44 (1978) Nr. 10

A. TITEL

Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978;

(met Bijlage)

Londen, 7 juli 1978

B. TEKST

De Engelse en de Franse tekst van het Verdrag, met Bijlage, zijn geplaatst in Trb. 1981, 144.

Voor de Engelse en de Franse tekst van resolutie MSC.21(59) van 22 mei 1991 zie rubriek J van Trb. 1992, 109.

Voor de Engelse en de Franse tekst van resolutie MSC.33(63) van 23 mei 1994 zie rubriek J van Trb. 1995, 13.

Voor de Engelse en de Franse tekst van de wijzigingen van de Bijlage bij het Verdrag (resolutie 1) en de aanvaarding van de STCW-Code (resolutie 2) 1 van 7 juli 1995 zie rubriek J van Trb. 1996, 249.

Voor de Engelse tekst van resolutie MSC.66(68) van 4 juni 1997 zie Trb. 2006, 40.

Voor de Engelse tekst van resolutie MSC.203(81) van 18 mei 2006 zie Trb. 2008, 61.

Voor de Engelse tekst van de wijzigingen van de Bijlage bij het Verdrag (resolutie 1) van 25 juni 2010 zie Trb. 2012, 43.

C. VERTALING

Zie Trb. 1981, 144 en Trb. 1985, 107.

Voor de vertaling van resolutie MSC.21(59) van 22 mei 1991 zie rubriek J van Trb. 1992, 109.

Voor de vertaling van resolutie MSC.33(63) van 23 mei 1994 zie rubriek J van Trb. 1995, 132.

Voor de vertaling van de wijzigingen van de Bijlage bij het Verdrag (resolutie 1) van 7 juli 1995 zie rubriek J van Trb. 1996, 249.

Voor de vertaling van resolutie MSC.66(68) van 4 juni 1997 zie Trb. 2006, 40 .

Voor de vertaling van resolutie MSC.203(81) van 18 mei 2006 zie Trb. 2008, 61.


De vertaling van de wijzigingen van de Bijlage bij het Verdrag (resolutie 1) van 25 juni 2010 luidt als volgt:

Resolutie 1
De wijzigingen van Manilla van de Bijlage bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (STCW), 1978.

De Conferentie van Manilla van 2010,

Herinnerend aan artikel XII(1)(b) van het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (hierna te noemen “het Verdrag”), betreffende de procedure voor wijziging door een Conferentie van Partijen,

Gelet op de voorgestelde wijzigingen van Manilla van de Bijlage bij het Verdrag die onder alle leden van de Organisatie en alle Partijen bij het Verdrag zijn verspreid,

  • 1. Neemt, overeenkomstig artikel XII(1)(b)(ii) van het Verdrag, wijzigingen aan van de Bijlage bij het Verdrag, waarvan de tekst is vervat in de Bijlage bij deze resolutie;

  • 2. Bepaalt, in overeenstemming met artikel XII(1)(a)(vii) van het Verdrag, dat de in de Bijlage opgenomen wijzigingen worden geacht te zijn aanvaard op 1 juli 2011, tenzij vóór die datum meer dan een derde van de Partijen bij het Verdrag of Partijen waarvan de gezamenlijke koopvaardijvloten ten minste vijftig procent van de brutotonnage van de wereldkoopvaardijvloot van schepen van 100 bruto registerton of meer vormen, de Secretaris-Generaal hebben medegedeeld dat zij bezwaar aantekenen tegen de wijzigingen;

  • 3. Nodigt de Partijen uit er nota van te nemen dat, in overeenstemming met artikel XII(1)(a)(ix) van het Verdrag, de in de Bijlage opgenomen wijzigingen nadat zij worden geacht te zijn aanvaard in overeenstemming met het tweede punt hierboven, in werking treden op 1 januari 2012;

  • 4. Verzoekt de Secretaris-Generaal van de Organisatie voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van deze resolutie en van de tekst van de in de Bijlage vervatte wijzigingen te doen toekomen aan alle Partijen bij het Verdrag;

  • 5. Verzoekt de Secretaris-Generaal voorts afschriften van deze resolutie en de Bijlage daarbij te doen toekomen aan alle Leden van de Organisatie die geen Partij zijn bij het Verdrag.


Bijlage
De wijzigingen van Manilla van de Bijlage bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978

De Bijlage bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978, wordt als volgt vervangen:


„Bijlage

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Voorschrift I/1 Begripsomschrijvingen en uitleg
  • 1. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, wordt bij de toepassing van het Verdrag verstaan onder:

    • .1 Voorschriften: de voorschriften die in de Bijlage bij het Verdrag zijn opgenomen;

    • .2 Goedgekeurd: goedgekeurd door de Partij in overeenstemming met deze voorschriften;

    • .3 Kapitein: degene die het bevel voert over een schip;

    • .4 Officier: een lid van de bemanning, niet zijnde de kapitein, die als zodanig is aangewezen op grond van nationale wetten of voorschriften, of indien zulks niet is geschied, op grond van collectieve arbeidsovereenkomst of gebruik;

    • .5 Dekofficier: een officier die bevoegd is in overeenstemming met de bepalingen van Hoofdstuk II van het Verdrag;

    • .6 Eerste stuurman: de officier die in rang volgt op de kapitein en op wie het bevel over het schip komt te rusten indien de kapitein daartoe niet in staat is;

    • .7 Scheepswerktuigkundige: een gediplomeerd officier die bevoegd is in overeenstemming met de bepalingen van de voorschriften III/1, III/2 of III/3 van het Verdrag;

    • .8 Hoofdwerktuigkundige: de scheepswerktuigkundige die het hoogst in rang is en die verantwoordelijk is voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het schip;

    • .9 Tweede scheepswerktuigkundige: de scheepswerktuigkundige die in rang volgt op de hoofdwerktuigkundige en op wie de verantwoordelijkheid voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het schip komt te rusten indien de hoofdwerktuigkundige daartoe niet in staat is;

    • .10 Leerling-scheepswerktuigkundige: een persoon die een opleiding volgt tot scheepswerktuigkundige en als zodanig op grond van nationale wetten of voorschriften is aangewezen;

    • .11 Radio-operator: een persoon die in het bezit is van een passend diploma, afgegeven of erkend door de Administratie in overeenstemming met de bepalingen van het Radioreglement;

    • .12 GMDSS-radio-operator: een persoon die bevoegd is in overeenstemming met de bepalingen van Hoofdstuk IV van het Verdrag;

    • .13 Gezel: een lid van de bemanning van het schip, niet zijnde de kapitein of een officier;

    • .14 Reizen nabij de kust: reizen in de nabijheid van een Partij, zoals door die Partij is omschreven;

    • .15 Voortstuwingsvermogen: het maximum nominale totaalvermogen in kilowatts van alle hoofdvoortstuwingsinstallaties van het schip, vermeld in de zeebrief van het schip of in een ander officieel document;

    • .16 Radiowerkzaamheden: naar gelang van het geval, de luisterwacht alsmede het technisch onderhoud en de technische reparatiewerkzaamheden overeenkomstig de bepalingen van het Radioreglement, het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (SOLAS), zoals gewijzigd en, ter beoordeling van de onderscheiden Administraties, de desbetreffende aanbevelingen van de Organisatie;

    • .17 Olietankschip: een schip gebouwd en gebruikt voor het vervoer van aardolie en aardolieproducten in bulk;

    • .18 Chemicaliëntankschip: een schip, gebouwd of verbouwd en gebruikt voor het vervoer in bulk van vloeibare producten opgenomen in hoofdstuk 17 van de Internationale Code inzake vervoer van chemicaliën in bulk (International Bulk Chemical Code);

    • .19 Vloeibaar-gas-tankschip: een schip gebouwd of verbouwd en gebruikt voor het vervoer in bulk van vloeibare gassen of andere producten opgenomen in hoofdstuk 19 van de Internationale Code inzake het vervoer van vloeibaar gas (International Gas Carrier Code);

    • .20 Passagiersschip: een schip zoals omschreven in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, (SOLAS), zoals gewijzigd;

    • .21 Ro-ro-passagiersschip: een passagiersschip met ro-ro ruimten of ruimten van bijzondere aard zoals omschreven in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (SOLAS), zoals gewijzigd;

    • .22 Maand: een kalendermaand of een periode van 30 dagen samengesteld uit perioden van minder dan een maand;

    • .23 STCW-Code: de Code inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van zeevarenden (STCW), zoals aangenomen bij resolutie 2 van de Conferentie van 1995, zoals eventueel gewijzigd door de Organisatie;

    • .24 Functie: een aantal taken, plichten en verantwoordelijkheden, zoals genoemd in de STCW-Code, die vereist zijn voor de bedrijfsvoering aan boord, de beveiliging van mensenlevens op zee of de bescherming van het mariene milieu;

    • .25 Maatschappij: de eigenaar van het schip of elke andere organisatie of persoon, zoals de beheerder of degene die het schip leeg chartert (zonder bemanning), die de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering aan boord van de eigenaar van het schip heeft overgenomen en die deze verantwoordelijkheid aanvaardt en ermee instemt alle verplichtingen en verantwoordelijkheden op zich te nemen die door deze voorschriften aan de maatschappij worden opgelegd;

    • .26 Dienst buitengaats: het dienst doen aan boord van een schip voor zover van belang voor de afgifte of verlenging van een vaarbevoegdheidsbewijs of een andere kwalificatie;

    • .27 ISPS-Code: de Internationale Code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (ISPS) aangenomen op 12 december 2002, bij resolutie 2 van de Conferentie van Verdragsluitende Regeringen bij het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (SOLAS), zoals eventueel gewijzigd door de Organisatie;

    • .28 Scheepbeveiligingsfunctionaris: de functionaris die aan de kapitein verantwoording aflegt en die door de scheepsbeheerder is aangesteld als verantwoordelijke voor de beveiliging van het schip, waaronder begrepen de uitvoering en het onderhoud van het scheepsbeveiligingsplan en voor de contacten met de beveiligingsfunctionaris van de zeescheepvaartonderneming en de beveiligingsfunctionarissen van de havenfaciliteiten;

    • .29 Beveiligingstaken: alle beveiligingstaken en plichten aan boord van schepen zoals omschreven in hoofdstuk XI-2 van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (SOLAS, zoals gewijzigd) en de Internationale Code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (ISPS);

    • .30 Vaarbevoegdheidsbewijs: een bewijs afgegeven en voorzien van een officiële verklaring voor kapiteins, officieren en GMDSS-radio-operators in overeenstemming met de bepalingen van de hoofdstukken II, III, IV of VII van deze Bijlage en op grond waarvan de rechtmatige houder ervan het recht heeft dienst te doen in de daarin omschreven hoedanigheid en de bijbehorende functies te vervullen op het daarin omschreven verantwoordelijkheidsniveau;

    • .31 Bewijs van bekwaamheid: een bewijs, niet zijnde een vaarbevoegdheidsbewijs, afgegeven aan een zeevarende, waarin verklaard wordt dat is voldaan aan de desbetreffende eisen van het Verdrag op het gebied van training, vaardigheden of diensttijd buitengaats in het Verdrag;

    • .32 Schriftelijk bewijs: andere documenten dan een vaarbevoegdheidsbewijs of een bewijs van bekwaamheid, waarmee wordt aangetoond dat aan de desbetreffende eisen van het Verdrag is voldaan;

    • .33 Elektrotechnisch officier: een officier die bevoegd is in overeenstemming met de bepalingen van voorschrift III/6 van het Verdrag;

    • .34 Gekwalificeerd gezel met dekdienst: een gezel die bevoegd is in overeenstemming met de bepalingen van voorschrift II/5 van het Verdrag;

    • .35 Gekwalificeerd gezel met machinekamerdienst: een gezel die in overeenstemming met de bepalingen van voorschrift III/5 van het Verdrag gekwalificeerd is; en

    • .36 Gezel elektrotechniek: een gezel die bevoegd is in overeenstemming met de bepalingen van voorschrift III/7 van het Verdrag.

  • 2. Deze voorschriften worden aangevuld met de dwingende bepalingen vervat in deel A van de STCW-Code en:

    • .1 elke verwijzing naar een vereiste in een voorschrift houdt tevens een verwijzing in naar het overeenkomstige onderdeel van deel A van de STCW-Code;

    • .2 bij de toepassing van deze voorschriften dienen de ermee samenhangende richtlijnen en verklarende opmerkingen vervat in deel B van de STCW-Code, zoveel mogelijk in aanmerking te worden genomen teneinde wereldwijd uniformere toepassing van de bepalingen van het Verdrag te bewerkstelligen;

    • .3 wijzigingen van deel A van de STCW-Code worden aangenomen, treden in werking en worden van kracht in overeenstemming met de bepalingen van artikel XII van het Verdrag inzake de wijzigingsprocedure die van toepassing is op de Bijlage; en

    • .4 deel B van de STCW-Code wordt gewijzigd door de Maritieme Veiligheidscommissie in overeenstemming met haar reglement van orde.

  • 3. De verwijzingen in artikel VI van het Verdrag naar “de Administratie” en “de Administratie die het bewijs afgeeft” mogen niet zodanig worden uitgelegd dat zij een Partij beletten bewijzen af te geven of deze van officiële verklaringen te voorzien volgens de bepalingen van deze voorschriften.

Voorschrift I/2 Bewijzen en officiële verklaringen
  • 1. Vaarbevoegdheidsbewijzen worden uitsluitend afgegeven door de Administratie na controle van de echtheid en geldigheid van de benodigde schriftelijke bewijzen.

  • 2. Bewijzen af te geven in overeenstemming met de bepalingen van de voorschriften V/1-1 en V/1-2 aan kapiteins en officieren worden uitsluitend afgegeven door een Administratie.

  • 3. Bewijzen dienen te worden gesteld in de officiële taal of de officiële talen van het land waar zij worden afgegeven. Indien de gebruikte taal een andere is dan de Engelse taal gaat de tekst vergezeld van een vertaling in die taal.

  • 4. Met betrekking tot radio-operators kunnen de Partijen:

    • .1 de volgens de desbetreffende voorschriften vereiste aanvullende kennis opnemen in het onderzoek voor de afgifte van een diploma dat voldoet aan het Radioreglement; of

    • .2 een afzonderlijk bewijs afgeven waaruit blijkt dat de houder beschikt over de volgens de desbetreffende voorschriften vereiste aanvullende kennis.

  • 5. De volgens artikel VI van het Verdrag vereiste officiële verklaring ter bevestiging van de afgifte van een bewijs wordt uitsluitend afgegeven indien aan alle vereisten van het Verdrag is voldaan.

  • 6. Ter beoordeling van een Partij kunnen officiële verklaringen worden opgenomen in het model voor het bewijs dat wordt afgegeven, zoals bepaald in sectie A-I/2 van de STCW-Code. In dat geval dient het model vervat in sectie A-I/2, eerste punt, te worden gebruikt. Indien zij op andere wijze worden afgegeven, dienen de officiële verklaringen overeen te komen met het model vervat in sectie A-I/2, tweede punt.

  • 7. Indien een Administratie overeenkomstig voorschrift I/10:

    • .1 een vaarbevoegdheidsbewijs erkent; of

    • .2 een in overeenstemming met de bepalingen van de voorschriften V/1-1 en V/1-2 aan een kapitein of officier afgegeven bewijs van bekwaamheid erkent, mag zij een officiële verklaring tot erkenning ervan uitsluitend afgeven na de echtheid en geldigheid van het bewijs te hebben vastgesteld.

    De officiële verklaring mag uitsluitend worden afgegeven indien aan alle vereisten van het Verdrag is voldaan. Het model van de verklaring dient overeen te komen met het bepaalde in derde punt van sectie A-I/2 van de STCW-Code.

  • 8. De officiële verklaringen bedoeld in de leden 5, 6 en 7:

    • .1 mogen als afzonderlijke documenten worden afgegeven;

    • .2 worden uitsluitend afgegeven door de Administratie;

    • .3 dienen alle te worden voorzien van een uniek nummer, met uitzondering van officiële verklaringen omtrent de afgifte van een bewijs die kunnen worden voorzien van hetzelfde nummer als het desbetreffende bewijs, mits dat een uniek nummer is; en

    • .4 verliezen hun geldigheid zodra het bewijs waarop de verklaring betrekking heeft verloopt of wordt ingetrokken, tijdelijk wordt ingetrokken of ongeldig wordt verklaard door de Partij die het heeft afgegeven, en in elk geval niet meer dan vijf jaar na de datum van afgifte.

  • 9. De hoedanigheid waarin de houder van een bewijs bevoegd is dienst te doen, wordt vermeld in het model van de officiële verklaring in bewoordingen die gelijk zijn aan die welke worden gebruikt in de van toepassing zijnde vereisten omtrent het veilig bemannen die de Administratie hanteert.

  • 10. De Administraties mogen een model gebruiken dat afwijkt van het model weergegeven in sectie A-I/2 van de STCW-Code, mits in ieder geval de vereiste gegevens in Romeinse letters en Arabische cijfers worden vermeld, daarbij rekening houdend met de varianten die volgens sectie A-I/2 zijn toegestaan.

  • 11. Behoudens de bepalingen van voorschrift I/10, lid 5, dient het origineel van elk uit hoofde van het Verdrag vereist bewijs beschikbaar te zijn aan boord van het schip waarop de houder werkzaam is.

  • 12. Elke Partij ziet erop toe dat bewijzen uitsluitend worden afgegeven aan kandidaten die voldoen aan de vereisten van dit voorschrift.

  • 13. De kandidaten voor de afgifte van een bewijs overleggen toereikend bewijs:

    • .1 omtrent hun identiteit;

    • .2 dat zij niet jonger zijn dan is voorgeschreven in het voorschrift dat van toepassing is op het aangevraagde bewijs;

    • .3 dat zij voldoen aan de normen voor medische geschiktheid omschreven in sectie A-I/9 van de STCW-Code;

    • .4 dat zij de diensttijd buitengaats en elke uit hoofde van deze voorschriften voor het aangevraagde bewijs verplichte opleiding hebben voltooid; en

    • .5 dat zij voldoen aan de eisen van bekwaamheid die door deze voorschriften worden voorgeschreven voor de hoedanigheden, functies en niveaus die in de officiële verklaring bij het bewijs dienen te worden vermeld.

  • 14. Elke Partij verplicht zich een register of registers bij te houden van alle bewijzen en officiële verklaringen voor kapiteins, officieren en, indien van toepassing, gezellen, die zijn afgegeven, zijn verlopen of zijn verlengd, tijdelijk zijn ingetrokken, ongeldig zijn verklaard of als vermist of vernietigd zijn aangemeld, en van verleende ontheffingen.

  • 15. Elke Partij verplicht zich informatie over de status van dergelijke vaarbevoegdheidsbewijzen, officiële verklaringen en ontheffingen ter beschikking te stellen aan andere Partijen en maatschappijen die verzoeken om controle van de echtheid en geldigheid van bewijzen die aan hen zijn overgelegd door zeevarenden die hun bewijzen wensen te laten erkennen uit hoofde van voorschrift I/10 of ten behoeve van tewerkstelling aan boord van een schip.

  • 16. Met ingang van 1 januari 2017 wordt de informatie over de status van gegevens die in overeenstemming met lid 15 van dit voorschrift beschikbaar dienen te zijn, langs elektronische weg beschikbaar gesteld in de Engelse taal.

Voorschrift I/3 Beginselen inzake reizen nabij de kust
  • 1. De Partijen stellen bij de omschrijving van reizen nabij de kust voor de toepassing van het Verdrag aan de zeevarenden die dienst doen aan boord van de schepen die gerechtigd zijn de vlag te voeren van een andere Partij, en dienst doen tijdens dergelijke reizen, geen eisen wat opleiding, ervaring of diplomering betreft, op een wijze die leidt tot strengere eisen voor die zeevarenden dan voor de zeevarenden die dienst doen aan boord van schepen die gerechtigd zijn haar eigen vlag te voeren. In geen geval stellen deze Partijen eisen aan zeevarenden die dienst doen aan boord van schepen die gerechtigd zijn de vlag te voeren van een andere Partij die strenger zijn dan die van het Verdrag met betrekking tot schepen die niet voor reizen nabij de kust worden gebruikt.

  • 2. Een Partij die voor schepen waaraan de voordelen van de bepalingen inzake reizen nabij de kust van het Verdrag zijn toegekend, met inbegrip van reizen nabij de kust van andere Partijen binnen de grenzen van hun omschrijving van reizen nabij de kust, treft een regeling met de desbetreffende Partijen waarin de details van zowel de betrokken handelsgebieden als andere relevante voorwaarden zijn vastgelegd.

  • 3. Met betrekking tot schepen die gerechtigd zijn de vlag te voeren van een Partij en die regelmatig worden gebruikt voor reizen nabij de kust in de nabijheid van de kust van een andere Partij, stelt de Partij, waarvan het schip gerechtigd is de vlag te voeren, voor op dergelijke schepen dienstdoende zeevarenden eisen vast inzake opleiding, ervaring en diplomering, die ten minste gelijk zijn aan die van de Partij in de nabijheid van wier kust het schip wordt gebruikt, mits zij de eisen van het Verdrag met betrekking tot schepen die niet voor reizen nabij de kust worden gebruikt niet te boven gaan. Zeevarenden die dienst doen op een schip waarvan de reis zich verder uitstrekt dan hetgeen door een Partij als een reis nabij de kust is omschreven en zich begeeft in wateren die niet onder die omschrijving vallen, dienen te voldoen aan de desbetreffende eisen van bekwaamheid van het Verdrag.

  • 4. Een Partij kan aan een schip dat gerechtigd is haar vlag te voeren de voordelen van de bepalingen van het Verdrag inzake reizen nabij de kust toekennen, wanneer het regelmatig in de nabijheid van de kust van een Staat die geen Partij is, wordt gebruikt voor reizen nabij de kust zoals omschreven door de Partij.

  • 5. De door een Partij afgegeven bewijzen aan zeevarenden voor de door haar omschreven grenzen van reizen nabij de kust kunnen door de andere Partijen worden erkend voor diensten binnen door hen omschreven grenzen aan reizen nabij de kust, mits de desbetreffende Partijen een regeling treffen waarin de betrokken handelsgebieden en andere relevante voorwaarden zijn vastgelegd.

  • 6. De Partijen die reizen nabij de kust omschrijven in overeenstemming met de vereisten van dit voorschrift:

    • .1 voldoen aan de beginselen die van toepassing zijn op reizen nabij de kust omschreven in sectie A-I/3;

    • .2 doen de Secretaris-Generaal in overeenstemming met de vereisten van voorschrift I/7 de gegevens van de aangenomen bepalingen toekomen; en

    • .3 nemen de grenzen aan reizen nabij de kust op in de officiële verklaringen af te geven ingevolge voorschrift I/2, leden 5, 6 of 7.

  • 7. Geen enkele bepaling van dit voorschrift beperkt op enigerlei wijze de rechtsbevoegdheid van de Staten, ongeacht of deze al dan niet Partij zijn bij het Verdrag.

Voorschrift I/4 Controleprocedures
  • 1. De controle uitgevoerd door een bevoegde functionaris krachtens artikel X is beperkt tot:

    • .1 onderzoek overeenkomstig artikel X, eerste lid, of alle zeevarenden die dienst doen aan boord die volgens het Verdrag in het bezit dienen te zijn van een bewijs, een passend bewijs of een geldige ontheffing bezitten of schriftelijk bewijs kunnen overleggen waaruit blijkt dat een aanvraag om een officiële verklaring bij de Administratie is ingediend in overeenstemming met voorschrift I/10, lid 5;

    • .2 onderzoek of het aantal zeevarenden en de bewijzen van de zeevarenden die dienst doen aan boord voldoen aan de van toepassing zijnde vereisten inzake het veilig bemannen die de Administratie hanteert; en

    • .3 vaststellen in overeenstemming met sectie A-I/4 van de STCW-Code van de geschiktheid van de zeevarenden van het schip te voldoen aan de door het Verdrag vereiste normen inzake wachtdienst en beveiliging, indien het aannemelijk is dat niet aan die normen wordt voldaan omdat zich een van de volgende feiten heeft voorgedaan:

      • .3.1 het schip is bij een aanvaring betrokken geweest, is aan de grond gelopen of is gestrand, of

      • .3.2 er heeft lozing van stoffen vanuit het schip plaatsgevonden, terwijl het onderweg was, voor anker lag of aangemeerd was, hetgeen onrechtmatig is krachtens internationale verdragen, of

      • .3.3 er is op foutieve of onveilige wijze met het schip gemanoeuvreerd, waarbij de door de Organisatie aangenomen routeringsmaatregelen of veilige navigatiemethoden en -procedures niet in acht zijn genomen, of

      • .3.4 de bedrijfsvoering aan boord geschiedt anderszins op zodanige wijze dat het schip een gevaar vormt voor personen, zaken, het milieu of de beveiliging in gevaar komt.

  • 2. Onder tekortkomingen die geacht kunnen worden een gevaar te vormen voor personen, zaken of het milieu vallen:

    • .1 zeevarenden die een bewijs dienen te hebben, beschikken niet over een passend bewijs of over een geldige ontheffing of kunnen geen schriftelijk bewijs overleggen dat in overeenstemming met voorschrift I/10, lid 5, een aanvraag om een officiële verklaring is ingediend bij de Administratie;

    • .2 er is niet voldaan aan de van toepassing zijnde vereisten inzake het veilig bemannen die de Administratie hanteert;

    • .3 de regelingen voor de wacht op de brug of de wacht in de machinekamer voldoen niet aan de door de Administratie voor het schip vastgestelde eisen;

    • .4 afwezigheid tijdens de wacht van een persoon die bevoegd is de uitrusting te bedienen die noodzakelijk is voor veilige navigatie, veilige radioverbindingen of het voorkomen van verontreiniging van de zee; en

    • .5 het niet in staat zijn aan het begin van de reis en bij de daaropvolgende aflossende wachten te zorgen voor personeel dat voldoende rust heeft genoten en ook anderszins geschikt is om dienst te doen.

  • 3. Het niet herstellen van de tekortkomingen bedoeld in lid 2 voor zover de Partij die de controle uitvoert heeft vastgesteld dat zij een gevaar vormen voor personen, zaken of het milieu, vormt de enige grond krachtens artikel X waarop een Partij een schip kan aanhouden.

Voorschrift I/5 Nationale bepalingen
  • 1. Elke Partij stelt werkwijzen en procedures vast voor het onpartijdig onderzoek naar elk gerapporteerd geval van onbekwaamheid, handelen, nalaten of het in gevaar brengen van de beveiliging dat een directe bedreiging kan vormen voor de veiligheid van mensenlevens of zaken op zee of voor het mariene milieu door houders van vaarbevoegdheidsbewijzen of van officiële verklaringen afgegeven door die Partij met betrekking tot de vervulling van hun taken zoals in hun bewijzen omschreven, en voor het intrekken, tijdelijk intrekken en ongeldig verklaren van deze bewijzen op dergelijke gronden en ter voorkoming van fraude.

  • 2. Elke Partij neemt passende maatregelen ter voorkoming van fraude en andere onrechtmatige praktijken met afgegeven bewijzen en officiële verklaringen.

  • 3. Elke Partij dient straffen of disciplinaire maatregelen voor te schrijven voor gevallen waarin de bepalingen van haar nationale wetgeving ter uitvoering van het Verdrag niet worden nageleefd met betrekking tot schepen die gerechtigd zijn haar vlag te voeren of zeevarenden aan wie die Partij naar behoren een bewijs heeft afgegeven.

  • 4. Dergelijke straffen of disciplinaire maatregelen dienen met name te worden opgelegd en ten uitvoer gebracht in gevallen waarin:

    • .1 een maatschappij of een kapitein een persoon heeft aangesteld die geen bewijs bezit zoals vereist volgens het Verdrag;

    • .2 een kapitein heeft toegestaan dat een functie of dienst in een hoedanigheid die krachtens deze voorschriften dient te worden verricht door een persoon die in het bezit is van een passend bewijs, wordt verricht door een persoon die niet in het bezit is van het vereiste bewijs, een geldige ontheffing of een schriftelijk bewijs zoals vereist door voorschrift I/10, lid 5; of

    • .3 een persoon middels fraude of vervalste documenten een aanstelling heeft gekregen om een functie te vervullen of dienst te doen in een hoedanigheid waarvan de uitoefening of vervulling volgens deze voorschriften dient te geschieden door een persoon die in het bezit is van een bewijs of een ontheffing.

  • 5. Een Partij binnen wier rechtsgebied zich een maatschappij of persoon bevindt waarvan of van wie mag worden aangenomen dat deze verantwoordelijk is voor of kennis draagt van een kennelijk geval van niet-nakomen van het Verdrag zoals bepaald in lid 4, dient alle mogelijke medewerking te verlenen aan een Partij die haar op de hoogte stelt van haar voornemen uit hoofde van haar rechtsbevoegdheid gerechtelijke stappen te ondernemen.

Voorschrift I/6 Opleiding en beoordeling

Elke Partij waarborgt dat:

  • .1 de uitvoering van, het toezicht op en de controle van de opleiding en beoordeling van zeevarenden, zoals vereist volgens het Verdrag, geschieden in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-I/6 van de STCW-Code; en

  • .2 degenen die verantwoordelijk zijn voor de opleiding en beoordeling van de bekwaamheid van zeevarenden, zoals vereist volgens het Verdrag, bevoegdheden bezitten in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-I/6 van de STCW-Code, die passen bij de aard en het niveau van de desbetreffende opleiding of beoordeling.

Voorschrift I/7 Toezending van informatie
  • 1. Behalve de informatie die uit hoofde van artikel IV dient te worden verzonden, doet elke Partij de Secretaris-Generaal binnen de voorgeschreven termijnen en op de wijze beschreven in sectie A-I/7 van de STCW-Code, de overige informatie over andere genomen maatregelen toekomen die volgens de Code vereist kan zijn voor de volledige uitvoering van het Verdrag.

  • 2. Wanneer de volledige informatie zoals voorgeschreven in artikel IV en sectie A-1/7 van de STCW-Code is ontvangen en deze bevestigt dat volledige uitvoering is gegeven aan de bepalingen van het Verdrag, brengt de Secretaris-Generaal hiervan verslag uit aan de Maritieme Veiligheidscommissie.

  • 3. Na de hierop volgende bevestiging van de Maritieme Veiligheidscommissie in overeenstemming met de door de Commissie aangenomen procedures, dat uit de toegezonden informatie blijkt dat de bepalingen van het Verdrag volledig zijn uitgevoerd:

    • .1 geeft de Maritieme Veiligheidscommissie aan welke Partijen het betreft;

    • .2 toetst de lijst van Partijen die de informatie hebben verstrekt waaruit blijkt dat zij de desbetreffende bepalingen van het Verdrag volledig uitvoeren en handhaaft op deze lijst uitsluitend de desbetreffende Partijen; en

    • .3 hebben andere Partijen in beginsel het recht, met inachtneming van de bepalingen van de voorschriften I/4 en I/10, te aanvaarden dat door of namens de in lid 3.1 bedoelde Partijen afgegeven bewijzen voldoen aan het Verdrag.

  • 4. Op wijzigingen van het Verdrag en de STCW-Code die later in werking treden dan de datum waarop de informatie in overeenstemming met de bepalingen van lid 1 is of zal worden verzonden aan de Secretaris-Generaal, zijn de bepalingen van sectie A-I/7, eerste en tweede punt, niet van toepassing.

Voorschrift I/8 Kwaliteitsnormen
  • 1. Elke Partij waarborgt dat:

    • .1 in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-I/8 van de STCW-Code alle werkzaamheden betreffende opleiding, beoordeling van bekwaamheid, afgifte van bewijzen, met inbegrip van medische verklaringen, officiële verklaringen en verlenging van de geldigheid die worden uitgevoerd door niet-gouvernementele instanties of door lichamen die onder hun gezag vallen voortdurend worden getoetst aan de hand van een systeem voor kwaliteitsbewaking, teneinde te waarborgen dat de omschreven doelstellingen worden verwezenlijkt, met inbegrip van de doelstellingen die betrekking hebben op de bevoegdheden en ervaring van instructeurs en beoordelaars; en

    • .2 indien deze werkzaamheden worden verricht door overheidsinstanties of lichamen die onder gezag van de overheid vallen er een systeem voor kwaliteitsbewaking is.

  • 2. Elke Partij waarborgt tevens dat er periodiek evaluaties plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-I/8 van de STCW-Code door bevoegde personen die zelf niet betrokken zijn bij de desbetreffende werkzaamheden. Deze evaluaties behelzen alle wijzigingen van nationale voorschriften en procedures overeenkomstig de wijzigingen van het Verdrag en de STCW-Code, die later in werking treden dan de datum waarop de informatie aan de Secretaris-Generaal werd verzonden.

  • 3. Een verslag met de resultaten van de op grond van lid 2 vereiste evaluatie wordt op de wijze omschreven in sectie A-I/7 van de STCW-Code verzonden aan de Secretaris-Generaal.

Voorschrift I/9 Medische normen
  • 1. Elke Partij stelt normen vast voor de medische geschiktheid van zeevarenden en procedures voor de afgifte van een medische verklaring in overeenstemming met de bepalingen van dit voorschrift en van sectie A-I/9 van de STCW-Code.

  • 2. Elke Partij waarborgt dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de medische geschiktheid van zeevarenden, artsen zijn die door de Partij erkend zijn voor het medisch onderzoeken van zeevarenden in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-I/9 van de STCW-Code.

  • 3. Elke zeevarende die beschikt over een volgens de bepalingen van het Verdrag afgegeven bewijs en buitengaats dienst doet, dient ook te beschikken over een geldige medische verklaring afgegeven in overeenstemming met de bepalingen van dit voorschrift en die van sectie A-I/9 van de STCW-Code.

  • 4. Kandidaten voor de afgifte van een bewijs:

    • .1 zijn niet jonger dan 16;

    • .2 overleggen voldoende bewijs van hun identiteit; en

    • .3 voldoen aan de van toepassing zijnde normen voor medische geschiktheid die door de Partij zijn vastgesteld.

  • 5. Medische verklaringen gelden voor een tijdvak van ten hoogste twee jaar, tenzij de zeevarende jonger is dan 18 jaar, in welk geval de geldigheidsduur ten hoogste een jaar bedraagt.

  • 6. Indien de geldigheidstermijn van een medische verklaring gedurende een reis verstrijkt, blijft de medische verklaring geldig tot de volgende aanloophaven waar een door de Partij erkende arts beschikbaar is, mits die laatste termijn ten hoogste drie maanden bedraagt.

  • 7. In urgente gevallen kan de Administratie een zeevarende toestaan zonder een geldige medische verklaring werkzaamheden te verrichten tot aan de volgende aanloophaven waar een door de Partij erkende arts beschikbaar is, mits:

    • .1 een dergelijke toestemming ten hoogste drie maanden geldt; en

    • .2 de betrokken zeevarende in het bezit is van een verlopen medische verklaring van recente datum.

Voorschrift I/10 Erkenning van bewijzen
  • 1. Elke Administratie waarborgt dat de bepalingen van dit voorschrift in acht worden genomen bij de erkenning, door middel van een officiële verklaring in overeenstemming met voorschrift I/2, lid 7, van een door of op gezag van een andere Partij afgegeven bewijs aan een kapitein, officier of radio-operator en dat:

    • .1 de Administratie door middel van een evaluatie van die Partij, die een inspectie van de voorzieningen en procedures kan omvatten, heeft bevestigd dat volledig wordt voldaan aan de vereisten van het Verdrag betreffende de normen van bekwaamheid, opleiding en diplomering en kwaliteitsnormen; en

    • .2 met de desbetreffende Partij een regeling is getroffen dat onverwijld kennisgeving wordt gedaan van wezenlijke wijzigingen in de regelingen voor opleiding en diplomering in overeenstemming met het Verdrag.

  • 2. Er dienen maatregelen te worden vastgesteld om te waarborgen dat zeevarenden die bewijzen voor erkenning overleggen die zijn afgegeven krachtens de bepalingen van de voorschriften II/2, III/2 of III/3 of ingevolge voorschrift VII/1 op managementniveau zoals omschreven in de STCW-Code, beschikken over voldoende kennis van de maritieme wetgeving van de Administratie die van toepassing is op de functies die zij mogen vervullen.

  • 3. In overeenstemming met de vereisten van voorschrift I/7 wordt de Secretaris-Generaal in kennis gesteld van ingevolge dit voorschrift verstrekte informatie en overeengekomen maatregelen.

  • 4. Bewijzen afgegeven door of onder het gezag van een staat die geen Partij is, worden niet erkend.

  • 5. Onverminderd het vereiste van voorschrift I/2, lid 7, mag een Administratie, indien de omstandigheden dat vereisen en met inachtneming van de bepalingen van lid 1, een zeevarende toestaan gedurende een periode van ten hoogste drie maanden dienst te doen aan boord van een schip dat gerechtigd is haar vlag te voeren, mits deze in het bezit is van een passend en geldig bewijs dat door een andere Partij conform de vereisten is afgegeven en voorzien van een officiële verklaring voor gebruik aan boord van een schip van die andere Partij, maar welk bewijs nog niet zodanig is voorzien van een officiële verklaring dat het geschikt is voor dienst aan boord van schepen die gerechtigd zijn de vlag van de Administratie te voeren. Schriftelijk bewijs dat een aanvraag om een officiële verklaring is ingediend bij de Administratie dient voorhanden te zijn.

  • 6. Uit hoofde van de bepalingen van dit voorschrift door een Administratie afgegeven bewijzen ter erkenning van en officiële verklaringen ter bevestiging van de erkenning van een door een andere Partij afgegeven bewijs mogen niet worden gebruikt als basis voor verdere erkenning door een andere Administratie.

Voorschrift I/11 Verlenging van de geldigheid van bewijzen
  • 1. Elke kapitein, officier en radio-operator die beschikt over een bewijs afgegeven of erkend krachtens een hoofdstuk van het Verdrag anders dan hoofdstuk VI, die buitengaats dienst doet of na een periode aan de wal voornemens is terug te keren naar zee, dient teneinde zijn bevoegdheid om dienst op zee te doen te behouden met tussenpozen van ten hoogste vijf jaar:

    • .1 te voldoen aan de normen van medische geschiktheid voorgeschreven door voorschrift I/9; en

    • .2 aan te tonen bij voortduring vakbekwaam te zijn in overeenstemming met sectie A-I/11 van de STCW-Code.

  • 2. Elke kapitein, officier en radio-operator dient ten behoeve van de voortzetting van de dienst buitengaats aan boord van schepen waarvoor op internationaal niveau bijzondere opleidingsvereisten zijn overeengekomen, de goedgekeurde relevante opleiding met goed gevolg te voltooien.

  • 3. Elke kapitein en officier dient ten behoeve van de voortzetting van de dienst buitengaats aan boord van tankschepen, te voldoen aan de vereisten van lid 1 van dit voorschrift en met tussenpozen van ten hoogste vijf jaar aan te tonen bij voortduring vakbekwaam te zijn ter zake van tankschepen in overeenstemming met sectie A-I/11, derde punt, van de STCW-Code.

  • 4. Elke Partij vergelijkt de normen van bekwaamheid die zij hanteerde voor kandidaten voor bewijzen afgegeven vóór 1 januari 2017 met de normen voorgeschreven voor het desbetreffende bewijs in deel A van de STCW-Code en onderzoekt of het noodzakelijk is van de houders van die bewijzen te verlangen dat zij relevante herhalings- en bijscholingscursussen volgen of zich opnieuw laten beoordelen.

  • 5. In overleg met de betrokkenen stelt de Partij een systeem van herhalings- en bijscholingscursussen op of bevordert de opstelling ervan, zoals voorzien in sectie A-I/11 van de STCW-Code.

  • 6. Ten behoeve van de bijscholing van kapiteins, officieren en radio-operators waarborgt elke Administratie dat de teksten van recente wijzigingen van nationale en internationale voorschriften inzake de veiligheid van mensenlevens op zee, de beveiliging en de bescherming van het mariene milieu ter beschikking worden gesteld van schepen die gerechtigd zijn haar vlag te voeren.

Voorschrift I/12 Gebruik van simulatoren
  • 1. Aan de functienormen, de overige bepalingen vervat in sectie A-I/12 en andere vereisten ter zake van enig betrokken bewijs zoals voorgeschreven in deel A van de STCW-Code dient te worden voldaan wat betreft:

    • .1 alle verplichte trainingen waarbij een simulator wordt gebruikt;

    • .2 elke beoordeling van de bekwaamheid vereist krachtens deel A van de STCW-Code, die wordt uitgevoerd met behulp van een simulator; en

    • .3 elke proeve van voortdurende bekwaamheid met behulp van een simulator, zoals vereist krachtens deel A van de STCW-Code.

Voorschrift I/13 Uitvoering van experimenten
  • 1. Deze voorschriften beletten een Administratie niet schepen, die gerechtigd zijn haar vlag te voeren, toestemming te geven om deel te nemen aan experimenten.

  • 2. Voor de toepassing van dit voorschrift wordt onder de uitdrukking “experiment” verstaan een experiment of een reeks experimenten, uitgevoerd gedurende een bepaalde periode, waarbij gebruik kan worden gemaakt van geautomatiseerde of geïntegreerde systemen, teneinde alternatieve methoden te onderzoeken voor het uitvoeren van bepaalde taken of het voldoen aan bijzondere regelingen die zijn voorgeschreven door het Verdrag, waarmee ten minste dezelfde mate van veiligheid, beveiliging en voorkoming van verontreiniging kan worden bereikt als voorzien in deze voorschriften.

  • 3. De Administratie die schepen toestemming geeft voor deelname aan experimenten dient zich ervan te vergewissen dat deze experimenten worden uitgevoerd op een wijze die ten minste dezelfde mate van veiligheid, beveiliging en voorkoming van verontreiniging bereikt als voorzien in deze voorschriften. Deze experimenten worden uitgevoerd in overeenstemming met de door de Organisatie aangenomen richtlijnen.

  • 4. De gegevens betreffende dergelijke experimenten worden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk zes maanden voor de datum waarop de aanvang van de experimenten gepland is, gemeld aan de Organisatie. De Organisatie zendt deze gegevens toe aan alle Partijen.

  • 5. De resultaten van de experimenten waarvoor krachtens lid 1 toestemming is gegeven en alle aanbevelingen die de Administratie met betrekking tot die resultaten nuttig acht, worden gemeld aan de Organisatie die deze resultaten en aanbevelingen aan alle Partijen toezendt.

  • 6. Elke Partij die bezwaar heeft tegen bepaalde experimenten waarvoor in overeenstemming met dit voorschrift toestemming is verleend, deelt haar bezwaar zo spoedig mogelijk mee aan de Organisatie. De Organisatie zendt de bijzonderheden van het bezwaar toe aan alle Partijen.

  • 7. Een Administratie die toestemming heeft verleend voor een experiment respecteert de bezwaren die ter zake van dat experiment zijn ontvangen van andere Partijen, door schepen die gerechtigd zijn haar vlag te voeren te gelasten niet deel te nemen aan een experiment wanneer zij varen in de kustwateren van een Staat die zijn bezwaar aan de Organisatie heeft medegedeeld.

  • 8. Een Administratie die op basis van een experiment vaststelt dat een bepaald systeem de veiligheid, beveiliging en het voorkomen van verontreiniging in ten minste dezelfde mate waarborgt als voorzien in deze voorschriften, kan schepen die gerechtigd zijn haar vlag te voeren, machtigen een dergelijk systeem voor onbepaalde tijd te blijven gebruiken onder de volgende voorwaarden:

    • .1 nadat de resultaten van het experiment in overeenstemming met lid 5 zijn gemeld, deelt de Administratie de bijzonderheden van de toestemming, met inbegrip van de identiteit van de specifieke schepen die in aanmerking komen voor de toestemming, mede aan de Organisatie, die deze informatie toezendt aan alle Partijen;

    • .2 alle handelingen waarvoor krachtens dit lid machtiging is verleend worden uitgevoerd in overeenstemming met eventuele door de Organisatie opgestelde richtlijnen, in dezelfde mate waarin zij gedurende een experiment gelden;

    • .3 bij dergelijke handelingen dienen alle van andere Partijen in overeenstemming met lid 7 ontvangen bezwaren voor zover deze niet zijn ingetrokken, te worden gerespecteerd; en

    • .4 een handeling waarvoor uit hoofde van dit lid toestemming is verleend, mag slechts worden toegestaan in afwachting van een besluit van de Maritieme Veiligheidscommissie waarbij bepaald wordt of een wijziging van het Verdrag terecht zou zijn, en, in dat geval, of tot opschorting van de handeling dan wel tot voortzetting ervan dient te worden besloten, alvorens de wijziging in werking treedt.

  • 9. De Maritieme Veiligheidscommissie stelt op verzoek van een Partij een datum vast voor de bestudering van de resultaten van het experiment en voor de desbetreffende besluiten.

Voorschrift I/14 Verantwoordelijkheid van maatschappijen
  • 1. Elke Administratie stelt in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-I/14 maatschappijen verantwoordelijk voor de aanstelling van zeevarenden op hun schepen in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en verlangt van elk van deze maatschappijen dat zij waarborgt dat:

    • .1 elke op een van haar schepen aangestelde zeevarende in het bezit is van het vereiste bewijs in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag en zoals vastgesteld door de Administratie;

    • .2 haar schepen worden bemand in overeenstemming met van de toepassing zijnde vereisten inzake het veilig bemannen die de Administratie hanteert;

    • .3 de op haar schepen aangestelde zeevarenden de herhalings- en bijscholingscursussen hebben gevolgd zoals vereist volgens het Verdrag;

    • .4 documentatie en gegevens met betrekking tot alle zeevarenden die op haar schepen zijn tewerkgesteld, bijgehouden worden en direct beschikbaar zijn, alsmede documentatie en gegevens betreffende hun ervaring, opleiding, medische geschiktheid en bekwaamheid in de opgedragen taken, zonder overigens andere gegevens uit te sluiten;

    • .5 zeevarenden na hun aanstelling op een van haar schepen vertrouwd worden gemaakt met hun specifieke taken en met alle regelingen, installaties, uitrusting, procedures en kenmerken van het schip die relevant zijn voor hun taken onder normale omstandigheden of in noodsituaties;

    • .6 de voltallige bemanning van het schip in een noodsituatie en bij het vervullen van functies die van vitaal belang zijn voor de veiligheid, beveiliging of voor het voorkomen of verminderen van verontreiniging, haar werkzaamheden doeltreffend kan coördineren; en

    • .7 er aan boord van haar schepen te allen tijde doeltreffende mondelinge communicatie mogelijk is in overeenstemming met hoofdstuk V, voorschrift 14, leden 3 en 4, van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (SOLAS), zoals gewijzigd.

Voorschrift I/15 Overgangsbepalingen
  • 1. Tot 1 januari 2017 mag een Partij in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag die onmiddellijk voorafgaande aan 1 januari 2012 van toepassing waren, aan zeevarenden die voor 1 juli 2013 zijn begonnen met hun goedgekeurde dienst buitengaats, een goedgekeurde opleiding of een goedgekeurde training, bewijzen blijven afgeven, erkennen en voorzien van een officiële verklaring.

  • 2. Tot 1 januari 2017 kan een Partij in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag die onmiddellijk voorafgaande aan 1 januari 2012 van toepassing waren, de geldigheid van bewijzen en officiële verklaringen blijven verlengen.

HOOFDSTUK II KAPITEIN EN DEKDIENST

Voorschrift II/1 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan officieren belast met de brugwacht op schepen met een brutotonnage van 500 of meer
  • 1. Iedere officier belast met de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van 500 of meer dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs.

  • 2. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 zijn niet jonger dan 18 jaar;

    • .2 hebben een goedgekeurde diensttijd buitengaats vervuld van ten minste 12 maanden die deel uitmaakt van een goedgekeurd programma dat een training aan boord omvat die voldoet aan de vereisten van sectie A-II/1 van de STCW-Code en is vastgelegd in een goedgekeurd stageboek, dan wel een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste 36 maanden vervuld;

    • .3 hebben gedurende de vereiste diensttijd buitengaats wachtdienst op de brug gelopen onder toezicht van de kapitein of een bevoegd officier gedurende een periode van ten minste zes maanden;

    • .4 voldoen aan de van toepassing zijnde eisen van de voorschriften van hoofdstuk IV voor het in voorkomende gevallen verrichten van radiowerkzaamheden in overeenstemming met het Radioreglement;

    • .5 hebben een goedgekeurde opleiding en training voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in sectie A-II/1 van de STCW-Code; en

    • .6 voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-VI/1, tweede punt, sectie A-VI/2, eerste tot en met vierde punt, sectie A-VI/3, eerste tot en met vierde punt en sectie A-VI/4, eerste tot en met derde punt van de STCW-Code.

Voorschrift II/2 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan kapiteins en eerste stuurlieden van schepen met een brutotonnage van 500 of meer

Kapitein en eerste stuurman van schepen met een brutotonnage van 3000 of meer

  • 1. Iedere kapitein en eerste stuurman op een zeeschip met een brutotonnage van 3000 of meer dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs.

  • 2. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 voldoen aan de eisen voor vaarbevoegdheidsverlening als officier belast met de brugwacht op schepen met een brutotonnage van 500 of meer en hebben in die hoedanigheid goedgekeurde diensttijd buitengaats vervuld:

      • .1.1 van ten minste 12 maanden voor vaarbevoegdheidsverlening als eerste stuurman, en

      • .1.2 van ten minste 36 maanden voor vaarbevoegdheidsverlening als kapitein; deze periode kan evenwel worden bekort tot ten minste 24 maanden, indien ten minste 12 maanden van die tijd dienst is gedaan als eerste stuurman; en

    • .2 hebben een goedgekeurde opleiding en training voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid, omschreven in sectie A-II/2 van de STCW-Code voor kapiteins en eerste stuurlieden van schepen met een brutotonnage van 3000 of meer.

Kapitein en eerste stuurman van schepen met een brutotonnage tussen 500 en 3000

  • 3. Iedere kapitein en iedere eerste stuurman op een zeeschip met een brutotonnage tussen 500 en 3000 dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs.

  • 4. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 voldoen wat vaarbevoegdheidsverlening als eerste stuurman betreft aan de eisen voor een officier, belast met de brugwacht, op schepen met een brutotonnage van 500 of meer;

    • .2 voldoen wat vaarbevoegdheidsverlening als kapitein betreft aan de eisen voor een officier, belast met de brugwacht, op schepen met een brutotonnage van 500 of meer en hebben in die hoedanigheid ten minste 36 maanden goedgekeurde diensttijd buitengaats vervuld; deze periode kan evenwel worden bekort tot ten minste 24 maanden, indien ten minste 12 maanden van die tijd dienst is gedaan als eerste stuurman; en

    • .3 hebben een goedgekeurde opleiding voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-II/2 van de STCW-Code voor kapiteins en eerste stuurlieden van schepen met een brutotonnage tussen 500 en 3000.

Voorschrift II/3 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan officieren belast met de brugwacht en aan kapiteins van schepen met een brutotonnage van minder dan 500

Schepen die niet worden gebruikt voor reizen nabij de kust

  • 1. Iedere officier, belast met de brugwacht, die dienst doet op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500, dat niet wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs voor schepen met een brutotonnage van 500 of meer.

  • 2. Iedere kapitein die dienst doet op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 dat niet wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs voor dienst als kapitein van schepen met een brutotonnage tussen 500 en 3000.

Schepen die worden gebruikt voor reizen nabij de kust Officier belast met de brugwacht

  • 3. Iedere officier belast met de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs.

  • 4. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen als officier belast met de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust:

    • .1 mogen niet jonger zijn dan 18 jaar;

    • .2 hebben:

      • .2.1 een bijzondere training voltooid, met inbegrip van een toereikende diensttijd buitengaats zoals vereist door de Administratie, of

      • .2.2 een goedgekeurde diensttijd aan dek buitengaats van ten minste 36 maanden vervuld;

    • .3 voldoen aan de geldende eisen van de voorschriften in hoofdstuk IV om in voorkomende gevallen radiowerkzaamheden te verrichten in overeenstemming met het Radioreglement;

    • .4 hebben een goedgekeurde opleiding en training voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-II/3 van de STCW-Code voor officieren, belast met de brugwacht, op schepen met een brutotonnage van minder dan 500 die gebruikt worden op reizen nabij de kust; en

    • .5 voldoen aan de eisen van vaarbevoegdheid omschreven in sectie A-VI/1, tweede punt, sectie A-VI/2, eerste tot en met vierde punt, sectie A-VI/3, eerste tot en met vierde punt, en sectie A-VI/4, eerste tot en met derde punt, van de STCW-Code.

Kapitein

  • 5. Iedere kapitein die dienst doet op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 dat gebruikt wordt voor reizen nabij de kust dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs.

  • 6. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen als kapitein van een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500 dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust:

    • .1 mogen niet jonger zijn dan 20 jaar;

    • .2 hebben een goedgekeurde diensttijd buitengaats vervuld van ten minste 12 maanden als officier belast met de brugwacht;

    • .3 hebben een goedgekeurde opleiding en training voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-II/3 van de STCW-Code voor kapiteins van schepen met een brutotonnage van minder dan 500 die gebruikt worden op reizen nabij de kust; en

    • .4 voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-VI/1, tweede punt, sectie A-VI/2, eerste tot en met vierde punt, sectie A-VI/3, eerste tot en met vierde punt, en sectie A-VI/4, eerste tot en met derde punt, van de STCW-Code.

Vrijstellingen

  • 7. Indien de Administratie van oordeel is dat, gezien de grootte van het schip en de omstandigheden van de reis, volledige toepassing van dit voorschrift en sectie A-II/3 van de STCW-Code onredelijk of onmogelijk is, kan zij de kapitein en de officier belast met de brugwacht op een dergelijk schip of een dergelijke categorie schepen dienovereenkomstig vrijstelling verlenen van enkele vereisten, rekening houdend met de veiligheid van alle schepen die zich in dezelfde wateren kunnen bevinden.

Voorschrift II/4 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan gezellen die deel uitmaken van de brugwacht
  • 1. Iedere gezel die deel uitmaakt van de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van 500 of meer, uitgezonderd gezellen in opleiding en gezellen wier taken op de brug van ongeschoolde aard zijn, dient in het bezit te zijn van een passend bewijs op grond waarvan hij deze taken mag verrichten.

  • 2. Kandidaten die een bewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 mogen niet jonger zijn dan 16 jaar;

    • .2 hebben:

      • .2.1 een goedgekeurde diensttijd buitengaats voltooid, waaronder ten minste zes maanden opleiding en ervaring, of

      • .2.2 een bijzondere training voltooid, hetzij voor, hetzij tijdens het verblijf aan boord, met inbegrip van een goedgekeurde periode van ten minste twee maanden; en

    • .3 voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-II/4 van de STCW-Code.

  • 3. De diensttijd buitengaats, training en ervaring, vereist volgens de leden 2.2.1 en 2.2.2, dienen verband te houden met het verrichten van de functies op het gebied van de brugwacht en deze dienen taken te omvatten die worden verricht onder rechtstreeks toezicht van de kapitein, de officier, belast met de brugwacht, of een bevoegde gezel.

Voorschrift II/5 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan gezellen als gekwalificeerd gezel met dekdienst
  • 1. Iedere gekwalificeerde gezel met dekdienst die dienst doet aan boord van een zeeschip met een brutotonnage van 500 of meer dient in het bezit te zijn van een passend bewijs.

  • 2. Kandidaten die een bewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 mogen niet jonger zijn dan 18 jaar;

    • .2 voldoen aan de vereisten van bekwaamheid als gezel die deel uitmaakt van de brugwacht;

    • .3 zijn bevoegd dienst te doen als gezel die deel uitmaakt van de brugwacht en hebben een goedgekeurde diensttijd aan dek buitengaats voltooid van:

      • .3.1 ten minste 18 maanden, of

      • .3.2 ten minste 12 maanden en hebben een goedgekeurde training voltooid; en

    • .4 voldoen aan de normen van vaarbevoegdheid omschreven in sectie A-II/5 van de STCW-Code.

  • 3. Elke Partij vergelijkt de eisen van bekwaamheid die zij stelde aan gekwalificeerde gezellen voor bewijzen afgegeven vóór 1 januari 2012 met de eisen voorgeschreven voor het desbetreffende bewijs in sectie A-II/5 van de STCW-Code en onderzoekt of het noodzakelijk is van deze gezellen te verlangen dat zij zich laten bijscholen.

  • 4. Tot 1 januari 2012 kan een Partij die tevens Partij is bij het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende bewijzen van bekwaamheid als volmatroos, 1946 (No. 74), bewijzen blijven afgeven, erkennen en voorzien van een officiële verklaring in overeenstemming met de bepalingen van voornoemd verdrag.

  • 5. Tot 1 januari 2017 kan een Partij die tevens Partij is bij het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende bewijzen van bekwaamheid als volmatroos, 1946 (No. 74) de geldigheid van bewijzen en officiële verklaringen blijven verlengen in overeenstemming met de bepalingen van voornoemd verdrag.

  • 6. Zeevarenden kunnen door de Partij geacht worden aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid dekdienst hebben gedaan gedurende een periode van ten minste 12 maanden in de laatste 60 maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit voorschrift voor die Partij.

HOOFDSTUK III MACHINEKAMERDIENST

Voorschrift III/1 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan officieren belast met de machinekamerwacht in een bemande machinekamer of de aangewezen scheepswerktuigkundigen belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer
  • 1. Iedere officier belast met de machinekamerwacht in een bemande machinekamer of een aangewezen scheepswerktuigkundige belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer op een zeeschip met een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs.

  • 2. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 mogen niet jonger zijn dan 18 jaar;

    • .2 hebben een gecombineerde werkplaatsvaardigheidstraining en een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste 12 maanden voltooid als onderdeel van een goedgekeurd trainingsprogramma dat een training aan boord omvat die voldoet aan de vereisten van sectie A-III/1 van de STCW-Code en die vastgelegd is in een goedgekeurd stageboek of een gecombineerde werkplaatsvaardigheidstraining en een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste 36 maanden voltooid waarvan ten minste 30 maanden diensttijd buitengaats in de machinekamers;

    • .3 hebben tijdens de vereiste diensttijd buitengaats onder toezicht van de hoofdwerktuigkundige of een bevoegde scheepswerktuigkundige gedurende ten minste 6 maanden wachtdienst in de machinekamer verricht;

    • .4 hebben een goedgekeurde opleiding en training voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-III/1 van de STCW-Code; en

    • .5 voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-VI/1, tweede punt, sectie A-VI/2, eerste tot en met vierde punt, sectie A-VI/3, eerste tot en met vierde punt, en sectie A-VI/4, eerste tot en met derde punt, van de STCW-Code.

Voorschrift III/2 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan hoofdwerktuigkundigen en tweede scheepswerktuigkundigen op schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen van 3000 kW of meer
  • 1. Iedere hoofdwerktuigkundige en tweede scheepswerktuigkundige van een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen van 3000 kW of meer dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs.

  • 2. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 voldoen aan de vereisten voor vaarbevoegdheidsverlening als scheepswerktuigkundige belast met de wacht in de machinekamer op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen van 750 kW of meer en hebben in die hoedanigheid een goedgekeurde diensttijd buitengaats verricht:

      • .1.1 van ten minste 12 maanden als bevoegd scheepswerktuigkundige voor vaarbevoegdheidsverlening als tweede scheepswerktuigkundige, en

      • .1.2 van ten minste 36 maanden voor vaarbevoegdheidsverlening als hoofdwerktuigkundige; deze periode kan worden bekort tot ten minste 24 maanden, indien ten minste 12 maanden van deze diensttijd buitengaats zijn vervuld als tweede scheepswerktuigkundige; en

    • .2 hebben een goedgekeurde opleiding en training voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-III/2 van de STCW-Code.

Voorschrift III/3 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan hoofdwerktuigkundigen en tweede scheepswerktuigkundigen op schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen tussen 750 kW en 3000 kW
  • 1. Iedere hoofdwerktuigkundige en tweede scheepswerktuigkundige van een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen tussen 750 kW en 3000 kW dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs.

  • 2. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 voldoen aan de vereisten voor vaarbevoegdheidsverlening als scheepswerktuigkundige belast met machinekamerwacht en:

      • .1.1 hebben voor vaarbevoegdheidsverlening als tweede scheepswerktuigkundige ten minste 12 maanden goedgekeurde diensttijd buitengaats vervuld als leerling-scheepswerktuigkundige of scheepswerktuigkundige, en

      • .1.2 hebben voor vaarbevoegdheidsverlening als hoofdwerktuigkundige ten minste 24 maanden goedgekeurde diensttijd buitengaats vervuld waarvan ten minste 12 maanden dienst is gedaan als bevoegd tweede scheepswerktuigkundige; en

    • .2 hebben een goedgekeurde opleiding en training voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-III/3 van de STCW-Code.

  • 3. Iedere scheepswerktuigkundige die bevoegd is dienst te doen als tweede scheepswerktuigkundige op schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen van 3000 kW of meer, kan dienst doen als hoofdwerktuigkundige op schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen van minder dan 3000 kW, mits dit officieel is aangetekend op het vaarbevoegdheidsbewijs.

Voorschrift III/4 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan gezellen die deel uitmaken van de machinekamerwacht in een bemande machinekamer of zijn aangewezen om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer
  • 1. Iedere gezel die deel uitmaakt van een machinekamerwacht of is aangewezen om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer op een zeeschip met een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer, uitgezonderd gezellen in opleiding en gezellen wier taken van ongeschoolde aard zijn, dient in het bezit te zijn van een passend bewijs op grond waarvan hij bevoegd is om deze taken te verrichten.

  • 2. Kandidaten die een bewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 mogen niet jonger zijn dan 16 jaar;

    • .2 hebben:

      • .2.1 een goedgekeurde diensttijd buitengaats vervuld waarvan ten minste zes maanden opleiding en ervaring, of

      • .2.2 een bijzondere opleiding voltooid, hetzij vóór, hetzij tijdens het verblijf aan boord, met inbegrip van een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste twee maanden; en

    • .3 voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-III/4 van de STCW-Code.

  • 3. De diensttijd buitengaats, opleiding en ervaring, vereist volgens de leden 2.2.1 en 2.2.2 dienen verband te houden met het verrichten van functies op het gebied van de machinekamerwacht en deze dienen taken te omvatten die worden verricht onder rechtstreeks toezicht van een bevoegde scheepswerktuigkundige of een bevoegde gezel.

Voorschrift III/5 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan gezellen als gekwalificeerd gezel in een bemande machinekamer of die zijn aangewezen om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer
  • 1. Iedere gekwalificeerde gezel op een zeeschip met een voorstuwingsvermogen van 750 kW of meer dient in het bezit te zijn van een passend bewijs.

  • 2. Kandidaten die een bewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 mogen niet jonger zijn dan 18 jaar;

    • .2 voldoen aan de vereisten voor vaarbevoegdheidsverlening als gezel die deel uitmaakt van de wacht in een bemande machinekamer of is aangewezen om taken te verrichten in een tijdelijk onbemande machinekamer;

    • .3 dienen bevoegd te zijn als gezel die deel uitmaakt van een machinekamerwacht en hebben een goedgekeurde diensttijd buitengaats in de machinekamers verricht van:

      • .3.1 ten minste 12 maanden, of

      • .3.2 van ten minste 6 maanden en hebben een goedgekeurde opleiding voltooid; en

    • .4 voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-III/5 van de STCW-Code.

  • 3. Elke Partij vergelijkt de eisen van bekwaamheid die zij stelde aan gezellen in de machinekamers voor bewijzen afgegeven vóór 1 januari 2012 met de eisen voorgeschreven voor het desbetreffende bewijs in sectie A-III/5 van de STCW-Code en onderzoekt of het noodzakelijk is van deze gezellen te verlangen dat zij zich laten bijscholen.

  • 4. Zeevarenden kunnen door de Partij worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid machinekamerdienst hebben gedaan gedurende een periode van ten minste 12 maanden binnen de afgelopen 60 maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit voorschrift voor die Partij.

Voorschrift III/6 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan elektrotechnisch officieren
  • 1. Iedere elektrotechnisch officier die dienst doet op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen van 750 kW of meer dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs.

  • 2. Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 mogen niet jonger zijn dan 18 jaar;

    • .2 hebben een gecombineerde werkplaatsvaardigheidstraining van ten minste 12 maanden voltooid en een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste 6 maanden voltooid, als onderdeel van een goedgekeurd trainingsprogramma dat voldoet aan de vereisten van sectie A-III/6 van de STCW-Code en die vastgelegd is in een goedgekeurd stageboek of een gecombineerde werkplaatsvaardigheidstraining en een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste 36 maanden voltooid waarvan ten minste 30 maanden diensttijd buitengaats in de machinekamers;

    • .3 hebben een goedgekeurde opleiding en training voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-III/6 van de STCW-Code; en

    • .4 voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-VI/1, tweede punt, sectie A-VI/2, eerste tot en met vierde punt, sectie A-VI/3, eerste tot en met vierde punt, en sectie A-VI/4, eerste tot en met derde punt, van de STCW-Code.

  • 3. Elke Partij vergelijkt de eisen van bekwaamheid die zij stelde aan elektrotechnisch officieren aan boord voor bewijzen afgegeven vóór 1 januari 2012 met de eisen voorgeschreven voor het desbetreffende bewijs in sectie A-III/6 van de STCW-Code, en onderzoekt of van deze officieren verlangd dient te worden dat zij zich laten bijscholen.

  • 4. Zeevarenden kunnen door de Partij worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid dienst hebben gedaan gedurende een periode van ten minste 12 maanden binnen de afgelopen 60 maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit voorschrift voor die Partij en voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-III/6 van de STCW-Code.

  • 5. Niettegenstaande de bovenstaande vereisten van de leden 1 tot en met 4 kan een naar behoren gekwalificeerde persoon door een Partij geacht worden in staat te zijn bepaalde functies van sectie A-III/6 te verrichten.

Voorschrift III/7 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening aan gezellen elektrotechniek
  • 1. Iedere gezel elektrotechniek die dienst doet op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen van 750 kW of meer dient in het bezit te zijn van een passend bewijs.

  • 2. Kandidaten die een bewijs wensen te verkrijgen:

    • .1 mogen niet jonger zijn dan 18 jaar;

    • .2 hebben:

      • .2.1 een goedgekeurde diensttijd buitengaats vervuld met inbegrip van ten minste 12 maanden opleiding en ervaring, of

      • .2.2 een goedgekeurde voltooid, met inbegrip van een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste 6 maanden, of

      • .2.3 beschikken over kwalificaties die beantwoorden aan de technische vaardigheden van tabel A-III/7 en hebben een goedgekeurde diensttijd buitengaats vervuld van ten minste 3 maanden; en

    • .3 voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-III/7 van de STCW-Code.

  • 3. Elke Partij vergelijkt de eisen van bekwaamheid die zij stelde aan gezellen elektrotechniek aan boord voor bewijzen afgegeven vóór 1 januari 2012 met de eisen voorgeschreven voor het desbetreffende bewijs vervat in sectie A-III/7 van de STCW-Code, en onderzoekt of van deze gezellen verlangd dient te worden dat zij zich laten bijscholen.

  • 4. Zeevarenden kunnen door de Partij worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid dienst hebben gedaan gedurende een periode van ten minste 12 maanden binnen de afgelopen 60 maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit voorschrift voor die Partij en voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-III/7 van de STCW-Code.

  • 5. Niettegenstaande de bovenstaande vereisten van de leden 1 tot en met 4 kan een naar behoren gekwalificeerde persoon door een Partij geacht worden in staat te zijn bepaalde functies van sectie A-III/7 te verrichten.

HOOFDSTUK IV RADIOCOMMUNICATIE EN RADIO-OPERATORS

Verklarende noot:

Dwingende bepalingen inzake de radioluisterwacht zijn opgenomen in het Radioreglement en in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, zoals gewijzigd. Bepalingen inzake het onderhoud van radioapparatuur zijn opgenomen in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (SOLAS), zoals gewijzigd, en in de door de Organisatie aangenomen richtlijnen.

Voorschrift IV/1 Toepassing
  • 1. Uitgezonderd de bepalingen van lid 2, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op radio-operators aan boord van schepen die deelnemen in het Wereldomvattend Maritieme Systeem voor Noodgevallen en Veiligheid (GMDSS), zoals voorgeschreven door het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, zoals gewijzigd.

  • 2. Radio-operators op schepen van wie niet verlangd wordt dat zij voldoen aan de bepalingen van het GMDSS in hoofdstuk IV van het SOLAS-Verdrag, behoeven niet aan de bepalingen van dit hoofdstuk te voldoen. Van radio-operators op deze schepen wordt niettemin verlangd dat zij voldoen aan de bepalingen van het Radioreglement. De Administratie waarborgt dat aan deze radio-operators belast met het radioverkeer de desbetreffende bewijzen zoals voorgeschreven in het Radioreglement worden afgegeven of erkend.

Voorschrift IV/2 Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening als GMDSS-radio-operator
  • 1. Iedere persoon die belast is met radiotaken op een schip dat verplicht is aan het GMDSS deel te nemen, dient in het bezit te zijn van een passend bewijs dat betrekking heeft op het GMDSS en dat is afgegeven of erkend door de Administratie krachtens de bepalingen van het Radioreglement.

  • 2. Kandidaten voor een vaarbevoegdheidsbewijs krachtens dit voorschrift om dienst te kunnen doen aan boord van een schip dat volgens het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, zoals gewijzigd, dient te zijn uitgerust met een radio-installatie:

    • .1 zijn niet jonger dan 18 jaar; en

    • .2 hebben een goedgekeurde opleiding en training voltooid en voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-IV/2 van de STCW-Code.

HOOFDSTUK V BIJZONDERE EISEN INZAKE OPLEIDING VAN PERSONEEL OP BEPAALDE SCHEEPSTYPEN

Voorschrift V/1-1 Verplichte minimumeisen inzake opleiding en kwalificaties van kapiteins, officieren en gezellen op olietankschepen en chemicaliëntankschepen
  • 1. Officieren en gezellen aan wie bijzondere taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de lading of de bijbehorende uitrusting op olietankschepen of chemicaliëntankschepen worden opgedragen, dienen in het bezit te zijn van een bewijs van de basistraining voor de behandeling van lading op olietankschepen en chemicaliëntankschepen.

  • 2. Kandidaten voor een bewijs van de basistraining voor de behandeling van lading op olietankschepen en chemicaliëntankschepen dienen de basistraining te hebben voltooid in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-VI/1 van de STCW-Code en

    • .1 ten minste drie maanden goedgekeurde diensttijd buitengaats op een olietankschip of chemicaliëntankschip te hebben verricht en te voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-V/1-1, eerste punt, van de STCW-Code; of

    • .2 een goedgekeurde basistraining voor de behandeling van lading op olietankschepen en chemicaliëntankschepen te hebben voltooid en te voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-V/1-1, eerste punt, van de STCW-Code.

  • 3. Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurlieden, tweede scheepswerktuigkundigen en personen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het laden, lossen, de zorg tijdens het vervoer, de behandeling van lading, reiniging van tanks of andere ladinggerelateerde werkzaamheden op olietankschepen dienen in het bezit te zijn van een bewijs van de vervolgtraining voor de behandeling van lading op olietankschepen.

  • 4. Kandidaten voor een bewijs van de vervolgtraining voor de behandeling van lading op olietankschepen:

    • .1 voldoen aan de vereisten voor een bewijs van de basistraining voor de behandeling van lading op olietankschepen en chemicaliëntankschepen; en

    • .2 dienen in aanmerking te komen voor een bewijs van de basistraining voor de behandeling van lading op olietankschepen en chemicaliëntankschepen en:

      • .2.1 ten minste drie maanden goedgekeurde diensttijd buitengaats op olietankschepen te hebben verricht, of

      • .2.2 ten minste een maand goedgekeurde opleiding aan boord van olietankschepen te hebben voltooid als boventallig personeelslid, die ten minste drie laad- en drie loshandelingen omvat, hetgeen is vastgelegd in een goedgekeurd stageboek, waarbij de richtlijnen in sectie B-V/1 in acht worden genomen; en

    • .3 de goedgekeurde vervolgtraining voor ladingwerkzaamheden op olietankschepen te hebben voltooid en te voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-V/1-1, tweede punt, van de STCW-Code.

  • 5. Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurlieden, tweede scheepswerktuigkundigen en personen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het laden, lossen, de zorg tijdens het vervoer, de behandeling van lading, reiniging van tanks of andere ladinggerelateerde werkzaamheden op chemicaliëntankschepen dienen in het bezit te zijn van een bewijs van de vervolgtraining voor de behandeling van lading op chemicaliëntankschepen.

  • 6. Kandidaten voor een bewijs van de vervolgtraining voor de behandeling van lading op chemicaliëntankschepen:

    • .1 voldoen aan de vereisten voor een bewijs van de basistraining voor de behandeling van lading op olietankschepen en chemicaliëntankschepen; en

    • .2 dienen in aanmerking te komen voor een bewijs van de basistraining voor de behandeling van lading op olietankschepen en chemicaliëntankschepen en:

      • .2.1 ten minste drie maanden goedgekeurde diensttijd buitengaats op chemicaliëntankschepen te hebben verricht, of

      • .2.2 ten minste een maand goedgekeurde opleiding aan boord van chemicaliëntankschepen te hebben voltooid als boventallig personeelslid, die ten minste drie laad- en drie loshandelingen omvat, hetgeen is vastgelegd in een goedgekeurd stageboek, waarbij de richtlijnen in sectie B-V/1 in acht worden genomen; en

    • .3 de goedgekeurde vervolgtraining voor ladingwerkzaamheden op chemicaliëntankschepen te hebben voltooid en te voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-V/1-1, derde punt, van de STCW-Code.

  • 7. De Administraties waarborgen dat een bewijs van bekwaamheid wordt afgegeven aan zeevarenden die in overeenstemming met de leden 2, 4 of 6, naargelang van toepassing, gekwalificeerd zijn, of dat een bestaand vaarbevoegdheidsbewijs of een bewijs van bekwaamheid naar behoren van een verklaring wordt voorzien.

Voorschrift V/1-2 Verplichte minimumeisen inzake opleiding en kwalificaties van kapiteins, officieren en gezellen op vloeibaar-gastankschepen
  • 1. Officieren en gezellen aan wie specifieke taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de lading of de bijbehorende uitrusting op vloeibaar-gastankschepen worden opgedragen, dienen in het bezit te zijn van een bewijs van de basistraining voor de behandeling van lading op vloeibaar-gastankschepen.

  • 2. Kandidaten voor een bewijs van de basistraining voor de behandeling van lading op vloeibaar-gastankschepen dienen de basistraining te hebben voltooid in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-VI/1 van de STCW-Code en:

    • .1 ten minste drie maanden goedgekeurde diensttijd buitengaats op vloeibaar-gastankschepen te hebben verricht en te voldoen aan de normen van vaarbevoegdheid omschreven in sectie A-V/1-2, eerste punt, van de STCW-Code; of

    • .2 een goedgekeurde basistraining voor de behandeling van lading op vloeibaar-gastankschepen te hebben voltooid en te voldoen aan de normen van vaarbevoegdheid omschreven in sectie A-V/1-2, eerste punt, van de STCW-Code.

  • 3. Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurlieden, tweede scheepswerktuigkundigen en personen die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het laden, lossen, de zorg tijdens het vervoer, de behandeling van lading, reiniging van tanks of andere ladinggerelateerde werkzaamheden op vloeibaar-gastankschepen dienen in het bezit te zijn van een bewijs van de vervolgtraining voor de behandeling van lading op vloeibaar-gastankschepen.

  • 4. Kandidaten voor een bewijs van de vervolgtraining voor de behandeling van lading op vloeibaar-gastankschepen:

    • .1 voldoen aan de vereisten voor een bewijs van de basistraining voor de behandeling van lading op vloeibaar-gastankschepen; en

    • .2 dienen in aanmerking te komen voor een bewijs van de basistraining voor de behandeling van lading op vloeibaar-gastankschepen en:

      • .2.1 ten minste drie maanden goedgekeurde diensttijd buitengaats op vloeibaar-gastankschepen te hebben verricht, of

      • 2.2 ten minste een maand goedgekeurde opleiding aan boord van vloeibaar-gastankschepen te hebben voltooid als boventallig personeelslid, die ten minste drie laad- en drie loshandelingen omvat, hetgeen is vastgelegd in een goedgekeurd stageboek, waarbij de richtlijnen in sectie B-V/1 in acht worden genomen; en

    • .3 de goedgekeurde vervolgtraining voor ladingwerkzaamheden op vloeibaar-gastankschepen te hebben voltooid en voldoen aan de normen van vaarbevoegdheid omschreven in sectie A-V/1-2, tweede punt, van de STCW-Code.

  • 5. De Administraties waarborgen dat een bewijs van bekwaamheid wordt afgegeven aan zeevarenden die in overeenstemming met lid 2 of 4, naargelang van toepassing, gekwalificeerd zijn, of dat een bestaand vaarbevoegdheidsbewijs of een bewijs van bekwaamheid naar behoren van een verklaring wordt voorzien.

Voorschrift V/2 Verplichte minimumeisen inzake opleiding en kwalificaties van kapiteins, officieren en gezellen en ander personeel op passagiersschepen
  • 1. Dit voorschrift is van toepassing op kapiteins, officieren, gezellen en andere personeelsleden die dienst doen aan boord van passagiersschepen op internationale reizen. De Administraties stellen de toepasselijkheid van deze eisen op personeel dat dienst doet aan boord van passagiersschepen op binnenlandse reizen vast.

  • 2. Alvorens hun taken aan boord van passagiersschepen worden opgedragen, dienen zeevarenden de opleiding, zoals vereist in de onderstaande leden 4 tot en met 7, te hebben voltooid in overeenstemming met hun hoedanigheid, taken en verantwoordelijkheden.

  • 3. Zeevarenden van wie verlangd wordt dat zij een opleiding volgen in overeenstemming met de onderstaande leden 4, 6 en 7 dienen passende herhalingscursussen te volgen met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar of aan te tonen dat zij in de afgelopen vijf jaar het voorgeschreven niveau van vaarbevoegdheid hebben behaald.

  • 4. Kapiteins, officieren en andere personeelsleden die op de monsterrol staan en zijn aangewezen om passagiers bij te staan in noodsituaties aan boord van passagiersschepen, dienen een opleiding te hebben voltooid in het beheersen van mensenmassa’s, zoals omschreven in sectie A-V/2, eerste punt, van de STCW-Code.

  • 5. Personeelsleden die in de passagiersruimten aan boord van passagiersschepen direct bij de dienstverlening aan passagiers betrokken zijn, dienen de veiligheidsopleiding, omschreven in sectie A-V/2, tweede punt, van de STCW-Code te hebben voltooid.

  • 6. Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurlieden, tweede scheepswerktuigkundigen en personen die volgens de monsterrol belast zijn met de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van passagiers in noodsituaties aan boord van passagiersschepen dienen een goedgekeurde opleiding in crisisbeheersing en menselijk gedrag te hebben voltooid, zoals omschreven in sectie A-V/2, derde punt, van de STCW-Code.

  • 7. Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurlieden, tweede scheepswerktuigkundigen en iedere persoon die belast is met de directe verantwoordelijkheid voor het aan en van boord gaan van passagiers, voor het laden, lossen of veilig stuwen van de lading, of het sluiten van openingen in de romp aan boord van ro-ro-passagiersschepen, dienen een goedgekeurde opleiding betreffende de veiligheid van passagiers en lading en de goede conditie van de romp te hebben voltooid, zoals omschreven in sectie A-V/2, vierde punt, van de STCW-Code.

  • 8. De Administraties waarborgen dat schriftelijke bewijzen van de voltooide opleiding worden afgegeven aan iedere persoon die bevoegd bevonden wordt volgens de bepalingen van dit voorschrift.

HOOFDSTUK VI NOODSITUATIES, VEILIGHEID OP HET WERK, BEVEILIGING, MEDISCHE VERZORGING EN OVERLEVINGSMAATREGELEN

Voorschrift VI/1 Verplichte minimumeisen inzake de bekendheid met de materie, basistraining en instructie op het gebied van veiligheid voor alle zeevarenden
  • 1. Zeevarenden dienen in overeenstemming met sectie A-VI/1 van de STCW-Code een basistraining of instructie te ontvangen op het gebied van en bekend te worden gemaakt met veiligheid en te voldoen aan de desbetreffende daarin omschreven eisen van bekwaamheid.

  • 2. Indien basistraining niet is opgenomen in de kwalificaties voor het af te geven bewijs, wordt een bewijs van bekwaamheid afgegeven waaruit blijkt dat de houder de basistraining heeft gevolgd.

Voorschrift VI/2 Verplichte minimumeisen inzake de afgifte van bewijzen van bekwaamheid op het gebied van reddingsboten, hulpverleningsboten en snelle hulpverleningsboten
  • 1. Kandidaten voor bewijzen van bekwaamheid op het gebied van reddingsboten en hulpverleningsboten anders dan snelle hulpverleningsboten:

    • .1 mogen niet jonger zijn dan 18 jaar;

    • .2 dienen een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste 12 maanden te hebben vervuld of een goedgekeurde training te hebben gevolgd en een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste zes maanden te hebben vervuld; en

    • .3 voldoen aan de normen van vaarbevoegdheid voor het bewijs van bekwaamheid op het gebied van reddingsboten en hulpverleningsboten, zoals vervat in sectie A-VI/2, eerste tot en met vierde punt, van de STCW-Code.

  • 2. Kandidaten voor een bewijs van bekwaamheid op het gebied van snelle hulpverleningsboten:

    • .1 dienen in het bezit te zijn van een bewijs van bekwaamheid op het gebied van reddingsboten en hulpverleningsboten anders dan snelle reddingsboten;

    • .2 dienen een goedgekeurde training te hebben gevolgd; en

    • .3 voldoen aan de normen van vaarbevoegdheid voor het bewijs van bekwaamheid op het gebied van snelle hulpverleningsboten, zoals vervat in sectie A-VI/2, zevende tot en met tiende punt, van de STCW-Code.

Voorschrift VI/3 Verplichte minimumeisen inzake vervolgtraining op het gebied van brandbestrijding
  • 1. Zeevarenden die zijn aangewezen als leidinggevende voor brandbestrijdingsoperaties hebben met goed gevolg de vervolgtraining op het gebied van brandbestrijdingstechnieken voltooid waarbij de nadruk in het bijzonder ligt op organisatie, tactieken en leiding in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-VI/3, eerste tot en met vierde punt, van de STCW-Code en voldoen aan de daarin omschreven eisen van bekwaamheid.

  • 2. Indien vervolgtraining op het gebied van brandbestrijding niet is opgenomen in de kwalificaties voor het af te geven bewijs, wordt een bewijs van bekwaamheid afgegeven waaruit blijkt dat de houder de vervolgtraining op het gebied van brandbestrijding heeft gevolgd.

Voorschrift VI/4 Verplichte minimumeisen inzake eerste hulp en medische verzorging
  • 1. Zeevarenden die zijn aangewezen voor het verlenen van eerste hulp aan boord van schepen voldoen aan de eisen van bekwaamheid op het gebied van medische verzorging aan boord van schepen omschreven in sectie A-VI/4, eerste tot en met derde punt, van de STCW-Code.

  • 2. Zeevarenden die zijn aangewezen om de leiding te nemen bij de medische verzorging aan boord van schepen voldoen aan de eisen van bekwaamheid op het gebied van medische verzorging aan boord van schepen omschreven in sectie A-VI/4, vierde tot en met zesde punt, van de STCW-Code.

  • 3. Indien training op het gebied van eerste hulp of medische verzorging niet is opgenomen in de kwalificaties voor het af te geven bewijs, wordt een bewijs van bekwaamheid afgegeven, waaruit blijkt dat de houder een training op het gebied van eerste hulp of medische verzorging heeft gevolgd.

Voorschrift VI/5 Verplichte minimumeisen inzake de afgifte van een bewijs van bekwaamheid aan scheepsbeveiligingsfunctionarissen
  • 1. Kandidaten voor een bewijs van bekwaamheid als scheepsbeveiligingsfunctionaris:

    • .1 hebben een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste 12 maanden of een passende diensttijd buitengaats vervuld en beschikken over kennis van het functioneren van een schip; en

    • .2 voldoen aan de eisen van bekwaamheid voor het bewijs van bekwaamheid als scheepsbeveiligingsfunctionaris, zoals vervat in sectie A-VI/5, eerste tot en met vierde punt, van de STCW-Code.

  • 2. Administraties waarborgen dat iedere persoon die gekwalificeerd bevonden wordt volgens de bepalingen van dit voorschrift een bewijs van bekwaamheid krijgt uitgereikt.

Voorschrift VI/6 Verplichte minimumeisen inzake beveiligingsgerelateerde training en instructie voor alle zeevarenden
  • 1. De zeevarenden worden vertrouwd gemaakt met en ontvangen training of instructie ter bewustwording van beveiliging in overeenstemming met sectie A-VI/6, eerste tot en met vierde punt, van de STCW-Code en voldoen aan de daarin vervatte relevante eisen van bekwaamheid.

  • 2. Indien bekendheid met beveiliging niet is opgenomen in de kwalificaties voor het af te geven bewijs, wordt een bewijs van bekwaamheid afgegeven, waaruit blijkt dat de houder een training ter bewustwording van beveiliging heeft gevolgd.

  • 3. Elke Partij vergelijkt de beveiligingsgerelateerde training of instructie die zij vereist van zeevarenden die kwalificaties bezitten of kunnen aantonen vóór de inwerkingtreding van dit voorschrift, met de eisen vervat in sectie A-VI/6, vierde punt, van de STCW-Code, en stelt vast of van deze zeevarenden verlangd dient te worden dat zij zich laten bijscholen.

Zeevarenden belast met beveiligingstaken

  • 4. Zeevarenden belast met beveiligingstaken voldoen aan de eisen van bekwaamheid omschreven in sectie A-VI/6, zesde tot en met achtste punt, van de STCW-Code.

  • 5. Indien training op het gebied van aangewezen beveiligingstaken niet is opgenomen in de kwalificaties voor het af te geven bewijs, wordt een bewijs van bekwaamheid afgegeven waaruit blijkt dat de houder een training op het gebied van aangewezen beveiligingstaken heeft gevolgd.

  • 6. Elke Partij vergelijkt de eisen op het gebied van beveiligingsgerelateerde training die zij stelde aan zeevarenden met aangewezen beveiligingstaken die kwalificaties bezitten of kunnen aantonen vóór de inwerkingtreding van dit voorschrift, met de eisen vervat in sectie A-VI/6, achtste punt, van de STCW-Code, en stelt vast of van deze zeevarenden verlangd dient te worden dat zij zich laten bijscholen.

HOOFDSTUK VII ALTERNATIEVE BEWIJZEN

Voorschrift VII/1 Afgifte van alternatieve bewijzen
  • 1. Niettegenstaande de vereisten voor de afgifte van bewijzen vervat in de hoofdstukken II en III van deze Bijlage, kunnen Partijen besluiten andere bewijzen dan die vermeld in de voorschriften van die hoofdstukken af te geven of de afgifte ervan goed te keuren, mits:

    • .1 de bijbehorende taken en niveaus van verantwoordelijkheid die dienen te worden weergegeven op de bewijzen en in de officiële verklaringen worden gekozen uit en gelijk zijn aan die welke voorkomen in de secties A-II/1, A-II/2, A-II/3, A-II/4, A-II/5, A-III/1, A-III/2, A-III/3, A-III/4, A-III/5 en A-IV/2 van de STCW-Code;

    • .2 de kandidaten een goedgekeurde opleiding en training hebben voltooid en voldoen aan de vereiste eisen van bekwaamheid, voorgeschreven in de desbetreffende secties van de STCW-Code en vervat in sectie A-VII/1 van deze Code voor de taken en niveaus die op de bewijzen en in de officiële verklaringen dienen te worden weergegeven;

    • .3 de kandidaten een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld die past bij de uitvoering van de taken en de niveaus die op de bewijzen dienen te worden weergegeven. De minimumduur van de diensttijd buitengaats is gelijk aan die van de diensttijd buitengaats voorgeschreven in de hoofdstukken II en III van deze Bijlage. De minimumduur van de diensttijd buitengaats mag evenwel niet minder zijn dan voorgeschreven in sectie A-VII/2 van de STCW-Code;

    • .4 kandidaten voor de afgifte van een bewijs voor navigatie op operationeel niveau dienen te voldoen aan de van toepassing zijnde vereisten van de voorschriften in hoofdstuk IV, al naargelang van toepassing, voor het verrichten van de aangewezen radiotaken in overeenstemming met het Radioreglement; en

    • .5 de bewijzen worden afgegeven in overeenstemming met de vereisten van voorschrift I/2 en de bepalingen vervat in hoofdstuk VII van de STCW-Code.

  • 2. Ingevolge dit hoofdstuk wordt geen bewijs afgegeven tenzij de Partij de Organisatie in overeenstemming met artikel IV en voorschrift I/7 informatie heeft doen toekomen.

Voorschrift VII/2 Afgifte van bewijzen aan zeevarenden
  • 1. Zeevarenden die een taak of een reeks taken vervullen zoals omschreven in tabel A-II/1, A-II/2, A-II/3, A-II/4 of A-II/5 van hoofdstuk II of in tabel A-III/1, A-III/2, A-III/3, A-III/4 of A-III/5 van hoofdstuk III of A-IV/2 van hoofdstuk IV van de STCW-Code, dienen in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bewijs van bekwaamheid, al naargelang van toepassing is.

Voorschrift VII/3 Beginselen inzake de afgifte van alternatieve bewijzen
  • 1. Partijen die besluiten alternatieve bewijzen af te geven of de afgifte ervan goed te keuren, zien erop toe dat de volgende beginselen worden geëerbiedigd:

    • .1 er wordt uitsluitend een systeem voor de afgifte van alternatieve bewijzen geïmplementeerd indien het een zekere mate van veiligheid op zee waarborgt en op het gebied van verontreiniging een preventief effect heeft dat ten minste gelijk is aan hetgeen bewerkstelligd wordt door de andere hoofdstukken; en

    • .2 elke regeling voor de afgifte van alternatieve bewijzen krachtens dit hoofdstuk voorziet in de inwisselbaarheid van deze bewijzen met die afgegeven krachtens de overige hoofdstukken.

  • 2. Het beginsel van inwisselbaarheid bedoeld in lid 1 waarborgt dat:

    • .1 zeevarenden met een bewijs krachtens de regelingen van hoofdstuk II en/of III en die met een bewijs krachtens hoofdstuk VII dienst kunnen doen op zowel traditioneel georganiseerde schepen als schepen met een andere organisatievorm aan boord; en

    • .2 zeevarenden niet zodanig worden opgeleid voor bepaalde regelingen aan boord dat dat ten koste gaat van hun mogelijkheden om hun vaardigheden elders in te zetten.

  • 3. Bij de afgifte van een bewijs krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk dienen de volgende beginselen in acht te worden genomen:

    • .1 de afgifte van alternatieve bewijzen mag op zich niet worden gebruikt:

      • .1.1 om het aantal bemanningsleden aan boord te beperken,

      • .1.2 om het aanzien van het beroep te schaden of afbreuk te doen aan de vakkundigheid van zeevarenden, of

      • .1.3 om te rechtvaardigen dat gedurende een bepaalde wachtdienst de gecombineerde taken van officieren in de machinekamerwacht en in de brugwacht aan slechts één houder van een bewijs worden opgedragen; en

    • .2 degene die aan boord het bevel voert dient te worden aangewezen als de kapitein en de rechtspositie en het gezag van de kapitein en anderen mag niet ongunstig worden beïnvloed door de implementatie van een regeling voor de afgifte van alternatieve bewijzen.

  • 4. De beginselen vervat in de leden 1 en 2 van dit voorschrift waarborgen dat de bevoegdheden van zowel dekofficieren als scheepswerktuigkundigen worden gehandhaafd.

HOOFDSTUK VIII WACHTDIENST

Voorschrift VIII/1 Geschiktheid voor dienst
  • 1. De Administraties dienen teneinde vermoeidheid te voorkomen:

    • .1 rustperioden voor personeelsleden die wachtdiensten draaien en degenen aan wie taken op het gebied van veiligheid, beveiliging en de preventie van verontreiniging in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-VIII/1 van de STCW-Code in te stellen en toe te zien op de naleving ervan; en

    • .2 te eisen dat de wachten zodanig geregeld zijn dat de doelmatigheid van alle personeelsleden die wachtdiensten draaien niet wordt geschaad door vermoeidheid en dat de taken zodanig zijn georganiseerd dat de eerste wacht bij de aanvang van een reis en de daarop volgende aflossingen voldoende rust hebben genoten en anderszins geschikt zijn voor hun dienst.

  • 2. De Administraties waarborgen, ter voorkoming van alcohol- en drugsmisbruik, dat adequate maatregelen worden getroffen in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-VIII/1, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen van sectie B-VIII/1 van de STCW-Code.

Voorschrift VIII/2 Regelingen en beginselen voor de wachtdienst
  • 1. De Administraties dienen de aandacht van maatschappijen, kapiteins, hoofdwerktuigkundigen en alle personeelsleden die wachtdiensten draaien te vestigen op de vereisten, beginselen en richtlijnen vervat in STCW-Code die in acht dienen te worden genomen om te allen tijde op alle zeeschepen, rekening houdend met de heersende omstandigheden, veilige en onafgebroken wachtdiensten te waarborgen.

  • 2. De Administraties dienen van de kapiteins van alle schepen te verlangen dat zij waarborgen dat de regelingen voor de wachtdiensten toereikend zijn voor veilige en onafgebroken wachtdiensten, rekening houdend met de heersende omstandigheden en de situatie, en dat onder de algemene leiding van de kapitein:

    • .1 officieren belast met de brugwacht verantwoordelijk zijn voor de veilige navigatie van het schip tijdens hun dienst, waarbij zij te allen tijde persoonlijk op de brug of in een bijbehorende belendende ruimte, zoals de kaartkamer of de navigatiebrug, aanwezig dienen te zijn;

    • .2 radio-operators gedurende hun wachtdienst verantwoordelijk zijn voor het onderhouden van een ononderbroken radioluisterwacht op de juiste golflengtes;

    • .3 officieren belast met de machinekamerwacht, zoals omschreven in de STCW-Code en onder leiding van de hoofdwerktuigkundige, onmiddellijk beschikbaar en bereikbaar dienen te zijn om zich naar de machineruimten te begeven en, indien vereist, persoonlijk in de machinekamer aanwezig te zijn gedurende hun wachtdienst;

    • .4 passende en doeltreffende wachtdiensten worden gedraaid ten behoeve van de veiligheid te allen tijde, terwijl het schip voor anker ligt of is afgemeerd en, indien het schip gevaarlijke lading vervoert, bij de organisatie van die wachtdiensten volledig rekening wordt gehouden met de aard, hoeveelheid, verpakking en stuwing van die gevaarlijke lading en van eventuele bijzondere omstandigheden aan boord, op het water of aan de wal; en

    • .5 waar van toepassing ten behoeve van de veiligheid passende en doeltreffende wachtdiensten worden gehandhaafd.”


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1985, 107, Trb. 1995, 13, Trb. 1995, 268, Trb. 2006, 40, Trb. 2008, 61 en Trb. 2012, 43 en de rubrieken J van Trb. 1992, 109, Trb. 1995, 13 en Trb. 1996, 249.

E. PARTIJGEGEVENS

Zie rubriek E en F van Trb. 1981, 144.

Partij

Ondertekening

Ratificatie

Type*

In werking

Opzegging

Buiten werking

Albanië

 

20-03-02

T

20-06-02

   

Algerije

 

28-10-88

T

28-01-89

   

Angola

 

03-10-91

T

03-01-92

   

Antigua en Barbuda

 

05-02-97

T

05-05-97

   

Argentinië

 

06-10-82

T

28-04-84

   

Australië

30-11-79

07-11-83

R

28-04-84

   

Azerbeidzjan

 

01-07-97

T

01-10-97

   

Bahama's

 

07-06-83

T

28-04-84

   

Bahrein

 

13-06-96

T

13-09-96

   

Bangladesh

 

06-11-81

T

28-04-84

   

Barbados

 

06-05-94

T

06-08-94

   

België

07-12-78

14-09-82

R

28-04-84

   

Belize

 

24-01-97

T

24-04-97

   

Benin

 

01-11-85

T

01-02-86

   

Bolivia

 

11-04-88

T

11-07-88

   

Brazilië

 

17-01-84

T

28-04-84

   

Brunei

 

23-10-86

T

23-01-87

   

Bulgarije

 

31-03-82

T

28-04-84

   

Cambodja

 

08-06-01

T

08-09-01

   

Canada

 

06-11-87

T

06-02-88

   

Chili

 

09-06-87

T

09-09-87

   

China

13-06-79

08-06-81

R

28-04-84

   

Colombia

 

27-07-81

T

28-04-84

   

Comoren

 

22-11-00

T

22-02-01

   

Congo, Democratische Republiek

 

04-04-95

T

04-07-95

   

Congo, Republiek

 

07-08-02

T

07-11-02

   

Cookeilanden

 

17-02-10

T

17-05-10

   

Cuba

 

05-12-89

T

05-03-90

   

Cyprus

 

28-03-85

T

28-06-85

   

Denemarken

04-06-79

20-01-81

R

28-04-84

   

Dominica

 

21-06-00

T

21-09-00

   

Duitsland

26-03-79

28-05-82

R

28-04-84

   

Ecuador

 

17-05-88

T

17-08-88

   

Egypte

 

22-09-80

T

28-04-84

   

Equatoriaal-Guinea

 

24-04-96

T

24-07-96

   

Eritrea

 

22-04-96

T

22-07-96

   

Estland

 

29-08-95

T

29-11-95

   

Ethiopië

 

18-07-85

T

18-10-85

   

Fiji

 

27-03-91

T

27-06-91

   

Filipijnen

 

22-02-84

T

22-05-84

   

Finland

30-11-79

27-01-84

R

28-04-84

   

Frankrijk

18-07-79

11-07-80

R

28-04-84

   

Gabon

 

21-01-82

T

28-04-84

   

Gambia

 

01-11-91

T

01-02-92

   

Georgië

 

19-04-94

T

19-07-94

   

Ghana

 

26-01-89

T

26-04-89

   

Grenada

 

28-06-04

T

28-09-04

   

Griekenland

29-10-79

22-03-83

R

28-04-84

   

Guatemala

 

17-09-02

T

17-12-02

   

Guinee

 

05-08-94

T

05-11-94

   

Guyana

 

26-11-97

T

26-02-98

   

Haïti

 

06-04-89

T

06-07-89

   

Honduras

 

24-09-85

T

24-12-85

   

Hongarije

 

15-10-85

T

15-01-86

   

Ierland

30-11-79

11-09-84

R

11-12-84

   

IJsland

 

21-03-95

T

21-06-95

   

India

 

16-11-84

T

16-02-85

   

Indonesië

 

27-01-87

T

27-04-87

   

Irak

 

10-12-01

T

10-03-02

   

Iran

 

01-08-96

T

01-11-96

   

Israël

 

16-01-86

T

16-04-86

   

Italië

 

26-08-87

T

26-11-87

   

Ivoorkust

 

05-10-87

T

05-01-88

   

Jamaica

 

19-02-87

T

19-05-87

   

Japan

 

27-05-82

T

28-04-84

   

Jemen

 

14-02-05

T

14-05-05

   

Joegoslavië (< 25-06-1991)

23-03-79

05-11-84

R

05-02-85

   

Jordanië

 

17-05-00

T

17-08-00

   

Kaapverdië

 

18-09-89

T

18-12-89

   

Kameroen

 

06-06-89

T

06-09-89

   

Kazachstan

 

07-03-94

T

07-06-94

   

Kenia

 

15-12-92

T

15-03-93

   

Kiribati

 

05-08-87

T

05-11-87

   

Koeweit

 

22-05-98

T

22-08-98

   

Kroatië

 

27-07-92

VG

08-10-91

   

Letland

 

20-05-92

T

20-08-92

   

Libanon

 

05-12-94

T

05-03-95

   

Liberia

21-03-79

28-10-80

R

28-04-84

   

Libië

 

10-08-83

T

28-04-84

   

Litouwen

 

04-12-91

T

04-03-92

   

Luxemburg

 

14-02-91

T

14-05-91

   

Madagaskar

 

07-03-96

T

07-06-96

   

Malawi

 

09-03-93

T

09-06-93

   

Malediven

 

22-01-87

T

22-04-87

   

Maleisië

 

30-01-92

T

30-04-92

   

Malta

 

21-06-91

T

21-09-91

   

Marokko

 

22-07-97

T

22-10-97

   

Marshalleilanden

 

25-04-89

T

25-07-89

   

Mauritanië

 

17-11-95

T

17-02-96

   

Mauritius

 

04-07-91

T

04-10-91

   

Mexico

 

02-02-82

T

28-04-84

   

Micronesia

 

14-07-98

T

14-10-98

   

Moldavië

 

11-10-05

T

11-01-06

   

Mongolië

 

26-06-02

T

26-09-02

   

Montenegro

 

03-06-06

VG

03-06-06

   

Mozambique

 

15-11-85

T

15-02-86

   

Myanmar

 

04-05-88

T

04-08-88

   

Namibië

 

24-01-05

T

24-04-05

   

Nederlanden, het Koninkrijk der

           

– Nederland:

           

 – in Europa

 

26-07-85

T

26-10-85

   

 – Bonaire

 

 

10-10-10

   

 – Sint Eustatius

 

 

10-10-10

   

 – Saba

 

 

10-10-10

   

– Aruba

 

 

01-01-86

   

– Curaçao

 

 

10-10-10

   

– Sint Maarten

 

 

10-10-10

   

Nicaragua

 

09-03-09

T

09-06-09

   

Nieuw-Zeeland

 

30-07-86

T

30-10-86

   

Nigeria

 

13-11-84

T

13-02-85

   

Niue

 

18-05-12

T

18-08-12

   

Noord-Korea

 

01-05-85

T

01-08-85

   

Noorwegen

26-11-79

18-01-82

R

28-04-84

   

Oekraïne

 

07-01-97

T

07-04-97

   

Oman

 

24-09-90

T

24-12-90

   

Oostenrijk

 

29-01-97

T

29-04-97

   

Pakistan

 

10-04-85

T

10-07-85

   

Palau

 

29-09-11

T

29-12-11

   

Panama

 

29-06-92

T

29-09-92

   

Papua-Nieuw-Guinea

 

28-10-91

T

28-01-92

   

Peru

 

16-07-82

T

28-04-84

   

Polen

01-12-78

27-04-83

R

28-04-84

   

Portugal

 

30-10-85

T

30-01-86

   

Qatar

 

29-05-02

T

29-08-02

   

Roemenië

 

11-01-93

T

11-04-93

   

Russische Federatie

 

09-10-79

O

28-04-84

   

Saint Kitts en Nevis

 

11-06-04

T

11-09-04

   

Saint Lucia

 

20-05-04

T

20-08-04

   

Saint Vincent en de Grenadines

 

28-06-95

T

28-09-95

   

Salomonseilanden

 

01-06-94

T

01-09-94

   

Samoa

 

24-05-93

T

24-08-93

   

Sao Tomé en Principe

 

29-10-98

T

29-01-99

   

Saudi-Arabië

 

29-11-90

T

01-03-91

   

Senegal

 

16-01-97

T

16-04-97

   

Servië

 

03-06-06

VG

03-06-06

   

Seychellen

 

22-08-88

T

22-11-88

   

Sierra Leone

 

13-08-93

T

13-11-93

   

Singapore

 

01-05-88

T

01-08-88

   

Slovenië

 

12-11-92

VG

25-06-91

   

Slowakije

 

30-01-95

VG

01-01-93

   

Spanje

 

21-10-80

T

28-04-84

   

Sri Lanka

 

22-01-87

T

22-04-87

   

Sudan

 

26-02-97

T

26-05-97

   

Syrië

 

20-07-01

T

20-10-01

   

Tanzania

 

27-10-82

T

28-04-84

   

Thailand

 

19-06-97

T

19-09-97

   

Togo

 

19-07-89

T

19-10-89

   

Tonga

 

07-02-95

T

07-05-95

   

Trinidad en Tobago

 

03-02-89

T

03-05-89

   

Tsjechië

 

19-10-93

VG

01-01-93

   

Tsjechoslowakije (<01-01-1993)

 

06-05-81

T

28-04-84

   

Tunesië

 

08-02-95

T

08-05-95

   

Turkije

 

28-07-92

T

28-10-92

   

Turkmenistan

 

04-02-09

T

04-05-09

   

Tuvalu

 

22-08-85

T

22-11-85

   

Uruguay

 

03-08-93

T

03-11-93

   

Vanuatu

 

22-04-91

T

22-07-91

   

Venezuela

 

13-10-87

T

13-01-88

   

Verenigd Koninkrijk

01-12-78

28-11-80

R

28-04-84

   

Verenigde Arabische Emiraten

 

15-12-83

T

28-04-84

   

Verenigde Staten van Amerika

25-01-79

01-07-91

R

01-10-91

   

Vietnam

 

18-12-90

T

18-03-91

   

Zuid-Afrika

 

27-07-83

T

28-04-84

   

Zuid-Korea

 

04-04-85

T

04-07-85

   

Zweden

15-11-79

08-01-81

R

28-04-84

   

Zwitserland

14-11-79

15-12-87

R

15-03-88

   

* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R=Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend

Uitbreidingen

China

Uitgebreid tot

In werking

Buiten werking

Hongkong SAR

01-07-1997

 

Macau SAR

18-07-2005

 

Denemarken

Uitgebreid tot

In werking

Buiten werking

Faeröer

18-09-1990

 

Nieuw-Zeeland

Uitgebreid tot

In werking

Buiten werking

Cookeilanden

30-10-1986

17-05-2010

Niue

30-10-1986

18-08-2012

Verenigd Koninkrijk

Uitgebreid tot

In werking

Buiten werking

Bermuda

01-01-1989

 

Britse Maagdeneilanden

19-06-2006

 

Caymaneilanden

01-04-1991

 

Gibraltar

27-09-1995

 

Hongkong (< 01-07-1997)

03-11-1984

01-07-1997

Man

01-07-1985

 

Verklaringen, voorbehouden en bezwaren

Australië, 7 november 1983

Australia has a federal constitutional system in which legislative, executive and judicial powers are shared or distributed between the Commonwealth and the constituent States.

The implementation of the Treaty throughout Australia will be effected by the Commonwealth, State and Territory authorities having regard to their respective constitutional powers and arrangements concerning their exercise.

Canada, 6 november 1987

The Government of Canada reserves its position with regard to the provisions of paragraph 6(d) of the appendix to regulation II/2 and paragraph 16 of the appendix to regulation II/4 in the Annex to the International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Seafarers, 1978 in respect of the compulsory knowledge of an ability to use the English language. The position of the Government of Canada is that the provisions of those paragraphs which refer to the ability to use navigational publications in English, and the need to have an adequate knowledge of the English language, are not applicable to Canada as there are two official languages in Canada: English and French. Both languages have equal status, consequently candidates for certificates may choose to be examined in either language.

Bezwaar door Russische Federatie, 3 november 1988

In connection with the reservation made by the Government of Canada when acceding to the International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Seafarers, 1978 (IMO document STCW/Circ.61 of 26 November 1987) the Soviet side considers it necessary to make the following statement.

Requirements on knowledge of the English language, contained in paragraph 6(d) of the appendix to regulation II/2 and paragraph 16 of the appendix to regulation II/4 in the Annex to the Convention are mandatory minimum requirements for certification of masters, chief and watchkeeping officers and their observance represents a significant condition of ensuring high qualifications of officers of the crew. Non-observance of those requirements could result in negative consequences for the safety of international maritime navigation. In this connection the reservation of the Government of Canada, in the opinion of the Soviet side, is incompatible with the purposes of the Convention.

The reference made by the Government of Canada to the two state languages does not seem to be well-founded in so far as internal status of this or that language cannot serve as an excuse for non-observance of the obligations assumed by States under the international law.

Taking into account the above-stated, the Soviet side cannot recognize this reservation of the Government of Canada as valid.

Chili, 9 juni 1987

[…] formulating an express reservation concerning the provisions of subparagraphs (vii) and (ix) of paragraph 1(a) of article XII to the effect that amendments to the Annex shall not be binding on Chile until such time as it has complied with the internal procedure established by the Political Constitution of the Republic for the approval of treaties.

Denemarken, 20 januari 1981

[…] a decision as to the applicability of the provisions of the Convention to Greenland and the Faroe Islands is pending the completion of the internal procedures prescribed in this respect. The ratification of Denmark is therefore, until further notice, subject to reservation with regard to the obligations of Greenland and the Faroe Islands under the Convention.

[…] the decision on Denmark's ratification was taken in accordance with the recommendation of December 21, 1978, of the Council of the European Communities concerning the ratification of the Convention.

Denemarken, 18 september 1990

[…] that the reservation made with regard to the obligations of the Faroe Islands in connection with Denmark's ratification has been lifted in accordance with a recommendation submitted by the local government of the Faroe Islands.

This notice does not affect the reservation made with respect to Greenland.

Verenigd Koninkrijk, 28 november 1980

[…] reserving the right not to apply the said Convention in respect of any territory for whose international relations the Government of the United Kingdom is responsible until three months after the date on which the Government of the United Kingdom notify the Secretary-General of the [International Maritime Organization] that the said Convention shall apply in respect of any such territory.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1985, 107, Trb. 2006, 40, Trb. 2008, 61 en Trb. 2012, 43 en de rubrieken J van Trb. 1992, 109, Trb. 1995, 268 en Trb. 1996, 249.

J. VERWIJZINGEN

Voor verwijzingen en overige verdragsgegevens zie Trb. 1981, 144, Trb. 1985, 107, Trb. 1992, 109, Trb. 1995, 13, Trb. 1995, 132, Trb. 1995, 268, Trb. 1996, 249, Trb. 2006, 40, Trb. 2008, 61 en Trb. 2012, 43.

Titel

:

Internationaal Verdrag voor de Beveiliging van Mensenlevens op Zee, 1974;

Londen, 1 november 1974

Laatste Trb.

:

Trb. 2012, 141

Uitgegeven de vijfentwintigste oktober 2012.

De Minister van Buitenlandse Zaken, U. ROSENTHAL


X Noot
1

De Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie heeft in overeenstemming met artikel XII, eerste lid, letter a, (vii) 2 van het Verdrag wijzigingen van de STCW-Code aangenomen bij resolutie MSC.67(68) op 4 juni 1997, MSC.78(70) op 9 december 1998, MSC. 156(78) op 20 mei 2004, MSC.180(79) op 9 december 2004 en MSC.209(81) op 18 mei 2006; en bij STCW.6/Circ.7 van 20 mei 2005, STCW.6/Circ.8 van 1 januari 2006, STCW.6/Circ.9 van 22 mei 2006, STCW.6/Circ.10 van 22 mei 2006 en bij Resolutie 2 van 25 juni 2010, STCW/CONF.2/34. De tekst van de wijzigingen ligt ter inzage bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en bij de Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Naar boven