Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling in de provincie Drenthe (25046).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Drenthe heeft lang een bijzondere positie ingenomen. Ik doel daarmee natuurlijk vooral op de tijd van het ontstaan van onze republiek. Ook in het heden heeft Drenthe een bijzondere plaats in onze aandacht. Het is een prachtige provincie waar het goed wonen en werken is, gekenmerkt door landelijke gebieden met verder kleinschalige kernen en enkele economisch krachtige groeigemeenten. Maar niet alles is koek en ei. Er zijn duidelijk problemen geconstateerd door de commissie-Schampers, de provincie zelf en de regering. Ik kom daar straks op terug. Namens de CDA-fractie zal ik vooral ingaan op de herverdelingsvoorstellen welke zijn gedaan. Ik maak eerst een enkele opmerking over twee zaken welke eerder bij de schriftelijke voorbereiding en mondelinge behandeling in de Tweede Kamer aan de orde zijn gesteld.

Dat betreft in de eerste plaats de behandeling van enkele grensproblemen, met name aan de grens met Groningen. Het valt op dat daar de problemen vooral worden gesignaleerd en niet aan de grens met Friesland. Is dat toeval? Wat ons betreft is de regering daarmee bevredigend omgegaan, zoals wij in de schriftelijke voorbereiding hebben laten weten. Kan de staatssecretaris nog nieuwe mededelingen doen over deze materie?

In de tweede plaats zijn wij niet ingegaan op het plan van de Tweede Kamer om een eventuele samenvoeging van Drenthe en Groningen te bestuderen. Waarom of waartoe zou dat wenselijk zijn? Is de enige drijfveer het uiterst zachte argument dat in Europa de regio's in Nederland te klein zijn? Waarom heeft men niet gevraagd om een samenvoeging van Drenthe met Friesland, waar vanuit de historie ook wat voor te zeggen valt, of voor een samenvoeging van Overijssel met Drenthe? Begrijp mij goed, wij bepleiten dat niet. Laat Drenthe de zelfstandige provincie blijven welke het al lang is. De drie noordelijke provincies vinden elkaar wel als zij samen sterker kunnen staan ten opzichte van de Nederlandse regering of ten opzichte van een Duitse buur of Europa.

Ik kom bij de herindeling. Eerst moet het hoge woord er maar uit. Naar onze maatschappelijke voorkeur gaat het voorstel te ver. Het CDA bepleit bepaald niet dat gemeenten klein moeten zijn of blijven. Er is op de landkaart ruimte voor grote plaatsen als Amsterdam of Arnhem, maar ook voor kleine plaatsen als Bergen of Borger. Plaatsen hoeven niet zo nodig zo groot te zijn dat er fulltime wethouders kunnen worden aangesteld. De behoefte daaraan wordt immers onder andere bepaald door de ontwikkeling in de plaats zelf en door de taken welke worden gesteld vanuit de bestuurlijke of economische sfeer. Het CDA kiest niet voor grootschaligheid en ook niet voor kleinschaligheid, maar voor de menselijke maat. Natuurlijk is dat begrip niet precies te operationaliseren, maar die operationalisatie kan vanuit het negatieve. Als een bestuurder een bestaande gemeente wil opheffen, rust – in dit geval – op haar de bewijslast. Maak maar aannemelijk dat verandering nodig is. Dat kan worden beredeneerd vanuit argumenten die de gemeente zelf raken of een buurgemeente. De voorgestelde herindeling gaat te ver. Een reductie van 33 naar 12 is wel erg drastisch. Dat er in deze provincie, met haar uitgestrekte plattelandsgebieden, plaatsen worden gecreëerd als Coevorden, met bijna 35.000 inwoners, 300 kilometer oppervlak en 21 woonkernen, dát gaat ons te ver. Dat er een amendement van CDA en VVD voor nodig was om de gemeente De Wolden te vestigen, die dan toch nog ruim 23.000 inwoners heeft met 227 vierkante kilometer grond en 16 woonkernen, bewijst hoezeer het denken is gericht op grootschaligheid. Voor de CDA-fractie hoefden Borger en Odoorn niet samen te gaan. Per stuk lijken ze sterk genoeg. Ook hoefden Beilen en Smilde niet samen te gaan.

Vanuit andere beleidsterreinen komen de reacties op dat grootschalige denken. Het voortgezette onderwijs geeft wellicht de meest schrijnende voorbeelden van de negatieve gevolgen van schaalvergroting. Die voorbeelden laten zien hoe scholieren en leraren vervreemden van hun organisatie. Die menselijke maat legt dus de bewijslast bij de bestuurder die het anders wil. Dat is dan ook steeds onze lijn geweest. Maak maar duidelijk dat er knelpunten zijn en dat die knelpunten worden opgelost door de voorstellen.

De argumenten welke zijn aangedragen, zijn in onze ogen veelal zwak. Bij de behandeling van de herindeling van Noord-Brabant hebben wij nogal scherp de argumentatie aangevallen. Dat zou ik weer kunnen doen, maar de meerwaarde daarvan is beperkt en er is nog een andere reden om dat niet te doen, waarop ik straks terugkom. De argumenten waren net als in de Brabant-voorstellen zo willekeurig. De ene keer werd gesteld dat er een krachtige gemeente ontstaat met een agrarische en industriële functie, de andere keer dat er een krachtige agrarische gemeente ontstaat. Kennelijk doet het er dus niet toe of het nu wel of niet de combinatie is. Het toppunt van vernieuwing op het punt van argumentatie was deze keer het argument van het kaartbeeld. De staatssecretaris houdt kennelijk van overzichtelijke toestanden. Ik raad haar aan om van de zomer eens met vakantie naar Utah te gaan, want dan kan zij haar hart ophalen in de "four corners", waar vier staten van de VS aan elkaar raken. Dat is nog eens een overzichtelijk kaartbeeld.

Het is ons natuurlijk niet ontgaan dat de staatssecretaris kan verwijzen naar het feit dat de voorstellen zijn gekomen vanuit de provincie zelf. Dat de staatssecretaris vervolgens doet alsof zij op afstand wil sturen, is natuurlijk niet geheel eerlijk. Vanuit het gedachtegoed van het kabinet gaan effecten uit die in de belastingliteratuur "announcement"-effecten worden genoemd. Men heeft dus gewerkt naar plaatsen die gaan in de richting van fulltime wethouders, in de richting van flinke opschaling en wat Emmen betreft naar een omvang van meer dan 100.000 inwoners, om ook Drenthe vertegenwoordigd te laten zijn in de 100.000+-club.

De staatssecretaris merkt op dat de provincie als een van de uitgangspunten heeft gehanteerd dat er fulltime wethouders nodig zijn en dat de regering dat uitgangspunt heeft gerespecteerd. Ja, dat haal je de koekoek. Wat zou de staatssecretaris hebben gedaan als de provincie dat niet had gedaan en veel terughoudender was geweest? Dan zou zij toch voorstellen hebben gedaan die flink zouden afwijken? Ook vanuit gemeenten zelf zijn voorstellen gedaan om samen verder te gaan met andere buurgemeenten, vanuit de positieve gedachte van versterking van het lokale bestuur – en die erkennen wij – maar ook gevoed door vrees: wij kunnen beter de andere voorstellen een slag voor zijn door zelf voor te stellen met wie wij willen fuseren, anders worden wij wellicht ingedeeld bij ... en dan vulde men Assen in of Hoogeveen of een andere HEMA-gemeente.

In dit verband wil ik nog de aandacht vragen voor een vraag naar de reacties van de gemeenteraden. De betreffende reacties zijn weergegeven als bijlage bij de memorie van antwoord. Helemaal zinvol zijn de gegeven reacties niet omdat zij niet weergeven hoe er is gedacht, welke verschillen er waren in de gemeenteraden en met welke grote of kleine verschillen is voor- of tegengestemd. Maar goed.

Wij hebben via het voorbeeld van De Kiel laten zien dat de herverdeling ertoe leidt dat de geografische afstand van de burger tot het stadhuis gemiddeld zal toenemen. De staatssecretaris heeft gelijk: dat is een probleem dat zich niet dagelijks voordoet. De gemiddelde burger hoeft slechts een enkele keer op het stadhuis te zijn. En het is waar, met behulp van dependances en dergelijke kan de gemeente de afstand voor de burgers verkleinen en er zijn andere middelen om de communicatie te verbeteren. Is al eens onderzocht wat de invloed van herverdeling is op de actieve belangstelling van de plaatselijke politiek door bijvoorbeeld het bijwonen van de raadsvergaderingen? Ligt het niet voor de hand dat enige tijd na de herverdeling het aantal mensen op de openbare tribune zal dalen? Men kan domweg niet meer op de fiets naar het stadhuis. Is dat al eens onderzocht?

De staatssecretaris zal het met ons eens zijn, dat het actief meedoen van burgers in de gemeentepolitiek en andere gemeenschapsvoorzieningen een goede zaak is, waar de democratie en het welbevinden van de gemeenschap baat bij hebben. De CDA-fractie is daarom beducht voor wat de staatssecretaris voorstelt. Het aantal mensen dat actief is in de plaatselijke politiek zal relatief dalen, zo is onze stelling. Bij de behandeling van de voorstellen voor Brabant hebben wij in dit opzicht ook gewezen op de betrokkenheid van de burgers bij de gemeenschapsvoorzieningen, in de vorm van vrijwilligerswerk. Afgezien van vrijwilligerswerk in kerk, Amnesty, ziekenhuis en dergelijke verwacht het CDA een daling van het vrijwilligerswerk in het algemeen. Activiteiten die thans in kleine plaatsen met vrijwilligers worden verricht, zullen straks óf verdwijnen óf professionaliseren, met de nodige consequenties voor de gemeentelijke kosten van dien.

Mijnheer de voorzitter! Bij mijn weergave van de provinciale voorstellen ben ik niet geheel compleet geweest, dat weet ik. Ter voorbereiding van de behandeling heb ik gesprekken gevoerd met vele mensen in Drenthe, binnen en buiten het CDA. De primair verantwoordelijke gedeputeerde Pastoor is zelf overtuigd van het argument van de fulltime wethouders. Niet dat die altijd beter zijn, niet dat die altijd aangesteld zouden moeten worden, maar gemeenten moeten de mogelijkheid hebben om fulltime wethouders aan te stellen, om zo bij de keuze van wethouders te kunnen putten uit een groter areaal van beschikbare mensen. De gedeputeerde heeft erg veel gedaan na het werk van de commissie-Schampers om de mensen in Drenthe op één lijn te krijgen. Hij heeft veel extra gespreksrondes gehouden om dat te bereiken, en daarvoor onze complimenten.

Ik zei al dat ik met veel mensen heb gesproken, ook telefonisch, door een aantal burgemeesters uit het Drentse eens te bellen om te horen wat zij vinden van de voorstellen. Daaruit krijgen wij het volgende beeld. De meesten vinden de voorliggende voorstellen goed of acceptabel als compromis; politieke vrienden zeggen: Boorsma, wij hadden liever gezien dat er 15 à 18 gemeenten waren gekomen, maar dit is een compromis. PvdA en D66 streefden eerder naar 4 à 8 gemeenten. Tekenend voor de acceptatie is ook, dat ons vanuit het Drentse amper protesten bereiken. Dat was de vorige keer vanuit het Brabantse wel anders. De vele brandhaarden waren daar dan ook gemakkelijk op te sommen, zoals de volstrekt overbodige en nutteloze opheffing van Prinsenbeek en Udenhout. Ik wil de discussie daarover overigens niet opnieuw voeren, maar dit even om enig vuur aan mijn betoog te geven.

Er leefde in het Drentse vooral onrust in het zuidwesten en het zuidoosten. In het zuidwesten is daarin voorzien door de bij amendement ingestelde gemeente De Wolden, waar de CDA-fractie erg blij mee is. Maar het verbaast ons dat in de Tweede Kamer de VVD wel steun wilde geven voor de vorming van De Wolden en niet voor de nieuw te vormen gemeente Zuidenveld. Daar zit namelijk voor ons de grootste pijn. Plattelandsgemeenten als Sleen, Oosterhesselen en Zweeloo moeten opgaan in één gemeente met het stedelijke Coevorden. Zijn wij dan tegen samenvoeging? Neen, maar wij hadden liever gezien dat die drie samen zouden gaan in de gemeente Zuidenveld. Dat is ook een reductie.

Overigens, sprekend over protesten, dan toch een wat technisch punt. Wij hebben een brief ontvangen van de gemeenten Meppel en Nijeveen over de kosten van herindeling, gemaakt in de veronderstelling dat deze gemeenten samen zouden gaan met De Wijk en Ruinerwold. Ook vandaag kregen wij nog een afschrift van een brief, uit De Wijk, die over dezelfde materie handelt. Deze brieven hebben ons bereikt na de afronding van de schriftelijke voorbereiding van het debat. Graag horen wij wat de regering vindt van het verzoek van deze gemeenten.

Mijnheer de voorzitter! Ik heb in het voorgaande enkele kanttekeningen gezet bij de gedane voorstellen. Wil dat nu zeggen dat wij weinig heil zien in het wetsvoorstel? Wel, ook wij menen dat er in het Drentse het een en ander zou kunnen, zo niet moeten veranderen. In de huidige situatie zijn er erg veel kleine gemeenten. Wellicht is daar de bestuurskracht niet voldoende. Wellicht is daar vooral ook de ambtelijke capaciteit niet altijd voldoende berekend op de taken. Overigens, wij blijven volhouden dat het inkopen van deskundigheid op de markt of bij een buurgemeente heel wel een toereikende oplossing kan bieden. Zonder het getalscriterium strikt te hanteren, menen wij dat bij de kleinere gemeenten een knelpunt gelegen is of kan zijn. Daarin voorzien betekent toch ook, dat het aantal gemeenten zal worden gereduceerd tot, zeg, 20, een willekeurig doch rond getal. Vergroting van de omvang levert niet per se schaalvoordelen op; het zal wellicht leiden tot hogere kosten per inwoner en tot het afnemen van het vrijwilligerswerk, maar het zal er ook toe kunnen leiden dat meer gekwalificeerde mensen kunnen worden geïnteresseerd voor de functie van wethouder. En wellicht zal ook de ambtelijke capaciteit erdoor versterkt worden.

Enige tijd geleden, nadat de herindeling in Brabant hier was behandeld, hoorde ik een burgemeester van een heringedeelde, thans grotere gemeente uit het Groningse spreken. Hij stelde dat er totaal geen sprake was van versterking van de ambtelijke capaciteit, omdat bij herindeling gewoon de zittende ambtenaren bij elkaar worden gezet. Dat leidt tot extra wrijving en "ruis" in verband met de verdeling van taken en functies. Maar wij zijn het niet helemaal eens met deze burgemeester, want door natuurlijk verloop kan de nieuwe gemeente geleidelijk aan nieuwe gespecialiseerde krachten aantrekken en wel degelijk de kwaliteit van de dienstverlening aan de burgers verhogen. Dit is het eerste knelpunt: de wellicht tekortschietende bestuurskracht en ambtelijke capaciteit.

Een tweede knelpunt is gelegen in de gemeenschappelijke regelingen. Eerder hebben wij duidelijk gemaakt, daarin een goed instrument te zien voor de uitvoering van bepaalde taken waarvoor de individuele gemeente te klein is. De CDA-fractie denkt daarbij aan doe-taken, zoals de huisvuilverwijdering. Uiteraard doet zich dan wel het probleem van de tekortschietende democratische controle voor. Dit wordt naar mijn mening op nationale schaal veroorzaakt door het denken op Binnenlandse Zaken, waar bij de voorbereiding van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor bundeling is gekozen. Als men dit niet had gedaan, zou het probleem niet in de volle hevigheid van thans naar voren zijn gekomen. In Drenthe is wellicht door de kleine schaal van veel gemeenten en de tekortschietende ambtelijke capaciteit – verschillende mensen met wie ik gesproken heb, hebben hierop gewezen – erg veel overgedragen aan die gemeenschappelijke regelingen, die een onduidelijke bestuurslaag zijn gaan vormen. De samenvoeging van gemeenten kan hierin voorzien.

Mijnheer de voorzitter! Zoals zo vaak moeten wij de nadelen tegen de voordelen afwegen. Wij hebben de staatssecretaris het historische proefschrift van de vroegere commissaris van de koningin van Drenthe Linthorst Homan onder de aandacht gebracht. Het doet mij deugd dat zij daarvan genoten heeft. Dat was ook de bedoeling. Linthorst Homan constateerde dat de bijdrage van historische argumenten aan de discussie over de herindeling schommelt tussen de "onaantastbaar verklaring van het historisch gewordene eenerzijds en de negeering van historische waarden anderzijds". Wij menen dat het historisch gewordene niet onaantastbaar is; een zekere reductie van het aantal gemeenten lijkt geboden. Anderzijds menen wij dat de provincie en de regering de historische waarden wat te veel genegeerd hebben.

De staatssecretaris zal reageren op onze stellingname. Het zal duidelijk zijn dat onze fractie zich bij dit wetsvoorstel wat positiever opstelt dan bij de behandeling van de voorstellen inzake Brabant. Maar in de boezem van het CDA leven twee zielen. Het is duidelijk dat het CDA, als het zelf een wetsvoorstel had mogen indienen, een lijn voor Drenthe zou hebben gekozen, niet geïnspireerd door de idealen die het huidige kabinet koestert. Drenthe en andere provincies zouden zich meer richten op de door het CDA gewenste menselijke maat. Wij zouden een meer terughoudend voorstel gedaan hebben, zij het dat het wel zou neerkomen op reductie van het aantal gemeenten. Wat dit betreft zijn wij ook benieuwd naar de reactie van de VVD-fractie. Woordvoerder Wiegel heeft bij de behandeling van de voorstellen voor Brabant zeer duidelijk stelling genomen tegen de grootschaligheid. Ik kan me, kennisgenomen hebbende van de schriftelijke inbreng, voorstellen dat de VVD-fractie thans gemakkelijk met het voorstel zal instemmen. Ik ben ook benieuwd naar de inbreng van de fractie van de PvdA, omdat woordvoerder Wöltgens bij de behandeling van de voorstellen voor Brabant ook afstand begon te nemen van het grootschaligheidsdenken waarvan vooral zijn partij de protagonist is geweest. Ik vraag het vooral met het oog op de toekomst; willen zij de thans voorgestane lijn doortrekken of niet?

Mevrouw Linthorst (PvdA):

Voorzitter! Ik hoop dat ik de heer Boorsma niet al te veel zal teleurstellen. In tegenstelling tot eerdere voorstellen tot gemeentelijke herindeling is bij dit wetsvoorstel weinig op de gevolgde procedure aan te merken. Het kabinet heeft het voorstel van de provincie ongewijzigd overgenomen en tijdens de uitvoerige behandeling in de Tweede Kamer zijn er weinig wijzigingen aangebracht. De wijzigingen die zijn aangebracht, waren ook nog conform de wensen die tijdens de inspraak geuit zijn. Tot slot is het wetsvoorstel met grote meerderheid door de Tweede Kamer aanvaard. Daarmee past ons de nodige terughoudendheid. Wij moeten tenslotte onze plaats kennen.

Wel wil mijn fractie graag van de gelegenheid gebruikmaken om, aansluitend op wat door de collega's Wöltgens en Grewel al bij eerdere gelegenheden naar voren is gebracht, nog eens met de staatssecretaris van gedachten te wisselen over de uitgangspunten die aan gemeentelijke herindeling ten grondslag liggen.

In het verleden gold een eerlijker verdeling van lusten en lasten tussen de "rijke" randgemeenten en de "arme" centrumgemeenten als belangrijkste argument voor gemeentelijke herindeling. Maar met de nieuwe Financiële-verhoudingswet is dat argument niet langer van kracht. Toch blijft naar het oordeel van de staatssecretaris herindeling noodzakelijk om gemeenten in staat te stellen, hun verantwoordelijkheden waar te maken. Naast financiële aspecten zijn immers ook ruimtelijke en sociaal-economische ontwikkelingsmogelijkheden van belang. Op dit moment kampen veel centrumgemeenten met te weinig ruimte om in de komende 25 jaar te kunnen voorzien in voldoende woningen, bedrijfsterreinen en voorzieningen. Dat kan alleen worden opgelost in de opvatting van de staatssecretaris als de gemeenten die deze ruimte wel hebben aan de centrumgemeenten worden toegevoegd.

Een dergelijke herindeling is ook van belang voor de toe te voegen gemeenten zelf. Te kleine gemeenten kunnen hun taken niet aan. Bovendien worden veel kleine gemeenten geconfronteerd met vergrijzing, onder meer omdat in een aantal kleine kernen niet of nauwelijks meer gebouwd zal kunnen worden. Dat heeft op termijn gevolgen voor het voorzieningenniveau. Op het eerste gezicht spreekt deze redenering aan. Natuurlijk moeten de gemeenten hun verantwoordelijkheden kunnen waarmaken en natuurlijk moeten ook inwoners van kleine kernen gebruik kunnen maken van essentiële voorzieningen. Het is echter de vraag of dit per se via gemeentelijke herindeling moet en of gemeentelijke herindeling hiervoor ook op langere termijn het geëigende instrument is.

Is gemeentelijke herindeling noodzakelijk om de gesignaleerde problematiek op te lossen? Tijdens het debat over de gemeentelijke herindeling Brabant is door collega Wöltgens opgemerkt dat grootschaligheid nooit doel op zichzelf kan zijn. Als er andere oplossingen zijn, zo zei hij, moet men heel erg voorzichtig zijn om vanuit Den Haag te bepalen wat goed is voor de bevolking, vooral als dit tegen de zin van de bevolking gebeurt.

De meeste burgers willen het liefst dat hun gemeente zelfstandig blijft. Zij hechten aan identiteit van de eigen gemeente. Natuurlijk heeft de staatssecretaris gelijk als zij zegt dat de identiteit van een gemeenschap niet afhangt van de vraag waar de burgers hun bouwvergunningen moeten halen of geboortes aangeven. Maar de afstand tussen burgers en bestuurders wordt niet alleen bepaald door de gang die de burger moet maken, maar ook – en misschien wel vooral – door de gang die de bestuurders moeten maken. En het zicht dat de bestuurders van de gemeente Zweeloo bijvoorbeeld hebben op de problemen van de burgers van Zweeloo, lijkt mij groter dan het zicht dat de bestuurders van Coevorden op deze problemen hebben.

Dat er een relatie is tussen schaalgrootte en herkenbaarheid van het bestuur is ook al door anderen opgemerkt. Tijdens de plenaire behandeling van de gemeentelijke herindeling Brabant haalde collega Wiegel onze partijgenoot Walter Etty aan: "Hoe groter de schaal, hoe groter de kans op overzicht, maar hoe kleiner de kans op daadwerkelijk inzicht."

Dat neemt niet weg dat niet altijd voorkomen kan worden dat de overheid tegen de wens van de plaatselijke bevolking in handelt. Deelbelang wijkt voor algemeen belang. Maar dan moet wel nauwkeurig omschreven worden wat dat algemene belang is. Het algemeen belang kan niet zonder meer gelijkgesteld worden met het belang van de centrumgemeenten. Welk belang in een specifieke situatie het hogere, algemene belang vertegenwoordigt, is niet op voorhand te zeggen. Vaak zal dat de ruimtebehoefte zijn van de centrumgemeente, maar soms ook niet. Soms heeft het behoud van een natuurgebied of een karakteristiek landschap voorrang boven de wens tot bouwen. En wij zijn er niet helemaal van overtuigd dat de juiste afweging per definitie door de grote gemeenten gemaakt wordt. Soms kijken wat ons betreft grote gemeenten wat al te gemakkelijk naar de omliggende gebieden.

Het is overigens ook niet zo dat randgemeenten de bouwplannen van de centrumgemeenten altijd willen dwarsbomen. In het verleden heeft de gemeente Vleuten-De Meern bijvoorbeeld ruimhartig meegewerkt aan het oplossen van de woningbehoefte van met name de gemeente Utrecht. Vleuten-De Meern heeft daar zelfs een deel van zijn grondgebied voor afgestaan. Maar een dergelijke vrijwillige samenwerking wordt niet gehonoreerd. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel aan de overzijde heeft de staatssecretaris in antwoord op een vraag van de heer Hoekema opgemerkt dat het haar logisch lijkt dat, als een gemeente overwegend voor de behoefte van een andere gemeente bouwt, het grondgebied waarop die woningen worden gebouwd, overgaat naar die grote gemeente. Vleuten-De Meern kan daarover meepraten.

Zo wordt het uitgangspunt van de staatssecretaris een self-fulfilling prophecy. De staatssecretaris vindt het van belang dat gemeenten op eigen grondgebied kunnen bouwen, onder meer omdat anders het risico ontstaat dat randgemeenten de ontwikkeling van het stedelijk gebied belemmeren. Als de randgemeenten deze ontwikkeling echter niet belemmeren, ligt het voor de hand dat zij bij het stedelijk gebied worden gevoegd. Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris.

Dat brengt ons op onze tweede vraag: is gemeentelijke herindeling op de lange termijn het meest geschikte instrument om de gesignaleerde problematiek op te lossen? Deze vraag valt feitelijk uiteen in twee deelvragen: zijn grotere gemeenten per definitie kwalitatief betere gemeenten en waar eindigt de vlucht naar voren?

Wat de eerste vraag betreft, zou ik kunnen wijzen op de gemeente Emmen. Ik meen mij te herinneren dat de bestuurlijke kwaliteit in deze grootste gemeente in het recente verleden niet bepaald tot voorbeeld strekte. Dit brengt mijn fractie overigens op de vraag, in hoeverre het ministerie van Binnenlandse Zaken zich verantwoordelijk voelt om de gemeente Emmen te helpen haar bestuurlijke problemen te overwinnen.

Ook los van Emmen lijkt in het algemeen de stelling niet zonder meer verdedigbaar dat grotere gemeenten per definitie kwalitatief betere gemeenten zijn. Bij de schriftelijke voorbereiding van dit debat zijn door de fracties van de SGP, het GPV en de RPF vragen gesteld over de effecten van grootschalige herindeling op het terrein van de toename van de belangstelling voor gemeentelijke verkiezingen, de afname van de kosten voor de burgers, de toename van de dienstverlening aan de burgers en het gelijke tred houden of meer dan dat van de bestuurskracht van de gemeente met de grotere omvang. Uit het antwoord van de staatssecretaris blijkt dat niet echt bekend is of grotere gemeenten ook kwalitatief betere gemeenten zijn: "Uit met name het onderzoek van prof. dr. M. Herweijer c.s. komt naar voren dat negatieve fusie-effecten de positieve schaaleffecten de eerste jaren na een herindeling wegdrukken. Onderzoeken die dergelijke effecten op langere termijn meten zijn niet voorhanden."

Met andere woorden, de eerste jaren na een herindeling kunnen negatieve effecten worden vastgesteld. Daarna verwachten wij positieve effecten, maar daar is geen onderzoek naar gedaan. Collega Wöltgens heeft de suggestie gedaan om in het gebied waar herindelingen hebben plaatsgevonden na twaalf jaar eens te kijken wat de politieke gevolgen en de gevolgen voor de participatie zijn geweest. Is de staatssecretaris bereid om deze suggestie over te nemen?

Ook het argument dat gemeenten van grotere omvang hun ambtenaren hogere salarissen kunnen bieden en daarmee meer kwaliteit in huis kunnen halen, valt wel enigszins te nuanceren. Collega Boorsma heeft er net over gesproken. Bij een vorige gelegenheid heeft ook collega Wiegel er al op gewezen. Op termijn bieden hogere salarissen wellicht de mogelijkheid om kwalitatief betere ambtenaren aan te trekken, maar op korte termijn geldt het hogere salaris na een herindeling als regel de zittende ambtenaren. Dat is al gezegd. Misschien zou de staatssecretaris kunnen overwegen om voor dit probleem een andere oplossing te zoeken, namelijk door nog eens te kijken naar de rigoureusheid van de koppeling tussen salarisschaal en omvang van de gemeente. Dat zou een alternatief kunnen vormen om dit probleem op te lossen.

Bij de tweede deelvraag – waar eindigt de vlucht naar voren? – zijn eveneens kanttekeningen te plaatsen. De staatssecretaris wil dat gemeenten een centrale rol kunnen blijven vervullen in de bestuurlijke organisatie. Met name om die reden moeten gemeenten sterk genoeg zijn om hun verantwoordelijkheden aan te kunnen, maar wat is sterk genoeg? Een aantal jaren geleden gold een minimumomvang van 6000 tot 8000 inwoners, vervolgens werd dat opgetrokken naar 10.000 inwoners en nu geldt in Drenthe in de praktijk een ondergrens van 21.000 inwoners. Kan de staatssecretaris aangeven welke minimumomvang een gemeente naar de huidige inzichten dient te hebben?

Een tweede aspect dat hiermee te maken heeft, is de onvermijdelijke verstedelijking als gevolg van de herindelingsvoorstellen. Op verschillende plaatsen heeft de staatssecretaris aangegeven dat wat haar betreft het primaat voor gemeentelijke herindeling bij de centrumgemeenten ligt. Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer verwoordde zij dit als volgt: "Het is absoluut niet zo dat ik bezwaar heb tegen sterke landelijke gemeenten, zelfs niet tussen twee centrumgemeenten, als zo'n landelijk gebied op geen enkele manier een functie of een relatie met die centrumgemeente heeft. Het omgekeerde moet wel: als die functie en die relatie er met het oog op een goede, kwalitatieve ontwikkeling van die centrumgemeente wel zijn, moet je de consequentie accepteren dat het die kant opgaat."

Dit is bijna een pleidooi voor isolationistisch gedrag van landelijke gemeenten, die dan ook maar moeten hopen dat de centrumgemeente geen functie voor hen ziet weggelegd. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Kan de staatssecretaris nog eens nader aangeven hoe zij de positie van het landelijk gebied ziet?

Het laatste aspect is de vraag waar het proces van herindeling eindigt. Zoals mijn collega Wöltgens bij een eerdere gelegenheid al zei: ergens zul je op een grens stuiten, al is het maar de grens van Nederland. Dat lijkt mij juist vandaag iets om nog eens over na te denken.

Ik rond mijn betoog af. Het begrip "identiteit", dat in discussies over gemeentelijke herindeling telkens opkomt, is lastig te omschrijven. Maar het bestaat wel. Mensen ontlenen hun identiteit aan verschillende verbanden waarin zij leven: het gezin waar zij in opgroeien, hun familie, hun werk, hun vrienden- en kennissenkring en hun gemeente. De sfeer, de cultuur, in Amsterdam is een andere dan die in Rotterdam, Groningen of Maastricht. Afhankelijk van de situatie voelen mensen zich Rotterdammer, noorderling of Nederlander. Dat betekent niet dat de wereld ophoudt bij de grens of bij de gemeentegrens. Maar dat betekent wel dat met de identiteit die mensen aan hun territoir ontlenen, rekening moet worden gehouden.

Tijdens het beleidsdebat Binnenlandse Zaken zei de staatssecretaris dat door de economische vooruitgang, toegenomen mobiliteit, beschikbaarheid van kennis, emancipatie van burgers "een hoge mate van congruentie tussen gemeente en gemeenschap, zoals die 150 jaar geleden nog wel bestond, nu natuurlijk al lang niet meer de maat voor de gemeente kan zijn". Ik vrees dat de staatssecretaris hier te veel vanuit de stad redeneert, want in veel kleinere gemeenten bestaat die congruentie nog wel degelijk of wordt zij op z'n minst zo gevoeld.

Wij hoeven, zo benadruk ik nog maar eens, hieruit niet de conclusie te trekken dat er nooit iets mag veranderen. Maar wij denken wel dat je zeer zorgvuldig moet zijn bij het omwoelen van bestaande verbanden. Je moet dan, daarop aansluitend, ook aangeven wat dan wél de maat voor de gemeente kan of moet zijn. In dat licht heeft mijn collega Grewel bij het beleidsdebat Binnenlandse Zaken gevraagd naar de meerwaarde van gemeentelijke herindelingen en de criteria waaraan deze getoetst worden. Tijdens dat debat heeft de staatssecretaris op deze vraag geen antwoord gegeven. Wij zouden het op prijs stellen als zij dat nu wel zou willen doen, zoals wij ook het antwoord op onze andere vragen met belangstelling afwachten.

De heer Bierman:

Voorzitter! Bekijken wij de trits herindelingen die deze Kamer gepasseerd zijn, althans sinds ik hier zit, dan is op een aantal punten een stijgende lijn te constateren. Daarvoor wil ik de staatssecretaris een compliment maken. Wij hebben wel eens anders tegenover elkaar gestaan, bijvoorbeeld bij de Brabantse herindeling. Het is nu meer van onderop. Ook aan de overzijde is bij het wijzigen van de voorstellen meer rekening gehouden met hoe daar van onderop tegenaan gekeken wordt. Ik zie er meer maatwerk in. Maar ja, ik blijf het toch te veel van het in mijn ogen niet goede vinden.

Ik kom dan toch weer terug op de waaromvraag. Waarom doen wij dit eigenlijk? Zijn er zoveel knelpunten? Zo is het landschap in Drenthe in hoge mate bepaald doordat wij de bestuurlijke constellatie daar intact hebben gehouden. Vinden wij de kleinschaligheid en gedifferentieerdheid in het bestuur, de rijkdom die je daarin aantreft, nu niet ook terug in het landschap, omdat wij het bestuurlijk ongemoeid hebben gelaten? Hebben wij daardoor het landschap niet in stand weten te houden? Het is ook de doelstelling van ruimtelijke ordening om milieudifferentiatie en belangrijke landschappen te bewaren. Als dat het geval is, hebben wij dankzij het bestuur het landschap behouden. Dan zouden wij nu het bestuur moeten behouden, teneinde dat landschap voor de toekomst veilig te stellen. Ik zie dat dus niet als een knelpunt, maar als het eerste en beste bewijs om het zoveel mogelijk zo te laten als het nu is. Maar goed, er hebben zich wijzigingen voorgedaan.

De wereld verandert en wat moet er mee veranderen? De bestuurskracht zou wellicht te laag kunnen zijn. Ik heb al eerder gezegd dat versterking uit het resultaat na herindeling niet blijkt. Er wordt ook niet verkend of er op langere termijn, als er nu nog geen resultaat is geweest, wel resultaat zal zijn. Als je bovendien naar het aantal bestuurders per 1000 inwoners in Europa kijkt, blijkt dat wij heel laag scoren. Met andere woorden: de kleine gemeenten en de bestuurders daar hebben toch wel zoveel bestuurskracht, dat zij zich internationaal kunnen meten als het gaat om de concurrentieverhouding op bureaucratisch gebied. De bestuurskracht is er dan ook een die helemaal niet meer samenhangt met kleine gemeenten maar met hun inwoners, omdat vooral hooggeschoolden zich in de kleine gemeenten zijn gaan nestelen. Met andere woorden: de kans dat je een inwoner treft met een hoge opleiding, gepaard aan grote bestuurskracht, is de laatste jaren erg toegenomen. Dit betekent dat er in kleine gemeenten ook niet meer zo behoeft te worden gevreesd voor een verminderde bestuurskracht.

Op de Financiële-verhoudingswet is al ingegaan. Er is gesproken over de mogelijkheden om de binding op het punt van het geld niet meer zodanig te laten zijn dat de grootte van gemeenten een bezwaar kan zijn.

Verder is de vraag opgeroepen wanneer er een einde zal komen aan de schaalvergroting. Wanneer zullen de grenzen van het bestuurlijke gebied samenvallen met de grenzen van de problemen, opdat de problemen inderdaad beheerd en beheerst kunnen worden? Ik heb begrepen dat het alleen maar om de komende 25 jaar gaat. Daar maak ik uit op dat de problemen voor de komende 25 jaar de maat voor alle bestuurlijke herindelingen zullen vormen.

Dan blijft alleen nog over de ruimtenood; het gebrek aan ruimte voor woningen en bedrijvigheid. Als ik dit op de keper beschouw, zie ik dat na Limburg in 2008 Drenthe rond 2012 volgt met een bevolkingsdaling. Er is dan dus geen ruimte meer nodig voor dat wonen en die bedrijvigheid. Ver voordat de mensen heengaan, zullen zij namelijk al met pensioen gegaan zijn. Met andere woorden: wij zitten hier nu te herindelen voor een situatie die zich de komende 25 jaar niet meer gaat voordoen.

Er kunnen momenten zijn waarop enige reductie moet plaatshebben, maar die moet, wat mij betreft, dan wel van onderaf komen en van degelijke bewijsvoering zijn voorzien. Ik ben niet zo dat ik vind dat alles behouden moet blijven, zoals het nu is. Ik vind hier echter te weinig in terug van datgene wat ik zou willen. Ook kan ik niet terugvinden dat het geheel van onderaf is gekomen. Ik betreur het zeer dat de gemeente Zuidenveld niet wordt gevormd. Ik vind dat sterke plattelandsgemeenten op dit moment essentieel zijn om de steden in hun ruimtehonger te beperken. Ik meen dan ook dat bestuurlijke herindeling eigenlijk het sluipende instrument is geworden voor schaalvergroting, verstedelijking en toename van automobiliteit.

Ik heb hier veel dingen genoemd waar ik kritisch over ben. Ik wil nu echter ook nog een alternatief bieden. Wellicht is het mogelijk om de problemen die je met herindeling wilt oplossen, voortaan op een andere manier te benaderen. In mijn ogen wordt er nu met te veel inspanning te weinig opgelost. Ik zou ervoor zijn dat het besturen in verbondenheid terugkeert waarbij op bepaalde agendapunten samenwerking wordt gepleegd. Hier zijn al voorbeelden van genoemd, zoals Vleuten. Diepenveen en Deventer vormen echter ook een voorbeeld waaraan je kunt zien dat kleine gemeenten wel degelijk de volwassenheid hebben om met grote gemeenten samen een eventueel ruimteprobleem op te lossen.

De heer Staal (D66):

Voorzitter! Gedurende deze regeerperiode hebben wij met regelmaat het onderwerp "gemeentelijk herindelen" op de agenda van dit huis gehad. Afgezien van de inhoud van die debatten en de concrete voorstellen, zegt dit in elk geval iets over de voortgang in het totale dossier. Daarvoor is een compliment aan deze staatssecretaris op zijn plaats. Naast een aantal kleinere aanpassingen hebben wij het eindstation mogen beoordelen van enkele grote projecten: eerst delen van de provincie Brabant en nu de provincie Drenthe in haar geheel. Bij gelegenheid van die debatten heeft de fractie van D66 naast de behandeling van de concrete voorstellen ook haar visie laten blijken over het bredere perspectief van dergelijke voorstellen. Dat perspectief kende twee invalshoeken: de procedure en de relatie van het onderwerp met de totale bestuurlijke reorganisatie.

Mijn fractie wil daar ook thans weer bij stilstaan. Wij doen dat overigens vanuit de opvatting dat wij goed kunnen leven met het concrete voorstel voor de provincie Drenthe: van 34 naar 12 gemeenten en van een ondergrens van ongeveer 3000 inwoners naar, op één gemeente na, een grens van ruim 20.000 inwoners. Dit strookt met onze opvatting over gemeentelijk herindelen. Een wijziging die zeer veel recht doet aan de kern van ons gemeentelijk stelsel, namelijk de gemeentelijke autonomie. Ik kom daar nog op terug.

Zo'n verandering van 34 naar 12 gemeenten laat onverlet de gerechtvaardigde identiteitsgevoelens van gemeenten die opgeheven worden. D66 wil daar graag ook hier gewag van maken, ook door te stellen dat herindelen van gemeenten niet behoeft te betekenen dat het karakteristieke van afzonderlijke dorpskernen verloren gaat. Wat dat betreft, raad ik degenen die vanuit dat perspectief de trom roeren graag aan, terug te kijken op reeds gerealiseerde herindelingen, niet alleen recente, maar ook die uit de jaren vijftig. Eigen identiteit van dorpen is terecht sterk en kan ook ruimtelijk goed bewaakt worden door gemeenten zelf, door gemeenten onderling en zeker ook door controle van andere bestuurlijke niveaus daarop.

Dat laat onverlet dat men per saldo tegen herindelen kan zijn. Dat lijkt evenwel kortzichtig. Thorbecke deelde Nederland in in de tijd van de trekschuit. En dat verschil in tijd met nu levert twee problemen op: de schaalgrootte en de toegenomen complexiteit van het bestuur. Willen wij de gemeentelijke autonomie als kern van Thorbeckes huiswerk overeind kunnen houden, dan zullen wij met die twee aspecten rekening moeten houden.

Schaalgrootte laat onverlet het uitgangspunt dat je verschillend kunt kijken naar landelijke gemeenten en naar centrumgemeenten. Wij zien dat ook terug in de verschillende plannen. De andere invalshoek, namelijk de relatie tussen herindelen en het totale binnenlandse bestuur en de toegenomen complexiteit daarvan willen wij nog eens gaarne benadrukken. Dat betreft vooral de zich daardoor wijzigende rol van de provincie.

Voorzitter! Het is niet mijn bedoeling om op dit moment een discussie te voeren over de voorgenomen voorstellen voor stadsprovincies. Die gelegenheid komt nog wel, of niet. Ik laat dat in het midden. De fractie van D66 noemt het echter wel als onderdeel van het totale verband, het verband tussen gemeentelijke autonomie, schaalgrootte van de gemeente en de rol van de provincie. Wat de fractie van D66 betreft, zijn dat communicerende vaten.

Als tweede algemene perspectief noemde ik de procedure. Natuurlijk, geen voorstel zonder voors en tegens, maar van dit voorstel kan gezegd worden dat de bedoeling van de bestaande procedure kennelijk gehaald is. Dat wil zeggen: een uiteindelijk voorstel met een groot provinciaal draagvlak. Maximaal kan dat natuurlijk nooit zijn. Eigenlijk zou het zo moeten zijn dat de procedure per definitie leidt tot afgeronde voorstellen van de kant van de provincie, zodanig dat Den Haag alleen maar hoeft te formaliseren. Ik heb daar bij het debat over Rosmalen uitvoerig bij stilgestaan. Even had ik het gevoel dat dit voorstel dan ook dicht in de buurt van een hamerstuk kwam. Dat zou passen in onze opvatting over de plaats van de Eerste Kamer in ons staatsrechtelijk stelsel. Maar kennelijk is het onderwerp herindelen daar toch nog te gevoelig voor. Aan het voorstel ligt het niet. Ook niet als men kennisneemt van de invloed en reacties van de betreffende gemeenten. Natuurlijk blijven er ook in dit geval bezwaren, maar het saldo deugt. Ook dit keer geen twijfelachtige politieke deals, zoals bij Rosmalen/Den Bosch, bij Tilburg/Goirle en andere gemeenten. Dergelijke deals blijven überhaupt twijfelachtig. Overigens lijken wij van dat soort deals nog niet geheel en al verlost en ik doel dan weer op het onderwerp stadsprovincie. Ik dacht dat het altijd ging bij steden over achtereenvolgens Rotterdam, Amsterdam, Den Haag enz. Maar nu opeens als een duveltje uit een doosje gaat het alleen nog om Rotterdam en Eindhoven. Een politiek compromis en dat terwijl Eindhoven en omstreken zich uitstekend leent voor gemeentelijk herindelen. Maar goed, dit terzijde. Om dit terzijde te complementeren, durf ik wel een voorspelling aan. Het kwaad van dergelijke deals zal zichzelf straffen. Nederland zal geen enkele stadsprovincie krijgen. Realiteit en visie zullen het wat dat betreft winnen van dit soort deals.

Voorzitter! De fractie van D66 kan zich goed vinden in het voorstel voor de herindeling van de provincie Drenthe. Er rest ons wel een enkele zijdelingse vraag, een vraag die eigenlijk vanuit verschillende hoeken kan worden opgeworpen. De VVD vroeg in de voorbereiding naar de gevolgen voor het provinciaal bestuur. Wij missen in het antwoord van de staatssecretaris of een en ander ook een kleiner ambtelijk apparaat tot gevolg zou moeten hebben. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris. Dan heb ik nog een tweede vraag, kort door de bocht. Hoe zinloos is de discussie over samenvoeging van provincies? Over besteding van energie gesproken! Schaalgrootte wint het bij gemeenten van identiteit, ook dat heeft zijn grenzen. Niemand maakt mij wijs dat dit voor provincies ook geldt. Het aantal van twaalf, de historische identiteit, de overzichtelijkheid en de uitvoerbaarheid van de samenwerking winnen het bij provincies toch van schaalgrootte. Daarop vernemen wij graag een reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter: Steenkamp

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Ik voer mede namens de fracties van de RPF en het GPV het woord.

Voorzitter! Het heeft enerzijds mijn voorkeur om zo open mogelijk een debat in te gaan. Anderzijds hecht ik er evenzeer aan om duidelijk te zijn, ook in geval van twijfel overigens. Kijkend naar het voorstel tot gemeentelijke herindeling van de provincie Drenthe is er, zo vrees ik, niet veel ruimte voor discussie.

Drenthe gaat terug van 34 naar 12 gemeenten; 22 gemeenten overleven de herindelingsslag niet. Het is niet reëel, te veronderstellen – dat is ook wel gebleken – dat alle Drenten daarmee zijn ingenomen. Er was wel protest, maar dat uitte zich op een beschaafde wijze en nam nergens de vorm van volksoplopen of blokkades aan. Misschien is dat typisch voor Drenthe. Een van de fracties namens welke ik het woord voer, is bereid om aan die reactie vanuit Drenthe een bijzondere betekenis toe te kennen.

Voorzitter! Mijn bijdrage aan deze gedachtewisseling zal bestaan uit enkele algemene opmerkingen over het herindelingsproces van gemeenten en een enkele opmerking over een detailkwestie betreffende dit voorstel. De benadering van de regering maakt duidelijk, dat het in dit wetsvoorstel begonnen is om de versterking van de centrumgemeenten en dat daaruit de schaalvergroting van de landelijke gemeenten als een afgeleide voortvloeit. Voor het eerste bestaat in principe begrip bij onze fracties indien zich concrete knelpunten voordoen, al behoeft dat niet steeds te leiden tot omvattende herindeling en opheffing van randgemeenten. Van actuele knelpunten in de landelijke gebieden is ons niets bekend; wel over problemen van qua inwonertal grote gemeenten. De naam van de gemeente Emmen is al enkele keren gevallen.

Die knelpuntenbenadering, die enige tijd heeft gegolden als grondslag voor het gemeentelijk herindelingsbeleid, sprak ons wel aan, maar ik constateer dat deze kennelijk nauwelijks meer functioneert. Het vigerende beleidskader – ik heb het eerder op deze plaats te kennen gegeven – spreekt ons veel minder aan. Het is zo rekbaar, onder andere ten gevolge van het criterium bestuurskracht, dat het vrijwel iedere herindeling kan rechtvaardigen. Ook het element van de beschikbaarheid van fulltime wethouders zegt ons niet zo veel.

Om het maar ronduit te zeggen: de schaal die bij deze herindeling voor de gemeenten in de landelijke gebieden is voorgesteld, is in onze ogen te groot; dat wil zeggen niet passend bij en noodzakelijk voor de aard en de taak van de Drentse plattelandsgemeenten.

Gelet ook op de onzekerheden die doorklinken in de antwoorden op onze vragen in het voorlopig verslag, blijven wij vraagtekens plaatsen bij de effecten van grootschalige herindelingen, in het bijzonder wat de band tussen burgers en de politiek betreft, in het bijzonder de lokale politiek.

Voorzitter! Het is opmerkelijk dat het amendement-Van den Berg aan de overzijde van het Binnenhof op stuk nr. 13 politiek is afgewezen, terwijl er nadien vrij breed werd erkend dat uit bestuurlijk-organisatorisch oogpunt de voorgestelde oplossing de voorkeur verdiende, maar niet paste binnen het beleidskader.

Voorzitter! Wij hebben er behoefte aan om bij deze gelegenheid nog eens nadrukkelijk de aandacht te vragen voor de juridische positie van de kleine gemeenten in het herindelingsproces zoals dat thans vigeert en zoals zich dat in de nabije toekomst waarschijnlijk zal gaan voltrekken. Gemeentelijke herindeling om te komen tot schaalvergroting in het binnenlands bestuur vormt een van de speerpunten van het regeringsbeleid. Zo ziet de regering gemeentelijke herindeling als een goed alternatief voor de omvorming van kaderwetgebieden tot stadsprovincies. Ook is er sprake van een zogenaamd C20-beleid, dat twintig gemeenten betreft die een centrumfunctie hebben. Uitbreiding van het gemeentelijk grondgebied door middel van het opslokken van de randgemeenten is een van de oplossingen voor de problemen waar deze gemeenten mee zitten.

Gemeenten die het loodje moeten leggen – veelal de kleinste en de kleinere – hebben zo goed als geen wapens om zich te weer te stellen tegen herindeling c.q. verdwijning. Weliswaar hebben zij vanaf het eerste begin van het herindelingsproces de gelegenheid om hun visie naar voren te brengen, maar op geen enkel moment hebben zij een beslissende stem. Met een beroep op bovengemeentelijke belangen is hun die mogelijkheid ontzegd. In feite staan zij met lege handen. Die wetenschap bij de andere gemeenten schept het risico dat hun opvattingen nauwelijks een serieus te noemen aspect in de besluitvorming worden. Zoals bekend is, hebben deze gemeenten in meer dan één geval getracht om hun juridische positie te versterken door een beroep te doen op de administratieve rechter, maar dat was tot op heden zonder succes.

In de thans geldende Wet ARHI hebben deze kleine gemeenten nog de mogelijkheid om het oordeel van de minister van Binnenlandse Zaken te vragen indien zij van mening zijn dat de provinciale ontwerpregeling onvoldoende recht doet aan het belang van hun gemeente. Maar het lijkt erop dat het thans bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Wet ARHI de positie van deze gemeenten er niet beter op maakt. Een van de doelstellingen van het wetsvoorstel is immers, het aantal beslismomenten in de procedure terug te dringen, of kortweg gezegd, grotere efficiency in het proces aan te brengen. Als het voorstel wordt aangenomen zoals het er thans ligt, wordt de positie van het Rijk in die procedure versterkt en worden de inspraakmogelijkheden voor gemeenten verminderd. Zo zal de mogelijkheid vervallen om een ministerieel oordeel te vragen. De conclusie kan nauwelijks een andere zijn dan dat gemeenten juridisch gezien met lege handen staan als de provincie of de minister van mening is dat herindeling, en dus opheffing van gemeenten, wenselijk is.

Voorzitter! Ook de weg van het lokale referendum zal deze gemeenten niet baten. De uitslag van een referendum kan niet meer dan een signaal zijn. Hoewel er discussie mogelijk is over de vraag, in hoeverre het voor gemeenten mogelijk is om decisieve lokale referenda te houden, staat het als een paal boven water dat een lokaal referendum over een onderwerp waarbij de zeggenschap van de gemeenteraad uiteindelijk nihil is, geen juridische gevolgen kan hebben. Ook de uitbreiding van de mogelijkheden om lokale referenda te houden in het eveneens bij de Tweede Kamer in behandeling zijnde wetsvoorstel tot invoering van een correctief wetgevingsreferendum, verandert daar niets aan. Ik zou het waarderen indien de staatssecretaris bereid was, in haar reactie op deze conclusies in te gaan.

Ten slotte snijd ik een detailpunt aan. Als gevolg van de aanneming van het amendement-Kamp e.a. is de nieuwe gemeente De Wolden ontstaan. Daardoor zal de gemeente De Wijk deel gaan uitmaken van de nieuwe gemeente. Het landgoed Dickninge, ongeveer 76 ha groot, ligt thans in de gemeente De Wijk. Het grensverloop van de nieuwe gemeente is echter zodanig dat 16 van de 76 hectaren in de heringedeelde gemeente Meppel komen te liggen. Het kost weinig voorstellingsvermogen, te beseffen dat een dergelijke tweedeling over twee gemeenten extra bezwaarlijk is voor het beheer, waaruit nu eenmaal tegenwoordig een reeks van relaties met het gemeentebestuur voortvloeit.

Ons is niet gebleken dat men zich bij de bepaling van het grensverloop van de nieuwe gemeente De Wolde dit effect voor het landgoed heeft gerealiseerd, laat staan dat die tweedeling waarover ik sprak, is beoogd. Om die redenen zou het grensverloop partieel gewijzigd moeten worden. Het initiatief daartoe moet, zo blijkt uit de memorie van antwoord aan deze Kamer, op provinciaal niveau genomen worden. Dat is correct.

De staatssecretaris bleek van mening dat er geen enkele reden was, op dit punt een novelle in procedure te brengen. Aangezien dat zo is en ik dat eigenlijk ook wel accepteer, meen ik deze laatste gelegenheid te moeten aangrijpen om te vragen of de staatssecretaris haar invloed zou willen en kunnen aanwenden om bij de provincie op grenscorrectie aan te dringen. Wij zullen met belangstelling naar de reactie van de staatssecretaris luisteren.

De heer Wiegel (VVD):

Voorzitter! Vandaag beleven wij de laatste ronde van de discussie over de gemeentelijke herindeling in de provincie Drenthe. Als wij terugzien op het verloop van die discussie en met name op het provinciale voortraject, is daarin naar de mening van mijn fractie niet altijd een echt heldere lijn te constateren. Het leek soms wel een tombola. Ik zal dat straks toelichten. Hoewel misschien op een andere schaal kun je het vergelijken met de uitkomst van het overleg tussen het kabinet en de regeringsfracties in de Tweede Kamer over de bestuurlijke vernieuwing op het provinciale vlak. Collega Staal heeft daar iets over gezegd: wel een stadsprovincie Rotterdam, ook eentje rond Eindhoven, geen provincie Haaglanden, ook niet in Twente. Collega Staal zei dat wij daarover vanmiddag niet praten. Wij wachten af wat er uiteindelijk uit de bus komt. Het kan wel weer heel anders uitpakken. Collega Staal was daar zelfs heel pregnant in. De opvatting van mijn fractie is dat als wij kijken naar de gemaakte deal, deze weinig te maken heeft met een gestructureerde visie op de organisatie van ons binnenlands bestuur. Daar wil ik het voor vanmiddag bij laten.

Zo is het in feite ook een beetje gegaan met de gemeentelijke herindeling in Drenthe, vooral tijdens het provinciale traject. Er waren opeenvolgende uiteenlopende standpunten van het college van gedeputeerden en van de staten. Het college van gedeputeerde staten wilde een gemeente groot-Assen. De staten haalden daar een streep door. Het college van gedeputeerde staten wilde enige uitbreiding van Hoogeveen en Meppel. In dat geval kozen de staten precies de andere kant, namelijk een forse uitbreiding van de gemeenten Hoogeveen en Meppel. De regering heeft de staten gevolgd en de Tweede Kamer heeft een niet onbelangrijke wijziging in het wetsontwerp aangebracht.

Nu noemt de staatssecretaris in de memorie van antwoord gemeentelijke herindeling maatwerk. Als ik naar de voorgeschiedenis kijk, durf ik de conclusie aan dat voordat de Drenten in het pak gehesen werden, wel een heel uiteenlopend gezelschap van couturiers en kleermakers aan het werk is geweest. De uitkomst is naar de opvatting van mijn fractie dat het ermee door kan, al is het pak aan de ruime kant. Dat een ruime en grote schaal niet hetzelfde is als de beste en ook geen garantie biedt voor het kwalitatief beste bestuur kan in de provincie Drenthe nog eens worden geïllustreerd met het bestuurlijke gebeuren in de grootste gemeente in deze provincie in de gemeente Emmen nog niet zo vreselijk lang geleden. Ik zou daarnaast graag namens mijn fractie vanmiddag een eresaluut willen brengen aan het adres van alle kleine gemeenten in de provincie Drenthe. Als men ziet hoe die erbij liggen, hoe zij bestuurd zijn en wat er in de gemeenten is veranderd en bewaard is gebleven, zijn deze kleine gemeenten in Drenthe goed bestuurd.

Mijn fractie heeft, de memorie van antwoord nalopend, nog vier vragen. Kan de staatssecretaris al iets concreets zeggen over de voorbereidingen die de provincie tezamen met de Vereniging van Drentse gemeenten aan het treffen is ten aanzien van de veranderende relatie tussen gemeenten en provincie als gevolg van de herindeling? Wij hebben daar in de stukken iets over gelezen.

De tweede vraag luidt hoe het staat met het overleg aan de Groningse en Drentse kant van de provinciegrens. Wij proeven uit de stukken dat dit redelijk verloopt. De staatssecretaris meldt dat zij over het gesloten convenant overleg heeft of overleg heeft gevoerd met de beide provincies. Graag ontvangt mijn fractie daarover enige informatie.

De derde vraag raakt een punt dat ook door collega Holdijk aan de orde is gesteld en door sommige fracties ook in de schriftelijke voorbereiding naar voren is gebracht. Heeft de staatssecretaris aan de provincie gemeld dat een aantal fracties in deze Kamer een correctie, door de provincie aan te brengen bij het landgoed Dickninge, plezierig zou vinden? Graag horen wij hierover een mededeling. Als die melding bij de provincie nog niet heeft plaatsgehad, deel ik de staatssecretaris mede dat de gedeputeerde van Drenthe op de tribune zit. Mijn fractie heeft, de Handelingen lezend van de discussie in de Tweede Kamer over Uden, Veghel en een kleinere gemeente, gezien dat de staatssecretaris af en toe tussendoor overlegde met de Noord-Brabantse gedeputeerde. Misschien kan dat ook hier geschieden. Over Uden en Veghel praten wij overigens later een keer. Dat is een merkwaardig wetsvoorstel. Ik wil er op dit ogenblik niet meer over zeggen.

De vierde vraag luidt als volgt. Door amendering van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is een deel van de voorbereidingswerkzaamheden die de gemeenten getroffen hebben, vooruitlopend op de definitieve afhandeling hier, vergeefs gebleken. Ook de heer Boorsma heeft hierover gesproken. De gemeenten vragen of het niet redelijk is om een deel van die kosten voor rekening van de bijdrage voor herindeling te laten komen. Het bedrag schijnt in de tonnen te lopen. De heer Boorsma heeft deze vraag gesteld. Wij sluiten ons daarbij aan.

Door de Tweede Kamer is een door mijn fractie toegejuichte wijziging in het wetsvoorstel aangebracht. In Zuidwest-Drenthe is tussen Meppel en Hoogeveen De Wolden gesticht. Wij noemen dat een fraaie, levensvatbare plattelandsgemeente. Logisch, bestuurlijk helder en consistent qua lijn zou het naar onze opvatting zijn geweest als ook de gemeente Zuidenveld, bestaande uit Oosterhesselen, Sleen en Zweeloo in Zuidoost-Drenthe er zou zijn gekomen. De regering zegt dat deze gemeente, die er dus niet is gekomen, een hogere inhoudelijke kwaliteit zou hebben dan de gemeente De Wolden die er wel gekomen is. Dat is toch wat merkwaardig? Is dat ook wel het maatwerk waar de staatssecretaris over spreekt? Ik heb de indruk dat hier een steek los zit. Het kan natuurlijk zijn dat het aan mijn fractie ligt dat wij de bestuurlijke logica op de Drentse hei zijn kwijtgeraakt. Daarom vraag ik de staatssecretaris om de consequente politieke lijn die op dit punt door het wetsvoorstel loopt nog eens helder te schetsen. Als de staatssecretaris onze vraag naar de consequente bestuurlijke lijn een retorische vindt, mag zij dat wat ons betreft ook zeggen.

Mijnheer de voorzitter! Ik rond af. Zoals andere fracties het hier hebben gesteld, zo stelt ook onze fractie het. Wij kunnen, met alle kanttekeningen die geplaatst zijn, wel leven met het voorstel, ook gezien de uiteindelijke acceptatie van dit compromis in Drenthe. Het is ook ons vanmiddag weer opgevallen dat steeds meer fracties in deze Kamer, zowel de kleinere als de grotere, ten aanzien van de gemeentelijke herindeling één lijn aan het kiezen zijn. De lijn van de fractie van het CDA was ons bekend. Ik heb ook met veel plezier en instemming naar het betoog van mevrouw Linthorst geluisterd. Zij is op de lijn van mevrouw Grewel en de heer Wöltgens doorgegaan en die deelt mijn fractie. Die lijn is dat wij ons terughoudend opstellen ten opzichte van grootschalige gemeentelijke herindelingen. Die lijn die hier wordt uitgesproken, wordt steeds stelliger. Ik denk dat het goed is dat de regering dat signaal opvangt, doorgeeft en verwerkt. De tijdgeest is toch anders dan een paar jaar terug.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Hoewel geen enkel onderzoek heeft aangetoond dat gemeenten beter zijn gaan functioneren door gemeentelijke herindeling – er zijn er wel die de negatieve gevolgen van herindeling in beeld brengen – gaat het proces van herindeling onverdroten voort. Nu is dan Drenthe aan de beurt en daar is men niet zuinigjes te werk gegaan. De herindeling gaat volstrekt voorbij aan de schaal van de provincie Drenthe. Van de 34 gemeenten blijven er nog 12 over. Het lijkt wel of bij iedere nieuwe gemeentelijke herindeling van enige omvang de schaalvergroting in opgaande lijn is. In Noord-Brabant was er nog sprake van een gemeente van rond de tienduizend inwoners; de kleinste gemeente in Drenthe telt er tweemaal zoveel.

De fractie van GroenLinks is niet de enige fractie die een dergelijke grootschaligheid afwijst. Uit het voorlopig verslag blijkt dat, behalve de CDA-fractie en de fracties van SGP, RPF en GPV, ook de VVD-fractie daarover niet positief was. Ook tijdens dit plenaire debat is bij de meeste fracties, uitgezonderd D66, geen enthousiasme te bespeuren voor deze schaalgrootte. Onder maatwerk wordt toch wel iets anders verstaan. Bij de behandeling van de gemeentelijke herindeling van Noord-Brabant in de Eerste Kamer bespeurde ik al een verandering in standpunten van de verschillende fracties. Niet dat er aan gemeentelijke herindeling zelf getwijfeld werd, maar er waren wel twijfels over de schaal waar het kabinet op uitkwam, zelfs bij de PvdA-fractie!

Ongetwijfeld zullen in de verkiezingsprogramma's van politieke partijen voor de volgende verkiezingen van de Tweede Kamer de paragrafen over gemeentelijke herindeling worden aangepast. Maar omdat er weer nieuwe grootschalige herindelingen op stapel staan, lijkt het niet verstandig om daar op te wachten. De tijd is nu rijp om te bekijken of er voortgegaan moet worden op de ingeslagen weg van herindeling met een dergelijke gemeentelijke schaalgrootte. Volgens de memorie van antwoord moeten gemeenten in staat worden gesteld, in kwalitatief opzicht ten aanzien van bijvoorbeeld verkeer en vervoer, bedrijvigheid, woningbouw, werkgelegenheid of plattelandsontwikkeling, essentiële keuzen en afwegingen te maken. Als die zaken tot de verantwoordelijkheid van één gemeente zouden behoren, kom je echter op veel grotere gemeenten uit. Zoals de staatssecretaris ook wel weet, worden de meeste zaken op die terreinen in regioverband aangepakt. Dat is dus geen geldig argument of wordt dat soms de schaal bij volgende herindelingen? Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris.

Ongenoegen over de huidige grootschaligheid van gemeentelijke herindeling tref je overal in het land aan, verdeeld over verschillende partijen. Na de aanpassing van de Financiële-verhoudingswet lijkt het verstandig om het beleidskader gemeentelijke herindeling te herijken – andere fracties hebben er ook al op gewezen dat er daardoor een verandering is gekomen – om te beoordelen of de criteria voor gemeentelijke herindeling door de wijziging van die wet misschien anders uitgewerkt zouden moeten worden. De wijziging van de Wet ARHI leek daarvoor een uitgelezen gelegenheid. Het kabinet heeft er echter voor gekozen om van die wijziging alleen een procedurele aangelegenheid te maken. Mijn fractie hoopt, dat de Tweede Kamer zich daardoor niet zal laten weerhouden om bij de behandeling van de Wet ARHI ook de interpretatie door het kabinet van het beleidskader gemeentelijke herindeling aan de orde te stellen en dan vooral aandacht te besteden aan de uitwerking van de criteria in het huidige beleid, vooral toegespitst op de grootschaligheid.

Het is belangrijk voor andere bestuurslagen om te weten hoe de huidige interpretatie door de diverse politieke partijen van het Beleidskader gemeentelijke herindeling is, na de wijziging van de Financiële-verhoudingswet. Provinciebesturen houden bij het starten van een ARHI-procedure echt sterk rekening met het gangbare landelijke beleid. En het zou wel eens heel belangrijk kunnen zijn voor de aanstaande discussie over Den Haag.

In het voorliggende wetsvoorstel wordt nog steeds uitgegaan van "hoe groter hoe beter", kennelijk vanuit het geloof dat een grote gemeente beter bestuurd wordt dan een kleine. Mijn voorgangers op deze plaats hebben erop gewezen dat dit lang niet altijd het geval is. Het kan, maar het hoeft helemaal niet. In Drenthe is een levensgroot voorbeeld van het tegendeel aanwezig. Dat is ook al gezegd. Ik verwijs naar Emmen. In Emmen zijn de problemen echt niet opgelost door er Schoonebeek aan toe te voegen. Terzijde, Schoonebeek past trouwens beter bij Coevorden dan bij Emmen, maar daar is niets meer aan te doen, zo merk ik in de Kamer.

De staatssecretaris is sterk georiënteerd op het belang van stedelijke gemeenten. De positie van landelijke gemeenten is lang niet zo sterk als de positie van stedelijke gemeenten. Ik citeer uit de discussie in de Tweede Kamer. De vertegenwoordigster van de PvdA heeft hetzelfde citaat eruit gehaald.

"Tegelijkertijd merk ik in de richting van de heer Stellingwerf, de heer Verhagen en mevrouw Singh Varma op dat ik er geen enkel bezwaar tegen heb als er sterke landelijke gemeenten worden gevormd als zij geen enkele functie hebben voor de positie van die centrumgemeente."

Ik zou nog verder kunnen citeren, maar het is heel duidelijk dat in de visie van de staatssecretaris het belang van de stedelijke gemeente vooropstaat en dat landelijke gemeenten daaraan ondergeschikt zijn.

Voor alle duidelijkheid zet ik nog eens heel in het kort het standpunt neer van GroenLinks. Mijn fractie kan instemmen met gemeentelijke herindeling als er keiharde en concrete argumenten worden aangevoerd, dus geen algemeenhe den, met inachtneming van de volgende uitgangspunten:

  • - de belangen van het landelijk gebied mogen niet ondergeschikt worden gemaakt aan de belangen van stedelijke gebieden;

  • - voor de bescherming van het landelijk gebied zijn sterke landelijke gemeenten nodig;

  • - bouwen in ecologisch kwetsbare gebieden is uitgesloten;

  • - het grondgebied van stedelijke gemeenten mag alleen worden uitgebreid indien er sprake is van een aaneengesloten stedelijk gebied, ruimtenood in verband met de bouwbehoefte, er alleen met gemeentelijke herindeling kan worden gelenigd en bovendien revitalisatie van bestaande woonwijken geen soelaas biedt. Dus geen financiële argumenten!

Het aanstellen van fulltime wethouders valt in ieder geval niet onder onze criteria.

Mijn fractie betreurt het dat in Zuidoost-Drenthe niet is gekozen voor de vorming van een landelijke gemeente uit de gemeenten Oosterhesselen, Sleen en Zweeloo. Juist de ligging van die gemeenten tussen de stedelijke gebieden Emmen en Hoogeveen rechtvaardigt de vorming van een zelfstandige landelijke gemeente, zelfs zonder de kern Veenoord, die volgens het kabinet zo nodig bij Emmen gevoegd moet worden. De argumentatie in de memorie van antwoord dat twee minder sterke plattelandsgemeenten tussen Hoogeveen en Emmen minder invloed zouden hebben dan één ontgaat mijn fractie, want er is nu geen enkele landelijke gemeente tussen Emmen en Hoogeveen. Het zou naar de mening van GroenLinks veel evenwichtiger zijn geweest – ik hoorde het de vertegenwoordiger van de VVD ook zeggen – in het zuiden van de provincie twee plattelandsgemeenten te vormen, zowel in het oosten, tussen Emmen en Hoogeveen, uit de gemeenten Oosterhesselen, Sleen en Zweeloo, als in het westen, tussen Hoogeveen en Meppel, de gemeente De Wolden, die ook wordt gevormd.

Wat het landgoed Dickninge betreft, verwachten wij van de staatssecretaris dat zij gezamenlijk met de provincie voor een goede oplossing zorgt. Als dit probleem inderdaad door de provincie zelf kan worden geregeld, hebben wij daar natuurlijk geen enkel bezwaar tegen. Wij stellen het wel op prijs om van het resultaat op de hoogte gebracht te worden. En wat de staatssecretaris in de memorie van antwoord stelt, namelijk dat een novelle een vertraging tot gevolg zou hebben – ik had gevraagd of er tegelijk met dit voorstel een correctiewetje behandeld zou kunnen worden – dat hangt helemaal af van haar eigen slagvaardigheid, want bij de gemeentelijke herindeling van Noord-Brabant was er tegelijk met het wetsvoorstel ook een correctiewetje aan de orde om een foutje van de Tweede Kamer te herstellen. Dat is dus ook geen goed argument.

Voorzitter! Omdat de Eerste Kamer geacht wordt, zich terughoudend op te stellen, zal ik de rest van mijn betoog wijden aan de gevolgen van de voorgestelde gemeentelijke herindeling; dat is een kerntaak van de Eerste Kamer.

Mijn fractie heeft de indruk dat die gevolgen óf niet worden onderkend, óf niet serieus worden genomen, dat ze worden gebagatelliseerd. De staatssecretaris stelt in de memorie van antwoord dat de kwaliteit van de communicatie tussen burger en de gemeente belangrijk is. Hoe de kloof tussen burger en overheid te dichten, is een onderwerp waar menigeen zich het hoofd over breekt. Door een gemeentelijke herindeling als de nu voorgestelde wordt de kwaliteit van die communicatie zeker niet verbeterd.

Hoe zal de gemeentelijke herindeling de bereidheid van burgers om mee te doen en mee te denken aan het gemeenteraadswerk beïnvloeden? Door samenvoeging van gemeenten wordt het grondgebied van de nieuwe gemeente sterk vergroot. Burgers die een inbreng willen leveren in het gemeenteraadswerk, moeten dus een veel grotere afstand afleggen om bij vergaderingen aanwezig te kunnen zijn, en dat is per fiets voor velen niet meer te doen. Over het openbaar vervoer in de provincie Drenthe, en dan vooral 's avonds, zal ik het maar niet hebben. En op mijn suggestie om taxikosten te kunnen declareren bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, wordt in de memorie van antwoord niet ingegaan, hoewel het toch de overheid is die de mogelijkheden tot communicatie sterkt vermindert!

Hoe zal de schaalvergroting uitwerken op de betrokkenheid van die burgers? Ik kan het de staatssecretaris wel voorspellen. Ondanks goedbedoelde pogingen om via allerlei gekunstelde hulpstructuren de burger er weer bij te betrekken, zullen heel wat mensen afhaken. Voor een volgende raadsperiode zal het moeilijker worden om mensen aan te trekken voor de gemeenteraad. En het zal zeker een negatief effect hebben op het aantal vrouwen dat beschikbaar zal zijn. Weet u, voorzitter, wat een ander gevolg zal zijn? De praktijk heeft inmiddels bewezen dat de meeste raadsleden afkomstig zullen zijn uit de grootste plaats, de plaats waar het gemeentehuis zal komen te staan, met als gevolg een eenzijdige samenstelling van de gemeenteraad en een nog verder afnemende betrokkenheid van de burgers. Het gevaar van een kernenhiërarchie wordt hierdoor nog versterkt. Is dat nu de bedoeling?

Vanuit een oogpunt van emancipatie dreigt er nog een heel ander gevaar. Er worden 22 gemeenten opgeheven; een aantal daarvan heeft een vrouwelijke burgemeester. Vrouwen zijn al zwaar ondervertegenwoordigd in het burgemeestersambt. Wat zal deze herindeling betekenen voor het totale aantal vrouwelijke burgemeesters? Het wordt namelijk dringen op de burgemeestersmarkt! Ervaringen bij andere herindelingen stemmen ons niet optimistisch. Is de staatssecretaris bereid, bij de verantwoordelijke personen te bepleiten dat er bij het benoemen van burgemeesters in de nieuwe gemeenten een voorrangsbeleid voor vrouwen wordt gevoerd?

Iets dergelijks zou moeten worden gedaan voor vrouwelijke wethouders. In de meeste plaatsen zijn die ook in de minderheid. Daarop heeft de staatssecretaris echter geen invloed, behalve misschien in haar eigen partij. Het is een verantwoordelijkheid van de politieke partijen zelf, of in de nieuwe gemeenten vrouwen op wethouderszetels terechtkomen. Er wordt wel gesuggereerd dat er helemaal geen probleem is, dat het wel lukt als de vrouwen maar goed genoeg zijn, maar dat is een illusie. Was het maar zo! Aangezien er krapte is op de markt en daar nog bij komt dat wethouderszetels van grotere gemeenten financieel aantrekkelijker zijn geworden voor mannen, delven vrouwen al gauw het onderspit. In Groningen zijn bij de gemeentelijke herindeling in 1990 alle vrouwelijke wethouders verdwenen! Het kan van gemeentelijke herindeling niet de bedoeling zijn dat in de nieuwe grotere gemeenten het voorzieningenniveau achteruitgaat. De bibliotheek bijvoorbeeld moet toch bereikbaar blijven? De lokale zorg en de politie moeten toch in stand worden gehouden? Er moeten een soort dorpshuisachtige faciliteiten komen. Maar wie betaalt dat?

Inwoners moeten voor zaken op het gemeentehuis zijn dat voor velen verder weg is komen te liggen. De staatssecretaris merkte terecht op dat dit niet dagelijks geschiedt, maar de gemeenten moeten hiervoor zelf een oplossing zoeken door steunpunten in te stellen. Uit mijn informatie ter plekke blijkt dat gemeenten bijvoorbeeld hulpsecretarieën helemaal niet kunnen betalen. En wat dan? De burger knapt het zelf maar op. De last is voor de burger.

Tot slot brengt mij dit bij de financiële afwikkeling van de herindeling. Gemeenten hebben een verplichting om ambtenaren in dienst te houden. Een aandachtspunt daarbij is dat er door de schaalvergroting een ander soort ambtenaar nodig is. Daar is al eerder op gewezen. Maar er zijn geen richtlijnen van het ministerie voor gemeenten die de overgangsproblemen met hun ambtenaren moeten regelen. Uitgegaan wordt van de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten, die in onderling overleg wel een oplossing zullen vinden. Maar wat gebeurt er als dit niet lukt? Kunnen de gemeenten dan een beroep op het ministerie doen? Volgens de memorie van antwoord is in september 1996 een commissie ingesteld onder leiding van prof. Fleurke die op basis van bestuurlijke ervaringen informatie dient te verzamelen om gemeenten te ondersteunen bij de voorbereiding en implementatie van gemeentelijke herindeling. Heeft de commissie ook een functie om gemeenten bij te staan die bij de financiële afwikkeling in onderling overleg geen oplossing kunnen vinden?

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Hierna zullen we het wetsvoorstel met betrekking tot het overleg minderhedenbeleid behandelen. Ik schat dat deze behandeling ongeveer 20 minuten duurt. Ik moet echter de vergadering schorsen omdat minister Dijkstal nog niet aanwezig is.

De vergadering wordt van 15.01 uur tot 15.19 uur geschorst.

Voorzitter: Heijne Makkreel

Naar boven