TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Deze wijzigingsregeling heeft hoofdzakelijk betrekking op het beschikbaar stellen
van de middelen voor de tweede tranche van de lokale aanpak isolatie. Met deze wijzigingsregeling
kunnen colleges van gemeenten de middelen aanvragen van de tweede tranche vanaf 1 juli
2024. Dit betreft in totaal 674.104.000 euro, waaronder 25,5 miljoen euro specifiek
voor doe-het-zelfmaatregelen.
Daarnaast wordt een aantal verbeteringen in de regeling aangebracht. Er zat een aantal
onvoorziene knelpunten in de regeling, die het doel van de regeling onnodig bemoeilijkten.
Zo was het bijvoorbeeld voor zeer kleine woningen niet goed haalbaar om aan de minimumoppervlakte-
eis van toe te passen isolatiemateriaal te voldoen, waardoor gemeenten deze woningen
onder de geldende voorwaarden niet konden meenemen in de aanpak. Met deze wijzigingsregeling
wordt dat hersteld. Er wordt nu ruimte geboden om het budget ook aan woningen te kunnen
besteden waar niet aan de minimumoppervlakte-eisen kan worden voldaan. Er is gekozen
voor het wijzigen van de bestaande regeling, om dergelijke knelpunten met terugwerkende
kracht ook voor de eerste tranche te kunnen wegnemen, en tegelijkertijd hetzelfde
voor de tweede tranche te regelen.
Het is de bedoeling dat de uitgangspunten en voorwaarden van de uitkeringsregeling
bij elke tranche van de lokale aanpak isolatie zoveel mogelijk dezelfde zijn. Op die
manier wordt zoveel mogelijk een meerjarige programmatische aanpak binnen gemeenten
mogelijk gemaakt. Met de verbeteringen worden onduidelijkheden weggenomen en wordt
de regeling beter uitvoerbaar gemaakt. De verbeteringen zorgen veelal voor ruimere
mogelijkheden om de regeling in te zetten, maar gemeenten kunnen er ook voor kiezen
om een eventueel reeds ingezette aanpak binnen een gemeente niet te veranderen. De
aanpassingen hebben terugwerkende kracht en daardoor ook betrekking op de voorwaarden
voor de eerste tranche van de lokale aanpak.
2. Beschikbare middelen tweede tranche
Voor de tweede tranche is er ruim 674 miljoen euro beschikbaar. Voor de verdeling
van de middelen zijn verschillende verdeelsleutels gehanteerd, waarbij is aangesloten
bij de eerste tranche. Alleen voor de middelen die beschikbaar gesteld worden voor
een aanpak voor verenigingen van eigenaars (VvE’s) is een nieuwe sleutel gehanteerd,
die rekening houdt met het aandeel VvE’s in een gemeente.
Onderstaand is dit schematisch weergegeven.
Bedrag 2e tranche
(mln.)
|
Toelichting
|
Verdeling
|
Kolom bijlage III
|
€ 446,3 mln.
(1)
|
Generieke aanpak
|
Verdeling op basis aantal slecht geïsoleerde koopwoningen in combinatie met inkomens
met een risico op energiearmoede per gemeente.
http://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/39/verdeelsleutel-nationaal-isolatieprogramma-2020
|
Verwerkt in 3e kolom
|
€ 160,00 mln.
(2)
|
Extra inzet kwetsbare dorpen en wijken
|
– Woningen in de lokale aanpak in de stedelijke focusgebieden krijgen 1.050 euro extra
per woning, waarbij het aandeel woningen in de stedelijke focusgebieden is berekend
door het CBS t.b.v. de eerste tranche.
– Gemeenten in de grensregio’s en gemeenten met 20% of meer woningen in de lokale
aanpak afgezet tegen het totaal aan koopwoningen in de gemeente (berekend op basis
van cijfers van het CBS t.b.v. eerste tranche) krijgen 700 euro extra per woning in
de lokale aanpak.
– Alle andere gemeenten krijgen 330 euro extra per woning in de lokale aanpak.
Zie Staatscourant: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-31936.html
|
Verwerkt in 3e en 4e kolom1
|
€ 34,66 mln.
(3)
|
Extra ondersteuning VvE’s
|
Verdeling op basis van het aantal woningen in VvE’s in de lokale aanpak, tot een maximum
van 3 mln. euro per gemeente
https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2024/18/woningen-binnen-vve-s-die-in-aanmerking-komen-voor-de-nip-2022
|
Verwerkt in 3e kolom
|
€ 25,5 mln.
(4)
|
Doe het zelf aanpak
|
Verdeling op basis aantal slecht geïsoleerde koopwoningen in combinatie met inkomens
met een risico op energiearmoede per gemeente
http://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/39/verdeelsleutel-nationaal-isolatieprogramma-2020
|
Betreft volledig de 5e kolom
|
7,56 mln.
(5)
|
Niet aangevraagd in 2023
|
Gereserveerd voor gemeenten die niet hebben aangevraagd
|
Verwerkt in 3e kolom voor de betreffende gemeente
|
0,087 mln.
(6)
|
Correctie op middelen Weesp uit 2023
|
In de eerste tranche heeft Amsterdam ten onrechte een deel van het budget dat voor
Weesp was bedoeld niet kunnen aanvragen
|
Verwerkt in 3e en 4e kolom voor Amsterdam
|
totaal
674,1 mln.
|
|
|
|
X Noot
1In de 4e kolom is 10.436.134 euro verwerkt, de rest in de 3e kolom
Toelichting bij tabel
-
(1) Het bedrag van 446,3 miljoen euro is opgebouwd uit 411,66 miljoen euro uit het Klimaatfonds
en aangevuld met 34,66 miljoen euro.1 Deze 34,66 miljoen kan bijdragen aan de kosten voor natuurvriendelijk isoleren. De
verdeelsleutel voor de 446,3 miljoen euro is gebaseerd op de verdeling die het CBS
voor de eerste tranche heeft gehanteerd,2 op basis waarvan gemiddeld 1.583 euro per woning beschikbaar is.3
-
(2) Het bedrag van 160 miljoen euro is beschikbaar gekomen met de voorjaarsbesluitvorming
Klimaat 2023 en is voor de collectieve aanpak van kwetsbare dorpen en wijken. Voor
de verdeelsleutel van deze middelen is dezelfde verdeelsleutel gehanteerd als bij
de eerste tranche voor de middelen voor de aanpak van kwetsbare dorpen en wijken.4 Dit leidt ertoe dat voor alle gemeenten het beschikbare budget van gemiddeld 1.583 euro
per woning hoger wordt. Namelijk per woning variërend van 330, tot 700 en 1.050 euro,
waarbij het uitgangspunt is dat gemeenten met een relatief hoog aandeel kwetsbare
huishoudens en complexe problematiek, meer extra middelen per woning krijgen.
Een deel van deze extra middelen zal uitgekeerd worden mits een gemeente een aanvraag
doet voor de tweede tranche, ongeacht het aantal woningen dat wordt aangevraagd. Dit
betreft het bedrag dat is opgenomen in vierde kolom van bijlage III. Deze middelen
zijn bedoeld voor de woningen waarvoor al een deel van het beschikbare budget voor
de lokale isolatieaanpak in 2022 beschikbaar is gesteld.5 Ook voor deze woningen kan dan extra ondersteuning worden geboden. Inschatting is
dat met deze al in 2022 beschikbaar gestelde middelen uit het Nationaal Isolatieprogramma
ruim 40.000 woningen worden aangepakt. In combinatie met de drie tranches van de lokale
isolatieaanpak (waarvan onderhavige regeling ziet op de tweede tranche) kunnen zo
750.000 woningen worden geïsoleerd, hetgeen de doelstelling van de lokale aanpak is.
Gemeenten worden opgeroepen voor de woningen waarvoor middelen uit de lokale aanpak
al in 2022 zijn verstrekt ook meer ondersteuning te bieden.
-
(3) 34,66 miljoen euro is vrijgemaakt voor de ondersteuning van de aanpak van VvE’s (zie
ook voetnoot 3). Daarvoor is een verdeelsleutel gehanteerd die rekening houdt met
het aantal eenheden in VvE’s dat onder de lokale aanpak valt. Daartoe heeft het CBS
aanvullend onderzoek gedaan (https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2024/18/woningen-binnen-vve-s-die-in-aanmerking-komen-voor-de-nip-2022). Een maximum per gemeente van 3 miljoen euro is gehanteerd, omdat er met veel VvE’s
in een gemeente ook verwacht wordt dat er schaalvoordelen te behalen zijn in de aanpak
en er zo ook extra aandacht is voor spreiding van de middelen over alle gemeenten.
Ook voor deze middelen geldt, dat hiermee het beschikbare budget gemiddeld per woning
dat wordt aangevraagd wordt opgehoogd. Het totaal aantal woningen dat de gemeente
moet isoleren met het budget wijzigt niet.
-
(4) Specifiek voor de ondersteuning van doe-het-zelfmaatregelen is met de voorjaarsbesluitvorming
2023 25,5 miljoen euro beschikbaar gekomen. Dit bedrag wordt verdeeld op basis van
dezelfde verdeelsleutel van het CBS als de 446,3 miljoen euro (zie (1)). Het totaal
aantal woningen dat de gemeente moet isoleren met het budget wijzigt niet, dus het
gemiddelde bedrag dat de gemeente per woning kan besteden wordt hoger.
-
(5) 7,56 miljoen euro is in de eerste tranche niet aangevraagd door gemeenten. Deze middelen
zijn toegevoegd aan het beschikbare budget voor de betreffende gemeenten. Zij krijgen
dus opnieuw de mogelijkheid deze middelen aan te vragen. Dit leidt ertoe dat de middelen
voor 18 gemeenten zijn toegevoegd aan de middelen die voor die gemeenten voor de tweede
tranche beschikbaar zijn. Voor 13 gemeenten geldt dat zij een deel van de middelen
niet hebben aangevraagd (het deel dat vanaf 5 juli 2023 beschikbaar kwam). Voor 5
gemeenten geldt dat zij het volledige bedrag niet hebben aangevraagd.
Voor deze middelen zijn extra woningen meegenomen in het totaal aan woningen waarvoor
door de betreffende gemeenten een specifieke uitkering aangevraagd kan worden, dat
betreft het aantal woningen waarvoor geen specifieke uitkering is aangevraagd in de
eerste tranche. Het is de bedoeling dat bij de tweede tranche indien aan de orde ook
te doen, maar voorwaardelijk is dat de middelen inderdaad weer beschikbaar komen in
het volgende jaar en er niet over de inzet van de middelen anders besloten wordt.
-
(6) In de eerste tranche is per abuis voor een deel van de middelen die de gemeente Amsterdam
kon aanvragen het aandeel dat zij voor Weesp kon aanvragen niet meegenomen. Deze middelen
zijn meegenomen in de middelen die aan te vragen zijn voor de tweede tranche voor
Amsterdam.
3. Inhoud
3.1 Extra middelen voor doe-het-zelf
Het stimuleren van doe-het-zelfisolatie heeft een positief effect op de druk op de
arbeidscapaciteit in de sector waardoor versnelling bij het verduurzamen van woningen
kan worden bereikt.
Bij de eerste tranche in de lokale aanpak was het al mogelijk doe-het-zelf te ondersteunen.
Of en hoe een gemeente dit doet is aan gemeenten zelf. Zo ondersteunen een aantal
gemeenten doe-het-zelfmaatregelen al via bijvoorbeeld subsidies of een voucheraanpak.
Om dit beter mogelijk te maken, is er 25,5 miljoen euro specifiek voor doe-het-zelf
beschikbaar gesteld. Colleges moeten bij de aanvraag aangeven of ze hun deel van de
25,5 miljoen euro voor doe-het-zelf willen ontvangen. Deze middelen dienen uitsluitend
ingezet te worden voor doe-het-zelf. Voor de extra 25,5 miljoen euro die voor doe-het-zelf
beschikbaar is gesteld, hoeven geen extra woningen verbeterd te worden. Zie hierover
ook onder ‘doe-het-zelf’. Voor de isolatie van deze woningen gelden ook geen eisen
te aanzien van de minimaal toe te passen isolatiewaarden (Rd-waarde) van het isolatiemateriaal.
Het is aan de gemeente daar al dan niet eisen aan te stellen. Door geen eisen te stellen
aan de minimale isolatiewaarde wordt tegemoet gekomen aan verschillende reacties in
het kader van de internetconsultatie. Verschillende partijen pleitten ervoor ook minder
vergaande isolatie mee te nemen, bijvoorbeeld omdat er al eerder isolatie is aangebracht.
Wil de gemeente echter deze doe-het-zelf woningen mee laten tellen voor de verantwoording
dan gelden wel een minimale isolatiewaarden (Rd-waarde) én de minimale oppervlakte-eisen
zoals deze in ISDE en SVVE – regeling wordt aangehouden. Daarmee wordt geborgd dat
met de lokale isolatieaanpak substantiële stappen bij woningisolatie worden gezet.
Zo wordt voorkomen dat bouwdelen suboptimaal worden geïsoleerd en eventueel later
opnieuw moeten worden aangepakt om uiteindelijk over te kunnen stappen op een duurzame
alternatieve warmtevoorziening. Voor 10% van het aantal woningen is er echter een
uitzondering opgenomen ten aanzien van het behalen van de minimale oppervlakte-eisen,
zie hiervoor ‘paragraaf 3.4.1, uitzondering oppervlakte-eisen’. Deze woningen kunnen
wel mee tellen voor de verantwoording. Overigens gelden de voorwaarden t.a.v. de WOZ-waarden
en de slecht geïsoleerde woningen die in aanmerking kunnen komen voor de middelen
uit de regeling ook voor alle woningen die met doe-het-zelf worden geholpen.
Schematisch leidt dit tot het volgende overzicht.
Eisen t.a.v. Doe het Zelf
|
Eisen
|
Telt mee bij verantwoording aantal verbeterde woningen
|
Indien onderdeel lokale aanpak (hoofdbudget, kolom 3 en 4)
|
# geen minimale m2 eis
# wel eisen aan isolatiewaarde waarde (Rd)
|
# voldoet woning aan minimale oppervlakte dan telt die mee voor de 90%
# voldoet de woning niet aan minimale oppervlakte dan kan die meetellen voor de 10%
(mits 10% nog niet is bereikt)
|
Indien onderdeel van lokale aanpak DHZ budget (kolom 5)
|
# geen minimale m2 eis
# geen eisen aan isolatie waarde (Rd)
|
# een woning die niet aan de isolatiewaarde (Rd-waarde) voldoet kan niet meegeteld
worden
# lokale DHZ-budget moet verantwoord worden dat het besteed wordt aan doe het zelf
|
Het is aan de gemeente om te bepalen hoeveel woningen met deze middelen worden geïsoleerd
en hoeveel middelen er gemiddeld per woning beschikbaar worden gesteld.
Voor doe-het-zelf is nu een definitie in de regeling opgenomen, zodat duidelijk is
dat het gaat om maatregelen die niet door een bouwbedrijf worden uitgevoerd. In beginsel
gaat het om maatregelen die door de eigenaar-bewoner worden uitgevoerd, maar het is
ook mogelijk dat er ondersteuning van vrienden, familie, buurtinitiatieven en ook
energiecoaches plaatsvindt.
De voorwaarden voor de inzet van de middelen voor doe-het-zelf zijn gelijk aan de
voorwaarden voor de maatregelen voor niet doe-het-zelf waar het gaat om de inzet in
woningen met lage energielabels of vergelijkbare energetische staat en lage WOZ-waarden.
Met de inzet van de middelen voor de doelgroep in deze woningen, wordt beoogd ondersteuning
te bieden bij het zelf uitvoeren van de maatregelen en zoveel mogelijk extra energiebesparing
te realiseren.
Om beter aan te sluiten bij mogelijke praktijksituaties bij doe-het-zelf, worden wel
de oppervlakte-eisen versoepeld voor deze doelgroep. Zie hiervoor ‘paragraaf 3.4.1,
uitzondering oppervlakte-eisen’. Het is natuurlijk nog steeds wenselijk om ook in
het geval van doe-het-zelfmaatregelen een zo groot mogelijke oppervlakte te isoleren.
Waar het gaat om de inzet van middelen uit het extra doe het zelf budget gelden geen
eisen ten aanzien van isolatiewaarden en oppervlakte-eisen zoals eerder aangegeven.
Wil de gemeente de woningen echter meetellen voor de verantwoording over de lokale
aanpak dan moet echter wel aan de isolatiewaarden én aan de oppervlakte-eisen worden
voldaan die ook in de ISDE en SVVE worden gesteld waarbij dus ten aanzien van de oppervlakte-eisen
ruimte is om gebruik te maken van de 10% uitzondering.
Door het Ministerie van BZK is in samenwerking met Milieu Centraal de ‘Toolkit Doe-het-zelfisolatie’
ontwikkeld waar gemeenten gebruik van kunnen maken bij het vormgeven van een doe-het-zelfaanpak.
3.2 Extra middelen voor ondersteuning VvE’s
Om het isoleren van woningen van gemengde VvE’s en andere gemengde verenigingen zoals
bedoeld in de regeling beter te ondersteunen wordt het in de regeling mogelijk gemaakt
alle woningen in de VvE beter te betrekken bij de lokale aanpak. Er wordt geregeld
dat niet alleen woningen met energielabel D of lager, of een vergelijkbare energetische staat, in aanmerking komen voor
de middelen. Ook de eventuele andere woningen in het betreffende gebouw van de VvE
met betere labels kunnen in aanmerking komen. Veel maatregelen moeten namelijk in
het hele gebouw doorgevoerd worden en over veel maatregelen moet ook op VvE-niveau
worden besloten. De wijziging is vormgegeven door niet meer op woningniveau de energetische
kwaliteit verplicht vast te stellen, maar door ook op gebouwniveau vast te kunnen
stellen of er sprake is van minimaal twee slecht geïsoleerde bouwdelen.
Alle woningen in een slecht geïsoleerd gebouw kunnen op deze manier meedoen in de
lokale aanpak. Voorwaarde voor het meetellen voor het halen van het aantal verbeterde
woningen waar een college een aanvraag voor heeft gedaan, is wel dat de woningen moeten
grenzen aan het slecht geïsoleerde bouwdeel dat met de maatregelen verbeterd wordt
en daardoor een lagere energierekening kunnen verwachten. Wanneer niet alle woningen
bijvoorbeeld grenzen aan het dak of de vloer, en als alleen een van deze bouwdelen
wordt verbeterd, tellen alleen de aangrenzende woningen mee voor het halen van het
aantal woningen waar de gemeente een aanvraag voor heeft gedaan. Wanneer (ook) de
gevel of het glas wordt vervangen en deze maatregel raakt aan alle woningen in het
gebouw, dan kunnen alle woningen meetellen.
3.3 Overige wijzigingen
3.3.1 Uitzonderingen oppervlakte-eisen
In de regeling volgen de minimale oppervlakte-eisen voor de energiebesparende maatregelen
voor eigenaar-bewoners uit de voorwaarden uit de Investeringssubsidie duurzame energie
en energiebesparing (hierna: ISDE6) en voor de VvE’s uit de Subsidieregeling verduurzaming voor verenigingen van eigenaars
(hierna: SVVE). Dit volgt uit artikel 2, tweede lid, van de regeling. Met deze wijzigingsregeling
worden er twee uitzonderingen voor deze oppervlakte-eisen gemaakt:
-
– voor 10% van het aantal woningen waar een college een aanvraag voor doet en dat geïsoleerd
moet worden, gelden de oppervlakte-eisen niet; en
-
– voor doe-het-zelf worden de oppervlakte-eisen in zijn geheel losgelaten.
Dit heeft twee doelen;
3.3.2 Kleine woningen
Vanuit een aantal gemeenten is aangegeven dat het isoleren van een kleine woning soms
bemoeilijkt wordt, doordat in de regeling oppervlakte-eisen zijn gesteld ten aanzien
van het te isoleren bouwdeel. Naar aanleiding hiervan heeft het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek laten doen door TNO naar de oppervlaktes van
woningen in relatie tot de oppervlakte-eisen om inzichtelijk te maken in hoeveel gevallen
het aan de orde is dat bouwonderdelen niet aan de eisen kunnen voldoen. Het aantal
woningen dat met betrekking tot een of meerdere specifieke bouwdelen niet aan de oppervlakte-eisen
kan voldoen, blijkt beperkt te zijn. Dit aantal woningen zal ruimschoots binnen de
uitzondering van 10% vallen dat niet aan de oppervlakte-eisen hoeft te voldoen.7
3.3.3 Doe-het-zelf
Met deze wijzigingsregeling wordt ruimte geboden voor gemeenten om voor alle doe-het-zelvers
geen oppervlakte-eisen te stellen aan de maatregelen die zij uitvoeren. Voor de extra
25,5 miljoen euro die voor doe-het-zelf beschikbaar is gesteld, staat tevens geen
aantal woningen tegenover die verbeterd moeten worden. Deze middelen kunnen dus in
principe volledig besteed worden aan maatregelen die niet voldoen aan de oppervlakte-eisen
(en isolatiewaardes, zie hiervoor onder 3.1). Dit voorkomt dat vooraf een inschatting
moet worden gemaakt, of een maximum gesteld moet worden, aan het aantal doe-het-zelvers
dat bijvoorbeeld zijn of haar woning alleen stap voor stap wil of kan verduurzamen.
Bijvoorbeeld wanneer per (zolder)kamer wordt geïsoleerd omdat het aanpakken van alle
(zolder)kamers tegelijk in één keer een te grote klus is. Of wanneer de volgende kamer
toch niet meer wordt opgepakt vanwege levensgebeurtenissen.
Het ‘reguliere’ budget waar colleges een aanvraag voor hebben gedaan op grond van
artikel 3, eerste lid of tweede lid, is echter wel gekoppeld aan een aantal woningen
dat verbeterd dient te worden. Ook vanuit dit budget kunnen doe-het-zelfmaatregelen
worden ondersteund. Echter is het alsnog het geval dat er maar in maximaal 10% van
de te behalen woningen afgeweken mag worden van de oppervlakte-eisen. Ook wanneer
deze door middel van doe-het-zelf zijn verbeterd.
De woningen die vanuit de extra 25,5 miljoen euro zijn verbeterd door middel van doe-het-zelf-maatregelen
mogen meegeteld worden richting het aantal verbeterde woningen van het ‘reguliere’
budget mits ook aan de minimale isolatiewaarden van de ISDE en SVVE wordt voldaan.
Hierbij geldt wel alsnog de voorwaarde dat er in maximaal 10% van de te verbeterde
woningen mag worden afgeweken van de minimale oppervlakte-eisen. Onderstaand wordt
dit nader toegelicht.
3.4 Toelichting en samenloop 10% uitzondering en algehele uitzondering doe-het-zelf
De 10% uitzondering betekent dat bij de verantwoording minimaal 90% van het aantal
woningen waarvoor een college de aanvraag voor de SPUK lokale aanpak isolatie heeft
gedaan voldoet aan de oppervlakte-eisen die volgen uit de ISDE en de SVVE voor de
verschillende energiebesparende maatregelen die zijn getroffen aan de woning. Als
een college bijvoorbeeld voor 100 woningen een aanvraag heeft gedaan en middelen heeft
ontvangen, dan zullen bij 90 woningen maatregelen moeten zijn getroffen die voldoen
aan de oppervlakte-eisen (en isolatiewaarden) uit de ISDE of de SVVE. Bij 10 woningen
mogen de verbeterde oppervlaktes kleiner zijn dan wat in de ISDE of de SVVE is voorgeschreven
om het aantal van 100 in de verantwoording te kunnen halen te kunnen halen. Deze 10
woningen moeten wel aan de gestelde isolatiewaarden voldoen.
Voor doe-het-zelf wordt een algehele uitzondering gemaakt. Voor deze maatregelen gelden
er geen oppervlakte- én isolatie-eisen. Dit laat echter onverlet dat maximaal 10%
van het totaal aantal woningen waar energiebesparende maatregelen door doe-het-zelf
worden toegepast mee kan tellen voor het te halen aantal woningen waar een aanvraag
voor is gedaan op grond van artikel 3, eerste lid of tweede lid.
De samenloop van de 10% van het aantal aangevraagde en te isoleren woningen dat niet
aan de oppervlakte-eisen hoeft te voldoen en de algehele uitzondering op de oppervlakte-eisen
voor doe-het-zelf kan er als volgt uitzien, telkens uitgelegd in het voorbeeld van
de 100 woningen die door een college worden aangevraagd:
Voorbeeld 1
-
– In het geval dat er voor 100 woningen wordt aangevraagd door een college;
-
– er worden 80 woningen met doe-het-zelf verbeterd met maatregelen die niet aan de oppervlakte-eisen
voldoen;
-
– 90 andere woningen (=90% van 100) moeten dan verbeterd worden met maatregelen die
wél aan de oppervlakte-én isolatie-eisen voldoen;
-
– Totaal aantal verbeterde woningen = 170 woningen, waarvan er 100 meetellen voor de
verantwoording van het te halen aantal woningen op basis van de aanvraag.
Voorbeeld 2
-
– In het geval dat er 100 woningen worden aangevraagd door een college;
-
– er worden 80 woningen met doe-het-zelf verbeterd met maatregelen die niet aan de oppervlakte-eisen
voldoen;
-
– daarnaast worden er 20 woningen met doe-het-zelf verbeterd met maatregelen die wél
aan de oppervlakte-én isolatie-eisen voldoen;
-
– 70 andere woningen (20+70=90% van 100) moeten dan verbeterd worden met maatregelen
die wél aan de oppervlakte-én isolatie-eisen voldoen;
-
– Totaal aantal verbeterde woningen = 170 woningen, waarvan er 100 meetellen voor de
verantwoording van het te halen aantal woningen op basis van de aanvraag.
Voorbeeld 3
-
– In het geval dat er 100 woningen worden aangevraagd door een college;
-
– er worden 80 woningen met doe-het-zelf verbeterd met maatregelen die niet aan de oppervlakte-eisen
voldoen;
-
– daarnaast worden er 10 kleine woningen door een bouwbedrijf (geen doe-het-zelf) verbeterd
met maatregelen die niet aan de oppervlakte-eisen voldoen maar wel aan de isolatie-eisen;
-
– 90 andere woningen moeten dan verbeterd worden met maatregelen die wél aan de minimale
oppervlakte-én isolatie-eisen voldoen.
-
– Totaal aantal verbeterde woningen = 180 woningen, waarvan er 100 meetellen voor de
verantwoording van het te halen aantal woningen op basis van de aanvraag.
Wanneer het aantal woningen niet is gerealiseerd kan een bedrag worden teruggevorderd,
volgens de methodiek beschreven in de toelichting van de eerste tranche (Staatscourant 2023, 3877).
3.5 Maximumbedrag van € 4.000 per woning vervalt
In de regeling was een maximumbedrag opgenomen dat ten hoogste aan isolatiemaatregelen
besteed mocht worden per woning, met uitzondering van woningen van een aantal in de
regeling gedefinieerde groepen personen. Dat maximum was bepaald met oog op doelmatigheid
van besteding van de middelen en het totaal beschikbare budget. Sindsdien is het bedrag
dat gemiddeld per woning beschikbaar is omhoog gegaan (zie hoofdstuk 2 van het algemeen
deel van deze toelichting). Ook wordt er nog steeds voldoende gestuurd op doelmatigheid
door het aantal woningen dat gemeenten moeten isoleren op grond van de aanvraag. Ten
slotte is vanuit sommige gemeenten de wens geuit om het maximum los te laten, vanwege
de mogelijkheid met de koppeling van andere lokale regelingen.
Besloten is daarom om het maximum los te laten, voor de tweede tranche en ook met
terugwerkende kracht voor de eerste tranche.
3.6 Energielabels of een vergelijkbare energetische staat
Hierbij wordt verduidelijkt dat onder de definitie van een slecht geïsoleerde woning
als bedoeld in artikel, eerste lid, het aan de gemeente is om ervoor te kiezen om
een woning in aanmerking te laten komen als er een (geregistreerd) energielabel D
of lager is en als er geen energielabel is geregistreerd te kijken naar een vergelijkbare
energetische staat. En/of ervoor te kiezen om een woning in aanmerking te laten komen
door alleen te kijken naar de vergelijkbare energetische staat. Dan wordt er dus niet
gekeken naar het energielabel. Hiermee is het mogelijk om in alle gevallen op dezelfde
wijze vast te stellen of een woning in aanmerking kan komen op dit punt en kunnen
ook woningen met een energielabel C of beter, maar waar wel sprake is van minimaal
twee slecht geïsoleerde bouwdelen bijvoorbeeld in aanmerking komen.
3.7 Uitvoeringstermijn
Evenals voor de eerste tranche van de lokale aanpak, is de uitvoeringstermijn voor
de tweede tranche drie jaar. De uitvoeringstermijn voor de tweede tranche loopt daarmee
tot eind 2027. Voor de eerste tranche is er driemaal de mogelijkheid voor een jaar
verlenging geboden, doordat er bij wijziging een jaar extra is toegevoegd op de oorspronkelijke
twee keer mogelijkheid voor verlenging van een jaar. Het extra jaar werd toegevoegd
vanwege de termijn waarop de extra middelen beschikbaar kwamen. Voor deze tweede tranche
wordt weer de oorspronkelijke mogelijkheid voor twee keer verlenging van een jaar
geregeld.
4. Aanvullende toelichting
4.1 Monumenten, woonwagens en woonboten
Vanuit de ISDE en SVVE is het ook mogelijk om subsidie te verstrekken aan monumentale
woningen of gebouwen, en ook aan woonwagens en woonboten. Voor de monumentale woningen/gebouwen
zijn enkele isolatiewaarden lager vastgesteld en/of zijn er lagere eisen voor de minimaal
te isoleren oppervlakten vastgesteld. Voor woonwagens en woonboten gelden dezelfde
eisen als voor de reguliere woningen, ook al is dat in de praktijk wellicht niet altijd
haalbaar. Vanuit deze SPUK Lokale Aanpak Isolatie mag dit op dezelfde wijze worden
aangepakt.
4.2 Meldcode lijsten
Voor de lokale aanpak isolatie is het aan te bevelen vooraf het isolatiemateriaal
voor het betreffende bouwdeel of de glaskwaliteit te toetsen aan de hand van de meldcode
lijsten van de ISDE (www.rvo.nl/isde). Als het toe te passen isolatiemateriaal of glas op deze meldcodelijst staat, voldoet
het zeker aan de vereiste kwaliteit en komt men mits men aan de minimale oppervlakte-eisen
voldoet in aanmerking voor de ISDE en deze SPUK Lokale Aanpak Isolatie, als ook aan
de overige eisen van deze SPUK wordt voldaan.
5. Verantwoording, terugvordering en vaststelling
De verantwoording over de tweede tranche vindt afzonderlijk van de eerste tranche
plaats ten aanzien van de SiSa-verantwoording. In aanvulling op de eerste indicatoren
voor de eerste tranche zal de gemeente ook gevraagd worden aan te geven welk bedrag
is besteed aan ondersteuning van doe-het-zelfmaatregelen. Het monitoringsbestand dat
op de site van RVO vindbaar is dat halfjaarlijks moet worden aangeleverd dient wel
de gegevens van alle tranches te bevatten. Daarin dient ook aangegeven te worden hoeveel
woningen met doe-het-zelfmaatregelen zijn geholpen.
Zie verder de toelichting in hoofdstuk 3 van het algemeen deel van de toelichting
bij de oorspronkelijke regeling van de eerste tranche (Staatscourant 2023, 3877). Die toelichting is ook hier weer van overeenkomstige toepassing, met dien verstande
dat de in die toelichting genoemde jaartallen specifiek voor de eerste tranche gelden.
Ook het daar omschreven monitoringsformulier moet worden ingevuld voor de tweede tranche.
6. BTW
De toelichting over BTW in hoofdstuk 4 van het algemeen deel van de toelichting bij
de oorspronkelijke regeling van de eerste tranche (Staatscourant 2023, 3877) is ook van toepassing bij de tweede tranche. Gemeenten geven bij de aanvraag het
bedrag aan BTW op dat zij verwachten verschuldigd te zijn, en dat wordt gestort in
het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën.
7. Administratieve lasten voor burgers en bedrijven en gemeenten
Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of bedrijven. De begunstigden
van de uitkering zijn gemeenten, verantwoording met de bijbehorende administratieve
lasten vindt door hen plaats.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
Voor de aanvraag door gemeenten wordt gebruik gemaakt van een door RVO beschikbaar
gesteld digitaal aanvraagformulier. Voor de halfjaarlijkse monitor wordt een digitaal
monitoringsformulier ontwikkeld dat beschikbaar gesteld wordt via de website van de
RVO waarmee gemeenten de voortgang en het aantal getroffen maatregelen tweemaal per
jaar moeten doorgeven. Daarnaast dient de gemeente jaarlijks te verantwoorden in het
kader van de SiSa-verantwoording, zoals gebruikelijk bij specifieke uitkeringen. Het
is toegestaan voor de gemeenten die een specifieke uitkering ontvangen om middelen
van de specifieke uitkering te besteden aan uitvoeringskosten, dus de ambtelijke inzet
of de inhuur van externe capaciteit ten behoeve van de uitvoering van het isolatieprogramma.
8. Consultatie
Deze regeling is voor openbare consultatie gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl. De consultatietermijn liep van 8 mei 2024 tot en met 5 juni 2024. Op het ontwerp
van de regeling hebben 28 partijen een reactie ingediend. De Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (hierna: VNG) heeft in het kader van de code interbestuurlijke verhoudingen
gereageerd op het ontwerp. Het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) heeft geen formele
reactie opgesteld, maar heeft gewezen op de reactie die ze hebben opgesteld voor de
eerste tranche.
Partijen geven aan overwegend positief te zijn over deze regeling voor de tweede tranche
van de lokale aanpak. Met het budget kunnen meer huishoudens worden geholpen. Ook
dat leerpunten uit de eerste tranche in deze regeling konden worden meegenomen wordt
gewaardeerd. Bovendien gelden de inhoudelijke verbeteringen van de voorwaarden in
de regeling met terugwerkende kracht ook voor de eerste tranche8. Dit ter verduidelijking, omdat hier in de consultatie een vraag over is gesteld.
Op verschillende onderdelen hebben partijen specifiek aangegeven de wijzigingen positief
te waarderen. De verduidelijkingen die zijn aangebracht hoe kan worden vastgesteld
wanneer er sprake is van een slecht geïsoleerde woning worden bijvoorbeeld gewaardeerd.
Ook de mogelijkheid om kleine woningen beter te helpen wordt positief ontvangen. Tegelijk
zijn er ook op verschillende punten zorgen geuit en suggesties voor aanpassing gedaan.
Op de belangrijkste punten wordt onderstaand ingegaan.
8.1 Doelgroep
Een reactie uit Rhenen roept op om de middelen beschikbaar te maken voor alle Nederlanders
en geen onderscheid te maken in kwetsbaarheid. Met het beschikbare budget kunnen echter
niet alle woningeigenaren worden geholpen. De regeling kan daarom niet beschikbaar
worden gemaakt voor alle Nederlanders. Dit is ook niet nodig, zo blijkt uit het feit
dat er de afgelopen jaren ook veel woningeigenaren waren die zonder extra ondersteuning
uit de lokale aanpak verduurzamingsstappen weten te zetten. De regeling biedt in de
basis voor gemeenten veel flexibiliteit om invulling te geven aan de isolatieaanpak
en de meest kwetsbare woningeigenaren met de beschikbare middelen te helpen. Deze
hulp kan nodig zijn vanwege de financiële situatie, maar gemeenten kunnen ook ondersteuning
bieden in de vorm van advies en ontzorging voor huishoudens die bijvoorbeeld minder
doenvermogen hebben.
8.2 Uitzondering oppervlakte-eis
Verschillende partijen geven aan knelpunten te verwachten met de uitzondering van
10% van de woningen als het gaat om de minimale oppervlakte-eisen. De VNG pleit ervoor
het percentage waarvoor de oppervlakte-eis niet geldt te verhogen of de oppervlakte
eis geheel los te laten. De VNG benoemt daarbij specifiek glas, waar de oppervlakte-eis
een knelpunt kan vormen, nu juist veel gemeenten met het oog op natuurvriendelijk
isoleren in zullen zetten op glas- of vloerisolatie. De gemeenten Berkelland en Beuningen,
het Regionaal Energieloket en enkele anonieme reacties hebben vergelijkbare zorgen.
De VNG heeft daarnaast de vraag hoe de uitzondering van 10% in de praktijk toegepast
kan worden, omdat de gemeente niet vooraf weet voor hoeveel m² een aanvraag wordt
gedaan. Dit maakt de uitvoering complex. De Friese Energietafel, de G4, de gemeenten
Zwolle en Deventer en het Regionaal Energieloket hebben vergelijkbare vragen. De G4
heeft ook de vraag of het exclusief toegewezen bedrag voor doe-het-zelf buiten de
10%-eis valt en of dat alleen voor de tweede tranche geldt.
Zoals in de toelichting van de eerste tranche van deze regeling is aangegeven, is
de inzet van de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma gericht op de isolatie
van 750.000 woningen, waarbij één of meerdere stappen worden gezet richting de standaard
voor woningisolatie. Om daar invulling aan te geven, zijn substantiële stappen bij
woningisolatie nodig. Daarbij is verondersteld dat de lokale isolatie-aanpak via de
gemeente bij uitstek de gelegenheid biedt kwetsbare huishoudens extra ondersteuning
te bieden bij de isolatie van woningen, in aanvulling op de landelijke subsidieregelingen
zoals de ISDE en de SVVE. Daarom sluiten we aan bij de isolatie-eisen qua minimale
oppervlakte uit deze subsidieregelingen.
De uitzondering op de oppervlakte-eis die met deze tweede tranche wordt beoogd, is
er niet op gericht de criteria voor isolatie te verlagen, maar om ruimte te bieden
voor toepassing van isolatie in gevallen waarbij technisch niet aan de oppervlakte-eis
kan worden voldaan als gevolg van de omvang van de woning. Daarnaast biedt de uitzondering
ruimte om bij doe-het-zelf maatregelen een meer gefaseerde aanpak toe te staan. Dit
brengt met zich mee dat de gemeente in de communicatie naar bewoners, zoals de gemeente
Deventer ook veronderstelt, moet aangeven dat de isolatiemaatregelen aan de oppervlakte-eis
moeten voldoen, tenzij de woning er vanuit technisch oogpunt niet aan kan voldoen
of dat er sprake is van doe-het-zelf-maatregelen.
De studie van TNO laat zien dat de marge van 10% ruim voldoende is om woningen die
technisch niet aan de isolatie-eis kunnen voldoen, te ondersteunen. Mocht in de toekomst
worden besloten de eisen van isolatie in nationale subsidieregelingen aan te passen,
bijvoorbeeld voor glas, dan zal logischerwijs met de eisen in de lokale isolatie-aanpak
hierop aan worden gesloten als dit de uitvoering van de lokale aanpak ten goede komt.
Daar kan echter nu nog niet op vooruitgelopen worden.
In reactie op de vraag van de G4 over het exclusief toegewezen budget voor doe-het-zelf
nog het volgende. Voor dit budget zijn geen specifieke eisen gesteld ten aanzien van
het aantal woningen dat moet worden aangepakt of het aantal m² dat moet worden geïsoleerd.
Ook hoeven voor deze woningen de standaardisolatiewaarden niet worden behaald. Wel
moet dit budget specifiek voor doe-het-zelf worden ingezet. Een woning die via een
doe-het-zelfaanpak is geïsoleerd, kan wel meetellen in de verantwoording over het
aantal geïsoleerde woningen mits de maatregelen wel voldoen aan de isolatiewaarden
van de ISDE en SVVE en indien het aan de oppervlakte-eisen voldoet onder de 90%, en
indien die niet voldoet, onder de 10% waarvoor een uitzondering op de oppervlakte-eis
geldt.
8.3 Samenloop oppervlakte eisen en doe-het-zelfmaatregelen
Het Regionaal Energieloket, Doe-het-zelf, Doe het Duurzaam, WeMaron BV en enkele anonieme
reacties geven aan dat de 10% uitzondering voor de oppervlakte-eis tot onnodige complicaties
leidt. Zo wordt aangegeven dat het moeilijk is te voorspellen hoeveel aanvragen onder
de uitzondering zullen vallen wanneer gemeenten met vouchers werken.
Zoals aangegeven in reactie op de inbreng op de oppervlakte-eis, is het uitgangspunt
van de regeling dat de woningen aan de isolatie-eisen voldoen die ook in de ISDE en
SVVE worden gesteld. Alleen in uitzonderingsgevallen, zoals bij kleine woningen en
de doe-het-zelfaanpak die veelal meer gefaseerd plaatsvindt, is een uitzondering mogelijk.
In de regeling is er nu specifiek budget gereserveerd voor een doe-het-zelfaanpak,
waar geen extra verplichting ten aanzien van het aantal te isoleren woningen tegenover
staat. De verwachting is dat dit ook ruimte biedt om een gerichte doe-het-zelfaanpak
vorm te geven.
8.4 De definitie van een slecht geïsoleerde woning
De mogelijkheid om te kiezen voor het kijken naar ofwel het energielabel dat energielabel
D of lager moet zijn ofwel twee slechte bouwdelen in een woning bij de beoordeling
of een woning slecht geïsoleerd is, wordt door veel partijen als positief gezien.
De verduidelijking die op dit punt is aangebracht in de regeling komt tegemoet aan
de punten die door Verbouwstromen zijn ingebracht over wanneer het energielabel wel
en niet iets zegt over de mate van isolatie van een woning. Er is dus de optie om
als gemeente te kiezen voor het kijken naar slechte bouwdelen en niet naar energielabels. Vanwege de impact op de uitvoering wordt de keuze tussen deze opties, of een
combinatie daarvan, aan gemeenten gelaten.
Ter verheldering, op verzoek van het Regionaal Energieloket: de keuze tussen deze
twee verschillende opties voor het beoordelen of een woning slecht geïsoleerd is,
kan per woning verschillen. Gemeenten hoeven niet één van beide criteria op alle woningen
in hun isolatieaanpak van toepassing te verklaren. De gevraagde verheldering in de
toelichting dat twee slechte bouwdelen in theorie niet beperkt is tot energielabel
C wordt overgenomen.
Uit Rijssen kwam het verzoek minder strikt om te gaan met de eisen voor slechte geïsoleerde
woningen. Met name omdat het aantonen van twee slechte bouwdelen een drempel kan zijn.
Hiertoe wordt niet overgegaan, dit om ervoor te zorgen dat de middelen zoveel mogelijk
terecht komen bij de woningen waar de meeste energiebesparing te behalen is. De regeling
schrijft echter niet voor hoe precies de twee slechte bouwdelen worden vastgesteld.
Als daar innovatieve manieren voor zijn, zoals elektronische opnamen, die specifiek
genoeg zijn om conclusies te trekken over de energetische staat van bouwdelen, kunnen
die ingezet worden. In een straat-voor-straat, of wijkaanpak, kan verder bijvoorbeeld
ook de opname gepaard gaan met de verkennende gesprekken die plaatsvinden met bewoners.
Of als energiefixers of -coaches in contact zijn met deze bewoners kunnen zij ook
de opname doen.
De gemeente Berkelland noemt de harde grens van energielabel D in de regeling. Die
grens is echter niet zo hard, als gekeken wordt naar de twee slechte bouwdelen. De
mogelijkheid hiernaar te kijken kan dus ook een alternatief zijn als de gemeente niet
uit wil gaan van energielabels.
8.5 Doe-het-zelf
8.5.1 Rd-waarde doe-het-zelf
Verschillende partijen, waaronder Doe-Het-Zelf Doe het Duurzaam, het Regionaal Energieloket
en de gemeente Zwolle verzoeken om de Rd-waarden voor doe-het-zelfmaatregelen te versoepelen,
omdat het toevoegen van voldoende isolatiemateriaal niet altijd mogelijk is waar al
isolatiemateriaal aanwezig is. Om op dit punt meer ruimte te geven is de minimale
Rd-waarde voor isolatiemateriaal losgelaten voor wat betreft de middelen die specifiek
bedoeld zijn voor doe-het-zelf. Dit betreffen dus de middelen die zijn opgenomen in
de vijfde kolom van bijlage III. Gemeenten kunnen met deze ruimte besluiten om de
een lagere waarde te hanteren of te bepalen dat het doelniveau van de isolatiewaarde
(nieuw materiaal plus eventueel bestaand materiaal) samen Rd 3,5 moet zijn. In dit
laatste geval zal dit echter wel aandacht moeten zijn voor het kunnen vaststellen
van deze eindwaarde.
8.5.2 Doe-het-zelfmiddelen
De G4 vraagt of andere middelen dan alleen die specifiek zijn benoemd (laatste kolom
van bijlage III) uit de lokale aanpak ook voor doe-het-zelf kunnen worden ingezet.
Dit is inderdaad het geval. Alleen de genoemde middelen uit de laatste kolom moeten voor dit doeleinde worden ingezet (indien de gemeente bij de aanvraag aangeeft deze
middelen te willen ontvangen), de andere middelen kunnen voor dit doeleinde worden ingezet.
De VNG vraagt om het extra budget voor doe-het-zelf maatregelen ook vrij besteedbaar
te maken, vergelijkbaar met de extra middelen voor VvE’s en soortenbescherming. De
betreffende middelen voor doe-het-zelf zijn echter bij voorjaarsbesluitvorming Klimaat
2023 en in de begroting van BZK specifiek bestemd voor doe-het-zelf. Om te borgen
dat de middelen hiervoor ingezet worden wordt er niet voor gekozen deze middelen vrij
besteedbaar te maken. Dit zorgt er ook voor dat er een extra stimulans voor het bieden
van ondersteuning voor doe-het-zelf in gemeenten ontstaat.
De gemeente Berkelland vraag om verduidelijking omtrent de te subsidiëren kosten voor
doe-het-zelf. Onder de kosten die gesubsidieerd kunnen worden vallen ook kosten voor
transport en vervoer van materialen, afwerking en gereedschappen. Ten aanzien van
de toegepaste isolatiematerialen gelden geen eisen ten aanzien van de Rd-waarde. Het
is aan de gemeente om daar eventueel specifiek eisen aan te stellen.
8.5.3 Doe-het-zelfmaatregelen
Uit Deventer kwam de vraag of voor doe-het-zelf meer dan één keer subsidie aangevraagd
kan worden. Dat is het geval, maar zoals voor alle woningen bij de verantwoording
geldt; ze kunnen maar één keer meetellen voor de verantwoording. Dat een deel van
de maatregelen in één woning wordt uitgevoerd door de woningeigenaar zelf en een deel
door een bedrijf maakt voor het wel of niet meetellen voor de verantwoording niet
uit. Uiteraard kan alleen voor het deel van de maatregelen die uitgevoerd worden door
een bedrijf aanvullend nog subsidie bij de ISDE worden aangevraagd als die aan de
betreffende minimale oppervlakte- én isolatie-eisen voldoen.
Er is verder geen beperking in de maatregelen die onder doe-het-zelf kunnen vallen
in het kader van deze regeling ten opzichte van niet-doe-het-zelf. Ook glas zou dus
door woningeigenaren zelf toegepast kunnen worden. De instructievideo’s voor doe-het-zelf
richten zich echter op dakisolatie en vloerisolatie (https://www.volkshuisvestingnederland.nl/onderwerpen/toolkit-programma-verduurzaming-gebouwde-omgeving/alle-toolkits/isolatie-en-ventilatie/toolkit-doe-het-zelfisolatie). Dit zijn de klussen die in veel gevallen het meest voor de hand liggend zijn voor
doe-het-zelvers.
Uit Zutphen kwam het verzoek om alle woningen die met doe-het-zelf worden verbeterd
mee te laten tellen voor de verantwoording, ook al voldoen ze niet aan de oppervlakte-eisen.
Dit wordt echter niet overgenomen, om het doelbereik van de regeling te borgen.
8.6 VvE’s
8.6.1 Middelen voor VvE’s
Het Regionaal Energieloket geeft aan dat het onduidelijk is dat er extra middelen
voor ondersteuning van VvE’s beschikbaar komen. In paragraaf 2 van de toelichting
is beschreven dat het om 34,66 miljoen euro gaat. Deze middelen zijn verwerkt in de
derde kolom van de nieuwe bijlage in de regeling. Gemeenten worden opgeroepen om met
deze middelen met de aanpakken voor VvE’s aan de slag te gaan. Juist vanwege de langere
doorlooptijd van besluitvormingsprocessen en ondersteuning die veel tijd en inzet
kosten, is het van belang geen tijd te verliezen. Er is geen verplichting om deze
middelen voor VvE’s in te zetten. Om die reden is er geen specifiek bepaling over
opgenomen in de regelingtekst.
8.6.2 Bijdragen aan hele vve
De VNG verzoekt om het mogelijk te maken dat een VvE de subsidie voor het hele gebouw
kan aanvragen. Ook in een reactie uit Wageningen wordt dit punt benoemd. Het verstrekken
van de subsidie door de gemeenten aan de VvE als entiteit is al mogelijk binnen de
regeling. Het is aan gemeenten om te besluiten om de middelen beschikbaar te stellen
aan appartementseigenaren of aan de VvE.
In de reactie van de VNG, de G4 en uit reacties uit de gemeente Geldrop-Mierlo en
de Friese Energietafel blijkt verder de zorg dat er alleen een financiële bijdrage
vanuit de regeling mogelijk is voor de appartementen grenzend aan de bouwdelen die
verbeterd worden. Deze zorg is niet nodig, want de middelen voor verduurzaming kunnen
(via de VvE als entiteit) ten goede komen aan alle appartementseigenaren, gemeenten hoeven daarbij in beginsel geen appartementen uit te sluiten.
De onduidelijkheid over dit punt is naar verwachting ontstaan uit de toelichting,
waar ten onrechte in paragraaf 3.2 stond dat alle appartementen subsidie kunnen ontvangen
‘mits ze grenzen aan het bouwdeel dat verbeterd wordt.’ Hier wees het Regionaal Energieloket
op. Deze passage is verwijderd, zodat de strekking wel klopt.
Het onderscheid tussen appartementen die grenzen aan de bouwdelen die verbeterd worden
en de andere appartementen in het betreffende gebouw, is alleen van belang met betrekking
tot het meetellen van de appartementen voor de verantwoording. Dan tellen alleen die
woningen die grenzen aan de verbeterde bouwdelen. Dit is informatie dat relatief makkelijk
door de VvE moet kunnen worden aangegeven. De extra middelen die voor VvE’s beschikbaar
zijn gekomen (34,66 miljoen euro), kunnen eventueel ingezet worden om de hele VvE
van voldoende middelen te voorzien om de maatregelen te kunnen bekostigen.
8.6.3 VvE op gebouwniveau slechte bouwdelen vaststellen
De G4 stelt voor om bij VvE’s vast te houden aan het kunnen kijken naar energielabels,
waarbij minimaal energielabel C nodig is voor tussenwoningen. Het kijken naar energielabels
op appartementniveau binnen VvE’s blijft mogelijk. Dan gelden de voorwaarden voor
woningen van individuele eigenaar-bewoners. Dit brengt met zich mee dat wanneer op
appartementniveau gekeken wordt, er sprake moet zijn van een energielabel D of lager,
of van een energetisch vergelijkbare staat. Er wordt niet tot de voorgestelde aanpassing
overgegaan om ook energielabel C toe te staan als op appartementniveau de energetische
staat wordt vastgesteld. Het is namelijk niet de bedoeling dat zonder meer appartementen
met energielabel C meegenomen kunnen worden, alleen wanneer op gebouwniveau wordt vastgesteld dat er twee slechte bouwdelen zijn.
Wanneer ervoor wordt gekozen om op appartementsniveau de energetische staat vast te
stellen, sluit de regeling overigens niet uit dat de middelen aan de VvE worden verstrekt.
Die middelen zouden dan ook ten goede kunnen komen aan de appartementen met energielabel
C, echter dan kunnen deze appartementen niet meetellen voor het aantal te verbeteren
woningen in de verantwoording.
8.6.4 WOZ-waarden bij VvE’s
Het Regionaal Energieloket geeft aan dat het criterium voor de WOZ-waarde van de te
verbeteren woningen lastig uitvoerbaar is op gebouwniveau bij VvE’s. Het is inderdaad
zo dat 80% van alle te verbeteren woningen een WOZ-waarde onder het gemiddelde van
koopwoningen in de gemeente moet hebben, of lager dan de NHG grens, zoals vermeld
in de regeling. Dit betekent echter niet dat in één gebouw van een VvE minimaal 80%
van de appartementen een lage WOZ-waarde moet hebben. Dat kan in het ene gebouw meer
of minder zijn, als het totaal binnen de gemeente maar niet boven die 80% uitkomt.
Het voorstel om te eisen dat minimaal een bepaald percentage van de appartementen
in één gebouw een lage WOZ waarde moet hebben, kan in gevallen een oplossing zijn.
Maar het is niet nodig dit op het niveau van deze regeling op te nemen. Deze voorwaarden
kunnen gemeenten zelf in hun regelingen opnemen.
8.7 Natuurvriendelijk isoleren
De VNG wijst op het handelingsperspectief dat gemeenten nodig hebben ten aanzien van
natuurvriendelijk isoleren. Ook de G4 uit zorgen over de extra kosten die gemoeid
gaan met natuurvriendelijk isoleren.
Het handelingsperspectief dat voor de korte termijn is geboden wordt door de G4 reeds
beschreven. Meer uitgebreid heeft de Minister van BZK een brief hierover aan de Tweede
Kamer gestuurd (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2024/05/28/verzamelbrief-verduurzaming-gebouwde-omgeving). Hierin is ook beschreven wat wordt verstaan onder natuurvriendelijk isoleren; hier
stelde de G4 een vraag over.
De Friese Energietafel en Vereniging Eigen Huis vragen in hoeverre de extra middelen
voor natuurinclusief voldoende zijn om de stijgende kosten voor natuurvriendelijk
isoleren te ondervangen. Met de 34,66 miljoen euro extra middelen in de tweede tranche
wordt een bijdrage voor deze kosten geleverd. Tegenover deze middelen staat echter
geen resultaatverplichting specifiek ten aanzien van natuurvriendelijk isoleren. De
mate waarin deze extra middelen de extra kosten voor natuurvriendelijk isoleren ondervangen
is afhankelijk van de maatregelen die in de lokale aanpak worden genomen. Als alle
woningen in de lokale aanpak (750.000 in totaal) met de extra kosten te maken krijgen,
is er per woning 46 euro extra beschikbaar. Als de middelen alleen nodig zijn voor
de woningen in deze tranche en hiervan de helft wordt verbeterd met vloer en glasisolatie,
dan is er per woning bijna 250 euro beschikbaar om de kosten voor natuurinclusief
isoleren op te vangen.
Zoals de VNG terecht aangeeft, kunnen niet alleen de extra middelen voor natuurinclusief
isoleren voor de natuurvriendelijke werkwijze en SMP’s ingezet worden. Vorig jaar
zijn tevens in een aparte regeling middelen voor het opstellen van SMP’s beschikbaar
gekomen. Ook dit jaar zijn er middelen beschikbaar om SMP’s op te stellen. De regeling
dit jaar moet nog worden gepubliceerd, dit zal naar verwachting na de zomer zijn.
Samen met IPO en VNG is BZK ook de tweede tranche van de SPUK de voorwaarden zo goed
mogelijk aan het invullen, zo ook de verdeling van de middelen voor de alternatieve
verblijfplaatsen. Hier wordt rekening gehouden met de berekende compensatieopgave
van gemeenten en actuele prijzen die gevraagd worden voor het realiseren van deze
alternatieve verblijven.
De Vereniging Eigen Huis schetst dat vrijwel alle woningen binnen het NIP natuurinclusief
geïsoleerd moeten worden en dat dit grote gevolgen heeft voor de planning, kosten
en uitvoering. Niet voor alle isolatiemaatregelen zijn de effecten echter even groot
en slechts een beperkt aantal maatregelen gelden onder het maximum landelijk percentage.
Zo zijn de effecten voor vloer- en glasisolatie relatief beperkt. Daarnaast zijn er
al gemeenten die aan de slag zijn/willen met een pre-SMP of SMP. Het pre-SMP biedt
op termijn meer mogelijkheden. De reguliere werkwijze voor ecologisch onderzoek blijft
ook nog mogelijk.
De uitvoeringstermijn voor de tweede tranche loopt tot eind 2027, met twee de mogelijkheid
tot een jaar verlenging. Natuurvriendelijk isoleren kan een reden zijn tot het verlenen
van uitstel, mits wel de mogelijke voorbereidingen zijn getroffen zoals ten aanzien
van het opstellen van een SMP. Het verlagen van de doelstelling van het NIP is daarom
niet nodig.
De Vereniging Eigen Huis vraagt verder naar hoe de percentages van de werkwijze voor
natuurvriendelijk isoleren en de lokale aanpak samenlopen. Dit zal nader worden uitgewerkt
in vragen en antwoorden (QenA’s) en worden gepubliceerd op de website van RVO.
8.8 Gebruik biobased bouwmaterialen
Gideon, de Friese Energietafel en Verbouwstromen pleiten ervoor om in de lokale aanpak
van het isolatieprogramma uitsluitend biobased bouwmaterialen toe te staan en het
gebruik van biobased isolatiemateriaal extra te belonen. Greenleap Consultancy stelt
voor om het begrip natuurinclusiviteit expliciet mee te nemen en verwijst daarbij
naar het Landelijke Bouwstenenrapport 2022 en de intentie om te onderzoeken hoe de
Maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving juridisch geborgd kan worden.
De intentie om het gebruik van biobased bouwmaterialen te stimuleren en daarnaast
invulling te geven aan de maatlat wordt onderschreven. Het is echter niet passend
om dit via subsidievoorwaarden in een specifieke uitkering vorm te geven. Bedacht
moet worden dat deze regeling is gericht op het extra ondersteunen van kwetsbare huishoudens
bij de isolatie van hun woning. De gemeente moet daarbij de ruimte hebben om hier
zelf invulling aan te geven. Het staat de gemeente overigens vrij om in de lokale
uitwerking van de regeling specifiek aandacht te besteden aan biobased isolatiemateriaal
en de maatlat.
Overigens is er in de ISDE sinds dit jaar wel een bonus voor biobased isolatiemateriaal.
Om het gebruik van biobased milieuvriendelijk isolatiemateriaal aan te moedigen wordt
er een extra bedrag per vierkante meter aan subsidie toegekend.
8.9 Gezonde woningen
Verbouwstromen roept op om de middelen ook in te kunnen zetten voor energiezuinig
ventileren. Dit is al het geval, zoals blijkt uit artikel 2, eerste en tweede lid.
Voor verenigingen van eigenaars kan bovendien ook nog budget gestapeld worden uit
de SVVE. Voor zover naad- en kierdichting onderdeel is van het toepassen van de isolatie-
en ventilatiemaatregelen in het kader van deze regelingen, kan dit ook meegenomen
worden. Als het enkel gaat om het plaatsen van tochtstrips, dan zijn deze middelen
daar niet voor bedoeld. Daarvoor kunnen de middelen voor de aanpak energiearmoede
worden ingezet (https://www.volkshuisvestingnederland.nl/onderwerpen/aanpak-energiearmoede).
8.10 Bonaire
In een anonieme reactie wordt gesteld dat deze subsidie ook beschikbaar moet komen
voor Bonaire. De regeling voldoet nu niet aan 'comply or explain'. Het openstellen
van deze specifieke regeling voor Bonaire en de andere BES-eilanden ligt niet voor
de hand, omdat het gaat om (warmte)isolatie van woningen met een slecht energielabel.
Dat neemt niet weg dat energiebesparing op de BES-eilanden belangrijk is. Daar is
ook specifiek aandacht voor in de Beleidsagenda Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
voor Caribisch Nederland als het gaat om energiearmoede. Daarnaast gaan Bonaire, Saba
en Sint-Eustatius met het kabinet aan de slag met hun eigen klimaatplannen, gericht
op klimaatadaptatie en -mitigatie. Daarvoor heeft het kabinet 1 miljoen euro beschikbaar
gesteld (Kamerstukken II, 32 813, AY).
8.11 Recreatiewoningen
T. Guitsen de Vries uit Steenwijkerland geeft aan het jammer te vinden dat woningeigenaren
die in de Basisregistratie personen (BRP) op het adres van een recreatiewoning staan
ingeschreven en voor de belastingen worden aangeslagen op hun woonadres worden uitgesloten
van iedere overheidsregeling ter verbetering van hun permanente woning. Voor deze
regeling is echter als basis de voorwaarde dat de woningeigenaar een woning in eigendom
heeft waarin hij zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning zal
hebben. Dit is niet gekoppeld aan de BRP. In een gemeente kan er echter wel voor worden
gekozen om in de isolatieaanpak wel deze voorwaarde te stellen, bijvoorbeeld ten behoeve
van de uitvoerbaarheid. Dat is aan de gemeente.
8.12 BTW
Bij de eerste tranche zijn er verschillende gemeenten geweest die achteraf hebben
aangegeven geen goede inschatting te hebben gedaan van het bedrag dat in aanmerking
komt voor BTW-compensatie. Ook verschillende partijen geven in de reacties op de consultatie
aan dat er fouten worden gemaakt bij de inschatting van BTW-compensatie. Onder andere
de VNG en Verbouwstromen wijzen hierop.
Hoewel het erg vervelend is als blijkt dat de inschatting niet klopt, is het onwenselijk
de regeling op dit punt aan te passen. Het alternatief is namelijk dat er een bedrag
vooraf van het beschikbare budget voor gemeenten wordt afgehaald. Dit is nadelig voor
de gemeenten die in hun aanpak geen recht hebben op BTW-compensatie uit het fonds,
zij lopen dan middelen mis. Het achteraf, bijvoorbeeld op basis van de SiSa-verantwoording,
de BTW-compensatie vaststellen is niet mogelijk, omdat in de betreffende jaren geen
budget hiervoor beschikbaar is. Bovendien is het niet uitvoerbaar om de budgetten
op dat moment nog te verrekenen met de middelen die dan reeds uitgekeerd zijn aan
gemeenten.
De verkeerde inschatting van gemeenten was veelal mede het gevolg van onduidelijkheid
over het belang van een goede inschatting, zo blijkt uit de contacten met de gemeenten
die bij de eerste tranche op dit punt contact hebben gezocht met RVO. De uitleg over
de BTW-compensatie en wat wordt gedaan met de inschatting van het bedrag in de aanvraag
zal worden verduidelijkt. Zowel in het aanvraagformulier als bij de veel gestelde
vragen op de site van RVO. Hierbij zal ook verduidelijkt worden wanneer er een afdracht
voor het BTW-compensatie moet worden gedaan en de BTW bij het fonds kan worden teruggevraagd.
8.13 Aanbestedingsregels
In een anonieme reactie wordt gevraagd om landelijk vast te stellen hoe om te gaan
met de aanbestedingsregels, omdat er nu verschillen in aanpak tussen gemeenten zijn
ontstaan. Er wordt echter niet voor gekozen om regels vast te leggen over de wijze
waarop de gemeente aanbestedingen moet vormgeven. Dit zou de vrijheid van de gemeente
om rekening te houden met de lokale omstandigheden en situatie te veel inperken. Bij
specifieke vragen over aanbesteden kan de gemeente terecht bij PIANOo, het Expertisecentrum
Aanbesteden van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Zie https://www.pianoo.nl/nl
8.14 Uitvoeringscapaciteit gemeenten
De Vereniging Eigen Huis (VEH) vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk gemeenten
gebruik maken van de regeling. De vereniging roept op om ervoor te zorgen dat er voldoende
uitvoeringscapaciteit beschikbaar is. De Friese Energietafel geeft aan dat gemeenten
maar beperkte capaciteit en expertise hebben om de regeling uit te voeren en doet
de suggestie om RvO de uitvoerende partij van de regeling te maken in plaats van gemeenten.
De wens van de Vereniging Eigen Huis dat zoveel mogelijk gemeenten gebruik maken van
de regeling wordt onderschreven. Gemeenten kunnen de met deze regeling beschikbaar
gestelde middelen ook deels inzetten voor uitvoeringskosten. Daarnaast kunnen gemeenten
aanspraak maken op de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat-
en energiebeleid, die specifiek gericht is op de uitvoering van klimaatbeleid. Verder
wordt gemeenten ondersteuning geboden via het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie,
onder meer door webinars en kennisuitwisseling. Ook Verbouwstromen zorgt voor ondersteuning
van gemeenten. De suggestie van de Friese Energietafel om de regeling onder te brengen
bij RvO wordt niet gevolgd, omdat dit de opzet van de lokale aanpak, waarbij het isolatieprogramma
zoveel mogelijk aansluit bij de lokale situatie, niet recht zou doen.
8.15 Looptijd regeling
De Friese Energietafel en een anonieme reactie pleiten voor een langere looptijd dan
drie jaar. Ze voeren aan dat het om een kwetsbare doelgroep gaat die extra ondersteuning
nodig heeft en wijzen daarnaast op de complexiteit van natuurinclusief isoleren. De
regeling biedt de mogelijkheid om de uitvoeringstermijn twee keer met een gemotiveerd
verzoek te verlengen (artikel 6, tweede lid). Hiermee biedt de regeling al de mogelijkheid
voor een langere uitvoeringstermijn, zij het op verzoek indien sprake is van onvoorziene
omstandigheden op grond waarvan het aannemelijk is dat de uitvoering van de activiteiten
waar de specifieke uitkering voor is verstrekt niet binnen die termijn kan worden
afgerond.
8.16 Woningen tellen één keer mee
Verbouwstromen, de G4 en vanuit Zutphen is aangegeven dat onduidelijk is of woningen
meer dan één keer mogen meetellen voor de verantwoording. Dit is niet het geval. Woningen
die met middelen uit tranche 1 zijn geholpen mogen wel ook met middelen uit tranche
2 worden geholpen om extra maatregelen te nemen, maar de woning mag slechts bij een
van de twee tranches (eenmaal) meetellen. Het is inderdaad wel zo, zoals Verbouwstromen
aangeeft, dat als met de middelen uit tranche 1 meer woningen zijn verbeterd dan waarvoor
de gemeente een aanvraag heeft gedaan, deze woningen ook mee kunnen tellen voor tranche
2.
De onduidelijkheid in de tekst van artikel 1 (zoals aangegeven in een anonieme reactie
uit Zutphen en door de G4) is verholpen.
8.17 Onderzoek naar knelpunten
In een anonieme reactie wordt opgeroepen te onderzoeken of er nog meer potentiële
problemen zijn rondom de uitvoering van de isolatieaanpak in samenhang met Nederlandse
wet- en regelgeving. Niet alle mogelijke knelpunten zijn te voorzien en te onderzoeken,
maar in de praktijk blijken vaak oplossingen mogelijk. Naast signalen uit deze internetconsultatie,
overleg met de isolatiebranche en medeoverheden, komt de voortgang van de energietransitie en mogelijke knelpunten ook aan
de orde in het uitvoeringsoverleg gebouwde omgeving, waaraan verschillende betrokken
partijen deelnemen. In 2023 heeft dit uitvoeringsoverleg het rapport ‘Goed geregeld’
uitgebracht met voorstellen om de energietransitie te versnellen en knelpunten weg
te nemen. Het rapport en de reactie daarop zijn begin dit jaar aan de Tweede Kamer
aangeboden (Kamerstukken II, 32 847, nr. 1156).
8.18 Gebruik van gegevens
In twee anonieme reacties van gemeenten wordt aangegeven dat de gemeente geen gebruik
kan maken van gegevens van huishoudens met energietoeslag voor de isolatieaanpak omdat
de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) dit niet toestaat. Deze
gemeenten doen de oproep dit te wijzigen. De regels met betrekking tot de AVG kunnen
met deze regeling niet worden aangepast. In het kader van de aanpak van energiearmoede
is er een toolkit ontwikkeld die gemeenten handvatten biedt om de groep die in aanmerking
komt in beeld te brengen. Wanneer de AVG geen mogelijkheden biedt, kunnen medewerkers
van het sociale domein bewoners bij bestaande contacten altijd informeren over de
aanpak energiearmoede en de isolatieaanpak. Zie voor de verwijzing naar de toolkit:
Toolkit Aanpak Energiearmoede.
8.19 Afwijzing WOZ-waarde
In een anonieme reactie wordt aangegeven dat de WOZ-waarde een belemmering vormt.
Veel vragen in de gemeente komen van woningen die net niet aan de WOZ-waarde voldoen.
Dit zijn vaak twee-onder-eenkapwoningen die 10% tot 20% hoger zijn dan het gemiddelde,
verouderde woningen of voormalige boerderijwoningen. De gemeente stelt voor van de
WOZ-grens af te mogen wijken. De gemeente heeft de mogelijkheid om voor 20% van de
woningen af te wijken van het WOZ-criterium (of de NHG-grens). Dat biedt ruimte om
met deze genoemde situaties rekening te houden. Een verdere aanpassing van het criterium
is dan ook niet voorzien.
8.20 Extra middelen
Twee reacties, uit Rijssen-Holten en uit Moerdijk vragen om extra middelen. Vanwege
gestegen kosten en kosten voor asbestsanering. Ten aanzien van de hogere kosten, zal
dit voor een deel ook komen door natuurvriendelijk isoleren. Hiervoor zijn extra middelen
beschikbaar gesteld, namelijk 34,66 miljoen euro. Voor asbestverwijdering zijn de
middelen uit de regeling niet bedoeld. Hiervoor zijn dus andere middelen nodig.
Een anonieme reactie uit Moerdijk roept op om geen aanpassingen of extra middelen
toe te voegen aan de regeling. Vooralsnog is daarvan nu geen sprake. Overigens biedt
het programma Verbouwstromen diverse gemeenten hulp het bij vormgeven van meerjarige
isolatieaanpakken, met meerjarig perspectief, die erop zijn ingericht toekomstige
tranches en middelen toe te voegen.
8.21 Stapeling van middelen
In een anonieme reactie wordt de vraag gesteld of het mogelijk is de middelen voor
de isolatieaanpak te combineren met andere gelden, zoals het Volkshuisvestingsfonds.
De lokale isolatieaanpak staat niet in de weg van het stapelen van deze middelen met
andere, zoals die voor energiearmoede of het Volkshuisvestingsfonds. Ook het Volkshuisvestingsfonds
zelf vormt geen belemmering. Wel kunnen voorwaarden van andere regelingen, bijvoorbeeld
van de gemeente zelf of van provincies, bepalingen bevatten die stapeling uitsluiten.
De gemeente doet er goed aan dit na te gaan voor de specifieke subsidieregeling.
8.22 Versimpelen regeling en versoberen monitoringsgegevens
Verschillende partijen vragen om de verantwoordingseisen te versoepelen. De VNG doet
hiertoe een aantal specifieke voorstellen. Het voorstel om gegevens over of een woningeigenaar
behoort tot de kwetsbare doelgroep kan worden overgenomen. Dit kan zowel in de SiSa-verantwoording
als in het monitoringsbestand komen te vervallen, aangezien de voorwaarde dat meer
dan 4.000 euro alleen kon worden besteed aan deze doelgroep is geschrapt.
Over het algemeen zijn de gegevens over de maatregelen die worden getroffen bedoeld
om de effectiviteit van de regeling te kunnen monitoren. Tevens geeft het inzicht
in het voldoen aan de voorwaarden uit de regeling voor gemeenten. Op deze manier draagt
het bij aan het verzoek van de VNG vraagt om een eenvoudig monitoringsbestand te leveren,
waarmee duidelijk is hoe verantwoord moet worden. Voor 1 juli zal het aangepaste monitoringsbestand
worden geplaatst op de site van RVO. Er zal worden bezien of er nog verdergaande versoberingen
en versimpelingen mogelijk zijn.
L. van Beusekom uit Zwolle verzoekt tot het komen tot één verantwoording. Voor de
SiSa-verantwoording geldt dat er per beschikking verantwoording afgelegd moet worden.
Voor het monitoringsbestand kunnen wel alle tranches in één bestand opgenomen worden.
Daarnaast is het verzoek uit Zwolle om ook tot één regeling te komen en één set voorwaarden.
Hier wordt al aan voldaan doordat alle voorwaarden voor zowel de eerste als de tweede
tranche gelden. De verbeteringen worden met terugwerkende kracht doorgevoerd. Alleen
de mogelijkheid tot verlenging is niet gelijk. Voor de tweede tranche is twee maal
een mogelijkheid tot één jaar verlengen en voor de eerste tranche is er drie keer
een mogelijkheid tot één jaar verlengen.
De Friese Energietafel uit Leeuwarden vraagt aandacht voor de toegankelijkheid van
de regeling voor de bewoner. Terecht wordt opgemerkt dat een simpel en overzichtelijk
proces noodzakelijk is om mensen succesvol gebruik te laten maken. Om deze reden worden
gemeenten opgeroepen voor deze doelgroepen voldoende ontzorging te bieden zodat zij
ook verduurzamingstappen kunnen zetten. Bijvoorbeeld met hulp van energiefixers, -coaches
en energieloketten. Er zal ook aandacht moeten zijn voor goede communicatie richting
bewoners. In de communicatietoolkit op volkshuisvestingnederland.nl is hiervoor materiaal beschikbaar. Ook is in de praktijk
te zien dat verschillende gemeenten samenwerken om goede communicatie vorm te geven.
Op verzoek van onder andere een anonieme reactie uit Vriezenveen zal op volkshuisvestingnederland.nl
een overzicht worden geplaatst van alle beschikbare bedragen per gemeente.
Het Regionaal Energieloket vraagt hoe het aantal woningen waarvoor in de 2e tranche een uitkering kan worden aangevraagd is vastgesteld. Dit is in beginsel gebaseerd
op de verdeelsleutel van het CBS die ook is gebruikt voor tranche 1. Hierbij opgeteld
is het aantal woningen dat in tranche 1 niet is aangevraagd, voor de betreffende gemeenten.
8.23 Zoveel mogelijk maatregelen met beschikbare middelen
Tot slot roept Verbouwstromen op om de regeling niet te vertalen naar isolatieaanpakken
waar wordt ingezet op wat minimaal moet, maar op wat maximaal kan. Deze oproep wordt onderschreven met de brief die onlangs naar de Tweede Kamer is
verstuurd (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2024/05/28/verzamelbrief-verduurzaming-gebouwde-omgeving). Door slim gebruik te maken van beschikbare middelen, en hierop aanbod te ontwikkelen
richting bewoners, bijvoorbeeld met het Warmtefonds, kunnen zoveel mogelijk maatregelen
per woning worden getroffen.
Met de Meerjarig Collectief Ontzorgen (MCO)-aanpak ondersteunt Verbouwstromen regio/gemeenten
op wat maximaal kan. Dat gaat over verduurzaming in de diepte (aantal maatregelen/woning)
en over de breedte (aantal unieke woningen).
8.24 Bijlage III
Een anonieme reactie vraagt terecht of de verwijzing in bijlage III naar de Regeling
basisregistratie ondergrond klopt. Dat is niet het geval. Dat is aangepast met de
juiste verwijzing naar de regeling.
Tevens is een aantal bedragen in de 5e kolom van bijlage III gecorrigeerd. Abusievelijk
waren er bedragen versprongen, waardoor voor een aantal gemeenten de verdeelsleutel
voor de doe-het-zelfmiddelen niet juist werd toegepast.
8.25 Nij Begun
In een anonieme reactie van een gemeente wordt opgemerkt dat de koppeling met de voorwaarden
die gesteld worden aan isolatie bij gemeenten die in aanmerking komen voor Nij Begun
ontbreekt. Op dit moment wordt de regeling voor Nij Begun vormgegeven. De exacte invulling
daarvan staat nog niet vast. Daarom is het nu nog niet mogelijk daar rekening mee
te houden. Wanneer dat wel het geval is, zal deze regeling zo mogelijk op dit punt
moeten worden aangepast.
8.26 Overig
Door partijen zijn tot slot nog een aantal overige vragen gesteld en suggesties gedaan.
Dit betreffen:
-
– Verzoek tot enkele verhelderingen in de teksten en toelichtingen, die zijn allemaal
doorgevoerd. Dit betreft onder andere nummering van de kolommen in bijlage III.
-
– De G4 vraagt naar het WOZ-uitgangspunt. Dit blijft inderdaad ongewijzigd, gebaseerd
op 2022, zodat de isolatieaanpakken hier niet tussentijds op hoeven worden aangepast.
II. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 1, eerste lid, van de regeling worden begripsbepalingen ingevoegd en gewijzigd.
Doe-het-zelfmaatregelen waren reeds mogelijk onder de bestaande regeling voor de eerste
tranche. Nu zijn de doe-het-zelfmaatregelen opgenomen in een definitiebepaling en
enkele plaatsen in de regeling, hetgeen noodzakelijk was om twee zaken te kunnen regelen
die specifiek voor doe-het-zelfmaatregelen gelden, en niet voor overige maatregelen:
-
1) de minimale vierkante metereisen met betrekking tot de te isoleren oppervlakte gelden
niet voor wat betreft de doe-het-zelfmaatregelen en voor het aanvullende, specifiek
voor doe-het-zelf geoormerkte budget van 25,5 miljoen, geldt daarnaast ook dat de
eisen ten aanzien van minimaal te behalen isolatiewaardes niet gelden.
Nogmaals wordt erop gewezen dat deze eisen weliswaar niet gelden als het gaat om de
vraag waar de gemeente de specifieke uitkering aan mag besteden bij doe-het-zelf,
maar dat de eisen wél gelden onder de voorwaarde van artikel 6, eerste lid. Dit betekent
dat bij de verantwoording in het kader van deze verplichting enkel woningen mogen
meetellen waarbij wél aan die eisen is voldaan.
-
2) er is een aanvullend budget beschikbaar gesteld dat volledig besteed dient te worden
aan doe-het-zelfmaatregelen. Voor dit aanvullende budget wordt geen aanvullend doel
gesteld met betrekking tot het aantal te isoleren woningen. De gemeente mag woningen
die met behulp van dit budget worden geïsoleerd echter wel meetellen in de verantwoording
voor de verplichting in het kader van artikel 6, eerste lid, indien aan de minimale
vierkante metereis is voldaan.
Zie voor een nadere toelichting over doe-het-zelf paragrafen 3.1, 3.3.3 en 3.4 van
het algemeen deel van deze toelichting.
Met oog op het expliciteren van de doe-het-zelfmaatregelen in de regeling is het tevens
nodig om een definitie van het begrip ‘bouwbedrijf’ in te voegen. Voor deze definitie
is aangesloten bij de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE)
en de Subsidieregeling verduurzaming voor verenigingen van eigenaars (SVVE).
Op deze manier kunnen doe-het-zelfmaatregelen worden omschreven als de negatie van
maatregelen die worden uitgevoerd door een bouwbedrijf.
De begripsomschrijving van het begrip slecht geïsoleerde woning is aangepast. Naast
de reeds bestaande definitie die nu in onderdeel a is opgenomen, is een onderdeel
b toegevoegd dat specifiek voor woningen binnen gemengde verenigingen geldt. Dit is
gedaan om uitvoeringsproblematiek op te lossen die nader is omschreven in paragraaf
3.2 van het algemeen deel van deze toelichting. Ten slotte regelt het nieuw toegevoegde
onderdeel c het volgende. Als een woning eerder kwalificeerde als slecht geïsoleerde
woning onder deze regeling, maar na het treffen van maatregelen op grond van deze
regeling niet meer, dan kwalificeert de woning alsnog als slecht geïsoleerde woning
in het kader van de volgende tranches. Dit past bij het uitgangspunt van de meerjarige
aanpak waarbij gemeenten woningen intensiever helpen verduurzamen.
In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, wordt daarnaast geregeld dat woningen waaraan
reeds isolatiemaatregelen op basis van de regeling zijn getroffen, niet nog een keer
meegenomen kunnen worden in een aanvraag. Dit hangt samen met het uitgangspunt dat
de lokale aanpak gericht is op de isolatie van 750.000 woningen, en op basis daarvan
wordt het budget verdeelt. Woningen binnen het budget in meerdere aanvragen vaker
meetellen zou ervoor zorgen dat de 750.000 woningen niet gehaald kunnen worden. Dus
woningen kunnen vaker worden meegenomen in verschillende tranches, maar niet meermaals
meetellen bij het aantal in de aanvraag.
Ten slotte is in de omschrijving van een vergelijkbare energetische staat in het vierde
subonderdeel het bouwdeel ‘ramen’ verder uitgeschreven tot ‘ramen, panelen in kozijnen
en deuren’. Dit was reeds beoogd en betreft een verduidelijking.
Onderdeel B
Zie voor een nadere toelichting over deze wijziging van artikel 2, tweede lid, van
de regeling, de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A met betrekking tot doe-het-zelfmaatregelen.
In artikel 2, tweede lid, zijn de energiebesparende isolatiemaatregelen geregeld waar
de gemeente de specifieke uitkering aan mag besteden. Op deze plaats is het dus relevant
om de uitzondering op de minimale vierkante metereisen voor gemeenten te regelen en
voor het aanvullende, specifiek voor doe-het-zelf geoormerkte budget van 25,5 miljoen,
geldt daarnaast ook dat de eisen ten aanzien van minimaal te behalen isolatiewaardes
niet gelden.
Onderdeel C
In artikel 3 was enkel het budget voor het aanvraagtijdvak van de eerste tranche opgenomen.
Daar is nu een eerste lid van gemaakt, en in een nieuw tweede en derde lid zijn de
budgetten voor het aanvraagtijdvak van de tweede tranche opgenomen.
Zie over de samenstelling van de budgetten hoofdstuk 2 van het algemeen deel van de
toelichting.
Het tweede lid bevat het ‘reguliere’ budget van de lokale aanpak voor de tweede tranche.
Aan dit budget is een minimumaantal woningen verbonden dat de gemeente daarmee dient
te isoleren. Als het college dit budget aanvraagt, ontvangt de gemeente automatisch
ook het volledige bedrag dat in de vierde kolom in bijlage III is opgenomen. Dit betreft
middelen die zijn bedoeld voor de woningen waarvoor al een deel van het beschikbare
budget voor de lokale isolatieaanpak in 2022 beschikbaar is gesteld. Zie hoofdstuk
2 van het algemeen deel van de toelichting voor een nadere toelichting hierover.
In het nieuwe derde lid is een grondslag voor het aanvragen van het budget opgenomen
dat specifiek geoormerkt is voor doe-het-zelfmaatregelen. Deze aanvraag staat los
van de aanvraag uit het tweede lid.
Dit budget kan niet voor een gedeelte door het college aangevraagd worden, enkel het
volledige bedrag. Hier staat echter geen minimaal aantal te isoleren woningen tegenover.
De gemeente dient deze specifieke uitkering uitsluitend te besteden aan doe-het-zelfmaatregelen.
Zie voor een nadere toelichting over doe-het-zelfmaatregelen de artikelsgewijze toelichting
bij onderdeel A.
In het nieuwe vierde lid is de herverdeling geregeld die nader is toegelicht in paragraaf
3.3.3 van het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel D
Omdat in artikel 4 met betrekking tot de aanvraag een aantal wijzigingen op verschillende
plaatsen in het artikel zijn gedaan, is ervoor gekozen het artikel in het geheel opnieuw
vast te stellen.
In het eerste lid, onderdeel b, is het nieuwe aanvraagtijdvak voor de tweede tranche
geregeld. In onderdeel a is het aanvraagtijdvak voor de eerste tranche nog steeds
opgenomen. Daar is voor gekozen om de meerjarigheid van de lokale aanpak in de regeling
tot uitdrukking te brengen en omdat een aantal versoepelingen in de regeling ook met
terugwerkende kracht van toepassing worden op de specifieke uitkeringen die verstrekt
zijn tijdens de eerste tranche.
In het tweede lid, onderdeel b, is naast het bestaande vereiste dat een aantal woningen
moet worden opgegeven in de aanvraag, hetgeen rechtstreeks samenhangt met een voor
die gemeente beschikbaar budget per woning uit de betreffende bijlage (I, II, of III),
een zin toegevoegd waarin is geregeld dat woningen waaraan reeds isolatiemaatregelen
op basis van de regeling zijn getroffen, niet nog een keer meegenomen kunnen worden
in een aanvraag. Dit neemt niet weg dat er wel opnieuw budget van latere tranches
aan dezelfde woning kan worden besteed, de woning kan echter niet nogmaals meetellen
in het aantal woningen dat de gemeente dient te isoleren.
Het nieuwe derde lid regelt een uitzondering op een aantal aanvraaggegevens voor een
aanvraag als bedoeld in artikel 3, derde lid. Dat betreft een aanvraag voor het budget
dat gebonden is aan doe-het-zelfmaatregelen. Voor een aanvraag voor dit budget hoeft
geen aantal woningen opgegeven te worden en ook niet de hoogte van het aangevraagde
bedrag. De hoogte van het aangevraagde bedrag staat immers vast, dat is altijd het
totaal beschikbare bedrag. Er hoeft voor dit budget geen aantal woningen geïsoleerd
te worden, daarom hoeft ook geen aantal te worden opgegeven bij de aanvraag. Bij de
verantwoording dient wel gerapporteerd te worden over deze woningen die verbeterd
zijn.
Onderdeel E
In Artikel 4a wordt een technische wijziging toegepast om de verwijzing naar artikel
3 kloppend te houden na het opdelen van artikel 3 in meerdere artikelleden.
Onderdeel F
Artikel 5 regelt de wijze van betaling en inhoud van de uitkeringsbeschikking. Dit
artikel wordt opnieuw vastgesteld, waarbij de regeling van deze onderwerpen met betrekking
tot de eerste tranche vervalt en die voor de tweede tranche wordt geregeld.
Op de overige plaatsen in de regeling is ervoor gekozen om de regeling met betrekking
tot de eerste tranche te behouden, in verband met de terugwerkende kracht die aan
de versoepeling van sommige voorwaarden van toepassing is op de eerste tranche. Op
deze wijze is de eerste tranche nog zichtbaar in de lopende regeling, en is de meerjarigheid
van de lokale aanpak ook zichtbaar in de actuele regeling.
In dit artikel is er echter voor gekozen om de bepalingen met betrekking tot de eerste
tranche te laten vervallen, ten behoeve van duidelijkheid van de regeling, hetgeen
mogelijk is omdat de betalingen met betrekking tot de eerste tranche zijn afgehandeld
en de bepalingen daarom materieel zijn uitgewerkt. Om dezelfde reden is ook bijlage
III komen te vervallen, terwijl bijlagen I en II in stand worden gehouden.
Met betrekking tot andere bepalingen met betrekking tot de eerste tranche is er ook
sprake van dat deze materieel zijn uitgewerkt, zoals de bepaling met het regelen van
het aanvraagtijdvak voor de eerste tranche in artikel 4, eerste lid, onderdeel a,
maar die is behouden om blijk te geven van de meerjarigheid in de regeling en een
duidelijke koppeling met de voorwaarden die met terugwerkende kracht ook worden toegepast
op de eerste tranche.
Onderdeel G
Artikel 6 regelt de verplichtingen die verbonden zijn aan de besteding van de specifieke
uitkering. Als hier niet aan voldaan is kan (een deel van) de specifieke uitkering
door de minister worden teruggevorderd.
Het eerste lid, onderdeel a, bevat de verplichting om energiebesparende isolatiemaatregelen
te treffen in het aantal slecht geïsoleerde woningen dat het college heeft opgegeven
in de aanvraag. Dit criterium is uitgebreid met subonderdelen 1° en 2°.
In subonderdeel 1° is bepaald dat voor dit criterium enkel energiebesparende isolatiemaatregelen
meetellen, die voldoen aan de minimale vierkante metereisen voor isolatie en de eisen
ten aanzien van minimaal te behalen isolatiewaardes die gelden op grond van de ISDE
of de SVVE.
In subonderdeel 2° is een uitzondering geregeld voor 10% van de woningen die het college
heeft opgegeven in de aanvraag, maar de uitzondering geldt enkel voor de minimale
vierkante metereisen. 10% van die woningen hoeft dus niet te voldoen aan de eisen
die gelden ten aanzien van de minimaal te isoleren oppervlakte om wel mee te kunnen
tellen voor het te behalen aantal woningen in de verantwoording. Deze ruimte wordt
geboden (ook met terugwerkende kracht voor de eerste tranche) zodat gemeenten bepaalde
kleine woningen ook mee kunnen nemen in de aanpak die niet aan die eisen kunnen voldoen.
Zie hierover ook paragrafen 3.3.2 en paragraaf 3.4 van het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel c is uitgebreid met de uiterlijke termijn van afronding van de activiteiten
en de uiterlijke bestedingstermijn voor middelen van de tweede tranche, voor beide
geldt 31 december 2026 als uiterlijke bestedingstermijn. Deze termijn kan bij opgelopen
vertraging wegens onvoorziene omstandigheden op gemotiveerd verzoek van het college
tweemaal met ten hoogste één jaar verlengd worden (dat is geregeld in het tweede lid,
onderdeel b).
In het eerste lid, onderdeel d, is met betrekking tot het voor doe-het-zelf geoormerkte
budget (het budget opgenomen in de vijfde kolom van bijlage III) bepaald dat dat budget
volledig aan doe-het-zelf moet worden besteed, dat wil zeggen energiebesparende isolatiemaatregelen
door doe-het-zelvers maar ook activiteiten als bedoeld in artikel 2, derde lid (zoals
ondersteuning vanuit de gemeente) die gericht zijn op het tot stand brengen van die
doe-het-zelfmaatregelen.
Onderdeel H
In onderdeel H wordt het opschrift van bijlage I technisch gewijzigd, waarbij ‘artikel
3’ vervangen wordt door ‘artikel 3, eerste lid’ om deze verwijzing weer kloppend te
krijgen nu in deze wijzigingsregeling artikel 3 wordt opgedeeld in meerdere artikelleden.
Onderdeel I
In onderdeel I wordt in bijlage III van de regeling de tabel opgenomen met de budgetten
voor de tweede tranche. De voormalige bijlage III bevatte een overzicht van gemeenten
waarvoor een uitzondering op het geregelde uitbetalingsmoment van de specifieke uitkeringen
uit tranche één werd gemaakt. Het is niet noodzakelijk die bijlage te behouden, zie
daarvoor ook de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel F. Daarom kan deze bijlage
vervallen en komt de bijlage met budgetten voor de tweede tranche daarvoor in de plaats,
als nieuwe bijlage III.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant.
Er hoeft geen rekening te worden gehouden met de vaste verandermomenten of een minimale
invoeringstermijn, omdat de gemeenten niet meedingen om hetzelfde budget. Er zitten
schotten tussen, elke gemeente heeft een op grond van objectieve verdeelsleutels bepaald
eigen budget. Er Het aanvraagtijdvak is lang genoeg geopend dat de colleges de tijd
hebben een aanvraag in te dienen, daar is dus ook geen invoeringstermijn voor nodig.
Er wordt terugwerkende kracht verleend aan de onderdelen A, B en G tot en met 1 maart
2023. Dat betreft de datum van inwerkingtreding van de oorspronkelijke regeling voor
tranche één. Deze onderdelen bevatten voorwaarden die met terugwerkende kracht ook
voor de specifieke uitkeringen van tranche één gaan gelden:
-
– Onderdeel A bevat de definitie van slecht geïsoleerde woning. Met terugwerkende kracht
gaat gelden dat voor gemengde verenigingen een aangepaste definitie wordt gehanteerd,
zodat voor gemeenten een belangrijk obstakel wordt weggenomen waardoor ook woningen
van gemengde verenigingen kunnen meetellen in de verantwoording onder de verplichting
van artikel 6, eerste lid. Zie hierover ook paragraaf 3.2 van het algemeen deel van
de toelichting.
-
– Onderdeel B bevat de specificering dat gemeenten zich mogen richten op doe-het-zelfmaatregelen
en daarbij geen minimale oppervlakte eisen isolatie in acht hoeven nemen (maar nogmaals:
om mee te kunnen tellen onder de verplichting van artikel 6, eerste lid, is het wél
relevant dat het minimum oppervlakte wordt gehaald, met uitzondering van de 10% vrije
ruimte).
-
– Onderdeel G bevat de nadere specificering van de verplichting van het isoleren van
het aantal woningen dat een college heeft opgegeven bij de aanvraag. Voor dat aantal
geldt weliswaar dat er aan de minimale vierkante metereisen voor isolatie moet worden
voldaan, maar er is een uitzondering gemaakt voor 10% van het opgegeven aantal, zodat
ook kleine woningen kunnen worden meegenomen in de aanpak. Zie hierover ook paragrafen
3.3.2 en 3.4 van het algemeen deel van de toelichting.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge