsgroepen?
De Founding Act on Mutual Relations, Cooperation and Security between the Russian Federation and the North Atlantic Treaty Organization is uit dat oogpunt een belangrijke stap. Zo'n founding act verandert echter niet vanzelf de manier van denken. Daarom zijn intensieve contacten nodig, ook tussen militairen, onder meer in het kader van opleiding, training en gezamenlijke activiteiten. Weliswaar is er een begin van gezamenlijk optreden in Bosnië-Herzegovina, maar het lijkt er vaak meer op dat Rusland die deelneming vooral ziet als een titel om de eigen, van de NAVO afwijkende opvattingen inzake het conflict naar voren te brengen. Dit betekent dat het hoofdpunt de mogelijkheid is om ook met Rusland tot gemeenschappelijke ontwikkeling van visie en taken te komen. Dat brengt mij bij het tweede punt, te weten het wegvallen van de oude territoriale bepaaldheid van de dreigingen en het opkomen van een meer universele visie op dreigingen en bescherming daartegen.
De heer Van Eekelen (VVD):
Voorzitter! Ik kan mij vinden in veel van wat de heer Hirsch Ballin zegt, maar ik vond één punt wat vreemd, te weten de kwestie van inlijving in een bondgenootschap tegen hun zin. Ik had de indruk dat hij daarbij vooral op Roemenië doelde. Is die veronderstelling juist? Waarop baseert hij dat? Het is voor mij nooit een punt geweest in de huidige discussie over de uitbreiding, zeker niet voor Roemenië, dat zelfs in de communistische tijd formeel niet tot het Warschaupact gerekend kon worden.
De heer Hirsch Ballin (CDA):
Toen ik sprak over de mogelijkheid van inlijving van landen in Midden- en Oost-Europa tegen hun zin in een andere alliantie dan de NAVO, doelde ik op hun ervaringen uit het verleden, hun onderwerping – denk aan de gevolgen, ook voor Roemenië, van Jalta – in een invloedssfeer die zij niet zelf hebben gekozen. Het is heel duidelijk dat het lidmaatschap van de NAVO door de kandidaat-leden wordt gezien als een verankering, een consolidatie van de onmogelijkheid om ooit nog betrokken te worden in een alliantie, in een invloedssfeer die zij niet zelf hebben gekozen.
Mijnheer de voorzitter! Ik bracht zo-even naar voren dat het hoofdpunt de mogelijkheid is om ook met Rusland tot een gemeenschappelijke ontwikkeling van visie en taken te komen. Ik doel op het wegvallen van de aloude territoriale bepaaldheid van de dreiging en het opkomen van een meer universele visie op dreiging en bescherming daartegen, het punt dat ik eerder naar voren bracht toen ik het onder meer had over de regimes en de groepen die zich bedienen van soms huiveringwekkende middelen om hun wil aan anderen op te leggen. Defensiebeleid en handhaving van de internationale rechtsorde zijn daardoor nog dichter bij elkaar gekomen. Als Rusland daar nog niet van harte in participeert, mag worden gehoopt dat het voor de huidige en toekomstige lidstaten wel het geval is. En inderdaad, de nieuwe taken die de NAVO zich heeft gesteld, vloeien daaruit voort. Maar hoe stevig is die basis als wij zien, dat maar een paar landen voor zulke operaties in Europa of in andere werelddelen in ruime mate personeel beschikbaar stellen? Het West-Europese beleid is nog steeds zeer eurocentrisch en over het geheel genomen terughoudend als het gaat om acties buiten het eigen Europa. Consequente aanvaarding van de visie achter de nieuwe taakstelling van de NAVO impliceert betrokkenheid "out of area", buiten het in artikel 6 van het Noord-Atlantisch Verdrag afgebakende gebied. Verdediging van het grondgebied en veiligheid zijn geen synoniemen meer. Maar terwijl de Europese NAVO-leden, de West-Europese Unie en de Europese Unie niet zonder de VS menen te kunnen als het gaat om Bosnië-Herzegovina, zien zij nog veel te vaak de ABC-dreiging vanuit Irak en Iran als "niet hun afdeling". Binnenlands-politieke verhoudingen belemmeren de buitenlands-politieke heroriëntatie. Dat is welbeschouwd een onverdedigbaar free riders-gedrag, maar het is helaas bij tijd en wijle ook te herkennen in de Nederlandse politiek. Het overwinnen van dit selectieve internationalisme behoort tot de belangrijkste politieke taken als in 1999 een werkzaam nieuw strategisch concept voor de NAVO tot stand moet komen. Dat wordt sinds de vergaderingen van de raden van ministers van december 1997 voorbereid. Wat kan de regering meedelen over de daar aanvaarde "terms of reference", ook in verhouding tot wat wij zo-even naar voren hebben gebracht?
Mijnheer de voorzitter! Zoals collega Steenkamp al aankondigde, willen wij hier ook ingaan op het beleid ten aanzien van Bosnië-Herzegovina. Na juni 1998 zal de door de NAVO geleide SFOR worden voortgezet, zij het met verminderde intensiteit. Ik wees er al op, dat dit in feite afhankelijk was en is van de bereidheid van de VS, de kar te blijven trekken. Wij juichen die voortzetting toe, maar hoelang valt dit nog vol te houden ten opzichte van de publieke opinie in de Verenigde Staten en ten opzichte van de nog onverzoende voorlieden in het verscheurde land zelf? Er is nu een dubbele stagnatie: bij de uitvoering van het akkoord van Dayton en bij de uitvoering van de taken van het Joegoslavië-tribunaal. Als én de reïntegratie van Bosnië-Herzegovina mislukt én de hoofdverdachten onberecht blijven, is dat een drama voor de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. Maar kunnen wij redelijkerwijs allebei willen bereiken? Onderzoekers van het Brookings Institution hebben onlangs diametraal tegengestelde opvattingen daarover gepubliceerd en zo ter discussie gesteld in de eerste aflevering van 1998 van The Brookings Review. Die opvattingen komen erop neer, dat een keuze nodig is: zeer langdurig blijven dan wel na herordening, die neerkomt op een vorm van splitsing, weggaan, met extra steun voor de moslims als meest kwetsbare en bedreigde groep. Het opgeven van het ideaal van één multi-etnisch Bosnië-Herzegovina zou een pijnlijke en onbevredigende afloop zijn van het drama dat zich daar heeft ontrold. Maar wat willen onze partners en wijzelf inzetten om het alternatief van reïntegratie af te dwingen? Is dat een realistisch begaanbare weg en tot welke prijs? Of moeten wij onder ogen zien dat een vreedzaam samenleven in multi-etnische dorpen en steden, zoals vroeger gewoon was, nu niet meer kan worden afgedwongen? Als dat zo is, moet dan niet vooropstaan dat een eerlijke rechtsgang ter berechting van hoofdverdachten als Mladic en Karazic een dringend vereiste is, en op lange termijn de meest overtuigende vorm van verzoening? Wij zouden naar aanleiding van deze vragen graag de visie van de regering vernemen op de mogelijkheden om in Bosnië-Herzegovina van wapenstilstand tot vrede te komen.
Dat brengt mij bij mijn slotopmerking. De NAVO bereidt zich via studies voor op de 21ste eeuw. Dat is niet alleen een militair, maar ook een politiek ontwikkelingsproces. De bijdrage van de CDA-fractie aan dit debat was gericht op opheldering over wat de regering in dit opzicht aan de NAVO bijdraagt. Wij zien uit naar de reactie daarop van de kant van de regering.
De heer Van Eekelen (VVD):
Voorzitter! Van de laatste begrotingsbehandeling van dit kabinet zou ik gebruik willen maken voor het opmaken van de balans van het beleid over de laatste vier jaar. Dan past allereerst een woord van waardering voor de bewindslieden en voor het gehele Defensieapparaat voor de wijze waarop de gigantische herstructureringsoperatie is uitgevoerd. Alles kwam tegelijk tot uitvoering: de afschaffing van de dienstplicht, de Prioriteitennota, de afslanking in het algemeen en de halvering van de Koninklijke landmacht in het bijzonder. Dat proces is nog niet beëindigd, maar de wijze waarop het tot dusverre is verlopen, heeft onze bewondering. Het kent zijn weerga niet, niet bij de overheid en niet in het bedrijfsleven. Velen hadden niet gedacht dat het mogelijk was om dit tot stand te brengen, zonder schade te berokkenen aan de krijgsmacht als samenhangende organisatie, maar het is gelukt. Dat is een felicitatie waard.
Dat de herstructurering zo goed verloopt, is een belangrijk argument om Defensie bij de komende kabinetsformatie even met rust te laten en niet opnieuw te komen met nieuwe bezuinigingen of fundamentele aanpassingen; zeker niet wanneer die bezuinigingen zijn gebaseerd op nattevingerwerk en wanneer alleen een bedrag wordt genoemd, zonder onderbouwing waar het geld zou moeten worden gevonden. Het toppunt van onverantwoordelijk gedrag vindt mijn fractie voorstellen om meer aan het personeel te doen ten koste van het materieel. Het Defensiepersoneel zal alleen gemotiveerd zijn en blijven om zijn taken te vervullen – er komen alleen maar taken bij – wanneer het met modern materieel op pad wordt gestuurd. Wij willen zeker niet terug naar de tijd dat de investeringsquote op Defensie gestadig zakte. Juist een land als Nederland dat zijn uitrusting lange jaren gebruikt – vanwege de budgettering moet de uitrusting ook lange jaren worden gebruikt – moet zo modern mogelijk materieel aanschaffen, dat groeipotentieel heeft om zich aan gewijzigde omstandigheden aan te kunnen passen.
Dit brengt mij op de toekomstige taken van de krijgsmacht. Ik zei al: er komen alleen maar taken bij. De collectieve defensie heeft niet meer de prioriteit van vroeger, maar blijft belangrijk, zeker voor het gebied van de Europese Unie en van de NAVO als geheel; gelukkig nu wat minder voor het Nederlandse grondgebied. Europa is helaas nog lang niet het veilige continent waar wij in 1989 op hoopten. De veiligheidssituatie blijft onvoorspelbaar. De grillige ontwikkelingen in Rusland van gisteren zijn daar opnieuw een bewijs van. In het spectrum van de defensietaken zal de soldaat van vandaag en morgen tegelijkertijd het gehele gebied van politie tot diplomaat, naast zijn militaire expertise, moeten beheersen. Ik geloof dat de Nederlander dat ook goed doet, maar dit vergt wel extra opleiding. Tegelijkertijd is het militaire beroep bovendien gevaarlijker geworden, met regelmatig verblijf buiten ons land. Daarom vergt de personeelszorg meer aandacht en waarschijnlijk ook meer geld. Maar dat mag zeker niet ten koste gaan van een goede materieelvoorziening. Ik steun beide bewindslieden wanneer zij dit ook regelmatig naar buiten zo verkondigen. Er is geen tegenstelling tussen goed personeel en goed materieel.
In dit verband vraag ik de bewindslieden naar het verloop van de rekrutering van het militaire personeel. "De opmars van het beroepsleger stokt", schreef een van de kranten. Inderdaad, verwachtbaar is dat op een aantrekkende arbeidsmarkt de concurrentie toeneemt. Dan is het ook heel belangrijk dat de militair na zijn diensttijd bruikbaar is voor de civiele maatschappij. Dat zou volgens ons bevorderd kunnen worden door de militaire functies wat meer te definiëren in termen die ook die civiele maatschappij en het bedrijfsleven in het bijzonder aanspreken, in termen van kennis, ervaring en vooral verantwoordelijkheid. Want dan zal de jonge aankomend militair de tijd waarin hij in dienst is, als een voorbereiding op de rest van zijn carrière zien.
De minister van Defensie heeft terecht aangedrongen op een nieuw strategisch concept van de NAVO, want dat blijft toch het kader waarin onze defensie-inspanning vorm moet krijgen. Maar dat zal ook nog heel wat zorg en inspanning vergen. De NAVO blijft immers met een fundamenteel dilemma zitten. Enerzijds is er geen acute dreiging meer, anderzijds blijft er een latente defensiebehoefte. Hoe verhoudt die zich echter tot het geïntegreerde commandosysteem, vooral wanneer wij nu praten over de nieuwe risico's en instabiliteiten, om in het NAVO-jargon te blijven?
De minister van Defensie heeft in "Socialisme en democratie" van deze week een heldere samenvatting gegeven van wat hij noemt "defensie als een instrument van internationaal beleid". Dat spreekt ons buitengewoon aan. Ik vind het op zichzelf ook prijzenswaardig dat "Socialisme en democratie" dit heeft willen opnemen. De minister heeft daarbij onzes inziens terecht gesteld, dat vredesoperaties veel geld kosten. Voorstanders van vredesoperaties – dat zijn er gelukkig velen in Nederland – moeten zich dat ook realiseren wanneer zij de omvang van de begroting van Defensie zouden willen verminderen.
Vervolgens ga ik wat specifieker in op het nieuwe strategisch concept. Gaat het om de verdediging van onze belangen in ruimere zin dan onze onafhankelijkheid en territoriale integriteit, wat blijkbaar de Amerikaanse inzet is? Welke vormen van vredesoperaties kunnen wij uitvoeren zonder een mandaat van de Veiligheidsraad? Hoe gedetailleerd moet het mandaat zijn als wij daar wel behoefte aan hebben? Ik hoop dat de NAVO-top van volgend voorjaar daarop een antwoord zal geven, maar misschien is het daarvoor nog te vroeg. Ook de relatie tussen de verschillende veiligheidsorganisaties begint steeds meer duplicatie te vertonen. OVSE, EAPC en Raad van Europa krijgen niet alleen steeds meer hetzelfde ledental, maar bestrijken vaak dezelfde onderwerpen. Enige stroomlijning lijkt dan ook geboden, al erkennen wij dat iedere organisatie nog wel een eigen toegevoegde waarde heeft. Maar rechtvaardigt die de huidige organisatorische overmacht? In ieder geval zou de VVD-fractie willen zeggen: geen nieuwe organisaties meer en geen nieuwe gespreksfora meer. Wij kunnen het nu wel doen met datgene wat er al is. Europa is een overgeorganiseerd veiligheidspaneel.
Voorzitter! Enkele weken geleden heeft de minister een interessante rede gehouden met als hoofdthema "preventieve defensie". Dat spreekt ons zeker aan. Crisisvoorkoming is uiteraard beter dan crisismanagement. Wat betekent dat echter in de praktijk? In Kosovo heeft de internationale gemeenschap, ondanks alle tekenen dat het fout zou gaan – en ik reken mij onder degenen die dat al in 1991 als een soort Cassandra hebben zien aankomen – toch niets ondernomen. Preventive deployment was en blijft belangrijk in Macedonië. Wij hopen dat de Veiligheidsraad deze operatie niet zal stoppen, zoals Rusland aanvankelijk wilde. Het ziet er volgens de laatste berichten nu wat beter uit. Zo nodig zou een dergelijke operatie ook buiten de Verenigde Naties om kunnen worden voortgezet. Voor een preventieve eenheid die met toestemming van het gastland wordt opgesteld, is volgens ons geen mandaat van de Veiligheidsraad nodig. Een dergelijke eenheid zou ook in Albanië gelegerd moeten of kunnen worden als het binnen Kosovo zelf niet kan vanwege het probleem van de inmenging in interne aangelegenheden, wat in New York altijd zo opgeld doet. Maar dan geeft de internationale gemeenschap tenminste blijk van betrokkenheid en kan zij in Kosovo snel ingrijpen wanneer daartoe wel een mandaat wordt verstrekt. Overigens hebben de laatste weken opnieuw aangetoond hoe moeilijk het is zo'n mandaat van de Veiligheidsraad te verkrijgen, als het tenminste iets wil voorstellen. Ingrijpen tegen genocide zou toch eigenlijk mogelijk moeten zijn, ook als China zich daartegen verzet.
Nederlandse deelname aan een preventieve eenheid zou de instemming van mijn fractie hebben. Wij vinden die eigenlijk belangrijker dan uitzending naar Cyprus. Wij vragen ons af of onze bijdrage daar niet toch vrij gemakkelijk in conflict zal komen met andere doelstellingen van het Nederlands beleid, zoals de verbetering van de relatie met Turkije en de toetredingsonderhandelingen van de Europese Unie met Cyprus en dan, naar ik hoop, met een gemeenschappelijke delegatie van beide delen van dat land.
En wat betekent preventieve defensie voor de organisatie van onze strijdmacht? Het komt mij voor, dat het verschil tussen main defence forces, dus degenen die vooral voor de collectieve defensie gereed zijn, en de reaction forces – het maakt niet zoveel uit of dat nou de snelle of de gewone reactie-eenheden zijn – zal moeten verdwijnen. Het heeft weinig zin om grote eenheden vast te leggen op een taak die zich niet als eerste zal voordoen. Dan moeten alle eenheden tevens geschikt zijn om voor vredesoperaties te worden ingezet. Het komt ons voor, dat het driebrigadeplan van generaal Schouten daarop is toegesneden. Mevrouw Van Leeuwen heeft daar wat sceptisch over gesproken, maar volgens mij voorkomt dat plan juist dat personeel te vaak moet worden uitgezonden. Immers, telkens een andere brigade moet dan een bataljon voor een vredesoperatie gereed houden. Dat lijkt mij onder de huidige omstandigheden en waarschijnlijke scenario's het beste.
Ik hoop ook dat bij vredesoperaties het onderscheid tussen peacekeeping en peace enforcement zal vervallen, althans voor wat betreft uitrusting en opleiding van de uitgezonden eenheid. Dat was voor mij toch wel een van de lessen van Srebrenica: de eenheid kan heel snel geconfronteerd worden met een escalatie van het conflict en zal zich dan moeten kunnen verdedigen of tot offensieve actie moeten kunnen overgaan. Die conclusie is voor mij het beste bewijs dat wij geen aparte opleiding voor peacekeepingtaken moeten hebben. Iedere soldaat zal het hele spectrum van zijn deskundigheden moeten beheersen.
Bij het opmaken van de balans blijft Srebrenica uiteraard een zwarte bladzijde. Maar ik reken dat deze minister niet aan en ik reken het Dutchbat helemaal niet aan. Zij hebben gedaan wat onder de omstandigheden mogelijk was; zij verkeerden wel in een onmogelijke situatie en er was een onmogelijk en onverantwoord mandaat. Het enige wat deze minister kan worden aangerekend, is dat de voorlichting enige verkeerde accenten heeft gelegd door het wekken van de indruk dat de minister operationele verantwoordelijkheid droeg en door bij aankomst van Dutchbat in Zagreb een feest te organiseren en een persconferentie aan de bataljonscommandant over te laten. Op de vreselijke gebeurtenissen in de enclave zelf had dat geen enkele invloed. Het geeft hoogstens aan dat een onmiddellijke debriefing van de betrokken militairen belangrijk is en in voorkomende gevallen ook voorrang moet hebben boven de overigens begrijpelijke wens tot snelle familiehereniging.
Terugkerend naar de positieve zijde van de balans stellen wij het op prijs dat de bewindslieden het hebben aangedurfd om enige correcties aan te brengen op de aanvankelijke plannen en de mariniers, de marechaussees en de commando's hebben versterkt, evenals bij de landmacht de genie. Ook is op de basis Eindhoven extra personeel aangesteld. Hebben de bewindslieden nu de overtuiging dat de krijgsmacht voldoende evenwichtig is geworden in het licht van de Prioriteitennota of zien zij nog andere knelpunten waarmee bij de komende kabinetsformatie rekening gehouden zou moeten worden? Met andere woorden: bieden de meerjarenramingen nu voldoende ruimte voor toekomstige aanpassingen en materieelvervanging?
Ik vraag dat omdat ik uit ervaring weet hoe belangrijk die meerjarenramingen zijn, juist voor defensie, want defensie is een zaak van lange termijn, meer nog dan bij andere departementen het geval is, omdat ontwikkeling en aanschaf van materieel zich nu eenmaal over een periode van tien tot vijftien jaar moeten uitstrekken. In dat verband hebben wij ook begrip voor de wens van de bewindslieden om nu al te gaan nadenken over de opvolging van de F16 en te proberen de Nederlandse industrie te betrekken bij de productie. Tegelijkertijd verwachten wij dat nadere gegevens over de taken van die opvolger spoedig het parlement zullen bereiken. Over aantallen behoeft pas te worden gesproken wanneer over de taken en de samenhang met de defensie-inspanning als geheel duidelijkheid bestaat.
Voor mij blijft eigenlijk de kwantificering van de defensiebehoefte in de huidige veiligheidssituatie het grootste probleem. Wat hebben wij nodig, nu de maatstaven van de koude oorlog, ontleend aan een duidelijke tegenstander, zijn verdwenen? In een dergelijke, ik zei het eerder al, onzekere periode lijkt het mij van belang geen onherstelbare beslissingen te nemen over verminderingen, maar tevens om te bezien of er een bodem gelegd kan worden in de defensie-inspanningen. Multinationale eenheden geven uiteraard een nieuw element van verplichtendheid. Dat lijkt mij voor een land als Nederland ook buitengewoon belangrijk, omdat daarmee de effectiviteit van de inspanning duidelijk wordt vergroot. De huidige periode wordt ook gekenmerkt door het feit dat een kleiner land daarmee een relatief grote rol op het wereldtoneel kan spelen.
Dat slaat nog niet op de defensiebegroting als geheel. Daarom wil ik de vraag stellen of het niet mogelijk zou zijn, voor de volgende kabinetsperiode een vast percentage van het nationaal inkomen af te spreken dat aan defensie zal worden besteed. Niet voor altijd, maar voor een bepaalde periode waarin een aantal onvoorspelbaarheden en onzekerheden zo'n grote rol spelen. Ik ken uiteraard de bezwaren: als wij dat voor defensie zouden doen, waarom dan ook niet voor andere departementen? Ik herhaal dat ik het daarom alleen voor een beperkte periode wil bepleiten totdat de Prioriteitennota is uitgevoerd, een nieuwe evaluatie heeft plaatsgevonden en misschien een nieuwe defensienota is verschenen.
Ik las in het al door mij geciteerde artikel in Socialisme en democratie dat de minister denkt dat in het jaar 2000 wellicht zo'n evaluatiemoment is gekomen. Ik begrijp overigens dat de minister zich niet kan vastleggen op die toekomst, maar ik zou toch gaarne zijn ervaringen met de bestaande systematiek vernemen.
Voorzitter! Tot slot een woord over de uitbreiding van de NAVO. De topconferentie van Madrid vonden wij geen verheffende vertoning. Het touwtrekken over het aantal kandidaat-landen was vrij beschamend omdat er eigenlijk geen goede reden was om Roemenië buiten de eerste groep van toetreders te houden en Hongarije wel binnen die groep te halen, hoewel dat land geen enkele grens met een NAVO-land heeft. Bovendien denk ik dat militair gezien Roemenië meer voorstelt dan Hongarije. Het was allemaal duidelijk een politieke zaak, want waarom anders een land dat niet grenst aan een NAVO-land binnenhalen? Dat is nu niet de grootste militair-strategische wijsheid die men kan bedenken.
Wij willen op dit moment zeker niet nakaarten over de al dan niet wenselijkheid van de uitbreiding. Daar hebben wij eerder over gesproken op een constructieve wijze. Wij betreuren echter wel dat de Amerikaanse binnenlandse politiek hierbij een buitensporig grote rol heeft gespeeld en nog steeds speelt. Het debat van de Senaat van vorige week heeft dat opnieuw aangetoond. Eerst werd het onderwerp als opvulling van de agenda naar voren gehaald en vervolgens werd de stemming uitgesteld, waarschijnlijk tot na Pasen. De kans van pijnlijke amendementen blijft heel reëel aanwezig. Hoe zien de bewindslieden dit proces verder verlopen? Is er eigenlijk wel enige kans dat in april 1999 nieuwe landen worden uitgenodigd? Ik betwijfel dat. Daarmee is toch een scheidslijn in Europa ontstaan, ondanks alle betogen van het tegendeel.
Bij interruptie heb ik tijdens het betoog van de heer Hirsch Ballin aangegeven dat voor mij de vrees van inlijving in onwelgevallige allianties nooit een rol heeft gespeeld bij de uitbreidingen. Ik leg dit ook graag voor aan de bewindslieden. Dat men die landen wilde betrekken in het geheel van de Europese integratie, zowel economisch, politiek als qua veiligheid had een veel positievere reden. Ik wil zeker niet zeggen dat de landen die er voorlopig buiten blijven nu het gevaar lopen van inlijving door onwelgevallige allianties.
De heer Hirsch Ballin (CDA):
Ik teken daarbij aan dat ik dat zeker niet wil zeggen en dat ik dat ook niet heb gezegd. Als de heer Van Eekelen later mijn betoog bekijkt, zal hij vinden dat ik een reeks zeer positieve argumenten heb gegeven die het begrijpelijk en in onze ogen ook respectabel maken dat men verlangt om de betrokkenheid bij vrijheid en democratie te consolideren, ook in de vorm van nieuwe bondgenootschappen en toetreding tot de Europese Unie. Ik heb het woord respectabel in die zin gebruikt. Misschien dat de heer Van Eekelen kan aangeven of zijn betoog van zo-even ertoe strekte dat hij vond dat Hongarije beter niet had moeten worden uitgenodigd om toe te treden tot de NAVO?
De heer Van Eekelen (VVD):
Logischerwijs zou ik inderdaad tot die conclusie kunnen komen. Ik heb echter gezegd dat ik daar nu niet over wil nakaarten. Ik vind de beslissing om Hongarije toe te laten een strikt politieke, zoals ik al heb aangegeven. Ik vind dat daar geen enkele militaire ratio aan ten grondslag ligt. Als men bovendien een land als Roemenië weglaat – Slovenië is in dit opzicht niet zo belangrijk – denk ik dat de nadelen hiervan waarschijnlijk de voordelen overschaduwen.
De heer Hirsch Ballin (CDA):
In dat geval zou daartegen in te brengen zijn dat er een reeks positieve argumenten is waarom deze landen in Midden- en Oost-Europa verlangen om tot de NAVO te behoren en dat bovendien het oude territoriale argument veel minder dan voorheen een rol speelt. Dat lijkt mij ook een punt ten aanzien van Hongarije.
De heer Van Eekelen (VVD):
Ik denk dat men gewoon geredeneerd heeft dat men hoopt dat Oostenrijk uiteindelijk zal toetreden en dat er dan een zekere landbrug is, misschien ook met Slovenië. Nogmaals, het was een politieke zaak. Daar kan ik op zichzelf begrip voor opbrengen. Dit besluit heeft echter, temeer in de situatie dat Hongarije en Roemenië een uitermate delicate onderlinge verhouding hebben, niet mijn steun. Ik waardeer het ook dat de Nederlandse regering zich voorstander heeft betoond van uitbreiding van Roemenië.
Voorzitter! De komende jaren zullen wij geconfronteerd worden met de uitbreiding van de Europese Unie met een aantal landen die niet kunnen toetreden tot de NAVO – Estland en Slovenië zijn al toegevoegd aan de drie landen die ook voor de NAVO in aanmerking komen – hoewel zij het zelf wel zouden willen. Dat is een heel andere situatie op veiligheidsgebied dan wij tot nu toe kenden. Er waren wel landen in de Europese Unie die niet wilden toetreden tot de NAVO. Daar hebben wij enig begrip voor getoond. Misschien soms te veel, maar dat terzijde. Het conceptuele probleem dat zich nu gaat voordoen – en dat zal vooral voor de Baltische landen gelden – is het volgende. Wat wordt de veiligheidssituatie van de landen die zullen toetreden tot de Europese Unie en die, voorzover ik kan inschatten, op vrij lange termijn niet tot de NAVO zullen kunnen toetreden en dat wel graag zouden willen?
De tegenhanger daarvan is de vraag of Rusland eigenlijk wel gebruikmaakt van de "founding act". Dit is overigens een vreemd woord, maar men wilde kennelijk het woord "handvest" of iets wat daarop leek vermijden en daarom heeft men gekozen voor de term "stichtingsakte". Ik heb de indruk dat Rusland nog steeds een beetje als Achilles in z'n tent zit te pruilen en daar geen gebruik van maakt, in ieder geval niet het gebruik dat wij hadden verwacht, waarmee een basis had kunnen worden gelegd voor een nieuwe verhouding. Gaarne verneem ik hierover het oordeel van de bewindslieden.
Voorzitter! Terug naar de balans. Allereerst een woord van waardering voor de inhoudelijke discussie die de drie bewindslieden steeds met deze Kamer hebben gevoerd wanneer het over de NAVO en de defensiebegroting ging. Concluderend kan ik stellen dat de Nederlandse krijgsmacht in het bondgenootschap goed voor de dag komt en dat in tegenstelling tot sommige andere landen, Nederland de kwalitatieve aansluiting bij de grotere landen, met name de Verenigde Staten, heeft weten te behouden. Dat is wellicht het belangrijkste criterium wanneer wij praten over internationale operaties. Nederland staat er in de NAVO goed op. Wij hopen dat dat zo zal blijven.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Voorzitter! In deze kabinetsperiode hebben wij drie maal gedebatteerd over het defensiebeleid. De opvattingen van GroenLinks zijn de bewindslieden bekend. Hoewel er punten van overeenstemming bestaan – met name als het gaat om het belang van vredestaken – zijn er nog steeds fundamentele verschillen van mening gebleven, hetgeen ook tot uiting zal komen in ons stemgedrag.
Ten eerste verschillen wij van mening over de noodzaak van een leger. Het belangrijkste verschil van mening ligt in het dogma dat door de bewindslieden wordt aangehangen. Dat dogma, dat resistent is voor nieuwe feiten en inzichten – vaak het kenmerk van een dogma – luidt: er zij een krijgsmacht, omdat er altijd een krijgsmacht is geweest. In de woorden van de begroting: "er bleef uiteraard behoefte aan een toereikende en goed uitgeruste krijgsmacht". Uiteraard. Bij dit onaantastbare dogma worden steeds wisselende argumentaties gezocht en natuurlijk ook gevonden. In de voorgaande bijdragen van andere fracties is dat gebeurd en dat zal in de volgende bijdragen ook wel gebeuren. Laat ik een niet al te uitgebreide poging wagen om de meest voorkomende argumentatie te noemen en van kritiek en commentaar te voorzien en in onze ogen zelfs te weerleggen.
Dogma 1: je kunt maar nooit weten. Er blijft een krijgsmacht nodig om ons grondgebied en het bondgenootschappelijk grondgebied te beschermen. Weliswaar wijzen de huidige veiligheidsanalyses uit, dat dit grondgebied niet bedreigd wordt en zijn zelfs voormalige Warschaulanden lid van de NAVO geworden, maar je kunt maar nooit weten.
De minister van Defensie sprak aan de overzijde over structurele risico's, die tegelijkertijd diffuus en onvoorspelbaar zouden zijn en hij zei dat je de defensie-inspanning niet op conjuncturele gegevens mag baseren. In een discussie die ik laatst mocht voeren op het Instituut Defensie Leergangen werd deze redenering nog wat intelligenter op GroenLinks losgelaten: jullie zijn bij het milieubeleid toch ook voor het voorzorgprincipe, dus waarom passen jullie dit niet op defensie toe, daar weet je toch ook niet hoe de toestand over pakweg 20 jaar is? In deze redenering wordt het defensiebudget ook vaak gezien als een verzekeringspremie.
Ons antwoord is als volgt. Zelfs het beroep op het voorzorgprincipe kan GroenLinks in dit geval niet overtuigen. Het komt er op neer, dat je jaar in, jaar uit zo'n 14 mld. aan defensie uitgeeft, terwijl je geen flauw idee hebt of die ooit noodzakelijk zal zijn of worden. Nog sterker, alle signalen wijzen erop, dat het (NATO-)grondgebied niet wordt bedreigd door legers die willen binnenvallen. Door de toegenomen informatiemogelijkheden via onder meer satellieten zou het razendsnel bekend zijn als er landen zouden zijn, die wel deze snode plannen zouden ontwikkelen. Via internationale organen als de VN en een daaraan verbonden veiligheidsorganisatie zijn er voldoende mogelijkheden om hierop te reageren. Want het zal bekend zijn, dat GroenLinks wel een staande VN-vredesmacht ambieert, die er trouwens maar steeds niet mag komen, en/of op regionaal niveau samen met andere landen (UNSAS en/of Shirbrig of OVSE) voldoende capaciteit wil opbouwen om onverlaten tot de orde te kunnen roepen. Het lijkt mij dat dit beroep op onzekerheid, want dat is eigenlijk het argument, en het gevoel van "je kunt maar nooit weten" bij de Nederlandse bevolking niet langdurig op veel steun kan rekenen. Iedereen ziet, dat de oude vijand waar al dat wapengedoe en al die uniformen zogenaamd voor nodig waren, volledig is verdwenen, maar dat het systeem grotendeels intact is gehouden en op zoek is naar een nieuwe vijand, die "je kunt maar nooit weten" is gaan heten. Nee, de Nederlandse bevolking ziet in overgrote meerderheid – terecht – de legitimiteit van de krijgsmacht in een bijdrage aan vredestaken, ter voorkoming van systematische schending van mensenrechten of genocide. En vervolgens ziet ze met verbijstering, dat met name VVD en CDA, de grote voorstanders van het conserveren van deze dure dinosauriër, helemaal niet zo happig zijn om bij te dragen aan vredestaken ver weg en in wezen inspelen op de grote conservatieve behoefte binnen het leger om niet door een puber in Achter-Abchazië neergeschoten te kunnen worden.
De verzekeringsgedachte is ook niet echt overtuigend...
Mevrouw Van Leeuwen (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Mag ik de heer Pitstra vragen waar hij het CDA dit heeft horen zeggen? Ik dacht dat ik een heel ander verhaal had gehouden over de vredesoperaties.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Dat klopt, maar als het gaat om verzoeken in allerlei situaties, dan trapt het CDA aan de overzijde regelmatig op de rem, met name de heer Hillen is daar vrij sterk in.
Mevrouw Van Leeuwen (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Als de heer Pitstra bedoelt dat de CDA-fractie er altijd acht op slaat, dat er sprake moet zijn van een goed toetsingskader, een goed mandaat en een goede toerusting, dan heeft hij gelijk. Daar kun je soms vragen bij stellen. Maar dat geldt niet voor de inzet voor vredesoperaties op zich. Dat is nimmer gebeurd.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Goed, daar nemen we kennis van. Wij zijn trouwens ook voor dat toetsingskader, hoewel het opmerkelijk was dat bij het aanbieden van dat fregat voor Irak het toetsingskader niet echt werd gebruikt, althans naar mijn gevoel.
De verzekeringsgedachte is ook niet echt overtuigend: in Nederland zul je toch weinig Nederlanders bereid vinden om een zeer hoge premie te betalen voor zoiets als het gevaar van aardbevingen.
Dogma 2: De nieuwe vijand is Irak en het gifgas. Het is al door voorgaande sprekers genoemd. In de permanente zoektocht naar de nieuwe vijand die gevonden moet worden – een poosje is de islam uitgeprobeerd – lijkt het erop alsof de Scud-raketten van Saddam Hoessein waar biologische wapens opgezet kunnen worden als nieuwe, grote boeman gezien kunnen worden. Als het bereik van de Scuds nog groter wordt, dan kunnen zelfs Europese hoofdsteden bereikt worden, orakelde VVD-woordvoerder Van den Doel aan de overzijde.
Ons antwoord daarop is het volgende. Natuurlijk is het een probleem dat Saddam Hoessein over Scud-raketten beschikt en over biologische wapens. Maar de vraag dient eerst maar eens gesteld te worden: hoe is hij aan al dat wapentuig gekomen en welke partijen waren daar verantwoordelijk voor? Saddam werd toch eens als een trouwe bondgenoot tegen Iran gezien en slechts de voorlopers van GroenLinks waren in het parlement fel tegen wapenexport naar dat land. Natuurlijk moet er opgetreden worden tegen de biologische wapens bij dit soort landen, maar het ontgaat ons ten enenmale waarom een volledig uitgeruste krijgsmacht van Nederland daarvoor nodig is. Als de Scuds een probleem zijn dan kunnen eventueel Patriots aangeschaft worden, maar wat is bijvoorbeeld de bijdrage van 16 fregatten of 136 F16's hierbij? En is het niet wat hypocriet om slechts tegen de "atoombom van de armen" te zijn en de kernwapenarsenalen buiten beschouwing te laten? Zou een politieke oplossing van de problematiek in het Midden-Oosten waarbij de rol van Israël even hard aan de orde wordt gesteld niet een veel betere bijdrage zijn aan het vredesproces dan een volledig opgetuigde NAVO?
Dogma 3: het Nederlandse leger leidt tot vrede omdat het als onderdeel van NAVO voor vrede zorgt. NAVO-bondgenoten voeren geen oorlog meer. Vooral bij Griekenland en Turkije werkt dit recept, maar ook voor de uitbreiding naar Midden-Oost-Europese landen zou het werken. Het is inderdaad waar, dat NAVO-bondgenoten (gelukkig) geen oorlog meer met elkaar voeren, maar het is natuurlijk de vraag of daar de NAVO voor nodig is. Die is immers opgericht als reactie op de koude oorlog en die is voorbij. Ook zonder de NAVO gaan Engeland en Frankrijk geen oorlog meer voeren; economische samenwerking is hiervoor veel effectiever. Bij Griekenland en Turkije wordt "vergeten" dat het westen beide landen volgestouwd heeft met allerlei wapensystemen en de instabiliteit sterk heeft vergroot. Als de NAVO echt voor vrede zou zorgen, rijst natuurlijk de vraag waarom alle landen van de wereld er niet lid van worden. Als dat zou gebeuren kan de bewapening fors omlaag want we zijn immers allen bondgenoten.
Deze drie hoofdargumenten beschouwend komen we tot de conclusie dat de keizer geen kleren meer heeft en dat het niet lang zal duren dat veel meer mensen dat gaan inzien.
Hoeveel moet en mag het kosten? De bezuinigingen. Ook bij de militairen en in sommige literatuur kun je de existentiële twijfel – waartoe zijn wij eigenlijk nog op aarde? – waarnemen. De generaals op zoek naar een nieuw doel in het militaire leven. Zou het daarom zijn dat sommigen voor een staatscommissie pleiten of wat bescheidener voor een nieuwe Defensienota? De slimmere militair heeft wel door dat vredestaken een mooi alibi zijn voor verdere optuiging van de gehele kerstboom. Zo meldt ook Couzy in zijn boek "Mijn jaren als bevelhebber" dat vredesoperaties positief zijn voor de beeldvorming en het imago van de krijgsmacht. Het voorkomen van genocide en redden van mensenlevens zelf staan helemaal niet zo centraal als er geen nationale belangen op het spel staan. Dat hebben we kunnen leren in Rwanda. De slimmere militairen hopen erop, dat politici zo naïef zijn, dat als ze pleiten voor een Nederlandse bijdrage aan vredestaken van een VN-vredesmacht, ze de hele santenkraam en alle moderniseringen ook wel op de koop toe nemen. Bij GroenLinks zijn we niet zo naïef. Wij hebben geconstateerd, dat van de 74.000 werknemers bij Defensie slechts 1600 zijn uitgezonden in vredestaken, waarbij Bosnië de bulk vormt. Door ons is steeds de vraag gesteld, wat de Nederlandse defensie zou kosten als we die uitsluitend inzetten en volledig ombouwen naar een bijdrage aan een VN-vredes- macht. Eens wilde de intellectueel Voorhoeve dit nog wel eens voor ons uitrekenen, maar het militaire establishment antwoordt nu op vragen in deze richting over financieel inzicht in vredesoperaties, dat er geen opgave van kosten is te maken van UNSAS/Shirbrig, omdat deze eenheden niet exclusief beschikbaar zijn voor deze taken, maar onverminderd onderdeel zijn van de bestaande defensiestructuur en het totale defensiebudget. Het zou zelfs tot arbitraire en discutabele cijfers leiden. Dit is natuurlijk baarlijke nonsens en laat zien hoe groot de politieke onwil is om dit uit te rekenen. Een vergelijking. Natuurlijk kun je uitrekenen wat slechts de motor in de auto kost ook al is de motor op dit moment een integraal onderdeel van de auto. Maar stel, dat we die motor voor een ander doel willen gebruiken en willen weten wat het kost. Dan is daar natuurlijk een prijsopgave van te krijgen. En dat geldt natuurlijk ook voor de vredestaken van het Nederlandse leger en het UNSAS-aanbod aan de VN. Ik kan mij niet voorstellen dat de Rekenkamer, die tot nu toe onze redenering op dit punt ondersteunt, met deze wankele argumentatie akkoord gaat.
In de Tweede Kamer stond het hele debat in het kader van de bezuinigingen: de PvdA 500 mln., D66 1 mld., VVD en CDA geen stuiver eraf maar, volgens mij, liefst nog iets erbij. Voorzitter! GroenLinks zit voor de korte termijn op 3 mld. Dat zal ik toelichten. Wij willen dat het Nederlandse leger volledig wordt omgevormd tot een bijdrage aan VN-vredestaken waarbij ook peace-enforcing soms onvermijdelijk zal zijn; dat zijn wij met de heer Van Eekelen eens. Op korte termijn moet het hele leger "paars" worden; dat is een mooie taak voor Paars-II. Dit wil zeggen dat de nog steeds elkaar beconcurrerende aparte legeronderdelen worden opgeheven. Het is slim, zoals de PvdA voorstelde, om bij de staven te beginnen; dan kan meteen de bestaande overcapaciteit aan hogere rangen opgelost worden. Met deze operatie is snel 500 mln. tot 1 mld. verdiend, zeker als alle dubbelingen eruit gehaald worden. Zo ontgaat het ons dat zowel de marine als de landmacht over mariniers respectievelijk commando's moeten beschikken. Eén afdeling "speciale operaties" lijkt ons voldoende.
Het is dan ook onbegrijpelijk dat CDA en VVD zoveel heisa maken over de beperkte bezuinigingen die de PvdA voorstelt. Als we evenveel aan defensie gaan uitgeven als respectabele landen als Canada, Spanje of België, is dat niveau al soepel gehaald. De rechtervleugel van het CDA, de heer Hillen, ontpopte zich als steunpilaar voor de regering. Dat is nog tot daar aan toe, maar zijn argumentatie is zo curieus, dat ik die hier even wil vermelden. Volgens hem – kennelijk geldt het ook voor de CDA-fractie in de Eerste Kamer – is er niets aan de veiligheidssituatie veranderd en dus mag het budget niet naar beneden. Voorzitter! De situatie is nu juist dat er inderdaad niets aan de nieuwe veiligheidssituatie is veranderd, dat dus het NAVO-grondgebied niet meer wordt bedreigd en er dus logisch sterk bezuinigd kan worden. Het is net als in de politiek. Als bijvoorbeeld D66 wordt gehalveerd, heeft men nog maar de helft van het aantal kamers nodig en zal de subsidie ook navenant moeten worden bijgesteld. Dat is bij Defensie nooit echt gebeurd. Na de val de muur daalde het budget wel enigszins en werd het aantal soldaten met 40% verminderd, maar via omvangrijke en peperdure investeringen in materieel bleef het budget op pakweg 14 mld.
In de visie van GroenLinks wordt voorlopig uitgegaan van het aanbod dat destijds minister Ter Beek aan de VN heeft gedaan in het kader van de UNSAS, maar het is natuurlijk onzin als 44 landen allemaal dezelfde F16's of dezelfde tanks of dezelfde fregatten aanbieden. Uiteindelijk zal het tot een situatie moeten komen waarin landen datgene aanbieden waar ze het beste in zijn. Behalve mijnenvegen, de EOD en transport zou het mij niet verbazen als wij het beste blijken te zijn in marinetaken, die natuurlijk ook dan nog sterk afgeslankt kunnen worden. Dan zijn we met onze bijdrage weer terug bij de specialisatie die wij in de zeventiende eeuw kenden.
De heer Van Eekelen (VVD):
Voorzitter! Ik geloof dat ik de heer Pitstra moet betrappen op een onjuistheid. In alle objectiviteit moeten wij constateren dat de begroting van Defensie in reële termen met ten minste 25% is gedaald. De heer Pitstra kan dus niet zeggen dat het hierbij om 14 mld. blijft gaan; overigens klopt dat bedrag ook niet helemaal. Wij moeten erkennen dat er voor Defensie veel minder besteedbaar geld beschikbaar is gekomen: minder schepen, minder vliegtuigen, minder materieel. Dat er tegelijkertijd nieuwe aanschaffingen aan de orde zijn, is logisch. Daarop ben ik al ingegaan. Wat is nu het ambitieniveau dat de heer Pitstra nastreeft? Als hij capaciteit verlangt voor peacekeeping en peace-enforcement spreekt mij dat aan; daar zijn wij het over eens. Echter, dan moet hij toch aangeven hoeveel eenheden wij voor dergelijke taken beschikbaar moeten hebben. Alleen dan is het mogelijk om na te gaan wat het gaat kosten. De voorbeelden die de heer Pitstra gaf van situaties waarin hij had willen optreden, bieden enige aanknopingspunten. Ik meen dat hij daarmee uitkomt bij een begroting die zeker niet met zijn bezuiniging van 3 mld. te financieren valt.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Eerst zal ik iets zeggen over die cijfers. Het defensiebudget is ongeveer 14 mld. Er zijn ook nog wat inkomsten, dus het zal ongeveer 13,5 mld. zijn. Dat is ongeveer evenveel als tien jaar geleden. De heer Van Eekelen zegt dat dit niet reëel is, omdat de groei en de inflatie verwerkt horen te zijn in de cijfers. Als je die erbij betrekt, is er 20 of 30% bezuinigd op Defensie. Ik houd echter staande dat het budget nog steeds zit op pakweg 13,5 à 14 mld.
Wat is ons ambitieniveau bij de vredestaken? Wij gaan op dit moment uit van het aanbod dat minister Ter Beek indertijd aan de heer Boutros Ghali heeft gedaan voor de UNSAS-taken. Dat aanbod heb ik hier al een keer gekopieerd. Daar zit onder andere het aanbieden van gevechtskracht in. Ik dacht dat het ging om 12 F16's. Als je het hele aanbod optelt, is het nog niet eens een kwart van de huidige defensiebegroting. Omdat de hele defensie nog steeds als hoofdtaak het verdedigen van het grondgebied heeft en omdat daarin heel veel geïnvesteerd wordt, vind ik dat dit niet ontkoppeld mag worden van de bijdrage aan de VN-vredestaken. Op dit moment kun je niet eens goed zeggen wat het zou kosten. Wij hebben dat een keer gevraagd aan de minister. Hij wilde dat wel eens berekenen. Op dit moment wil men ons die berekeningen niet geven. Ik denk dat het komt omdat men dat levensgevaarlijk vindt. Stel dat bekend wordt dat het nog maar een kwart zou kosten, dan is dat heel verleidelijk voor politici. Dat is in ieder geval ons ambitieniveau.
De heer Hendriks:
Ik attendeer de heer Pitstra erop dat sinds 1990 het defensiebudget met zo'n 27% naar beneden is gegaan. In 1990 bedroeg het zeker geen 14 mld. Ik wijs hem er ook nog op dat Nederland onder het gemiddelde zit, gelet op de bijdrage op defensiegebied binnen de NAVO. Als het gaat over bezuinigingen, kunnen wij Nederland beter niet ten voorbeeld stellen. Vergeleken met andere landen zijn wij al zeer behoorlijk aan het bezuinigen. Wij zouden ons volstrekt ongeloofwaardig maken als wij op dit punt nog meer gingen bezuinigen.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Het zou helemaal idioot zijn als er volstrekt niet was bezuinigd. De hele tent was opgetuigd tegen een bepaalde vijand. Die vijand viel weg. Het was krankzinnig geweest als er helemaal niet op gereageerd was. Ik kan niet ontkennen dat erop gereageerd is.
Ik ga nog even in op de opmerking over de gemiddelde bijdrage aan de NAVO. De gemiddelden worden bepaald door de ontzettend grote inspanningen van de Verenigde Staten en door de Grieken en de Turken. Die bedragen stuwen het gemiddelde heel sterk omhoog. Nederland zit bijvoorbeeld boven Canada, Spanje en België. De heer Van Eekelen zei al dat wij een trouwe NAVO-bondgenoot zijn, die de contributies voor het merendeel goed heeft betaald.
Mevrouw Van Leeuwen (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Omdat in het betoog van de heer Pitstra tot twee maal toe een aanval op de heer Hillen zat, stel ik het op prijs om de heer Pitstra het volgende te zeggen. De Prioriteitennota is aanvaard, niet slechts door de VVD en het CDA, maar door het paarse kabinet, inclusief het CDA. Als je de Prioriteitennota uitvoert, behoor je de daarvoor toereikende middelen te leveren. Daar ging het betoog over. Wij zijn er niet tegen dat er in NAVO-verband naar de strategie wordt gekeken. Wij zeggen: op dit moment is dit het uitgangspunt dat wij met elkaar hebben gekozen. Wij zitten in de NAVO en wij proberen te voldoen aan onze NAVO-verplich- tingen. Het ging om de vraag of de combinatie met de vier vredesoperaties wel mogelijk is.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Wij hebben ons nooit vastgelegd op de ambitie van vier vredestaken. De feitelijke situatie is ook niet zodanig dat Nederland de afgelopen acht jaren met vier taken tegelijk bezig is geweest. Over de Prioriteitennota bestaat inderdaad verschil van mening tussen het CDA en GroenLinks. Wij hebben die nota nooit onderschreven. Als je dat wel doet, kom je inderdaad in bepaalde problemen.
Voorzitter! Ik wilde nu overstappen naar het onderdeel wapenexport. Dat is ook een belangrijk nootje om te kraken. Ook op dit gebied heeft GroenLinks zware kritiek op het regeringsbeleid, dat het Hollandse koopmanschap van vorige regeringen gewoon voortzet. Nederland heeft niet zo'n geweldig grote defensie-industrie zo werd gezegd, maar via de verkoop van overtollig materieel staat Nederland zevende op de lijst van wapens exporterende landen. Maar ook al is de Nederlandse wapenindustrie niet zo groot, toch wordt het belang ervan sterk benadrukt. Via de eigen wapenindustrie zouden we niet zo afhankelijk zijn van andere landen, is de redenering. Het lijkt me meer wishful thinking. In de praktijk zijn we sterk afhankelijk van de Amerikanen en het is dan ook logisch dat de realist Bolkestein de Nederlandse wapenindustrie wil opdoeken, omdat we het – in zijn ogen – veel beter van de Amerikanen kunnen kopen. Wel zo goed en wel zo goedkoop!
Het is natuurlijk leuk, dat die wapenbeurs hier in Den Haag niet is doorgegaan, maar het is een schande dat Nederland prominent behoort tot de kooplieden des doods. De nieuwe notitie wapenexport laat zien, dat weliswaar andere landen ook bepaald een slechte reputatie hebben inzake de openbaarheid en de parlementaire controle, maar de voorgestelde procedure vind ik geen wezenlijke verbetering. Dit komt vooral omdat de politieke meerderheid in het parlement maar al te graag wil verdienen aan overtollig wapentuig omdat zij bang zijn anders meer te moeten bezuinigen op defensie en het zonde vinden dat bijvoorbeeld een Arabische sjeik dit niet van ons wil kopen.
Laat ik de regering eens confronteren met haar eigen argumentatie. Het bestaansrecht van het leger wordt gevonden in "je kunt maar nooit weten". Het is toch merkwaardig en inconsistent, dat deze redenering niet wordt toegepast op wapenexporten. Je kunt toch nooit weten wat die Egyptenaren, Verenigde Arabische Emiraten of Turken met ons wapentuig gaan doen in de toekomst? Maar nu wordt de zekerheid van geld op korte termijn belangrijker gevonden dan de onzekerheid in de toekomst. Ik kan dat niet anders dan het hypocriet noemen. Maar soms wordt zelfs de hypocrisie niet eens meer nodig gevonden. Bij de export van de M483-artillerie aan Turkije door Eurometaal wordt in de brief van 3 februari zelfs onbekommerd gesteld – nadat de nodige bezweringsformules over Turkse beloften zijn gedaan – dat "beëindiging van dit project op korte termijn tot een verlies van 200 arbeidsplaatsen zou leiden". Liever Nederlandse banen met een risico op dode Koerden, dat is de paarse handelsmoraal, waarbij trouwens de mogelijkheid van conversie maar over het hoofd wordt gezien. Ik vind het eigenlijk wel logisch, dat kiezers van D66 zich niet meer herkennen in deze minister van BUZA die verantwoordelijk is voor deze brief.
Ook is het schrijnend, dat er ook wordt geleverd aan landen die geweigerd hebben hun wapentransacties aan het VN-register te overleggen. In het Midden-Oosten geldt dit voor talrijke landen. Waarom wordt dit criterium – deelname aan het VN-register – niet minimaal in het beleid inzake wapenexport verwerkt?
Als laatste punt wil ik vandaag spreken over het stagneren van de atomaire ontwapening. Er wordt weliswaar een geruststellend beeld geschapen, dat dit allemaal zo voorspoedig gaat, maar dit is in mijn ogen slechts de halve werkelijkheid. Na een periode van snelle afname kwam er stagnatie en nu is er zelfs sprake van een revival van het kernwapen, met Nederland – uiteraard – als loyale kernwapenstaat. Wat is er aan de hand?
Laat ik eerst een belangrijk incident vermelden, dat elk gevoel van tevredenheid met de situatie moet doen omslaan in een gevoel van onzekerheid. Op 25 januari 1995 zagen technici van een radarstation in het noorden van Rusland een raket op hun radarscherm verschijnen. Ze interpreteerden dit als een mogelijke aanval op Rusland en gaven een waarschuwing door aan het militaire opperbevel. Ze alarmeerden president Jeltsin, die vervolgens toestemming gaf om te beginnen met een procedure die zou uitmonden in de lancering van Russische nucleaire raketten. Pas op het allerlaatste moment voordat dit proces in werking zou worden gesteld, kwam de mededeling, dat het om een Noorse onderzoeksraket ging die geen bedreiging vormde. Voor een halfuur had de wereld aan de rand van een nucleaire afgrond gestaan. Het staat beschreven in het Amerikaanse tijdschrift Scientific American van november 1997.
Mijn eerste vraag is, of de regering dit bericht kent en hoe ze dit beoordeelt. In mijn visie is dit een bewijs, dat het bezit van kernwapens en de dreiging daarmee een permanent levensgevaarlijke situatie oplevert; zeker in Rusland waarvan sommigen zeggen, dat er volstrekt onvoldoende controle op de situatie kan worden uitgeoefend. De mensheid moet dus van deze krankzinnigheid verlost worden, maar het lijkt erop dat het proces van verdergaande nucleaire ontwapening stagneert. De Russen willen het START2-verdrag niet ratificeren waarbij de uitbreiding van de NAVO, waar wij fel tegen waren, zeker een rol heeft gespeeld. Maar over die grote blunder van formaat hebben we het vorig jaar al gehad.
Nog erger is dat in de nieuwe NAVO-strategie, waarover volop gedebatteerd wordt, een revival van het kernwapen valt te bespeuren. De Amerikanen werken met een budget van 45 miljard dollar aan een nieuw type kernbom en aan de volgende programma's volgens Bill Arkin in het Bulletin of the Atomic Scientist:
- vervanging van de kernkoppen op de vanuit de onderzeeboten gelanceerde Tridentraketten;
- een verbeterde versie van de kernkop voor de intercontinentale raketten van het type MX;
- een speciaal kernwapen voor verstoring van elektronische systemen;
- een kernkop voor antiraketten.
In het Amerikaanse SIOP, single integrated operational plan, wordt bepaald dat de strategische wapens weliswaar zijn "de-targeted" op willekeurige punten in de oceaan, maar wat er niet bij wordt verteld is dat de lanceersystemen binnen luttele seconden kunnen worden geherprogrammeerd. Met een kleiner aantal kernkoppen kan een aantal doelen tegelijk onder schot worden gehouden: meer efficiency uit een kleiner aantal kernkoppen dus. Dat relativeert sterk de optimistische verhalen over de vermindering van het aantal kernkoppen. Dit alles gaat door ondanks het non-proliferatie- verdrag, waarbij de betrokken staten zo plechtig beloofden om serieuze stappen te ondernemen naar nucleaire ontwapening. Wat is het standpunt van de Nederlandse regering hierin? Gaat zij bijvoorbeeld in Genève in april aanstaande initiatieven van bijvoorbeeld Zuid-Afrika ondersteunen?
Het ziet er niet naar uit dat dit kabinet dit zal doen, want ik heb de beschikking gekregen over een speech van de Nederlandse ambassadeur in de VS, Joris Vos, die op een bijeenkomst op een Amerikaanse denktank de mening van Nederland gaf. Hij begon met oubollige teksten van Luns over de NAVO als meest succesvolle vredesbeweging en sprak toen over de strategische visie van de NAVO 2010, waarin hij vooral conservatief wenste te zijn. Hij zegt letterlijk – voor de liefhebbers kan ik een kopietje maken – dat de NAVO moet vasthouden aan haar nucleaire paragrafen en dat dit zelfs het hart van de organisatie weergeeft. Hij staat zelfs op het standpunt dat, als deze NAVO-taak zou verdwijnen, andere Europese landen minder trek in de NAVO zouden krijgen. Heeft hij het standpunt van de Nederlandse regering correct weergeven? Als dat niet het geval is, wat gaat de regering er dan aan doen? Hoe verhoudt dit alles zich tot het NPV?
Gelukkig zijn er ook betekenisvolle initiatieven. Het Canberra-rapport, geschreven door een commissie van gezaghebbende deskundigen en politici zoals de voormalige minister van Defensie McNamara, pleitte in augustus 1996 voor het afschaffen van de tactische kernwapens, die wij bijvoorbeeld nog op Volkel hebben en voor het zgn. "de-alerten": het scheiden van de kernkoppen van de lanceerplatformen. Een internationale groep generaals, waaronder de voormalig opperbevelhebber van de Amerikaanse kernwapenmacht Butler, heeft in een verklaring eind 1996 ook gepleit voor belangrijke stappen. Een andere, voor Nederland interessant oproep, ondertekend door meer dan 100 regeringsleiders, is begin februari bekendgemaakt. Hierop prijken tot mijn verrassing namen zoals Van Agt, Lubbers, Ter Beek en Terlouw, maar ook Mandela, Carter en Gorbatsjov. Zij bepleiten onder andere stappen zoals de-alerting, stopzetting van kernproeven, onmiddellijke onderhandelingen voor verdergaande reducties onafhankelijk van START2, de ontwikkeling van een stappenplan voor uiteindelijke eliminatie en een no-first-use-verklaring. Dat staat allemaal haaks op het verhaal van de heer Vos. Kent de regering deze verklaring en wat is haar reactie hierop? Geeft deze brede ondertekening geen aanleiding om hier krachtig en wel positief op te reageren? Wordt het geen tijd om het slappe verhaal van geen no-first-use-verklaring, waarin wordt gezegd dat dit geen zaak van de NAVO maar van afzonderlijke landen is, te herzien en binnen en buiten de NAVO hiervoor te pleiten? Zal de Nederlandse regering weer keurig in de pas van de Amerikanen gaan lopen of is ze bereid samen met andere landen tot betekenisvolle initiatieven te komen, bijvoorbeeld in Genève?
Wij zijn ons ervan bewust niet altijd onze zienswijze in de vorm van vragen te hebben gesteld, maar verwachten toch dat de regering reacties geeft op onze zienswijze en kritiek. Wellicht komt er nog eens een omslag in het beleid, doordat het gehele of grootste deel van het defensiebudget wordt aangewend voor VN-vredestaken, zodat wij onze steun aan een defensiebegroting niet langer hoeven te onthouden.
Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):
Voorzitter! Voor de vredelievenden onder ons – en rekenen wij allen ons daar niet toe – was vorig jaar geen goed jaar. De wereld telde weer meer conflicten. Dit werd vastgesteld door de National Defense Council Foundation, een Amerikaanse denktank die jaarlijks een lijst opstelt van alle gebieden waar zich conflicten voordoen, of gebieden waar veel geweld, misdaad en drugshandel voorkomt en daarom als instabiel kunnen worden aangemerkt. Eerder meldde het International institute for strategic studies dat de verkoop van wapens sinds 1995 weer stijgt, na een periode van zeven jaar na de val van de Muur, waarin de verkoop van wapens daalde. Europese landen nemen na de Verenigde Staten en Rusland een belangrijke plaats in op de wereldranglijst van wapenexporteurs, en zoals eerder gezegd staat Nederland op de zevende plaats. Tijdens de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking vorige week zijn hier door collega Stoffelen al de nodige kritische opmerkingen over gemaakt. Mijn fractie is teleurgesteld dat de regering niet bereid is, meer openheid vooraf te verschaffen inzake de wapenexport. Als ik het goed begrijp, stelt de regering nu voor om elk jaar in mei openbaar te maken, wat er in het afgelopen jaar aan wapens is verkocht, uitgesplitst naar NAVO- en niet-NAVO-landen, en in oktober in een geheim overleg met de Kamer informatie te geven over de verkopen in de eerste zes maanden van dat jaar. Dit is een stap in de goede richting, maar waarom is het zo noodzakelijk om geheimzinnig te doen over deze transacties?
Zorgwekkend is, dat in 1996 de wapenimporten van de Oost- en Zuid-Oostaziatische landen de totale aankoop van wapens van de NAVO en andere West-Europese landen voor het eerst overstegen. Dit wijst op spanning in de regio. Nederland heeft langs verschillende lijnen contacten met deze landen. Deze informatie over wapenimporten laat eens temeer zien, hoe belangrijk het is dat Nederland in zijn betrekkingen met het buitenland een integraal buitenlandbeleid voert. Daarom ben ik blij dat de minister van Buitenlandse Zaken bij dit debat aanwezig is. Het gaat om een beleid, waarbij internationale handel, inclusief wapens, en defensie zijn afgestemd op andere aspecten van het buitenlandbeleid, zoals mensenrechten en migratie, ontwikkelingssamenwerking en milieu.
De begroting van Defensie die vandaag ter behandeling voorligt, heeft hierover weinig nieuws te melden. Over het geheel genomen is het een wat vlakke begroting, die voortbouwt op wat reeds eerder in gang is gezet, met als hoofdlijn de Prioriteitennota van 1993 en de actualisering, zoals nu verwoord in de memorie van toelichting bij deze begroting. De consequenties van die actualisering zijn een kleine verhoging van de formatie met 745 ten opzichte van de Prioriteitennota, en een herschikking van de gevechtskracht bij de Koninklijke landmacht, waardoor de reorganisatie wordt verlengd van 1998 naar 2000. Een actualisering dus met slechts geringe consequenties. Overigens wil mijn fractie de bewindslieden graag complimenteren met de wijze, waarop zij in de afgelopen jaren ingrijpende wijzigingen in het defensieapparaat hebben doorgevoerd. De defensiebegroting voor 1998 is, zo meldt de memorie van toelichting, in reële termen ruim een kwart lager dan de begroting voor 1990. De personeelssterkte is in diezelfde periode afgenomen met ongeveer 40%, wat toch een niet-geringe bijstelling is. Bovendien is de overgang gemaakt van een vrijwilligersleger naar een beroepsleger, mede in verband met het grote belang dat wordt gehecht aan het uitvoeren van crisisbeheersingsoperaties, waarover zowel vredesbewarende als vredesafdwingende taken vallen.
Een organisatie die door een dergelijk veranderingsproces is gegaan, heeft behoefte aan consolidatie en rust. Dat is zeer begrijpelijk, maar consolidatie en rust sporen slecht met de steeds veranderende internationale veiligheidssituatie. Mijn fractie is dan ook enigszins verbaasd dat de actualisering van de nota die in 1993 verscheen niet tot grotere bijstellingen heeft geleid dan die welke nu in de memorie van toelichting worden aangekondigd. Immers, in de afgelopen vijf, zes jaar is er op het terrein van de internationale veiligheidssituatie nogal wat veranderd. Ik noem een drietal veranderingen.
Ten eerste wijs ik op het belangrijke besluit tot uitbreiding van de NAVO met enkele Oost-Europese landen, namelijk Hongarije, Polen en Tsjechië. Verder hebben de NAVO en Rusland de Stichtingsakte betreffende wederzijdse betrekkingen, samenwerking en veiligheid tussen de NAVO en de Russische Federatie getekend. Daarmee is kenbaar gemaakt dat zij samen verantwoordelijkheid willen dragen voor de veiligheid in Europa. Dat is een niet geringe verandering ten aanzien van de situatie vóór 1989 en de instabiele situatie in Oost-Europa in het begin van de jaren negentig. Ook de veiligheidssituatie in Bosnië is sinds de ondertekening van het Dayton-akkoord belangrijk verbeterd.
Ten tweede zien wij dat naast deze positieve ontwikkelingen ook nieuwe gevaren opdoemen, bijvoorbeeld als het gaat om de risico's van de verspreiding van nucleaire, chemische en biologische wapens. De crisis rondom Irak drukte ons weer eens extra op deze griezelige feiten.
Ten derde heeft onze krijgsmacht sinds het verschijnen van de Prioriteitennota in 1993 ook de nodige ervaringen opgedaan met de eerder genoemde vredesbewarende en vredesafdwingende operaties. Soms waren die ervaringen zeer traumatisch. In dit verband wil mijn fractie graag respect en waardering uitspreken voor de militairen die vaak onder zeer moeilijke omstandigheden hun crisisbeheersingstaken moeten uitvoeren.
Mijn fractie vraagt zich echter af of deze recente ontwikkelingen en ervaringen geen gevolgen hebben voor de visie op onze krijgsmacht. Is ook die visie van enkele jaren terug niet aan bijstelling toe? Waarom wordt daar in de memorie van toelichting zo weinig over gezegd? Is onze krijgsmacht, zo vraagt mijn fractie zich af, nog steeds niet te veel gericht op territoriale verdediging? In de memorie van toelichting wordt gemeld dat de krijgsmacht aan de vooravond staat van de vervanging van een aantal hoofdwapensystemen, onder meer van de F16 en de pantservoertuigen. Gaat het hier om een min of meer "automatische" vervanging van wapens die toch in hoofdzaak gericht zijn op territoriale verdediging? Hoe relevant is het grondgebied in relatie tot de eerder genoemde bedreiging van de oncontroleerbare spreiding van nucleaire, chemische en biologische wapens? Met andere woorden, vraagt de aard van een mogelijk volgende oorlog niet om nog drastischer veranderingen in de herstructurering en toerusting van ons leger dan nu met de actualisering van de Prioriteitennota het geval is?
Die nog drastischer herstructurering zou heel wel kunnen leiden tot bezuinigingen op het materiële en personele vlak. Onze generaalsdichtheid geeft ook aanleiding tot dergelijke gedachten. Het is dan ook geen verrassing dat in het zicht van de verkiezingen de discussie over bezuinigingen op Defensie weer is opgelaaid. Deze discussie kan naar het inzicht van mijn fractie pas tot zinnige conclusies leiden, wanneer daarbij een duidelijke visie op onze Defensie in de eerste jaren van de volgende eeuw wordt betrokken. Tegen die achtergrond lijkt mijn fractie het in de Tweede Kamer gevoerde pleidooi voor een nieuwe Defensienota zeer gerechtvaardigd. Collega Pit zal straks nog wat verder ingaan op enkele met die visie samenhangende personele aspecten.
Mevrouw Van Leeuwen (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Mag ik hieruit concluderen dat mevrouw Lycklama zegt dat er een fundamentele discussie moet komen over een eventuele herstructurering? Daarom opteren wij voor een nieuwe Defensienota. Zou dat kunnen samenvallen met het jaar 2002? Want een Defensienota heb je natuurlijk niet vandaag op morgen uit je mouw geschud.
Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):
Het is een beetje lastig om daarvoor nu een datum te noemen. Ik zou graag willen dat er zo snel mogelijk aan begonnen werd. Ik spreek dus eigenlijk enige teleurstelling uit over het feit dat het kritisch bekijken van wat er in de afgelopen jaren gebeurd is, niet tot wat meer en grotere bijstellingen heeft geleid.
Mevrouw Van Leeuwen (CDA):
Onze gedachte is dat je inderdaad bij de kabinetsformatie die toch heel snel voor de deur staat, daarover afspraken moet maken. Het vraagt namelijk wel om een fundamentele herbezinning. U praat wel over herstructurering maar wat u concreet bedoelt, heb ik nog niet gehoord in uw betoog.
Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):
Ik denk dat dat alleen maar vastgesteld kan worden als je ook heel kritisch kijkt naar de ontwikkelingen en ervaringen in de afgelopen paar jaar. Die ervaringen vind ik te weinig verwoord in deze actualisering van de Prioriteitennota. Dat is eigenlijk mijn hoofdpunt. Er moet grondig nagedacht worden over wat die rol van Defensie nu gaat betekenen in de toekomst.
Voorzitter! Naar aanleiding van de discussie in deze Kamer over een Grondwetswijziging, verband houdende onder andere met bepalingen inzake de verdediging, drongen zich nog enkele vragen op. Echter, nu de hier in dit huis welbekende partijgenoot de heer Van der Berg heeft geconcludeerd dat wij een kale Grondwet hebben die wij misschien maar beter kunnen afschaffen, aarzel ik een beetje. Maar goed, zolang de Grondwet er nog is, vraagt mijn fractie zich af of het de Grondwet is die de ruimte dient te geven voor de inzet van de krijgsmacht ten behoeve van humanitaire hulpverlening en, zo ja, of de Grondwet dan ook in voldoende mate die ruimte werkelijk geeft. Aanleiding tot deze vraag is ook de in november 1993 verschenen notitie "Humanitaire hulp tussen conflict en ontwikkeling" van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking, mede namens de minister van Defensie. Een notitie die mooi spoorde met de Prioriteitennota wat betreft de inzet van het leger bij vredesoperaties. Maar een notitie die zich ook afvroeg of voor humanitaire doeleinden ook militaire middelen kunnen worden ingezet en, zo ja, wat de grenzen zijn, gezien het eventuele gevaar van politisering van de humanitaire hulp. De verschillende ervaringen die nu zijn opgedaan met de harde werkelijkheid van vredesoperaties in een aantal gebieden leren dat de onderscheiden politieke, militaire en humanitaire dimensies van het conflict dwars door elkaar heen lopen. Een mandaat, gegeven voor een van die drie dimensies, is nauwelijks te scheiden van de andere twee. In artikel 90 van de Grondwet staat dat de regering de internationale rechtsorde bevordert. Is dat het kader waarin wij de uitwerking van de inzet van de krijgsmacht voor humanitaire hulpverlening moeten zien? Hoe spoort het bestaande toetsingskader voor uitzending van militaire eenheden met artikel 90 van de Grondwet? Gaarne een reactie op deze wat meer principiële vraag.
Mijn laatste punt betreft de NAVO. Het recente bezoek van de secretaris-generaal, de heer Solano, aan Nederland bood ruimte voor een interessante discussie met enkele leden van de Eerste en de Tweede Kamer. In die discussie kwam de positie van Turkije in NAVO-verband en in EU-verband aan de orde. Die positie is problematisch. Nog onlangs weigerde Turkije deel te nemen aan de Europese Conferentie in Londen tussen de regeringsleiders en de staatshoofden van de 15 EU-lidstaten en de 11 EU-kandidaat- landen. Mijn fractie vraagt zich af of de afwijzende houding van Europa jegens het lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie en de verbitterde reactie van Turkije daarop, invloed heeft op het NAVO-lidmaatschap van Turkije. Zoekt Turkije bijvoorbeeld meer aansluiting bij de Amerikaanse stellingname in NAVO-verband dan voorheen? Blijft het land een betrouwbare partner? Heeft de regering uitvoerbare ideeën over een oplossing voor dit probleem?
De secretaris-generaal sprak zich ook zeer optimistisch uit over de betrekkelijk geringe kosten die uitbreiding van de NAVO met Hongarije, Polen en Tsjechië met zich mee zal brengen. Voor een periode van 10 jaar, zo schat de NAVO, zullen de collectieve kosten zo'n 1,5 mln. per jaar bedragen. Het totaal is te vergelijken met 0,02% van het collectieve budget van de huidige 16 lidstaten. Het klinkt als een schijntje. Van Amerikaanse zijde worden veel hogere bedragen genoemd. Kan de regering aangeven wat de kosten van uitbreiding van de NAVO met de drie eerder genoemde Oost-Europese landen voor Nederland nu uiteindelijk zullen zijn?
Ten slotte, mijnheer de voorzitter, parallel aan de veranderende visie op de Nederlandse defensie, zal de veranderende internationale veiligheidssituatie ook gevolgen dienen te hebben voor het strategisch concept van de NAVO. Dit concept is volgens een artikel in "the International Herald Tribune" nu te veel gericht op het verdedigen van NAVO-territorium als eerste doelstelling van de alliantie. Onvoldoende prioriteit wordt gegeven aan het ontwikkelen van middelen om de nieuwe veiligheidsrisico's en uitdagingen waaraan de NAVO blootstaat te hanteren. Verschillende van die risico's staan volkomen los van de verdediging van territoriale grenzen. Is de regering het hiermee eens? Hoe ziet de regering de voortgang van het veranderingsproces van de NAVO op dit punt?
Voorzitter! Met belangstelling ziet mijn fractie de reactie van het kabinet tegemoet.
De heer Pit (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! Bij de bespreking van deze begroting aan de overzijde is, voorzover ik het kan beoordelen, meer dan normaal aandacht besteed aan het onderdeel personeelsbeleid. Dat lijkt mijn fractie terecht. Met betrekking tot het personeel en het personeelsbeleid is in het algemeen in Nederland en dus ook bij de overheid en zeker bij defensie het nodige aan de hand. Er vindt een groot aantal veranderingen plaats. Er wordt gezocht naar nieuwe – minder starre – arbeidsverhoudingen. Er wordt gestreefd naar nieuwe evenwichten, bijvoorbeeld tussen collectief en individueel, tussen bedrijfsbelang en werknemersbelang en tussen flexibiliteit en zekerheid. Zo zou ik door kunnen gaan met veranderingen op de arbeidsmarkt. Dat is bepaald veel meer dan het ontstaan van krapte op die arbeidsmarkt. Het gaat om veranderingen in het bestand aan werkzoekenden en ten aanzien van zaken die werkzoekenden belangrijk vinden bij het aanvaarden van een baan.
Mijnheer de voorzitter! Daar komen voor defensie nog een aantal zaken bij, zoals de herstructurering naar een kleinere organisatie. Gelijktijdig moet overtollig personeel afvloeien en moet geworven worden voor nieuw personeel. Ik noem ook de overgang van een dienstplich- tigenleger naar een beroeps- c.q. vrijwilligersleger, waardoor op de arbeidsmarkt geconcurreerd moet worden met particuliere bedrijven en andere overheids- en semi-overheidsinstellingen. Tevens noem ik de nogal sterk veranderde doelstelling van de krijgsmacht en de mijns inziens noodzakelijke cultuuromslag die bepaald meer omvat dan een gedragscode.
Het voorgaande maakt meer dan duidelijk dat het personeelsbeleid voor defensie niet alleen een heel belangrijk onderdeel van het totale beleid behoort te zijn, maar wellicht ook het moeilijkst te realiseren is. Dat betekent ook dat de resultaten met enige voorzichtigheid moeten worden beoordeeld en gewogen, hetgeen echter niet mag betekenen dat kan worden geaccepteerd dat het beleid blijft steken in goede bedoelingen. Daarom stel ik een aantal wellicht hier en daar kritische vragen.
Defensie beschikt zonder twijfel over een blauwdruk van de wenselijke personeelsformatie en materieelvoorziening. Eveneens twijfel ik er niet aan dat tussen de huidige en de wenselijke bezetting afwijkingen bestaan. Kunnen de bewindslieden ons daarover informeren? Kunnen zij ingaan op de vraag hoe de verschuivingen daarin zullen plaatsvinden en hoe er, met behoud van uitvoeringstaken, wellicht met name in de overhead kan worden bezuinigd? Mijn partijgenote heeft al wat gezegd over de generaals. Bij een reorganisatie of een herstructurering in het bedrijfsleven noemt men dat van boven af de trap schoonvegen. Wellicht kan het hier ook wat opleveren.
Bij het afschaffen of het opschorten van de dienstplicht heb ik namens mijn fractie gesteld dat wij er zeer aan hechten dat de personele bezetting van de krijgsmacht een weerspiegeling blijft van de samenleving. Dat lijkt mij een kerntaak binnen het personeelsbeleid bij defensie. Af en toe krijg ik signalen die erop wijzen dat de staatssecretaris een nog hogere ambitie heeft, namelijk dat de krijgsmacht eerder een spiegel is voor de samenleving dan een weerspiegeling daarvan. Is dat niet wat te ambitieus voor het defensieapparaat? Is het niet voldoende als je ernaar streeft, de personele bezetting van het apparaat een weerspiegeling te doen zijn van hetgeen er in de samenleving is?
Defensie werft jaarlijks niet alleen vele duizenden, vaak jonge medewerkers en medewerksters – vrouwen worden meer en meer de doelgroep – maar na kortere of langere tijd stromen ook weer duizenden mensen uit de krijgsmacht om op de arbeidsmarkt te zoeken naar een voortzetting van hun loopbaan elders, bij de semi-overheid, bij de overheid of, wellicht in overwegende mate, bij het particuliere bedrijfsleven. Het werken bij defensie is dan ook voor velen stellig een belangrijke fase in hun loopbaanontwikkeling. Dat betekent dat defensie niet alleen bij de werving moet concurreren met andere werkaanbieders op de arbeidsmarkt, maar ook rekening dient te houden met het feit dat kandidaten over enige tijd moeten doorstromen naar die andere werkaanbieders. Kandidaten dienen derhalve aan het functieprofiel van defensie te voldoen, maar ook aan de functieprofielen van toekomstige werkgevers. Onzes inziens is dat opnieuw een vorm van vermaatschappelijking van defensie. Inventariseert defensie stelselmatig de functieprofielen in het bedrijfsleven voor in aanmerking komende doorstroomfuncties? Ik meen dat wij ons dienen te realiseren dat defensie en het hele Nederlandse bedrijfsleven daarmee vissen in dezelfde vijver. Dat er schaarste is, mag dus niet verwonderen. Is in dit kader het individuele ontwikkelingsproces van de aangetrokken medewerkers en medewerksters tijdens de diensttijd niet beslissend voor de kans van slagen van het voortzetten van hun loopbaan elders na de diensttijd? Ik vertrouw erop dat de staatssecretaris daarop een passend antwoord heeft.
Het voorgaande betekent mijns inziens dat de krijgsmacht zich moet omvormen tot een "normaal" in deze tijd passend bedrijf, zoals bijvoorbeeld Akzo, DSM, maar ook Stork, KPN, enz. Verdraagt zich dat met het specifieke karakter van de krijgsmacht? Komt defensie niet terecht in een spagaat waaruit het heel moeilijk opstaan is? Hoe wij het ook wenden of keren, defensietaken en vredestaken zijn immers anders dan het produceren van goederen en diensten zoals kunstmest, vezels, zout, telefoonverbindingen, enz. Graag hoor ik ook hierop een reactie van de bewindslieden.
Dat brengt mij bij de ons inziens noodzakelijke cultuuromslag bij de krijgsmacht. Willen medewerkers en medewerksters succesvol kunnen doorstromen naar andere banen, dan mag er geen te groot verschil zijn tussen de cultuur bij defensie en de cultuur elders. Het moet in elk geval heel dicht bij elkaar liggen. Ik heb eens nagegaan wat grote bedrijven in Nederland voor toekomstige werknemers van belang vinden. Het blijft wellicht abstract, maar het zegt toch wel iets.
De toekomstige werknemer moet individueler zijn. Hij moet ondernemer zijn van zijn eigen arbeidskracht. Hij moet minder beschermd worden door collectieve regelingen en dient situationeel en tijdgebonden – bijvoorbeeld wel of niet samenwonend, het al dan niet hebben van kinderen – te kunnen worden bediend met secundaire en tertiaire arbeidsvoorwaarden. Maar eerst en vooral moet die nieuwe medewerker bereid zijn, in zichzelf te investeren oftewel een continu ontwikkelingsproces durven aangaan. Daartoe moet hij ook de mogelijkheden krijgen, ook bij defensie. Kort samengevat: de toekomstige werknemer wordt niet alleen flexibeler, maar ook individueler. Hij moet ook goed samenwerken met anderen. Ook moet hij mondiger en zelfstandiger zijn. Kan dat binnen de krijgsmacht? Kan men zich voorbereiden op loopbaanvoortzetting na de diensttijd?
Mijnheer de voorzitter! Ik weet wel dat het leger anders functioneert dan 45 jaar geleden, toen ik als dienstplichtige dienst deed, maar toch blijken sommige zaken een hardnekkig leven te leiden. Enige tijd geleden zag ik bij toeval een televisiedocumentaire over de affaire-Spijkers. De bewindslieden weten zonder twijfel waarover ik het heb. Die uitzending was voor mij aanleiding, eens te biecht te gaan bij collega Glastra van Loon en zijn dossier terzake te raadplegen. Het ging mij niet specifiek om het individu Spijkers of de weduwe van de omgekomen militair, hoe belangrijk zij ook zijn en hoe slecht naar mijn oordeel die zaak ook is afgehandeld. Het ging mij meer nog om de manier van denken achter die affaire. Daar werd ik echt niet vrolijk van of optimistisch over de cultuur die in de krijgsmacht bestaat.
Het was alsof ik weer terug was in mijn eigen militaire diensttijd, meer dan 45 jaar geleden. De medewerker was toen en is nu kennelijk volstrekt ondergeschikt aan de collectiviteit van het apparaat. Er is volstrekt geen evenwicht tussen het belang van het individu en het vermeende belang van het apparaat. Ik spreek bewust van "vermeend belang", omdat in mijn wijze van zien het juist niet in het belang van het apparaat is. Als je de affaire-Spijkers op je laat inwerken, wil je toch "never nooit" in zo'n organisatie werken?
Mijnheer de voorzitter! Ik wil het particuliere bedrijfsleven niet idealiseren of mooier voorstellen dan het is. Er is mijns inziens wel een wereld van verschil tussen de manier waarop een particulier bedrijf een dergelijke kwestie zou hebben opgepakt en de manier waarop defensie daarmee omgaat. Er is naar mijn overtuiging onvoldoende aansluiting tussen de cultuur in de krijgsmacht en daarbuiten.
Ik werd daar vanochtend toen ik de knipselkrant las nog eens in bevestigd. Ik las namelijk een kort interview met brigadegeneraal A. van der List, medeverantwoordelijk voor een gestroomlijnd beroepsleger. Als ik het in mijn eigen woorden mag samenvatten – hij zegt het wat ingewikkelder – dan betekent het in feite dat het leger geen ongelijk kan bekennen. Het leger kan geen nederlagen toegeven, want een generaal strijdt voor overwinningen. Maar bij winnen, en dat weet men in de sport al lang, hoort ook verliezen. Bij gelijk hebben, behoort ook ongelijk kunnen hebben, dat erkennen en daarnaar handelen. Dat zie ik in dit interview in ieder geval absoluut niet weergegeven. Dat baart mij misschien wel de meeste zorgen voor de personele bezetting en de personele ontwikkeling binnen defensie. Ik hoor graag de reactie van de bewindslieden.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter! Wij kunnen ons – ik spreek mede namens de fracties van de RPF en het GPV – niet aan het gevoel onttrekken dat er aan het einde van de regeerperiode van het kabinet een zekere defensiemoeheid is ontstaan. De memorie van toelichting op de begroting lijkt nogal wat op die van vorig jaar. Zij vormt, zo vinden wij, geen bron van inspiratie voor de toekomst van het defensiebeleid. Wij vragen ons af of dit de deur niet open heeft gezet voor een vernieuwde discussie over mogelijke bezuinigingen op defensie.
De afgelopen jaren is er een diep ingrijpende herstructurering geweest om te komen tot een krijgsmacht-nieuwe-stijl. Nu wij toegroeien naar een professionele krijgsmacht die in staat is tot het uitoefenen van de verdedigingstaak, maar ook kan worden ingezet voor vredestaken hebben wij rust nodig, zo vinden onze fracties, en geen discussies over nieuwe bezuinigingsronden. Als wij kijken naar de internationale situatie kunnen wij constateren dat die vol veiligheidsrisico's is. Daarom moeten wij over goed getrainde en goed uitgeruste legereenheden kunnen beschikken. Kortom, nadat de Defensienota en de Prioriteitennota waren verschenen, is de totale defensieorganisatie overhoop gehaald. Dat veroorzaakte veel onrust, mede omdat daarbij nogal eens moest worden bezuinigd. Nu een groot aantal daaruit voortvloeiende operaties voor een groot deel is afgewikkeld, is er behoefte aan een pas op de plaats.
Mijnheer de voorzitter! Verstandige organisaties gaan zorgvuldig om met het belangrijkste kapitaal dat zij hebben: hun medewerkers. Anderen hebben hier ook op gewezen. Is het juist als wij constateren dat de werkdruk te lang voortduurt en veel te hoog is bij verschillende defensieonderdelen? Nu kan werkdruk diverse oorzaken hebben. Zo kan bijvoorbeeld de bedrijfsvoering te wensen overlaten. Maar het kan ook een tekort aan menskracht zijn, waardoor knellende bezettingsproblemen ontstaan. Hoe dan ook, het zal potentiële kandidaten weerhouden om te solliciteren. Om competitief te kunnen opereren op de arbeidsmarkt zullen er goede arbeidsvoorwaarden moeten worden geboden. Ook de arbeidsomstandigheden moeten aantrekkelijk zijn. In de memorie van toelichting etaleert Defensie zich als een aantrekkelijke werkgever. Of dit zo ervaren wordt, is nog maar de vraag.
Enkele jaren geleden zetten onze fracties vraagtekens bij het enthousiasme van de staatssecretaris, die er toen van uitging voldoende BBT'ers te kunnen werven. Nu blijkt dat de werving behoorlijke problemen oplevert, in het bijzonder voor de landmacht. De moeilijkheden bij de werving doen zich vooral voor bij de gevechtsfuncties, speciaal bij de Luchtmobiele brigade. Uit verschillende publicaties hebben we begrepen dat er nogal wat BBT'ers zijn die zich bepaald niet tevreden tonen over het personeelsbeleid. Klachten zijn er over de huisvesting. Zo schijnt er in het verleden een misrekening te zijn gemaakt. Gepland was dat 60% van de BBT'ers in de kazernes zou slapen. Dat blijkt nu 72% te zijn. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer de huisvesting op peil is?
Studeren blijkt voor velen ook moeilijk te zijn. De oorzaak ligt in te veel onregelmatige diensten. Dit terwijl juist de maatschappelijke meerwaarde van een BBT'er die Defensie verlaat zijn goede scholing en vakbekwaamheid moeten zijn. Een beleid met goede studiemogelijkheden is een van de peilers waarmee Defensie jonge mensen voor een tijdelijke baan in het leger zou kunnen interesseren.
Klachten zijn er ook over de negatieve bejegening door het oudere beroepskader. Graag willen wij van de staatssecretaris vernemen of de klachten juist zijn en zo ja, wat de inzet van Defensie is om te komen tot een beter personeelsbeleid. De Amerikaanse en Franse defensie hebben kennelijk goede studiefaciliteiten voor tijdelijke beroepsmilitairen. Kunnen wij, zo is onze vraag aan de staatssecretaris, dat beleid niet ook tot het onze maken? Want wil defensie kunnen concurreren op de nu al steeds krapper wordende arbeidsmarkt, dan is een goed beleid op dit terrein daarvoor de belangrijkste voorwaarde.
Mijnheer de voorzitter! Vorig jaar hebben wij onder meer de aandacht gevestigd op de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties. We hebben toen gesteld dat dit gevolgen heeft voor de organisatie, het karakter en de missie van de krijgsmacht. Daarom willen wij nogmaals de aandacht vestigen op de mogelijke problemen die zich daarbij voor kunnen doen. Zo blijkt dat de Koninklijke landmacht niet binnen dertig dagen een brigade op weg kan hebben voor een vredesafdwingende operatie. Daarvoor zouden zeker twee weken extra nodig zijn, maar bovendien zit de landmacht kennelijk met een dergelijke actie aan de top van haar kunnen. De voorgaande conclusie heeft de staf van de Eerste Divisie getrokken na een oefening die is gehouden en die heel langdurig is voorbereid, zo hebben wij begrepen. Graag vernemen wij van de minister wat dit betekent als er daarnaast op zo'n moment nog andere zaken zijn die de aandacht vragen. De staf stelde dat alles op haren en snaren zou moeten worden gezet om iets dergelijks voor elkaar te boksen. En men kan er dan kennelijk niets meer naast hebben.
Voorzitter! De afgelopen jaren is er heel wat discussie gevoerd met betrekking tot het Europese veiligheidsbeleid. Het oude algeheel strategisch concept voor de verdediging van het NAVO-gebied tijdens de koude oorlog had twee pijlers: de vooruitgeschoven defensie en het flexibele antwoord. Dit heeft nu gelukkig zijn tijd gehad. Het jarenlang tot op het bot verdeelde Europa met zijn militaire dreiging, is gelukkig bezig aan een proces van meer samenwerking. Maar nu een militaire dreiging gelukkig voor een belangrijk deel tot het verleden behoort, zijn de gevaren en risico's niet verdwenen. We hoeven maar te denken aan het historisch gegroeide wantrouwen en de verschrikkelijke botsingen tussen etnische en nationalistische bevolkingsgroepen in Europa. Bovendien zijn de nieuwe gevaren en risico's ook grensoverschrijdend.
De veranderingen in Europa hebben geleid tot een indringend debat over de verhouding tussen Europese integratie en Atlantische samenwerking. Zo was het de vraag, of wellicht de tijd was aangebroken voor een beperking van de rol van de Verenigde Staten en van de NAVO. Zouden de Europese Unie en de West-Europese Unie een belangrijker rol moeten krijgen op het terrein van defensie en veiligheid? Vragen dus, die beantwoord moesten worden voordat verdere stappen konden worden gezet. Tijdens de top van Madrid is naar onze mening een grote stap vooruit gezet. Prioriteit voor de NAVO is de uitkomst en onze fracties zijn daar blij mee. Voorstanders van één Europees defensiebeleid zijn wij nooit geweest. Het is onze mening dat defensie in de zogenaamde tweede pijler thuishoort, defensie is in eerste instantie een nationale aangelegenheid. Het buitenlands beleid en het veiligheidsbeleid behoren, zo vinden wij, een wezenlijk onderdeel te zijn van de nationale soevereiniteit van de lidstaten, welke nauw samenhangt met de geschiedenis en de verschillende politieke belangen van de lidstaten. Dit zijn de redenen, zo constateren wij telkens weer, waarom het moeilijk, zo niet onmogelijk is, om te komen tot een gemeenschappelijk beleid. Bovendien zou de uitbreiding van de Europese Unie met landen uit het voormalige Warschaupact deze verschillen alleen maar groter maken.
Zoals al gezegd, plannen om de West-Europese Unie onder te brengen in de Europese Unie om daarbinnen het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid samen te brengen, zouden onze steun niet krijgen. Ook de betrokkenheid van Amerika bij Europa blijft nodig, zo blijkt telkens weer. Hiervoor is de NAVO een belangrijk platform. Een eigen defensiekoers van Europa vinden we niet gewenst, omdat, zoals ik al zei, de verschillende landen onderling te sterk verdeeld zijn. Veiligheid is zodanig met het nationale belang verweven, dat lidstaten bij internationale crises toch hun eigen koers zullen varen. De recente voorbeelden in bijvoorbeeld voormalig Joegoslavië bewijzen dat. De Europese Unie zelf bleek bij dit conflict geen daadkracht te hebben voor het treffen van eigen doeltreffende maatregelen. Waar onze fracties voor kiezen, is dat de lidstaten op basis van vrijwilligheid moeten samenwerken in een institutioneel kader dat losstaat van de Europese Unie en de vorm zou kunnen aannemen van bijvoorbeeld de vroegere Europese Politieke Samenwerking. Militair behoort alleen te worden opgetreden in vrijwillige samenwerking binnen het kader van de NAVO. Het voeren van een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid zien we dan ook als een taak voor de NAVO. De NAVO is een intergouvernementele organisatie waar de lidstaten hun eigen identiteit (kunnen) behouden. Onze fracties zien dan ook met belangstelling uit naar de reorganisatie van de militaire commando's van de NAVO. Kan de minister ons over de voortgang hiervan al mededelingen doen?
Voorzitter! Bij één van de vorige beleidsdebatten over de defensiebegroting hebben wij aandacht gevraagd voor de bodemsanering van de defensieterreinen. Had begin 1997 de Algemene Rekenkamer nog kritiek op het bodemsaneringsprogramma van Defensie, inmiddels mogen wij constateren dat de aanbevelingen vertaald zijn in concrete maatregelen. Vandaag willen we de aandacht vestigen op de naleving van milieuregels bij de krijgsmacht. Lange tijd stond, en begrijpelijk, het belang van de landsverdediging voorop. De aandacht voor het milieu kwam niet of nauwelijks in beeld. Van het aanpassen van een oefening om de natuur te ontzien of het milieu te beschermen, was geen sprake. Juist bij de krijgsmacht zijn veel zaken aan de orde en wordt met materialen gewerkt die bij verkeerd gebruik of door er slordig mee om te gaan een gevaar vormen voor het milieu en de natuur ernstige schade kunnen toebrengen. Het is bekend dat er te weinig aandacht werd geschonken aan de bodembescherming. Zo was de opslag van gevaarlijke stoffen niet altijd in overeenstemming met de geldende regels. Vloeistofdichte vloeren lekten nogal eens. Lekbakken ontbraken vaak of werden niet gebruikt. Een ander ernstig probleem is de verwijdering van asbest dat op grote schaal in het verleden is gebruikt. Ook bij de vergunningen blijken zich nogal eens problemen voor te doen. Zo blijken ze lang niet altijd adequaat te zijn. Beschrijvingen van de inrichtingen en de activiteiten die er plaatsvinden, blijken nogal eens niet te kloppen. Een deel van de bestaande vergunningen is ook nog verouderd. Kortom, de zorg voor het milieu was geen integraal onderdeel van de bedrijfsvoering. Al met al een zorgelijke situatie. Waardering hebben wij dan ook voor het feit dat in deze kabinetsperiode deze problematiek veel meer aandacht heeft gekregen. Er wordt nu serieus gewerkt aan een verbetering van het beleid op basis van het Defensie meerjarenplan milieu. Ook is er een veel betere naleving van wet- en regelgeving. Zo wordt er ook gewerkt aan de opbouw van een milieuzorgsysteem, een ware cultuurverandering. Het blijkt echter dat in de praktijk afgesproken termijnen voor herstel vaak niet worden gehaald, omdat de financiële molens binnen defensie te langzaam malen. Het kan ook te maken hebben met een te bureaucratische benadering. Dit blijkt het goed ingezette beleid nogal te frustreren. Graag vernemen wij van de minister wat hiervan nu echt de oorzaak is.
Mijnheer de voorzitter! Ik kom tot een afronding van deze bijdrage. Uit de Bijbel blijkt duidelijk dat we niet om de oorlog als realiteit heen kunnen, toen niet en nu niet. Oorlogen en geweld zijn het onvermijdelijke gevolg van de zonde, van de boosheid van het menselijk hart, hoewel datzelfde hart door de eeuwen heen ook vervuld is van afschuw voor dit verschijnsel. Recht en gerechtigheid behoeven een gewapende macht om een volk of volken te beschermen. Deze macht staat in dienst van het recht, dat niet vertrapt mag worden. Om bovenstaande redenen hechten onze fracties aan een goed defensiebeleid.
Voorzitter! Wij wachten met belangstelling de reacties van de bewindslieden af.
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Mijnheer de voorzitter! De krijgsmacht heeft zich in de afgelopen jaren ingrijpend gereorganiseerd en is structureel veranderd. De defensiebegroting voor 1998 is ruim een kwart lager en het personeelsbestand van de krijgsmacht is ongeveer 40% kleiner dan in 1990 het geval was. Defensie heeft moeten leren omgaan met een krijgsmacht zonder dienstplichtigen. Niet alleen in structuur, maar ook in taken en doelstellingen heeft een verschuiving plaatsgevonden. De traditionele taak van de veiligheid van het eigen en het bondgenootschappelijke grondgebied wordt meer en meer naar de achtergrond geschoven door de nieuwe doelstelling van internationale crisisbeheersing en herstel of behoud van de internationale rechtsorde.
Hoewel de ervaringen van de afgelopen vijf jaar leren dat de omvang en de structuur van de krijgsmacht voldoen, worden er knelpunten gesignaleerd. In enkele gevallen is de personele capaciteit te krap geraamd. Ook doen zich knelpunten voor ten aanzien van de beschikbaarheid en de geschiktheid van eenheden voor de operationele taak in het kader van crisisbeheersing. Nederland meent een taak te hebben in de internationale rechtsorde en dient daaraan dan ook naar vermogen bij te dragen. Een internationaal inzetbare en hoogwaardige krijgsmacht is hiertoe noodzakelijk. Deze begrotingsbehandeling wil ik gebruiken om de vraag op te werpen of de manier waarop Defensie binnen dit kader haar plaats inneemt, in het buitenlandse beleid van Nederland passend is. Ik richt mij daarbij op de onderwerpen conflictpreventie en personeel.
Voorzitter! Conflictbeheersing wordt door de regering gezien als een belangrijk instrument om vrede en stabiliteit in de wereld te vergroten en te behouden. Ontwikkelingssamenwerking kan bijdragen aan het verlichten van achterliggende factoren, zoals armoede, die een rol spelen bij het ontstaan van conflicten. In die zin kan ontwikkelingssamenwerking worden gezien als een preventief instrument met langetermijnwerking. Preventie dient onderdeel te zijn van zowel onze nationale inspanning als van de collectieve hulp in EU-verband. Tijdens zijn voorzitterschap van de EU heeft Nederland aandacht gevraagd voor de bijdrage die ontwikkelingssamenwerking in samenhang met andere economische en politieke instrumenten van de EU kan leveren aan conflictpreventie. Kan de minister aangeven in hoeverre dit onderwerp structureel op de agenda is gezet?
Voor de inzet van militairen aan de orde is, staat een groot scala aan internationale politieke instrumenten voor crisispreventie ter beschikking. In een goed buitenlands beleid past dan ook een heldere visie op de plaats van de conflictpreventie, op de Nederlandse inbreng in organisaties die zich in het bijzonder richten op conflictpreventie zoals de OVSE en de Raad van Europa, en op de Nederlandse inzet in civiele missies van conflictpreventie. Is dit in Nederland ook ontwikkeld?
De keuze voor deelname aan internationale acties die kunnen variëren van humanitaire operaties tot vredeshandhaving en vredesafdwinging, is sterk toegenomen binnen NAVO- en VN-verband. De minister geeft aan dat de VN niet per definitie de aangewezen instantie moet zijn die eventuele interventies zou moeten leiden. Dit zal moeten gebeuren door ad-hocformaties. Toch kunnen wij vaststellen dat de VN tot 1989, het jaar van de omwenteling, slechts 15 keer heeft geïntervenieerd en in de zes jaar nadien al 20 keer. Dat is een explosieve toename. Of deze trend zal doorzetten, weten wij niet. Wij kunnen slechts concluderen dat het middel van een gewapende interventie niet langer uitzondering is, maar meer gebruikelijk is geworden.
Er zijn op het moment zo'n 27 brandhaarden in de wereld. Niet in al die situaties wordt er geïntervenieerd; er worden dus keuzen gemaakt. Wat zijn de criteria waarop er bij sommige conflicten wél en bij andere niet wordt geïntervenieerd? Daarvan afgeleid, wat zijn de criteria waarop wordt beslist of er Nederlandse steun aan een internationale actie wordt verleend of niet? Want, moet en kan Nederland altijd deelnemen? En zo ja, hoe? Het verdient aanbeveling, tot heldere criteria te komen die duidelijk kunnen maken wat men van de Nederlandse krijgsmacht mag verwachten. Kan de minister hier nog eens helder en duidelijk aangeven welke afwegingen en criteria ten grondslag liggen aan het inzetten en uitzenden van Nederlandse militairen?
De heer Van Eekelen (VVD):
Deze vragen verbazen mij eigenlijk een beetje. Wij hebben hier één of twee jaar geleden al over gesproken. Er zijn toch heel duidelijk toetsingscriteria aangegeven? Wij hebben die criteria besproken en wij hebben ze tot een drietal teruggebracht. Wil mevrouw Vrisekoop nu een nieuwe discussie over de criteria? Ik dacht dat de uitgangspunten en de toetsingselementen nu wel duidelijk waren.
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Mijn fractie stelt zich op het standpunt dat de ontwikkelingen in de wereld en de interventies die internationaal nodig zijn gebleken, het noodzakelijk maken om telkens opnieuw de criteria helder en duidelijk weer te geven. Het past dan, ze periodiek te herzien en daarover duidelijkheid te verschaffen.
Internationale interventies stellen de nationale overheden voor een dilemma. Aan de ene kant zal er actie ondernomen moeten worden om een internationaal onhoudbare situatie te corrigeren, aan de andere kant lijkt het erop dat interventie er juist voor zorgt dat er een langer, grimmiger en gecompliceerder situatie gecreëerd wordt. Toch is non-interventie een drogreden. Onlangs bleek dit weer, toen mede dankzij de opbouw van een sterke internationale troepenmacht in de Perzische Golf het de secretaris-generaal van de VN lijkt te zijn gelukt om een goed resultaat te behalen in de onderhandelingen met Saddam Hoessein.
In de lezing die de minister van Defensie begin dit jaar heeft gehouden voor de Nederlandse afdeling van de Society for International Development, gaf hij overtuigend aan dat er een duidelijk verband is en dat er een overlap bestaat tussen de beleidsterreinen van Defensie en Ontwikkelingssamenwerking. Toch denk ik dat er ook een duidelijke overlap bestaat tussen het beleidsterrein van Buitenlandse Zaken en van Defensie. Meer en meer blijkt dat het middel van stille diplomatie bij uitstek geschikt is om te bemiddelen in een internationaal conflict. Beide partijen kunnen op die manier zonder gezichtsverlies deelnemen aan onderhandelingen die voor beide van levensbelang zijn. Meer en meer zal Defensie dus met het ministerie van Buitenlandse Zaken te maken krijgen. De culturen van de ministeries verschillen. Hoe denkt de minister in deze ontwikkeling een rol te kunnen spelen?
Onlangs, in de NRC van 6 maart jongstleden, pleitte de minister voor een vijfhoekoverleg tussen de bewindslieden van Buitenlandse Zaken, Europese zaken, Internationale handel, Ontwikkelingssamenwerking en Defensie. Zij zouden wekelijks onder leiding van de minister-president het actuele Nederlandse buitenlandse beleid vorm moeten geven om zo ook beter qua beleid op elkaar afgestemd te zijn. Alhoewel goed regulier overleg altijd valt toe te juichen, lijkt het erop dat dit voorstel ook is ingegeven door die cultuurverschillen en dat het doelt op een structurele wijziging van beleid maken. Het duidt erop dat Defensie zoekende is naar een nieuwe invulling van haar taken en dat zij een inbedding zoekt in het Nederlandse beleid in plaats van op basis van de zich voordoende conflictsituaties in de wereld binnen de NAVO, de VN of ad-hocverbanden te besluiten of Nederland wel of niet meedoet. Mag ik het zo interpreteren?
Het tweede onderwerp is personeel en financiën. Het is bijna tien jaar geleden dat de Muur viel en daarmee de dreiging van het Warschaupact naar de NAVO-landen. Het wederzijds wantrouwen heeft sindsdien plaatsgemaakt voor samenwerking in Europa. Daarmee is de klassieke taak van Defensie, de collectieve verdediging van het NAVO-grondgebied, veranderd in een taak bij het handhaven en forceren van vrede bij regionale conflicten. De Prioriteitennota heeft de weg gewezen hoe te komen tot een krijgsmacht die berekend is voor de nieuwe vredestaken. D66 hecht eraan, het ambitieniveau van deze nota te ondersteunen. Bezuinigingen mogen dan ook de inzet bij vredesoperaties niet in de weg staan.
De Defensienota 1991, de Prioriteitennota 1993 en de novemberbrief van 1994 van het kabinet hebben een reorganisatie en een herstructurering teweeggebracht van een gigantische omvang. Die operaties zouden worden afgerond in 2002 en zouden een reductiebudget van 27% en een reductie in personeel van 40% tot gevolg hebben. Dat is geen geringe prestatie. Toch is ook D66 van mening dat door een efficiëntere en effectievere inzet van middelen een nadere bezuiniging mogelijk is.
In de doelmatigheidsoperatie van 1995 ging de staatssecretaris er nog van uit, dat een vermindering van het personeel met 3300 mensen mogelijk was. In de begroting van 1998 blijken dit er 2600 te zijn. In de begroting wordt niet aangegeven waaruit dit verschil van 700 mensen voortvloeit. Nu geeft het ministerie aan dat voor de periode 1997/2002 een overtolligheid wordt verwacht van 3200 mensen. De vraag rijst, wanneer dit aantal precies gehaald gaat worden en waarom in de afgelopen periode de doelstellingen uit 1995 niet gehaald zijn.
Voordat er aan verdere bezuinigingen wordt gedacht – en die kunnen eigenlijk alleen gevonden worden in personeel – dienen andere posten kritisch bekeken te worden. Waarom is er bijvoorbeeld in de begroting nog een omvangrijke post van 8 mln. opgenomen voor externe adviezen? Die post is weliswaar verminderd met 1 mln., maar wat is de aard van die adviezen, waarom moet een en ander extern gebeuren en waarom kan daarop zo gemakkelijk een dergelijke bezuiniging gehaald worden? Op de totale begroting is dit bedrag maar 0,06%. Wanneer die taak echter voor een deel door het huidige personeel kan worden uitgevoerd, kan dat wel uitmaken op de post personeelskosten.
Tot dusverre zijn de meeste bezuinigingen gerealiseerd bij de landmacht. Waarom is niet in gelijke mate bezuinigd op marine en luchtmacht? Welk beleid denkt de minister in de toekomst in dezen te voeren?
Uit de begrotingscijfers blijkt dat een aanzienlijk deel van het defensiebudget opgaat aan pensioenen en wachtgelden. Dit aandeel stijgt nog steeds. In 1996 was het 12,9%, in 1998 wordt het begroot op 13,6%. Dat is niet ongebruikelijk voor een krijgsmacht in reorganisatie. Wel is de vraag, wanneer de minister voorziet dat dit bedrag afneemt en in welke mate. In hoeverre voert het ministerie een actief beleid bij het zoeken naar ander werk voor overtollig personeel, waardoor deze post kan worden verminderd?
Deze cijfers tonen bovendien het belang aan van een personeelsbestand dat zowel binnen als buiten de krijgsmacht exployabel is. Ook hier, zoals geldt voor elke moderne organisatie, is constante scholing een must, zeker als het de positie van de BBT'ers aangaat.
De heer Van Eekelen (VVD):
Voorzitter! Mevrouw Vrisekoop heeft de vrij opmerkelijke zin uitgesproken, dat kortingen op de defensiebegroting eigenlijk alleen gevonden zouden kunnen worden in de personeelssector.
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Daar kunnen de grootste bezuinigingen gevonden worden.
De heer Van Eekelen (VVD):
Dat is een opmerkelijk uitspraak, want meestal wordt het in de politieke discussie in het materieel gezocht. Dat heb ik zeker niet bepleit. Gelooft mevrouw Vrisekoop niet, dat juist in de personeelssector allerlei aanvullende uitgaven nodig zullen zijn? De rekrutering wordt moeilijker, de arbeidsmarkt stelt nieuwe eisen. Zij heeft zelf gewezen op de noodzaak van betere opleidingen. Zij zoekt naar posten waar misschien met minder mensen gewerkt kan worden. Er zijn echter 850 mensen bijgekomen omdat er al knelpunten waren. Als mevrouw Vrisekoop zo'n opmerkelijke uitspraak doet, zou ik wel willen dat zij die wat beter onderbouwt!
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Als wij de bezuinigingsposten bekijken, moeten wij constateren dat de bezuinigingen het makkelijkst gehaald kunnen worden op personeelsgebied. Daarbij moet natuurlijk de nodige zorg in acht genomen worden. Ik heb dit punt niet grondig voorbereid, maar ik ben graag bereid daarover op een ander moment met u in discussie te gaan, mijnheer Van Eekelen.
De heer Van Eekelen (VVD):
Als u dat in tweede termijn kunt doen, zal ik nu niet verder insisteren. De meeste deskundigen zeggen echter dat het heel moeilijk is om juist op personeelskosten op korte termijn bezuinigingen te vinden. Vanwege arbeidsvoorwaarden, ontslagmogelijkheden, enz., ligt dat buitengewoon moeilijk.
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Dat ben ik helemaal met u eens. Dat is ook de reden waarom ik een lans breek voor de mogelijkheid van een employabele aanpak. Dat wil zeggen dat er wordt geprobeerd om elders voor diezelfde werknemers arbeidsplaatsen te verwerven.
Mevrouw Van Leeuwen (CDA):
Daar gaat het toch niet om? Natuurlijk kunnen wij de militairen misschien aan een andere baan helpen, maar het gaat er toch om dat er voldoende personeel is. Anders wordt de veiligheid aangetast, ook van de mensen zelf.
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Dat ben ik met u eens. Als je op grote posten wilt bezuinigen, dan zou dat het makkelijkste kunnen op het gebied van personeelszaken. Dat is echter ook meteen het moeilijkste, want je wilt graag én de veiligheid en de personeelsvoorwaarden in acht nemen.
Mevrouw Van Leeuwen (CDA):
Neen, u moet antwoord geven op de vraag of u dat verantwoord vindt.
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Ik vind dat niet verantwoord. Dat ben ik met u eens, zo zei ik. Alleen is het altijd het makkelijkste om bezuinigingen te vinden in de grootste post. Dat bepleit ik niet. Ik zeg juist dat het ernstige kritiek krijgt, omdat je te maken hebt met de veiligheid, met de grote broek die je aantrekt in het buitenland wat de taken betreft die je je op de hals haalt.
Het past binnen de huidige veiligheidssituatie van ons land om in gezamenlijkheid te kijken naar vergaande vormen van samenwerking, niet alleen uit bezuinigingsoverweging, maar ook vanuit een visie op het versterken van de multinationale banden. D66 juicht de nauwe marinesamenwerking met België en de landmachtsamenwer- king in het Duits-Nederlandse legerkorps dan ook toe. De vraag is of er nog meer vergaande vormen van samenwerking mogelijk zijn, die dan ook een verdere inkrimping van vooral marine en luchtmacht mogelijk kunnen maken. Hoewel internationalisering voor D66 een belangrijke doelstelling is, kan hierbij ook enige spanning ontstaan bij het snel inzetten van Nederlandse eenheden bij vredesoperaties. Het is dus zaak dat bijvoorbeeld onderdelen van het Duits-Nederlandse legerkorps regelmatig oefenen en samenwerken met landen die veelvuldig deelnemen aan internationale vredesoperaties om een snelle inzet en een goede inpassing van Nederlandse eenheden in internationaal verband te kunnen garanderen.
Deelname aan vredesacties veroorzaakt bij militairen psychische en fysieke problemen. Goede personeelszorg betekent dat serieus aandacht aan dat fenomeen moet worden besteed ter voorkoming van die problemen tijdens de missies zelf en in de nazorg. Wij horen graag wat de staatssecretaris gaat doen met de aanbevelingen van de commissie inzake het onderzoek van de Vrije Universiteit naar de zorgbehoefte van veteranen en de gewenste structuur van het veteranenbeleid.
Voorzitter! Gelijk andere fracties baart het D66 zorgen dat het werven van BBT'ers zo moeizaam verloopt. Mede daarom zijn wij voorstander van een geleidelijke ontwikkeling naar een werkelijk beroepsleger, waarin personeel dat aanvankelijk wordt aangenomen om de soldaten- en korporaalsfuncties te vervullen later met aanvullende opleidingen de kans krijgt door te groeien naar de onderofficiersfuncties. Voor degenen voor wie er geen loopbaanmogelijkheden meer zijn moeten er wellicht aanvullende opleidingen en premies worden geboden om elders hun loopbaan voort te zetten. Zoals ik hiervoor al heb gezegd, heeft Defensie een verantwoordelijkheid bij het employabel houden en krijgen van medewerkers; een verantwoordelijkheid die de aantrekkelijkheid van Defensie als werkgever moet en kan verbeteren.
Het mag duidelijk zijn dat de problemen op het gebied van werving en selectie van nieuwe rekruten zich voordoen vanuit het idee dat het werken voor Defensie niet bevorderlijk is voor een verdere carrière. BBT'ers dienen bij Defensie vaardigheden te krijgen die ook buiten de krijgsmacht te gebruiken zijn. Kan de minister aangeven wat op dit moment de werkvelden zijn waar oud-werknemers van Defensie terechtkomen? Als hierin duidelijk inzicht kan worden verkregen, dan kan men de vaardigheden die men in de krijgsmacht opdoet misschien beter daarop laten aansluiten. Het moet duidelijk zijn wat je bij Defensie leert en in hoeverre een loopbaan bij Defensie aansluit bij een vervolgcarrière. Bovendien zal er een goed human resource management gevoerd moeten worden. Dat zal ook duidelijk naar buiten moeten worden gebracht. D66 ziet niets in suggesties om het tekort aan BBT'ers op te lossen door de leeftijdsgrens te verlagen tot 16 jaar, zoals vorig jaar door de VVD-fractie aan de overzijde werd voorgesteld. Dat lijkt een onwenselijke noodgreep. Er is juist een nieuw soort militair nodig, een profiel van een zelfstandiger, meer volwassen militair die zich staande kan houden in een gespannen situatie en daarop dusdanig kan reageren, dat er op adequate manier hulpverlening kan plaatsvinden. De cultuuromslag die werd ingezet door het afschaffen van de dienstplicht en door deelname aan internationale interventies, dient nu zijn weerslag te krijgen op het beleid van Defensie.
Het omvormen van de krijgsmacht begint bij een nieuwe en adequate opleiding aan de militaire instituten. Leerlingen dienen opgeleid te worden tot internationale interventionisten, die zich kunnen handhaven op een gebied waarop spanningen hoog zullen oplopen. Hierbij zal de traditionele hiërarchische structuur van Defensie meer en meer doorbroken worden. Op steeds lager niveau zullen militairen moeten beslissen of actie ondernomen dient te worden, zonder dat dit eerst door een meerdere gefiatteerd zal kunnen worden.
De Defensiebesluiten van de EU in Amsterdam, Madrid en Parijs van medio 1997, betekenen een beperkte vooruitgang naar een Europese veiligheids- en defensie-identiteit. Toch is Europa nog ver verwijderd van een centrale defensie, op welke manier dan ook. Het is duidelijk dat het Nederlandse veiligheidsbeleid alleen in internationaal verband kan slagen. Daarmee moet gelijk de vraag worden gesteld, hoe en in welke mate dit zal gebeuren.
De internationale bereidheid tot deelname aan internationale operaties daalt. De landen die deel zouden kunnen nemen, zien in dat men zich voor een langere periode verbindt aan een vaak gecompliceerd gewapend conflict. De succeskans moet derhalve aanzienlijk zijn, wil men zijn medewerking toezeggen. De ervaringen in Somalië en Bosnië hebben veel regeringen kopschuw gemaakt voor het deelnemen aan militaire vredesoperaties. Er is een geïntegreerde internationale aanpak nodig om problemen structureel aan te kunnen pakken. Politieke bemiddeling moet gepaard gaan met hulp om in onmiddellijke behoeften te voorzien.
Mocht een toekomstige herijking van de taken van de krijgsmacht ertoe leiden dat Defensie zich voornamelijk zal toeleggen op de bijdrage aan specifieke vormen van vredesbewarende operatie, dan zal dit een fundamentele herinrichting van de krijgsmacht tot gevolg moeten hebben. Dat kan tot gevolg hebben, dat je bereid moet zijn om een keuze te maken of Nederland wel in drie krijgsmachten wil blijven investeren.
Met belangstelling ziet de fractie van D66 de reactie van de bewindslieden tegemoet.
De heer Hendriks:
Voorzitter! Over anderhalve maand krijgen wij verkiezingen, wat een nieuw regeerakkoord betekent, ook over het defensiebeleid. De samenstelling van het nieuwe kabinet en dientengevolge het te voeren beleid zijn nog niet te voorspellen, maar er is ten aanzien van de vaderlandse krijgsmacht alle reden, het hart vast te houden. De Partij van de Arbeid bepleit een forse extra bezuiniging van bijna 500 mld. op het defensiebudget, dat nu bijna 14 mld. bedraagt, D66 stelt maximaal 1 mld. voor, afhankelijk van de economische groei en GroenLinks heeft het over 3 mld. Wat mij beklemt, is dat deze bezuinigingsvoorstellen niet gebaseerd zijn op een concrete analyse van de nationale en internationale veiligheidssituatie, maar uitsluitend lijken te zijn bedoeld voor het financieren van allerlei fraaie verkiezingsbeloftes. Als er al sprake is van enige onderbouwing van deze voorstellen, is dat veelal niet meer dan loos geredeneer. Wat dat betreft heeft de heer Pitstra mij zojuist allerminst kunnen overtuigen.
Voorzitter! Ter illustratie wil ik een paar zogenaamde doelmatigheidssuggesties tegen het licht houden. Ten eerste het PvdA-voorstel om het Korps mariniers, het Korps commandotroepen en de luchtmobiele brigade samen te voegen, want daarmee zou veel geld te verdienen zijn. Op de vraag, hoe dat in organisatorische en operationele zin moet worden uitgewerkt, wordt niet ingegaan. Maar wij hebben het wel over onderdelen met geheel verschillende taken, die weliswaar af en toe complementair zijn, waarbij samenwerking nuttig zou kunnen zijn, maar dat beperkt zich tot incidentele gevallen. Samenvoeging kan worden overwogen als dat financieel voordeel op zou leveren en niet ten koste zou gaan van de operationele capaciteit en flexibiliteit. Het een noch het ander is het geval. Minister Voorhoeve rekent ons voor dat, zelfs als door samenvoeging van de overkoepelende staven een forse doelmatigheidswinst zou kunnen worden bereikt – wat overigens mijns inziens nog maar zeer de vraag is – het financiële voordeel zich zou beperken tot hoogstens enkele tienden van promillen van de begroting van Defensie. Dit toch al zeer beperkte voordeel zou dan moeten worden afgewogen tegen de infrastructurele consequenties en alle verdere nadelen van samenvoeging. Een heilloze zaak!
Dan het pleidooi, ook van de PvdA, voor ontschotting binnen Defensie. Alsof het wiel is uitgevonden! Ook de PvdA weet heel goed dat de regering reeds in 1993 tot een vergaande doelmatigheidsoperatie binnen Defensie heeft besloten, met als doel het vergroten van de efficiency en het verbeteren van de samenwerking tussen de krijgsmachtdelen. Dat heeft de afgelopen vijf jaar geleid tot bijvoorbeeld het samenvoegen van opleidingen en de samenwerking tussen commando's en mariniers. Echter, datgene wat er is te verdienen door efficiencyverbetering is de afgelopen vijf jaar wel gerealiseerd. Veel meer zit er nu niet meer in.
Uit D66-kringen is het idee afkomstig om de functies van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie samen te voegen; ook al zo'n doelmatigheidsvoorstel. Defensie zou moeten worden ondergebracht bij een staatssecretaris binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij wordt volkomen voorbijgegaan aan het verschil in karakter en taken van deze ministeries. Immers, het ministerie van Defensie is een uitvoerend ministerie, dat in zijn besluitvorming vooral uitgaat van militaire haalbaarheid, hetgeen wel eens strijdig zou kunnen zijn met de politieke wenselijkheid. Srebrenica heeft ons dat weer eens volstrekt duidelijk gemaakt. Door de ministerraad moeten wenselijkheid en haalbaarheid tegen elkaar worden afgewogen. Dat kan slechts op verantwoorde wijze, indien er twee ministers zijn.
Ook op internationaal niveau zou deze herindeling problemen opleveren. Binnen de NAVO en andere internationale organisaties vinden separate vergaderingen plaats van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie. In beide fora worden vraagstukken vanuit zeer verschillende optiek bezien. Of wij nu de keuze zouden maken om ons land op Defensiegebied te doen vertegenwoordigen door de minister van Buitenlandse Zaken of door een staatssecretaris, belast met Defensiezaken, in beide gevallen staat de geloofwaardigheid van Nederland op het spel. En, nog afgezien van de problematiek van de gigantische vergroting van de span of control van de minister van Buitenlandse Zaken, die dan een soort van superdepartement zou gaan leiden, wat zijn de voordelen van een dergelijke exercitie of, meer nog, wat is er te verdienen? Het departement van Defensie zou dan opgaan in het ministerie van Buitenlandse Zaken. Maar vergroot dat de doelmatigheid of levert dat besparingen op? Gezien de verschillende invalshoeken van beide ministeries zullen bijzonder weinig functies kunnen worden samengevoegd. Daar komt bij dat zowel op Buitenlandse Zaken als bij Defensie iedereen, tot en met de bewindslieden, nu reeds de handen meer dan vol heeft.
Voorzitter! Als gevolg van de Defensienota van 1991, de Prioriteitennota van 1993 en de novemberbrief van 1994 wordt de meest ingrijpende reorganisatie gerealiseerd die de Nederlandse krijgsmacht ooit heeft gekend. Uiteindelijk zal dit in 2002 leiden tot een Defensiebudget dat 27% lager is dan in 1990. Er is een personeelsreductie gerealiseerd van ruim 40%. Alle reductie en reorganisaties zijn uitgevoerd na zorgvuldige analyse en steeds in relatie tot de internationale veiligheidssituatie en voortdurend onder kritische controle van het parlement. De grootte en samenstelling van de huidige krijgsmacht zijn direct gerelateerd aan de verplichtingen die wij internationaal politiek op ons hebben genomen. Kort gezegd, komen deze verplichtingen neer op het gelijktijdig kunnen uitvoeren van vier vredesoperaties, waar ook ter wereld. Dit naast de verdediging van het eigen land en het NAVO-grondgebied. Nu is de vraag, voorzitter, of de internationale veiligheidssituatie zich zodanig heeft gestabiliseerd dat dit de PvdA, D66 en GroenLinks reden kan geven om nu weer, bovenop de reeds in gang zijnde en zorgvuldig afgewogen bezuinigingsoperatie, het bezuinigingskonijn uit de hoge hoed te trekken. Want, GroenLinks daargelaten – die kan ik wat dit betreft niet eens ernstig nemen – hebben de PvdA en D66 niet mede deelgenomen aan de politieke besluitvorming over die nu al jaren lopende afslankingsoperatie? Wat mij in dit licht helemaal verbijstert, is dat ook díé partijen voorgeven een actief veiligheidsbeleid te willen voeren. Dan rest dus nog maar een conclusie: kennelijk is het internationaal op veiligheidsgebied een stuk stabieler geworden. Maar klopt dat?
Zonder internationale vredesmacht kunnen wij de vrede in Bosnië wel vergeten. De situatie in Kosovo is een kruitvat. In Macedonië blijft de aanwezigheid van een preventieve VN-macht geboden, gezien de infiltratie van gewapende Albanese bendes. De toestand op Cyprus blijft explosief. In Noord-Afrika vinden massale moordpartijen plaats; hiermee bemoeit de Europese Unie zich intensief. Over de Westelijke Sahara wordt al meer dan 20 jaar geruzied; hopelijk komt dit middels een referendum komende december tot een oplossing. En dan hebben wij het Midden-Oosten: het Palestijnse probleem en Irak. En dan Iran, dat werkt aan een omvangrijk bewa- peningsprogramma, misschien met inbegrip van massavernietigingswapens. Ook andere landen in het Midden-Oosten hebben ambities op het gebied van NBC-wapens. De mondiale verspreiding van de nucleaire technologie is zonder meer zorgelijk te noemen. Er zijn drie landen die sowieso het nonprolife- ratieverdrag niet ondertekend hebben: India, Pakistan en Israël. Dan zijn er nog drie die dat wel hebben gedaan, maar waarover wij toch grote zorgen hebben: Iran, Irak en Noord-Korea. Daarbij dan nog het probleem van de biologische en chemische wapens die relatief eenvoudig en goedkoop te maken en te gebruiken zijn. Een paar dagen geleden zag ik een televisieprogramma over de gruwelijke uitwerking van aanvallen met, kennelijk, mosterdgas op een Koerdische stad ergens in Noord-Irak. Herinnert u zich nog het optreden van een waanzinnige in Tokio in 1995, resulterend in 12 doden en 5500 gewonden? Dan hebben wij ook nog de biologische strijdmiddelen die op grote maar ook op "kleine" schaal kunnen worden toegepast. "Een klein beetje Anthrax kan veel kwaad doen", zei president Clinton vorige maand. Hij doelde hierbij op het biologisch strijdmiddel Anthrax, miltvuur, dat eerst griepachtige symptomen opwekt en vervolgens tot de dood leidt. Amerikaanse en Britse veiligheidsdiensten zijn panisch van de gedachte aan dit soort middelen waarvan een flesje al genoeg is om een gehele stad uit te roeien. Naar verluidt, heeft David Kay, het vorig hoofd van de VN-wapeninspecteurs ervoor gewaarschuwd dat Saddam Hoesseins ultieme chantagemiddel er wel eens zo zou kunnen uitzien. Vanmorgen hoorden wij in het nieuws dat het Verenigd Koninkrijk er momenteel ernstig rekening mee houdt dat deze dreiging nu ook inderdaad werkelijkheid is geworden.
Daarmee kom ik aan het jaarlijks groeiend internationale terrorisme. Ieder jaar vinden er vele honderden terroristische acties plaats. Men herinnert zich Jeruzalem, Oklahoma City, het World Trade Centre en Algerije met meer dan 60.000 doden. Daarbij moet ik dan nog noemen de gestaag groeiende georganiseerde misdaad, die mondiaal enorme ongecontroleerde geldstromen tot gevolg heeft. En dan, tot slot, wil ik nog wijzen op de verpaupering in vele delen van de wereld die alleen nog maar kan verergeren door de pijlsnelle groei van de wereldbevolking, nu zo'n 6 miljard mensen en in 2010 naar schatting 7,7 miljard. Een toename van 28% in een paar decennia tijd. De schaarsteproblemen die dit zal veroorzaken ten aanzien van voedsel en water zijn onvoorstelbaar. Denk in dit verband aan de bevolkingsexplosie in China. Naar schatting komen daar de komende twee decennia zo'n 300 miljoen mensen bij. Die toename alleen is al meer dan de gehele bevolking van de Verenigde Staten.
Voorzitter! Ik heb uit de losse pols een aantal fenomenen genoemd die, elk afzonderlijk beschouwd, misschien beheersbaar zouden kunnen zijn. Mevrouw Vrisekoop heeft al gewezen op het belang van conflictpreventie. De gedachte aan een aantal van deze zaken in combinatie echter, is zonder meer huiveringwekkend. Al met al denk ik te mogen stellen dat te verwachten is dat het met de stabiliteit in de wereld de komende decennia niet zo best gesteld zal zijn. Overigens zijn dit zo maar wat bespiegelingen; losse gedachten dus. Maar zij zijn niet nieuw en worden door velen gedeeld, onder meer door partijen als de PvdA en D66. Het is dan ook nogal raadselachtig hoe die partijen tot de door hen genoemde bezuinigingsvoorstellen kunnen komen. Natuurlijk, er is veel geld nodig voor gezondheidszorg, onderwijs en criminaliteitsbestrijding en dat zijn zaken die de kiezer meer aanspreken dan een slagvaardige krijgsmacht. Maar, voorzitter, het zou toch voor de hand liggen om, in het licht van het voorgaande en uit het oogpunt van doelmatigheid bij de reorganisatie en de motivatie van het personeel, voorshands van verdere bezuinigingen op de krijgsmacht af te zien. Ik stel voor, rond de eeuwwisseling een nieuwe evaluatie te starten om te bezien hoe wij, na de afronding van de lopende reorganisaties in 2002, verder moeten met de krijgsmacht. Daarmee sluit ik aan op de gedachtewisseling tussen mevrouw Lycklama en mevrouw Van Leeuwen, die zich afvroegen wanneer hiermee een start gemaakt moet worden. Mijns inziens zal het wel twee jaar kosten om een en ander op een rijtje te zetten. Je moet daar niet te vroeg mee beginnen, want op defensiegebied verandert er jaarlijks enorm veel. Ieder jaar dat je te vroeg begint, houdt in dat je achter de feiten gaat aanhollen.
Mijnheer de voorzitter! Nog wat opmerkingen over de praktijk van alledag ten aanzien van de personeelssituatie bij de krijgsmacht. De Koninklijke marechaussee groeit als kool. De laatste tien jaar is de KMAR met duizend man gegroeid tot de huidige sterkte van vijf duizend personen. Dat vindt zijn voornaamste reden in al het extra werk dat de marechaussee is toebedeeld met betrekking tot het Mobiel vreemde- lingentoezicht. Die groei heeft consequenties voor de huisvesting die ver achterbleef bij de eisen van deze tijd. Daarom heeft de KMAR in Den Haag een gloednieuwe kazerne gekregen, waar, naast de Staf, een districtsbureau en een tweetal brigades zijn ondergebracht. Ik feliciteer de KMAR met deze nieuwe zeer eigentijdse infrastructuur, maar ik heb ook een vraag. Hoe is het mogelijk dat overal in het land kazernes worden opgedoekt, terwijl aan de Van Alkemadelaan een nieuwbouwproject is gerealiseerd ter waarde van 60 mln. Het ligt toch voor de hand, je in deze tijd van besnoeiingen af te vragen of dat nu niet anders had gekund. Graag krijg ik een toelichting van de regering op dit punt.
Voorzitter! Op dit moment – en die situatie zal nog wel een jaar of wat duren – heeft de Koninklijke landmacht in ex-Joegoslavië ruim 1200 mensen gestationeerd. In getal komt dat overeen met twee bataljons. Dat betekent volgens de memorie van toelichting dat daarvoor jaarlijks in totaal 2600 personen, een equivalent van 4,5 bataljon, moeten worden uitgezonden. Dit is voor de Koninklijke landmacht op de lange duur niet zonder meer te behappen. Want in feite heeft men daarvoor een pantserinfanteriebataljon meer nodig dan men thans heeft. Er wordt dus een oude truc toegepast: het kannibaliseren van eenheden. De bestaande twee pantserinfanteriebataljons staan ieder een parate compagnie af aan een nieuw te formeren bataljon. In feite is dit dus een soort plastische chirurgie oftewel een sigaar uit eigen doos. Want hiermee creëer je weliswaar meer eenheden, maar er komen niet meer mannetjes of vrouwtjes; daar zijn andere ingrepen voor nodig. Er zijn mijns inziens slechts twee mogelijkheden om dit op te lossen: of het politieke ambitieniveau wordt verlaagd, of er dienen 600 extra pantserinfanteristen te komen. Dat levert een geld- en een wervingsprobleem op. Graag verneem ik het standpunt van de regering hierover.
Trouwens, de werving is bij de Koninklijke landmacht sowieso een probleem. Wat te denken van de onderbezetting van het artsenbestand? Een tekort van 70 artsen op een totaal van 122 functieplaatsen! Dat betekent een structureel tekort aan medische begeleiding en curatieve zorgverlening, ook bij uitzendingen. Bovendien betekent dit een tekort aan opleidingscapaciteit bij de geneeskundige dienst, een tekort dat doorwerkt in de beschikbare aantallen geneeskundig personeel bij uitzendingen. Wat denkt de regering daaraan te doen?
In meer algemene zin laat de belangstelling voor soldaten- en korporaalsfuncties bij de Koninklijke landmacht zeer te wensen over. Dat heeft kennelijk te maken met de arbeidsvoorwaarden, het imago en de taakstelling van de landmacht. Vooral het werkloosheidsgat, waarin vele laaggerangde BBT'ers na hun diensttijd vallen, schijnt vele "willing and able" jongelui te weerhouden van sollicitatie bij de landmacht. De voorzitter van de ACOM – mevrouw Van Leeuwen wees er ook al op – stelt een vierjarig contract voor waarvan het laatste jaar in principe is bedoeld voor een omscholing naar een burgerbaan. Voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden suggereert hij een schema van twee jaar thuis na een half jaar uitzending. Graag hoor ik de mening van de bewindslieden over deze ideeën.
De voorzitter van de Nederlandse officierenvereniging – ook daar heeft mevrouw Van Leeuwen op gewezen – stelt voor 16,5-jarigen te werven en hun een civiel/militaire opleiding te geven van één jaar ter gewenning aan het militaire bestaan. Dit kan, naast het feit dat de krijgsmacht zich dan meer direct op schoolverlaters kan richten, een oplossing bieden voor het leegloopprobleem tijdens de opleiding. Het is vanochtend al genoemd: bij de landmacht valt in algemene zin 15% af en bij de luchtmobiele brigade is dat zelfs 37%. De kosten van dit overgangsjaar kunnen dan worden verdeeld over meer ministeries, omdat hiermee tevens een algemeen maatschappelijk probleem kan worden opgelost. Het klinkt wel wat revolutionair, maar ik acht dit het overwegen waard. Hoe denken de bewindslieden hierover?
Ook bij de luchtmacht en de marine kampt men met personeelsproblemen, hoewel in mindere mate. Daar beperken die zich tot bepaalde categorieën. Bij de Koninklijke marine schort het aan belangstelling voor het KIM. Ondanks extra wervingsinspanningen kent het KIM, net als vorig jaar trouwens, een tekort van 25% eerstejaars, vooral bij de technische dienst en de zeedienst. Daarbij komt dat ook het aantal aspirant-beroepsofficieren (ABO's) sterk terugloopt.
Met betrekking tot de operationeel dienende officieren is de toestand niet minder zorgelijk. Voor veel marinegezinnen met kinderen en veelal werkende partner vormen de frequente uitzendingen van vier tot zes maanden een wezenlijk probleem. Bovendien is bij het personeel een teruglopende motivatie waarneembaar als gevolg van een gestadig toenemende werkdruk, carrièreonzekerheden en slechte secundaire arbeidsvoorwaarden. Dit alles gaat gepaard met een voortgaande vermindering van erkenning en status. Het gevolg is dat vooral officieren in de leeftijd van 30 tot 35 jaar, onder andere vliegers, het na afloop van hun contract voor gezien houden en zwichten voor het salaris, de zekerheid en de regelmaat van het bedrijfsleven.
Ook bij de luchtmacht bestaan wervingsproblemen, vooral voor de technische functies en voor de vliegers. Scholieren kiezen steeds minder voor de bètavakken en dus neemt het aantal geschikte kandidaten voor een vliegende of technische functie bij de Koninklijke luchtmacht af. In verband met de introductie van nieuwe vliegtuigen, vooral helikopters, heeft de luchtmacht momenteel een zestigtal jonge vliegers nodig. Gezien de strenge toelatingseisen is dit te vertalen in een behoefte aan 5000 kandidaten en zoveel zijn er gewoon niet. Betekent dit dat de toelatingseisen nu worden teruggeschroefd of berust de luchtmacht (en dus ook de landmacht als gebruiker) in een, hopelijk tijdelijke, vermindering van de slagkracht?
Ook maakt de luchtmacht zich grote zorgen over de toenemende klachten onder het personeel over de werklast. Er is sprake van een groeiend probleem als gevolg van de inkrimping van het burger- en militaire personeelsbestand en het voortdurend zwaarder wordende takenpakket waar tegenover de steeds kleinere budgetten staan.
De sterkte van de luchtmacht is de laatste jaren afgenomen met 5000 man, circa 30%, maar er wordt steeds vaker een beroep gedaan op de luchtmacht, bijvoorbeeld voor crisisbeheersingsmissies in oorlogsgebieden en voor het overvliegen van hulpgoederen naar rampgebieden. Daarbij komt dat het oefenen met nieuw wapenmaterieel veel arbeidsuren kost. Er is enige verlichting op komst doordat de luchtmacht dit jaar een kleine 300 mensen extra mag aannemen voor de sector luchttransport en de nieuwe Apache-helikopters. Niettemin blijft de toestand zorgwekkend. Wat denkt de regering hieraan te doen?
Voorzitter! Het is duidelijk dat het op zijn zachtst gezegd niet al te best gaat op personeelsgebied bij de krijgsmacht. De actualisering van de Prioriteitennota heeft tot resultaat gehad dat voor delen van de defensieorganisatie de personeelsreductie te ambitieus is geweest. Dit heeft geresulteerd in reële tekorten. Meer personeel en betere arbeidsvoorwaarden zijn nodig om het aantrekkelijker te maken bij de gewapende macht te dienen en om de concurrentie aan te kunnen met het bedrijfsleven. Derhalve wordt ook het emancipatiebeleid, zoals verwoord in de memorie van toelichting, door mij van harte ondersteund. Het zou mijns inziens echter aanbeveling verdienen de mogelijkheid van ouderschapsverlof te verruimen tot het achtste levensjaar van het betreffende kind. Op die manier wordt aangesloten bij de nieuwe Wet op het ouderschapsverlof. Deze zaak wordt bepleit door zowel het CDA bij monde van mevrouw Van Leeuwen als door de heer Gooijers, de voorzitter van de ACOM. Ik ben het daarmee van harte eens.
Voorzitter! De laatste weken is van diverse kanten de aandacht gevestigd op het relatief grote aantal vlag- en opperofficieren dat onze krijgsmacht nog immer telt. Hadden wij in 1990 één generaal op duizend krijgslieden, tegenwoordig is dat één op zevenhonderd. Hoewel de personeelssterkte van de krijgsmacht sinds 1990 met 40% is ingekrompen, is het aantal generaals slechts met 14% afgenomen. Bij de kolonelscategorie ligt de situatie nog vreemder. Van de 440 kolonels in 1990 zijn er nog steeds 430 over. Hoezo afslanking? Defensie komt desgevraagd met zachte argumenten, zoals de grotere specialisering van de krijgsmacht en de toename van het aantal internationale militaire operaties. Met respect, maar dergelijke argumenten vind ik weinig overtuigend, zeker als ik vergelijkingen maak met andere Europese landen die het kennelijk met veel minder sterren afkunnen. Graag zou ik hierover een toelichting van de bewindslieden horen.
Voorzitter! Ik rond af. Een moderne beroepskrijgsmacht zal op een andere wijze moeten opereren dan het dienstplichtig leger van de tachtiger jaren. Op personeelsgebied betekent dat een cultuuromslag, die dringend een aantal soms pijnlijke aanpassingen met zich brengt. Daarnaast is de veiligheidssituatie in de wereld veranderd. Dat houdt in dat het takenpakket en de daarmee verband houdende organisatie van de krijgsmacht moeten worden aangepast. Dat gebeurt ook, als gevolg van de Prioriteitennota.
De krijgsmacht zit daarom midden in een gigantische reorganisatieslag. Maar of de stabiliteit in de wereld de laatste paar jaar zodanig is verbeterd dat dit nu weer extra bezuinigingen op de krijgsmacht wettigt, daarover heb ik grote twijfels. Wel ligt het voor de hand om een paar jaar voor de huidige reorganisatie is afgerond, rond de eeuwwisseling dus, aan te vangen met een grondige herijking. Laten wij nu onze "boots" niet te snel weggooien, want nieuwe heb je maar niet zo.
De voorzitter:
Ik schors de beraadslaging over deze begroting tot na afloop van de dinerpauze. Ik deel mede dat de behandeling van de Koppelingswet na de lunchpauze plaatsvindt, aansluitend aan de herdenking. Over vijf minuten vergadert het College van senioren.
Tot slot deel ik aan de bewindslieden mede dat het doen afgaan van een mobiele telefoon op de tribune in deze Kamer niet is toegestaan. Daarop staat een jaar ontzegging van de toegang.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 13.40 uur tot 14.40 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-19971998-1226-1252.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.