Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 18 maart 2024, nr. WJZ/ 45392695, tot wijziging van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking in verband met wijzigingen in verband met de Algemene Groepsvrijstellingsverordening en overige wijzigingen

De Minister voor Klimaat en Energie,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Indien de productie-installatie is aangesloten op het elektriciteitsnet met een grootverbruikersinstallatie:

    • a. wordt bij het aantal kWh, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, opgeteld het aantal kWh dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt en waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn verstrekt die aantonen dat met de productie-installatie in het betreffende kalenderjaar dat aantal kWh is geproduceerd en op een installatie is ingevoed; en,

    • b. wordt, voor zover het een beschikking betreft op een aanvraag om subsidieverlening die op of na 2 april 2024 is ingediend, het aantal kWh dat in elk jaar voor subsidie in aanmerking komt, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verminderd met het aantal kWh dat is ingevoed op een elektriciteitsnet gedurende elke periode waarin de waarde van elektriciteit negatief is.

B

In artikel 7, onderdeel a, wordt na ‘de gemiddelde waarde van elektriciteit die wordt ingevoed op het elektriciteitsnet’ ingevoegd ‘die kan worden gecorrigeerd voor elke periode waarin de waarde voor elektriciteit negatief is’.

C

Aan artikel 11, tweede lid, wordt toegevoegd ‘, en bedraagt niet meer dan € 30.000.000’.

D

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt na ‘een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonne-energie’ ingevoegd ‘met een vermogen van minder dan 500 kWp’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonne-energie met een vermogen van 500 kWp of meer, waarbij sprake is van plaatsing op daken of bevestiging aan gevels, gaat de aanvraag vergezeld van een verklaring van een constructeur over de belastbaarheid van het dak of de gevel met gebruikmaking van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

E

In artikel 18, tweede lid, onderdeel c, wordt na ‘financieringsplan’ ingevoegd ‘, met een uitgesplitste begroting van alle noodzakelijke kosten,’.

F

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De periode vangt aan op de datum van ingebruikname van de productie-installatie.

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘het vierde lid’ vervangen door ‘het derde lid’.

G

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie zo spoedig mogelijk na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie uiterlijk binnen een door de minister per categorie productie-installatie vastgestelde termijn in gebruik.

3. In het derde lid wordt na ‘die gebruik maakt van’ ingevoegd ‘zonne-energie met een vermogen van 500 kWp of meer,’.

H

In artikel 33, vijfde lid, wordt ‘op het moment van indienen van de aanvraag’ vervangen door ‘op het moment dat de lijst van deelnemende leden overeenkomstig artikel 37, vierde lid, aan de minister wordt overgelegd’.

I

In artikel 35, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, wordt ‘per 2 kW vermogen’ telkens vervangen door ‘per 5 kW vermogen’.

J

In artikel 36, derde lid, wordt ‘op het moment van het indienen van de aanvraag’ vervangen door ‘vanaf het moment dat de lijst van deelnemende leden overeenkomstig artikel 37, vierde lid, aan de minister wordt overgelegd,’.

K

Aan artikel 40 wordt onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien de productie-installatie is aangesloten op het elektriciteitsnet met een grootverbruikersaansluiting, wordt de productie, bedoeld in het derde lid, in verband met een beschikking op een aanvraag om subsidieverlening die op of na 2 april 2024 is ingediend, verminderd met het aantal kWh dat is ingevoed op een elektriciteitsnet gedurende elke periode waarin de waarde voor elektriciteit negatief is.

L

Artikel 43, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Indien de som van de maandelijkse bedragen die in een kalenderjaar zijn verstrekt, meer bedraagt dan het op grond van het eerste lid bijgestelde voorschot, kan de minister:

    • a. het teveel aan verstrekte maandelijkse bedragen geheel of deels terugvorderen na afloop van dat kalenderjaar; of

    • b. het teveel aan verstrekte maandelijkse bedragen in mindering brengen op het eerstvolgende te verstrekken maandelijkse bedrag en vervolgens op zoveel maandelijkse bedragen als nodig is om het teveel betaalde voorschot volledig te verrekenen.

M

Na artikel 47 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 47a (overgangsbepaling minimum aantal leden)

Op beschikkingen tot subsidieverlening die zijn afgegeven op aanvragen voor subsidie die zijn ontvangen voor inwerkingtreding van het Besluit openstelling Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking 2024 is artikel 35, eerste en tweede lid, van toepassing zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 18 maart 2024, nr. WJZ/ 45392695, tot wijziging van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking in verband met de Algemene Groepsvrijstellingsverordening en overige wijzigingen (Stcrt. 2024, 8919).

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 2 april 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 maart 2024

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking (hierna: SCE). De SCE is op 3 maart 2021 gepubliceerd (Stcrt. 2021, 11080) en is op 1 april 2021 in werking getreden. De SCE heeft openstellingsronden gehad in 2021, 2022 en 2023. In april 2024 zal de SCE voor de vierde keer worden opengesteld.

Onderhavige wijzigingsregeling is erop gericht de SCE beter te laten aansluiten bij de praktijk, voert een aantal correcties door op eerdere wijzigingen en wijzigt de SCE vanwege de per 1 juli 2023 aangepaste Algemene Groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV). Onderhavige wijzigingsregeling treedt gelijktijdig met het Besluit openstelling Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking 2024 (hierna: openstellingsbesluit 2024) in werking. In het openstellingsbesluit 2024 wordt het mogelijk gemaakt om subsidie te verstrekken voor projecten voor zon-PV en wind tot en met ten hoogste 6 MW(p) in plaats van 500 kWp respectievelijk 1 MW. In verband met deze verruiming en de aangepaste AGVV worden in onderhavig wijzigingsbesluit een aantal aanpassingen doorgevoerd.

2. Inhoud van de regeling

Onderstaand worden de wijzigingen toegelicht.

Geen subsidie tijdens periodes met negatieve prijzen (onderdelen A, B en K)

De per 1 juli 2023 aangepaste AGVV stelt in artikel 43, achtste lid, dat geen steun mag worden uitgekeerd voor periodes waarin de prijzen negatief zijn. Het negende lid van dat artikel biedt de mogelijkheid om deze beperking niet te laten gelden voor kleinschalige productie-installaties. Productie-installaties worden als kleinschalig beschouwd als het vermogen ervan onder de toepasselijke drempel van artikel 5 van Verordening (EU) 2019/943 van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (Pb EU L 158/54) ligt. Die drempel bedraagt i.c. 200 kW op grond van artikel 5, vierde lid, van die verordening.

De subsidiebeperking houdt in dat er geen subsidie mag worden uitgekeerd over de productie van de installatie tijdens periodes waarin prijzen negatief zijn. Het heeft de voorkeur deze subsidiebeperking in principe voor alle productie-installaties te laten gelden, dus ook voor kleinschalige productie-installaties. Vanwege beperkte toegankelijkheid van privacygevoelige data is het echter niet mogelijk is om de productie van productie-installaties op een kleinverbruikersaansluiting op uurbasis, kwartierbasis of op basis van een nog kleinere tijdseenheid te meten. Daarom worden productie-installaties met een kleinverbruikersaansluiting uitgezonderd van de subsidiebeperking. Omdat de productie-installaties met een kleinverbruikersaansluiting een vermogen van maximaal 100 kW hebben, is de uitzondering in lijn met de AGVV. De subsidiebeperking geldt wel voor alle productie-installaties op grootverbruikersaansluitingen.

Ten behoeve van deze wijziging is met onderdeel A het derde lid van artikel 3 (berekeningswijze subsidie) aangepast. In dit aangepaste derde lid wordt in onderdeel b geregeld dat het aantal kWh dat is opgewekt ten tijde van negatieve elektriciteitsprijzen niet in aanmerking komt voor subsidie. Tevens wordt met onderdeel B een aanpassing doorgevoerd in artikel 7, die inhoudt dat de elektriciteitsprijs kan worden gecorrigeerd met negatieve prijzen. Tot slot wordt met onderdeel K een nieuw vierde lid ingevoegd in artikel 40 (verstrekking voorschot). Met dit nieuwe vierde lid wordt geregeld dat de productie wordt verminderd met het aantal kWh dat is ingevoed op een elektriciteitsnet gedurende elke periode waarin de waarde voor elektriciteit negatief is. Dit in verband met een beschikking op een aanvraag om subsidieverlening.

Deze wijzigingen gelden alleen voor projecten die subsidie aanvragen vanaf 2024, zoals aangegeven in de gewijzigde artikelen 3 en 40.

Maximumsubsidiebedrag: € 30 miljoen

In artikel 11 is het maximum subsidiebedrag per subsidieontvanger geregeld. Met onderhavige wijziging van artikel 11 in onderdeel C wordt aan het tweede lid toegevoegd dat de subsidie niet meer dan € 30 miljoen bedraagt. Een subsidie-aanvrager kan dus niet meer dan € 30 miljoen aan subsidie over de gehele looptijd ontvangen. Dit is lijn met de per 1 juli 2023 aangepaste AGVV, waarin een aanmeldingsdrempel voor exploitatiesteun is opgenomen ter hoogte van € 30 miljoen per onderneming per project (artikel 4, eerste lid, onderdeel v, van de AGVV). De wijziging van artikel 11 waarborgt dat een subsidieontvanger in geen geval een hoger bedrag aan SCE-subsidie zal ontvangen dan € 30 miljoen.

Dakconstructieverklaring constructeur voor zon-op-dak ≥0,5 MWp tot en met 6 MWp

Artikel 13 wordt in onderdeel D aangepast. Voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van fotovoltaïsche panelen met een vermogen van 0,5 MWp tot 6 MWp, wordt een verklaring van een constructeur over de draagkracht van de constructie bij plaatsing op dak of gevel (dakconstructieverklaring) geëist

Voor productie-installaties met een vermogen tot 0,5 MWp blijft de verklaring van de subsidieaanvrager zelf over de geschiktheid dak of gevel als eis gelden.

Gezien de aanzienlijk grotere schaal van projecten die kunnen worden aangevraagd in de nieuwe categorie zon op dak van 0,5 tot 6 MW, zal voor deze categorie een zwaardere eis gelden dan de verklaring geschiktheid dak of gevel die geldt voor kleinere SCE-projecten (tot 0,5 MW). Hierdoor wordt voorkomen dat subsidie wordt gereserveerd voor projecten, die uiteindelijk vanwege een ongeschikte dakconstructie niet kunnen worden gerealiseerd.

Een constructief ongeschikt dak is een van de barrières bij de realisatie van zon-PV-projecten. Met de dakconstructieverklaring van een constructeur wordt geborgd dat dit aan de voorkant is gecontroleerd. Daarom wordt gevraagd om een verklaring van een constructeur over de belastbaarheid van het dak of de gevel. De verklaring dient te worden verstrekt met gebruikmaking van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Dit middel wordt beschikbaar gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), die namens de minister de regeling uitvoert.

Uitgesplitste begroting in financieringsplan

Artikel 18, tweede lid, onderdeel c, wordt aangepast, door onderdeel E van deze wijzigingsregeling. Een financieringsplan dat bij de aanvraag moet worden overgelegd, moet voortaan ook een uitgesplitste begroting van alle noodzakelijke kosten bevatten. RVO kan daarmee informatie vragen over bijvoorbeeld kosten voor dakversteviging en dakrenovatie. Als bijvoorbeeld bij een zon-PV-project op een dak met een vermogen van 1 MWp de constructeur in de verklaring aangeeft dat de constructie moet worden aangepast, is de aanvrager bekend met deze kosten en moet hij deze meenemen in de haalbaarheid van het project. Deze eis geldt ook bij zon-PV-projecten met een vermogen tot 0,5 MWp, waarbij een verklaring van de aanvrager volstaat dat het dak of de gevel geschikt is, of wordt gemaakt. Als het dak of de gevel nog niet geschikt is, is het van belang dat de kosten om dak of gevel geschikt te maken, worden meegenomen in de haalbaarheid van het project.

Ingebruiknamedatum

In onderdeel F wordt door wijziging van artikel 23 verduidelijkt dat voor het bepalen van het begin van de looptijd van de subsidie wordt aangesloten bij de feitelijke ingebruiknamedatum van de productie-installatie. Dit geeft de huidige praktijk weer. De datum van ingebruikname moet binnen de uiterste realisatietermijn vallen, zoals die geldt op grond van artikel 24.

Realisatietermijn en opdrachtverstrekking

Omdat er met de nieuwe categorieën productie-installaties zon en wind voor grotere vermogens in het openstellingsbesluit 2024 meer variatie komt in de realisatietermijnen van de categorieën productie-installaties, worden de realisatietermijnen voor de openstellingsronde van 2024 opgenomen in het openstellingsbesluit 2024 en gekoppeld aan de verschillende categorieën productie-installaties. Daarnaast wordt voor de nieuwe categorieën voor productie-installaties voor fotovoltaïsche panelen met een vermogen vanaf 0,5 MW gevraagd om een opdrachtverstrekking na 18 maanden. In onderdeel G van de onderhavige regeling is daarom artikel 24 aangepast.

Aanleveren ledenlijst

De termijn voor het aanleveren van de ledenlijst bedraagt voor zowel coöperaties als verenigingen van eigenaars twaalf maanden (artikel 37, eerste en vierde lid). Met de onderdelen H en J van deze wijzigingsregeling worden twee artikelen gewijzigd om aan te sluiten bij de verlenging van de termijn. Daartoe wordt in de artikelen 33, vijfde lid, en 36, derde lid, het moment van indienen van de aanvraag vervangen door het moment waarop de lijst van deelnemende leden overeenkomstig artikel 37, vierde lid, aan de minister wordt overlegd. Per abuis was dit bij de eerdere wijziging van de betreffende artikelen van de SCE (Stcrt. 2022, 31822) niet opgenomen.

Versoepelen ledeneis wind

De minimumledeneis binnen de SCE waarborgt lokaliteit van en draagvlak voor hernieuwbare energieprojecten. Deze wijzigingsregeling versoepelt de ledeneis voor wind. In het openstellingsbesluit 2024 worden de vermogensgrenzen voor wind verhoogd van 1 MW naar 6 MW. Bij zulke grote vermogens zou het aantal leden dat nodig is bij één lid per 2 KW, onwerkbaar groot worden. Ook voor windenergieprojecten tot 1 MW vormde de ledeneis reeds een barrière. Om te waarborgen dat deze projecten daadwerkelijk doorgang vinden, is ervoor gekozen de minimumledeneis voor wind te versoepelen en deze gelijk te stellen met de ledeneis voor zon. Voorheen diende een aanvraag voor een productie-installatie die gebruik maakt van windenergie te voldoen aan de eis van minimaal één deelnemend lid per 2 kW vermogen. Deze eis wordt met deze aanpassing van artikel 35 in onderdeel I gewijzigd naar minimaal één deelnemend lid per 5 kW vermogen voor productie-installaties die gebruik maken van windenergie.

Artikel 47a (onderdeel M) bevat overgangsrecht voor wat betreft de bepalingen over minimumaantal leden bij wind. In dit artikel is geregeld dat op beschikkingen die reeds zijn afgegeven op aanvragen voor subsidie vóór inwerkingtreding van onderhavige wijzigingsregeling artikel 35, eerste en tweede lid, van toepassing blijft zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van onderhavige wijziging.

Terugvordering voorschotten gedurende looptijd

Voor de SCE worden voorschotten verstrekt. Om verschillende redenen kan sprake zijn van een te hoog ontvangen bedrag aan voorschotten, bijvoorbeeld als het definitieve correctiebedrag hoger blijkt te zijn dan het voorlopige correctiebedrag. Dit kan niet altijd op korte termijn worden verrekend met nog te verstrekken voorschotten, bijvoorbeeld omdat deze voorschotten op € 0 staan vanwege hoge energieprijzen. Tot nu toe kan in zo’n geval een teveel aan betaalde voorschotten alleen maar pas aan het einde van de subsidielooptijd worden teruggevorderd, bij de subsidievaststelling. Met de wijziging van artikel 43, derde lid, in onderdeel L, kunnen teveel betaalde voorschotten al op een eerder worden moment teruggevorderd. RVO houdt bij het terugvorderen of verrekenen van teveel betaalde voorschotten rekening met de concrete omstandigheden van het geval, om te voorkomen dat individuele projecten in de problemen komen.

3. Regeldruk

De regeldruk voortvloeiend uit deze wijzigingsregeling is slechts in samenhang te zien met de SCE zelf. In de toelichting op het openstellingsbesluit 2024 wordt uitgebreid ingegaan op de regeldrukeffecten die voortvloeien uit onderhavige wijzigingsregeling. Samengevat is er sprake van een beperkte toename van structurele administratieve lasten voor subsidieontvangers. De eenmalige en structurele administratieve lasten bedragen in totaal € 164.176.

4. Notificatie

Deze regeling is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan a artikel 5, eerste lid, van Richtlijn 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen. Hiervoor geldt op grond van artikel 7, vierde lid, van de Richtlijn 2015/1335 geen standstill-termijn.

5. Inwerkingtreding

Deze wijzigingsregeling treedt op 2 april 2024 in werking. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn, bedoeld in aanwijzing 4.17, tweede en vierde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking voorkomt aanmerkelijke ongewenste nadelen voor de doelgroep, te weten coöperaties en verenigingen voor eigenaars, omdat de openstelling ook vanaf 2 april is voorzien (via het openstellingsbesluit 2024).

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Naar boven