TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
Uit de bevolkingsprognose van het Centraal Bureau van Statistiek (CBS) van
december 2022 blijkt dat de bevolkingsgroei naar verwachting hoger zal zijn dan
eerder werd verwacht. Dit spoort ook met de realisatiecijfers over 2022 die het
CBS begin dit jaar publiceerde. De bevolkingsgroei bleek in 2022 door met name
migratie bijna twee keer zo groot als in 2021 (227.000 tegenover 115.000). Een
hogere bevolkingsgroei werkt door in een hogere groei van het aantal
huishoudens en daarmee in een grotere behoefte aan woningen. De
woningbouwopgave wordt daarmee naar verwachting groter. De
CBS-bevolkingsprognose werd in juli 2023 door ABF vertaald in een prognose van
de ontwikkeling van het aantal huishoudens: de Primos prognose.1 Uit die Primos prognose bleek dat de bouwopgave tot en met 2030 verder
is gestegen naar 981.000 woningen.2
Terwijl de opgave groter wordt, zijn de financiële omstandigheden voor
woningbouw het afgelopen jaar flink verslechterd. De bouwkosten en de rente
zijn sterk gestegen waardoor enerzijds de kosten voor bouwers en ontwikkelaars
om woningen te realiseren hoger zijn en anderzijds particulieren en
investeerders minder bereid zijn een woning te kopen of hier minder voor kunnen
betalen. De prijzen van woningen en van grond moeten zich hierop aanpassen,
maar dit kost tijd en daardoor is de verwachting dat er met name in 2024 een
dip in de woningbouwproductie zal zijn. Hierbij is veel onzekerheid waarbij de
verwachting van de grootte van de dip uiteenloopt. De prognose van het
Economisch Instituut voor de Bouw3 gaat uit van een daling van de woningbouwproductie van 3,5% in 2023 en
nog eens 5,5% in 2024 ten opzichte van het jaar ervoor. De NEPROM4 verwacht op basis van sterk teruggelopen verkopen van
nieuwbouwkoopwoningen aan particulieren dat de productie van nieuwwoningen
vervolgens ook flink zal gaan terugvallen en noemt percentages van 50%. De
situatie blijft onzeker, maar in ieder geval is de verwachting dat er in 2024
een forse dip zal zijn in de woningbouwproductie.
Met de moeilijkere financiële omstandigheden ontstaat een grote uitdaging
om een dip in de woningbouw zoveel mogelijk te beperken en uiteindelijk het
woningtekort terug te dringen. Locaties waarvoor de benodigde vergunningen zijn
verleend, moeten zo snel mogelijk kunnen starten met de bouw. Om projecten die
dreigen stil te vallen toch door te laten gaan moeten zoveel mogelijk
doorbraken worden gecreëerd bij bestaande woningbouwlocaties. Dit vraagt
maximale inzet van alle partijen. Gemeenten, bouwers, ontwikkelaars en
woningcorporaties dienen kritisch te kijken naar alle facetten van een project
om het toch op een zo kort mogelijke termijn door te laten gaan. Daarom heeft
het kabinet de startbouwimpuls (SBI) aangekondigd5.
2. Inhoud regeling
Met onderhavige Regeling specifieke uitkering startbouwimpuls wordt de
financiële slagkracht van gemeenten versterkt. Daarmee wordt een bijdrage
geleverd aan het versnellen van de woningbouwproductie.
Doelgroep
Gemeenten6 zijn de ontvangers van deze specifieke uitkering en daarmee de
doelgroep van de regeling. De problematiek waar de SBI mee is gemoeid vraagt
echter om een ingrijpende samenwerking tussen gemeenten, bouwers, ontwikkelaars
en woningcorporaties. Geen van deze partijen bouwt immers zelfstandig woningen,
alleen gezamenlijk zullen zij in staat zijn om voldoende versnelling te maken
in de woningbouwproductie.
Proces van totstandkoming
Om de relevante projecten voor de SBI beter in beeld te krijgen is in juli
2023 een groslijst opgesteld bestaande uit woningbouwprojecten die gemeenten en
andere relevante partijen konden aandragen als potentiële projecten voor een
bijdrage van de SBI. 246 gemeenten hebben zich gemeld voor deze lijst.
Vervolgens zijn vijf regionale sessies over de SBI voor gemeenten en andere
relevante partijen georganiseerd. Gemeenten hebben tot en met 13 oktober 2023
de tijd gehad om hun interesse kenbaar te maken voor deze specifieke uitkering.
Daarbij wordt maximaal 16% van het totaal van het beschikbare budget toegekend
per woondealregio. Dit zodat de middelen evenredig over de regio’s kunnen
worden verdeeld. Gemeenten hebben alleen woningbouwprojecten kunnen aangedragen
die worden gesteund door de relevante ontwikkelende partijen, bijvoorbeeld een
betrokken woningbouwcorporatie of ontwikkelaar.7
Het doel van dit gehele proces was om, samen met gemeenten en andere
relevante partijen, een goed beeld te krijgen van de gemeenten die in
aanmerking komen voor onderhavige specifieke uitkering en de daarin opgenomen
doelen en criteria. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
heeft vervolgens, ondersteund door het beschreven proces, besloten tot het
uitkeren van een specifieke uitkering aan de in deze regeling opgenomen
gemeenten.
Doel en voorwaarden
De SBI is bedoeld voor woningbouwprojecten die planologisch ver genoeg zijn
om vóór 31 december 2025 te starten met de bouw, maar door veranderde
economische omstandigheden de business case niet meer kunnen rond rekenen. Het
start bouw moment is in deze regeling gedefinieerd. In de artikelsgewijze
toelichting wordt hier nader op ingegaan. Ook moeten alle woningen in die
projecten in beginsel uiterlijk 31 december 2028 te zijn opgeleverd. Het moment
van realisatie is wanneer de bewoners daadwerkelijk toegang hebben tot de
woning om deze te gaan bewonen.
Enkel projecten die bestaan uit 10 of meer woningen en uitsluitend
permanente woningen betreffen, komen in aanmerking voor de SBI. Per
woningbouwproject is verder vereist dat minimaal 50% van de woningen betaalbaar
is. De definitie van betaalbare woningen is gelijk aan de definitie daarvan in
het Besluit Woningbouwimpuls 2020.
Beoordelingskader
Omdat de totale beschikbare rijksbijdrage onvoldoende is voor alle
projecten die uit de inventarisatie naar voren zijn gekomen, is een
rangschikking gemaakt op basis van een beoordelingskader. De beoordeling van de
projecten die in de inventarisatie naar voren zijn gekomen is in twee stappen
uitgevoerd. In de eerste stap is een rangorde gemaakt op basis van de volgende
aspecten:
-
a. Efficiëntie, te weten de benodigde rijksbijdrage per te realiseren netto
woning;
-
b. Hardheid, te weten de mate van zekerheid waarmee het project doorgang zou
vinden na een rijksbijdrage, waarbij hoofdzakelijk werd gekeken naar de
planologische status van het project; en
-
c. Start bouw, hoe vroeg het project met de bouw kan starten.
Op basis van deze drie aspecten is een rangorde opgesteld.
In de tweede stap van de beoordeling werd bezien in hoeverre opvallende
zaken uit de projecten aanleiding zouden geven om de aanvankelijke positie in
de rangorde bij te stellen. Hierbij werd gekeken naar aspecten als:
-
• Parkeernormen: met de rijksbijdrage worden geen parkeerplaatsen voor andere
projecten gerealiseerd.
-
• Bevordering andere projecten: in hoeverre kunnen andere bouwprojecten nu
ook worden gestart?
-
• Business case: opvallende zaken met betrekking tot business case en ervaren
tegenwind.
-
• Doelmatigheid: inzet van rijksbijdrage in relatie tot andere regelingen en
financieringsmogelijkheden.
-
• Overige punten die de experts opvallen in de geselecteerde projecten.
Op basis van de tweede stap is de definitieve rangschikking bepaald waarbij
de projecten met de hoogste posities in aanmerking zijn gekomen voor een
toekenning, voor zover het beschikbare budget toereikend was.
Hoogte van de uitkering
De rijksbijdrage per woning is maximaal € 12.500 met een maximum van 48
miljoen euro per gemeente, inclusief btw. De exacte hoogte van de uitkering per
gemeente hangt samen met de geraamde kosten en benodigde bijdrage van de
beoogde projecten en de btw-afdracht.
De totale hoogte van de uitkeringen is bij elkaar opgeteld maximaal 300
miljoen euro.
3. Verantwoording, vaststelling en terugvordering
Ten minste één keer per jaar rapporteren de gemeenten in de jaarrekening
conform de vereisten van de Financiële-verhoudingswet over de rechtmatigheid
van bestedingen waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt (via de
SiSa-verantwoording).
De eindverantwoording vindt plaats in het jaar volgend op het jaar dat de
uitkering door de gemeente volledig is besteed. Als de gemeente de uitkering
volledig heeft besteed, dan dient de eindverantwoording bij het CBS te zijn
ingediend uiterlijk op 15 juli van het daaropvolgende jaar.
Nadat de eindverantwoording is ingediend neemt de minister een besluit tot
vaststelling van de uitkering.
Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet
volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt of als
blijkt dat de termijnen die zijn genoemd in de beschikking niet zijn gehaald,
dan kan de minister (dat deel van) de toegekende specifieke uitkering
terugvorderen. Onrechtmatig bestede middelen worden altijd teruggevorderd. De
minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie
mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke
uitkering.
4. Btw
De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten
zijn waarover de gemeenten btw verschuldigd zijn. De specifieke uitkering wordt
niet verstrekt voor de over de activiteiten verschuldigde btw. De btw-component
wordt gestort in het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën.
Gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen
op een bijdrage van de betaalde btw-componenten uit dit fonds.
Daarnaast is denkbaar dat een gemeente in het kader van de betreffende
projecten activiteiten verricht waarbij de kosten aftrekbaar zijn op grond van
de Wet op de omzetbelasting 1968. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt
voor deze kosten. Het geldende uitgangspunt is: kosten die op een andere wijze
gecompenseerd kunnen worden, worden niet uit de specifieke uitkering
betaald.
5. Staatssteun en aanbesteding
Wanneer de Rijksoverheid een specifieke uitkering uitkeert aan gemeenten is
er geen sprake van staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag
betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Bij het uitkeren van de
bijdrage van BZK aan een gemeente op grond van deze regeling is daarom ook geen
sprake van staatssteun, omdat de gemeente die de bijdrage krijgt handelt vanuit
haar bevoegdheden van openbaar gezag, namelijk haar verantwoordelijkheid voor
de totstandkoming van voldoende betaalbare woningen op de juiste locaties,
zonder dat er sprake is van economische activiteiten van de gemeente. Dit geldt
bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en investeren in de algemene
infrastructurele ontsluiting die noodzakelijk is voor de woningbouw mits dit
niet leidt tot minder kostenverhaal dan volgens de Wet ruimtelijke ordening
(en, na inwerkingtreding daarvan, de Omgevingswet) noodzakelijk is.
Ten aanzien van staatssteun is met name de vraag van belang of er sprake is
van bevoordeling van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in
artikel 107, eerste lid, VWEU), welke door de bijdrage bepaalde kosten, die
deze normaal zelf moet betalen, niet hoeft te dragen. Aangezien niet alle
projecten waarvoor de specifieke uitkering wordt toegekend al vastomlijnd zijn,
kan op rijksniveau geen staatssteuntoets worden uitgevoerd op de wijze waarop
de individuele gemeenten om zullen gaan met de specifieke uitkering. Het is
daarom aan de individuele gemeente om zelfstandig een staatssteuntoets uit te
voeren. Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan door
derden verleende diensten, is het van belang dat de gemeenten bij de besteding
alert zijn op de – Europese – regels inzake staatssteun. Ongeoorloofde
staatssteun kan worden voorkomen door het aanbesteden van eventuele opdrachten
conform het aanbestedingsrecht, door te bezien of het DAEB‑vrijstellingsbesluit
of DAEB-de minimisverordening8 (maximaal € 500.000) van toepassing is of door te handelen met
inachtneming van de de-minimisverordening (maximaal € 200.000). Ook kan het
mogelijk zijn om gebruik te maken van een of meerdere bepaalde categorieën van
de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) met maximale steunbedragen en
-percentages en voorwaarden, zoals bijvoorbeeld artikel 56 over specifieke
infrastructuur. Indien geen gebruik kan worden gemaakt van dergelijke
vrijstellingsmogelijkheden, dient de staatssteun met een aanmelding ter
beoordeling aan de Europese Commissie te worden voorgelegd.
6. Relatie met andere wet- en regelgeving
De financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten is geregeld in de
Financiële‑verhoudingswet. Op deze regeling is artikel 17a van de
Financiële-verhoudingswet van toepassing met betrekking tot de wijze van
verantwoording door de gemeente van de besteding van de uitkering en de
eventuele terugvordering als deze onrechtmatig zou worden besteed. Deze
specifieke uitkering is verder gestoeld op de artikelen 2, eerste lid,
onderdelen a en d, en 3 van het Besluit van 29 oktober 2022, houdende het
stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen aan
gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met
betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022,
542).
Onderhavige specifieke uitkering bevat verder inhoudelijk overeenkomsten
met het Besluit Woningbouwimpuls 2020 (WBI). Wat betreft de definitie van
betaalbare woning in deze regeling wordt aangesloten bij de WBI. Beide
regelingen zien op het versnellen van de woningbouw. Het voornaamste verschil
tussen de twee regelingen is dat de WBI is bedoeld om gebiedsontwikkelingen te
ondersteunen door een bijdrage aan het publieke tekort, terwijl de SBI is
bedoeld om vastgoedontwikkelingen te ondersteunen door een bijdrage aan het
private tekort, specifiek vanwege de gestegen bouwkosten en rente. Voor de SBI
is gekozen om het private tekort te dekken omdat enerzijds de private
businesscase het hardst geraakt wordt door de gestegen bouwkosten en de
gestegen rente en anderzijds omdat er reeds een regeling bestaat die een
bijdrage levert aan het publieke tekort, namelijk de WBI. Bijdragen uit de WBI
en SBI kunnen uiteindelijk betrekking hebben op dezelfde woningen, maar door
het onderscheid tussen de private en publieke businesscase kan er niet worden
bijgedragen aan dezelfde activiteiten.
7. Administratieve lasten voor burgers en bedrijven
Met deze regeling is er geen sprake van regels waar burgers of bedrijven
lasten van kunnen ondervinden. Binnen de regeling spelen burgers geen directe
rol, maar zij ondervinden wel baten bij de toevoeging van betaalbare woningen.
Ook bedrijven spelen geen directe rol binnen de regeling, maar zij ondervinden
ook baten bij het haalbaar maken van de ontwikkeling. Er worden immers
woningbouwprojecten mogelijk gemaakt waar ontwikkelaars en bouwbedrijven baat
bij hebben. De indirecte betrokkenheid van beide partijen levert hen geen extra
regeldruk op.
De regeling is voorgelegd aan de Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).
ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen
gevolgen voor de regeldruk heeft.
8. Consultatie
Onderhavige regeling is gedurende twee weken openbaar geconsulteerd. Voor
deze termijn is gekozen gelet op het uitgebreide proces in het voortraject
waarbij voor gemeenten bijeenkomsten en webinars zijn georganiseerd. De
uitkomsten van de consultatie worden in het onderstaande uiteengezet.
Er zijn twee consultatiereacties ontvangen. Beide reacties onderschrijven
het belang van de startbouwimpuls en zijn positief over de voortvarendheid
waarmee de uitwerking is opgepakt. Door deze partijen zijn drie punten
aangedragen waar hieronder op in wordt gegaan.
De suggestie om het te ontvangen bedrag te maximeren op € 12.500 per
te realiseren woning in plaats van per netto toegevoegde woning
De gevraagde bijdrage van het Rijk is het bedrag dat de gemeente vraagt aan
het Rijk bij te dragen in het kader van de startbouwimpuls. Het resterend
tekort in de private business case geldt als de gevraagde bijdrage. Het
maximale bedrag betreft € 12.500,- (incl. BTW) per netto toegevoegde woning. In
het geval van deze regeling, net als bij de woningbouwimpuls, is gekozen om het
aantal netto toegevoegde woningen bepalend te maken voor de bijdrage van het
Rijk omdat daarmee projecten gestimuleerd worden die zoveel mogelijk woningen
toevoegen aan de woningvoorraad. Zo wordt zoveel mogelijk bijgedragen aan het
terugdringen van het woningtekort.
De suggestie om te verduidelijken wat het financiële tekort
inhoudt
Het tekort wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de kosten en
opbrengsten in de private vastgoedexploitatie. Gemeenten hebben dit in hun
aanmelding voor de regeling moeten aangeven. Voor de opbrengsten wordt gekeken
naar de opbrengstpotentie van de woningen en het overige programma, maar ook
naar eventuele bijdragen van derden. Voor kosten wordt gekeken naar zaken als
de inbrengwaarde van gronden, kostenverhaal, bouwkosten, rentekosten en winst-
en risicomarge.
De vraag of er een volgende tranche van de startbouwimpuls zal komen
in 2024
De startbouwimpuls betreft een incidentele regeling die in het leven is
geroepen om een bouwdip te voorkomen. Op dit moment zijn er geen aanvullende
middelen beschikbaar om een volgende tranche van deze regeling open te stellen.
De keuze hiervoor ligt bij een volgend kabinet.
9. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt
afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn. Dit
wordt gerechtvaardigd door het feit dat deze regeling geen directe gevolgen
kent voor burgers of bedrijven. De gemeenten die in aanmerking komen voor de
bijdrage die op grond van deze regeling zal worden uitgekeerd, zijn nauw
betrokken geweest bij de totstandkoming en zijn op de hoogte van
inwerkingtreding. Door af te wijken van vaste verandermomenten en de
minimuminvoeringstermijn, kan de specifieke uitkering spoedig worden uitgekeerd
zodat gemeenten tevens snel aan de slag kunnen met de nadere besteding daarvan.
Dit komt de ontwikkeling van woningbouwprojecten ten goede.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen.
Ten aanzien van de begripsbepaling van start
bouw is relevant op te merken dat het hier gaat om daadwerkelijke
bouwactiviteiten. Vaak zal woningbouw gecombineerd worden met de realisatie van
parkeergarages, winkelvoorzieningen en dergelijke die een onlosmakelijk geheel
met de woningen vormen. Bij de vraag of de bouw is gestart zal gekeken worden
naar de start van het woningbouwproject. Zo zal bij woningen boven een
parkeergarage uitgegaan worden van de start van de bouwkundige werkzaamheden
(bijvoorbeeld het slaan van de eerste paal of de eerste betonstort) aan de
parkeergarage. Bij (blokken met) eengezinswoningen – die volgens de definitie
niet bouwkundig met elkaar verbonden zijn – zal dus voor elk blok uiterlijk
31 december 2025 gestart moeten zijn met de bouwkundige werkzaamheden (artikel
4). Voorbereidende werkzaamheden als bouw- of woonrijp maken en slopen worden
niet gerekend tot de start van de bouw.
Ten aanzien van de begripsbepaling van een woning is relevant dat niet
enkel nieuwbouw hier onder valt. Ook transformatie van een pand tot woningen
valt onder deze begripsbepaling. Transformatie is het toevoegen van woningen
aan de bestaande woningvoorraad door het herbestemmen van een gebruiksfunctie
van een gebouw of een onderdeel daarvan naar een woonfunctie in combinatie met
het uitvoeren van fysieke ingrepen. Hierbij wordt uitgegaan van de
daadwerkelijke verbouwwerkzaamheden, niet zijnde de sloopwerkzaamheden.
Woningen kunnen tot slot conform de begripsbepaling zelfstandig of
niet-zelfstandige woningen zijn.
Ten overvloede; een begripsbepaling van de
minister is niet noodzakelijk nu dit reeds volgt uit het besluit op
grond waarvan deze regeling is vastgesteld.9
Artikel 2 Woningbouwproject
Bij een woningbouwproject dient het te gaan om één samenhangende
vastgoedontwikkeling. Onderdeel hiervan is dat alle in die ontwikkeling op te
leveren woningen in een doorlopende, niet gefaseerde, bouwstroom worden
gerealiseerd.
Een woningbouwproject bestaat ten minste voor de helft uit betaalbare
woningen, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit Woningbouwimpuls 2020. Het
begrip betaalbare woning bestaat daarmee uit drie categorieën woningen: 1)
sociale huurwoningen, 2) huurwoningen voor middenhuur, en 3) betaalbare
koopwoningen. Voor deze begrippen en de daarbij in aanmerking te nemen huur- of
koopgrenzen is aangesloten bij de thans vigerende begrippen en grenzen in het
Besluit Woningbouwimpuls 2020. Een woningbouwproject bestaat verder uit meer
dan 10 woningen en er dient sprake te zijn van een doorlopende bouwstroom. Dit
betekent dat doorlopend gebouwd wordt om het woningbouwproject te kunnen
realiseren.
Artikel 3 Specifieke uitkering
In de bijlage bij deze regeling zijn de maximale bedragen die per gemeenten
kunnen worden uitgekeerd opgenomen. Belangrijk om op te merken is dat de
rijksbijdrage per netto te realiseren woning is gemaximeerd op € 12.500 per
woning. Een woningbouwproject waarbij 50 woningen worden gesloopt ten behoeve
van de bouw van 100 woningen kan dus slechts aanspraak maken op een bedrag van
50 keer € 12.500. Dit bedrag is onder andere bepaald aan de hand van het
onderzoek ‘Verkenning onrendabele toppen woningbouwprojecten (Rebel)’.10 Alle onzelfstandige woonruimten achter een voordeur worden gezien als
één woning. Dit komt tot uitdrukking met de verwijzing naar artikel 1 van de
Wet basisadministratie adressen en gebouwen. Gelet op het moment van uitkering
van deze specifieke uitkering hoeft de nummeraanduiding nog niet daadwerkelijk
te zijn toegekend door de gemeente (het woningbouwproject is bij uitkering
immers nog niet gerealiseerd), maar de woning moet wel bouwkundig in aanmerking
komen voor een eigen nummeraanduiding.
Artikel 4 Verplichtingen
Dit artikel bevat de verplichtingen die verbonden zijn aan de specifieke
uitkering. De specifieke uitkering moet worden besteed aan de in de
uitkeringsbeschikking opgenomen woningbouwprojecten. De start bouw dient plaats
te vinden vóór 31 december 2025. Het woningbouwproject dient uiterlijk
31 december 2028 te worden opgeleverd. Indien sprake is van een langere
doorlooptijd van het woningbouwproject, kan de minister besluiten dat wordt
afgeweken van deze datum. Het dient daarbij wel te gaan om een
woningbouwproject waarbij sprake is van een doorlopende bouwstroom. Een project
dat uiterlijk 31 december 2028 gerealiseerd kan zijn, maar waarbij sprake is
van een te ruime planning waardoor deze termijn niet wordt gehaald, komt
bijvoorbeeld niet in aanmerking. Een voorbeeld van een woningbouwproject dat
wel in aanmerking komt voor deze uitzonderingssituatie is complexe
niet‑faseerbare hoogbouwprojecten. Om een oordeel hieromtrent te vormen, kan de
minister een gedetailleerde bouwplanning opvragen bij de gemeente. Het is
tevens mogelijk om gemotiveerd een verzoek te doen tot uitstel van deze
termijnen met ten hoogste één jaar. Ook is het mogelijk om meerdere malen een
verzoek tot uitstel te toen.
Artikel 5 De uitkering
In dit artikel is vastgesteld welke elementen de uitkeringsbeschikking in
ieder geval zal vermelden. In één beschikking kunnen ook meerdere
woningbouwprojecten binnen dezelfde gemeente zijn opgenomen. De informatie over
het woningbouwproject die in de beschikking zal worden vermeld, correspondeert
met de over het project gestelde informatie, bijvoorbeeld het
woningbouwprogramma, de doelgroepen, de verhouding van betaalbare woningen en
de planning. De informatie bevat tevens de activiteiten die uitgevoerd worden
ter realisatie van het woningbouwproject.
Artikel 6 Informatievoorziening na uitkering
Artikel 6, eerste lid, regelt dat de gemeente die een specifieke uitkering
heeft ontvangen op verzoek de minister van informatie dient te voorzien over de
voortgang van het project waar de specifieke uitkering voor is verstrekt.
Verder dient de ontvanger de minister te informeren over de datum waarop de
bouw van het woningbouwproject is gestart (start bouw) en wanneer het
woningbouwproject is opgeleverd. Indien de datum waarop de bouw wordt gestart
op een later moment ligt, of de ontvanger het vermoeden heeft dat de bouw op
een later moment zal komen te liggen, dan de datum genoemd in de beschikking,
dan is de ontvanger dit verplicht aan de minister te melden. Hetzelfde geldt
als de oplevering van de woningen in het woningbouwproject na de in de
beschikking vastgelegde datum voor oplevering ligt, of de ontvanger verwacht
dat deze datum niet wordt gehaald.
Het vierde lid bevat daarnaast een grondslag op grond waarvan de minister
ten behoeve van een evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de
verstrekte uitkering informatie en medewerking kan verzoeken van de
gemeente.
Artikel 7 Verantwoording, vaststelling en terugvordering
Verantwoording over onderhavige specifieke uitkering vindt plaats
overeenkomstig artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Dertien weken na
het ontvangen van de verantwoordingsinformatie neemt de minister de
vaststellingsbeschikking. De minister kan geheel of gedeeltelijk terugvorderen
indien de uitkering niet volledig of onrechtmatig is besteed. In aanvulling
daarop kan de minister besluit om geheel of gedeeltelijk terug te vorderen
indien de gemeente heeft aangegeven dat de start bouw niet vóór 31 december
2025 heeft plaatsgevonden of naar verwachting niet plaats zal vinden. Hetzelfde
geldt indien de gemeente ten onrechte heeft nagelaten om deze melding te doen,
bijvoorbeeld indien blijkt dat start bouw na 31 december 2025 heeft
plaatsgevonden maar de ontvanger daarvan geen melding heeft gedaan aan de
minister. Terugvordering is tevens mogelijk indien de datum start bouw of de
datum waarop oplevering van het woningbouwproject wordt voorzien (zoals
opgenomen in de beschikking die gemeenten krijgen) niet wordt gehaald.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge