Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 29 januari 2024, nummer 5190227, tot wijziging van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 en de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008, houdende regels inzake de eisen waaraan opvangvoorzieningen voor asielzoekers moeten voldoen en de exploitatie van een opvangvoorziening door gemeenten

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de artikelen 3b, tweede lid, en 3c van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, en artikel 4.1, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen h en m vervallen onder verlettering van de onderdelen i tot en met l tot de onderdelen h tot en met k en onderdeel n tot onderdeel l.

2. Na onderdeel l (nieuw) worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • m. exploitatie: de uitvoering van alle taken die behoren bij het voorzien in de materiële en immateriële opvang van asielzoekers in de opvangvoorziening, bedoeld in de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, en het faciliteren van de taken die voor de uitvoeringsorganisaties in de migratieketen voortvloeien uit de Vreemdelingenwet 2000, de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers en Unierechtelijke verplichtingen.

  • n. materiële opvang: de opvangvoorzieningen met inbegrip van huisvesting, voedsel en kleding, die in natura of in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen worden verstrekt of een combinatie van deze drie, alsmede een dagvergoeding;

  • o. immateriële opvang: de immateriële aspecten van het leven in een opvangvoorziening, met inbegrip van medische en psychische behandeling en verzorging, recreatieve activiteiten en sociaal-culturele activiteiten.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel c, vervalt ‘, of verblijft in huisvesting op grond van het Gemeentelijk Versnellingsarrangement’.

2. In het derde lid, onderdeel e, wordt ‘artikel 1, aanhef en onderdeel h’ vervangen door ‘artikel 1 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers’ en vervalt ‘, daaronder begrepen huisvesting op grond van het Gemeentelijk Versnellingsarrangement,’.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Minister’ ingevoegd ‘andere regels inzake materiële opvangvoorzieningen vaststellen en’.

2. In het tweede lid wordt ‘die overeenkomstig het eerste lid is uitgesloten van opvang’ vervangen door ‘op wie het eerste lid is toegepast’.

D

In artikel 7, eerste lid, onderdeel i, vervalt ‘, onderscheidenlijk de huisvesting op grond van het Gemeentelijk Versnellingsarrangement,’.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder b, wordt ‘andere relevante, internationale en niet-gouvernementele organisaties en instanties’ vervangen door ‘andere relevante nationale, internationale en niet-gouvernementele organisaties en instanties’.

2. Onder vernummering van het negende lid tot het tiende lid, wordt na het achtste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 9. Onze Minister kan een uitzondering maken op het achtste lid indien de materiële opvang wordt verstrekt in particuliere huizen, appartementen, hotels of andere voor de huisvesting van verzoekers aangepaste ruimten.

3. Na het tiende lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. Het personeel dat in de opvangvoorziening werkt moet een passende opleiding hebben. Personen die met niet-begeleide minderjarigen werken, moeten passend onderricht over hun behoeften gevolgd hebben en blijven volgen.

F

Artikel 11 komt te luiden:

Een asielzoeker wordt alleen overgeplaatst indien dit noodzakelijk is.

G

In artikel 18 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Via een representatieve adviesraad van bewoners van een opvangvoorziening kan het COA asielzoekers betrekken bij het beheer van de materiële middelen en bij de immateriële opvang.

H

Aan artikel 18a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Onze Minister kan een uitzondering maken op het eerste tot en met derde lid indien de materiële opvang wordt verstrekt in particuliere huizen, appartementen, hotels of andere voor de huisvesting van verzoekers aangepaste ruimten.

I

Artikel 18b wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt ‘artikel 11, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 3a, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers’.

3. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. alleenstaande minderjarige vreemdelingen worden ondergebracht:

    • 1°. bij volwassen bloedverwanten;

    • 2°. in een pleeggezin;

    • 3°. in speciale opvangvoorzieningen voor minderjarigen; of

    • 4°. in andere huisvesting die geschikt is voor minderjarigen.

4. Na het eerste lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder c, mogen alleenstaande minderjarigen die ten minste 16 jaar oud zijn in opvangvoorzieningen voor meerderjarige asielzoekers worden ondergebracht, indien dit in hun belang is.

  • 3. Voor zover mogelijk worden broers en zussen bij elkaar gehuisvest, rekening houdend met het belang van de betrokken minderjarige en in het bijzonder met zijn leeftijd en maturiteit.

J

Artikel 18c wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister kan een uitzondering maken op het eerste lid, onder a, indien de materiële opvang wordt verstrekt in particuliere huizen, appartementen, hotels of andere voor de huisvesting van verzoekers aangepaste ruimten.

K

In artikel 20, derde lid, vervalt ‘na huisvesting op grond van het Gemeentelijk Versnellingsarrangement en’.

L

Onder vernummering van Hoofdstuk VI tot Hoofdstuk VII wordt na artikel 22 een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VI. EXPLOITATIE VAN EEN OPVANGVOORZIENING DOOR HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS

Artikel 22a

Indien het COA met het college is overeengekomen dat het college verantwoordelijk is voor de exploitatie van een opvangvoorziening en het COA de asielzoeker heeft geplaatst in of overgeplaatst naar een door het college geëxploiteerde opvangvoorziening zijn van toepassing of van overeenkomstige toepassing de artikelen 1, 3, eerste lid, tweede lid, onder a, derde en vierde lid, 4, eerste lid, met dien verstande dat uitsluitend het COA bepaalde categorieën kan uitsluiten van opvang, tweede lid en derde lid, onder a, 5, 7, 9, eerste, derde en vierde lid, achtste tot en met elfde lid, 10, eerste tot en met derde lid, vijfde en zesde lid, 12, 14, eerste tot en met achtste lid, 16, 17, 18, 18a, 18c, 19, eerste lid, 20, 21 en 22.

Artikel 22b

Van exploitatie door het college zijn uitgezonderd de opvangvoorzieningen met opvangplaatsen van bijzondere aard, bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen.

Artikel 22c
  • 1. Het college faciliteert de taken die voor de relevante uitvoeringsorganisaties in de migratieketen voortvloeien uit de Vreemdelingenwet 2000, de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of uit Unierechtelijke verplichtingen, zodat zij deze taken doelmatig en doeltreffend kunnen uitvoeren.

  • 2. De tussen het college en de uitvoeringsorganisaties in de migratieketen gemaakte werkafspraken worden schriftelijk vastgelegd.

Artikel 22d
  • 1. Indien het college voornemens is derden in te zetten bij het voorzien in de materiële en immateriële opvang van asielzoekers, legt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers dat voornemen voor aan Onze Minister. Derden worden niet ingezet dan na toestemming van Onze Minister.

  • 2. Onze Minister verleent de toestemming slechts indien naar zijn oordeel is voldaan aan de normen in Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking), deze regeling en de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008.

  • 3. Indien het college derden inzet bij de exploitatie van een opvangvoorziening is artikel 22c van toepassing.

ARTIKEL II

De Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, derde lid, vervalt.

B

In artikel 2, onder b, vervalt ‘, daaronder begrepen huisvesting op grond van het besluit Gemeentelijk Versnellingsarrangement (Stcrt. 2015, nr. 48827) en de daarbij behorende verstrekkingen bedoeld in dat besluit’.

C

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

D

Artikel 8 vervalt.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 januari 2024

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg

TOELICHTING

ALGEMEEN

Onderhavige regeling tot wijziging van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) en de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008 (hierna: Reba 2008) strekt ertoe regels te stellen op grond van het Besluit gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen (hierna: het besluit) en de op grond van de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen (hierna: de wet) gewijzigde Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA). De regels in de onderhavige wijziging van de Rva 2005 en de Reba 2008 hebben betrekking op de kwaliteit van de opvangvoorzieningen voor asielzoekers en de exploitatie van een opvangvoorziening door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente (hierna: het college).

Artikel 1 van de Wet COA definieert een opvangvoorziening als een accommodatie waarin door of onder verantwoordelijkheid van het COA onderscheidenlijk door of onder verantwoordelijkheid van het college opvang wordt geboden aan asielzoekers. Artikel 3b, eerste lid, van de Wet COA maakt het mogelijk dat het COA met het college overeenkomt dat het college verantwoordelijk is voor de exploitatie van een opvangvoorziening, in plaats van het COA. Op grond van het tweede lid van dat artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over exploitatie door het college.

Op grond van artikel 3c van de Wet COA kunnen bij regeling van Onze Minister regels worden gesteld over de eisen waaraan opvangvoorzieningen moeten voldoen. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen reguliere opvang, opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen en andere opvang van bijzondere aard.

In artikel 4.1, eerste lid, van het besluit is bepaald dat het college een opvangvoorziening kan exploiteren wanneer kan worden voorzien in de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. Op grond van het tweede lid van dat artikel kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ten aanzien van:

  • a. de materiële en immateriële opvang, bedoeld in het eerste lid;

  • b. het uitsluiten van exploitatie, bedoeld in het eerste lid, van bepaalde opvangvoorzieningen met opvangplaatsen van bijzondere aard;

  • c. het faciliteren van de taken die voortvloeien uit de Vreemdelingenwet 2000, de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers of uit Unierechtelijke verplichtingen; of

  • d. de inzet van derde partijen.

Wat wordt verstaan onder materiële en immateriële opvang is nader uitgewerkt in de Rva 2005 en de Reba 2008. In de onderhavige ministeriële regeling wordt verdere uitwerking gegeven aan de kwaliteit waaraan de opvangvoorziening moet voldoen. Omdat de Opvangrichtlijn1 leidend is bij de kwaliteit van de opvang en deze richtlijn geïmplementeerd is in de Rva 2005 (Stcrt. 2015, 20243), is niet gekozen voor een nieuwe, aparte ministeriële regeling, maar voor verdere uitwerking in de al bestaande wetgeving, te weten de Rva 2005 en de Reba 2008.

De rechten en plichten van asielzoekers die worden geborgd bij exploitatie van een opvangvoorziening door COA, moeten in dezelfde mate worden geborgd wanneer een opvangvoorziening door het college wordt geëxploiteerd. Dit is geregeld door in deze ministeriële regeling op te nemen welke relevante regels in de Rva 2005 en de Reba 2008 van toepassing dan wel van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de exploitatie van een opvangvoorziening door het college.

Het is van belang dat alle opvangvoorzieningen voldoen aan de kwaliteitsnormen die zijn neergelegd in de Opvangrichtlijn. Om te zorgen dat niet alleen de COA-opvang, maar ook eventueel door het college te exploiteren opvang voldoet aan de kwaliteitsnormen uit de Opvangrichtlijn wordt de implementatie van die richtlijn in de Rva 2005 gepreciseerd. Aanvullend wordt een en ander praktisch/operationeel uitgewerkt in een kwaliteitskader waaraan opvangvoorzieningen in ieder geval moeten voldoen. Daarbij kan het juridisch niet bindende, door de EASO opgestelde Richtsnoer, waarin normen zijn neergelegd voor de opvang van asielzoekers worden betrokken. De kwaliteitsnormen zijn ook van toepassing indien derden worden ingezet bij het voorzien in de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.

Uitgangspunt hierbij is de hoofdregel in artikel 17, tweede lid, van de Opvangrichtlijn: De lidstaten zorgen ervoor dat de materiële opvangvoorzieningen voor verzoekers een levensstandaard bieden die hun bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt. De lidstaten zien erop toe dat die levensstandaard ook gehandhaafd blijft voor kwetsbare personen als bedoeld in artikel 21, alsmede voor personen in bewaring2. De norm in artikel 17, tweede lid, is op bepaalde onderdelen nader uitgewerkt in artikel 18 van de Opvangrichtlijn, waarin onder meer is bepaald dat opvangcentra een toereikend huisvestingsniveau moeten bieden (artikel 18, eerste lid, onder b), dat asielzoekers daarin bescherming van hun gezinsleven moeten genieten (artikel 18, tweede lid, onder a), dat de lidstaten in opvangcentra rekening moeten houden met gender- en leeftijdsspecifieke problemen en met de situatie van kwetsbare personen (artikel 18, derde lid) en dat de lidstaten in dergelijke opvangcentra passende maatregelen nemen om geweldpleging en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van aanranding en seksuele intimidatie, te voorkomen (artikel 18, vierde lid). Verder zijn in de Opvangrichtlijn nadere bepalingen opgenomen over gezondheidszorg (artikel 19) en over de verplichtingen jegens kwetsbare personen (artikelen 21 tot en met 25). Artikel 21 van de Opvangrichtlijn bevat het algemeen beginsel dat de lidstaten in hun nationale recht tot uitvoering van deze richtlijn rekening houden met de specifieke situatie van kwetsbare personen. Daarnaast bevat de Opvangrichtlijn voorschriften over de opvang en begeleiding van minderjarigen (artikel 23), alleenstaande minderjarige vreemdelingen (artikel 24) en slachtoffers van foltering en geweld (artikel 25). Heel algemeen gesteld komen deze voorschriften erop neer dat bij de opvang van deze kwetsbare personen rekening moet worden gehouden met hun specifieke situatie en behoeften. Artikel 23, eerste lid, van de Opvangrichtlijn bepaalt dat de lidstaten zich bij de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn die betrekking hebben op minderjarigen primair laten leiden door het belang van het kind. De lidstaten zorgen ervoor dat kinderen een levensstandaard hebben die past bij hun fysieke, geestelijke, spirituele, morele en sociale ontwikkeling. Dit zijn dus de normen waaraan de opvangvoorzieningen moeten voldoen.

Verder wordt in de onderhavige regeling ook geregeld welke opvangvoorzieningen niet in aanmerking komen voor exploitatie door het college en dat het college in de door het college geëxploiteerde opvangvoorzieningen het asiel- en vertrekproces faciliteert zodat dat proces efficiënt en effectief kan worden uitgevoerd. Tot slot bevat deze ministeriële regeling bepalingen over de inzet van derde partijen door het college.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdelen A, B, D en J (artikelen 1, onder m, 3, derde lid, onder c en e, 7, eerste lid, onder i, 20, derde lid)

De definitie van en verwijzingen naar het Gemeentelijk Versnellingsarrangement vervallen aangezien dit arrangement reeds per 1 januari 2019 is vervallen.

Onderdeel A

In artikel 1 vervalt de definitie van ‘opvangvoorziening’, omdat dit begrip is gedefinieerd in artikel 1 van de Wet COA.

In artikel 1, onderdeel m, wordt een definitie van ‘exploitatie’ toegevoegd. Exploitatie is ten eerste het voorzien in de materiële en immateriële opvang van asielzoekers, bedoeld in de Wet COA. Op grond van artikel 3b van die Wet kan het COA met het college overeenkomen dat het college verantwoordelijk is voor de exploitatie van een opvangvoorziening. Wat onder ‘exploitatie’ wordt verstaan is onder andere uitgewerkt in de Rva 2005 en de Reba 2008. Het exploiteren van een opvangvoorziening omvat echter meer dan de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. In de Opvangrichtlijn en in de Rva 2005 staan bijvoorbeeld regels over toegang tot juridisch adviseurs of raadslieden en relevante nationale en internationale organisaties en instanties, waartoe onder meer de IND en de DT&V moeten worden gerekend. Ook zijn er regels over het kennisgeven van overplaatsingen aan juridisch adviseurs of raadslieden en de opleiding van het personeel dat op de opvangvoorziening werkzaam is. Kortom, uit de Opvangrichtlijn en de Rva 2005 volgt dat exploitatie van een opvangvoorziening meer omvat dan enkel materiële en immateriële opvang, maar ook het faciliteren van de asiel- en vertrekprocedure. Het is belangrijk dat ook de verplichting om deze taken, die volgen uit de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), de Wet COA of Unierechtelijke verplichtingen, te faciliteren, neergelegd wordt in regelgeving3. Het faciliteren van taken uit de Vw 2000 of Unierechtelijke verplichtingen ziet onder andere op de medewerking die moet worden verleend om gesprekken op locatie ten aanzien van de asiel- en vertrekprocedure te faciliteren, het in overleg met de betrokken uitvoeringsorganisaties beëindigen van de opvang na afloop van de vertrektermijn, het in overleg met de betrokken uitvoeringsorganisaties overplaatsen naar andere locaties in het kader van het vertrekproces, zoals een gezinslocatie of de vrijheidsbeperkende locatie en het faciliteren van staandehoudingen ten behoeve van inbewaringstellingen om het gedwongen vertrek te effectueren. Het college faciliteert ook de plaatsing en overplaatsing van asielzoekers door het COA op grond van de Wet COA. Het COA bepaalt, zo regelt artikel 3a van de Wet COA, in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en is bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen.

Artikel 2, onderdeel g, van de Procedurerichtlijn bevat een definitie van materiële opvangvoorzieningen: de opvangvoorzieningen met inbegrip van huisvesting, voedsel en kleding, die in natura of in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen worden verstrekt of een combinatie van deze drie, alsmede een dagvergoeding. Deze definitie is toegevoegd aan artikel 1 in het nieuwe onderdeel n. Het artikel bepaalt slechts dat ook een dagvergoeding kan worden gekwalificeerd als materiële opvangvoorziening, niet onder welke voorwaarden en in welke gevallen deze wordt verstrekt. Het begrip materiële opvang omvat materiële zaken als kleedgeld, zakgeld, de betaling van buitengewone kosten en het ten behoeve van asielzoekers afsluiten van een ziektekostenverzekering en een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering.

In het nieuwe onderdeel o is ‘immateriële opvang’ gedefinieerd. In artikel 18, achtste lid, van de Opvangrichtlijn is sprake van ‘de immateriële aspecten van het leven in een (opvang)centrum’. Hierbij kan worden gedacht aan het toegang geven tot de (uitvoerende werkzaamheden in het kader van) de medische behandeling, recreatieve, sociaal-culturele activiteiten (bijv. activiteiten die een aanzet geven tot inburgering: taalles en oriëntatie op de Nederlandse samenleving) en medische en psychische verzorging.

Onderdeel B (artikel 3)

In artikel 3, derde lid, onder e, wordt de verwijzing naar een opvangvoorziening als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, vervangen door een verwijzing naar artikel 1 van de Wet COA. Dat artikel definieert het begrip ‘opvangvoorziening’.

Onderdeel C (artikel 4)

In artikel 4 wordt artikel 18, negende lid, van de Opvangrichtlijn verder geïmplementeerd. In het artikel was reeds opgenomen dat het COA bepaalde asielzoekers kan uitsluiten van opvang. Daaraan wordt, conform de Opvangrichtlijn, aan het eerste lid toegevoegd dat de Minister andere regels inzake materiële opvangvoorzieningen kan vaststellen indien er sprake is van ‘een tijdelijke uitputting van de gewoonlijk beschikbare huisvestingscapaciteit of indien een beoordeling van de specifieke situatie van kwetsbare personen vereist is’ overeenkomstig artikel 22 van de richtlijn.

In het tweede lid van artikel 4 was al vastgelegd dat asielzoekers in geval van uitsluiting van COA-opvang aanspraak maken op andere voorzieningen die in ieder geval de basisbehoeften vervullen. Dit wordt verbreed naar de situatie waarin de Minister afwijkende regels inzake materiële opvangvoorzieningen heeft vastgesteld. De Minister moet de vaststelling van andere regels inzake materiële opvangvoorzieningen naar behoren motiveren en de afwijkende regels moeten gelden voor een zo kort mogelijke redelijke termijn.

Overigens staat artikel 18, negende lid, van de richtlijn alleen afwijking van de in art. 18 genoemde regels toe en niet van de overige bepalingen van de Opvangrichtlijn, zoals art. 17, tweede lid, waarin is bepaald dat de materiële opvangvoorzieningen voor verzoekers een levensstandaard bieden die hun bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt.

Onderdeel E (artikel 9)

In artikel 9 wordt in het derde lid, onder b, een verwijzing naar relevante nationale organisaties en instanties toegevoegd ter completering van de implementatie van artikel 18, tweede lid, onder b, van de Opvangrichtlijn.

In het nieuwe negende lid wordt artikel 18, vierde lid, van de Opvangrichtlijn geïmplementeerd. Artikel 18, vierde lid, houdt in dat de verplichting van de EU-lidstaten om maatregelen te treffen ter voorkoming van geweldpleging en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van aanranding en seksuele intimidatie, van toepassing is op de ruimten en opvangcentra genoemd in het eerste lid, onder a en b van dat artikel, niet op huisvesting in particuliere huizen, appartementen, hotels of andere voor de huisvesting van verzoekers aangepaste ruimten. Deze regel is geïmplementeerd als een bepaling die het mogelijk maakt om deze uitzondering te maken.Dat de verplichting wel van toepassing is op de ruimten en opvangcentra in artikel 18, eerste lid, onder a en b, van de Opvangrichtlijn was al geïmplementeerd in artikel 9, achtste lid, van de Rva 2005 (Stcrt. 2015, 20243).

Voorts wordt een nieuw elfde lid toegevoegd ter implementatie van de artikelen 18, zevende lid, 24, vierde lid, 25, tweede lid en 29, eerste lid, van de Opvangrichtlijn met betrekking tot opleiding. Artikel 24, vierde lid, en artikel 25, tweede lid van de Opvangrichtlijn bepalen dat personen die met niet-begeleide minderjarigen onderscheidenlijk slachtoffers van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van geweld werken, passend onderricht over hun behoeften gevolgd moeten hebben en moeten blijven volgen. Artikel 29, eerste lid, bepaalt dat de lidstaten passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de autoriteiten en andere organisaties die deze richtlijn uitvoeren, de nodige basisopleiding hebben ontvangen met betrekking tot de behoeften van mannelijke en vrouwelijke verzoekers. Wat moet worden verstaan onder ‘passende opleiding’ en ‘passend onderricht’ wordt nader uitgewerkt in beleidsregels. In ieder geval moet het personeel gekwalificeerd zijn met betrekking tot zijn/haar specifieke functieomschrijving en moeten zij de nodige en passende training krijgen, waaronder procesgerichte ondersteuning die helpt om te gaan met moeilijke situaties die zich voordoen tijdens hun werkzaamheden.

De in de artikelen 18, zevende lid, en 24, vierde lid, genoemde geheimhoudingsplicht is al opgenomen in artikel 2.5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Onderdeel F (artikel 11)

Artikel 11 van de Rva 2005 vervalt grotendeels omdat de tekst op grond van artikel 10, onderdeel C, van de wet is opgenomen in artikel 3a van de Wet COA. In artikel 11 is, conform artikel 18, zesde lid, van de Opvangrichtlijn, bepaald dat een asielzoeker alleen wordt overgeplaatst indien dat noodzakelijk is. Dit was al in de Rva 2005 geïmplementeerd (Stcrt. 2015, 20243), maar is bij een latere wijziging (Stcrt. 2016, 32781) abusievelijk komen te vervallen. In de onderhavige wijziging wordt dit hersteld. In artikel 3a, tweede lid, van de Wet COA wordt bepaald wanneer overplaatsing in ieder geval noodzakelijk is, namelijk indien de opvangvoorziening waarin de asielzoeker verblijft, wordt gesloten en indien een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de asielprocedure (met inbegrip van de vertrekprocedure) daarmee is gediend. In artikel 11 is tevens de laatste zin van artikel 24, tweede lid, van de Opvangrichtlijn geïmplementeerd dat bepaalt dat veranderingen in de verblijfplaats van minderjarigen worden beperkt tot het strikt noodzakelijke minimum.

Onderdeel G (artikel 18)

Hiermee wordt artikel 18, achtste lid, van de Opvangrichtlijn geïmplementeerd.

Onderdeel H (artikel 18a)

Aan artikel 18a wordt een lid toegevoegd ter implementatie van artikel 18, derde lid, van de richtlijn. Laatstgenoemde bepaling houdt in dat de verplichting om rekening te houden met gender- en leeftijdspecifieke problemen en met de specifieke situatie van kwetsbare personen als bedoeld in artikel 21 van de Opvangrichtlijn van toepassing is op de ruimten en opvangcentra genoemd in artikel 18, eerste lid, onder a en b, van de Opvangrichtlijn, niet op de huisvesting in particuliere huizen, appartementen, hotels of andere voor de huisvesting van verzoekers aangepaste ruimten. Deze regel is geïmplementeerd als een bepaling die het mogelijk maakt om deze uitzondering te maken. Dat de verplichting wel van toepassing is op de ruimten en opvangcentra in artikel 18, eerste lid, onder a en b, van de Opvangrichtlijn was al geïmplementeerd in artikel 18a, eerste tot en met derde lid, van de Rva 2005 (Stcrt. 2015, 20243).

Onderdeel I (artikel 18b)

In het eerste lid wordt de verwijzing naar artikel 11 van de onderhavige regeling vervangen door een verwijzing naar artikel 3a van de Wet COA. De bevoegdheid tot (over)plaatsing van asielzoekers is op grond van artikel 10 van de wet opgenomen in artikel 3a van de Wet COA.

Aan artikel 18b, eerste lid, wordt een onderdeel c toegevoegd inzake de plaatsing van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Voorts wordt een aantal leden toegevoegd. Met deze wijzigingen wordt artikel 24, tweede lid, van de Opvangrichtlijn geïmplementeerd.

In het nieuwe tweede lid wordt bepaald dat alleenstaande minderjarigen van 16 jaar en ouder in opvangvoorzieningen voor meerderjarige verzoekers mogen worden ondergebracht, indien dit in hun belang is. Daarbij dient, conform artikel 23, tweede lid, van de Opvangrichtlijn in het bijzonder rekening te worden gehouden met de volgende factoren:

  • a) de mogelijkheden van gezinshereniging;

  • b) het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met bijzondere aandacht voor de achtergrond van de minderjarige;

  • c) veiligheids- en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van mensenhandel;

  • d) het standpunt van de minderjarige in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.

In het nieuwe derde lid wordt bepaald dat broers en zussen zoveel mogelijk bij elkaar worden geplaatst. Veranderingen in de verblijfplaats van minderjarigen worden tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.

Onderdeel J (artikel 18c)

In dit onderdeel wordt artikel 23, derde lid, van de Opvangrichtlijn geïmplementeerd op grond waarvan de verplichting om ervoor te zorgen dat minderjarigen kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten van toepassing is op de ruimten en opvangcentra genoemd in artikel 18, eerste lid, onder a en b, niet op huisvesting in particuliere huizen, appartementen, hotels of andere voor de huisvesting van verzoekers aangepaste ruimten. Deze regel is geïmplementeerd als een bepaling die het mogelijk maakt om deze uitzondering te maken. Dat de verplichting wel van toepassing is op de ruimten en opvangcentra in artikel 18, eerste lid, onder a en b, van de Opvangrichtlijn was al geïmplementeerd in artikel 18c, onder a, van de Rva 2005 (Stcrt. 2015, 20243).

Onderdeel L (Hoofdstuk VII, artikel 22a e.v.)
Artikel 22a

In dit artikel worden de bepalingen in deze regeling genoemd die van overeenkomstige toepassing zijn als het college een opvangvoorziening exploiteert.

Artikel 2 is niet van overeenkomstige toepassing omdat het eerste en tweede lid betrekking hebben op de bevoegdheid van het COA tot (over)plaatsing van asielzoekers. Het derde en vierde lid betreffen verplichtingen van het COA in het kader van de plaatsing.

Artikel 3, tweede lid, onder b, is niet van overeenkomstige toepassing verklaard omdat deze bepaling betrekking heeft op alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Zij komen op grond van deze regeling niet in aanmerking voor opvang in een door het college geëxploiteerde opvangvoorziening.

De bevoegdheid die de Minister op grond van artikel 4, eerste lid, aan het COA kan verlenen om bepaalde asielzoekers uit te sluiten van opvang op de in de onderdelen a en b genoemde gronden, kan niet worden verleend aan het college. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 3a van de Wet COA op grond waarvan het COA bevoegd is tot (over)plaatsing van asielzoekers. Artikel 4, derde lid, onderdelen b, c en d zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard omdat deze onderdelen de bevoegdheid van het COA tot plaatsing van asielzoekers betreffen.

Artikel 6 is niet van toepassing verklaard omdat het betrekking heeft op alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Die komen niet in aanmerking voor opvang door of onder verantwoordelijkheid van het college.

Artikel 9, tweede lid, is niet van toepassing verklaard, omdat het genoemde onderzoek naar de gezondheidstoestand plaatsvindt in de COA-opvang. Het vijfde tot en met zevende lid zijn niet van toepassing verklaard omdat deze categorieën asielzoekers zijn uitgezonderd van een door het college geëxploiteerde opvangvoorziening. Dat geldt ook voor artikel 10, vierde lid.

Artikel 11 is niet van toepassing verklaard omdat de bevoegdheid tot overplaatsing van asielzoekers berust bij het COA.

Artikel 14, negende en tiende lid, zijn niet van toepassing verklaard omdat de in die leden genoemde asielzoekers niet in aanmerking komen voor opvang in een opvangvoorziening die door het college wordt geëxploiteerd.

Artikel 18b is niet van overeenkomstige toepassing verklaard omdat dit artikel betrekking heeft op de bevoegdheid van het COA tot (over)plaatsing van asielzoekers. Het college kan uiteraard wel met het COA communiceren over het bij elkaar huisvesten en onderbrengen van asielzoekers en eraan bijdragen dat het COA de verplichting in artikel 18b na kan komen.

Artikel 19, tweede en derde lid, zijn uitgezonderd omdat deze asielzoekers niet in aanmerking komen voor opvang in een opvangvoorziening die door het college wordt geëxploiteerd.

Artikel 22b

Dit artikel bepaalt dat opvangplaatsen van bijzondere aard niet in aanmerking komen voor exploitatie door het college. Bijzondere opvangplaatsen zijn blijkens de definitie in artikel 1 van het besluit: alle opvangplaatsen waarbij een bijzondere vorm van begeleiding en opvang noodzakelijk is vanwege de individuele kenmerken van de asielzoeker of de fase van het asiel- of vertrekproces. Dit zijn in de huidige praktijk de centrale opvanglocatie, de procesopvanglocatie, de beschermde opvang, de intensief begeleidende opvang, de handhavings- en toezichtlocatie, de vrijheidsbeperkende locatie, de procesbeschikbaarheidslocatie, de gezinslocatie en de locaties voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.

Niet te exploiteren door gemeenten zijn opvangvoorzieningen waarbij asielzoekers zich in de aanmeldfase bevinden van het asielproces. Zij worden dan opgevangen in de centrale ontvangst locatie (col). Dit omdat tijdens de aanmeldfase een aantal stappen moet worden doorlopen waarbij het voor de hand ligt dat de asielzoeker verblijft in de nabije omgeving vanwaar dit plaatsvindt.

Ook (pre)proceslocaties (prepol en pol) worden uitgesloten van exploitatie door gemeenten omdat het hier een korte periode betreft waarbij asielzoekers de algemene asielprocedure doorlopen. Asielzoekers verblijven dan in de buurt van een IND-kantoor.

Tevens worden andere bijzondere modaliteiten uitgesloten van exploitatie door gemeenten omdat zij bijzondere opvang en begeleiding vragen. Bijvoorbeeld omdat het gaat om alleenstaande minderjarige vreemdelingen, omdat asielzoekers niet zelfstandig op een azc kunnen wonen vanwege psychische problematiek of omdat zij overlast veroorzaken (de intensief begeleidende opvang en handhavings- en toezichtlocatie) of omdat er een risico bestaat op mensenhandel (beschermde opvang). Overigens wordt niet uitgesloten dat, wanneer een aantal jaren ervaring is opgedaan met de wet en de daarop gebaseerde regelgeving, kwetsbare personen, waarbij met name gedacht kan worden aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen, in aanmerking kunnen komen voor opvang in een door het college geëxploiteerde opvangvoorziening.

Daarnaast zijn er buitenwettelijke opvangmodaliteiten expliciet gericht op terugkeer, zoals de gezinslocatie en vrijheidsbeperkende locatie, die zijn uitgezonderd. Ook de procesbeschikbaarheidslocatie is uitgezonderd. Vreemdelingen in de procesbeschikbaarheidslocatie worden beschikbaar gehouden voor een snelle afhandeling van de asiel- en de eventueel opvolgende vertrekprocedure.

Artikel 3a van de Wet COA verankert de bestaande bevoegdheid van het COA om te bepalen in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst onderscheidenlijk naar welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt overgeplaatst. Dit betekent dat het COA stuurt op wie waar geplaatst wordt.

Artikel 22c

Zie de toelichting hierboven bij de artikelsgewijze toelichting in onderdeel A. De exploitatie door het college mag geen belemmering vormen voor (de beschikbaarheid van de asielzoeker voor) het asiel- en vertrekproces en ook niet voor de plaatsing en overplaatsing van asielzoekers waartoe het COA bevoegd is. Bij de relevante uitvoeringsorganisaties in de migratieketen gaat het om AVIM, COA, DT&V, DV&O, KMar en IND. Het is aan de genoemde uitvoeringsorganisaties om hierover goede werkafspraken te maken met het college. Deze afspraken worden vastgelegd in een schriftelijk document, bijvoorbeeld een (model)overeenkomst. Daarin worden de taken van de uitvoeringsorganisaties en de wijze waarop die taken door het college moeten worden gefaciliteerd opgenomen.

Artikel 22d

Indien een gemeente beoogt een opvangvoorziening te exploiteren dient zij een overeenkomst met het COA te sluiten. Die overeenkomst stelt het COA in staat om te waarborgen dat aan de wettelijke eisen met betrekking tot de kwaliteit van de opvang wordt voldaan. Zo nodig zal de overeenkomst specifieke afspraken met het college kunnen bevatten, bijvoorbeeld over uitbesteding van werkzaamheden aan derde partijen.

De Minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor het opvangen van asielzoekers. Het COA dan wel, indien het college (zoals hierboven beschreven) een opvangvoorziening exploiteert, het college voert dit in opdracht van de Minister uit. Het uitgangspunt bij exploitatie door het college en de inzet daarbij van derde partijen is dat de Minister in lijn met het arrest Haqbin van het Europese Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2019:9565; met name overwegingen 49 en 50) te allen tijde verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geboden opvang. De wet belegt het interbestuurlijk toezicht op de kwaliteit van de geboden asielopvang bij de Minister van Justitie en Veiligheid (zie artikel 11, dat strekt tot toevoeging van de Wet COA aan de bijlage bij artikel 124b van de Gemeentewet).

Om die redenen zal het COA, dat op grond van artikel 3b van de Wet COA met het college kan overeenkomen dat het college verantwoordelijk is voor de exploitatie van een opvangvoorziening, elk voornemen tot uitbesteding van werkzaamheden door het college aan derde partijen ter instemming moeten voorleggen aan de Minister. Zo nodig kan het COA hierover adviseren. De Minister stelt voor de door hem te verlenen instemming een toetsingskader op.

Het derde lid van artikel 22d bepaalt dat de verplichting van het college om de taakuitvoering van de uitvoeringsorganisaties in de migratieketen te faciliteren en de gemaakte werkafspraken schriftelijk vast te leggen, ook van toepassing is indien het college derden inzet bij het voorzien in de materiële en immateriële opvang van asielzoekers. Dat betekent dat, indien het college derden inzet, het college er verantwoordelijk voor is dat ook die derden de uitvoeringsorganisaties faciliteren ten behoeve van een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de nationaal- en unierechtelijke verplichtingen van die organisaties. De inzet van derde partijen door het college verandert dat niet.

Artikel II

Onderdelen A en B (artikelen 1, derde, en 2, onder b)

De definitie van en verwijzing naar het Gemeentelijk Versnellingsarrangement vervallen aangezien dit arrangement reeds per 1 januari 2019 is vervallen.

Onderdeel C (artikel 7a)

In artikel 7a, eerste lid, is het huidige artikel 8 opgenomen. Artikel 8 vervalt om die reden. In het tweede lid van artikel 7a wordt bepaald dat indien het college overeenkomstig artikel 22a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën 2005 een opvangvoorziening exploiteert, de artikelen 1 tot en met 7a van de onderhavige regeling van toepassing zijn.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)

X Noot
2

De Rva 2005 is niet van toepassing op vreemdelingen in bewaring. Zie artikel 1, onder d, Rva 2005.

X Noot
3

Weliswaar is dit momenteel niet in detail in regelgeving neergelegd en grotendeels geregeld middels afspraken in de keten, maar enige borging in regelgeving is aanwezig. Zo voorziet artikel 3, eerste lid onder e, Wet COA in de mogelijkheid bij het COA andere taken te beleggen die samenhangen met de opvang van asielzoekers. Uit artikel 9, eerste lid, onder c, Rva 2005 blijkt verder dat het COA voorziet in verstrekking van openbaarvervoerskaarten voor reizen naar de rechtshulpverlener, afgezien van de dagen die beschikbaar zijn voor het onderzoek gedurende de algemene asielprocedure. Daarmee is wat het COA betreft sprake van een zekere wettelijke basis.

Naar boven