Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 juni 2024, nr. 2024-0000076771 tot wijziging van de Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 1 februari 2023, nr. 2022-0000430533 houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen van eigenaar-bewoners, verenigingen van eigenaars, woonverenigingen en wooncoöperaties in het kader van het Nationaal Isolatieprogramma (Stcrt. 2023, 3877) in verband met het verbeteren van een aantal onderdelen en het regelen van de tweede tranche

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel m, en derde lid, en artikel 3 van het Besluit van 29 oktober 2022, houdende het stellen van regels over het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies voor activiteiten die passen in het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Stb. 2022, 452);

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen van eigenaar-bewoners en woningen van verenigingen van eigenaars, woonverenigingen en wooncoöperaties in het kader van het Nationaal Isolatieprogramma (Stcrt. 2023, 3877) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De volgende begripsbepalingen worden in de alfabetische volgorde ingevoegd:

bouwbedrijf:

bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, is ingeschreven in de sectie bouwnijverheid of een vergelijkbare sectie;

doe-het-zelfmaatregel:

maatregel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, die door een ander wordt uitgevoerd dan door een bouwbedrijf;

2. In de begripsomschrijving van het begrip energielabel wordt ‘artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen’ vervangen door ‘bijlage I bij artikel 1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving’;

3. De begripsomschrijving van het begrip minister komt te luiden:

minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

4. De begripsomschrijving van het begrip slecht geïsoleerde woning komt te luiden:

slecht geïsoleerde woning:

een woning:

  • a. van een eigenaar-bewoner met een energielabelklasse D, E, F, G of een met die labelklassen vergelijkbare energetische staat, waaronder wordt verstaan een woning waarin ten minste twee van de volgende bestaande bouwdelen niet of slecht geïsoleerd zijn:

    • 1°. de vloer en de bodem;

    • 2°. de gevel, waaronder de spouwmuur;

    • 3°. het dak en de zoldervloer en vlieringvloer;

    • 4°. de ramen, panelen in kozijnen en deuren;

  • b. in een gebouw waarvoor een gemengde vereniging bestaat en waarin ten minste twee van de volgende bestaande bouwdelen van het gebouw niet of slecht geïsoleerd zijn:

    • 1°. de vloer en de bodem;

    • 2°. de gevel, waaronder de spouwmuur;

    • 3°. het dak en de zoldervloer en vlieringvloer;

    • 4°. de ramen, panelen in kozijnen en deuren,

    en waarbij de woning fysiek grenst aan het bouwdeel van het gebouw waaraan ten minste één van de voorgenomen energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, worden getroffen; of

  • c. waaraan eerder energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, zijn getroffen op basis van deze regeling en die op enig daaraan voorafgaand moment kwalificeerde als slecht geïsoleerde woning als bedoeld onder a of b;

B

Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel a wordt, onder vervanging van ‘; of’ aan het slot door een punt, toegevoegd ‘In afwijking van dat artikellid worden hier tevens doe-het-zelf maatregelen onder verstaan. Op doe-het-zelf maatregelen zijn de in artikel 4.5.2, derde lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies gestelde eisen ten aanzien van de minimaal te isoleren vierkante meters niet van toepassing en op doe-het-zelf maatregelen waarvoor op grond van artikel 3, derde lid, een aanvraag voor een specifieke uitkering is gedaan zijn daarnaast ook de in artikel 4.5.2, derde lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies gestelde eisen ten aanzien van minimaal te behalen isolatiewaardes niet van toepassing; of’.

2. Aan onderdeel b wordt toegevoegd ‘In afwijking van dat artikellid worden hier tevens doe-het-zelf maatregelen onder verstaan. Op doe-het-zelf maatregelen zijn de in artikel 7, tweede lid, van de Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars gestelde eisen ten aanzien van de minimaal te isoleren vierkante meters niet van toepassing en op doe-het-zelf maatregelen waarvoor op grond van artikel 3, derde lid, een aanvraag voor een specifieke uitkering is gedaan zijn daarnaast ook de in artikel 7, tweede lid, van de Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars gestelde eisen ten aanzien van minimaal te behalen isolatiewaardes niet van toepassing.’

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3. Hoogte van de specifieke uitkering

  • 1. Een college kan gedurende het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, een aanvraag doen voor een specifieke uitkering van ten hoogste het voor die gemeente in de voorlaatste kolom in bijlage I opgenomen totaalbedrag dat aangevraagd kan worden.

  • 2. Een college kan gedurende het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, een aanvraag doen voor een specifieke uitkering van ten hoogste het voor die gemeente in de derde kolom in bijlage III opgenomen bedrag dat uitgekeerd wordt naar rato van het aantal aangevraagde woningen. Het bedrag wordt aangevuld met het volledige bedrag dat in de vierde kolom is opgenomen, hetgeen middelen betreft die worden uitgekeerd in aanvulling op middelen uit 2022.

  • 3. Een college kan gedurende het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, een aanvraag doen voor een specifieke uitkering ter hoogte van het voor die gemeente in de vijfde kolom in bijlage III opgenomen bedrag, hetgeen middelen betreft die specifiek bedoeld zijn voor doe-het-zelf maatregelen.

  • 4. Als er gemeenten zijn waarvan het college geen aanvraag als bedoeld in het derde lid doet worden de voor die gemeenten gereserveerde bedragen in de vijfde kolom in bijlage III herverdeeld over de gemeenten waarvoor wel een aanvraag als bedoeld in het derde lid is gedaan. De herverdeling vindt plaats naar rato van de hoogte van de bedragen die de colleges hebben aangevraagd op grond van het derde lid.

D

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4. De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend met ingang van:

    • a. 1 maart 2023 vanaf 9:00 uur tot en met 31 oktober 2023 tot 17:00 uur; en

    • b. 1 juli 2024 vanaf 9:00 uur tot en met 31 oktober 2024 tot 17:00 uur.

  • 2. Een aanvraag bevat een omschrijving van het isolatieprogramma, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a. een omschrijving van de activiteiten, als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid;

    • b. een opgave van het aantal slecht geïsoleerde woningen waarvoor de gemeente het bedrag van de specifieke uitkering aanvraagt en ten aanzien waarvan zij energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wil bewerkstelligen. Een woning waaraan reeds energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2 zijn getroffen op basis van deze regeling wordt niet nogmaals opgegeven;

    • c. de hoogte van het bedrag van de gevraagde specifieke uitkering dat op grond van de op grond van artikel 3 bij het betreffende aanvraagtijdvak behorende bijlage bij deze regeling samenhangt met het aantal slecht geïsoleerde woningen als bedoeld in onderdeel b;

    • d. een omschrijving van de wijze waarop de gemeente voornemens is om voldoende woningen met een WOZ-waarde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, in het isolatieprogramma te betrekken; en

    • e. een opgave van het bedrag dat de gemeente op grond van een eigen inschatting aan BTW verschuldigd is over de kosten voor de uitvoering van het isolatieprogramma.

  • 3. Op een aanvraag als bedoeld in artikel 3, derde lid, zijn in afwijking van het tweede lid onderdelen b en c niet van toepassing.

  • 4. De minister beslist binnen acht weken na het indienen van de aanvraag over de toekenning van een specifieke uitkering. Indien de beschikking niet binnen deze termijn kan worden genomen, deelt de minister dit aan de aanvrager mede en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn van ten hoogste acht aanvullende weken waarbinnen de beschikking wordt genomen.

  • 5. Een aanvraag wordt ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

E

In artikel 4a wordt ‘artikel 3’ telkens vervangen door ‘artikel 3, eerste lid’.

F

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5. Wijze van betaling en uitkeringsbeschikking

  • 1. De in artikel 3, tweede en derde lid, bedoelde specifieke uitkeringen worden in één keer uitbetaald.

  • 2. De uitkeringsbeschikking vermeldt in elk geval:

    • a. de hoogte van het bedrag van de uitkering;

    • b. het moment van uitbetaling van de uitkering;

    • c. de wijze van verantwoording over de besteding van de uitkering; en

    • d. de periode waarbinnen de uitkering moet zijn besteed en de activiteiten moeten zijn afgerond.

G

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdeel a komt te luiden:

  • a. energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, te bewerkstelligen in het aantal slecht geïsoleerde woningen dat de gemeente in de aanvraag heeft opgegeven op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel b, met dien verstande dat:

    • 1°. bij dit criterium enkel energiebesparende isolatiemaatregelen meetellen die voldoen aan de in artikel 4.5.2, derde lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies of artikel 7, tweede lid, van de Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars gestelde eisen ten aanzien van de minimaal te isoleren vierkante meters en minimaal te behalen isolatiewaardes; en

    • 2°. voor 10% van het aantal slecht geïsoleerde woningen dat het college in de aanvraag heeft opgegeven de eisen ten aanzien van de minimaal te isoleren vierkante meters niet gelden;

b. Aan het slot van onderdeel b wordt na de puntkomma ‘en’ toegevoegd.

c. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.

e. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:

  • c. met betrekking tot activiteiten waarvoor:

    • 1°. op grond van artikel 3, eerste lid, een specifieke uitkering is aangevraagd en toegekend uiterlijk op 31 december 2026 af te ronden en de specifieke uitkering uiterlijk op 31 december 2026 volledig te besteden aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt;

    • 2°. op grond van artikel 3, tweede of derde lid, een specifieke uitkering voor is aangevraagd en toegekend uiterlijk op 31 december 2027 af te ronden en de specifieke uitkering uiterlijk op 31 december 2027 volledig te besteden aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt; en

d. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. indien het een specifieke uitkering betreft die is aangevraagd op grond van artikel 3, derde lid, deze volledig te besteden aan doe-het-zelf maatregelen en de activiteiten, bedoeld in artikel 2, derde lid voor zover die activiteiten gericht zijn op het tot stand brengen van doe-het-zelf maatregelen;

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De minister kan op gemotiveerd verzoek van het college:

    • a. de in het eerste lid, onderdeel d, onder 1°, genoemde termijn, driemaal met ten hoogste één jaar verlengen; of

    • b. de in het eerste lid, onderdeel d, onder 2°, genoemde termijn, tweemaal met ten hoogste één jaar verlengen,

    indien sprake is van onvoorziene omstandigheden op grond waarvan het aannemelijk is dat de uitvoering van de activiteiten waar de specifieke uitkering voor is verstrekt niet binnen die termijn kan worden afgerond.

H

In het opschrift van bijlage I wordt ‘artikel 3’ vervangen door ‘artikel 3, eerste lid’.

I

Bijlage III wordt vervangen door bijlage III, opgenomen in bijlage A bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt ten aanzien van de onderdelen A, B en G terug tot en met 1 maart 2023.

Lasten en bevelen dat deze regeling met de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

BIJLAGE A BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL I

Bijlage III bij artikel 3, tweede en derde lid, van de regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 1 februari 2023, nr. 2022-0000430533 houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen van eigenaar-bewoners, verenigingen van eigenaars, woonverenigingen en wooncoöperaties in het kader van het Nationaal Isolatieprogramma

1. Naam gemeente

2. Totaal aantal woningen dat aangevraagd kan worden

3. Bedrag dat uitgekeerd wordt naar rato van het aantal aangevraagde woningen

4. Middelen die worden uitgekeerd in aanvulling op middelen uit 2022

5. Middelen specifiek bedoeld voor DHZ

Aa en Hunze

851

€ 1.943.859

€ 41.545

€ 76.937

Aalsmeer

346

€ 673.821

€ 7.970

€ 31.308

Aalten

895

€ 2.051.412

€ 43.703

€ 80.933

Achtkarspelen

1042

€ 2.380.707

€ 50.897

€ 94.256

Alblasserdam

354

€ 695.754

€ 8.139

€ 31.974

Albrandswaard

188

€ 367.062

€ 4.324

€ 16.986

Alkmaar

1889

€ 3.866.955

€ 43.495

€ 170.859

Almelo

1716

€ 4.012.929

€ 83.808

€ 155.206

Almere

1175

€ 2.452.994

€ 27.046

€ 106.246

Alphen aan den Rijn

1385

€ 3.000.028

€ 31.879

€ 125.230

Alphen-Chaam

217

€ 415.141

€ 5.002

€ 19.650

Altena

1050

€ 2.011.138

€ 24.164

€ 94.922

Ameland

144

€ 330.187

€ 7.014

€ 12.989

Amersfoort

1245

€ 2.776.195

€ 28.657

€ 112.574

Amstelveen

523

€ 1.492.710

€ 12.039

€ 47.294

Amsterdam

3302

€ 10.075.164

€ 130.751

€ 294.424

Apeldoorn

2887

€ 5.809.975

€ 66.471

€ 261.118

Arnhem

1580

€ 4.030.225

€ 55.181

€ 142.882

Assen

1138

€ 2.269.701

€ 26.198

€ 102.915

Asten

331

€ 637.335

€ 7.631

€ 29.975

Baarle-Nassau

155

€ 354.560

€ 7.554

€ 13.988

Baarn

427

€ 892.492

€ 9.835

€ 38.635

Barendrecht

408

€ 791.108

€ 7.546

€ 29.642

Barneveld

901

€ 1.709.804

€ 16.703

€ 65.613

Beek

438

€ 1.024.922

€ 21.402

€ 39.634

Beekdaelen

1156

€ 2.648.434

€ 56.472

€ 104.581

Beesel

368

€ 840.526

€ 17.985

€ 33.306

Berg en Dal

737

€ 1.707.806

€ 35.969

€ 66.612

Bergeijk

475

€ 1.085.148

€ 23.200

€ 42.965

Bergen (L.)

424

€ 968.277

€ 20.682

€ 38.302

Bergen (NH.)

689

€ 1.390.635

€ 15.855

€ 62.282

Bergen op Zoom

1193

€ 2.347.740

€ 27.470

€ 107.911

Berkelland

1515

€ 3.425.981

€ 59.529

€ 110.243

Bernheze

582

€ 1.114.430

€ 13.396

€ 52.623

Best

486

€ 943.488

€ 11.192

€ 43.964

Beuningen

468

€ 895.962

€ 10.768

€ 42.298

Beverwijk

615

€ 1.294.955

€ 14.159

€ 55.621

Bladel

479

€ 921.482

€ 11.022

€ 43.298

Blaricum

125

€ 246.596

€ 2.883

€ 11.324

Bloemendaal

221

€ 487.593

€ 5.087

€ 19.984

Bodegraven-Reeuwijk

556

€ 1.090.060

€ 12.802

€ 50.292

Boekel

250

€ 570.786

€ 12.230

€ 22.648

Borger-Odoorn

1818

€ 4.093.144

€ 50.897

€ 94.256

Borne

457

€ 1.046.613

€ 22.301

€ 41.299

Borsele

637

€ 1.454.243

€ 31.113

€ 57.619

Boxtel

538

€ 1.052.595

€ 12.379

€ 48.627

Breda

2361

€ 5.358.774

€ 82.331

€ 213.491

Bronckhorst

965

€ 2.206.370

€ 47.120

€ 87.261

Brummen

471

€ 1.079.036

€ 23.020

€ 42.632

Brunssum

983

€ 2.294.093

€ 48.019

€ 88.927

Bunnik

210

€ 405.060

€ 4.833

€ 18.984

Bunschoten

495

€ 936.808

€ 9.157

€ 35.970

Buren

574

€ 1.099.204

€ 13.226

€ 51.957

Capelle aan den IJssel

486

€ 1.313.888

€ 11.192

€ 43.964

Castricum

733

€ 1.454.706

€ 16.872

€ 66.279

Coevorden

1208

€ 2.770.819

€ 58.990

€ 109.243

Cranendonck

567

€ 1.299.285

€ 27.696

€ 51.291

Culemborg

368

€ 736.040

€ 8.478

€ 33.306

Dalfsen

633

€ 1.212.431

€ 14.583

€ 57.286

Dantumadiel

718

€ 1.639.536

€ 35.070

€ 64.947

De Bilt

527

€ 1.116.135

€ 12.124

€ 47.627

De Fryske Marren

1602

€ 3.658.004

€ 78.233

€ 144.881

De Ronde Venen

493

€ 953.197

€ 11.361

€ 44.630

De Wolden

670

€ 1.529.970

€ 32.732

€ 60.617

Delft

652

€ 2.055.496

€ 27.875

€ 58.951

Den Helder

1241

€ 2.911.757

€ 60.608

€ 112.241

Deurne

797

€ 1.514.722

€ 14.753

€ 57.952

Deventer

1657

€ 3.363.158

€ 38.153

€ 149.877

Diemen

184

€ 498.070

€ 4.239

€ 16.653

Dijk en Waard

1399

€ 2.683.702

€ 32.218

€ 126.562

Dinkelland

751

€ 1.716.008

€ 36.689

€ 67.944

Doesburg

199

€ 386.620

€ 4.578

€ 17.985

Doetinchem

1086

€ 2.553.098

€ 53.055

€ 98.252

Dongen

541

€ 1.055.064

€ 12.463

€ 48.960

Dordrecht

2040

€ 4.811.122

€ 74.026

€ 184.515

Drechterland

471

€ 1.076.055

€ 23.020

€ 42.632

Drimmelen

670

€ 1.529.970

€ 32.732

€ 60.617

Dronten

530

€ 1.020.228

€ 12.209

€ 47.961

Druten

389

€ 746.344

€ 7.207

€ 28.310

Duiven

365

€ 698.171

€ 8.394

€ 32.973

Echt-Susteren

1020

€ 2.347.984

€ 49.817

€ 92.257

Edam-Volendam

755

€ 1.446.496

€ 17.381

€ 68.277

Ede

1698

€ 3.461.650

€ 39.086

€ 153.540

Eemnes

129

€ 250.109

€ 2.967

€ 11.657

Eemsdelta

1657

€ 3.826.449

€ 80.931

€ 149.877

Eersel

368

€ 705.484

€ 8.478

€ 33.306

Eijsden-Margraten

622

€ 1.421.150

€ 30.394

€ 56.287

Eindhoven

2188

€ 5.144.951

€ 69.152

€ 197.837

Elburg

464

€ 1.062.266

€ 22.661

€ 41.965

Emmen

3587

€ 8.279.061

€ 175.170

€ 324.400

Enkhuizen

394

€ 902.836

€ 19.244

€ 35.637

Enschede

3325

€ 7.838.994

€ 162.401

€ 300.752

Epe

722

€ 1.667.260

€ 35.250

€ 65.280

Ermelo

475

€ 926.912

€ 10.937

€ 42.965

Etten-Leur

663

€ 1.273.479

€ 15.261

€ 59.951

Geertruidenberg

398

€ 770.259

€ 9.157

€ 35.970

Geldrop-Mierlo

707

€ 1.375.186

€ 16.279

€ 63.947

Gemert-Bakel

652

€ 1.503.732

€ 31.833

€ 58.951

Gennep

390

€ 894.489

€ 19.064

€ 35.304

Gilze en Rijen

475

€ 910.516

€ 10.937

€ 42.965

Goeree-Overflakkee

939

€ 1.806.318

€ 21.620

€ 84.930

Goes

773

€ 1.489.551

€ 17.805

€ 69.942

Goirle

420

€ 804.530

€ 9.665

€ 37.969

Gooise Meren

825

€ 1.769.324

€ 18.992

€ 74.605

Gorinchem

346

€ 753.938

€ 7.970

€ 31.308

Gouda

1013

€ 2.174.768

€ 23.316

€ 91.591

Groningen

2372

€ 6.042.318

€ 72.471

€ 214.490

Gulpen-Wittem

394

€ 901.718

€ 19.244

€ 35.637

Haaksbergen

600

€ 1.370.914

€ 29.315

€ 54.289

Haarlem

2176

€ 5.052.087

€ 50.108

€ 196.838

Haarlemmermeer

1620

€ 3.262.217

€ 37.305

€ 146.546

Halderberge

663

€ 1.515.063

€ 32.372

€ 59.951

Hardenberg

1617

€ 3.711.220

€ 78.953

€ 146.213

Harderwijk

571

€ 1.132.136

€ 13.142

€ 51.624

Hardinxveld-Giessendam

328

€ 631.512

€ 7.546

€ 29.642

Harlingen

401

€ 919.607

€ 19.603

€ 36.303

Hattem

280

€ 645.915

€ 13.668

€ 25.312

Heemskerk

541

€ 1.142.261

€ 12.463

€ 48.960

Heemstede

280

€ 630.630

€ 6.444

€ 25.312

Heerde

446

€ 1.019.631

€ 21.761

€ 40.300

Heerenveen

1352

€ 3.133.425

€ 66.004

€ 122.233

Heerlen

1937

€ 5.151.799

€ 130.121

€ 175.189

Heeze-Leende

287

€ 549.416

€ 6.613

€ 25.979

Heiloo

442

€ 864.512

€ 10.174

€ 39.967

Hellendoorn

1002

€ 2.295.662

€ 48.918

€ 90.592

Helmond

1529

€ 2.934.703

€ 28.318

€ 111.242

Hendrik-Ido-Ambacht

398

€ 787.772

€ 9.157

€ 35.970

Hengelo

1709

€ 3.983.116

€ 83.449

€ 154.539

Het Hogeland

1915

€ 4.374.803

€ 93.520

€ 173.191

Heumen

287

€ 549.043

€ 6.613

€ 25.979

Heusden

777

€ 1.488.965

€ 17.890

€ 70.275

Hillegom

387

€ 774.550

€ 8.902

€ 34.971

Hilvarenbeek

298

€ 570.464

€ 6.868

€ 26.978

Hilversum

1333

€ 2.933.029

€ 30.692

€ 120.567

Hoeksche Waard

1672

€ 3.225.251

€ 38.492

€ 151.209

Hof van Twente

843

€ 1.935.362

€ 41.185

€ 76.271

Hollands Kroon

1252

€ 2.861.976

€ 61.148

€ 113.240

Hoogeveen

1355

€ 3.162.344

€ 66.183

€ 122.566

Hoorn

873

€ 1.737.415

€ 20.094

€ 78.935

Horst aan de Maas

1075

€ 2.466.495

€ 52.515

€ 97.253

Houten

217

€ 421.476

€ 5.002

€ 19.650

Huizen

453

€ 938.848

€ 10.429

€ 40.966

Hulst

899

€ 2.053.798

€ 43.883

€ 81.266

IJsselstein

309

€ 613.125

€ 7.122

€ 27.977

Kaag en Braassem

354

€ 691.655

€ 8.139

€ 31.974

Kampen

1064

€ 2.463.735

€ 51.976

€ 96.254

Kapelle

313

€ 714.562

€ 15.287

€ 28.310

Katwijk

703

€ 1.500.231

€ 16.194

€ 63.614

Kerkrade

1083

€ 2.525.298

€ 52.875

€ 97.919

Koggenland

523

€ 1.002.694

€ 12.039

€ 47.294

Krimpen aan den IJssel

387

€ 772.686

€ 8.902

€ 34.971

Krimpenerwaard

972

€ 1.879.524

€ 22.383

€ 87.928

Laarbeek

549

€ 1.254.415

€ 26.797

€ 49.626

Land van Cuijk

2007

€ 4.599.746

€ 98.016

€ 181.517

Landgraaf

1116

€ 2.569.724

€ 54.493

€ 100.917

Landsmeer

162

€ 311.018

€ 3.731

€ 14.655

Lansingerland

677

€ 1.282.934

€ 12.548

€ 49.293

Laren

184

€ 363.176

€ 4.239

€ 16.653

Leeuwarden

3813

€ 8.559.714

€ 168.838

€ 277.438

Leiden

1061

€ 2.669.393

€ 24.418

€ 95.921

Leiderdorp

276

€ 662.144

€ 6.359

€ 24.979

Leidschendam-Voorburg

858

€ 2.488.680

€ 19.755

€ 77.603

Lelystad

957

€ 2.227.613

€ 46.573

€ 86.595

Leudal

1197

€ 2.745.701

€ 58.450

€ 108.244

Leusden

342

€ 677.015

€ 7.885

€ 30.974

Lingewaard

924

€ 1.789.954

€ 21.281

€ 83.598

Lisse

324

€ 634.706

€ 7.461

€ 29.309

Lochem

784

€ 1.799.188

€ 38.307

€ 70.942

Loon op Zand

390

€ 749.816

€ 8.987

€ 35.304

Lopik

265

€ 509.183

€ 6.105

€ 23.980

Losser

652

€ 1.491.808

€ 31.833

€ 58.951

Maasdriel

527

€ 1.008.816

€ 12.124

€ 47.627

Maasgouw

770

€ 1.758.567

€ 37.588

€ 69.609

Maashorst

976

€ 1.886.392

€ 22.468

€ 88.261

Maassluis

306

€ 728.409

€ 7.037

€ 27.644

Maastricht

1223

€ 3.235.051

€ 59.709

€ 110.576

Medemblik

1061

€ 2.425.128

€ 51.796

€ 95.921

Meerssen

563

€ 1.291.683

€ 27.517

€ 50.958

Meierijstad

1422

€ 2.745.847

€ 32.727

€ 128.561

Meppel

685

€ 1.589.893

€ 33.451

€ 61.949

Middelburg

1105

€ 2.603.109

€ 53.954

€ 99.918

Midden-Delfland

184

€ 354.605

€ 4.239

€ 16.653

Midden-Drenthe

969

€ 2.215.835

€ 47.300

€ 87.595

Midden-Groningen

2154

€ 4.967.795

€ 105.210

€ 194.840

Moerdijk

781

€ 1.501.422

€ 17.974

€ 70.609

Molenlanden

759

€ 1.459.326

€ 17.466

€ 68.610

Montferland

1172

€ 2.650.401

€ 46.041

€ 85.263

Montfoort

247

€ 476.190

€ 5.681

€ 22.315

Mook en Middelaar

144

€ 328.697

€ 7.014

€ 12.989

Neder-Betuwe

416

€ 797.662

€ 9.581

€ 37.636

Nederweert

357

€ 816.153

€ 17.445

€ 32.307

Nieuwegein

589

€ 1.497.491

€ 28.128

€ 53.289

Nieuwkoop

438

€ 840.876

€ 10.089

€ 39.634

Nijkerk

622

€ 1.204.797

€ 14.329

€ 56.287

Nijmegen

1661

€ 3.767.255

€ 38.238

€ 150.210

Nissewaard

1105

€ 2.247.174

€ 25.435

€ 99.918

Noardeast-Fryslân

1878

€ 4.292.591

€ 91.722

€ 169.860

Noord-Beveland

317

€ 725.146

€ 15.467

€ 28.643

Noordenveld

939

€ 2.145.550

€ 45.861

€ 84.930

Noordoostpolder

906

€ 1.751.744

€ 20.857

€ 81.933

Noordwijk

611

€ 1.307.464

€ 14.074

€ 55.288

Nuenen, Gerwen en Nederwetten

354

€ 679.358

€ 8.139

€ 31.974

Nunspeet

523

€ 1.009.774

€ 12.039

€ 47.294

Oegstgeest

214

€ 500.987

€ 4.918

€ 19.317

Oirschot

435

€ 833.936

€ 10.005

€ 39.301

Oisterwijk

560

€ 1.094.319

€ 12.887

€ 50.625

Oldambt

1672

€ 3.844.264

€ 81.650

€ 151.209

Oldebroek

379

€ 726.159

€ 8.733

€ 34.305

Oldenzaal

648

€ 1.489.050

€ 31.653

€ 58.618

Olst-Wijhe

390

€ 747.580

€ 8.987

€ 35.304

Ommen

427

€ 991.978

€ 20.862

€ 38.635

Oost Gelre

836

€ 1.919.337

€ 40.825

€ 75.604

Oosterhout

840

€ 1.673.152

€ 19.331

€ 75.937

Ooststellingwerf

961

€ 2.202.122

€ 46.940

€ 86.928

Oostzaan

155

€ 298.328

€ 3.561

€ 13.988

Opmeer

276

€ 632.351

€ 13.488

€ 24.979

Opsterland

961

€ 2.197.650

€ 46.940

€ 86.928

Oss

1561

€ 3.084.525

€ 35.949

€ 141.217

Oude IJsselstreek

1186

€ 2.711.267

€ 57.911

€ 107.245

Ouder-Amstel

88

€ 213.847

€ 2.035

€ 7.993

Oudewater

158

€ 304.896

€ 3.646

€ 14.322

Overbetuwe

799

€ 1.531.062

€ 18.398

€ 72.274

Papendrecht

482

€ 1.016.365

€ 11.107

€ 43.631

Peel en Maas

1002

€ 2.300.878

€ 48.918

€ 90.592

Pekela

604

€ 1.381.869

€ 29.495

€ 54.622

Pijnacker-Nootdorp

394

€ 790.966

€ 9.072

€ 35.637

Purmerend

1083

€ 2.231.907

€ 24.927

€ 97.919

Putten

446

€ 856.102

€ 10.259

€ 40.300

Raalte

751

€ 1.444.846

€ 17.296

€ 67.944

Reimerswaal

644

€ 1.470.641

€ 31.473

€ 58.285

Renkum

313

€ 712.406

€ 7.207

€ 28.310

Renswoude

70

€ 133.902

€ 1.611

€ 6.328

Reusel-De Mierden

313

€ 599.870

€ 7.207

€ 28.310

Rheden

980

€ 2.346.409

€ 47.839

€ 88.594

Rhenen

335

€ 652.400

€ 7.715

€ 30.308

Ridderkerk

856

€ 1.825.577

€ 15.855

€ 62.282

Rijssen-Holten

770

€ 1.769.000

€ 37.588

€ 69.609

Rijswijk

431

€ 1.466.138

€ 9.920

€ 38.968

Roerdalen

751

€ 1.715.636

€ 36.689

€ 67.944

Roermond

1086

€ 2.551.235

€ 53.055

€ 98.252

Roosendaal

1532

€ 3.529.998

€ 72.901

€ 138.553

Rotterdam

4802

€ 13.299.241

€ 188.232

€ 434.309

Rozendaal

18

€ 34.484

€ 424

€ 1.665

Rucphen

608

€ 1.390.590

€ 29.675

€ 54.955

Schagen

1057

€ 2.426.097

€ 51.616

€ 95.588

Scherpenzeel

250

€ 573.022

€ 12.230

€ 22.648

Schiedam

858

€ 2.520.542

€ 31.909

€ 77.603

Schiermonnikoog

33

€ 75.355

€ 1.619

€ 2.998

Schouwen-Duiveland

987

€ 2.258.842

€ 48.199

€ 89.260

’s-Gravenhage

4924

€ 12.685.161

€ 131.907

€ 445.300

’s-Hertogenbosch

1591

€ 3.432.130

€ 36.627

€ 143.882

Simpelveld

306

€ 700.400

€ 14.927

€ 27.644

Sint-Michielsgestel

630

€ 1.208.844

€ 14.498

€ 56.953

Sittard-Geleen

2456

€ 5.737.729

€ 119.958

€ 222.150

Sliedrecht

401

€ 788.378

€ 9.242

€ 36.303

Sluis

788

€ 1.814.243

€ 38.487

€ 71.275

Smallingerland

1311

€ 3.055.536

€ 64.025

€ 118.569

Soest

615

€ 1.316.568

€ 14.159

€ 55.621

Someren

379

€ 732.122

€ 8.733

€ 34.305

Son en Breugel

239

€ 458.728

€ 5.511

€ 21.649

Stadskanaal

1259

€ 2.888.808

€ 61.507

€ 113.906

Staphorst

291

€ 557.774

€ 6.698

€ 26.312

Stede Broec

512

€ 1.170.341

€ 24.999

€ 46.295

Steenbergen

574

€ 1.315.311

€ 28.056

€ 51.957

Steenwijkerland

1248

€ 2.853.628

€ 60.968

€ 112.907

Stein

899

€ 2.056.033

€ 43.883

€ 81.266

Stichtse Vecht

799

€ 1.631.673

€ 18.398

€ 72.274

Súdwest-Fryslân

2718

€ 6.241.143

€ 132.727

€ 245.798

Terneuzen

1694

€ 3.961.202

€ 82.729

€ 153.207

Terschelling

225

€ 507.543

€ 6.295

€ 11.657

Texel

442

€ 1.015.010

€ 21.582

€ 39.967

Teylingen

449

€ 891.363

€ 10.344

€ 40.633

Tholen

733

€ 1.674.492

€ 35.789

€ 66.279

Tiel

622

€ 1.211.878

€ 14.329

€ 56.287

Tilburg

2920

€ 6.303.744

€ 95.253

€ 264.116

Tubbergen

453

€ 1.035.657

€ 22.121

€ 40.966

Twenterand

880

€ 2.009.749

€ 42.983

€ 79.601

Tynaarlo

913

€ 2.097.773

€ 44.602

€ 82.599

Tytsjerksteradiel

1241

€ 2.833.131

€ 60.608

€ 112.241

Uitgeest

210

€ 405.805

€ 4.833

€ 18.984

Uithoorn

284

€ 581.229

€ 6.528

€ 25.646

Urk

335

€ 644.575

€ 7.715

€ 30.308

Utrecht

2154

€ 5.712.654

€ 57.391

€ 194.840

Utrechtse Heuvelrug

718

€ 1.450.639

€ 16.533

€ 64.947

Vaals

214

€ 510.857

€ 10.431

€ 19.317

Valkenburg aan de Geul

398

€ 926.462

€ 19.423

€ 35.970

Valkenswaard

545

€ 1.064.167

€ 12.548

€ 49.293

Veendam

1086

€ 2.495.340

€ 53.055

€ 98.252

Veenendaal

692

€ 1.465.023

€ 15.940

€ 62.615

Veere

711

€ 1.627.982

€ 34.710

€ 64.280

Veldhoven

692

€ 1.358.076

€ 15.940

€ 62.615

Velsen

961

€ 1.970.639

€ 22.129

€ 86.928

Venlo

2199

€ 5.232.524

€ 107.368

€ 198.836

Venray

829

€ 1.914.863

€ 40.465

€ 74.938

Vijfheerenlanden

854

€ 1.646.364

€ 19.670

€ 77.270

Vlaardingen

895

€ 2.310.796

€ 27.121

€ 80.933

Vlieland

27

€ 50.388

€ 339

€ 1.332

Vlissingen

1024

€ 2.513.211

€ 49.997

€ 92.590

Voerendaal

339

€ 775.009

€ 16.546

€ 30.641

Voorne aan Zee

1039

€ 2.023.999

€ 23.909

€ 93.923

Voorschoten

265

€ 567.314

€ 6.105

€ 23.980

Voorst

534

€ 1.219.832

€ 26.078

€ 48.294

Vught

394

€ 775.688

€ 9.072

€ 35.637

Waadhoeke

1768

€ 4.043.272

€ 86.326

€ 159.868

Waalre

313

€ 609.931

€ 7.207

€ 28.310

Waalwijk

998

€ 2.299.984

€ 48.738

€ 90.259

Waddinxveen

390

€ 810.928

€ 8.987

€ 35.304

Wageningen

265

€ 625.445

€ 6.105

€ 23.980

Wassenaar

221

€ 490.201

€ 5.087

€ 19.984

Waterland

324

€ 625.390

€ 7.461

€ 29.309

Weert

1223

€ 2.856.826

€ 59.709

€ 110.576

West Betuwe

983

€ 1.888.648

€ 22.638

€ 88.927

West Maas en Waal

457

€ 1.045.495

€ 22.301

€ 41.299

Westerkwartier

1996

€ 4.568.666

€ 97.477

€ 180.518

Westerveld

611

€ 1.395.286

€ 29.855

€ 55.288

Westervoort

206

€ 398.937

€ 4.748

€ 18.651

Westerwolde

1248

€ 2.851.765

€ 60.968

€ 112.907

Westland

1410

€ 2.770.706

€ 32.473

€ 127.562

Weststellingwerf

880

€ 2.010.121

€ 42.983

€ 79.601

Wierden

586

€ 1.338.863

€ 28.596

€ 52.956

Wijchen

892

€ 1.687.572

€ 16.533

€ 64.947

Wijdemeren

438

€ 842.367

€ 10.089

€ 39.634

Wijk bij Duurstede

273

€ 529.998

€ 6.274

€ 24.646

Winterswijk

895

€ 2.081.968

€ 43.703

€ 80.933

Woensdrecht

619

€ 1.414.217

€ 30.214

€ 55.954

Woerden

633

€ 1.229.199

€ 14.583

€ 57.286

Wormerland

367

€ 703.955

€ 6.783

€ 26.645

Woudenberg

210

€ 403.942

€ 4.833

€ 18.984

Zaanstad

2375

€ 5.354.219

€ 90.600

€ 214.823

Zaltbommel

866

€ 1.613.101

€ 11.361

€ 44.630

Zandvoort

265

€ 641.841

€ 6.105

€ 23.980

Zeewolde

214

€ 398.245

€ 2.798

€ 10.991

Zeist

593

€ 1.361.668

€ 13.650

€ 53.623

Zevenaar

1190

€ 2.721.105

€ 58.090

€ 107.578

Zoetermeer

843

€ 2.136.199

€ 19.416

€ 76.271

Zoeterwoude

136

€ 266.899

€ 3.137

€ 12.323

Zuidplas

497

€ 971.989

€ 11.446

€ 44.963

Zundert

541

€ 1.237.720

€ 26.437

€ 48.960

Zutphen

862

€ 1.725.683

€ 19.840

€ 77.936

Zwartewaterland

457

€ 876.777

€ 10.513

€ 41.299

Zwijndrecht

714

€ 1.519.044

€ 16.448

€ 64.613

Zwolle

1366

€ 2.804.639

€ 31.455

€ 123.565

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Deze wijzigingsregeling heeft hoofdzakelijk betrekking op het beschikbaar stellen van de middelen voor de tweede tranche van de lokale aanpak isolatie. Met deze wijzigingsregeling kunnen colleges van gemeenten de middelen aanvragen van de tweede tranche vanaf 1 juli 2024. Dit betreft in totaal 674.104.000 euro, waaronder 25,5 miljoen euro specifiek voor doe-het-zelfmaatregelen.

Daarnaast wordt een aantal verbeteringen in de regeling aangebracht. Er zat een aantal onvoorziene knelpunten in de regeling, die het doel van de regeling onnodig bemoeilijkten. Zo was het bijvoorbeeld voor zeer kleine woningen niet goed haalbaar om aan de minimumoppervlakte- eis van toe te passen isolatiemateriaal te voldoen, waardoor gemeenten deze woningen onder de geldende voorwaarden niet konden meenemen in de aanpak. Met deze wijzigingsregeling wordt dat hersteld. Er wordt nu ruimte geboden om het budget ook aan woningen te kunnen besteden waar niet aan de minimumoppervlakte-eisen kan worden voldaan. Er is gekozen voor het wijzigen van de bestaande regeling, om dergelijke knelpunten met terugwerkende kracht ook voor de eerste tranche te kunnen wegnemen, en tegelijkertijd hetzelfde voor de tweede tranche te regelen.

Het is de bedoeling dat de uitgangspunten en voorwaarden van de uitkeringsregeling bij elke tranche van de lokale aanpak isolatie zoveel mogelijk dezelfde zijn. Op die manier wordt zoveel mogelijk een meerjarige programmatische aanpak binnen gemeenten mogelijk gemaakt. Met de verbeteringen worden onduidelijkheden weggenomen en wordt de regeling beter uitvoerbaar gemaakt. De verbeteringen zorgen veelal voor ruimere mogelijkheden om de regeling in te zetten, maar gemeenten kunnen er ook voor kiezen om een eventueel reeds ingezette aanpak binnen een gemeente niet te veranderen. De aanpassingen hebben terugwerkende kracht en daardoor ook betrekking op de voorwaarden voor de eerste tranche van de lokale aanpak.

2. Beschikbare middelen tweede tranche

Voor de tweede tranche is er ruim 674 miljoen euro beschikbaar. Voor de verdeling van de middelen zijn verschillende verdeelsleutels gehanteerd, waarbij is aangesloten bij de eerste tranche. Alleen voor de middelen die beschikbaar gesteld worden voor een aanpak voor verenigingen van eigenaars (VvE’s) is een nieuwe sleutel gehanteerd, die rekening houdt met het aandeel VvE’s in een gemeente.

Onderstaand is dit schematisch weergegeven.

Bedrag 2e tranche

(mln.)

Toelichting

Verdeling

Kolom bijlage III

€ 446,3 mln.

(1)

Generieke aanpak

Verdeling op basis aantal slecht geïsoleerde koopwoningen in combinatie met inkomens met een risico op energiearmoede per gemeente.

http://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/39/verdeelsleutel-nationaal-isolatieprogramma-2020

Verwerkt in 3e kolom

€ 160,00 mln.

(2)

Extra inzet kwetsbare dorpen en wijken

– Woningen in de lokale aanpak in de stedelijke focusgebieden krijgen 1.050 euro extra per woning, waarbij het aandeel woningen in de stedelijke focusgebieden is berekend door het CBS t.b.v. de eerste tranche.

– Gemeenten in de grensregio’s en gemeenten met 20% of meer woningen in de lokale aanpak afgezet tegen het totaal aan koopwoningen in de gemeente (berekend op basis van cijfers van het CBS t.b.v. eerste tranche) krijgen 700 euro extra per woning in de lokale aanpak.

– Alle andere gemeenten krijgen 330 euro extra per woning in de lokale aanpak.

Zie Staatscourant: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-31936.html

Verwerkt in 3e en 4e kolom1

€ 34,66 mln.

(3)

Extra ondersteuning VvE’s

Verdeling op basis van het aantal woningen in VvE’s in de lokale aanpak, tot een maximum van 3 mln. euro per gemeente

https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2024/18/woningen-binnen-vve-s-die-in-aanmerking-komen-voor-de-nip-2022

Verwerkt in 3e kolom

€ 25,5 mln.

(4)

Doe het zelf aanpak

Verdeling op basis aantal slecht geïsoleerde koopwoningen in combinatie met inkomens met een risico op energiearmoede per gemeente

http://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/39/verdeelsleutel-nationaal-isolatieprogramma-2020

Betreft volledig de 5e kolom

7,56 mln.

(5)

Niet aangevraagd in 2023

Gereserveerd voor gemeenten die niet hebben aangevraagd

Verwerkt in 3e kolom voor de betreffende gemeente

0,087 mln.

(6)

Correctie op middelen Weesp uit 2023

In de eerste tranche heeft Amsterdam ten onrechte een deel van het budget dat voor Weesp was bedoeld niet kunnen aanvragen

Verwerkt in 3e en 4e kolom voor Amsterdam

totaal

674,1 mln.

     
X Noot
1

In de 4e kolom is 10.436.134 euro verwerkt, de rest in de 3e kolom

Toelichting bij tabel

  • (1) Het bedrag van 446,3 miljoen euro is opgebouwd uit 411,66 miljoen euro uit het Klimaatfonds en aangevuld met 34,66 miljoen euro.1 Deze 34,66 miljoen kan bijdragen aan de kosten voor natuurvriendelijk isoleren. De verdeelsleutel voor de 446,3 miljoen euro is gebaseerd op de verdeling die het CBS voor de eerste tranche heeft gehanteerd,2 op basis waarvan gemiddeld 1.583 euro per woning beschikbaar is.3

  • (2) Het bedrag van 160 miljoen euro is beschikbaar gekomen met de voorjaarsbesluitvorming Klimaat 2023 en is voor de collectieve aanpak van kwetsbare dorpen en wijken. Voor de verdeelsleutel van deze middelen is dezelfde verdeelsleutel gehanteerd als bij de eerste tranche voor de middelen voor de aanpak van kwetsbare dorpen en wijken.4 Dit leidt ertoe dat voor alle gemeenten het beschikbare budget van gemiddeld 1.583 euro per woning hoger wordt. Namelijk per woning variërend van 330, tot 700 en 1.050 euro, waarbij het uitgangspunt is dat gemeenten met een relatief hoog aandeel kwetsbare huishoudens en complexe problematiek, meer extra middelen per woning krijgen.

    Een deel van deze extra middelen zal uitgekeerd worden mits een gemeente een aanvraag doet voor de tweede tranche, ongeacht het aantal woningen dat wordt aangevraagd. Dit betreft het bedrag dat is opgenomen in vierde kolom van bijlage III. Deze middelen zijn bedoeld voor de woningen waarvoor al een deel van het beschikbare budget voor de lokale isolatieaanpak in 2022 beschikbaar is gesteld.5 Ook voor deze woningen kan dan extra ondersteuning worden geboden. Inschatting is dat met deze al in 2022 beschikbaar gestelde middelen uit het Nationaal Isolatieprogramma ruim 40.000 woningen worden aangepakt. In combinatie met de drie tranches van de lokale isolatieaanpak (waarvan onderhavige regeling ziet op de tweede tranche) kunnen zo 750.000 woningen worden geïsoleerd, hetgeen de doelstelling van de lokale aanpak is. Gemeenten worden opgeroepen voor de woningen waarvoor middelen uit de lokale aanpak al in 2022 zijn verstrekt ook meer ondersteuning te bieden.

  • (3) 34,66 miljoen euro is vrijgemaakt voor de ondersteuning van de aanpak van VvE’s (zie ook voetnoot 3). Daarvoor is een verdeelsleutel gehanteerd die rekening houdt met het aantal eenheden in VvE’s dat onder de lokale aanpak valt. Daartoe heeft het CBS aanvullend onderzoek gedaan (https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2024/18/woningen-binnen-vve-s-die-in-aanmerking-komen-voor-de-nip-2022). Een maximum per gemeente van 3 miljoen euro is gehanteerd, omdat er met veel VvE’s in een gemeente ook verwacht wordt dat er schaalvoordelen te behalen zijn in de aanpak en er zo ook extra aandacht is voor spreiding van de middelen over alle gemeenten. Ook voor deze middelen geldt, dat hiermee het beschikbare budget gemiddeld per woning dat wordt aangevraagd wordt opgehoogd. Het totaal aantal woningen dat de gemeente moet isoleren met het budget wijzigt niet.

  • (4) Specifiek voor de ondersteuning van doe-het-zelfmaatregelen is met de voorjaarsbesluitvorming 2023 25,5 miljoen euro beschikbaar gekomen. Dit bedrag wordt verdeeld op basis van dezelfde verdeelsleutel van het CBS als de 446,3 miljoen euro (zie (1)). Het totaal aantal woningen dat de gemeente moet isoleren met het budget wijzigt niet, dus het gemiddelde bedrag dat de gemeente per woning kan besteden wordt hoger.

  • (5) 7,56 miljoen euro is in de eerste tranche niet aangevraagd door gemeenten. Deze middelen zijn toegevoegd aan het beschikbare budget voor de betreffende gemeenten. Zij krijgen dus opnieuw de mogelijkheid deze middelen aan te vragen. Dit leidt ertoe dat de middelen voor 18 gemeenten zijn toegevoegd aan de middelen die voor die gemeenten voor de tweede tranche beschikbaar zijn. Voor 13 gemeenten geldt dat zij een deel van de middelen niet hebben aangevraagd (het deel dat vanaf 5 juli 2023 beschikbaar kwam). Voor 5 gemeenten geldt dat zij het volledige bedrag niet hebben aangevraagd.

    Voor deze middelen zijn extra woningen meegenomen in het totaal aan woningen waarvoor door de betreffende gemeenten een specifieke uitkering aangevraagd kan worden, dat betreft het aantal woningen waarvoor geen specifieke uitkering is aangevraagd in de eerste tranche. Het is de bedoeling dat bij de tweede tranche indien aan de orde ook te doen, maar voorwaardelijk is dat de middelen inderdaad weer beschikbaar komen in het volgende jaar en er niet over de inzet van de middelen anders besloten wordt.

  • (6) In de eerste tranche is per abuis voor een deel van de middelen die de gemeente Amsterdam kon aanvragen het aandeel dat zij voor Weesp kon aanvragen niet meegenomen. Deze middelen zijn meegenomen in de middelen die aan te vragen zijn voor de tweede tranche voor Amsterdam.

3. Inhoud

3.1 Extra middelen voor doe-het-zelf

Het stimuleren van doe-het-zelfisolatie heeft een positief effect op de druk op de arbeidscapaciteit in de sector waardoor versnelling bij het verduurzamen van woningen kan worden bereikt.

Bij de eerste tranche in de lokale aanpak was het al mogelijk doe-het-zelf te ondersteunen. Of en hoe een gemeente dit doet is aan gemeenten zelf. Zo ondersteunen een aantal gemeenten doe-het-zelfmaatregelen al via bijvoorbeeld subsidies of een voucheraanpak. Om dit beter mogelijk te maken, is er 25,5 miljoen euro specifiek voor doe-het-zelf beschikbaar gesteld. Colleges moeten bij de aanvraag aangeven of ze hun deel van de 25,5 miljoen euro voor doe-het-zelf willen ontvangen. Deze middelen dienen uitsluitend ingezet te worden voor doe-het-zelf. Voor de extra 25,5 miljoen euro die voor doe-het-zelf beschikbaar is gesteld, hoeven geen extra woningen verbeterd te worden. Zie hierover ook onder ‘doe-het-zelf’. Voor de isolatie van deze woningen gelden ook geen eisen te aanzien van de minimaal toe te passen isolatiewaarden (Rd-waarde) van het isolatiemateriaal. Het is aan de gemeente daar al dan niet eisen aan te stellen. Door geen eisen te stellen aan de minimale isolatiewaarde wordt tegemoet gekomen aan verschillende reacties in het kader van de internetconsultatie. Verschillende partijen pleitten ervoor ook minder vergaande isolatie mee te nemen, bijvoorbeeld omdat er al eerder isolatie is aangebracht.

Wil de gemeente echter deze doe-het-zelf woningen mee laten tellen voor de verantwoording dan gelden wel een minimale isolatiewaarden (Rd-waarde) én de minimale oppervlakte-eisen zoals deze in ISDE en SVVE – regeling wordt aangehouden. Daarmee wordt geborgd dat met de lokale isolatieaanpak substantiële stappen bij woningisolatie worden gezet. Zo wordt voorkomen dat bouwdelen suboptimaal worden geïsoleerd en eventueel later opnieuw moeten worden aangepakt om uiteindelijk over te kunnen stappen op een duurzame alternatieve warmtevoorziening. Voor 10% van het aantal woningen is er echter een uitzondering opgenomen ten aanzien van het behalen van de minimale oppervlakte-eisen, zie hiervoor ‘paragraaf 3.4.1, uitzondering oppervlakte-eisen’. Deze woningen kunnen wel mee tellen voor de verantwoording. Overigens gelden de voorwaarden t.a.v. de WOZ-waarden en de slecht geïsoleerde woningen die in aanmerking kunnen komen voor de middelen uit de regeling ook voor alle woningen die met doe-het-zelf worden geholpen.

Schematisch leidt dit tot het volgende overzicht.

Eisen t.a.v. Doe het Zelf

Eisen

Telt mee bij verantwoording aantal verbeterde woningen

Indien onderdeel lokale aanpak (hoofdbudget, kolom 3 en 4)

# geen minimale m2 eis

# wel eisen aan isolatiewaarde waarde (Rd)

# voldoet woning aan minimale oppervlakte dan telt die mee voor de 90%

# voldoet de woning niet aan minimale oppervlakte dan kan die meetellen voor de 10% (mits 10% nog niet is bereikt)

Indien onderdeel van lokale aanpak DHZ budget (kolom 5)

# geen minimale m2 eis

# geen eisen aan isolatie waarde (Rd)

# een woning die niet aan de isolatiewaarde (Rd-waarde) voldoet kan niet meegeteld worden

# lokale DHZ-budget moet verantwoord worden dat het besteed wordt aan doe het zelf

Het is aan de gemeente om te bepalen hoeveel woningen met deze middelen worden geïsoleerd en hoeveel middelen er gemiddeld per woning beschikbaar worden gesteld.

Voor doe-het-zelf is nu een definitie in de regeling opgenomen, zodat duidelijk is dat het gaat om maatregelen die niet door een bouwbedrijf worden uitgevoerd. In beginsel gaat het om maatregelen die door de eigenaar-bewoner worden uitgevoerd, maar het is ook mogelijk dat er ondersteuning van vrienden, familie, buurtinitiatieven en ook energiecoaches plaatsvindt.

De voorwaarden voor de inzet van de middelen voor doe-het-zelf zijn gelijk aan de voorwaarden voor de maatregelen voor niet doe-het-zelf waar het gaat om de inzet in woningen met lage energielabels of vergelijkbare energetische staat en lage WOZ-waarden. Met de inzet van de middelen voor de doelgroep in deze woningen, wordt beoogd ondersteuning te bieden bij het zelf uitvoeren van de maatregelen en zoveel mogelijk extra energiebesparing te realiseren.

Om beter aan te sluiten bij mogelijke praktijksituaties bij doe-het-zelf, worden wel de oppervlakte-eisen versoepeld voor deze doelgroep. Zie hiervoor ‘paragraaf 3.4.1, uitzondering oppervlakte-eisen’. Het is natuurlijk nog steeds wenselijk om ook in het geval van doe-het-zelfmaatregelen een zo groot mogelijke oppervlakte te isoleren. Waar het gaat om de inzet van middelen uit het extra doe het zelf budget gelden geen eisen ten aanzien van isolatiewaarden en oppervlakte-eisen zoals eerder aangegeven. Wil de gemeente de woningen echter meetellen voor de verantwoording over de lokale aanpak dan moet echter wel aan de isolatiewaarden én aan de oppervlakte-eisen worden voldaan die ook in de ISDE en SVVE worden gesteld waarbij dus ten aanzien van de oppervlakte-eisen ruimte is om gebruik te maken van de 10% uitzondering.

Door het Ministerie van BZK is in samenwerking met Milieu Centraal de ‘Toolkit Doe-het-zelfisolatie’ ontwikkeld waar gemeenten gebruik van kunnen maken bij het vormgeven van een doe-het-zelfaanpak.

3.2 Extra middelen voor ondersteuning VvE’s

Om het isoleren van woningen van gemengde VvE’s en andere gemengde verenigingen zoals bedoeld in de regeling beter te ondersteunen wordt het in de regeling mogelijk gemaakt alle woningen in de VvE beter te betrekken bij de lokale aanpak. Er wordt geregeld dat niet alleen woningen met energielabel D of lager, of een vergelijkbare energetische staat, in aanmerking komen voor de middelen. Ook de eventuele andere woningen in het betreffende gebouw van de VvE met betere labels kunnen in aanmerking komen. Veel maatregelen moeten namelijk in het hele gebouw doorgevoerd worden en over veel maatregelen moet ook op VvE-niveau worden besloten. De wijziging is vormgegeven door niet meer op woningniveau de energetische kwaliteit verplicht vast te stellen, maar door ook op gebouwniveau vast te kunnen stellen of er sprake is van minimaal twee slecht geïsoleerde bouwdelen.

Alle woningen in een slecht geïsoleerd gebouw kunnen op deze manier meedoen in de lokale aanpak. Voorwaarde voor het meetellen voor het halen van het aantal verbeterde woningen waar een college een aanvraag voor heeft gedaan, is wel dat de woningen moeten grenzen aan het slecht geïsoleerde bouwdeel dat met de maatregelen verbeterd wordt en daardoor een lagere energierekening kunnen verwachten. Wanneer niet alle woningen bijvoorbeeld grenzen aan het dak of de vloer, en als alleen een van deze bouwdelen wordt verbeterd, tellen alleen de aangrenzende woningen mee voor het halen van het aantal woningen waar de gemeente een aanvraag voor heeft gedaan. Wanneer (ook) de gevel of het glas wordt vervangen en deze maatregel raakt aan alle woningen in het gebouw, dan kunnen alle woningen meetellen.

3.3 Overige wijzigingen
3.3.1 Uitzonderingen oppervlakte-eisen

In de regeling volgen de minimale oppervlakte-eisen voor de energiebesparende maatregelen voor eigenaar-bewoners uit de voorwaarden uit de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (hierna: ISDE6) en voor de VvE’s uit de Subsidieregeling verduurzaming voor verenigingen van eigenaars (hierna: SVVE). Dit volgt uit artikel 2, tweede lid, van de regeling. Met deze wijzigingsregeling worden er twee uitzonderingen voor deze oppervlakte-eisen gemaakt:

  • voor 10% van het aantal woningen waar een college een aanvraag voor doet en dat geïsoleerd moet worden, gelden de oppervlakte-eisen niet; en

  • voor doe-het-zelf worden de oppervlakte-eisen in zijn geheel losgelaten.

Dit heeft twee doelen;

  • het mogelijk maken van het ondersteunen van maatregelen aan kleine woningen; en

  • het beter ondersteunen van maatregelen die door eigenaar-bewoners zelf worden uitgevoerd (doe-het-zelf).

3.3.2 Kleine woningen

Vanuit een aantal gemeenten is aangegeven dat het isoleren van een kleine woning soms bemoeilijkt wordt, doordat in de regeling oppervlakte-eisen zijn gesteld ten aanzien van het te isoleren bouwdeel. Naar aanleiding hiervan heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek laten doen door TNO naar de oppervlaktes van woningen in relatie tot de oppervlakte-eisen om inzichtelijk te maken in hoeveel gevallen het aan de orde is dat bouwonderdelen niet aan de eisen kunnen voldoen. Het aantal woningen dat met betrekking tot een of meerdere specifieke bouwdelen niet aan de oppervlakte-eisen kan voldoen, blijkt beperkt te zijn. Dit aantal woningen zal ruimschoots binnen de uitzondering van 10% vallen dat niet aan de oppervlakte-eisen hoeft te voldoen.7

3.3.3 Doe-het-zelf

Met deze wijzigingsregeling wordt ruimte geboden voor gemeenten om voor alle doe-het-zelvers geen oppervlakte-eisen te stellen aan de maatregelen die zij uitvoeren. Voor de extra 25,5 miljoen euro die voor doe-het-zelf beschikbaar is gesteld, staat tevens geen aantal woningen tegenover die verbeterd moeten worden. Deze middelen kunnen dus in principe volledig besteed worden aan maatregelen die niet voldoen aan de oppervlakte-eisen (en isolatiewaardes, zie hiervoor onder 3.1). Dit voorkomt dat vooraf een inschatting moet worden gemaakt, of een maximum gesteld moet worden, aan het aantal doe-het-zelvers dat bijvoorbeeld zijn of haar woning alleen stap voor stap wil of kan verduurzamen. Bijvoorbeeld wanneer per (zolder)kamer wordt geïsoleerd omdat het aanpakken van alle (zolder)kamers tegelijk in één keer een te grote klus is. Of wanneer de volgende kamer toch niet meer wordt opgepakt vanwege levensgebeurtenissen.

Het ‘reguliere’ budget waar colleges een aanvraag voor hebben gedaan op grond van artikel 3, eerste lid of tweede lid, is echter wel gekoppeld aan een aantal woningen dat verbeterd dient te worden. Ook vanuit dit budget kunnen doe-het-zelfmaatregelen worden ondersteund. Echter is het alsnog het geval dat er maar in maximaal 10% van de te behalen woningen afgeweken mag worden van de oppervlakte-eisen. Ook wanneer deze door middel van doe-het-zelf zijn verbeterd.

De woningen die vanuit de extra 25,5 miljoen euro zijn verbeterd door middel van doe-het-zelf-maatregelen mogen meegeteld worden richting het aantal verbeterde woningen van het ‘reguliere’ budget mits ook aan de minimale isolatiewaarden van de ISDE en SVVE wordt voldaan. Hierbij geldt wel alsnog de voorwaarde dat er in maximaal 10% van de te verbeterde woningen mag worden afgeweken van de minimale oppervlakte-eisen. Onderstaand wordt dit nader toegelicht.

3.4 Toelichting en samenloop 10% uitzondering en algehele uitzondering doe-het-zelf

De 10% uitzondering betekent dat bij de verantwoording minimaal 90% van het aantal woningen waarvoor een college de aanvraag voor de SPUK lokale aanpak isolatie heeft gedaan voldoet aan de oppervlakte-eisen die volgen uit de ISDE en de SVVE voor de verschillende energiebesparende maatregelen die zijn getroffen aan de woning. Als een college bijvoorbeeld voor 100 woningen een aanvraag heeft gedaan en middelen heeft ontvangen, dan zullen bij 90 woningen maatregelen moeten zijn getroffen die voldoen aan de oppervlakte-eisen (en isolatiewaarden) uit de ISDE of de SVVE. Bij 10 woningen mogen de verbeterde oppervlaktes kleiner zijn dan wat in de ISDE of de SVVE is voorgeschreven om het aantal van 100 in de verantwoording te kunnen halen te kunnen halen. Deze 10 woningen moeten wel aan de gestelde isolatiewaarden voldoen.

Voor doe-het-zelf wordt een algehele uitzondering gemaakt. Voor deze maatregelen gelden er geen oppervlakte- én isolatie-eisen. Dit laat echter onverlet dat maximaal 10% van het totaal aantal woningen waar energiebesparende maatregelen door doe-het-zelf worden toegepast mee kan tellen voor het te halen aantal woningen waar een aanvraag voor is gedaan op grond van artikel 3, eerste lid of tweede lid.

De samenloop van de 10% van het aantal aangevraagde en te isoleren woningen dat niet aan de oppervlakte-eisen hoeft te voldoen en de algehele uitzondering op de oppervlakte-eisen voor doe-het-zelf kan er als volgt uitzien, telkens uitgelegd in het voorbeeld van de 100 woningen die door een college worden aangevraagd:

Voorbeeld 1

  • In het geval dat er voor 100 woningen wordt aangevraagd door een college;

  • er worden 80 woningen met doe-het-zelf verbeterd met maatregelen die niet aan de oppervlakte-eisen voldoen;

  • 90 andere woningen (=90% van 100) moeten dan verbeterd worden met maatregelen die wél aan de oppervlakte-én isolatie-eisen voldoen;

  • Totaal aantal verbeterde woningen = 170 woningen, waarvan er 100 meetellen voor de verantwoording van het te halen aantal woningen op basis van de aanvraag.

Voorbeeld 2

  • In het geval dat er 100 woningen worden aangevraagd door een college;

  • er worden 80 woningen met doe-het-zelf verbeterd met maatregelen die niet aan de oppervlakte-eisen voldoen;

  • daarnaast worden er 20 woningen met doe-het-zelf verbeterd met maatregelen die wél aan de oppervlakte-én isolatie-eisen voldoen;

  • 70 andere woningen (20+70=90% van 100) moeten dan verbeterd worden met maatregelen die wél aan de oppervlakte-én isolatie-eisen voldoen;

  • Totaal aantal verbeterde woningen = 170 woningen, waarvan er 100 meetellen voor de verantwoording van het te halen aantal woningen op basis van de aanvraag.

Voorbeeld 3

  • In het geval dat er 100 woningen worden aangevraagd door een college;

  • er worden 80 woningen met doe-het-zelf verbeterd met maatregelen die niet aan de oppervlakte-eisen voldoen;

  • daarnaast worden er 10 kleine woningen door een bouwbedrijf (geen doe-het-zelf) verbeterd met maatregelen die niet aan de oppervlakte-eisen voldoen maar wel aan de isolatie-eisen;

  • 90 andere woningen moeten dan verbeterd worden met maatregelen die wél aan de minimale oppervlakte-én isolatie-eisen voldoen.

  • Totaal aantal verbeterde woningen = 180 woningen, waarvan er 100 meetellen voor de verantwoording van het te halen aantal woningen op basis van de aanvraag.

Wanneer het aantal woningen niet is gerealiseerd kan een bedrag worden teruggevorderd, volgens de methodiek beschreven in de toelichting van de eerste tranche (Staatscourant 2023, 3877).

3.5 Maximumbedrag van € 4.000 per woning vervalt

In de regeling was een maximumbedrag opgenomen dat ten hoogste aan isolatiemaatregelen besteed mocht worden per woning, met uitzondering van woningen van een aantal in de regeling gedefinieerde groepen personen. Dat maximum was bepaald met oog op doelmatigheid van besteding van de middelen en het totaal beschikbare budget. Sindsdien is het bedrag dat gemiddeld per woning beschikbaar is omhoog gegaan (zie hoofdstuk 2 van het algemeen deel van deze toelichting). Ook wordt er nog steeds voldoende gestuurd op doelmatigheid door het aantal woningen dat gemeenten moeten isoleren op grond van de aanvraag. Ten slotte is vanuit sommige gemeenten de wens geuit om het maximum los te laten, vanwege de mogelijkheid met de koppeling van andere lokale regelingen.

Besloten is daarom om het maximum los te laten, voor de tweede tranche en ook met terugwerkende kracht voor de eerste tranche.

3.6 Energielabels of een vergelijkbare energetische staat

Hierbij wordt verduidelijkt dat onder de definitie van een slecht geïsoleerde woning als bedoeld in artikel, eerste lid, het aan de gemeente is om ervoor te kiezen om een woning in aanmerking te laten komen als er een (geregistreerd) energielabel D of lager is en als er geen energielabel is geregistreerd te kijken naar een vergelijkbare energetische staat. En/of ervoor te kiezen om een woning in aanmerking te laten komen door alleen te kijken naar de vergelijkbare energetische staat. Dan wordt er dus niet gekeken naar het energielabel. Hiermee is het mogelijk om in alle gevallen op dezelfde wijze vast te stellen of een woning in aanmerking kan komen op dit punt en kunnen ook woningen met een energielabel C of beter, maar waar wel sprake is van minimaal twee slecht geïsoleerde bouwdelen bijvoorbeeld in aanmerking komen.

3.7 Uitvoeringstermijn

Evenals voor de eerste tranche van de lokale aanpak, is de uitvoeringstermijn voor de tweede tranche drie jaar. De uitvoeringstermijn voor de tweede tranche loopt daarmee tot eind 2027. Voor de eerste tranche is er driemaal de mogelijkheid voor een jaar verlenging geboden, doordat er bij wijziging een jaar extra is toegevoegd op de oorspronkelijke twee keer mogelijkheid voor verlenging van een jaar. Het extra jaar werd toegevoegd vanwege de termijn waarop de extra middelen beschikbaar kwamen. Voor deze tweede tranche wordt weer de oorspronkelijke mogelijkheid voor twee keer verlenging van een jaar geregeld.

4. Aanvullende toelichting

4.1 Monumenten, woonwagens en woonboten

Vanuit de ISDE en SVVE is het ook mogelijk om subsidie te verstrekken aan monumentale woningen of gebouwen, en ook aan woonwagens en woonboten. Voor de monumentale woningen/gebouwen zijn enkele isolatiewaarden lager vastgesteld en/of zijn er lagere eisen voor de minimaal te isoleren oppervlakten vastgesteld. Voor woonwagens en woonboten gelden dezelfde eisen als voor de reguliere woningen, ook al is dat in de praktijk wellicht niet altijd haalbaar. Vanuit deze SPUK Lokale Aanpak Isolatie mag dit op dezelfde wijze worden aangepakt.

4.2 Meldcode lijsten

Voor de lokale aanpak isolatie is het aan te bevelen vooraf het isolatiemateriaal voor het betreffende bouwdeel of de glaskwaliteit te toetsen aan de hand van de meldcode lijsten van de ISDE (www.rvo.nl/isde). Als het toe te passen isolatiemateriaal of glas op deze meldcodelijst staat, voldoet het zeker aan de vereiste kwaliteit en komt men mits men aan de minimale oppervlakte-eisen voldoet in aanmerking voor de ISDE en deze SPUK Lokale Aanpak Isolatie, als ook aan de overige eisen van deze SPUK wordt voldaan.

5. Verantwoording, terugvordering en vaststelling

De verantwoording over de tweede tranche vindt afzonderlijk van de eerste tranche plaats ten aanzien van de SiSa-verantwoording. In aanvulling op de eerste indicatoren voor de eerste tranche zal de gemeente ook gevraagd worden aan te geven welk bedrag is besteed aan ondersteuning van doe-het-zelfmaatregelen. Het monitoringsbestand dat op de site van RVO vindbaar is dat halfjaarlijks moet worden aangeleverd dient wel de gegevens van alle tranches te bevatten. Daarin dient ook aangegeven te worden hoeveel woningen met doe-het-zelfmaatregelen zijn geholpen.

Zie verder de toelichting in hoofdstuk 3 van het algemeen deel van de toelichting bij de oorspronkelijke regeling van de eerste tranche (Staatscourant 2023, 3877). Die toelichting is ook hier weer van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in die toelichting genoemde jaartallen specifiek voor de eerste tranche gelden. Ook het daar omschreven monitoringsformulier moet worden ingevuld voor de tweede tranche.

6. BTW

De toelichting over BTW in hoofdstuk 4 van het algemeen deel van de toelichting bij de oorspronkelijke regeling van de eerste tranche (Staatscourant 2023, 3877) is ook van toepassing bij de tweede tranche. Gemeenten geven bij de aanvraag het bedrag aan BTW op dat zij verwachten verschuldigd te zijn, en dat wordt gestort in het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën.

7. Administratieve lasten voor burgers en bedrijven en gemeenten

Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of bedrijven. De begunstigden van de uitkering zijn gemeenten, verantwoording met de bijbehorende administratieve lasten vindt door hen plaats.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

Voor de aanvraag door gemeenten wordt gebruik gemaakt van een door RVO beschikbaar gesteld digitaal aanvraagformulier. Voor de halfjaarlijkse monitor wordt een digitaal monitoringsformulier ontwikkeld dat beschikbaar gesteld wordt via de website van de RVO waarmee gemeenten de voortgang en het aantal getroffen maatregelen tweemaal per jaar moeten doorgeven. Daarnaast dient de gemeente jaarlijks te verantwoorden in het kader van de SiSa-verantwoording, zoals gebruikelijk bij specifieke uitkeringen. Het is toegestaan voor de gemeenten die een specifieke uitkering ontvangen om middelen van de specifieke uitkering te besteden aan uitvoeringskosten, dus de ambtelijke inzet of de inhuur van externe capaciteit ten behoeve van de uitvoering van het isolatieprogramma.

8. Consultatie

Deze regeling is voor openbare consultatie gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl. De consultatietermijn liep van 8 mei 2024 tot en met 5 juni 2024. Op het ontwerp van de regeling hebben 28 partijen een reactie ingediend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) heeft in het kader van de code interbestuurlijke verhoudingen gereageerd op het ontwerp. Het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) heeft geen formele reactie opgesteld, maar heeft gewezen op de reactie die ze hebben opgesteld voor de eerste tranche.

Partijen geven aan overwegend positief te zijn over deze regeling voor de tweede tranche van de lokale aanpak. Met het budget kunnen meer huishoudens worden geholpen. Ook dat leerpunten uit de eerste tranche in deze regeling konden worden meegenomen wordt gewaardeerd. Bovendien gelden de inhoudelijke verbeteringen van de voorwaarden in de regeling met terugwerkende kracht ook voor de eerste tranche8. Dit ter verduidelijking, omdat hier in de consultatie een vraag over is gesteld.

Op verschillende onderdelen hebben partijen specifiek aangegeven de wijzigingen positief te waarderen. De verduidelijkingen die zijn aangebracht hoe kan worden vastgesteld wanneer er sprake is van een slecht geïsoleerde woning worden bijvoorbeeld gewaardeerd. Ook de mogelijkheid om kleine woningen beter te helpen wordt positief ontvangen. Tegelijk zijn er ook op verschillende punten zorgen geuit en suggesties voor aanpassing gedaan. Op de belangrijkste punten wordt onderstaand ingegaan.

8.1 Doelgroep

Een reactie uit Rhenen roept op om de middelen beschikbaar te maken voor alle Nederlanders en geen onderscheid te maken in kwetsbaarheid. Met het beschikbare budget kunnen echter niet alle woningeigenaren worden geholpen. De regeling kan daarom niet beschikbaar worden gemaakt voor alle Nederlanders. Dit is ook niet nodig, zo blijkt uit het feit dat er de afgelopen jaren ook veel woningeigenaren waren die zonder extra ondersteuning uit de lokale aanpak verduurzamingsstappen weten te zetten. De regeling biedt in de basis voor gemeenten veel flexibiliteit om invulling te geven aan de isolatieaanpak en de meest kwetsbare woningeigenaren met de beschikbare middelen te helpen. Deze hulp kan nodig zijn vanwege de financiële situatie, maar gemeenten kunnen ook ondersteuning bieden in de vorm van advies en ontzorging voor huishoudens die bijvoorbeeld minder doenvermogen hebben.

8.2 Uitzondering oppervlakte-eis

Verschillende partijen geven aan knelpunten te verwachten met de uitzondering van 10% van de woningen als het gaat om de minimale oppervlakte-eisen. De VNG pleit ervoor het percentage waarvoor de oppervlakte-eis niet geldt te verhogen of de oppervlakte eis geheel los te laten. De VNG benoemt daarbij specifiek glas, waar de oppervlakte-eis een knelpunt kan vormen, nu juist veel gemeenten met het oog op natuurvriendelijk isoleren in zullen zetten op glas- of vloerisolatie. De gemeenten Berkelland en Beuningen, het Regionaal Energieloket en enkele anonieme reacties hebben vergelijkbare zorgen. De VNG heeft daarnaast de vraag hoe de uitzondering van 10% in de praktijk toegepast kan worden, omdat de gemeente niet vooraf weet voor hoeveel m² een aanvraag wordt gedaan. Dit maakt de uitvoering complex. De Friese Energietafel, de G4, de gemeenten Zwolle en Deventer en het Regionaal Energieloket hebben vergelijkbare vragen. De G4 heeft ook de vraag of het exclusief toegewezen bedrag voor doe-het-zelf buiten de 10%-eis valt en of dat alleen voor de tweede tranche geldt.

Zoals in de toelichting van de eerste tranche van deze regeling is aangegeven, is de inzet van de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma gericht op de isolatie van 750.000 woningen, waarbij één of meerdere stappen worden gezet richting de standaard voor woningisolatie. Om daar invulling aan te geven, zijn substantiële stappen bij woningisolatie nodig. Daarbij is verondersteld dat de lokale isolatie-aanpak via de gemeente bij uitstek de gelegenheid biedt kwetsbare huishoudens extra ondersteuning te bieden bij de isolatie van woningen, in aanvulling op de landelijke subsidieregelingen zoals de ISDE en de SVVE. Daarom sluiten we aan bij de isolatie-eisen qua minimale oppervlakte uit deze subsidieregelingen.

De uitzondering op de oppervlakte-eis die met deze tweede tranche wordt beoogd, is er niet op gericht de criteria voor isolatie te verlagen, maar om ruimte te bieden voor toepassing van isolatie in gevallen waarbij technisch niet aan de oppervlakte-eis kan worden voldaan als gevolg van de omvang van de woning. Daarnaast biedt de uitzondering ruimte om bij doe-het-zelf maatregelen een meer gefaseerde aanpak toe te staan. Dit brengt met zich mee dat de gemeente in de communicatie naar bewoners, zoals de gemeente Deventer ook veronderstelt, moet aangeven dat de isolatiemaatregelen aan de oppervlakte-eis moeten voldoen, tenzij de woning er vanuit technisch oogpunt niet aan kan voldoen of dat er sprake is van doe-het-zelf-maatregelen.

De studie van TNO laat zien dat de marge van 10% ruim voldoende is om woningen die technisch niet aan de isolatie-eis kunnen voldoen, te ondersteunen. Mocht in de toekomst worden besloten de eisen van isolatie in nationale subsidieregelingen aan te passen, bijvoorbeeld voor glas, dan zal logischerwijs met de eisen in de lokale isolatie-aanpak hierop aan worden gesloten als dit de uitvoering van de lokale aanpak ten goede komt. Daar kan echter nu nog niet op vooruitgelopen worden.

In reactie op de vraag van de G4 over het exclusief toegewezen budget voor doe-het-zelf nog het volgende. Voor dit budget zijn geen specifieke eisen gesteld ten aanzien van het aantal woningen dat moet worden aangepakt of het aantal m² dat moet worden geïsoleerd. Ook hoeven voor deze woningen de standaardisolatiewaarden niet worden behaald. Wel moet dit budget specifiek voor doe-het-zelf worden ingezet. Een woning die via een doe-het-zelfaanpak is geïsoleerd, kan wel meetellen in de verantwoording over het aantal geïsoleerde woningen mits de maatregelen wel voldoen aan de isolatiewaarden van de ISDE en SVVE en indien het aan de oppervlakte-eisen voldoet onder de 90%, en indien die niet voldoet, onder de 10% waarvoor een uitzondering op de oppervlakte-eis geldt.

8.3 Samenloop oppervlakte eisen en doe-het-zelfmaatregelen

Het Regionaal Energieloket, Doe-het-zelf, Doe het Duurzaam, WeMaron BV en enkele anonieme reacties geven aan dat de 10% uitzondering voor de oppervlakte-eis tot onnodige complicaties leidt. Zo wordt aangegeven dat het moeilijk is te voorspellen hoeveel aanvragen onder de uitzondering zullen vallen wanneer gemeenten met vouchers werken.

Zoals aangegeven in reactie op de inbreng op de oppervlakte-eis, is het uitgangspunt van de regeling dat de woningen aan de isolatie-eisen voldoen die ook in de ISDE en SVVE worden gesteld. Alleen in uitzonderingsgevallen, zoals bij kleine woningen en de doe-het-zelfaanpak die veelal meer gefaseerd plaatsvindt, is een uitzondering mogelijk. In de regeling is er nu specifiek budget gereserveerd voor een doe-het-zelfaanpak, waar geen extra verplichting ten aanzien van het aantal te isoleren woningen tegenover staat. De verwachting is dat dit ook ruimte biedt om een gerichte doe-het-zelfaanpak vorm te geven.

8.4 De definitie van een slecht geïsoleerde woning

De mogelijkheid om te kiezen voor het kijken naar ofwel het energielabel dat energielabel D of lager moet zijn ofwel twee slechte bouwdelen in een woning bij de beoordeling of een woning slecht geïsoleerd is, wordt door veel partijen als positief gezien. De verduidelijking die op dit punt is aangebracht in de regeling komt tegemoet aan de punten die door Verbouwstromen zijn ingebracht over wanneer het energielabel wel en niet iets zegt over de mate van isolatie van een woning. Er is dus de optie om als gemeente te kiezen voor het kijken naar slechte bouwdelen en niet naar energielabels. Vanwege de impact op de uitvoering wordt de keuze tussen deze opties, of een combinatie daarvan, aan gemeenten gelaten.

Ter verheldering, op verzoek van het Regionaal Energieloket: de keuze tussen deze twee verschillende opties voor het beoordelen of een woning slecht geïsoleerd is, kan per woning verschillen. Gemeenten hoeven niet één van beide criteria op alle woningen in hun isolatieaanpak van toepassing te verklaren. De gevraagde verheldering in de toelichting dat twee slechte bouwdelen in theorie niet beperkt is tot energielabel C wordt overgenomen.

Uit Rijssen kwam het verzoek minder strikt om te gaan met de eisen voor slechte geïsoleerde woningen. Met name omdat het aantonen van twee slechte bouwdelen een drempel kan zijn. Hiertoe wordt niet overgegaan, dit om ervoor te zorgen dat de middelen zoveel mogelijk terecht komen bij de woningen waar de meeste energiebesparing te behalen is. De regeling schrijft echter niet voor hoe precies de twee slechte bouwdelen worden vastgesteld. Als daar innovatieve manieren voor zijn, zoals elektronische opnamen, die specifiek genoeg zijn om conclusies te trekken over de energetische staat van bouwdelen, kunnen die ingezet worden. In een straat-voor-straat, of wijkaanpak, kan verder bijvoorbeeld ook de opname gepaard gaan met de verkennende gesprekken die plaatsvinden met bewoners. Of als energiefixers of -coaches in contact zijn met deze bewoners kunnen zij ook de opname doen.

De gemeente Berkelland noemt de harde grens van energielabel D in de regeling. Die grens is echter niet zo hard, als gekeken wordt naar de twee slechte bouwdelen. De mogelijkheid hiernaar te kijken kan dus ook een alternatief zijn als de gemeente niet uit wil gaan van energielabels.

8.5 Doe-het-zelf
8.5.1 Rd-waarde doe-het-zelf

Verschillende partijen, waaronder Doe-Het-Zelf Doe het Duurzaam, het Regionaal Energieloket en de gemeente Zwolle verzoeken om de Rd-waarden voor doe-het-zelfmaatregelen te versoepelen, omdat het toevoegen van voldoende isolatiemateriaal niet altijd mogelijk is waar al isolatiemateriaal aanwezig is. Om op dit punt meer ruimte te geven is de minimale Rd-waarde voor isolatiemateriaal losgelaten voor wat betreft de middelen die specifiek bedoeld zijn voor doe-het-zelf. Dit betreffen dus de middelen die zijn opgenomen in de vijfde kolom van bijlage III. Gemeenten kunnen met deze ruimte besluiten om de een lagere waarde te hanteren of te bepalen dat het doelniveau van de isolatiewaarde (nieuw materiaal plus eventueel bestaand materiaal) samen Rd 3,5 moet zijn. In dit laatste geval zal dit echter wel aandacht moeten zijn voor het kunnen vaststellen van deze eindwaarde.

8.5.2 Doe-het-zelfmiddelen

De G4 vraagt of andere middelen dan alleen die specifiek zijn benoemd (laatste kolom van bijlage III) uit de lokale aanpak ook voor doe-het-zelf kunnen worden ingezet. Dit is inderdaad het geval. Alleen de genoemde middelen uit de laatste kolom moeten voor dit doeleinde worden ingezet (indien de gemeente bij de aanvraag aangeeft deze middelen te willen ontvangen), de andere middelen kunnen voor dit doeleinde worden ingezet.

De VNG vraagt om het extra budget voor doe-het-zelf maatregelen ook vrij besteedbaar te maken, vergelijkbaar met de extra middelen voor VvE’s en soortenbescherming. De betreffende middelen voor doe-het-zelf zijn echter bij voorjaarsbesluitvorming Klimaat 2023 en in de begroting van BZK specifiek bestemd voor doe-het-zelf. Om te borgen dat de middelen hiervoor ingezet worden wordt er niet voor gekozen deze middelen vrij besteedbaar te maken. Dit zorgt er ook voor dat er een extra stimulans voor het bieden van ondersteuning voor doe-het-zelf in gemeenten ontstaat.

De gemeente Berkelland vraag om verduidelijking omtrent de te subsidiëren kosten voor doe-het-zelf. Onder de kosten die gesubsidieerd kunnen worden vallen ook kosten voor transport en vervoer van materialen, afwerking en gereedschappen. Ten aanzien van de toegepaste isolatiematerialen gelden geen eisen ten aanzien van de Rd-waarde. Het is aan de gemeente om daar eventueel specifiek eisen aan te stellen.

8.5.3 Doe-het-zelfmaatregelen

Uit Deventer kwam de vraag of voor doe-het-zelf meer dan één keer subsidie aangevraagd kan worden. Dat is het geval, maar zoals voor alle woningen bij de verantwoording geldt; ze kunnen maar één keer meetellen voor de verantwoording. Dat een deel van de maatregelen in één woning wordt uitgevoerd door de woningeigenaar zelf en een deel door een bedrijf maakt voor het wel of niet meetellen voor de verantwoording niet uit. Uiteraard kan alleen voor het deel van de maatregelen die uitgevoerd worden door een bedrijf aanvullend nog subsidie bij de ISDE worden aangevraagd als die aan de betreffende minimale oppervlakte- én isolatie-eisen voldoen.

Er is verder geen beperking in de maatregelen die onder doe-het-zelf kunnen vallen in het kader van deze regeling ten opzichte van niet-doe-het-zelf. Ook glas zou dus door woningeigenaren zelf toegepast kunnen worden. De instructievideo’s voor doe-het-zelf richten zich echter op dakisolatie en vloerisolatie (https://www.volkshuisvestingnederland.nl/onderwerpen/toolkit-programma-verduurzaming-gebouwde-omgeving/alle-toolkits/isolatie-en-ventilatie/toolkit-doe-het-zelfisolatie). Dit zijn de klussen die in veel gevallen het meest voor de hand liggend zijn voor doe-het-zelvers.

Uit Zutphen kwam het verzoek om alle woningen die met doe-het-zelf worden verbeterd mee te laten tellen voor de verantwoording, ook al voldoen ze niet aan de oppervlakte-eisen. Dit wordt echter niet overgenomen, om het doelbereik van de regeling te borgen.

8.6 VvE’s
8.6.1 Middelen voor VvE’s

Het Regionaal Energieloket geeft aan dat het onduidelijk is dat er extra middelen voor ondersteuning van VvE’s beschikbaar komen. In paragraaf 2 van de toelichting is beschreven dat het om 34,66 miljoen euro gaat. Deze middelen zijn verwerkt in de derde kolom van de nieuwe bijlage in de regeling. Gemeenten worden opgeroepen om met deze middelen met de aanpakken voor VvE’s aan de slag te gaan. Juist vanwege de langere doorlooptijd van besluitvormingsprocessen en ondersteuning die veel tijd en inzet kosten, is het van belang geen tijd te verliezen. Er is geen verplichting om deze middelen voor VvE’s in te zetten. Om die reden is er geen specifiek bepaling over opgenomen in de regelingtekst.

8.6.2 Bijdragen aan hele vve

De VNG verzoekt om het mogelijk te maken dat een VvE de subsidie voor het hele gebouw kan aanvragen. Ook in een reactie uit Wageningen wordt dit punt benoemd. Het verstrekken van de subsidie door de gemeenten aan de VvE als entiteit is al mogelijk binnen de regeling. Het is aan gemeenten om te besluiten om de middelen beschikbaar te stellen aan appartementseigenaren of aan de VvE.

In de reactie van de VNG, de G4 en uit reacties uit de gemeente Geldrop-Mierlo en de Friese Energietafel blijkt verder de zorg dat er alleen een financiële bijdrage vanuit de regeling mogelijk is voor de appartementen grenzend aan de bouwdelen die verbeterd worden. Deze zorg is niet nodig, want de middelen voor verduurzaming kunnen (via de VvE als entiteit) ten goede komen aan alle appartementseigenaren, gemeenten hoeven daarbij in beginsel geen appartementen uit te sluiten. De onduidelijkheid over dit punt is naar verwachting ontstaan uit de toelichting, waar ten onrechte in paragraaf 3.2 stond dat alle appartementen subsidie kunnen ontvangen ‘mits ze grenzen aan het bouwdeel dat verbeterd wordt.’ Hier wees het Regionaal Energieloket op. Deze passage is verwijderd, zodat de strekking wel klopt.

Het onderscheid tussen appartementen die grenzen aan de bouwdelen die verbeterd worden en de andere appartementen in het betreffende gebouw, is alleen van belang met betrekking tot het meetellen van de appartementen voor de verantwoording. Dan tellen alleen die woningen die grenzen aan de verbeterde bouwdelen. Dit is informatie dat relatief makkelijk door de VvE moet kunnen worden aangegeven. De extra middelen die voor VvE’s beschikbaar zijn gekomen (34,66 miljoen euro), kunnen eventueel ingezet worden om de hele VvE van voldoende middelen te voorzien om de maatregelen te kunnen bekostigen.

8.6.3 VvE op gebouwniveau slechte bouwdelen vaststellen

De G4 stelt voor om bij VvE’s vast te houden aan het kunnen kijken naar energielabels, waarbij minimaal energielabel C nodig is voor tussenwoningen. Het kijken naar energielabels op appartementniveau binnen VvE’s blijft mogelijk. Dan gelden de voorwaarden voor woningen van individuele eigenaar-bewoners. Dit brengt met zich mee dat wanneer op appartementniveau gekeken wordt, er sprake moet zijn van een energielabel D of lager, of van een energetisch vergelijkbare staat. Er wordt niet tot de voorgestelde aanpassing overgegaan om ook energielabel C toe te staan als op appartementniveau de energetische staat wordt vastgesteld. Het is namelijk niet de bedoeling dat zonder meer appartementen met energielabel C meegenomen kunnen worden, alleen wanneer op gebouwniveau wordt vastgesteld dat er twee slechte bouwdelen zijn.

Wanneer ervoor wordt gekozen om op appartementsniveau de energetische staat vast te stellen, sluit de regeling overigens niet uit dat de middelen aan de VvE worden verstrekt. Die middelen zouden dan ook ten goede kunnen komen aan de appartementen met energielabel C, echter dan kunnen deze appartementen niet meetellen voor het aantal te verbeteren woningen in de verantwoording.

8.6.4 WOZ-waarden bij VvE’s

Het Regionaal Energieloket geeft aan dat het criterium voor de WOZ-waarde van de te verbeteren woningen lastig uitvoerbaar is op gebouwniveau bij VvE’s. Het is inderdaad zo dat 80% van alle te verbeteren woningen een WOZ-waarde onder het gemiddelde van koopwoningen in de gemeente moet hebben, of lager dan de NHG grens, zoals vermeld in de regeling. Dit betekent echter niet dat in één gebouw van een VvE minimaal 80% van de appartementen een lage WOZ-waarde moet hebben. Dat kan in het ene gebouw meer of minder zijn, als het totaal binnen de gemeente maar niet boven die 80% uitkomt. Het voorstel om te eisen dat minimaal een bepaald percentage van de appartementen in één gebouw een lage WOZ waarde moet hebben, kan in gevallen een oplossing zijn. Maar het is niet nodig dit op het niveau van deze regeling op te nemen. Deze voorwaarden kunnen gemeenten zelf in hun regelingen opnemen.

8.7 Natuurvriendelijk isoleren

De VNG wijst op het handelingsperspectief dat gemeenten nodig hebben ten aanzien van natuurvriendelijk isoleren. Ook de G4 uit zorgen over de extra kosten die gemoeid gaan met natuurvriendelijk isoleren.

Het handelingsperspectief dat voor de korte termijn is geboden wordt door de G4 reeds beschreven. Meer uitgebreid heeft de Minister van BZK een brief hierover aan de Tweede Kamer gestuurd (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2024/05/28/verzamelbrief-verduurzaming-gebouwde-omgeving). Hierin is ook beschreven wat wordt verstaan onder natuurvriendelijk isoleren; hier stelde de G4 een vraag over.

De Friese Energietafel en Vereniging Eigen Huis vragen in hoeverre de extra middelen voor natuurinclusief voldoende zijn om de stijgende kosten voor natuurvriendelijk isoleren te ondervangen. Met de 34,66 miljoen euro extra middelen in de tweede tranche wordt een bijdrage voor deze kosten geleverd. Tegenover deze middelen staat echter geen resultaatverplichting specifiek ten aanzien van natuurvriendelijk isoleren. De mate waarin deze extra middelen de extra kosten voor natuurvriendelijk isoleren ondervangen is afhankelijk van de maatregelen die in de lokale aanpak worden genomen. Als alle woningen in de lokale aanpak (750.000 in totaal) met de extra kosten te maken krijgen, is er per woning 46 euro extra beschikbaar. Als de middelen alleen nodig zijn voor de woningen in deze tranche en hiervan de helft wordt verbeterd met vloer en glasisolatie, dan is er per woning bijna 250 euro beschikbaar om de kosten voor natuurinclusief isoleren op te vangen.

Zoals de VNG terecht aangeeft, kunnen niet alleen de extra middelen voor natuurinclusief isoleren voor de natuurvriendelijke werkwijze en SMP’s ingezet worden. Vorig jaar zijn tevens in een aparte regeling middelen voor het opstellen van SMP’s beschikbaar gekomen. Ook dit jaar zijn er middelen beschikbaar om SMP’s op te stellen. De regeling dit jaar moet nog worden gepubliceerd, dit zal naar verwachting na de zomer zijn. Samen met IPO en VNG is BZK ook de tweede tranche van de SPUK de voorwaarden zo goed mogelijk aan het invullen, zo ook de verdeling van de middelen voor de alternatieve verblijfplaatsen. Hier wordt rekening gehouden met de berekende compensatieopgave van gemeenten en actuele prijzen die gevraagd worden voor het realiseren van deze alternatieve verblijven.

De Vereniging Eigen Huis schetst dat vrijwel alle woningen binnen het NIP natuurinclusief geïsoleerd moeten worden en dat dit grote gevolgen heeft voor de planning, kosten en uitvoering. Niet voor alle isolatiemaatregelen zijn de effecten echter even groot en slechts een beperkt aantal maatregelen gelden onder het maximum landelijk percentage. Zo zijn de effecten voor vloer- en glasisolatie relatief beperkt. Daarnaast zijn er al gemeenten die aan de slag zijn/willen met een pre-SMP of SMP. Het pre-SMP biedt op termijn meer mogelijkheden. De reguliere werkwijze voor ecologisch onderzoek blijft ook nog mogelijk.

De uitvoeringstermijn voor de tweede tranche loopt tot eind 2027, met twee de mogelijkheid tot een jaar verlenging. Natuurvriendelijk isoleren kan een reden zijn tot het verlenen van uitstel, mits wel de mogelijke voorbereidingen zijn getroffen zoals ten aanzien van het opstellen van een SMP. Het verlagen van de doelstelling van het NIP is daarom niet nodig.

De Vereniging Eigen Huis vraagt verder naar hoe de percentages van de werkwijze voor natuurvriendelijk isoleren en de lokale aanpak samenlopen. Dit zal nader worden uitgewerkt in vragen en antwoorden (QenA’s) en worden gepubliceerd op de website van RVO.

8.8 Gebruik biobased bouwmaterialen

Gideon, de Friese Energietafel en Verbouwstromen pleiten ervoor om in de lokale aanpak van het isolatieprogramma uitsluitend biobased bouwmaterialen toe te staan en het gebruik van biobased isolatiemateriaal extra te belonen. Greenleap Consultancy stelt voor om het begrip natuurinclusiviteit expliciet mee te nemen en verwijst daarbij naar het Landelijke Bouwstenenrapport 2022 en de intentie om te onderzoeken hoe de Maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving juridisch geborgd kan worden.

De intentie om het gebruik van biobased bouwmaterialen te stimuleren en daarnaast invulling te geven aan de maatlat wordt onderschreven. Het is echter niet passend om dit via subsidievoorwaarden in een specifieke uitkering vorm te geven. Bedacht moet worden dat deze regeling is gericht op het extra ondersteunen van kwetsbare huishoudens bij de isolatie van hun woning. De gemeente moet daarbij de ruimte hebben om hier zelf invulling aan te geven. Het staat de gemeente overigens vrij om in de lokale uitwerking van de regeling specifiek aandacht te besteden aan biobased isolatiemateriaal en de maatlat.

Overigens is er in de ISDE sinds dit jaar wel een bonus voor biobased isolatiemateriaal. Om het gebruik van biobased milieuvriendelijk isolatiemateriaal aan te moedigen wordt er een extra bedrag per vierkante meter aan subsidie toegekend.

8.9 Gezonde woningen

Verbouwstromen roept op om de middelen ook in te kunnen zetten voor energiezuinig ventileren. Dit is al het geval, zoals blijkt uit artikel 2, eerste en tweede lid. Voor verenigingen van eigenaars kan bovendien ook nog budget gestapeld worden uit de SVVE. Voor zover naad- en kierdichting onderdeel is van het toepassen van de isolatie- en ventilatiemaatregelen in het kader van deze regelingen, kan dit ook meegenomen worden. Als het enkel gaat om het plaatsen van tochtstrips, dan zijn deze middelen daar niet voor bedoeld. Daarvoor kunnen de middelen voor de aanpak energiearmoede worden ingezet (https://www.volkshuisvestingnederland.nl/onderwerpen/aanpak-energiearmoede).

8.10 Bonaire

In een anonieme reactie wordt gesteld dat deze subsidie ook beschikbaar moet komen voor Bonaire. De regeling voldoet nu niet aan 'comply or explain'. Het openstellen van deze specifieke regeling voor Bonaire en de andere BES-eilanden ligt niet voor de hand, omdat het gaat om (warmte)isolatie van woningen met een slecht energielabel. Dat neemt niet weg dat energiebesparing op de BES-eilanden belangrijk is. Daar is ook specifiek aandacht voor in de Beleidsagenda Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor Caribisch Nederland als het gaat om energiearmoede. Daarnaast gaan Bonaire, Saba en Sint-Eustatius met het kabinet aan de slag met hun eigen klimaatplannen, gericht op klimaatadaptatie en -mitigatie. Daarvoor heeft het kabinet 1 miljoen euro beschikbaar gesteld (Kamerstukken II, 32 813, AY).

8.11 Recreatiewoningen

T. Guitsen de Vries uit Steenwijkerland geeft aan het jammer te vinden dat woningeigenaren die in de Basisregistratie personen (BRP) op het adres van een recreatiewoning staan ingeschreven en voor de belastingen worden aangeslagen op hun woonadres worden uitgesloten van iedere overheidsregeling ter verbetering van hun permanente woning. Voor deze regeling is echter als basis de voorwaarde dat de woningeigenaar een woning in eigendom heeft waarin hij zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning zal hebben. Dit is niet gekoppeld aan de BRP. In een gemeente kan er echter wel voor worden gekozen om in de isolatieaanpak wel deze voorwaarde te stellen, bijvoorbeeld ten behoeve van de uitvoerbaarheid. Dat is aan de gemeente.

8.12 BTW

Bij de eerste tranche zijn er verschillende gemeenten geweest die achteraf hebben aangegeven geen goede inschatting te hebben gedaan van het bedrag dat in aanmerking komt voor BTW-compensatie. Ook verschillende partijen geven in de reacties op de consultatie aan dat er fouten worden gemaakt bij de inschatting van BTW-compensatie. Onder andere de VNG en Verbouwstromen wijzen hierop.

Hoewel het erg vervelend is als blijkt dat de inschatting niet klopt, is het onwenselijk de regeling op dit punt aan te passen. Het alternatief is namelijk dat er een bedrag vooraf van het beschikbare budget voor gemeenten wordt afgehaald. Dit is nadelig voor de gemeenten die in hun aanpak geen recht hebben op BTW-compensatie uit het fonds, zij lopen dan middelen mis. Het achteraf, bijvoorbeeld op basis van de SiSa-verantwoording, de BTW-compensatie vaststellen is niet mogelijk, omdat in de betreffende jaren geen budget hiervoor beschikbaar is. Bovendien is het niet uitvoerbaar om de budgetten op dat moment nog te verrekenen met de middelen die dan reeds uitgekeerd zijn aan gemeenten.

De verkeerde inschatting van gemeenten was veelal mede het gevolg van onduidelijkheid over het belang van een goede inschatting, zo blijkt uit de contacten met de gemeenten die bij de eerste tranche op dit punt contact hebben gezocht met RVO. De uitleg over de BTW-compensatie en wat wordt gedaan met de inschatting van het bedrag in de aanvraag zal worden verduidelijkt. Zowel in het aanvraagformulier als bij de veel gestelde vragen op de site van RVO. Hierbij zal ook verduidelijkt worden wanneer er een afdracht voor het BTW-compensatie moet worden gedaan en de BTW bij het fonds kan worden teruggevraagd.

8.13 Aanbestedingsregels

In een anonieme reactie wordt gevraagd om landelijk vast te stellen hoe om te gaan met de aanbestedingsregels, omdat er nu verschillen in aanpak tussen gemeenten zijn ontstaan. Er wordt echter niet voor gekozen om regels vast te leggen over de wijze waarop de gemeente aanbestedingen moet vormgeven. Dit zou de vrijheid van de gemeente om rekening te houden met de lokale omstandigheden en situatie te veel inperken. Bij specifieke vragen over aanbesteden kan de gemeente terecht bij PIANOo, het Expertisecentrum Aanbesteden van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Zie https://www.pianoo.nl/nl

8.14 Uitvoeringscapaciteit gemeenten

De Vereniging Eigen Huis (VEH) vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk gemeenten gebruik maken van de regeling. De vereniging roept op om ervoor te zorgen dat er voldoende uitvoeringscapaciteit beschikbaar is. De Friese Energietafel geeft aan dat gemeenten maar beperkte capaciteit en expertise hebben om de regeling uit te voeren en doet de suggestie om RvO de uitvoerende partij van de regeling te maken in plaats van gemeenten. De wens van de Vereniging Eigen Huis dat zoveel mogelijk gemeenten gebruik maken van de regeling wordt onderschreven. Gemeenten kunnen de met deze regeling beschikbaar gestelde middelen ook deels inzetten voor uitvoeringskosten. Daarnaast kunnen gemeenten aanspraak maken op de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid, die specifiek gericht is op de uitvoering van klimaatbeleid. Verder wordt gemeenten ondersteuning geboden via het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie, onder meer door webinars en kennisuitwisseling. Ook Verbouwstromen zorgt voor ondersteuning van gemeenten. De suggestie van de Friese Energietafel om de regeling onder te brengen bij RvO wordt niet gevolgd, omdat dit de opzet van de lokale aanpak, waarbij het isolatieprogramma zoveel mogelijk aansluit bij de lokale situatie, niet recht zou doen.

8.15 Looptijd regeling

De Friese Energietafel en een anonieme reactie pleiten voor een langere looptijd dan drie jaar. Ze voeren aan dat het om een kwetsbare doelgroep gaat die extra ondersteuning nodig heeft en wijzen daarnaast op de complexiteit van natuurinclusief isoleren. De regeling biedt de mogelijkheid om de uitvoeringstermijn twee keer met een gemotiveerd verzoek te verlengen (artikel 6, tweede lid). Hiermee biedt de regeling al de mogelijkheid voor een langere uitvoeringstermijn, zij het op verzoek indien sprake is van onvoorziene omstandigheden op grond waarvan het aannemelijk is dat de uitvoering van de activiteiten waar de specifieke uitkering voor is verstrekt niet binnen die termijn kan worden afgerond.

8.16 Woningen tellen één keer mee

Verbouwstromen, de G4 en vanuit Zutphen is aangegeven dat onduidelijk is of woningen meer dan één keer mogen meetellen voor de verantwoording. Dit is niet het geval. Woningen die met middelen uit tranche 1 zijn geholpen mogen wel ook met middelen uit tranche 2 worden geholpen om extra maatregelen te nemen, maar de woning mag slechts bij een van de twee tranches (eenmaal) meetellen. Het is inderdaad wel zo, zoals Verbouwstromen aangeeft, dat als met de middelen uit tranche 1 meer woningen zijn verbeterd dan waarvoor de gemeente een aanvraag heeft gedaan, deze woningen ook mee kunnen tellen voor tranche 2.

De onduidelijkheid in de tekst van artikel 1 (zoals aangegeven in een anonieme reactie uit Zutphen en door de G4) is verholpen.

8.17 Onderzoek naar knelpunten

In een anonieme reactie wordt opgeroepen te onderzoeken of er nog meer potentiële problemen zijn rondom de uitvoering van de isolatieaanpak in samenhang met Nederlandse wet- en regelgeving. Niet alle mogelijke knelpunten zijn te voorzien en te onderzoeken, maar in de praktijk blijken vaak oplossingen mogelijk. Naast signalen uit deze internetconsultatie, overleg met de isolatiebranche en medeoverheden, komt de voortgang van de energietransitie en mogelijke knelpunten ook aan de orde in het uitvoeringsoverleg gebouwde omgeving, waaraan verschillende betrokken partijen deelnemen. In 2023 heeft dit uitvoeringsoverleg het rapport ‘Goed geregeld’ uitgebracht met voorstellen om de energietransitie te versnellen en knelpunten weg te nemen. Het rapport en de reactie daarop zijn begin dit jaar aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 32 847, nr. 1156).

8.18 Gebruik van gegevens

In twee anonieme reacties van gemeenten wordt aangegeven dat de gemeente geen gebruik kan maken van gegevens van huishoudens met energietoeslag voor de isolatieaanpak omdat de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) dit niet toestaat. Deze gemeenten doen de oproep dit te wijzigen. De regels met betrekking tot de AVG kunnen met deze regeling niet worden aangepast. In het kader van de aanpak van energiearmoede is er een toolkit ontwikkeld die gemeenten handvatten biedt om de groep die in aanmerking komt in beeld te brengen. Wanneer de AVG geen mogelijkheden biedt, kunnen medewerkers van het sociale domein bewoners bij bestaande contacten altijd informeren over de aanpak energiearmoede en de isolatieaanpak. Zie voor de verwijzing naar de toolkit: Toolkit Aanpak Energiearmoede.

8.19 Afwijzing WOZ-waarde

In een anonieme reactie wordt aangegeven dat de WOZ-waarde een belemmering vormt. Veel vragen in de gemeente komen van woningen die net niet aan de WOZ-waarde voldoen. Dit zijn vaak twee-onder-eenkapwoningen die 10% tot 20% hoger zijn dan het gemiddelde, verouderde woningen of voormalige boerderijwoningen. De gemeente stelt voor van de WOZ-grens af te mogen wijken. De gemeente heeft de mogelijkheid om voor 20% van de woningen af te wijken van het WOZ-criterium (of de NHG-grens). Dat biedt ruimte om met deze genoemde situaties rekening te houden. Een verdere aanpassing van het criterium is dan ook niet voorzien.

8.20 Extra middelen

Twee reacties, uit Rijssen-Holten en uit Moerdijk vragen om extra middelen. Vanwege gestegen kosten en kosten voor asbestsanering. Ten aanzien van de hogere kosten, zal dit voor een deel ook komen door natuurvriendelijk isoleren. Hiervoor zijn extra middelen beschikbaar gesteld, namelijk 34,66 miljoen euro. Voor asbestverwijdering zijn de middelen uit de regeling niet bedoeld. Hiervoor zijn dus andere middelen nodig.

Een anonieme reactie uit Moerdijk roept op om geen aanpassingen of extra middelen toe te voegen aan de regeling. Vooralsnog is daarvan nu geen sprake. Overigens biedt het programma Verbouwstromen diverse gemeenten hulp het bij vormgeven van meerjarige isolatieaanpakken, met meerjarig perspectief, die erop zijn ingericht toekomstige tranches en middelen toe te voegen.

8.21 Stapeling van middelen

In een anonieme reactie wordt de vraag gesteld of het mogelijk is de middelen voor de isolatieaanpak te combineren met andere gelden, zoals het Volkshuisvestingsfonds. De lokale isolatieaanpak staat niet in de weg van het stapelen van deze middelen met andere, zoals die voor energiearmoede of het Volkshuisvestingsfonds. Ook het Volkshuisvestingsfonds zelf vormt geen belemmering. Wel kunnen voorwaarden van andere regelingen, bijvoorbeeld van de gemeente zelf of van provincies, bepalingen bevatten die stapeling uitsluiten. De gemeente doet er goed aan dit na te gaan voor de specifieke subsidieregeling.

8.22 Versimpelen regeling en versoberen monitoringsgegevens

Verschillende partijen vragen om de verantwoordingseisen te versoepelen. De VNG doet hiertoe een aantal specifieke voorstellen. Het voorstel om gegevens over of een woningeigenaar behoort tot de kwetsbare doelgroep kan worden overgenomen. Dit kan zowel in de SiSa-verantwoording als in het monitoringsbestand komen te vervallen, aangezien de voorwaarde dat meer dan 4.000 euro alleen kon worden besteed aan deze doelgroep is geschrapt.

Over het algemeen zijn de gegevens over de maatregelen die worden getroffen bedoeld om de effectiviteit van de regeling te kunnen monitoren. Tevens geeft het inzicht in het voldoen aan de voorwaarden uit de regeling voor gemeenten. Op deze manier draagt het bij aan het verzoek van de VNG vraagt om een eenvoudig monitoringsbestand te leveren, waarmee duidelijk is hoe verantwoord moet worden. Voor 1 juli zal het aangepaste monitoringsbestand worden geplaatst op de site van RVO. Er zal worden bezien of er nog verdergaande versoberingen en versimpelingen mogelijk zijn.

L. van Beusekom uit Zwolle verzoekt tot het komen tot één verantwoording. Voor de SiSa-verantwoording geldt dat er per beschikking verantwoording afgelegd moet worden. Voor het monitoringsbestand kunnen wel alle tranches in één bestand opgenomen worden. Daarnaast is het verzoek uit Zwolle om ook tot één regeling te komen en één set voorwaarden. Hier wordt al aan voldaan doordat alle voorwaarden voor zowel de eerste als de tweede tranche gelden. De verbeteringen worden met terugwerkende kracht doorgevoerd. Alleen de mogelijkheid tot verlenging is niet gelijk. Voor de tweede tranche is twee maal een mogelijkheid tot één jaar verlengen en voor de eerste tranche is er drie keer een mogelijkheid tot één jaar verlengen.

De Friese Energietafel uit Leeuwarden vraagt aandacht voor de toegankelijkheid van de regeling voor de bewoner. Terecht wordt opgemerkt dat een simpel en overzichtelijk proces noodzakelijk is om mensen succesvol gebruik te laten maken. Om deze reden worden gemeenten opgeroepen voor deze doelgroepen voldoende ontzorging te bieden zodat zij ook verduurzamingstappen kunnen zetten. Bijvoorbeeld met hulp van energiefixers, -coaches en energieloketten. Er zal ook aandacht moeten zijn voor goede communicatie richting bewoners. In de communicatietoolkit op volkshuisvestingnederland.nl is hiervoor materiaal beschikbaar. Ook is in de praktijk te zien dat verschillende gemeenten samenwerken om goede communicatie vorm te geven.

Op verzoek van onder andere een anonieme reactie uit Vriezenveen zal op volkshuisvestingnederland.nl een overzicht worden geplaatst van alle beschikbare bedragen per gemeente.

Het Regionaal Energieloket vraagt hoe het aantal woningen waarvoor in de 2e tranche een uitkering kan worden aangevraagd is vastgesteld. Dit is in beginsel gebaseerd op de verdeelsleutel van het CBS die ook is gebruikt voor tranche 1. Hierbij opgeteld is het aantal woningen dat in tranche 1 niet is aangevraagd, voor de betreffende gemeenten.

8.23 Zoveel mogelijk maatregelen met beschikbare middelen

Tot slot roept Verbouwstromen op om de regeling niet te vertalen naar isolatieaanpakken waar wordt ingezet op wat minimaal moet, maar op wat maximaal kan. Deze oproep wordt onderschreven met de brief die onlangs naar de Tweede Kamer is verstuurd (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2024/05/28/verzamelbrief-verduurzaming-gebouwde-omgeving). Door slim gebruik te maken van beschikbare middelen, en hierop aanbod te ontwikkelen richting bewoners, bijvoorbeeld met het Warmtefonds, kunnen zoveel mogelijk maatregelen per woning worden getroffen.

Met de Meerjarig Collectief Ontzorgen (MCO)-aanpak ondersteunt Verbouwstromen regio/gemeenten op wat maximaal kan. Dat gaat over verduurzaming in de diepte (aantal maatregelen/woning) en over de breedte (aantal unieke woningen).

8.24 Bijlage III

Een anonieme reactie vraagt terecht of de verwijzing in bijlage III naar de Regeling basisregistratie ondergrond klopt. Dat is niet het geval. Dat is aangepast met de juiste verwijzing naar de regeling.

Tevens is een aantal bedragen in de 5e kolom van bijlage III gecorrigeerd. Abusievelijk waren er bedragen versprongen, waardoor voor een aantal gemeenten de verdeelsleutel voor de doe-het-zelfmiddelen niet juist werd toegepast.

8.25 Nij Begun

In een anonieme reactie van een gemeente wordt opgemerkt dat de koppeling met de voorwaarden die gesteld worden aan isolatie bij gemeenten die in aanmerking komen voor Nij Begun ontbreekt. Op dit moment wordt de regeling voor Nij Begun vormgegeven. De exacte invulling daarvan staat nog niet vast. Daarom is het nu nog niet mogelijk daar rekening mee te houden. Wanneer dat wel het geval is, zal deze regeling zo mogelijk op dit punt moeten worden aangepast.

8.26 Overig

Door partijen zijn tot slot nog een aantal overige vragen gesteld en suggesties gedaan. Dit betreffen:

  • Verzoek tot enkele verhelderingen in de teksten en toelichtingen, die zijn allemaal doorgevoerd. Dit betreft onder andere nummering van de kolommen in bijlage III.

  • De G4 vraagt naar het WOZ-uitgangspunt. Dit blijft inderdaad ongewijzigd, gebaseerd op 2022, zodat de isolatieaanpakken hier niet tussentijds op hoeven worden aangepast.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 1, eerste lid, van de regeling worden begripsbepalingen ingevoegd en gewijzigd.

Doe-het-zelfmaatregelen waren reeds mogelijk onder de bestaande regeling voor de eerste tranche. Nu zijn de doe-het-zelfmaatregelen opgenomen in een definitiebepaling en enkele plaatsen in de regeling, hetgeen noodzakelijk was om twee zaken te kunnen regelen die specifiek voor doe-het-zelfmaatregelen gelden, en niet voor overige maatregelen:

  • 1) de minimale vierkante metereisen met betrekking tot de te isoleren oppervlakte gelden niet voor wat betreft de doe-het-zelfmaatregelen en voor het aanvullende, specifiek voor doe-het-zelf geoormerkte budget van 25,5 miljoen, geldt daarnaast ook dat de eisen ten aanzien van minimaal te behalen isolatiewaardes niet gelden.

    Nogmaals wordt erop gewezen dat deze eisen weliswaar niet gelden als het gaat om de vraag waar de gemeente de specifieke uitkering aan mag besteden bij doe-het-zelf, maar dat de eisen wél gelden onder de voorwaarde van artikel 6, eerste lid. Dit betekent dat bij de verantwoording in het kader van deze verplichting enkel woningen mogen meetellen waarbij wél aan die eisen is voldaan.

  • 2) er is een aanvullend budget beschikbaar gesteld dat volledig besteed dient te worden aan doe-het-zelfmaatregelen. Voor dit aanvullende budget wordt geen aanvullend doel gesteld met betrekking tot het aantal te isoleren woningen. De gemeente mag woningen die met behulp van dit budget worden geïsoleerd echter wel meetellen in de verantwoording voor de verplichting in het kader van artikel 6, eerste lid, indien aan de minimale vierkante metereis is voldaan.

Zie voor een nadere toelichting over doe-het-zelf paragrafen 3.1, 3.3.3 en 3.4 van het algemeen deel van deze toelichting.

Met oog op het expliciteren van de doe-het-zelfmaatregelen in de regeling is het tevens nodig om een definitie van het begrip ‘bouwbedrijf’ in te voegen. Voor deze definitie is aangesloten bij de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de Subsidieregeling verduurzaming voor verenigingen van eigenaars (SVVE).

Op deze manier kunnen doe-het-zelfmaatregelen worden omschreven als de negatie van maatregelen die worden uitgevoerd door een bouwbedrijf.

De begripsomschrijving van het begrip slecht geïsoleerde woning is aangepast. Naast de reeds bestaande definitie die nu in onderdeel a is opgenomen, is een onderdeel b toegevoegd dat specifiek voor woningen binnen gemengde verenigingen geldt. Dit is gedaan om uitvoeringsproblematiek op te lossen die nader is omschreven in paragraaf 3.2 van het algemeen deel van deze toelichting. Ten slotte regelt het nieuw toegevoegde onderdeel c het volgende. Als een woning eerder kwalificeerde als slecht geïsoleerde woning onder deze regeling, maar na het treffen van maatregelen op grond van deze regeling niet meer, dan kwalificeert de woning alsnog als slecht geïsoleerde woning in het kader van de volgende tranches. Dit past bij het uitgangspunt van de meerjarige aanpak waarbij gemeenten woningen intensiever helpen verduurzamen.

In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, wordt daarnaast geregeld dat woningen waaraan reeds isolatiemaatregelen op basis van de regeling zijn getroffen, niet nog een keer meegenomen kunnen worden in een aanvraag. Dit hangt samen met het uitgangspunt dat de lokale aanpak gericht is op de isolatie van 750.000 woningen, en op basis daarvan wordt het budget verdeelt. Woningen binnen het budget in meerdere aanvragen vaker meetellen zou ervoor zorgen dat de 750.000 woningen niet gehaald kunnen worden. Dus woningen kunnen vaker worden meegenomen in verschillende tranches, maar niet meermaals meetellen bij het aantal in de aanvraag.

Ten slotte is in de omschrijving van een vergelijkbare energetische staat in het vierde subonderdeel het bouwdeel ‘ramen’ verder uitgeschreven tot ‘ramen, panelen in kozijnen en deuren’. Dit was reeds beoogd en betreft een verduidelijking.

Onderdeel B

Zie voor een nadere toelichting over deze wijziging van artikel 2, tweede lid, van de regeling, de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A met betrekking tot doe-het-zelfmaatregelen.

In artikel 2, tweede lid, zijn de energiebesparende isolatiemaatregelen geregeld waar de gemeente de specifieke uitkering aan mag besteden. Op deze plaats is het dus relevant om de uitzondering op de minimale vierkante metereisen voor gemeenten te regelen en voor het aanvullende, specifiek voor doe-het-zelf geoormerkte budget van 25,5 miljoen, geldt daarnaast ook dat de eisen ten aanzien van minimaal te behalen isolatiewaardes niet gelden.

Onderdeel C

In artikel 3 was enkel het budget voor het aanvraagtijdvak van de eerste tranche opgenomen. Daar is nu een eerste lid van gemaakt, en in een nieuw tweede en derde lid zijn de budgetten voor het aanvraagtijdvak van de tweede tranche opgenomen.

Zie over de samenstelling van de budgetten hoofdstuk 2 van het algemeen deel van de toelichting.

Het tweede lid bevat het ‘reguliere’ budget van de lokale aanpak voor de tweede tranche. Aan dit budget is een minimumaantal woningen verbonden dat de gemeente daarmee dient te isoleren. Als het college dit budget aanvraagt, ontvangt de gemeente automatisch ook het volledige bedrag dat in de vierde kolom in bijlage III is opgenomen. Dit betreft middelen die zijn bedoeld voor de woningen waarvoor al een deel van het beschikbare budget voor de lokale isolatieaanpak in 2022 beschikbaar is gesteld. Zie hoofdstuk 2 van het algemeen deel van de toelichting voor een nadere toelichting hierover.

In het nieuwe derde lid is een grondslag voor het aanvragen van het budget opgenomen dat specifiek geoormerkt is voor doe-het-zelfmaatregelen. Deze aanvraag staat los van de aanvraag uit het tweede lid.

Dit budget kan niet voor een gedeelte door het college aangevraagd worden, enkel het volledige bedrag. Hier staat echter geen minimaal aantal te isoleren woningen tegenover. De gemeente dient deze specifieke uitkering uitsluitend te besteden aan doe-het-zelfmaatregelen. Zie voor een nadere toelichting over doe-het-zelfmaatregelen de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A.

In het nieuwe vierde lid is de herverdeling geregeld die nader is toegelicht in paragraaf 3.3.3 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel D

Omdat in artikel 4 met betrekking tot de aanvraag een aantal wijzigingen op verschillende plaatsen in het artikel zijn gedaan, is ervoor gekozen het artikel in het geheel opnieuw vast te stellen.

In het eerste lid, onderdeel b, is het nieuwe aanvraagtijdvak voor de tweede tranche geregeld. In onderdeel a is het aanvraagtijdvak voor de eerste tranche nog steeds opgenomen. Daar is voor gekozen om de meerjarigheid van de lokale aanpak in de regeling tot uitdrukking te brengen en omdat een aantal versoepelingen in de regeling ook met terugwerkende kracht van toepassing worden op de specifieke uitkeringen die verstrekt zijn tijdens de eerste tranche.

In het tweede lid, onderdeel b, is naast het bestaande vereiste dat een aantal woningen moet worden opgegeven in de aanvraag, hetgeen rechtstreeks samenhangt met een voor die gemeente beschikbaar budget per woning uit de betreffende bijlage (I, II, of III), een zin toegevoegd waarin is geregeld dat woningen waaraan reeds isolatiemaatregelen op basis van de regeling zijn getroffen, niet nog een keer meegenomen kunnen worden in een aanvraag. Dit neemt niet weg dat er wel opnieuw budget van latere tranches aan dezelfde woning kan worden besteed, de woning kan echter niet nogmaals meetellen in het aantal woningen dat de gemeente dient te isoleren.

Het nieuwe derde lid regelt een uitzondering op een aantal aanvraaggegevens voor een aanvraag als bedoeld in artikel 3, derde lid. Dat betreft een aanvraag voor het budget dat gebonden is aan doe-het-zelfmaatregelen. Voor een aanvraag voor dit budget hoeft geen aantal woningen opgegeven te worden en ook niet de hoogte van het aangevraagde bedrag. De hoogte van het aangevraagde bedrag staat immers vast, dat is altijd het totaal beschikbare bedrag. Er hoeft voor dit budget geen aantal woningen geïsoleerd te worden, daarom hoeft ook geen aantal te worden opgegeven bij de aanvraag. Bij de verantwoording dient wel gerapporteerd te worden over deze woningen die verbeterd zijn.

Onderdeel E

In Artikel 4a wordt een technische wijziging toegepast om de verwijzing naar artikel 3 kloppend te houden na het opdelen van artikel 3 in meerdere artikelleden.

Onderdeel F

Artikel 5 regelt de wijze van betaling en inhoud van de uitkeringsbeschikking. Dit artikel wordt opnieuw vastgesteld, waarbij de regeling van deze onderwerpen met betrekking tot de eerste tranche vervalt en die voor de tweede tranche wordt geregeld.

Op de overige plaatsen in de regeling is ervoor gekozen om de regeling met betrekking tot de eerste tranche te behouden, in verband met de terugwerkende kracht die aan de versoepeling van sommige voorwaarden van toepassing is op de eerste tranche. Op deze wijze is de eerste tranche nog zichtbaar in de lopende regeling, en is de meerjarigheid van de lokale aanpak ook zichtbaar in de actuele regeling.

In dit artikel is er echter voor gekozen om de bepalingen met betrekking tot de eerste tranche te laten vervallen, ten behoeve van duidelijkheid van de regeling, hetgeen mogelijk is omdat de betalingen met betrekking tot de eerste tranche zijn afgehandeld en de bepalingen daarom materieel zijn uitgewerkt. Om dezelfde reden is ook bijlage III komen te vervallen, terwijl bijlagen I en II in stand worden gehouden.

Met betrekking tot andere bepalingen met betrekking tot de eerste tranche is er ook sprake van dat deze materieel zijn uitgewerkt, zoals de bepaling met het regelen van het aanvraagtijdvak voor de eerste tranche in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, maar die is behouden om blijk te geven van de meerjarigheid in de regeling en een duidelijke koppeling met de voorwaarden die met terugwerkende kracht ook worden toegepast op de eerste tranche.

Onderdeel G

Artikel 6 regelt de verplichtingen die verbonden zijn aan de besteding van de specifieke uitkering. Als hier niet aan voldaan is kan (een deel van) de specifieke uitkering door de minister worden teruggevorderd.

Het eerste lid, onderdeel a, bevat de verplichting om energiebesparende isolatiemaatregelen te treffen in het aantal slecht geïsoleerde woningen dat het college heeft opgegeven in de aanvraag. Dit criterium is uitgebreid met subonderdelen 1° en 2°.

In subonderdeel 1° is bepaald dat voor dit criterium enkel energiebesparende isolatiemaatregelen meetellen, die voldoen aan de minimale vierkante metereisen voor isolatie en de eisen ten aanzien van minimaal te behalen isolatiewaardes die gelden op grond van de ISDE of de SVVE.

In subonderdeel 2° is een uitzondering geregeld voor 10% van de woningen die het college heeft opgegeven in de aanvraag, maar de uitzondering geldt enkel voor de minimale vierkante metereisen. 10% van die woningen hoeft dus niet te voldoen aan de eisen die gelden ten aanzien van de minimaal te isoleren oppervlakte om wel mee te kunnen tellen voor het te behalen aantal woningen in de verantwoording. Deze ruimte wordt geboden (ook met terugwerkende kracht voor de eerste tranche) zodat gemeenten bepaalde kleine woningen ook mee kunnen nemen in de aanpak die niet aan die eisen kunnen voldoen. Zie hierover ook paragrafen 3.3.2 en paragraaf 3.4 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel c is uitgebreid met de uiterlijke termijn van afronding van de activiteiten en de uiterlijke bestedingstermijn voor middelen van de tweede tranche, voor beide geldt 31 december 2026 als uiterlijke bestedingstermijn. Deze termijn kan bij opgelopen vertraging wegens onvoorziene omstandigheden op gemotiveerd verzoek van het college tweemaal met ten hoogste één jaar verlengd worden (dat is geregeld in het tweede lid, onderdeel b).

In het eerste lid, onderdeel d, is met betrekking tot het voor doe-het-zelf geoormerkte budget (het budget opgenomen in de vijfde kolom van bijlage III) bepaald dat dat budget volledig aan doe-het-zelf moet worden besteed, dat wil zeggen energiebesparende isolatiemaatregelen door doe-het-zelvers maar ook activiteiten als bedoeld in artikel 2, derde lid (zoals ondersteuning vanuit de gemeente) die gericht zijn op het tot stand brengen van die doe-het-zelfmaatregelen.

Onderdeel H

In onderdeel H wordt het opschrift van bijlage I technisch gewijzigd, waarbij ‘artikel 3’ vervangen wordt door ‘artikel 3, eerste lid’ om deze verwijzing weer kloppend te krijgen nu in deze wijzigingsregeling artikel 3 wordt opgedeeld in meerdere artikelleden.

Onderdeel I

In onderdeel I wordt in bijlage III van de regeling de tabel opgenomen met de budgetten voor de tweede tranche. De voormalige bijlage III bevatte een overzicht van gemeenten waarvoor een uitzondering op het geregelde uitbetalingsmoment van de specifieke uitkeringen uit tranche één werd gemaakt. Het is niet noodzakelijk die bijlage te behouden, zie daarvoor ook de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel F. Daarom kan deze bijlage vervallen en komt de bijlage met budgetten voor de tweede tranche daarvoor in de plaats, als nieuwe bijlage III.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met de vaste verandermomenten of een minimale invoeringstermijn, omdat de gemeenten niet meedingen om hetzelfde budget. Er zitten schotten tussen, elke gemeente heeft een op grond van objectieve verdeelsleutels bepaald eigen budget. Er Het aanvraagtijdvak is lang genoeg geopend dat de colleges de tijd hebben een aanvraag in te dienen, daar is dus ook geen invoeringstermijn voor nodig.

Er wordt terugwerkende kracht verleend aan de onderdelen A, B en G tot en met 1 maart 2023. Dat betreft de datum van inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling voor tranche één. Deze onderdelen bevatten voorwaarden die met terugwerkende kracht ook voor de specifieke uitkeringen van tranche één gaan gelden:

  • Onderdeel A bevat de definitie van slecht geïsoleerde woning. Met terugwerkende kracht gaat gelden dat voor gemengde verenigingen een aangepaste definitie wordt gehanteerd, zodat voor gemeenten een belangrijk obstakel wordt weggenomen waardoor ook woningen van gemengde verenigingen kunnen meetellen in de verantwoording onder de verplichting van artikel 6, eerste lid. Zie hierover ook paragraaf 3.2 van het algemeen deel van de toelichting.

  • Onderdeel B bevat de specificering dat gemeenten zich mogen richten op doe-het-zelfmaatregelen en daarbij geen minimale oppervlakte eisen isolatie in acht hoeven nemen (maar nogmaals: om mee te kunnen tellen onder de verplichting van artikel 6, eerste lid, is het wél relevant dat het minimum oppervlakte wordt gehaald, met uitzondering van de 10% vrije ruimte).

  • Onderdeel G bevat de nadere specificering van de verplichting van het isoleren van het aantal woningen dat een college heeft opgegeven bij de aanvraag. Voor dat aantal geldt weliswaar dat er aan de minimale vierkante metereisen voor isolatie moet worden voldaan, maar er is een uitzondering gemaakt voor 10% van het opgegeven aantal, zodat ook kleine woningen kunnen worden meegenomen in de aanpak. Zie hierover ook paragrafen 3.3.2 en 3.4 van het algemeen deel van de toelichting.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

Bij Voorjaarsnota 2024 is 69,5 miljoen is toegevoegd aan de lokale aanpak isolatie. Dit bedrag bestaat uit 59,5 miljoen euro voor loon- en prijsontwikkeling (LPO) en 10 miljoen euro die is overgeheveld van de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH). Hiervan is een deel ingezet voor enkele herziene beschikkingen voor de eerste tranche. Van de resterende 69,3 mln. euro is de helft bedoeld voor generieke ondersteuning van de isolatieaanpak en tegemoetkoming in de kosten voor natuurvriendelijk isoleren en de andere helft voor gerichte ondersteuning van Vereniging van Eigenaren.

X Noot
2

Het gaat om huishoudens met een inkomen tot 290% van het sociaal minimum in woningen met een energetische staat vergelijkbaar met energielabel D en slechter en om huishoudens met een inkomen tot 150% van het sociaal minimum in woningen met een energetische staat vergelijkbaar met een energielabel C en slechter. Zie voor deze verdeelsleutel van het CBS: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/39/verdeelsleutel-nationaal-isolatieprogramma-2020 en voor de regeling waarmee 1.460 euro per woning beschikbaar kwam in de eerste tranche van de lokale aanpak: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-3877.html (Stcrt. 2023, 3877).

X Noot
3

Gemeenten kunnen maximaal voor het aantal woningen dat voor hun gemeente is aangegeven in bijlage III een aanvraag doen.

X Noot
4

Zie de wijzigingsregeling waarmee 119 miljoen in de eerste tranche werden toegevoegd: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-31936.html (Stcrt. 2023, 31936).

X Noot
5

Het bedrag dat in 2022 beschikbaar is gesteld betrof in totaal 68.500.000 euro. Dit bedrag is uitgekeerd via een specifieke uitkering waarbij de middelen voor de lokale isolatie aanpak en middelen voor de aanpak van energiearmoede gezamenlijk samengevoegd. Hier staat geen resultaatverplichting tegenover wat betreft het isoleren van (een bepaald aantal) woningen van eigenaar-bewoners of van leden van een gemengde vereniging, maar gezien de doelstelling van de lokale aanpak en het aandeel van het totaalbudget dat de 68,5 miljoen euro betreft, is het de bedoeling dat deze middelen in totaal 44.555 geïsoleerde woningen opleveren. Zie verder over de middelen die in 2022 beschikbaar zijn gesteld: Kamerstukken II, 2021–2022, 36 120 VII, nr. 2 en https://www.volkshuisvestingnederland.nl/onderwerpen/aanpak-energiearmoede/documenten/publicaties/2022/07/26/blanco-wijziging-beschikking-middelen-aanpak-energiearmoede

X Noot
6

De ISDE betreft een onderdeel van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

X Noot
7

Op het moment van schrijven is dit onderzoek nog niet definitief opgeleverd. Het rapport zal na oplevering worden gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl.

X Noot
8

Alleen de looptijd voor de tweede tranche verschilt met de eerste tranche.

Naar boven