Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 november 2025 tot wijziging van de Regeling tarieven veiligheidsonderzoeken in verband met de indexering van de tarieven voor 2026

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie,

Gelet op artikel 9a van de Wet veiligheidsonderzoeken;

Besluit:

ARTIKEL I

In de Regeling tarieven veiligheidsonderzoeken komt artikel 2 te luiden:

Artikel 2

  • 1. Voor het verrichten van een veiligheidsonderzoek op A-niveau is de werkgever een tarief van € 3.113,– verschuldigd.

  • 2. Voor het verrichten van een veiligheidsonderzoek op B-niveau is de werkgever een tarief van € 829,– verschuldigd.

  • 3. Voor het verrichten van een veiligheidsonderzoek op C-niveau is de werkgever een tarief van € 688,– verschuldigd.

  • 4. Voor het verrichten van een veiligheidsonderzoek burgerluchtvaart (BL) is de werkgever een tarief van € 189,– verschuldigd.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2026.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, F. Rijkaart

TOELICHTING

Op 1 september 2015 is de Regeling tarieven veiligheidsonderzoeken1 in werking getreden. Jaarlijks wordt bezien of de in die regeling vastgestelde tarieven moeten worden aangepast. Met de onderhavige regeling worden de tarieven in de Regeling tarieven veiligheidsonderzoeken voor 2026 als volgt vastgesteld.

Soort onderzoek

Tarief 2021

Tarief 2022

Tarief 2023

Tarief 2024

Tarief 2025

Tarief 2026

A

€ 4.004

€ 3.275

€ 3.408

€ 2.912

€ 3.014

€ 3.113

B

€ 1.193

€ 1.056

€ 910

€ 776

€ 803

€ 829

C

€ 832

€ 827

€ 720

€ 643

€ 666

€ 688

BL

€ 127

€ 129

€ 180

€ 177

€ 183

€ 189

Per 1 oktober 2018 is de Regeling Unit Veiligheidsonderzoeken2 in werking getreden. Hiermee is een gezamenlijk werkverband van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) tot stand gebracht ten behoeve van het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). Dit is de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO). Ingevolge artikel 9a van de Wvo dienen alle kosten die samenhangen met het verrichten van een veiligheidsonderzoek aan de werkgever te worden doorberekend.

De tekst van artikel 9a, eerste lid, van de Wvo luidt: ‘De kosten die samenhangen met het verrichten van een veiligheidsonderzoek als bedoeld in de artikelen 7 en 9 komen ten laste van de werkgever’. Gelet op de verschillende posten waaruit de kosten voor veiligheidsonderzoeken kunnen bestaan is er enige beoordelingsruimte bij het vaststellen van de kosten die kunnen worden aangemerkt als kosten die samenhangen met het verrichten van een veiligheidsonderzoek als bedoeld in de artikelen 7 en 9 van de Wvo. Deze kosten werden van 2021 tot 2025 bepaald met een door KPMG ontwikkeld integrale en reële kostprijsmodel.

Bij de vaststelling van de tarieven van vorig jaar is besloten om deze te indexeren op basis van de CPI. Deze lijn wordt ook dit jaar doorgetrokken. De reden hiervoor was dat het gebruikte kostprijsmodel onvoldoende geijkt was op de ontwikkelingen van de UVO.

Wijzigingen in de bedrijfsvoering UVO

De Unit Veiligheidsonderzoeken werkt al langer aan de verbetering van werkprocessen om op de lange termijn de toenemende vraag naar veiligheidsonderzoeken aan te kunnen. De UVO maakt momenteel een moderniserings- en digitaliseringsslag. Dit neemt echter niet weg dat er een grote stroom aan veiligheidsonderzoeken zal komen en dat de UVO veel aandacht moet investeren in maatregelen om risico’s gepaard met de digitalisering en automatisering te mitigeren. Deze effecten krijgen hun beslag in 2026.

Voornoemde veranderingen brengen een dusdanig sterke fluctuatie van de uitvoeringskosten met zich mee dat met de huidige systematiek zeer grote schommelingen in de tarieven voor 2026 niet kunnen worden te voorkomen. Dit is contrair aan de wens van een stabiele prijsvorming. Daar komt bij dat het bestaande kostprijsmodel geactualiseerd moet worden omdat het kostprijsmodel niet volledig kan voorzien in de aanpassingen van de kostenopbouw gerelateerd aan een gewijzigd werkproces. De eerste stappen hiervoor zijn gezet.

In dat kader is er, net als voor 2025, voor gekozen de kosten zoals deze voor het huidige jaar (thans 2025) zijn vastgesteld en de daarop gebaseerde tarieven te indexeren. Indexering van de tarieven, zoals deze laatstelijk zijn vastgesteld met de Regeling tarieven veiligheidsonderzoeken 20253, voor 2026 is de meest aangewezen benadering om enerzijds een reële kostprijs te garanderen en anderzijds onwenselijke tariefschommelingen voor werkgevers te voorkomen. Hiermee wordt ook aan het werkgeversbelang van een stabiele prijsvorming tegemoetgekomen in overeenstemming met een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 3 juni 20214 waarbij is aangegeven dat de belangen van de werkgever uitdrukkelijk meegewogen moeten worden bij de vaststelling van een tariefverhoging.

Voor indexering is gebruik gemaakt van de consumentenprijsindex (CPI). Dit is een indexcijfer dat het prijsverloop weergeeft van een pakket goederen en diensten zoals dit gemiddeld wordt aangeschaft door alle huishoudens in Nederland. De CPI houdt daarbij rekening met de prijsontwikkeling van overheidsdiensten. De ontwikkeling van de CPI in de periode tussen september 2024 en september 2025 is door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekend op 3,3%. Deze periode sluit aan op de periode waarop de indexering van de tarieven voor 2025 is gebaseerd, te weten de periode tussen september 2023 en september 2024. Hierdoor zijn de tarieven voor 2026 gebaseerd op de ontwikkeling van de CPI gedurende één jaar sinds de indexering ten behoeve van de tarieven voor 2025.

Inwerkingtreding

De met de onderhavige regeling vastgestelde tarieven worden toegepast op initiële of herhaalonderzoeken die op of na 1 januari 2026 zijn aangemeld. Bij schriftelijke aanvragen is de datum poststempel op een aanvraag bepalend.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, F. Rijkaart


X Noot
4

Uitspraak van 3 juni 2021, nummer AMS 19/5149 WVO 378.

Naar boven