Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 23 december 2015, nummer 718939, houdende intrekking van het Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 oktober 2015 (Stcrt 2015, 35582), en tijdelijke uitbreiding van de bevoegdheid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers om bepaalde categorieën vreemdelingen uit te sluiten van verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Gemeentelijk Versnellingsarrangement)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 4 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005);

Overwegende:

  • dat de beschikbare huisvestingscapaciteit voor de opvang van asielzoekers en daarmee gelijkgestelde vreemdelingen, als bedoeld in artikel 3 van de Rva 2005, onder druk staat;

  • dat het, om de zeer sterk verhoogde instroom van asielzoekers in een opvangvoorziening van het COA onderdak te kunnen bieden, noodzakelijk is om de uitstroom van houders van een verblijfsvergunning uit de opvangvoorzieningen van het COA te bevorderen;

  • dat om die reden vreemdelingen aan wie het COA huisvesting aanbiedt, niet zijnde huisvesting die bestemd of geschikt is voor permanente bewoning, die ter beschikking is gesteld door een gemeente, worden uitgesloten van onderdak in een opvangvoorziening van het COA;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Het COA is bevoegd om vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder c, e, j, en k, van de Rva 2005, aan wie de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, uit te sluiten van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c, en d, van de Rva 2005.

  • 2. Ten hoogste 10.000 vreemdelingen, als bedoeld in het eerste lid, kunnen op grond van artikel 1 en artikel 2, eerste lid, worden uitgesloten van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 2

  • 1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 1, wordt slechts uitgesloten van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c, en d, van de Rva 2005, vanaf het moment dat een gemeente huisvesting voor de vreemdeling beschikbaar heeft gesteld in de zin van dit besluit, niet zijnde huisvesting die bestemd of geschikt is voor permanente bewoning, met dien verstande dat deze huisvesting uiterlijk op 31 december 2016 beschikbaar moet zijn gesteld.

  • 2. Dit besluit is gedurende maximaal vierentwintig maanden na vergunningverlening, met aftrek van de duur van de periode waarin de vergunninghouder na vergunningverlening nog van het onderdak als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rva 2005 gebruik maakt, van toepassing op de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. In het geval, bedoeld in het eerste lid, verstrekt het COA aan de betreffende gemeente een financiële toelage van € 50 per week per gehuisveste volwassen persoon en € 25 per week per gehuisvest minderjarig kind. Het COA verstrekt de gemeente de financiële toelage gedurende maximaal vierentwintig maanden, eveneens met aftrek van de duur van de periode waarin de vergunninghouder na vergunningverlening nog van het onderdak als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rva 2005 gebruik maakt.

  • 4. Het COA verstrekt de vreemdeling, die op grond van het eerste lid is uitgesloten van de verstrekkingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c, en d, van de Rva 2005, de financiële toelage, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rva 2005, gedurende maximaal vierentwintig maanden, eveneens met aftrek van de duur van de periode waarin de vergunninghouder na vergunningverlening nog van het onderdak als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rva 2005 gebruik maakt.

  • 5. De toelagen, bedoeld in het derde en vierde lid, worden voorts beëindigd met ingang van de datum waarop de gemeente de vreemdeling, bedoeld in artikel 1 en artikel 2, eerste lid, huisvesting beschikbaar heeft gesteld als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a en c, van de Rva 2005. De toelagen bedoeld in het derde en vierde lid, worden voorts beëindigd indien de vreemdeling, bedoeld in artikel 1 en 2, zelfstandig huisvesting heeft geregeld of met onbekende bestemming is vertrokken.

Artikel 3

De hoogte van de wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rva 2005 wordt berekend aan de hand van de bedragen, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Rva 2005.

Artikel 4

  • 1. Op de vreemdeling, bedoeld in artikel 1 en 2, is de Rva 2005 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 7, eerste lid, onder a en c, van de Rva 2005, in plaats van ‘passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd’ wordt gelezen ‘passende huisvesting kan worden gerealiseerd, niet zijnde huisvesting als bedoeld in het besluit Gemeentelijk Versnellingsarrangement’ en in artikel 16, eerste lid, in plaats van ‘een ziektekostencontract ter dekking van de kosten van het door Onze Minister vastgestelde pakket medische verstrekkingen’ wordt gelezen: ‘een basisverzekering tegen ziektekosten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet’.

  • 2. Op de vreemdeling, bedoeld in artikel 1 en artikel 2, eerste lid, zijn de artikelen 9a, 10, 12, tweede lid, 18 en 19, van de Rva 2005 niet van toepassing.

Artikel 5

  • 1. Het besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 oktober 2015 (Stcrt. 2015, 35582) wordt met ingang van 1 januari 2016 ingetrokken.

  • 2. Op vreemdelingen aan wie passende huisvesting op grond van het besluit, genoemd in het eerste lid, beschikbaar is gesteld, blijft dat besluit van toepassing.

  • 3. Vreemdelingen die voor 1 januari 2016 reeds zijn aangemeld voor huisvesting op grond van het besluit, genoemd in het eerste lid, en die nog niet op grond van dat besluit zijn gehuisvest, kunnen tot 1 februari 2016 op grond van dat besluit worden gehuisvest.

Artikel 6

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016 en vervalt zodra 10.000 vreemdelingen op grond van artikel 1 en artikel 2, eerste lid, van dit besluit zijn uitgesloten van verstrekkingen, maar uiterlijk met ingang van 1 januari 2017.

  • 2. Dit besluit blijft van toepassing op vreemdelingen voor wie uiterlijk op 31 december 2016 huisvesting op grond van dit besluit is gerealiseerd.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Gemeentelijk Versnellingsarrangement.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 december 2015

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

TOELICHTING

Algemeen

In het Bestuursakkoord ‘Verhoogde Asielinstroom’ van 27 november 2015 tussen Rijk, gemeenten en provincies is afgesproken dat het op 12 oktober 2015 in werking getreden gemeentelijk zelfzorg arrangement (GZZA), gebaseerd op het besluit van 12 oktober 2015 (Stcrt. 2015, 35582), zal worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2016. Met ingang van 1 januari 2016 komt het Gemeentelijk Versnellingsarrangement (GVA) daarvoor in de plaats. Het onderhavige besluit heeft betrekking op het intrekken van het GZZA en het openstellen van het GVA.

In 2015 heeft Nederland te maken met een zeer sterk verhoogde asielinstroom. Deze wordt met name veroorzaakt door het aantal eerste asielaanvragen van personen afkomstig uit Syrië en Eritrea, waar door de ernstige mensenrechten- en veiligheidssituatie veel mensen op de vlucht zijn geslagen. In de maanden augustus tot en met november van dit jaar heeft de stijging van de instroom zich nog versterkt. Op dit moment maken vele vergunninghouders gebruik van de COA opvang, in afwachting van permanente reguliere huisvesting in de gemeente. Tegelijkertijd is gebleken dat in vele gemeenten niet altijd voldoende aanbod is van huisvestingsplekken voor permanente reguliere huisvesting.

Met invoering van onderhavige noodmaatregel zijn er thans na vergunningverlening verschillende mogelijkheden betreffende uitplaatsing van vergunninghouders. De geldende afspraak is dat de vergunninghouder wordt uitgeplaatst zodra permanente reguliere huisvesting in een gemeente beschikbaar is. Indien er in een gemeente een tekort is aan huisvestingsplekken voor permanente reguliere huisvesting en uitplaatsing hierdoor op zich laat wachten zijn er thans twee aanvullende mogelijkheden. Om de druk op de opvang te verminderen en de vergunninghouder een beter perspectief op huisvesting in de gemeente te bieden, kan, voor de duur van de periode waarin de hierna te noemen besluiten van toepassing zijn, gekozen worden voor het ZZA (Besluit van 10 september 2015, Stcrt 2015, 30417) of het onderhavige besluit, het GVA.

Gelet op de aanhoudende toename van het aantal asielaanvragen was een maatregel om een snellere uitstroom van vergunninghouders uit de COA opvang te realiseren onontbeerlijk. Om die reden is met het eerder genoemde besluit van 12 oktober 2015 het GZZA in werking getreden, welk besluit met ingang van 1 januari 2016 wordt ingetrokken. In het onderhavige besluit is voor de duur van een jaar op grond van artikel 4 van de Regeling verstrekking asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) en naar aanleiding van de voortdurende capacitaire druk aan het COA de bevoegdheid verleend de genoemde categorieën vreemdelingen uit te sluiten van de in artikel 9, eerste lid, onder a, c, en d, van de Rva 2005 genoemde verstrekkingen. Met het GVA is getracht een betere invulling te geven aan het uitplaatsen van vergunninghouders naar tijdelijke huisvesting. Het GVA betreft een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de Participatiewet. Vergunninghouders als bedoeld in dit besluit waarvoor gebruik wordt gemaakt van het GVA en die de verstrekking als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b (de wekelijkse financiële toelage voor voedsel, kleding en persoonlijke uitgaven) ontvangen zijn ingevolge de Rva 2005 verplicht bij het COA melding te maken van inkomsten die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) deze verstrekking.

Het GVA betreft tijdelijke huisvesting en is conform het eerder genoemde bestuursakkoord van 27 november jl. inzetbaar als noodmaatregel door gemeenten als tijdelijke huisvestingsoplossing zolang permanente reguliere huisvesting nog niet mogelijk is. Er is sprake van permanente reguliere huisvesting indien het een woonruimte betreft die naar zijn aard bestemd of geschikt is voor permanente bewoning. Woonruimte die naar zijn aard bestemd of geschikt is voor permanente bewoning kan door een gemeente dan ook niet worden ingezet voor het GVA. Tijdelijk onderdak met gebruikmaking van het GVA wordt door gemeenten verzorgd tot de definitieve uitplaatsing naar permanente reguliere huisvesting gerealiseerd kan worden, totdat de vergunninghouder zelfstandig andere woonruimte vindt, met onbekende bestemming vertrekt dan wel om hem moverende redenen geen gebruik meer maakt van de huisvesting op grond van dit besluit. Het onderhavige besluit stelt geen eisen aan het tijdelijk onderdak in het kader van het GVA, anders dan dat het tijdelijk onderdak in het kader van het GVA niet bestemd of geschikt is voor permanente bewoning. De minimumvoorwaarden waaraan huisvesting moet voldoen zijn neergelegd in wet- en regelgeving (Bouwbesluit), waaraan gemeenten moeten voldoen zodra zij een of meerdere vergunninghouders tijdelijk willen huisvesten.

Vergunninghouders, die op basis van dit besluit worden uitgeplaatst, tellen mee voor de taakstelling die gemeenten wordt opgelegd op grond van de Huisvestingswet 2014. Maatschappelijke begeleiding is van toepassing vanaf het moment van plaatsing in het GVA. Na afloop van de GVA-termijn zijn gemeenten financieel verantwoordelijk voor de vergunninghouders.

Het COA is met inwerkingtreding van onderhavig besluit bevoegd om vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder c, e, j en k, van de Rva 2005, aan wie de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, uit te sluiten van de verstrekking, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c, en d, van de Rva 2005. De bevoegdheid is geclausuleerd doordat dit besluit van toepassing is op een maximum aantal van 10.000 vergunninghouders aan wie tijdelijke woonruimte als bedoeld in onderhavig besluit ter beschikking is gesteld en doordat dit besluit in individuele zaken gedurende ten hoogste vierentwintig maanden na vergunningverlening van toepassing is. De toepasselijkheid van onderhavig besluit eindigt eveneens indien de vergunninghouder uitstroomt naar permanente reguliere huisvesting.

Het COA zal niet aan alle vergunninghouders het aanbod van tijdelijk onderdak in een gemeente in afwachting van definitieve reguliere huisvesting doen. Het aanbod zal niet worden gedaan aan minderjarige alleenstaande vergunninghouders en, vanwege het mogelijke risico van de extra verhuisbeweging, ook niet aan vergunninghouders met een hoger dan gemiddeld gezondheidsrisico.

Verhouding van het GVA tot het GZZA (Besluit van de Staatssecretaris van veiligheid en Justitie van 12 oktober 2015, Stcrt. 2015, 35582)

Met ingang van 1 januari 2016 kan er geen gebruik meer worden gemaakt van het GZZA. Huisvesting van vergunninghouders die vóór 1 januari 2016 zijn aangemeld kan worden uitgevoerd binnen het GZZA, mits ze gerealiseerd kunnen worden voor 1 februari 2016. In het geval een GZZA-arrangement reeds voor 31 december 2015 door de gemeente is gerealiseerd en de vergunninghouder door de gemeente reeds is geplaatst met gebruikmaking van het GZZA, blijft het GZZA van toepassing en kan de gemeente voor de betreffende vergunninghouder aansluitend geen gebruik meer maken van het GVA. Van het GVA kan gedurende een jaar gebruik worden gemaakt, te weten tot uiterlijk 31 december 2016 of tot het moment dat het maximum van 10.000 voor het GVA aangemelde en geplaatste vergunninghouders is bereikt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting al is aangegeven, wordt in het eerste lid van artikel 1 van dit besluit de bevoegdheid van het COA geregeld om de vergunninghouder uit te sluiten van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, c en d, van de Rva 2005 indien gebruik wordt gemaakt van het GVA en vanaf het moment van plaatsen in huisvesting in het kader van het GVA. In dit artikel wordt bepaald dat de verstrekking van het onderdak op de COA locatie kan worden uitgesloten. Verder is bepaald dat openbaar vervoerskaarten voor reizen van en naar de rechtsbijstandverlener in verband met de asielprocedure niet meer worden vergoed. Nu er reeds een vergunning is verleend is deze verstrekking voor de vergunninghouder reeds naar zijn aard niet meer van toepassing. Verder wordt door het COA vanaf GVA huisvesting in een gemeente niet meer voorzien in recreatieve en educatieve activiteiten op de COA locatie. Het tweede lid van dit artikel geeft een begrenzing aan de werking van dit besluit. Indien de grens van 10.000 geplaatste vergunninghouders vanaf inwerkingtreding van dit besluit is bereikt, eindigt de werking van onderhavig besluit. Hiermee is immers het doel van het GVA bereikt, te weten de snellere uitstroom van vergunninghouders uit de COA opvang in verband met het tekort aan huisvesting in de gemeenten. Het COA zal bijhouden hoeveel vergunninghouders van het GVA gebruik maken.

Artikel 2

In het eerste lid wordt geregeld dat de vergunninghouder de in artikel 1 uitgesloten verstrekkingen slechts niet meer ontvangt indien aan hem huisvesting beschikbaar is gesteld, die niet bestemd of geschikt is voor permanente bewoning. Bij de toepassing van dit besluit dient het dan ook te gaan om panden die alleen geschikt zijn voor tijdelijke huisvesting. Hieronder vallen bijvoorbeeld vakantiewoningen, alle vormen van logies (zoals hotels, pensions, bed & breakfast en Airbnb), stacaravans en overige woongelegenheden met recreatieve bestemming en leegstaand vastgoed zonder woonbestemming. Deze opsomming is niet limitatief. Panden die in ieder geval niet mogen worden gebruikt voor het GVA zijn onder meer reguliere koopwoningen en (sociale) huurwoningen, woningen die zullen worden gesloopt of gerenoveerd, woonboten, woonwagens op een daarvoor aangemerkte standplaats (niet zijnde aangemerkt voor recreatief gebruik), de huisvestingsvoorziening waarvoor subsidie kan worden gegeven op grond van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders (Stcrt. 2015, 45925), verzorgingshuizen, studentenwoningen en onderdak in het kader van het ZZA. In het tweede lid wordt bepaald dat dit besluit maximaal vierentwintig maanden na vergunningverlening van toepassing kan zijn op de vreemdeling, bedoeld in artikel 1. In het derde lid is bepaald dat de vreemdeling, bedoeld in artikel 1, dientengevolge ook maar maximaal vierentwintig maanden na vergunningverlening aanspraak kan maken op de wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rva 2005. In het vierde lid wordt de hoogte van de financiële toelage aan de gemeente per vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, per week geregeld. Het vijfde lid regelt het moment waarop de toelagen als bedoeld in het derde en vierde lid worden beëindigd. Dit is het moment waarop de vergunninghouder is gehuisvest in een permanente reguliere woning. De toelagen worden eveneens beëindigd wanneer de vergunninghouder bijvoorbeeld zelfstandig andere huisvesting vindt en de GVA huisvesting verlaat of de vergunninghouder met onbekende bestemming uit de GVA huisvesting vertrekt. De gemeente in kwestie zal hieromtrent melding doen aan het COA zodat de toelagen als bedoeld in het derde en vierde lid van het besluit kunnen worden stopgezet.

Artikel 3

In dit artikel wordt geregeld dat de hoogte van de wekelijkse financiële toelage voor voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven overeenkomt met de hoogte van de financiële wekelijkse toelage die de vergunninghouder ontvangt indien er nog gebruik wordt gemaakt van het onderdak bij het COA, gelijk aan de wekelijkse financiële toelage die de bewoner bij het COA ontvangt, indien de bewoner volledig zelf het eten verzorgt.

Artikel 4

In het eerste lid wordt geregeld dat het recht op opvang en verstrekkingen op grond van de Rva 2005 eerst eindigt indien permanente reguliere huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd, niet zijnde huisvesting op grond van het GVA. Gedurende de periode waarin de vergunninghouder op grond van dit besluit wordt geplaatst in tijdelijke huisvesting zijn de bepalingen uit de Rva 2005 van toepassing, behoudens de in dit artikel, tweede lid, opgenomen bepalingen die niet van toepassing zijn vanaf het moment van plaatsing op grond van dit besluit. Tevens wordt in het eerste lid geregeld dat voor de vergunninghouder door het COA een basisverzekering tegen ziektekosten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet wordt afgesloten in plaats van een pakket medische verstrekkingen zoals aangeboden via de Regeling zorg asielzoekers (Rza). Hiermee is niet beoogd een wezenlijke verandering aan te brengen in het verzekerde waarvoor de vergunninghouder voor vergoeding in aanmerking komt. In het tweede lid wordt geregeld welke artikelen uit de Rva 2005 nog meer niet van toepassing zijn op de vergunninghouder waarop dit besluit van toepassing is. Dit betreft artikel 9a van de Rva 2005, waarin is bepaald dat aan de vergunninghouder als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder c, e, j en k, van de Rva 2005 tijdens diens verblijf in de onderdakvoorziening een voorziening wordt aangeboden op grond waarvan een aanvang kan worden gemaakt met de voorbereiding op de inburgering. Artikel 10 van de Rva 2005 is eveneens niet meer van toepassing vanaf plaatsing in huisvesting op grond van dit besluit nu dit de verplichtingen betreft indien de vergunninghouder nog gebruik maakt van het onderdak op de COA locatie. De meldplicht uit artikel 12, tweede lid, van de Rva 2005 is eveneens niet meer van toepassing. Dit zou immers inhouden dat de vergunninghouder zich, voor de duur van maximaal 24 maanden met aftrek van de duur waarin na vergunningverlening nog op de COA locatie is verbleven, nog twee wekelijks zou moeten blijven melden bij het COA. Artikel 18 van de Rva 2005 ziet op werkzaamheden in en rondom de opvangvoorziening en artikel 19 van de Rva 2005 ziet op verplichtingen voor de bewoner gedurende de opvang, te weten het naleven van de huisregels, opvolgen van aanwijzingen van het personeel e.d. Nu de vergunninghouder geen gebruik meer maakt van de opvangvoorziening zijn deze artikelen eveneens niet meer van toepassing.

Artikel 5

In het eerste lid van dit artikel wordt het besluit van 12 oktober 2015 (Stcrt. 2015, 35582), het GZZA, ingetrokken. In het tweede lid wordt bepaald dat het besluit, genoemd in het eerste lid, van toepassing blijft op een vergunninghouder die door een gemeente reeds is geplaatst met gebruikmaking van het eerdergenoemde besluit van 12 oktober 2015, het GZZA. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat voor de vergunninghouder, bedoeld in artikel 5, tweede lid, aansluitend aan de GZZA periode gebruik wordt gemaakt van het GVA. Het is eveneens uitdrukkelijk niet de bedoeling om de vergunninghouder, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, voor wie de maximale duur van de periode waarin van het GZZA gebruik kon worden gemaakt nog niet is verstreken, aansluitend aan te melden voor het GVA. Artikel 6, tweede lid, sluit deze mogelijkheden dan ook uit.

In het derde lid wordt bepaald dat het GZZA van toepassing blijft op een vergunninghouder die voor 1 januari 2016 reeds is aangemeld voor huisvesting op grond van het GZZA en die nog niet op grond van dat besluit is gehuisvest indien deze huisvesting op 1 februari 2016 is gerealiseerd.

Artikel 6

In dit artikel is bepaald dat dit besluit in werking treedt voor de duur van één jaar met ingang van 1 januari 2016. Het Rijk zal, in samenwerking met het COA en de gemeenten, evalueren hoe de uitstroom van asielzoekers uit de COA opvang en het aantal beschikbare huisvestingsplekken voor vergunninghouders in de gemeente zich ontwikkelen. Indien er behoefte is aan een verlenging van de werking van onderhavig besluit, dan kan hiertoe gezamenlijk en na evaluatie worden besloten. Indien echter de grens van maximaal 10.000 geplaatste vergunninghouders op grond van dit besluit is bereikt, dan is verlengen niet mogelijk en wordt het besluit ingetrokken, ook indien het moment waarop de grens van 10.000 is bereikt is gelegen vóór 31 december 2016.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

Naar boven