TOELICHTING
ALGEMEEN
Deze wijzigingsregeling bevat de wijzigingen in de Regeling verstrekkingen asielzoekers
en andere categorieën vreemdelingen 2005 ter implementatie van de Richtlijn 2013/33/EU
van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen
voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) (hierna:
de richtlijn). Het betreft een herschikking van de Richtlijn 2003/9/EG van de Raad
van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers
in de lidstaten (PbEU L 31/18). Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de richtlijn
moet deze uiterlijk op 20 juli 2015 zijn omgezet.
De richtlijn heeft betrekking op de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Illegaal
verblijvende vreemdelingen, onder wie uitgeprocedeerde asielzoekers, vallen buiten
de reikwijdte van de richtlijn. Dit vloeit voort uit artikel 2, onder b, gelezen in
samenhang met artikel 1 van de richtlijn. Dit beperkt de reikwijdte van de richtlijn
tot het vaststellen van normen voor de opvang van onderdanen van een derde land of
een staatloze die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend waarover
nog geen definitieve beslissing is genomen. Wanneer een definitieve beslissing is
genomen, heeft betrokkene een verblijfstatus of is zijn asielaanvraag afgewezen. In
het laatste geval valt hij onder de Terugkeerrichtlijn.
De normen die betrekking hebben op opvang en verstrekking van financiële ondersteuning
aan asielzoekers zijn opgenomen in artikel 11 van de Vreemdelingenwet 2000, de Wet
Centraal Orgaan opvang asielzoekers en de daaronder liggende Regeling verstrekkingen
asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. De omzetting van de richtlijn
vergt voor wat betreft de normen die betrekking hebben op opvang en verstrekking van
financiële ondersteuning aan asielzoekers alleen aanpassing van laatstgenoemde regeling.
Wel wordt in de Vreemdelingenwet 2000 en de daaronder liggende regelgeving de wettelijke
vormgeving van de inbewaringstelling aangepast aan de systematiek en terminologie
van de richtlijn.
De invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Hiermee wordt
afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde
uitgangspunt. Ook de inwerkingtredingsdatum wijkt af van de vaste verandermomenten.
Deze uitzonderingen zijn toegestaan omdat het implementatie van bindende EU-rechtshandelingen
betreft (Aanwijzing 174, vierde lid, onder d, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
ARTIKELSGEWIJS
A
In artikel 1 is de term ‘gezin’ in onderdeel f conform de richtlijn vervangen door
het begrip ‘gezinsleden’. Ook de omschrijving daarvan is in overeenstemming gebracht
met de richtlijn.
Als gevolg van deze wijzigingen kan het begrip ‘alleenstaande ouder’ in onderdeel
g worden geschrapt en is in dat onderdeel de definitie van minderjarige opgenomen.
Artikel 2, onderdeel d, van de richtlijn bepaalt dat een minderjarige iedereen is
onder de 18 jaar. Deze omschrijving is anders dan de definitie in artikel 1:233 van
het Burgerlijk Wetboek, volgens welke een persoon door huwelijk meerderjarig kan worden
of met toepassing van 1:253ha meerderjarig kan worden verklaard, maar wordt dwingend
door de richtlijn voorgeschreven. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 1 van de Vreemdelingenwet
2000, waarin ‘minderjarige’ op dezelfde wijze wordt omschreven.
In het nieuwe onderdeel k is de definitie van de Opvangrichtlijn toegevoegd.
B
Artikel 2, derde en vierde lid, van deze regeling betreft de door het COA aan de asielzoeker
te verstrekken informatie. Deze leden zijn aangepast aan de bewoordingen van de richtlijn.
In overeenstemming met artikel 5, eerste lid, van de richtlijn is bepaald dat de informatie
moet worden verstrekt binnen een termijn van ten hoogste vijftien dagen na de indiening
van de asielaanvraag. Overigens is het mogelijk dat het COA de onderhavige informatie
eerder in de asielprocedure verstrekt. Verder is aan de tekst van artikel 2, derde
lid, conform de richtlijn toegevoegd dat tot informatie over de opvangvoorzieningen
ook informatie over medische zorg behoort.
Het vierde lid betreffende de taal waarin de informatie moet worden verstrekt, is
aangepast aan de gewijzigde formulering in artikel 5, tweede lid, van de richtlijn.
De richtlijn schrijft voor dat de informatie schriftelijk wordt verstrekt in een taal
die de verzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij
deze verstaat. Verder is het vierde lid aangevuld met de bepaling in artikel 5, tweede
lid, van de richtlijn dat de informatie in voorkomend geval tevens mondeling kan worden
verstrekt.
Het vijfde en zesde lid van artikel 2 zijn verplaatst naar artikel 4 van deze regeling
omdat de inhoud van deze leden aansluit op hetgeen in dat artikel is bepaald.
C
In artikel 4, eerste en tweede lid, is artikel 18, negende lid, van de richtlijn geïmplementeerd.
De formulering van het eerste lid, onderdeel a, is aangepast aan de tekst van de richtlijn.
In plaats van ‘een capacitaire noodsituatie’ is sprake van ‘een tijdelijke uitputting
van de gewoonlijk beschikbare huisvestingscapaciteit’. Hiermee wordt gedoeld op dezelfde
feitelijke situatie waarin de druk op de beschikbare opvangcapaciteit bijzonder groot
is. Het eerste lid, onderdeel b, betreft het geval dat een beoordeling van de specifieke
situatie van kwetsbare personen vereist is overeenkomstig artikel 22 van de richtlijn
(zie artikel 18a van deze regeling).
Met het verlenen van deze bevoegdheid aan het COA zal zeer terughoudend worden omgegaan.
Het uitgangspunt blijft dat iedere asielzoeker die volgens de voorschriften in deze
regeling aanspraak maakt op opvangvoorzieningen ook daadwerkelijk een passende plaats
in een opvangvoorziening krijgt aangeboden. Een noodsituatie met betrekking tot de
opvangcapaciteit of een noodzakelijke vaststelling van de specifieke behoeften van
asielzoekers kunnen er echter toe leiden dat dit uitgangspunt tijdelijk moet worden
losgelaten. De Minister moet de toestemming aan het COA om bepaalde categorieën asielzoekers
uit te sluiten van opvang motiveren en de uitsluiting moet gelden voor een zo kort
mogelijke redelijke termijn. De Minister kan de aan het COA verleende bevoegdheid
intrekken.
In het tweede lid van artikel vier is vastgelegd dat asielzoekers in geval van toepassing
van het eerste lid, aanspraak maken op andere voorzieningen die in ieder geval de
basisbehoeften vervullen.
In het derde lid zijn het vijfde en zesde lid van artikel 2 (oud) en het tweede en
derde lid van artikel 4 (oud) opgenomen.
D
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, is artikel 18, eerste lid, onder b en
c, van de richtlijn geïmplementeerd. Onderdeel a van artikel 18, eerste lid, is niet
opgenomen omdat ruimten die gebruikt worden om asielzoekers te huisvesten gedurende
de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat aan de grens of in
een transitzone is ingediend, geen COA-opvang betreft.
In het derde lid, onder a, b en c, van artikel 9 wordt artikel 18, tweede lid, van
de richtlijn geïmplementeerd. De bescherming van het familie- en gezinsleven wordt
ook in andere artikelen van de richtlijn tot uitdrukking gebracht, bijvoorbeeld in
artikel 18, vijfde lid en artikel 23, vijfde lid. Deze meer concrete bepalingen zijn
in het nieuwe artikel 18b van de regeling geïmplementeerd. In de praktijk houdt het
COA al zoveel mogelijk rekening met de bescherming van het familie- en gezinsleven.
Het is dan ook niet te verwachten dat de implementatie hiervan tot een verandering
van de huidige praktijk leidt. De formulering van artikel 9, derde lid, onder b en
c, van de regeling (het zesde en zevende lid van het oude artikel 9) is aangepast
aan de enigszins gewijzigde tekst van de richtlijn. Het derde lid, onder d, komt overeen
met het oude artikel 9, derde lid, van de regeling. Het vierde en vijfde lid komen
overeen met het achtste en negende lid van het oude artikel 9. Het oude vierde lid,
betreffende kwetsbare personen, is verplaatst naar artikel 18a in het nieuwe hoofdstuk
IVa van deze regeling.
In het zesde lid wordt artikel 18, vierde lid, van de richtlijn geïmplementeerd. In
het huishoudelijk reglement van een opvangvoorziening moeten tenminste geschikte maatregelen
zijn opgenomen om (al dan niet gendergerelateerd) geweld te voorkomen. Aan het huishoudelijk
reglement kan per opvangvoorziening een passende invulling worden gegeven.
Het zevende lid komt overeen met het oude vijfde lid.
E
In artikel 20 van de richtlijn is neergelegd in welke gevallen de materiële opvangvoorzieningen
kunnen worden beperkt of ingetrokken omdat de vreemdeling niet voldoet aan verplichtingen
die op hem rusten. Soms zijn deze maatregelen ook noodzakelijk om de leefbaarheid
en veiligheid van andere asielzoekers of het personeel in de opvanglocatie te waarborgen.
De artikelen 10 juncto artikel 19 van de regeling bieden een grondslag voor het beperken
of intrekken van opvangvoorzieningen. Ingeval van beperking of intrekking van verstrekkingen
heeft de asielzoeker toegang tot de noodzakelijke medische zorg en is een waardige
levensstandaard uitgangspunt.
De gronden tot gehele of gedeeltelijke onthouding van de verstrekkingen in artikel
9, eerste lid, van deze regeling waren voorheen opgenomen in artikel 10 en artikel
13. Alle gronden zijn nu samengevoegd in artikel 10.
Met artikel 10, eerste lid, onder a, b, c en d, van de regeling is artikel 20, eerste
lid, onder a en b, van de richtlijn geïmplementeerd. Met uitzondering van onderdeel
d, waren deze onderdelen op grond van richtlijn 2003/9/EG reeds in de regeling geïmplementeerd.
De redelijke termijn van twee weken in artikel 10, eerste lid, onder b en c, sluit
aan bij de huidige praktijk, waarin het recht op opvang eindigt indien de asielzoeker
twee weken niet heeft voldaan aan de meldplicht bij de Vreemdelingenpolitie (artikel
7, eerste lid, onder j, van de regeling) of de verplichte COA- inhuisregistratie (artikel
10, eerste lid, onder a, juncto artikel 19, eerste lid, onder e, van de regeling).
Voor wat betreft het niet voldoen aan verzoeken om te verschijnen voor een persoonlijk
onderhoud betreffende de asielprocedure (artikel 10, eerste lid, onder d, van de richtlijn)
is bepaald dat de verstrekkingen kunnen worden beperkt of ingetrokken indien de asielzoeker
twee achtereenvolgende keren niet heeft voldaan aan de uitnodiging voor een gehoor.
In artikel 10, eerste lid, onder e, is artikel 20, eerste lid, onder c, van de richtlijn
geïmplementeerd. Op basis van richtlijn 2003/9/EG bestond al de mogelijkheid om opvangvoorzieningen
te beperken of in te trekken indien de asielzoeker reeds een asielverzoek in Nederland
heeft ingediend. Deze bepaling, die destijds niet is omgezet, wordt nu geïmplementeerd
om toepassing desgewenst of zo nodig mogelijk te maken. De richtlijn beperkt de mogelijkheid
om dit tegen te werpen tot gevallen waarin de eerdere asielaanvraag definitief is
afgewezen. Onder definitieve afwijzing moet hier worden verstaan een beslissing waartegen
geen rechtsmiddel is aangewend, of indien beroep op de rechtbank is ingesteld, de
afwijzende uitspraak van de rechter. Hoger beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State moet hieronder niet worden begrepen. Dit vloeit voort uit de
term ‘definitieve beslissing’ in de definitie van ‘volgend verzoek’ in artikel 2,
onder q, van de richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn). In onderdeel d van dat
artikel wordt ‘definitieve beslissing’ gedefinieerd als een beslissing waartegen geen
rechtsmiddel meer openstaat in het kader van hoofdstuk V van richtlijn 2013/32/EU.
Hoofdstuk V van richtlijn 2013/32/EU betreft uitsluitend beroepsprocedures in eerste
aanleg en niet hoger beroep.
Artikel 10, eerste lid, onder f, komt overeen met artikel 20, derde lid, van de richtlijn.
Dit is verder geïmplementeerd in artikel 7, eerste lid, onder k, artikel 10, onder
c, en artikel 21 van de regeling.
Artikel 10, eerste lid, onder g, heeft zijn grondslag in artikel 17, vierde lid, van
de richtlijn. Op grond van artikel 17, vierde lid, van de richtlijn kan van asielzoekers
indien zij over voldoende middelen beschikken, een bijdrage worden verlangd voor het
totaal of een deel van de kosten van de materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg
overeenkomstig het derde lid. Uit de woorden ‘overeenkomstig lid 3’ in artikel 17,
vierde lid, van de richtlijn vloeit voort dat de toekenning van alle of bepaalde materiële
opvangvoorzieningen en gezondheidszorg afhankelijk kan worden gesteld van het betalen
van de verlangde bijdrage.
Op grond van artikel 10, eerste lid, onder h en i kan het COA de verstrekkingen aan
een asielzoeker geheel of gedeeltelijk onthouden indien de asielzoeker ernstig inbreuk
maakt op de verplichtingen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, of een ernstige vorm
van geweld pleegt jegens asielzoekers die in een opvangvoorziening verblijven, aan
personen die werkzaam zijn in de voorziening of aan anderen. De onderdelen h en i
vinden hun basis in de artikelen 7, derde lid, 18, vierde lid, en 20, vierde lid,
van de richtlijn. De formulering van deze gronden in de regeling is in lijn gebracht
met de richtlijn door de toevoeging dat het gaat om een ernstige inbreuk op de verplichtingen
van de asielzoeker met betrekking tot de opvang en om ernstige geweldpleging. Het
Reglement Onthoudingen Verstrekkingen geeft hiervoor een door het COA uitgewerkt beleidskader.
In dit reglement is aangegeven in welke situaties (na welke gedragingen) het COA bevoegd
is de in het Reglement voorgeschreven maatregelen te nemen
Artikel 10, tweede lid, is de implementatie van artikel 20, tweede lid, van de richtlijn.
Deze bepaling was in andere vorm al opgenomen in artikel 16, tweede lid van richtlijn
2003/9/EG. Waar deze bepaling de bewijslast bij de asielzoeker legde, legt artikel
20, tweede lid, de bewijslast bij de staat. Die moet bewijzen dat de verzoeker zonder
gerechtvaardigde reden de asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend.
Destijds is artikel 20, tweede lid, van de richtlijn niet geïmplementeerd. De huidige
bepaling wordt wel opgenomen in de regeling, zodat deze indien gewenst of nodig toegepast
kan worden.
In het derde lid van artikel 10 is de laatste paragraaf van artikel 20, eerste lid,
van de richtlijn geïmplementeerd. Indien de asielzoeker de opvangvoorziening heeft
verlaten en zijn verblijfplaats onbekend is, moet het COA opnieuw een beslissing nemen
over het al dan niet verstrekken van opvangvoorzieningen indien de asielzoeker zich
weer bij het COA meldt. Voorwaarde voor het opnieuw verstrekken van opvang is dat
de asielzoeker recht op opvang heeft als bedoeld in artikel 3 van de regeling.
Het vierde lid van artikel 10 van deze regeling komt overeen met artikel 19, tweede
lid, van de regeling die gold tot aan de onderhavige wijziging.
Met het vijfde lid van artikel 10 wordt artikel 20, vijfde lid, van de richtlijn ten
uitvoer gelegd. Het beperken of intrekken van verstrekkingen kan naar zowel duur als
zwaarte beperkt zijn. Of, en zo ja, in welke mate de verstrekkingen worden onthouden
hangt af van de concrete omstandigheden. Hierbij behoren het evenredigheidsbeginsel
en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen.
Concreet brengt dit mee dat, alvorens de voorzieningen worden beperkt of ingetrokken,
het COA moet onderzoeken en beoordelen of de voorgenomen beperking of intrekking in
verhouding staat tot de aard en ernst van het gedrag of het nalaten van de betrokkene,
zodat de beperking of intrekking gerechtvaardigd is. Daarbij moet betrokken worden
of een andere, minder zware maatregel dan de voorgenomen beperking of intrekking mogelijk
en gepaster is. De belangen van de asielzoeker moeten bij de beslissing of een maatregel
wordt opgelegd, en zo ja welke, worden meegewogen.
In het zesde lid van artikel 10 is artikel 20, zesde lid, van de richtlijn geïmplementeerd.
Hoewel deze bepaling voor zichzelf spreekt, is zij uit oogpunt van rechtszekerheid
voor de asielzoeker opgenomen. Overigens is dit geen wijziging ten opzichte van het
huidige recht en de geldende praktijk.
F
Het eerste lid van artikel 11 is in overeenstemming gebracht met artikel 18, zesde
lid, van de richtlijn door de toevoeging dat het COA een asielzoeker naar een andere
opvangvoorziening mag overplaatsen wanneer dat noodzakelijk is. In aansluiting hierop
zijn in het tweede lid twee gevallen genoemd waarin overplaatsing in ieder geval noodzakelijk
is. Onderdeel a betreft de sluiting van een opvanglocatie. Onderdeel b betreft de
situatie waarin de overplaatsing noodzakelijk is in het belang van een doelmatige
en doeltreffende asielprocedure, ook in het belang van de asielzoeker zelf. Zie in
de verband de brief aan de Tweede Kamer van 12 februari 2013 (Kamerstukken II 2012–2013,
19 637, nr. 1605, blz. 3). Het beleid van het COA is erop gericht om overplaatsing van asielzoekers
zoveel mogelijk te beperken, maar overplaatsing is ook in andere gevallen niet altijd
te voorkomen, bijvoorbeeld om het recht op familie- of gezinsleven te kunnen waarborgen
of om redenen van beheersbaarheid, bijvoorbeeld na geweldpleging. Asielzoekers moeten
in de gelegenheid gesteld worden zelf hun juridisch adviseurs of raadslieden van de
overplaatsing en hun nieuwe adres op de hoogte brengen.
Het derde lid komt overeen met het oude tweede lid. Als de asielzoeker wordt overgeplaatst
naar een procesopvanglocatie wordt in bepaalde verstrekkingen niet voorzien, conform
artikel 9, vijfde lid.
In het vierde lid is artikel 12 van de richtlijn geïmplementeerd. De formulering is
aangepast aan de tekst van de richtlijn.
Het oude vierde en vijfde lid van artikel 11 zijn verwerkt in het nieuwe artikel 18b
van deze regeling en kunnen daarom vervallen.
G
Dit artikel vervalt omdat de inhoud ervan is opgenomen in artikel 10 van deze regeling.
H
In artikel 17, zevende lid, zijn onder a en b het huidige zevende en achtste lid opgenomen.
In onderdeel c is een nieuwe categorie toegevoegd.
Medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade, bedoeld
in artikel 3.109e van het Vreemdelingenbesluit 2000, die op eigen initiatief van de
vreemdeling worden uitgevoerd, wordt expliciet uitgezonderd van de door het COA te
vergoeden buitengewone kosten. Indien Onze Minister een dergelijk onderzoek voor de
beoordeling van de aanvraag relevant acht, biedt hij dat aan de asielzoeker aan en
komen de kosten voor rekening van de overheid. Ingeval Onze Minister een medisch onderzoek
niet relevant acht voor de beoordeling van de asielaanvraag, kan de asielzoeker op
eigen initiatief en kosten onderzoek laten verrichten.
I
In het nieuwe hoofdstuk IVa van de regeling betreffende kwetsbare personen zijn drie
artikelen opgenomen. In artikel 18a zijn de artikelen 18, derde lid, 21 en 22 van
de richtlijn geïmplementeerd. Op grond van de richtlijn gelden bijzondere zorgplichten
voor de overheid voor deze kwetsbare personen. Voor de praktijk zijn deze zorgplichten
geenszins nieuw: ook nu wordt bij het verstrekken van opvang zo veel mogelijk rekening
gehouden met specifieke noden van kwetsbare vreemdelingen, zoals minderjarigen. Tot
nog toe was dit echter fragmentarisch neergelegd in de RVA 2005. Bij deze wijziging
wordt ervoor gekozen om deze verplichtingen op een plek neer te leggen, in het nieuwe
hoofdstuk IVa. In de praktijk zal dit naar verwachting overigens niet tot grote wijzigingen
leiden.
Op grond van deze bepalingen moet bij de uitvoering van de richtlijn rekening worden
gehouden met de specifieke situatie van kwetsbare asielzoekers en maken (alleen) kwetsbare
asielzoekers met bijzondere opvangbehoeften aanspraak op specifieke steun die is afgestemd
op hun bijzondere opvangbehoeften. Artikel 21 van de richtlijn bevat een niet-uitputtende
opsomming van categorieën kwetsbare personen. Het gaat om minderjarigen, niet-begeleide
minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande
ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen met ernstige
ziekten, personen met mentale stoornissen en personen die folteringen hebben ondergaan,
zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel
geweld zijn blootgesteld, zoals slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking.
Omdat niet uitgesloten is dat ook andere personen als kwetsbaar moeten worden aangemerkt,
zijn in artikel 18a, eerste lid, niet deze categorieën opgenomen, maar wordt de aanduiding
‘kwetsbare personen’ gehanteerd.
Of de asielzoeker een kwetsbare persoon is en, zo ja, of die persoon behoefte heeft
aan specifieke steun en begeleiding, moet in het individuele geval worden beoordeeld.
Deze beoordeling moet op grond van artikel 22, eerste lid, van de richtlijn binnen
een redelijke termijn na de indiening van het asielverzoek worden aangevangen. Indien
de bijzondere opvangbehoeften in een latere fase van de asielprocedure aan het licht
komen, wordt hierin eveneens voorzien. Het COA is gehouden om ervoor te zorgen dat
de steun die aan personen met bijzondere opvangbehoeften wordt verstrekt gedurende
de asielprocedure is afgestemd op hun bijzondere opvangbehoeften, en hun situatie
op gepaste wijze te volgen. Dit kan op initiatief van het COA, maar ook bijvoorbeeld
door de asielzoeker in de gelegenheid te stellen om kenbaar te maken dat hij bijzondere
behoeften heeft. Hierbij is van belang dat medewerkers van het COA worden opgeleid
om voortdurend alert te zijn op signalen van kwetsbaarheid. De passende steun kan
bijvoorbeeld betekenen dat de kwetsbare asielzoeker specifieke begeleiding krijgt
of dat zijn woonruimte in verband met een handicap wordt aangepast. Uitgangspunt is
dat het COA flexibiliteit behoudt om op de specifieke situatie van de kwetsbare asielzoeker
in te kunnen spelen als die noopt tot bijzondere opvangvoorzieningen. Het tweede lid
van artikel 22 van de richtlijn bepaalt dat de beoordeling of een kwetsbare asielzoeker
bijzondere opvangbehoeften heeft, geen administratieve procedure hoeft te zijn. Deze
beoordeling kan dus worden opgenomen in bestaande procedures.
Overigens wordt opgemerkt dat het COA zelfstandig beoordeelt of een kwetsbare asielzoeker
bijzondere opvangbehoeften heeft, los van de beoordeling door de IND op grond van
artikel 3.108b van het Vreemdelingenbesluit 2000 of de vreemdeling bijzondere procedurele
waarborgen behoeft als bedoeld in artikel 24 van richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn).
Deze beoordeling van de IND kan in voorkomende gevallen wel relevant zijn voor de
beoordeling die het COA moet maken.
In artikel 18b worden de artikelen 23, vijfde lid, en 18, vijfde lid, van de richtlijn
geïmplementeerd. Onderdeel a was voorheen opgenomen in artikel 11, vierde lid, van
de regeling. De formulering van dat onderdeel is aangepast aan de tekst van de richtlijn.
Onderdeel b betreffende afhankelijke volwassen asielzoekers met bijzondere opvangbehoeften,
was nog niet omgezet. Zoals eerder aangegeven houdt het COA al zoveel mogelijk rekening
met de bescherming van het familie- en gezinsleven.
Artikel 18c bevat de artikelen 23, derde en vierde lid, en 25, eerste lid van de richtlijn.
Aan deze verplichtingen wordt nu al voldaan.
J
Artikel 19, eerste lid, onder f, is gelijk aan artikel 10, onder e (oud) van de regeling.
Het betreft een verplichting die de asielzoeker moet nakomen in verband met de opvangvoorziening.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
K.H.D.M. Dijkhoff