Regeling van 10 december 2024 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van, houdende aanpassing van de Regeling tarieven veiligheidsonderzoeken

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie,

Gelet op artikel 9a van de Wet veiligheidsonderzoeken;

Besluit:

ARTIKEL I

In de Regeling tarieven veiligheidsonderzoeken komt artikel 2 als volgt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Voor het verrichten van een veiligheidsonderzoek op A-niveau is de werkgever een tarief van € 3.014,– verschuldigd.

  • 2. Voor het verrichten van een veiligheidsonderzoek op B-niveau is de werkgever een tarief van € 803,– verschuldigd.

  • 3. Voor het verrichten van een veiligheidsonderzoek op C-niveau is de werkgever een tarief van € 666,– verschuldigd.

  • 4. Voor het verrichten van een veiligheidsonderzoek burgerluchtvaart (BL) is de werkgever een tarief van € 183,– verschuldigd.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.J.M. Uitermark

TOELICHTING

Op 1 september 2015 is de Regeling tarieven veiligheidsonderzoeken1 in werking getreden. Jaarlijks wordt bezien of de in die regeling vastgestelde tarieven moeten worden aangepast. Met de onderhavige regeling worden de tarieven in de Regeling tarieven veiligheidsonderzoeken voor 2025 als volgt aangepast.

Soort onderzoek

Tarief 2020

Tarief 2021

Tarief 2022

Tarief 2023

Tarief 2024

Tarief 2025

A

€ 4.004

€ 4.004

€ 3.275

€ 3.408

€ 2.912

€ 3.014

B

€ 1.193

€ 1.193

€ 1.056

€ 910

€ 776

€ 803

C

€ 832

€ 832

€ 827

€ 720

€ 643

€ 666

BL

€ 127

€ 127

€ 129

€ 180

€ 177

€ 183

Per 1 oktober 2018 is de Regeling Unit Veiligheidsonderzoeken2 in werking getreden. Hiermee is een gezamenlijk werkverband van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) tot stand gebracht ten behoeve van het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). Dit is de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO). Ingevolge artikel 9a van de Wvo dienen alle kosten die samenhangen met het verrichten van een veiligheidsonderzoek aan de werkgever te worden doorberekend.

De tekst van artikel 9a, eerste lid, van de Wvo luidt: ‘De kosten die samenhangen met het verrichten van een veiligheidsonderzoek als bedoeld in de artikelen 7 en 9 komen ten laste van de werkgever’. Gelet op de verschillende posten waaruit de kosten voor veiligheidsonderzoeken kunnen bestaan is er enige beoordelingsruimte bij het vaststellen van de kosten die kunnen worden aangemerkt als kosten die samenhangen met het verrichten van een veiligheidsonderzoek als bedoeld in de artikelen 7 en 9 van de Wvo. Deze kosten worden bepaald met het hierna door KPMG ontwikkelde integrale en reële kostprijsmodel.

Met ingang van 1 januari 2021 is door de UVO een door KPMG integraal en reëel kostprijsmodel gebruikt om de tarieven veiligheidsonderzoeken vast te stellen. De UVO hanteert daarbij verschillende gemeten normtijden, zoals de gemeten behandeltijd, en koppelt deze aan de werkprocessen van de organisatie. Ook is een inschatting gemaakt van de verwachte volumes in de aankomende jaren. Deze informatie wordt gebruikt in het kostprijsmodel enerzijds om kosten toe te delen naar de verschillende typen veiligheidsonderzoeken en anderzijds om de hoogte van kostprijzen te bepalen. Voor de bepaling van de kostprijzen worden de integrale kosten per type veiligheidsonderzoek gedeeld door de verwachte volumes. Het kostprijsmodel rekent vervolgens die kosten door naar integraal kostendekkende kostprijzen voor de verschillende typen veiligheidsonderzoeken (A, B, C en BL) en op basis daarvan de samenhangende tarieven. Om grote fluctuaties in kostprijzen te voorkomen, is gekozen voor een meerjarig tarievenbeleid met gemiddelde normtijden bepaald over meerdere jaren.

De toerekenbare kostenbasis ziet op alle kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van veiligheidsonderzoeken. De kosten van de UVO bestaan uit drie hoofdcomponenten, te weten de directe kosten van AIVD en MIVD, de aan de UVO doorberekende overhead van AIVD en MIVD en specifiek voor de burgerluchtvaart de doorberekende kosten van de mandaathouder Koninklijke Marechaussee (KMar).

De directe kosten van de UVO bestaan onder meer uit salarissen (personeelskosten) en kosten voor bedrijfsvoering en externe naslagen (overig budget). Verder heeft de UVO toegang tot kennis van andere AIVD-onderdelen. Dit ziet op raadpleging van inlichtingendatabases en (personele) inspanningen voor naslag verzoeken. Voor ieder veiligheidsonderzoek van de UVO worden diverse inlichtingendatabases geraadpleegd. Een gedeelte van de aan die databases verbonden uitvoeringskosten wordt toegerekend aan de uitvoering van veiligheidsonderzoeken. Onder de overheadkosten van de UVO in het model vallen kosten zoals de huisvestingskosten die worden toegerekend aan de UVO, de (toerekenbare) kosten voor ICT voorzieningen en kosten van aan de UVO ondersteunende diensten zoals communicatie, juridische zaken en facilitaire diensten.

Alle kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van veiligheidsonderzoeken worden op basis van verschillende verdeelsleutels toegeschreven aan functiegroepen en de vier producten. Een verdeelsleutel heeft als doel om kosten op een zo goed mogelijke wijze toe te rekenen aan functiegroepen, processen, activiteiten en producten. Met de overzichten vanuit het tijdschrijfsysteem wordt een zo’n nauwkeurig mogelijke kostenallocatie bewerkstelligd. Het verdelen van de volledig integrale kostenbasis via middelen en activiteiten naar producten resulteert in integrale kosten per type veiligheidsonderzoek.

Wijzigingen in de bedrijfsvoering UVO

De Unit veiligheidsonderzoeken werkt al langer aan de verbetering van werkprocessen om op de lange termijn de toenemende vraag naar veiligheidsonderzoeken aan te kunnen. Zo is onder meer de verwachting dat in 2025 de elektronische opgave persoonlijke gegevens gehanteerd kan worden in de burgerluchtvaart. Ook worden onderdelen van het veiligheidsonderzoek geautomatiseerd wat gevolg heeft voor het bedrijfsproces en de daarmee samenhangende personeelsbezetting. Deze effecten krijgen vanaf 2025 hun beslag.

Tegelijkertijd is, als consequentie van het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 10 maart 2022, nr. 3582131 waarbij functies in de beveiligde vracht- en toeleveringsketen burgerluchtvaart zijn aangewezen als vertrouwensfunctie, het werkaanbod bij de UVO dusdanig gestegen dat, totdat bedoelde automatisering is geïmplementeerd, de met het werkaanbod samenhangende personeels- en additionele kosten van de UVO zeer fors zijn toegenomen. Voornoemde veranderingen brengen een dusdanig sterke fluctuatie van de uitvoeringskosten met zich mee dat met de huidige systematiek zeer grote schommelingen in de tarieven niet kunnen worden te voorkomen. Dit is contrair aan de wens van een stabiele prijsvorming.

Tevens dient het huidige kostprijsmodel geactualiseerd te worden omdat het model niet volledig kan voorzien in de aanpassingen van de kostenopbouw gerelateerd aan een gewijzigd werkproces. Onderdelen van het aangepaste bedrijfsproces zijn niet verdisconteerd zodat er onvoldoende zicht is op alle toe te rekenen kosten op jaarbasis. Realisatie van het nieuwe model wordt niet eerder verwacht dan eind 2025.

Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen3 is er enige beoordelingsruimte bij het vaststellen van de kosten die kunnen worden aangemerkt als kosten die samenhangen met het verrichten van een veiligheidsonderzoek als bedoeld in de artikelen 7 en 9 van de Wvo.

In dat kader is ervoor gekozen de kosten vast te stellen op de kosten zoals deze voor 2024 zijn bepaald en deze te indexeren. Indexering van de tarieven, zoals deze laatstelijk zijn vastgesteld met de Regeling tarieven veiligheidsonderzoeken 20244, voor 2025 is de meest aangewezen benadering om enerzijds een reële kostprijs te garanderen en anderzijds onwenselijke tariefschommelingen voor werkgevers te voorkomen. Hiermee wordt ook aan het werkgeversbelang van een stabiele prijsvorming tegemoet gekomen in overeenstemming met een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 3 juni 20215 waarbij is aangegeven dat de belangen van de werkgever uitdrukkelijk mee gewogen moeten worden bij de vaststelling van een tariefverhoging.

Voor de indexering is gebruik gemaakt van de consumentenprijsindex (CPI). Dit is een indexcijfer dat het prijsverloop weergeeft van een pakket goederen en diensten zoals dit gemiddeld wordt aangeschaft door alle huishoudens in Nederland. De CPI houdt daarbij rekening met de prijsontwikkeling van overheidsdiensten. De ontwikkeling van de CPI in de periode tussen september 2023 en september 2024 is door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekend op 3,5%. Dit zijn op het moment van het opstellen van deze regeling de meest recente beschikbare gegevens.

Inwerkingtreding

De met de onderhavige regeling vastgestelde tarieven worden toegepast op initiële of herhaalonderzoeken die op of na 1 januari 2025 zijn aangemeld. Bij schriftelijke aanvragen is de datum poststempel op een aanvraag bepalend.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.J.M. Uitermark


X Noot
1

Staatscourant nr. 17545, 1 juli 2015

X Noot
2

Staatscourant nr. 53581, 28 september 2018

X Noot
3

Uitspraak van 10 mei 2023, nummer 202104620/1/A2.

X Noot
5

Uitspraak van 3 juni 2021, nummer AMS 19/5149 WVO 378

Naar boven