Wijziging van het besluit van 16 maart 2017, nr. 2017-51500, Staatscourant 2017, 16579

Directoraat-generaal Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 5 december 2024, nr. 2024-23490

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit wijzigt het besluit van 16 maart 2017, nr. 2017-51500, (Stcrt. 2017, 16579). In onderdeel 2.1 is een alinea opgenomen over de toepassing van de samenloopvrijstelling bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon en de inperking van die vrijstelling per 1 januari 2025 (Belastingplan 2024) ingevolge artikel 15, elfde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. De onderdelen 2.2.7 en 2.2.8 zijn aangepast in lijn met deze inperking. De wijziging in onderdeel 5 betreft een uitbreiding van de gevallen waarin heffing van overdrachtsbelasting door toepassing van artikel 15, vierde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer achterwege kan blijven. Tevens zijn verwijzingen naar artikelen in de Wet op de omzetbelasting 1968 en beleidsbesluiten geactualiseerd.

ARTIKEL I

Het besluit van 16 maart 2017, nr. 2017-51500 (Stcrt. 2017, 16579), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2022 (Stcrt. 2022, 32371), wordt als volgt gewijzigd:

A

De schuin gedrukte tekst vóór onderdeel 1 (Inleiding) wordt vervangen door een nieuwe volzin, luidende:

Dit besluit bevat het beleid over de samenloop tussen overdrachtsbelasting en omzetbelasting.

B

Onderdeel 1 (Inleiding) wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de eerste alinea worden drie volzinnen toegevoegd, luidende:

Dit besluit werd gewijzigd bij besluit van 13 december 2022, nr. 2022-26122 (Stcrt. 2022, 32371), waarbij onderdeel 5 is aangevuld, en daarna bij besluit van 5 december 2024, nr. 2024-23490 (Stcrt. 2024, 35268), waarbij de onderdelen 2.1, 2.2.7, 2.2.8 en 5 zijn gewijzigd. Tevens zijn verwijzingen naar artikelen in de Wet OB en beleidsbesluiten geactualiseerd.

2. Na de eerste alinea wordt een alinea ingevoegd, luidende:

In onderdeel 2.1 is, met verwijzing naar onderdeel 2.2.7 van dit besluit, aangegeven dat de samenloopvrijstelling onder omstandigheden ook van toepassing kan zijn bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, WBR.

3. De derde alinea (nieuw) komt te luiden:

Onderdeel 2.1.1 gaat in op het begrip ‘zelfstandigheid’. Voor de uitleg wordt verwezen naar het besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting)1.

4. De vierde alinea (nieuw) komt te luiden:

Onderdeel 2.1.2 gaat in op het begrip ‘gebruik als bedrijfsmiddel’, waarvoor wordt aangesloten bij de ’eerste ingebruikneming’. Voor de uitleg van dat laatste begrip wordt verwezen naar het besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting).

5. De tiende alinea (nieuw) komt te luiden:

In onderdeel 2.2.7 is het beleid opgenomen over de toepassing van de samenloopvrijstelling bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, WBR. Dit onderdeel is aangepast en aangevuld naar aanleiding van de wijziging van de WBR (artikel 15, elfde lid, WBR) per 1 januari 2025 en het overgangsrecht dat daarbij is geregeld.

6. De elfde alinea (nieuw) komt te luiden:

Onderdeel 2.2.8 bevat een goedkeuring bij de overdracht van een deelgerechtigdheid in een samenwerkingsverband. Deze overdracht vormt voor de heffing van btw geen belastbaar feit. Dit onderdeel is aangepast en in lijn gebracht met de aanpassingen in de WBR per 1 januari 2025 met betrekking tot aandelentransacties, zodat transacties tussen deelgerechtigden in een samenwerkingsverband voor de toepassing van de samenloopvrijstelling op dezelfde wijze worden behandeld als aandelentransacties (zoals aangekondigd bij het wetsvoorstel: Kamerstukken II, 2023-2024, 36 418, nr. 3, blz. 35).

7. Na de twaalfde alinea (nieuw) wordt een alinea ingevoegd, luidende:

In onderdeel 5 zijn de gevallen waarin heffing van overdrachtsbelasting door toepassing van artikel 15, vierde lid, WBR (de zogenoemde strafheffing) achterwege kan blijven uitgebreid met de situatie dat een uitkering in de zin van de Regeling specifieke uitkering startbouwimpuls of het Besluit Woningbouwimpuls 2020 wordt verkregen.

C

In onderdeel 1.1 (Gebruikte begrippen en afkortingen) wordt ‘bouwterrein als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, 1°, en artikel 11, vierde lid, van de Wet OB’ vervangen door ‘bouwterrein als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, 1°, en artikel 11, zesde lid, Wet OB’

D

In onderdeel 2.1 (Interpretatie van begrippen) wordt na ‘.... btw geheel of gedeeltelijk in aftrek kan brengen (artikel 15, zesde en zevende lid, WBR.’ de volgende tekst ingevoegd:

Daarnaast kan de samenloopvrijstelling onder omstandigheden van toepassing zijn bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon. In artikel 15, elfde lid, WBR is een nadere beperking aangebracht op de toepassing van de samenloopvrijstelling bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon (zie onderdeel 2.2.7).

E

In onderdeel 2.1.1 (Zelfstandigheid), laatste volzin, wordt ‘In de onderdelen 3.2 en 3.3 van het besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M (Omzetbelasting. Levering en verhuur van onroerende zaken)’ vervangen door ‘In de onderdelen 3.3 en 3.5 van het besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting)’

F

In onderdeel 2.1.2 (Gebruik als bedrijfsmiddel) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de eerste alinea wordt ‘art. 11, derde lid, onderdeel b, van de Wet OB. In onderdeel 3.3 van het besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M (Omzetbelasting. Levering en verhuur van onroerende zaken)’ vervangen door ‘artikel 11, vijfde lid, onderdeel b, Wet OB. In onderdeel 3.5 van het besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting)’

2. In de tweede alinea wordt ‘en derde lid, onderdeel a, van de Wet OB.’ vervangen door ‘en vijfde lid, onderdeel a, Wet OB.’

3. Voetnoot 2 komt te luiden:

Zie onderdeel 3.2.1 van het besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting) voor de uitleg van het begrip ‘gebouw’.

G

In onderdeel 2.1.3 (Aftrek van btw op grond van artikel 15 van de Wet OB; vermogensetikettering) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Voetnoot 5 komt te luiden:

Onderdeel 4.2 e.v. van het Besluit van 24 november 2020, nr. 2020-167584, Stcrt. 2020, 63000 (Omzetbelasting. Aftrek van omzetbelasting).

2. Voetnoot 6 komt te luiden:

Zie onderdeel 4.3 van het besluit van 24 november 2020, nr. 2020-167584, Stcrt. 2020, 63000 (Omzetbelasting. Aftrek van omzetbelasting).

H

In onderdeel 2.2.1 (Fiscale eenheid) wordt in voorwaarde sub b ‘onderdeel 7.3.2 van het Besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M.’ vervangen door ‘onderdeel 5.8.1 van het Besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting).’

I

In onderdeel 2.2.2 (Overgang van onroerende zaak in het kader van artikel 37d van de Wet OB) wordt in voorwaarde a, laatste volzin, ‘onderdeel 7.3.2 van het Besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M.’ vervangen door ‘onderdeel 5.8.1 van het Besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting).’

J

Onderdeel 2.2.7 (Verkrijging aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon) wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 2.2.7 wordt in de tweede alinea, voor de laatste volzin een nieuwe volzin ingevoegd, luidende:

Vanaf 1 januari 2025 geldt de inperking van artikel 15, elfde lid, WBR indien het hierna beschreven overgangsrecht niet van toepassing is.

2. Aan het slot van onderdeel 2.2.7 worden de volgende drie alinea’s toegevoegd:

Vanaf 1 januari 2025 geldt het volgende. Als de samenloopvrijstelling gezien het voorgaande kan worden toegepast, blijft deze op grond van artikel 15, elfde lid, WBR buiten toepassing voor zover de door de onroerendezaakrechtspersoon gehouden onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen gedurende ten minste twee jaren na de verkrijging van de aandelen worden gebruikt voor activiteiten waarvoor minder dan nagenoeg volledig (< 90%) recht op aftrek van belasting op de voet van artikel 15 Wet OB bestaat. In die gevallen is over de waarde van de betreffende onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen 4% ovb verschuldigd (artikel 14, zevende lid, WBR).

In het Belastingplan 2024 (Staatsblad 2023, 499) komt tot uiting dat vanaf 1 januari 2025 de samenloopvrijstelling ook van toepassing kan zijn als de onroerendezaakrechtspersoon een beperkt recht op een onroerende zaak houdt dat bij een rechtstreekse levering/verkrijging voor de btw kwalificeert als een huuranaloge dienst. Daaronder wordt begrepen het geval dat de duiding als btw-levering door het ontbreken van een vergoeding niet kan worden vastgesteld. Bij de kwalificatie als (verhuur)dienst in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, slotalinea, Wet OB kan de samenloopvrijstelling alleen worden toegepast als deze btw-belast wordt verricht. In dat geval moet de verkrijger aannemelijk maken dat sprake zou zijn van belaste verhuur bij een rechtstreekse overdracht/verkrijging van het recht. Het is in ieder geval aannemelijk dat er gekozen zou zijn voor belaste verhuur, indien de onroerende zaak wordt gebruikt voor prestaties waarvoor voor ten minste 90% recht op aftrek van belasting op de voet van artikel 15 Wet OB bestaat dan wel voor ten minste 70%, indien het gebruik betreft zoals bedoeld in onderdeel 5.8.1 van het Besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting).

Overgangsrecht

Voor de toepassing van artikel 15, elfde lid, WBR kan overgangsrecht (artikel XXXVIII Belastingplan 2024, Staatsblad 2023, 499) van toepassing zijn. Dit overgangsrecht houdt in dat artikel 15, elfde lid, WBR op verzoek van de beoogde verkrijger buiten toepassing kan blijven op de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon, die voor 1 januari 2030 plaatsvindt, als:

  • a. de beoogde verkrijger en de verkoper voor 19 september 2023 om 15:15 uur de betreffende verkrijging schriftelijk zijn overeengekomen;

  • b. het verzoek binnen drie maanden na 1 januari 2024 bij de inspecteur is ingediend, waarbij een afschrift van de betreffende overeenkomst is meegezonden; en

  • c. op het moment van sluiten van de overeenkomst aannemelijk is dat die overeenkomst niet hoofdzakelijk tot doel heeft om in aanmerking te komen voor de samenloopvrijstelling.

Wanneer de verkrijger een verzoek in de zin van de vorige alinea heeft gedaan, heeft de inspecteur hierop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.

K

Onderdeel 2.2.8 komt te luiden:

2.2.8 Toe- of uittreding bij een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid

Bij het toe- of uittreden en bij wijziging van de onderlinge verhouding van deelnemers in een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid is sprake van de overdracht van een deelgerechtigdheid in dat samenwerkingsverband. Deze overdracht kan mede omvatten een onverdeeld aandeel in een onroerende zaak of een recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen. De overdracht van zo’n deelgerechtigdheid vormt voor de heffing van btw geen belastbaar feit. Voor de ovb is wel sprake van een verkrijging, waarop de samenloopvrijstelling dan niet van toepassing is.

Goedkeuring

Ik keur onder voorwaarden goed dat bij de overdracht van een deelgerechtigdheid in een samenwerkingsverband de samenloopvrijstelling kan worden toegepast.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende vier voorwaarden.

  • a. Zonder het bestaan van het samenwerkingsverband zou de overdracht van het aandeel in de onroerende zaak of het recht waaraan een onroerende zaak is onderworpen belast zijn op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, 1°, Wet OB of als sprake is van een dienst in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, slotalinea, Wet OB, zou deze btw-belast zijn verricht. De verkrijger maakt in het laatste geval aannemelijk dat sprake zou zijn van belaste verhuur.

    Het is in ieder geval aannemelijk dat er zou zijn gekozen voor belaste verhuur, indien de onroerende zaak wordt gebruikt voor prestaties waarvoor voor ten minste 90% recht op aftrek van belasting op de voet van artikel 15 Wet OB bestaat dan wel voor ten minste 70%, indien het gebruik betreft zoals bedoeld in onderdeel 5.8.1 van het Besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908 (Besluit onroerende zaken omzetbelasting).

  • b. Het samenwerkingsverband is btw-ondernemer.

  • c. De onroerende zaak is:

    • nog niet als bedrijfsmiddel gebruikt; of

    • als bedrijfsmiddel gebruikt, maar de verkrijger maakt aannemelijk dat artikel 15, zesde (of zevende lid), WBR van toepassing zou zijn. Dit geldt ook als de verkrijger bij een rechtstreekse verkrijging van het gebruikte bedrijfsmiddel geen recht op aftrek van btw zou hebben, maar wel aan de eisen van artikel 15, zesde lid, onderdelen b en c, WBR wordt voldaan.

  • d. Het samenwerkingsverband gebruikt gedurende ten minste twee jaren na de verkrijging van de deelgerechtigdheid in het samenwerkingsverband de onroerende zaken voor activiteiten waarvoor nagenoeg volledig (ten minste 90%) recht op aftrek van belasting op de voet van artikel 15 Wet OB bestaat.

Als aan de voorwaarden a, b en c wordt voldaan heeft voorwaarde d tot gevolg dat de samenloopvrijstelling op basis van de goedkeuring toch niet kan worden toegepast voor zover het samenwerkingsverband de onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen gedurende ten minste twee jaren na de verkrijging van de deelgerechtigdheid gebruikt voor activiteiten waarvoor minder dan nagenoeg volledig (< 90%) recht op aftrek van belasting op de voet van artikel 15 Wet OB bestaat.

Overgangsrecht

Om voorwaarde d buiten toepassing te laten op de verkrijging van een deelgerechtigdheid in een samenwerkingsverband die voor 1 januari 2030 plaatsvindt kan op verzoek het overgangsrecht van artikel XXXVIII in het Belastingplan 2024 (Staatsblad 2023, 499) op vergelijkbare wijze worden toegepast bij deze goedkeuring. Daartoe dient te worden voldaan aan de daar gestelde voorwaarden met dien verstande dat de verkrijger binnen drie maanden na 1 januari 2025 bij de inspecteur het verzoek moet hebben ingediend, waarbij een afschrift van de overeenkomst waarin de beoogde verkrijger en de verkoper voor 19 september 2023 om 15:15 uur de betreffende verkrijging schriftelijk zijn overeengekomen wordt meegezonden.

Op de website van de Belastingdienst is vermeld op welke wijze het verzoek moet worden gedaan en aan welke eisen het verzoek moet voldoen.

L

Na onderdeel 2.2.8 wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

2.2.8.1 Tarief

Als niet aan de voorwaarden van de goedkeuring van onderdeel 2.2.8 wordt voldaan is bij de verkrijging van een deelgerechtigdheid in een samenwerkingsverband de samenloopvrijstelling niet van toepassing en geldt voor de ovb in beginsel het algemene tarief van artikel 14, eerste lid, WBR. Als alleen niet aan voorwaarde d wordt voldaan, geldt de onderstaande goedkeuring. Deze goedkeuring is opgenomen om in die situatie de heffing van ovb bij de verkrijging van een deelgerechtigdheid als bedoeld in onderdeel 2.2.8 in overeenstemming te brengen met de heffing bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon (zie onderdeel 2.2.7).

Goedkeuring

Als de goedkeuring van onderdeel 2.2.8 alleen niet kan worden toegepast op grond van voorwaarde d bij die goedkeuring, geldt het tarief ovb van artikel 14, zevende lid, WBR.

Voorwaarde

Voor deze goedkeuring geldt de volgende voorwaarde.

Bij een eventuele opvolgende verkrijging wordt gehandeld alsof artikel 14, zevende lid, WBR van toepassing was. De toepassing van het tarief van artikel 14, zevende lid, WBR op basis van deze goedkeuring vervalt als bij de opvolgende verkrijging aanspraak wordt gemaakt op vermindering van de waarde op grond van artikel 13, eerste lid, WBR of artikel 9, vierde lid, WBR én bij die verkrijging ovb is verschuldigd naar het algemene tarief van artikel 14, eerste lid, WBR.

M

In onderdeel 3 (Begrip ‘roerend/onroerend’- verschil tussen ovb en btw; goedkeuring) wordt in voetnoot 18 ‘artikel 11, vierde lid, van de Wet OB. De stacaravan is geen gebouw als bedoeld in artikel 11, derde lid, onderdeel a, van de Wet OB.’ vervangen door ‘artikel 11, zesde lid, Wet OB. De stacaravan is geen gebouw als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, onderdeel a, Wet OB.’

N

In onderdeel 5 (artikel 15, vierde lid, van de WBR; achterwege laten van strafheffing) worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel 5, letter d wordt ‘(Zie § 2.5.2.3 van het besluit Omzetbelasting en compensatie van omzetbelasting bij publiekrechtelijke lichamen van 25 januari 2012, nr. BLKB 2012/175M, Stcrt. 2012, nr. 2128).’ vervangen door ‘(Zie § 2.5.2.3 van het besluit Omzetbelasting en compensatie van omzetbelasting bij publiekrechtelijke lichamen van 24 december 2020, nr. 2020-249875, Stcrt. 2020, nr. 62965).’.

2. In voetnoot 21 wordt ‘(zie § 6.1 van het besluit van 19 september 2013, nr. 2013/1686M, Omzetbelasting. Levering en verhuur van onroerende zaken, Stcrt. 2013 nr. 26851).’ vervangen door ‘(zie § 7.1 van het besluit van 12 december 2023, nr. 2023-26908, Besluit onroerende zaken omzetbelasting, Stcrt. 2023 nr. 31602).’.

3. Na letter g wordt nieuw toegevoegd letter h, luidende:

  • h. De verkrijging tegen een vergoeding die lager is dan de kostprijs24 als gevolg van een specifieke uitkering in de zin van de Regeling specifieke uitkering startbouwimpuls25 of het Besluit Woningbouwimpuls 202026.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025 en zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Voor zover zich voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit situaties hebben voorgedaan die voldoen aan het bepaalde in het nieuwe onderdeel 5, letter h van het besluit kunnen deze in lijn met deze bepaling worden behandeld door de Belastingdienst.

Den Haag, 5 december 2024

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische zaken

TOELICHTING

In artikel I, onderdeel A, wordt aangegeven welk beleid het besluit bevat.

Artikel I, onderdeel B, bevat de wijzingen in de inleiding van het besluit.

In artikel I, onderdeel C wordt een verwijzing naar de Wet OB gewijzigd.

In artikel I, onderdeel D, is aan de tekst toegevoegd dat de samenloopvrijstelling onder omstandigheden van toepassing is bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon.

In artikel I, onderdeel E wordt een verwijzing naar een beleidsbesluit omzetbelasting gewijzigd.

In artikel I, onderdeel F wordt een verwijzing naar de Wet OB en een beleidsbesluit omzetbelasting gewijzigd. Ook vindt een wijziging in een voetnoot plaats.

In artikel I, onderdeel G worden in twee voetnoten de verwijzing naar een besluit omzetbelasting gewijzigd.

In artikel I, onderdeel H wordt de verwijzing naar een beleidsbesluit gewijzigd.

In artikel I, onderdeel I wordt de verwijzing naar een beleidsbesluit gewijzigd.

In artikel I, onderdeel J, is in onderdeel 2.2.7, tweede alinea, een nieuwe volzin ingevoegd naar aanleiding van de wijziging van de WBR per 1 januari 2025. Daarnaast worden drie alinea’s toegevoegd aan onderdeel 2.2.7. Aangegeven wordt hoe met ingang van 1 januari 2025 de samenloopvrijstelling wordt toegepast. Tevens is er overgangsrecht opgenomen.

In artikel I, onderdeel K, is onderdeel 2.2.8 vervangen en in lijn gebracht met de aanpassingen in de WBR per 1 januari 2025 met betrekking tot aandelentransacties.

In artikel I, onderdeel L wordt een nieuw onderdeel 2.2.8.1 toegevoegd, waarin een goedkeuring voor het tarief overdrachtsbelasting is opgenomen.

In artikel I, onderdeel M worden in een voetnoot de verwijzingen naar de Wet OB gewijzigd.

In artikel I, onderdeel N, wordt in een onderdeel de verwijzing naar een besluit omzetbelasting gewijzigd. Ook in een voetnoot wordt de verwijzing naar een besluit omzetbelasting gewijzigd. Verder wordt een nieuw subonderdeel (letter h) toegevoegd aan onderdeel 5. Hierin zijn situaties opgenomen waarin heffing van overdrachtsbelasting door toepassing van artikel 15, vierde lid, van de WBR (de zogenoemde strafheffing) achterwege kan blijven.

Artikel II regelt de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijziging. Deze datum wordt gesteld op 1 januari 2025. Dit besluit is na de inwerkingtreding terstond uitgewerkt en bevat daarom geen vervalbepaling.

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, H.G. Roodbeen hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken


X Noot
24

Zie voetnoot 22 voor de uitleg van het begrip kostprijs.

X Noot
25

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 november 2023, nr. 2023-0000652636, houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten en openbare lichamen ter stimulering van woningbouwprojecten (Regeling specifieke uitkering startbouwimpuls). Stcrt. 2023, 33282.

X Noot
26

Besluit van 11 mei 2020, houdende regels met betrekking tot verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving (Besluit Woningbouwimpuls 2020). Stb. 2020, 141.

Naar boven