Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening | Staatscourant 2025, 32385 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening | Staatscourant 2025, 32385 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van het Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452);
Besluit:
De Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2, tweede lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
d. maatschappelijke samenhang, genoemd in artikel 7a;
e. financiële educatie, genoemd in artikel 7b.
B
In de artikelen 4, eerste lid, 8, eerste lid en 11, eerste lid, wordt ‘en 7, eerste lid’ vervangen door ‘7, eerste lid, 7a, eerste lid, en 7b, eerste lid’.
C
Na artikel 7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Voor het thema maatschappelijke samenhang worden de uitgekeerde middelen besteed aan activiteiten ten behoeve van te behalen resultaten binnen het stedelijk focusgebied die bijdragen aan het bevorderen van de actieve deelname van inwoners aan de samenleving, met als doel de maatschappelijke samenhang te bevorderen.
2. De maximale hoogte van de uitkering inclusief btw per ontvangende gemeente is in de bijlage bij deze regeling opgenomen.
1. Voor het thema financiële educatie worden de uitgekeerde middelen besteed aan activiteiten ten behoeve van te behalen resultaten binnen het stedelijk focusgebied die bijdragen aan het creëren, ontwikkelen en bevorderen van structurele aandacht voor effectieve financiële educatie in onderwijsinstellingen binnen het primair onderwijs.
2. De maximale hoogte van de uitkering inclusief btw per ontvangende gemeente is in de bijlage bij deze regeling opgenomen.
D
In artikel 10 wordt onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Het college kan, in samenspraak met de alliantie, de uit te keren middelen voor het thema school en omgeving, bedoeld in artikel 6, ook besteden aan activiteiten op scholen tijdens de periode 1 augustus 2025 tot en met 31 december 2025, tenzij de gemeente voor deze scholen eerder middelen heeft ontvangen op grond van de Regeling kansrijke wijk voor het thema school en omgeving, genoemd in artikel 8 van die regeling.
E
De bijlage wordt als volgt gewijzigd:
2. De alinea ‘Specifieke uitkeringen per gemeente als bedoeld in artikel 4 (integraliteit) komt te luiden:
Specifieke uitkering per gemeente als bedoeld in artikel 4 (integraliteit)
De gemeenten waaraan een uitkering wordt verstrekt, de maximale hoogte van de uitkering inclusief btw en de jaren waarin de betaalmomenten plaatsvinden, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, zijn als volgt:
1. De uitkering voor de gemeente Amsterdam bedraagt € 9.448.655,57 en wordt op drie momenten uitbetaald ten behoeve van de volgende stedelijke focusgebieden:
a. In 2026 wordt er € 1.121.613,98 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Zuidoost en wordt er € 2.211.047,70 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Nieuw-West;
b. In 2027 wordt er € 1.017.118,38 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Zuidoost en wordt er € 2.040.878,57 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Nieuw-West;
c. In 2028 wordt er € 1.017.118,38 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Zuidoost en wordt er € 2.040.878,57 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Nieuw-West.
2. De uitkering voor de gemeente Arnhem bedraagt € 5.824.251,14 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 1.979.930,05 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 1.922.160,54 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 1.922.160,54 uitbetaald.
3. De uitkering voor de gemeente Breda bedraagt € 1.193.761,87 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 430.408,84 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 381.676,52 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 381.676,52 uitbetaald.
4. De uitkering voor de gemeente Delft bedraagt € 1.138.482,55 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 410.220,79 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 364.130,88 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 364.130,88 uitbetaald.
5. De uitkering voor de gemeente Dordrecht bedraagt € 1.064.399,69 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 381.028,70 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 341.685,49 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 341.685,49 uitbetaald.
6. De uitkering voor de gemeente Den Haag bedraagt € 1.675.718,99 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 616.347,01 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 529.685,99 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 529.685,99 uitbetaald.
7. De uitkering voor de gemeente Eindhoven bedraagt € 826.644,20 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 301.803,94 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 262.420,13 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 262.420,13 uitbetaald.
8. De uitkering voor de gemeente Groningen bedraagt € 2.562.684,60 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 733.277,38 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 914.703,61 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 914.703,61 uitbetaald.
9. De uitkering voor de gemeente Heerlen bedraagt € 5.112.043,36 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 1.350.070,20 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 1.880.986,58 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 1.880.986,58 uitbetaald.
10. De uitkering voor de gemeente Leeuwarden bedraagt € 2.510.295,68 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 689.672,11 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 910.311,78 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 910.311,78 uitbetaald.
11. De uitkering voor de gemeente Lelystad bedraagt € 842.079,72 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 327.324,58 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 257.377,57 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 257.377,57 uitbetaald.
12. De uitkering voor de gemeente Nieuwegein bedraagt € 660.500,45 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 231.014,27 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 214.743,09 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 214.743,09 uitbetaald.
13. De uitkering voor de gemeente Roosendaal bedraagt € 747.261,09 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 286.564,85 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 230.348,12 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 230.348,12 uitbetaald.
14. De uitkering voor de gemeente Rotterdam bedraagt € 13.916.409,97 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 3.700.880,66 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 5.107.764,66 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 5.107.764,66 uitbetaald.
15. De uitkering voor de gemeente Schiedam bedraagt € 730.863,13 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 263.301,67 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 233.780,73 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 233.780,73 uitbetaald.
16. De uitkering voor de gemeente Tilburg bedraagt € 1.065.376,17 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 387.460,20 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 338.957,99 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 338.957,99 uitbetaald.
17. De uitkering voor de gemeente Utrecht bedraagt € 968.986,53 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 350.963,36 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 309.011,58 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 309.011,58 uitbetaald.
18. De uitkering voor de gemeente Vlaardingen bedraagt € 928.214,81 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 320.369,70 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 303.922,55 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 303.922,55 uitbetaald.
19. De uitkering voor de gemeente Zaanstad bedraagt € 7.566.839,06 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 1.849.461,54 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 2.858.688,76 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 2.858.688,76 uitbetaald.
3. ‘€ 31.147.618,00’ wordt vervangen door ‘€ 30.137.817,60.
4. ‘€ 7.401.385,00’ wordt telkens vervangen door ‘€ 7.064.785,00’.
5. Er worden twee alinea’s toegevoegd, luidende:
Specifieke uitkering per gemeente als bedoeld in artikel 7a (maatschappelijke samenhang)
De gemeenten waaraan een uitkering wordt verstrekt, de maximale hoogte van de uitkering inclusief btw en de jaren waarin de betaalmomenten plaatsvinden, als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, zijn als volgt:
1. De uitkering voor de gemeente Amsterdam bedraagt € 510.000,00 en wordt op drie momenten uitbetaald ten behoeve van de volgende stedelijke focusgebieden:
a. In 2026 wordt er € 85.000,00 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Zuidoost en wordt er € 85.000,000 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Nieuw-West;
b. In 2027 wordt er € 85.000,00 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Zuidoost en wordt er € 85.000,000 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Nieuw-West;
c. In 2028 wordt er € 85.000,00 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Zuidoost en wordt er € 85.000,000 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Nieuw-West.
2. De uitkering voor de gemeenten Arnhem, Breda, Delft, Den Haag, Dordrecht, Eindhoven, Groningen, Heerlen, Leeuwarden, Lelystad, Nieuwegein, Roosendaal, Rotterdam, Schiedam, Tilburg, Utrecht, Vlaardingen en Zaandam bedraagt € 255.000,00 en wordt op drie momenten uitbetaald:
a. In 2026 wordt er € 85.000,00 uitbetaald;
b. In 2027 wordt er € 85.000,00 uitbetaald;
c. In 2028 wordt er € 85.000,00 uitbetaald.
Specifieke uitkering per gemeente als bedoeld in artikel 7b (financiële educatie)
De gemeenten waaraan een uitkering wordt verstrekt, de maximale hoogte van de uitkering inclusief btw en het jaar waarin het betaalmoment plaatsvindt, als bedoeld in artikel 7b, tweede lid, zijn als volgt:
1. De uitkering voor de gemeente Amsterdam bedraagt € 1.602.493,77. In 2026 wordt er € 610.473,82 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Zuidoost en wordt er € 992.019,95 uitbetaald ten behoeve van Amsterdam Nieuw-West.
2. De uitkering voor de gemeente Arnhem bedraagt € 343.391,52 en wordt in 2026 uitbetaald.
3. De uitkering voor de gemeente Breda bedraagt € 286.159,60 en wordt in 2026 uitbetaald.
4. De uitkering voor de gemeente Delft bedraagt € 267.082,29 en wordt in 2026 uitbetaald.
5. De uitkering voor de gemeente Dordrecht bedraagt € 228.927,68 en wordt in 2026 uitbetaald.
6. De uitkering voor de gemeente Den Haag bedraagt € 515.087,28 en wordt in 2026 uitbetaald.
7. De uitkering voor de gemeente Eindhoven bedraagt € 228.927,68 en wordt in 2026 uitbetaald.
8. De uitkering voor de gemeente Groningen bedraagt € 267.082,29 en wordt in 2026 uitbetaald.
9. De uitkering voor de gemeente Heerlen bedraagt € 324.314,21 en wordt in 2026 uitbetaald.
10. De uitkering voor de gemeente Leeuwarden bedraagt € 209.850,37 en wordt in 2026 uitbetaald.
11. De uitkering voor de gemeente Lelystad bedraagt € 400.623,44 en wordt in 2026 uitbetaald.
12. De uitkering voor de gemeente Nieuwegein bedraagt € 95.386,53 en wordt in 2026 uitbetaald.
13. De uitkering voor de gemeente Roosendaal bedraagt € 324.314,21 en wordt in 2026 uitbetaald.
14. De uitkering voor de gemeente Rotterdam bedraagt € 1.488.029,93 en wordt in 2026 uitbetaald.
15. De uitkering voor de gemeente Schiedam bedraagt € 171.695,76 en wordt in 2026 uitbetaald.
16. De uitkering voor de gemeente Tilburg bedraagt € 286.159,60 en wordt in 2026 uitbetaald.
17. De uitkering voor de gemeente Utrecht bedraagt € 248.004,99 en wordt in 2026 uitbetaald.
18. De uitkering voor de gemeente Vlaardingen bedraagt € 95.386,53 en wordt in 2026 uitbetaald.
19. De uitkering voor de gemeente Zaanstad bedraagt € 267.082,29 en wordt in 2026 uitbetaald.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2025 en werkt ten aanzien van artikel I, onder D, terug tot en met 1 juli 2025.
Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 oktober 2025, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij ten aanzien van artikel I, onder D, terug tot en met 1 juli 2025.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Deze regeling wijzigt de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche). De wijziging strekt tot het toevoegen van twee thema’s, waarvoor een specifieke uitkering kan worden aangevraagd. Dit zijn de thema’s ‘maatschappelijke samenhang’ en ‘financiële educatie’. Ook is de bijlage bij de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) gewijzigd om de maximale hoogte van de specifieke uitkering voor het focusgebied Amsterdam Nieuw-West voor de thema’s ‘integraliteit’ en ‘school en omgeving’ naar beneden bij te stellen. Tot slot is aan de regeling toegevoegd dat middelen binnen het thema ‘school en omgeving’ in sommige situaties ook besteed kunnen worden in 2025.
In een aantal gebieden in Nederlandse steden staan de leefbaarheid en veiligheid onder druk en zorgt een opeenstapeling van problemen voor extra uitdagingen. Problemen die in deze gebieden spelen zijn onder meer werkloosheid, schulden, armoede, onderwijsachterstanden, woonproblematiek, slechte gezondheid, overlast en onveiligheid. Veel mensen leven van een uitkering, hebben schulden, zijn klein behuisd en hebben (jeugd)zorg nodig. Hoewel er in deze gebieden hard wordt gewerkt door gemeenten en andere betrokken publieke en private partijen om deze problemen het hoofd te bieden, is een extra of soms andere inzet nodig om daadwerkelijk het verschil te kunnen maken. Daarom is het kabinet Rutte IV het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (hierna: NPLV) gestart. Het heeft daartoe samen met de betrokken negentien gemeenten op 4 juli 2022 interbestuurlijke afspraken gemaakt over een langjarige gezamenlijke inzet op leefbaarheid en veiligheid voor vijftien tot twintig jaar in twintig focusgebieden.1 Hierbij gaat het om een integrale gebiedsgerichte aanpak waarbij het Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en bewoners met een gezamenlijk doel voor ogen samenwerken in een publiek-private alliantie en gezamenlijk in het focusgebied investeren.
Op 1 oktober 2023 is de Regeling kansrijke wijk in werking getreden. Op grond van deze regeling konden gemeenten voor de periode 2023 tot en met 2025 een integrale specifieke uitkering aanvragen. Die specifieke uitkering stelt lokale allianties in staat om integraal te werken met minder administratieve lasten.2 In de Regeling kansrijke wijk zijn middelen en beleidsdoelen van de verschillende departementen samengevoegd, om tot één breed ondersteunend pakket te komen. Sinds 1 juli 2025 is vervolgens de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) in werking getreden en kunnen de gemeenten waarin een stedelijk focusgebied ligt een voortgezette specifieke uitkering aanvragen voor de periode 2026 tot en met 2028.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: de Minister) is coördinerend Minister voor dit programma en heeft daarnaast de verantwoordelijkheid voor de rijksinzet op het terrein van de volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn mede-eigenaar van het programma. Dit houdt in dat zij naast de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de acties op hun eigen beleidsterrein ook een gedeelde verantwoordelijkheid hebben voor deze samenhangende gebiedsgerichte aanpak.
De Regeling kansrijke wijk draagt bij aan een structurele verbetering van de leefbaarheid en veiligheid van kwetsbare gebieden. De regeling ondersteunt daarmee de integrale, langjarige uitvoeringsprogramma’s die zijn opgesteld door de focusgebieden. Vanwege de integrale aanpak die het NPLV voorstaat en de coördinerende verantwoordelijkheid die de Minister daarin heeft, is het van belang om ook aan rijkszijde regelingen en middelen die de leefbaarheid in de NPLV-gebieden in brede zin verbeteren (op fysiek, sociaal en veiligheidsterrein), waar mogelijk, te bundelen en van een gezamenlijke grondslag te voorzien.3 De Regeling kansrijke wijk is hier een treffend voorbeeld van.
Aan de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) is het thema ‘maatschappelijke samenhang’ toegevoegd (in de eerste tranche van de specifieke uitkering: veerkracht en weerbaarheid). Binnen dit thema is het bewaken van de sociale stabiliteit een gezamenlijke opgave die maatschappelijke inzet vereist. Maatschappelijke samenhang is hiervoor een randvoorwaarde en kan op verschillende manieren versterkt worden. Dit kan bijvoorbeeld door ontmoetingsmomenten te bevorderen, zodat mensen en groepen inwoners elkaar leren en blijven (her)kennen en de sociale cohesie toeneemt. Ook kan er specifiek aandacht zijn voor het tegengaan van ontwikkelingen die maatschappelijke samenhang onder druk zetten. Scholen, (jeugd)professionals in de buurt en op straat, maatschappelijke organisaties en buurtbewoners spelen een belangrijke rol in het bereiken en activeren van inwoners en het inzetten op het versterken van beschermende factoren.
Beschermende factoren zijn vaardigheden en hulpbronnen die bewoners beter in staat stellen om deel te nemen aan de samenleving. Hierbij kan in ieder geval gedacht worden aan positieve identiteitsontwikkeling, zelfbeschikking, burgerschap, digitale weerbaarheid, sociale inclusie, ondersteunende gezinsstructuren en versterken van ambtelijke en bestuurlijke professionaliteit. Ook worden allianties uitgenodigd om zelf beschermende factoren aan te dragen.
Het tweede thema dat met deze wijziging aan de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) is toegevoegd, is het thema ‘financiële educatie’. Het bevorderen van verantwoord financieel gedrag door middel van financiële educatie aan kinderen en jongeren is onderdeel van de beleidsinzet om geldzorgen te voorkomen. Hiertoe is een subsidieregeling voor financiële educatie binnen het onderwijs opgezet voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), voortgezet onderwijs (vo) en primair onderwijs (po).5 De po-scholen die vallen binnen de NPLV-gebieden kunnen op basis van deze regeling activiteiten bekostigen voor financiële educatie, in plaats van via individuele subsidieaanvragen. Dit draagt bij aan zowel het verminderen van administratieve lasten, als ook het bevorderen van de samenhang met overige thema’s die binnen deze regeling vallen.
Doel en doelgroep
Met dit thema wordt ingezet op het bevorderen van effectieve financiële educatie. Het thema richt zich op alle scholen van het po die binnen de NPLV-gebieden vallen. Het is van groot belang dat kinderen al op een jonge leeftijd leren omgaan met geld, zodat zij voorbereid zijn op een zelfstandig maatschappelijk leven. Het aanleren van competenties, vaardigheden en kennis om gezonde financiële keuzes te maken is voor leerlingen cruciaal om geldzorgen te voorkomen.
Waarom financiële educatie in het po?
Kinderen ontwikkelen al op jonge leeftijd gewoontes en attitudes ten aanzien van geld. Het is niet vanzelfsprekend dat alle kinderen en jongeren financiële vaardigheden vanuit huis meekrijgen. Niet alle ouders zijn in staat om kinderen hier de juiste basis in mee te geven. Om te zorgen dat iedereen kan meedoen is het belangrijk om kinderen, ongeacht de situatie waarin zij opgroeien, een basis mee te geven over hoe om te gaan met geld. Door hen te onderwijzen over de functie van geld, snappen zij bijvoorbeeld dat het belangrijk is om je bankpas veilig op te bergen, hoe zakgeld werkt en waarom sparen belangrijk is. Dit bevordert positieve financiële gewoontes, die een basis leggen voor hun verdere leven.
Wanneer is financiële educatie effectief?
Inzetten op financiële educatie kan op verschillende manieren. Scholen kunnen hier aandacht voor vragen tijdens de ‘Week van het geld’, er kunnen gastlessen worden gegeven op school over financiële verleidingen en scholen kunnen ervoor kiezen om hun eigen medewerkers op te leiden in hoe ze financiële educatie in hun eigen vak kunnen borgen. De ene activiteit is effectiever dan de ander en dat is afhankelijk van een aantal elementen. Uit onderzoek blijkt dat, om de effectiviteit van financiële educatie te verbeteren, het belangrijk is dat er rekening wordt gehouden met een aantal elementen6:
a. er is sprake is van een structurele aanpak;
b. het aanbod sluit aan op de belevingswereld van jongeren en situaties waar zij mee te maken kunnen krijgen;
c. het aanbod sluit aan bij de cognitieve, sociale en psychologische ontwikkeling van de jongeren en betreft een doorlopende leerlijn;
d. het betrekken van onderwijsprofessionals;
e. het integreren van financiële vaardigheden in andere thema’s;
f. het trainen van leerkrachten en het betrekken van ouders, en
g. rekening te houden met culturele factoren.
Door zoveel mogelijk rekening te houden met deze elementen in de aanpak stijgt de effectiviteit; hoe meer elementen worden geïntegreerd in de aanpak, hoe effectiever die is. Deze lijst is niet bedoeld als checklist, maar het is van belang om te kunnen toelichten dat de inzet op financiële educatie effectief is en het niet gaat om uitsluitend kortstondige activiteiten met geringe effectiviteit en daarmee ook weinig impact. In de aanvraag dient gemotiveerd te worden hoe de beschreven activiteiten aansluiten bij het eerdergenoemde doel van dit thema en hoe het bijdraagt aan effectieve financiële educatie.
Te bekostigen activiteiten
Voor dit thema wordt de specifieke uitkering op basis van deze regeling besteed aan activiteiten die bijdragen aan het doel, namelijk het creëren, ontwikkelen en bevorderen van structurele aandacht voor effectieve financiële educatie op scholen binnen het po.
In eerste instantie was het de bedoeling dat middels deze uitkering scholen uitsluitend drie activiteiten konden bekostigen. Dit is in nauwe afstemming met de betrokken gebieden uit de regeling gehaald en verplaatst naar de toelichting als suggestie voor inzet op financiële educatie in plaats van als verplichting. Op deze manier krijgen gebieden en daarmee de scholen meer ruimte om zelf te komen tot activiteiten die lokaal aansluiten op de manier van werken in dat gebied, maar wel bijdragen aan het hoofddoel van financiële educatie. Hierin verschilt deze regeling van de Subsidieregeling financiële educatie voor onderwijsinstellingen, die geldt voor scholen buiten de NPLV-gebieden. De reden voor dat verschil is dat het binnen het NPLV gaat om een integrale gebiedsgerichte aanpak waarbij het Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en bewoners met een gezamenlijk doel voor ogen samenwerken in een publiek-private alliantie en gezamenlijk in het focusgebied investeren. Als per thema, dus ook financiële educatie, te specifieke kaders worden gesteld krijgen gebieden weinig ruimte en speling om een lokale aanpak te creëren en staat dit haaks op het doel van het NPLV om de lokale problematiek integraal aan te pakken. Het is ook interessant om de aanpak vanuit de specifieke uitkering en die van de reguliere subsidieregeling met elkaar te vergelijken om te kijken wat beter werkt.
Voorbeeldactiviteiten
Onderstaande drie activiteiten dienen als voorbeeld:
1) het volgen van een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid goedgekeurde bij- of nascholingsopleiding die tot doel heeft het aanbieden of integreren van financiële educatie in bestaande leergebieden en vakken, door leerkrachten en medewerkers die zorg dragen voor inbedding van financiële educatie in het onderwijs op de po-school,
2) het aannemen of vrijstellen van medewerkers binnen de po-school die zorg dragen voor inbedding van financiële educatie in het onderwijs op die school, en
3) het ondersteunen van ouders of verzorgers bij de financiële opvoeding van hun kinderen.
Bij activiteiten uit de eerste categorie gaat het om het volgen van een training voor zowel leerkrachten als voor medewerkers die zorg dragen voor inbedding binnen het lesprogramma. De medewerker kan een opleiding volgen om meer kennis te vergaren over het belang van financiële educatie in het po, inhoudelijke kennis over financiële educatie en hoe je dit structureel in kunt bedden in het onderwijs. Het opleidingsaanbod is te vinden op www.geldlessen.nl.
Bij activiteiten uit de tweede categorie gaat het om een medewerker op school die zowel intern als extern ingehuurd kan worden voor het uitvoeren van deze activiteit en de bijbehorende taken. Denk hierbij aan een leerkracht, coördinator, ondersteunend personeelslid of projectleider die verantwoordelijk is voor de inbedding van financiële educatie op de betreffende school. Taken die deze medewerker met betrekking tot deze activiteit kan doen zijn bijvoorbeeld: een plan van aanpak opstellen waarbij onderwijsactiviteiten worden ontwikkeld gericht op leerlingen of het werven van leerkrachten voor de trainingen uit de eerste categorie activiteiten.
Bij activiteiten uit de derde categorie gaat het om onderwijsactiviteiten gericht op leerlingen en hun ouders/verzorgers zoals het organiseren van ouderavonden. Ouders spelen namelijk een grote rol bij de financiële opvoeding van hun kinderen. Uit onderzoek is bekend dat het betrekken van ouders belangrijk is bij het leren omgaan met geld.7 Echter, ouders weten vaak niet hoe ze dat moeten doen, of ze vinden dat ze er te weinig tijd aan besteden. Dat het ondersteunen van ouders en verzorgers bij de financiële educatie van kinderen van cruciaal belang is, is ook gebleken uit de gesprekken met betrokken partijen zoals verschillende scholen. Daarnaast geven ouders aan behoefte te hebben aan voorbeelden en ervaringen van anderen als het gaat om financiële opvoeding.
Rol van het Expertisepunt Financiële educatie – Wijzer in geldzaken
Wijzer in geldzaken vervult de rol van ‘Expertisepunt Financiële Educatie’ (hierna het Expertisepunt). Scholen van het primair onderwijs, leerkrachten en aanbieders van opleidingen/trainingen kunnen hier terecht voor een actueel overzicht van het trainingsaanbod, voor informatie en advies en voor het uitwisselen van kennis over effectieve financiële educatie (zie www.geldlessen.nl). Scholen hoeven het wiel dus niet zelf opnieuw uit te vinden, maar kunnen altijd terecht bij het Expertisepunt met hun vragen.
De beschikbaar gestelde bedragen voor ‘school en omgeving’ en ‘integraal’ zijn voor het focusgebied Amsterdam Nieuw-West omlaag bijgesteld. De reden hiervoor is dat de hoogte van de bedragen van het thema ‘school en omgeving’ is berekend met de aantallen leerlingen en uren die de scholen hebben opgegeven in de aanmeldingsprocedure. In het geval van Amsterdam Nieuw-West is er in twee gevallen een foutief (te hoog) aantal leerlingen opgegeven. In overleg met de school en de gemeente is het beschikbare bedrag voor ‘school en omgeving’ gecorrigeerd met deze wijzigingsregeling. Aangezien het beschikbare bedrag voor het integrale deel is vastgesteld op 15% van het totale beschikbare bedrag voor het focusgebied, volgt dat dit bedrag eveneens omlaag bijgesteld moet worden. De gemeente Amsterdam heeft nog geen aanvraag ingediend ten behoeve van het focusgebied Nieuw-West.
Artikel 10, eerste lid, van de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) verplicht het college om de uit te keren middelen, in samenspraak met de alliantie, in de aanvraag te reserveren voor besteding tijdens de periode 2026 tot en met 2028. Echter, met betrekking tot het thema ‘school en omgeving’ staat in de toelichting bij die regeling dat gemeenten in beginsel financiering ontvangen voor de periode 1 augustus 2025 tot en met 31 juli 2028. Alleen voor scholen die van 2023 tot en met 2025 deelnamen in de lokale coalitie, en waarvoor de gemeente middelen ontving op basis van de eerdere Regeling kansrijke wijk, ontvangt de gemeente financiering voor de periode 1 januari 2026 tot en met 31 juli 2028.
Om deze reden is met deze wijzigingsregeling aan artikel 10 toegevoegd dat de middelen uit de tweede tranche van de Regeling kansrijke wijk binnen het thema ‘school en omgeving’ ook ter beschikking worden gesteld voor besteding in 2025, tenzij de gemeente voor de betreffende school al middelen voor het thema ‘school en omgeving’ ontving op basis van de eerste tranche van de Regeling kansrijke wijk.
De middelen uit de tweede tranche van de Regeling kansrijke wijk worden uitgekeerd in de jaren 2026–2028. Om deze reden zullen gemeenten waarvoor de hier bedoelde verruiming in 2025 geldt, de middelen voor de periode 1 augustus 2025 tot en met 31 december 2025 aan de scholen moeten voorschieten. Dit is eerder al aan deze gemeenten gecommuniceerd. De financiële verantwoording van de besteding van deze middelen in 2025 zal voor de betrokken gemeenten mogelijk worden gemaakt in de SiSa-bijlage 2026.
Op grond van de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) worden financiële middelen verstrekt aan een aantal gemeenten. De staatssteuntoets op rijksniveau beperkt zich tot de medeoverheden die de specifieke uitkering ontvangen. Dit neemt niet weg dat gemeenten bij de besteding van deze specifieke uitkering onder andere rekening dienen te houden met de Europese staatssteun- en aanbestedingsregels. Dat geldt ook voor besteding binnen de twee thema’s, die met deze wijzigingsregeling zijn toegevoegd. De gemeenten hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid om te toetsen of de activiteiten en de voorziene bestedingen van de middelen aan deze regels voldoen. In het communicatietraject rond de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) zijn gemeenten hier ook op gewezen.
Regeldrukkosten betreffen alle inspanningen en investeringen waaraan burgers, bedrijven en professionals moeten voldoen volgende uit een verplichting van wet- en regelgeving. De Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) heeft met name gevolgen voor gemeenten. De partners in het alliantieoverleg, waaronder de gemeente zelf, dragen gezamenlijk bij aan de programmaorganisatie en aan de realisatie van het uitvoeringsprogramma. De Regeling Kansrijke wijk (tweede tranche) heeft een beperkte invloed op de regeldruk voor de andere partners in de alliantie. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft deze wijzigingsregeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen heeft voor de regeldruk.
De Minister evalueert de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche). De twee thema’s die met deze wijzigingsregeling zijn toegevoegd maken ook onderdeel uit van die evaluatie. De evaluatie en monitoring van de activiteiten is uitgebreid beschreven in de toelichting van de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche).8
De Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) is tot stand gekomen in afstemming met lokale allianties en is twee weken in consultatie geweest, van 16 mei 2025 tot en met 3 juni 2025. De thema’s ‘maatschappelijke samenhang’ en ‘financiële educatie’ maakten onderdeel uit van de consultatieversie van die regeling. Toen is aangegeven dat toevoeging van die thema’s aan de regeling onder voorbehoud was van besluitvorming door het kabinet over de ontwerpbegroting 2026 en dat de beschikbare bedragen pas na Prinsjesdag bekend zouden worden. Omdat de twee nieuwe thema’s onder voorbehoud van financiering reeds waren gecommuniceerd aan de betreffende gemeenten en gebieden via de consultatieversie, konden de stedelijke focusgebieden zich voorbereiden op de gehele aanvraag. Beide thema’s zijn met deze wijzigingsregeling alsnog toegevoegd aan de regeling.
De internetconsultatie van de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) heeft een achttal reacties opgeleverd. Deze zijn beschreven in de toelichting van die regeling.9 In een tweetal reacties zijn opmerkingen gemaakt over de thema’s ‘maatschappelijke samenhang’ en ‘financiële educatie’. In de toelichting bij de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) is niet op deze opmerkingen ingegaan. De reacties die zien op de thema’s ‘maatschappelijke samenhang’ en ‘financiële educatie’ worden hieronder behandeld.
De programmadirecteuren van de NPLV-gebieden hebben in hun reactie met betrekking tot het thema ‘financiële educatie’ gevraagd waarom de bijdrage alleen beschikbaar wordt gesteld voor het primair onderwijs, en niet ook voor het voortgezet onderwijs, waar financiële educatie ook relevant is. De reactie pleit voor meer ruimte. Ook merken de programmadirecteuren op dat de beschrijving van de activiteiten waaraan de bijdrage besteed moet worden erg gedetailleerd is en in vergelijking tot de andere thema’s minder op doelenniveau.
In reactie hierop wordt aangegeven dat het kabinet de afgelopen twee jaar heeft ingezet op het bevorderen van structurele aandacht voor financiële educatie in het onderwijs, met als doel scholen te ondersteunen bij het vormgeven en inbedden van financiële educatie in het onderwijs. Met drie tijdvakken van de Subsidieregeling financiële educatie voor onderwijsinstellingen zijn het middelbaar beroepsonderwijs, het voortgezet onderwijs en het primair onderwijs in staat gesteld om met financiële educatie aan de slag te gaan. Voor de eerste twee tijdvakken kwamen alle scholen in aanmerking die onder de desbetreffende onderwijssector vallen. Voor het laatste tijdvak, gericht op het primair onderwijs, kwam een afgebakende groep scholen in aanmerking. Daarnaast liep tijdens het opzetten van dat tijdvak de voorbereiding van de tweede tranche van de Regeling kansrijke wijk. Gezien het gedachtegoed achter die regeling en het risico van dubbelfinanciering via de twee wegen, zijn scholen van het primair onderwijs die vallen binnen de NPLV-gebieden uitgezonderd van de Subsidieregeling financiële educatie voor onderwijsinstellingen. Het idee was om hen de mogelijkheid te geven middelen te ontvangen via de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche), ook in gezamenlijkheid met de andere thema’s binnen die regeling.
Naar aanleiding van de opmerking over de gedetailleerdheid van de bestedingsvoorwaarden is, ook na overleg met een aantal programmadirecteuren namens meer NPLV-gebieden, tegemoetgekomen aan de wens om artikel 7b meer op doelenniveau te formuleren en zo meer bestedingsruimte te bieden aan gemeenten en scholen.
Het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners heeft met betrekking tot het thema ‘maatschappelijke samenhang’ aangegeven dat het voor veerkrachtige wijken nodig is dat gemeenschappen ook eigenaarschap en zeggenschap kunnen nemen over hun buurt. In dat verband wordt gepleit voor een bewonersfonds per gebied, waar actieve bewoners zelf over kunnen beslissen, en voor financiële ruimte voor community builders, die vanuit de buurt zelf komen, opgeleid worden, en in opdracht van de buurt werken, met als enige doelstelling het versterken van de gemeenschap. Dit draagt bij aan een integrale manier van werken binnen de hele aanpak, dwars door beleidsdomeinen heen.
In reactie hierop wordt opgemerkt dat het versterken van de maatschappelijke samenhang en het bevorderen van de sociale stabiliteit een gezamenlijke opgave is van alle partijen die zijn betrokken bij het NPLV. Dit kan ook niet zonder de duurzame betrokkenheid van bewoners bij de activiteiten en initiatieven die hieraan proberen bij te dragen. Deze regeling biedt ook de ruimte om via het thema ‘maatschappelijke samenhang’ activiteiten aan te vragen, die gericht zijn op het stimuleren van ontmoeting tussen mensen en het betrekken van bewoners bij hun buurt. Daarnaast kunnen colleges in hun aanvraag ook het onderdeel ‘bewonersparticipatie’ meenemen als onderdeel van een activiteit. Bovendien staat in artikel 3 van de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) dat de uitgekeerde middelen kunnen worden ingezet om inwoners te faciliteren om hun rol in de alliantie en het alliantieoverleg goed in te vullen.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2025. Hiermee wordt afgeweken van de standaard invoeringstermijn van drie maanden.
Een latere inwerkingtreding van deze regeling is niet wenselijk, omdat dit grote (financiële) onzekerheid voor de desbetreffende gemeenten en hun partners kan veroorzaken. Door deze regeling in werking te laten treden met ingang van 1 oktober 2025 is het mogelijk om de middelen voor 2026 (en voor 2027 en 2028) middels een meerjarige verleningsbeschikking vroegtijdig bekend te maken ten behoeve van een soepele overgang van de uitkering op basis van de eerste tranche van de Regeling kansrijke wijk naar die op grond van de tweede tranche. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het tijdig kunnen afsluiten van (meerjarige) contracten of het verlenen van subsidies voor de realisatie van het uitvoeringsprogramma. Omdat de twee nieuwe thema’s onder voorbehoud van financiering reeds waren gecommuniceerd aan de betreffende gemeenten en gebieden, konden de stedelijke focusgebieden zich tijdig voorbereiden op hun aanvraag.
Artikel I, onderdeel D, werkt bovendien terug tot en met 1 juli 2025, de datum waarop de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) in werking is getreden. Het onderdeel regelt dat middelen binnen het thema ‘school en omgeving’ in sommige situaties ook worden besteed in 2025. Zoals hierboven beschreven is bij de Regeling kansrijke wijk (tweede tranche) per abuis verschil ontstaan tussen de regelingstekst enerzijds en de toelichting en communicatie richting gemeenten anderzijds. Met deze wijzigingsregeling is de regelingstekst in overeenstemming gebracht met die toelichting en eerdere communicatie.
A
In artikel 2, tweede lid, is vermeld aan welke thema’s de uitgekeerde middelen kunnen worden besteed. De thema’s ‘maatschappelijke samenhang’ en ‘financiële educatie’ zijn aan deze opsomming toegevoegd.
B
Er is een verwijzing naar de artikelen 7a (nieuw) en 7b (nieuw) toegevoegd aan de artikelen 4, 8 en 11 van de regeling.
Artikel 4 gaat over de bijdrage aan integraliteit. Binnen dit thema kunnen integrale activiteiten binnen het stedelijk focusgebied worden bekostigd. Deze activiteiten worden uitgevoerd ten behoeve van te behalen resultaten, die bijdragen aan een of meer doelstellingen, genoemd in de artikelen 5 tot en met 7b (‘re-integratie en preventie geldzorgen’, ‘school en omgeving’, ‘ontwikkeling van het jonge kind’, ‘maatschappelijke samenhang’ en ‘financiële educatie’).
Artikel 8 gaat over de afwijkende situatie waarin op voorstel van het college van burgemeester en wethouders en beargumenteerd door de alliantie een deel van de uitgekeerde middelen ook buiten het stedelijk focusgebied wordt besteed aan de activiteiten, gericht op de te behalen resultaten die bijdragen aan de doelstellingen van de in artikel 2, tweede lid, genoemde thema’s. Er wordt dan afgeweken van hetgeen bepaald in de artikelen 4, 5 en 7 tot en met 7b.
Op grond van artikel 11, eerste lid, kan een uitkering worden afgewezen als de Minister niet verwacht dat de te behalen resultaten zullen bijdragen aan de doelen, genoemd in de artikelen 4 tot en met 7b.
C
Er zijn twee artikelen ingevoegd:
Artikel 7a (nieuw) – Bijdrage aan maatschappelijke samenhang
De uitgekeerde middelen voor het thema ‘maatschappelijke samenhang’ moeten worden besteed aan activiteiten ten behoeve van te behalen resultaten binnen het stedelijk focusgebied die bijdragen aan het bevorderen dat (groepen) inwoners actief deelnemen aan de samenleving, met als doel de maatschappelijke samenhang te bevorderen. De bedragen die kunnen worden uitgekeerd voor dit thema zijn opgenomen in de bijlage.
Artikel 7b (nieuw) – Bijdrage aan financiële educatie
De uitgekeerde middelen voor het thema ‘financiële educatie’ moeten worden besteed aan activiteiten ten behoeve van te behalen resultaten binnen het stedelijk focusgebied die bijdragen aan het creëren, ontwikkelen en bevorderen van structurele aandacht voor effectieve financiële educatie in onderwijsinstellingen. De bedragen die kunnen worden uitgekeerd voor dit thema zijn opgenomen in de bijlage.
D
Dit onderdeel voegt een nieuw lid toe aan artikel 10. Artikel 10, eerste lid, bepaalt dat het college, in samenspraak met de alliantie, in de aanvraag de uit te keren middelen moet reserveren voor besteding tijdens de periode 2026 tot en met 2028. In het tweede lid (nieuw) wordt hierop een uitzondering gemaakt voor de middelen, die zullen worden uitgekeerd voor activiteiten binnen het thema ‘school en omgeving’. Voor deze middelen geldt dat zij door de gemeente ook ter beschikking kunnen worden gesteld aan scholen voor besteding in de periode 1 augustus 2025 tot en met 31 december 2025, tenzij de gemeente voor de school waarvoor de middelen bedoeld zijn op grond van de eerste tranche van de Regeling kansrijke wijk al middelen heeft ontvangen voor het thema ‘school en omgeving’. Op grond van de eerste tranche van de Regeling kansrijke wijk hebben sommige gemeenten namelijk voor sommige scholen financiering tot en met 31 december 2025. Door deze gemeenten uit te zonderen van de mogelijkheid om een deel van de middelen in 2025 te besteden wordt dubbelfinanciering van scholen voorkomen.
E
Onderdeel 1
Vanwege het toevoegen van de artikelen 7a (nieuw) en 7b (nieuw) aan de regeling, is het opschrift van de bijlage aangepast.
Onderdeel 2
In de bijlage zijn de bedragen voor het thema ‘integraliteit’ aangepast. Het beschikbare bedrag voor ‘integraliteit’ bedraagt namelijk 15% van het totale beschikbare bedrag voor het focusgebied. Dit betekent dat de bedragen voor ‘integraliteit’ veranderen op het moment dat andere bedragen in de bijlage veranderen. Met deze regeling worden twee wijzigingen doorgevoerd in de bedragen voor ‘integraliteit’.
• De beschikbare bedragen voor ‘integraliteit’ voor Amsterdam Nieuw-West worden verlaagd. Deze wijziging hangt samen met het verlagen van de bedragen voor dat focusgebied voor het thema ‘school en omgeving’. Het totale beschikbare bedrag voor het focusgebied wordt daardoor lager, waardoor ook het beschikbare bedrag voor het thema ‘integraliteit’ verlaagd moet worden.
• De beschikbare bedragen voor ‘integraliteit’ voor alle focusgebieden (inclusief Amsterdam Nieuw-West) worden verhoogd. Deze wijziging hangt samen met het toevoegen van twee thema’s (‘maatschappelijke samenhang’ en ‘financiële educatie’). Het totale beschikbare bedrag per focusgebied wordt daardoor hoger, waardoor ook de beschikbare bedragen voor het thema ‘integraliteit’ verhoogd moet worden.
Met het oog op de overzichtelijkheid is deze alinea van de bijlage opnieuw vastgesteld.
Onderdelen 3 en 4
In de bijlage zijn de bedragen voor het thema ‘school en omgeving’ voor het focusgebied Amsterdam Nieuw-West aangepast. Het beschikbare bedrag voor Amsterdam Nieuw-West voor dit thema is verlaagd naar € 7.064.785,00 per jaar. Deze verlaging heeft tot gevolg dat het totale beschikbare bedrag voor de gemeente Amsterdam voor dit thema is verlaagd naar € 30.137.817,60.
Onderdeel 5
De bedragen voor de nieuwe thema’s ‘maatschappelijke samenhang’ en ‘financiële educatie’ zijn toegevoegd aan de bijlage.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Kamerstukken II 2021/22, 30 995, nr. 100. Binnen het kader van het NPLV zijn met gemeenten afspraken gemaakt over de geografische afbakening van de focusgebieden.
Een meer uitgebreide toelichting op dit thema is te lezen in de Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 januari 2025, nr. 2024-0000939692, tot wijziging van de Subsidieregeling financiële educatie voor onderwijsinstellingen in verband met het toevoegen van een tijdvak voor scholen voor primair onderwijs met een achterstandsscore (Stcrt. 2025, 2942).
Nibud en Wijzer in Geldzaken (2017). Effectieve manieren om financieel verantwoord gedrag te bevorderen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-32385.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.