TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling strekt ertoe een specifieke uitkering aan gemeenten mogelijk
te maken om slecht geïsoleerde woningen te verduurzamen in het kader van het
Nationaal Isolatieprogramma. Het betreft daarbij woningen van eigenaar-bewoners
en woningen in (gemengde) verenigingen. In het Coalitieakkoord 'Omzien naar
elkaar, vooruitkijken naar de toekomst' is het Nationaal Isolatieprogramma
opgenomen met commitment en middelen tot ten minste 2030 om woningen sneller,
slimmer en socialer te isoleren. Het doel van het Nationaal Isolatieprogramma
is om 2,5 miljoen woningen te isoleren in de periode tot en met 2030, met de
nadruk op de 1,5 miljoen slecht geïsoleerde woningen (label E, F en G) waarbij
één of meerdere stappen worden gezet richting de standaard voor
woningisolatie1.
Om klimaatverandering tegen te gaan, wordt gestreefd naar ten minste 55%
CO2-reductie in de Klimaatwet en wordt het beleid gericht op een
hogere opgave, wat neerkomt op circa 60% in 2030 ten opzichte van 19902. Zo wordt klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen gegaan en ons
land leefbaar gehouden voor de toekomstige generaties.
Het isoleren van woningen draagt bij aan CO2-reductie. Het is
immers essentieel de vraag naar energie terug te brengen, om dan in de
resterende vraag te kunnen voorzien met duurzame energiebronnen. Bovendien
lopen de bewoners van goed geïsoleerde woningen minder risico op een hoge
energierekening en energiearmoede. Ook wordt de overstap van aardgas naar
duurzame bronnen makkelijker en leidt goede isolatie en kierdichting samen met
goede ventilatie tot meer comfort en een gezonder leefklimaat in een
woning.
Zonder overheidsingrijpen komt isolatie van woningen met onvoldoende
snelheid tot stand. Dit kan voor eigenaar-bewoners gelegen zijn in de kosten
van isoleren van de woning, maar ook in de complexiteit van het proces.
Het Nationaal Isolatieprogramma bestaat uit vier actielijnen. Actielijn 1
richt zich op de isolatie van 750.000 woningen van eigenaar-bewoners waarbij
gemeenten bewoners ondersteunen. Daar is deze regeling op gericht. Actielijn 2
is gericht op de isolatie van 1 miljoen huurwoningen door verhuurders.
Actielijn 3 is gericht op het versneld isoleren van 750.000 woningen van
eigenaar- bewoners op eigen initiatief. Actielijn 4 is gericht op het besparen
van energie door laagdrempelige maatregelen. Voor een uitgebreidere
omschrijving van het Nationaal Isolatieprogramma wordt verwezen naar de website
met meer informatie.3
Deze regeling werkt actielijn 1 uit voor de jaren 2023 en 2024. De ambitie
van actielijn 1 van het Nationaal Isolatieprogramma is om in de periode tot en
met 2030 in totaal ongeveer 750.000 koopwoningen te isoleren via een lokale
aanpak samen met gemeenten. Gemeenten kunnen hiervoor isolatieprogramma’s4 maken. Het gaat daarbij om meerjarige plannen, die kunnen aansluiten
bij de transitievisies warmte en bewonersinitiatieven en zich zoveel als
mogelijk richten op het verbeteren van woningen met de slechtste labels.
Deze actielijn van het Nationaal Isolatieprogramma is er op gericht juist
eigenaar-bewoners die moeite hebben met het verduurzamen van hun woning te
helpen via ondersteuning en extra financiële middelen naast al bestaande
subsidies die voor alle woningeigenaren beschikbaar zijn5. Om ervoor te zorgen dat de middelen voor de isolatieaanpak vooral
terecht komen bij de mensen die de middelen het hardst nodig hebben, wordt
gemeenten gevraagd in het isolatieprogramma toe te lichten hoe zij met deze
middelen eigenaar-bewoners met (risico op) energiearmoede gaan bereiken.
De lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma is onderdeel van de
programmatische aanpak van slecht geïsoleerde woningen, waarbij verschillende,
meerjarige actielijnen een samenhangend geheel vormen.6 Gemeenten kunnen bewoners van koopwoningen en gemengde verenigingen
waarin zich ten minste één koopwoning bevindt (hierna: gemengde verenigingen)
zoveel als mogelijk ondersteunen, zodat de eigenaar-bewoners en/of verenigingen
weten wat ze kunnen verbeteren aan hun woning of gebouw/appartement (hierna:
woning). Dit kan bijvoorbeeld straat voor straat, buurt voor buurt, maar ook
bijvoorbeeld gericht op gelijksoortige woningen. Wanneer uw gemeente overweegt
om gezamenlijk met andere gemeenten in te dienen, kan het programma
Verbouwstromen ondersteunen bij het definiëren van de aanpak en bij indiening
met capaciteit en met het verbinden aan relevante partijen. Het programma
Verbouwstromen stimuleert het organiseren van opschaalbaar aanbod in een
effectief proces voor gemeente, aanbieder, bewoner en adviseur.7
De ondersteuning door gemeenten kan – al dan niet via
bewonersinitiatieven8 – naast het financieren van energiebesparende isolatiemaatregelen,
eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, ook betrekking
hebben op het activeren van eigenaar-bewoners en/of gemengde verenigingen, het
adviseren welke maatregelen kunnen worden genomen in de woning als op het
aanvragen van subsidie en het adviseren over of bemiddelen in krediet voor de
financiering van isolatie- en ventilatiemaatregelen, zoals de
Energiebespaarlening van het Nationaal Warmtefonds. Wanneer op grond van deze
regeling een energieadvies wordt gegeven voor eigenaar-bewoners van gemengde
verenigingen of de gehele Vereniging van Eigenaren (VvE) kan overigens niet
voor hetzelfde gebouw subsidie worden verstrekt op grond van Subsidieregeling
Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars9. Dat geldt niet voor isolatiemaatregelen zelf. Daarvan kan de subsidie
wel worden gecombineerd.
Gemeenten kunnen de lokale isolatieaanpak ook betrekken bij de wijkgerichte
verduurzaming van de gebouwde omgeving zoals die in de transitievisies warmte
en uitvoeringsplannen wordt vormgegeven. Immers, in wijken waar de gemeente aan
de slag gaat met de wijkgerichte verduurzaming zullen de woningen veelal ook
moeten worden geïsoleerd, waarna ze kunnen worden aangesloten op een duurzaam
alternatief voor aardgas.
De lokale aanpak kan ook worden ingezet om doe-het-zelf-maatregelen te
ondersteunen. Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 7 november 202210 is aangegeven kunnen doe-het-zelvers een belangrijke bijdrage leveren
in de gewenste versnelling van het isoleren van de 1,5 miljoen koopwoningen,
een van de doelstellingen van het Nationaal isolatieprogramma, met name bij de
niet al te ingewikkelde isolatiemaatregelen. Het is hierbij van belang de
doe-het-zelvers gericht te ondersteunen. Dit zal niet alleen helpen bij het
versnellen van de aanpak van slecht geïsoleerde woningen, maar helpt ook
wachttijden te beperken in de professionele markt. Als meer woningeigenaren
niet al te ingewikkelde isolatiemaatregelen zelf uitvoeren, dan kunnen de
professionals zich richten op de meer complexe isolatiewerkzaamheden. De
snelste en beste manier om deze ondersteuning vorm te geven is om daarbij aan
te sluiten bij de lokale aanpak. Gemeenten kunnen dan ook
doe-het-zelf-maatregelen onderdeel uit laten maken van de lokale aanpak.
Daarbij geldt overigens wel dat deze doe-het-zelf-maatregelen aan de eisen van
de regeling moeten voldoen. Het gaat dan om de eisen die in de
Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (hierna: ISDE) en de
Subsidie verduurzaming voor verenigingen Eigenaar (hierna: SVVE) gelden voor
minimale Rd- of maximale U-waardes en minimaal aantal m2. Bij
doe-het-zelf maatregelen is het echter niet mogelijk ISDE of SVVE subsidie aan
te vragen. Zoals in genoemde brief is aangeven zal BZK samen met stakeholders
een werkwijze ontwikkelen die door gemeenten toegepast en gekopieerd kan
worden.
Gemeenten worden ondersteund bij de lokale aanpak via het Nationaal
Programma Lokale Warmtetransitie (hierna: NPLW). Het NPLW ondersteunt gemeenten
door kennis op te doen over wat werkt in de praktijk, kennisproducten en
handreikingen te ontwikkelen en kennis en ervaring uit te wisselen in
leerkringen en netwerkbijeenkomsten. Aanvullend is er een regionale
ondersteuningsstructuur om de samenwerking tussen gemeenten te
ondersteunen.
De middelen die binnen de lokale aanpak voor verstrekking aan gemeenten
beschikbaar zijn, worden op verschillende momenten beschikbaar gesteld aan
gemeenten:
-
• In 2022 is een deel van het beschikbare budget voor de lokale aanpak reeds
beschikbaar gesteld11 aan gemeenten via een specifieke uitkering die kon worden toegekend op
grond van een suppletoire begrotingswet.12 Dit betrof in totaal € 68.500.000.
-
• Op basis van onderhavige regeling worden bedragen aan gemeenten toegekend
voor 2023 en 2024. Deze middelen kunnen in 2023 worden aangevraagd en betreffen
de eerste tranche. In totaal is er € 206.625.000 beschikbaar voor specifieke
uitkeringen op basis van deze regeling.
-
• In 2024 en 2025 (de tweede en derde tranche) kunnen op basis van een nieuwe
regeling aanvragen worden gedaan voor latere jaren. In totaal is er
€ 823.320.000 beschikbaar voor specifieke uitkeringen op basis van die
regeling.13
Actielijn 1, de lokale aanpak, heeft betrekking op eigenaar-bewoners en
gemengde verenigingen die hulp nodig hebben bij het isoleren en eventueel
ventileren van hun woning; bij het kiezen van de energiebesparende isolatie- en
eventuele energiezuinige ventilatiemaatregelen of bij het aanvragen van
subsidie of financiering of andere vormen van ondersteuning. In de
verdeelsleutel is daar rekening mee gehouden, zie paragraaf 2.5 voor een
uitgebreidere toelichting op de verdeelsleutel. Alle gemeenten in Nederland
kunnen aanspraak maken op een specifieke uitkering tot ten hoogste het bedrag
dat voor die gemeente op grond van de verdeelsleutel is bepaald.
Met deze regeling wordt de grondslag gecreëerd voor het verstrekken van
specifieke uitkeringen aan gemeenten om eigenaar-bewoners en gemengde
verenigingen te ondersteunen bij het isoleren van slecht geïsoleerde woningen.
Daarnaast kunnen gemeenten ook verenigingen, waaronder verenigingen van
eigenaars, woonverenigingen of wooncoöperaties, op dezelfde manier
ondersteunen, als er zich ten minste één koopwoning binnen die vereniging
bevindt. Hier is voor gekozen omdat er zich ook veel koopwoningen binnen
dergelijke verenigingen bevinden. Ook die woningen moeten worden geïsoleerd.
Aangezien het bij energiebesparende isolatie- en energiezuinige
ventilatiemaatregelen vaak maatregelen betreft waar de vereniging in
gezamenlijkheid over beslist en niet de individuele appartementseigenaar, is
het belangrijk om ook dat bezit op deze manier te bereiken. Indien hier
verhuurwoningen tussen zitten, is het belangrijk dat gemeenten goed letten op
de staatssteunregels, zie hoofdstuk 5 van deze toelichting voor een aanvullende
toelichting over staatssteun.
Het Rijk stelt op grond van deze regeling middelen beschikbaar voor
gemeenten om eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen extra ondersteuning te
bieden. Het gaat daarbij om het bieden van hulp en ondersteuning, dus niet
enkel in de vorm van financiële middelen, maar ook met gericht advies en
ondersteuning waarbij naar de specifieke situatie van de betreffende woning,
appartement of het betreffende gebouw wordt gekeken en wordt geholpen bij het
maken van keuzes, plannen en bij de uitvoering. De lokale aanpak kenmerkt zich
daarbij door een proactieve aanpak; de gemeente benadert eigenaren actief of
werkt daarvoor samen met bewonersinitiatieven of lokale partijen. Het ligt in
de rede dat gemeenten hun inzet met name richten op eigenaar-bewoners die de
hulp het meest nodig hebben. Zoals eerder aangegeven wordt gemeenten gevraagd
in hun isolatieprogramma en aanvraag toe te lichten hoe zij eigenaar-bewoners
met (risico op) energiearmoede gaan bereiken. Het ligt daarbij in de rede in
ieder geval de eigenaar-bewoners die in aanmerking komen voor een
energietoeslag te betrekken. Daarbij heeft de gemeente beleidsvrijheid bij de
invulling maar de gemeente wordt wel verplicht om de focus te leggen op
woningen met een lage WOZ-waarde als (aanvullende) indicator om
eigenaar-bewoners met een kleine beurs te bereiken. Een TNO studie uit
202114 laat zien dat de huizen van energiearme huishoudens niet significant
kleiner of groter zijn dan gemiddeld. De waarde van de woningen van energiearme
huishoudens liggen daarentegen wel aanzienlijk lager dan gemiddeld, met
uitzondering van de energetisch minder goede woningen waarvan de eigenaren
onvoldoende financiële capaciteit hebben om zelf te verduurzamen.
De gemeente kan ervoor kiezen om de middelen voor energiebesparende
isolatie- en eventuele samenhangende energiezuinige ventilatiemaatregelen in de
woning te differentiëren en sommige eigenaar-bewoners meer financiële
ondersteuning te geven dan anderen, als zij dat meer nodig hebben. De gemeente
heeft de beleidsvrijheid om daar zelf een goede afweging in te maken.
Om te borgen dat de middelen zo gericht mogelijk worden ingezet voor
eigenaar-bewoners die op extra ondersteuning zijn aangewezen is wel een
aanvullende voorwaarde opgenomen. Tenminste 80% van de woningen die met behulp
van deze regeling worden geïsoleerd al dan niet in combinatie met
ventilatiemaatregelen moet een WOZ-waarde hebben die onder het gemiddelde van
de koopwoningen van de gemeente ligt (de voorlopige cijfers van het CBS voor
2022 worden gebruikt, ook opgenomen in bijlage I) of onder de WOZ-grens van de
Nationale hypotheekgarantie van 2023 liggen (€ 429.300,–). Voor de gemiddelde
WOZ-waarde wordt uitgegaan van het voorlopige gemiddelde voor koopwoningen voor
2022 zoals door het CBS gepubliceerd op statline. Deze is ook opgenomen in
bijlage I.
Gemeenten kunnen in de lokale aanpak samenwerken met bouw- en
isolatiebedrijven, intermediairs die grootschalige collectieve acties
organiseren en eigenaar-bewoners of gemengde verenigingen van A tot Z
ontzorgen, (consortia van) aanbieders met gestandaardiseerd aanbod voor
gelijksoortige typen woningen of andere marktpartijen. Gemeenten kunnen er bij
het organiseren van die samenwerking voor kiezen om onderling samen te werken,
bijvoorbeeld om zo de uitvoeringskracht te vergroten. De gemeente die de
specifieke uitkering ontvangt, verantwoordt over de besteding van die middelen
bij de minister.
Deze regeling is, als onderdeel van actielijn 1, gericht op
eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen.
De ambitie uit het Coalitieakkoord om één miljoen huurwoningen naar de
isolatiestandaard te isoleren wordt op een andere wijze vorm gegeven. Zo zijn
inmiddels prestatieafspraken gemaakt met Aedes15 waarbij onder meer is afgesproken dat de slechte energielabels (E, F,
G) van woningcorporaties uiterlijk in 2028 zijn verbeterd. Naast deze
prestatieafspraken zullen per 2030 wettelijke eisen gesteld worden aan (de
verhuur van) huurwoningen. Dit moet ervoor zorgen dat huurwoningen in 2030
minimaal energielabel D hebben – ook private huurwoningen. Ook zal het
woningwaarderingsstelsel worden aangepast waarbij aftrekpunten worden toegekend
voor huurwoningen met de energielabels E, F en G. Zie daartoe de brief aan de
Tweede Kamer van 9 december 202216. Particuliere verhuurders worden gestimuleerd te verduurzamen via de
Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (hierna: SVOH).
Het is wenselijk om de mogelijkheid te hebben om de voorwaarden in de
regeling bij te stellen, om zo lessen uit eerdere jaren, voortschrijdend
inzicht en nieuwe ontwikkelingen, in samenspraak met gemeenten en de Tweede
Kamer, te kunnen accommoderen. Er wordt na deze regeling in 2024 en 2025 een
nieuwe regeling opengesteld. Daarin worden de ervaringen uit deze eerste
tranche verwerkt.
Aangezien het Nationaal Isolatieprogramma meerjarig is en het budget is
verdeeld over meerdere jaren, is een wettelijke grondslag voor de specifieke
uitkering vereist. Er is reeds een AMvB in voorbereiding op grond van artikel
81, tweede lid, van de Woningwet, waarin grondslagen voor het toekennen van
specifieke uitkeringen voor meerdere onderwerpen zal worden geregeld, waaronder
ook voor dit Nationaal Isolatieprogramma.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) is belast met de
uitvoering van deze regeling op grond van een daartoe verkregen mandaat,
volmacht en machtiging.
2. Inhoud
2.1 Nut en noodzaak
De overheidsuitgaven voor het Nationaal Isolatieprogramma tot en met 2030
(in totaal € 3,864 miljard)17, en deze regeling daarbinnen met de grondslag voor het verstrekken van
specifieke uitkeringen in 2023 en 2024 (ten bedrage van € 206.625.000),
betreffen grote investeringen. Dit is nodig vanwege de urgentie van het
probleem. Het klimaat verandert. Het wordt steeds warmer op aarde. Als gevolg
daarvan nemen de risico’s toe op overstromingen, infectieziekten, verlies van
biodiversiteit en verstoring van de drinkwatervoorziening. Hierdoor bestaat het
gevaar op een minder leefbaar land voor de toekomstige generaties.
Door een koppeling van de lokale aanpak aan de landelijke subsidies, zoals
de breed toegankelijke ISDE en de per 23 januari 2023 te starten regeling SVVE,
wordt een grotere impact gemaakt. Deze koppeling wordt in de komende paragrafen
toegelicht. Bovendien biedt dit de mogelijkheid om op lokaal niveau maatwerk te
bieden en eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen te ondersteunen.
Door gemeenten te ondersteunen om een lokale aanpak vorm te geven, daarmee
de slechtst geïsoleerde woningen aan te pakken en de mensen die dat nodig
hebben daarbij goed te ondersteunen, draagt deze regeling bij aan het tegengaan
van klimaatverandering.
2.2 Inhoud van deze regeling
Zoals in de inleiding aangegeven, heeft deze regeling slechts betrekking op
een deel van het budget voor actielijn 1. De inzet is met deze regeling circa
142.000 koopwoningen te isoleren, en de inzet van heel actielijn 1 is om
750.000 koopwoningen te isoleren.
Op grond van artikel 4 doet een gemeente een aanvraag voor een aantal
slecht geïsoleerde woningen waarin de gemeente verwacht isolatie- en eventuele
energiezuinige ventilatiemaatregelen te bewerkstelligen. Per slecht geïsoleerde
woning ontvangt de gemeente € 1.460.
Het maximum bedrag dat de gemeente kan aanvragen staat in de bijlage. De
gemeente kan in een tweetal tijdvakken in 2023 het gehele bedrag voor 2023 en
2024 aanvragen maar uitbetaling vindt verspreid over 2023 en 2024 plaats. Dit
hangt samen met de verdeling van de middelen op de begroting van BZK.
De activiteiten waar de gemeente deze specifieke uitkering aan kan besteden
zijn opgenomen in artikel 2, tweede en derde lid. Daarbinnen heeft de gemeente
de vrijheid over de wijze waarop deze middelen over de verschillende
activiteiten worden verdeeld. Uitgangspunt daarbij is dat de inzet leidt tot
één of meer isolatiemaatregelen (eventueel in samenhang met
ventilatiemaatregelen) in het aantal woningen waarvoor de uitkering is
verstrekt.
Voor het duiden van de energiebesparende isolatiemaatregelen is aangesloten
bij de ISDE18 voor eigenaar-bewoners en de SVVE voor verenigingen. Dit betreft
grotere energiebesparende isolatiemaatregelen met eisen zoals minimale
Rd-waardes of maximale U-waardes en de minimaal te isoleren m2. Waar
in de toelichting wordt gerefereerd aan ‘energiebesparende
isolatiemaatregelen’, worden de energiebesparende isolatiemaatregelen bedoeld
zoals in de ISDE en de SVVE omschreven. Om toekomstige gezondheidsproblemen te
voorkomen, is het van belang dat gemeenten het informeren over of het (laten)
uitvoeren van energiezuinige ventilatiemaatregelen onderdeel maken van de
lokale aanpak.
Daarnaast is bepaald dat de bijdrage voor energiebesparende isolatie- en
energiezuinige ventilatiemaatregelen maximaal € 4.000 per woning bedraagt. Dit
is bedoeld om te borgen dat de regeling doelmatig is aangezien zo meer woningen
kunnen worden geïsoleerd. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt voor
eigenaar-bewoners die in aanmerking komen voor een energietoeslag19, schuldhulpverlening, een schuldsaneringsregeling of die in een
schuldsanering zitten. Zij hebben mogelijk extra ondersteuning nodig om
maatregelen te treffen.
Ook is in artikel 2 derde lid bepaald dat gemeenten die een specifieke
uitkering ontvangen de middelen kunnen inzetten voor gerichte ondersteuning aan
eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen die daar zelf niet uit komen.
Bijvoorbeeld in de vorm van een stappenplan of een verduurzamingsplan van de
woning. Daarbij kan ook worden samengewerkt met bewonersinitiatieven. Door
samen te werken met een bewonersinitiatief, kan de gemeente aansluiten bij de
energie die er in de samenleving is.
De gemeente kan ook een deel van de middelen besteden aan
uitvoeringskosten. Daarnaast kan de gemeente de middelen voor uitvoeringskosten
voor klimaat, die zijn opgenomen in de bestuurlijke afspraken20, inzetten bijvoorbeeld voor het uitwerken van plannen. Dit neemt niet
weg dat er uiteraard geen dubbelfinanciering van activiteiten vanuit
bijvoorbeeld andere specifieke uitkeringen mag plaatsvinden. Middelen mogen wel
gestapeld worden om verschillende kosten te voldoen, dat betreft een andere
situatie. In het geval van dubbelfinanciering gaat het erom dat dezelfde
kostenpost dubbel wordt gefinancierd doordat middelen vanuit twee specifieke
uitkeringen worden aangewend (hetgeen leidt tot een positief saldo ten aanzien
van die kostenpost). Dat is niet de bedoeling.
De inzet van middelen moet er toe leiden dat er in het aantal slecht
geïsoleerde woningen waarvoor de gemeente budget heeft aangevraagd
energiebesparende isolatie- en eventuele energiezuinige ventilatiemaatregelen
worden gerealiseerd. De definitie van slecht geïsoleerde woningen is opgenomen
in artikel 1, het betreft woningen met een energielabelklasse D, E, F, G of een
met die labelklasse vergelijkbare energetische staat. De doelgroep van de
lokale aanpak is daarmee op het eerste oog ruimer dan het doel van het
Nationaal Isolatieprogramma als geheel. Dat doel luidt ‘2,5 miljoen woningen te
isoleren in de periode tot en met 2030, met de nadruk op de 1,5 miljoen slecht
geïsoleerde woningen (label E, F en G) waarbij één of meerdere stappen worden
gezet richting de standaard voor woningisolatie’. Ook eigenaar-bewoners van of
gemengde verenigingen met woningen met label D of een vergelijkbare
energetische staat hebben ondersteuning nodig bij het isoleren van hun woning
en hebben risico op energiearmoede.
Een wijkgerichte benadering is daarbij ook mogelijk maar het accent moet
daarbij liggen op de woningen met een lage energetische kwaliteit. Daar is de
lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma immers op gericht, omdat
isolatie hier het meeste oplevert voor klimaat en ter bestrijding van
energiearmoede.
Het is wenselijk dat één of meerdere stappen worden gezet richting de
standaard voor woningisolatie. De standaard voor woningisolatie kan worden
behaald door toepassing van de minimale streefwaarden voor afzonderlijke
bouwdelen, ventilatie en kierdichting. De voorwaarden voor de ISDE en de SVVE
sluiten grotendeels aan op de streefwaarden. Daardoor is aansluiting bij de
standaard geborgd.
Een toelichting op deze en andere onderdelen van de regeling zullen in de
artikelsgewijze toelichting uitgebreider aan bod komen.
2.3 Samenhang met andere regelingen
Met behulp van de middelen die gemeenten op grond van deze regeling
ontvangen, kunnen ze bewoners extra financiële steun in de rug geven,
bijvoorbeeld door het openstellen van een subsidieverordening of het inzetten
van vouchers. Dit kan bovenop de landelijke subsidies: de ISDE en de SVVE,
voorheen de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH). Die
subsidieregelingen staan het namelijk voor eigenaar-bewoners toe om gestapeld
te worden met andere financiële middelen vanuit overheden. Ook de stapeling met
middelen uit bijvoorbeeld het Volkshuisvestingsfonds (voor zover de gemeente
daarvoor in aanmerking komt) of middelen vanuit provincies is denkbaar.
In het kader van de eerder genoemde ondersteuning kunnen gemeenten bewoners
ook helpen met het doen van aanvragen voor die subsidieregelingen, als mensen
daar zelf niet uit komen. Daarnaast kan deze regeling ook in combinatie met het
Nationaal Warmtefonds een uitkomst bieden voor mensen om de financiering van
energiebesparende isolatie- en energiezuinige ventilatiemaatregelen haalbaar te
maken.
SVVE: Eén loket voor VvE’s
Op 23 januari 2023 wordt de SVVE van kracht (dit is de opvolger van de
Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH), zie:
www.rvo.nl/seeh). Hierdoor is voor (gemengde)
verenigingen voortaan 1 subsidieloket waar zowel subsidie voor isolatie- als
voor duurzame warmteopties, als voor een centrale aansluiting op een warmtenet
(alleen voor 100% eigenaar-bewoners) kan worden aangevraagd. Ook de subsidie
voor een energieadvies, eventuele procesbegeleiding en het eventueel opstellen
van een MJOP en een oplaadpuntenadvies valt onder de SVVE. Ook is het mogelijk
om nog verder te verduurzamen met een zeer energiezuinig pakket
Zie: www.rvo.nl/svve.
|
De ISDE en SVVE zijn van toepassing op maatregelen die door een bedrijf
zijn uitgevoerd. Met deze regeling kunnen gemeenten ook doe-het-zelf
maatregelen stimuleren bijvoorbeeld door er subsidie voor beschikbaar te
stellen. Om de kwaliteit van die maatregelen te stimuleren en zo
gezondheidsproblemen te voorkomen, zijn kluswijzers beschikbaar gesteld via
Milieu Centraal. Voor doe-het-zelf maatregelen geldt dat stapeling met de ISDE
of de SVVE niet mogelijk is, in die regelingen is dat immers uitgesloten.
Nationaal Warmtefonds
Het Nationaal Warmtefonds biedt financiering met lange looptijden en een
lage rente voor eigenaar-bewoners en VvE’s die hun woning/gebouw willen
verduurzamen. Met name voor de eigenaar-bewoners met onvoldoende spaargeld en
die op de markt niet terecht kunnen voor financiering tegen aantrekkelijke
voorwaarden, is het Nationaal Warmtefonds een belangrijke oplossing.
Eigenaar-bewoners zonder leenruimte en eigenaar-bewoners met een laag inkomen
krijgen vanaf 1 november 2022 de financiering tegen een rente van 0%.
Meerkosten die nodig zijn om de verduurzaming te realiseren kunnen worden
meegefinancierd, zoals nieuwe kozijnen bij dubbelglas of het afwerken van muren
en plafonds na het aanbrengen van isolatie. Deze mogelijkheid bestond al. Voor
investeringen die los staan van het verduurzamen, is voor eigenaar-bewoners de
hypotheek een logischer financieringsvorm.
Daarnaast breidt het Nationaal Warmtefonds vanaf november 2022 de
financieringsmogelijkheden uit naar kleine VvE’s.
Zie: www.warmtefonds.nl.
|
2.4 Verenigingen
De gemeente kan de activiteiten als bedoeld in artikel 2 ook inzetten voor
gemengde verenigingen zoals gemengde VvE's. In een vereniging zal de
vergadering van eigenaars veelal moeten besluiten over energiebesparende
isolatie- en eventuele energiezuinige ventilatiemaatregelen. De besluitvorming
binnen een vereniging kan meerdere jaren in beslag nemen.
Appartementseigenaars kunnen veelal niet zelfstandig de gevel of het dak
isoleren. Besluitvorming vindt plaats volgens de regels van afdeling 2, titel 9
van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Het besluiten over energiebesparende
isolatie- en/of energiezuinige ventilatiemaatregelen in een VvE gaat als volgt.
Het nemen van energiebesparende isolatie- en/of energiezuinige
ventilatiemaatregelen dient als onderwerp op de agenda van de vergadering van
eigenaars (ALV) te worden gezet. De vergadering van eigenaars besluit meestal
met een meerderheid van 50% plus 1 over de te nemen maatregelen. De wijze van
besluitvorming staat verwoord in het splitsingsreglement. Een vergadering van
eigenaars dient minimaal jaarlijks plaats te vinden. Om de besluitvorming te
bevorderen kunnen tussentijds meerdere vergaderingen worden gehouden om zo de
appartementseigenaars tussentijds te kunnen informeren. Het VvE-bestuur is tot
een bepaald bedrag gemachtigd om voorafgaand aan de vergadering van eigenaars
uitgaven te doen, zoals bijvoorbeeld het aanvragen van een energieadvies. In de
vergadering van eigenaars kan vervolgens het besluit worden genomen voor welke
energiebesparende isolatie- en eventuele energiezuinige ventilatiemaatregelen
een offerte kan worden opgevraagd. Bij de volgende vergadering van eigenaars
wordt besloten welke offerte wordt geaccepteerd. In het kader van het bieden
van gerichte ondersteuning kan de gemeente een rol vervullen bij het verzorgen
van procesbegeleiding voor gemengde verenigingen, zodat de besluitvorming
efficiënter verloopt.
2.5 Hoogte van de uitkering
De middelen die aan de gemeente ter beschikking worden gesteld, zijn
gebaseerd op een verdeelsleutel, die betrekking heeft op het aantal slecht
geïsoleerde woningen in combinatie met inkomens met een risico op
energiearmoede.21 Het gaat om huishoudens met een inkomen tot 290% van het sociaal
minimum in woningen met een energetische staat vergelijkbaar met label D en
slechter en om huishoudens met een inkomen tot 150% van het sociaal minimum in
woningen met een energetische staat vergelijkbaar met label C en slechter. Deze
criteria en de focus van de voorwaarden in de regeling op slecht geïsoleerde
woningen sluiten aan bij de motie Grinwis c.s. die de regering verzoekt de
komende jaren de focus te leggen op het isoleren van woningen met label G, F, E
en D, te beginnen daar waar de grootste energiearmoede is.22
Door te werken met een verdeelsleutel heeft elke gemeente duidelijkheid
over het beschikbare budget per gemeente voor 2023 en voor 2024. Op basis
daarvan kunnen gemeenten een meerjarige, programmatische aanpak vormgeven.
Gemeenten hebben aangegeven behoefte te hebben aan duidelijkheid en
continuïteit in de aanpak.
In de twee aanvraagtijdvakken in 2023 kan de gemeente aanspraak maken op
maximaal het voor die gemeente gereserveerde budget voor 2023 en 2024.
Wanneer een gemeente voor 2023 en 2024 geen aanvraag doet of minder
aanvraagt dan het voor 2023 en 2024 gereserveerde budget, zal worden bezien of
de middelen kunnen worden toegevoegd aan het voor de gemeente gereserveerde
bedrag in de tweede tranche van de regeling.
De verdeelsleutel is erop gericht de beschikbare middelen te verdelen over
gemeenten. De indicatoren zijn niet geschikt om binnen de gemeente de
specifieke individuele woningen te selecteren waar de aanpak zich op richt.
Voor het vormgeven van de aanpak kunnen gemeenten gebruik maken van andere
gegevens zoals gegevens van het CBS of van dego.vng.nl.
3. Verantwoording, terugvordering en vaststelling
Het college van burgemeester en wethouders besteedt de specifieke uitkering
volledig uiterlijk op 31 december 2026. Indien de volledige besteding van de
specifieke uitkering voor die datum niet mogelijk is, kan de minister die
termijn op gemotiveerd verzoek van het college eenmaal met ten hoogste een jaar
verlengen. Deze termijn kan daarna nog eenmaal worden verlengd.
Een dergelijke situatie zou zich bijvoorbeeld voor kunnen doen wanneer
gemeenten te maken hebben met verduurzaming van gemengde verenigingen.
Besluitvorming binnen vereniging van eigenaren kent immers een langere
doorlooptijd dan besluitvorming door individuele woningeigenaren. Aan de andere
kant is het overigens juist vanwege de lange doorlooptijd bij VvE’s wenselijk
een snelle start te maken bij het benaderen van VvE’s, zodat uitstel beperkt
kan worden.
De gemeente verantwoordt zich via het systeem van single information,
single audit (SiSa), zoals bepaald in de ministeriële regeling
informatieverstrekking SiSa. Bij niet tijdig indienen van de
verantwoordingsinformatie, kan het maatregelenbeleid van het Ministerie van BZK
in werking treden.
De specifieke uitkering kan worden teruggevorderd indien niet is voldaan
aan de verantwoordingsplicht. Daarnaast kan de specifieke uitkering worden
teruggevorderd indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke
uitkering niet, niet volledig of onrechtmatig is besteed.
Uitgangspunt van de regeling is dat 100% van het aantal woningen uit de
aanvraag geïsoleerd wordt. Dit betekent uiteraard dat de gemeente veel meer
woningen in hun isolatieprogramma zal moeten betrekken omdat niet iedereen mee
zal doen. Indien een gemeente de aangevraagde aantallen niet haalt, wordt het
verleende bedrag naar rato van het gemiste aantal woningen teruggevorderd.
Daarbij wordt de volgende methodiek gehanteerd. Bij gemeenten die bijvoorbeeld
slechts 20% van de woningen zouden hebben gedaan, wordt 80% teruggevorderd over
het aantal gemiste woningen. Bij gemeenten die bijvoorbeeld 80% van het
aangevraagde aantal hebben bereikt wordt 20% teruggevorderd over het gemiste
aantal woningen. Hiermee is een balans beoogd tussen de prikkel om zoveel
mogelijk woningen te isoleren aan de ene kant en de opgave waar de gemeente
voor staat aan de andere kant. Om het volledige aantal woningen uit de aanvraag
te isoleren zal een grote inspanning nodig zijn. Enige marge in het bedrag dat
wordt teruggevorderd is dan op zijn plaats. Deze methodiek houdt dan ook
rekening met de door de gemeente geleverde inspanning.
Ter illustratie een voorbeeld. Stel de gemeente heeft € 292.000,– voor de
isolatie van 200 woningen ontvangen (200 x € 1.460,–). Na drie jaar zijn 145
woningen geïsoleerd. Een tekort van 55 woningen (28%). De gemeente wordt dan
gevraagd 55 x € 1.460,– x 28% = € 22.082,50,– terug te storten.
Heeft de gemeente slechts 40 woningen geïsoleerd dan is er een tekort van
160 woningen (80%). De gemeente wordt dan gevraagd 160 x € 1.460,– x 80% =
€ 186.880,– terug te storten.
Op basis van de SiSa verantwoording achteraf kan worden beoordeeld of aan
de verplichtingen van artikel 6 wordt voldaan en of de middelen rechtmatig
besteed zijn.
De gemeente kan de minister verzoeken om langer de tijd te krijgen om wel
aan de verplichtingen te kunnen voldoen, als het de gemeente niet lukt om de
activiteiten waar de specifiek uitkering voor is verstrekt op de uiterlijke
gestelde termijn af te ronden (31 december 2026). Zoals eerder aangegeven kan
de gemeente maximaal 2 keer om uitstel van een jaar vragen.
Daarnaast geldt dat tenminste 80% van de geïsoleerde woningen een
WOZ-waarde moet hebben onder het gemiddelde van de gemeente voor koopwoningen
of maximale WOZ-grens die voor de Nationale Hypotheekgarantie (NHG) wordt
gehanteerd (€ 429.300,–). Wanneer deze grens wordt overschreden dan wordt het
bedrag ad € 1.460,– per woning teruggevorderd voor het aantal boven de 20%.
Stel de gemeente heeft middelen voor 100 woningen ontvangen. Ook 100 woningen
met een slecht label zijn verduurzaamd, maar daarvan hebben 30 woningen een
WOZ-waarde boven het gemeentelijk gemiddelde of de NHG grens. De grens is dan
met 10 woningen overschreden. Dat leidt tot een verzoek om terugvordering van
10 x € 1.460,– = € 14.600,–.
Tot slot geldt dat per woning maximaal € 4.000,– mag worden uitgegeven,
behalve voor eigenaar-bewoners die in aanmerking komen voor een energietoeslag,
schuldhulpverlening, schuldsaneringsregeling of die in een schuldsanering
zitten. Voor hen geldt geen maximum te besteden bedrag. Wanneer de grens van
€ 4.000,– wordt overschreden in gevallen die niet onder genoemde
uitzonderingsbepaling vallen, wordt het te veel uitgegeven bedrag per woning
teruggevorderd.
Ter illustratie een voorbeeld waarin een gemeente niet het aangevraagde
aantal woningen haalt, er teveel woningen boven de WOZ- of NHG-grens vallen en
er onterecht meer dan € 4.000,– aan een aantal woningen is uitgegeven. Als een
gemeente voor 200 woningen middelen heeft ontvangen, maar na 3 jaar 160
woningen heeft verduurzaamd en 35 woningen daarvan niet onder de gemiddelde
WOZ-grens of NHG-grens zitten en bij 3 woningen onterecht € 5.000,– is
uitgegeven in plaats van € 4.000,–, (dus per woning € 1.000,– te veel), dan
wordt teruggevorderd:
-
– Door meer dan 20% woningen boven WOZ- of NHG-grens: 20% * 160 woningen = 32
woningen mogen boven de gemiddelde WOZ- of NHG-grens zitten in plaats van 35.
Er moet dus voor 3 woningen aan middelen worden teruggevorderd; 3 x € 1.460,– =
€ 4.380,–.
-
– Door het tekort aan behaalde woningen: met de overgebleven woningen (160 –
3), namelijk 157 woningen, is er een tekort van 43 behaalde woningen t.o.v. het
aangevraagde aantal woningen (200 – 157). Dit is 21,5% van de 200 aangevraagde
woningen. Voor de 43 niet gehaalde woningen wordt dan 43 x € 1.460,– x 21,5% =
€ 13.497,70 teruggevorderd. Het tekort van 43 woningen leidt dus niet tot
terugvordering van de volledige bijdrage van 1460,– per woning, maar tot 21,5%
daarvan.
-
– Door overschrijden grens € 4.000,–: € 1.000,– x 3 = € 3.000,–
In totaal wordt in deze situatie € 4.380,– + € 13.497,70 + € 3.000,– =
€ 20.877,70 teruggevorderd.
De specifieke uitkering wordt vastgesteld in het jaar van de laatste
Sisa-verantwoording over de betreffende middelen, dat wil zeggen als de
middelen van de specifieke uitkering volledig zijn besteed of de termijn,
waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt, is verstreken.
Het college informeert de minister jaarlijks over de onderstaande
indicatoren.
-
1) Het aantal slecht geïsoleerde woningen als bedoeld in artikel 1 van de
regeling waarin energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2,
tweede lid, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen
zijn genomen (ten behoeve van controle op de verplichting uit artikel 6, eerste
lid, onderdeel a);
-
2) Het aantal slecht geïsoleerde woningen als bedoeld in artikel 1 van de
regeling waarin energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2,
tweede lid, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen
zijn genomen (ten behoeve van controle op de verplichting uit artikel 6, eerste
lid, onderdeel b) met een WOZ-waarde boven het gemeentelijk gemiddelde
(peildatum 2022) of een WOZ-waarde van € 429.300;
-
3) Het aantal woningen waarbij een hogere bijdrage dan € 4.000 is toegekend,
het aantal woningen dat daarvan niet voldoet aan de betreffende
uitzonderingsgevallen zoals bepaald in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, en
het totaalbedrag van de overschrijding boven de € 4.000 van die laatstbedoelde
woningen;
-
4) Bedrag dat vanuit de specifieke uitkering besteed is aan gerichte
ondersteuning en/of het bedrag waarvoor derden met de benodigde expertise zijn
ingeschakeld als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a, van de
regeling;
-
5) Besteding van middelen ten behoeve van uitvoering als bedoeld in artikel 2,
derde lid, onderdeel b;
-
6) Bedrag dat vanuit de specifieke uitkering besteed is aan die
energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met
energiezuinige ventilatiemaatregelen).
Monitoring
Om zicht te hebben op de voortgang en het effect van de isolatiemaatregel
op de CO2-reductie in de gebouwde omgeving is het wenselijk inzicht
te hebben in het aantal specifieke maatregelen die worden getroffen. Daartoe
wordt een digitaal monitoringsformulier ontwikkeld dat beschikbaar gesteld
wordt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland waarmee
gemeenten de voortgang en het aantal getroffen maatregelen tweemaal per jaar
moeten doorgeven.
Het gaat dan onder meer om de informatie over:
-
1) Het aantal slecht geïsoleerde woningen als bedoeld in artikel 1 van de
regeling waarin energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2,
tweede lid, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen
zijn genomen;
-
2) Voor hoeveel van de onder 1 genoemde woningen via de ondersteuning als
bedoeld onder artikel 2, derde lid, onderdeel a, ISDE of SVVE is
aangevraagd;
-
3) Het aantal eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen waaraan gerichte
ondersteuning is geboden en/of het aantal eigenaar-bewoners en gemengde
verenigingen waarvoor derden met de benodigde expertise zijn ingeschakeld als
bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a;
-
4) Het aantal woningen waar en welke energiebesparende isolatiemaatregelen,
eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen via
doe-het-zelf maatregelen is gerealiseerd;
-
5) Het adres en de WOZ-waarde van de woning waar de energiebesparende
isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, eventueel in
samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen zijn genomen;
-
6) De getroffen maatregelen per woning in de bestaande thermische schil
onderverdeeld naar:
-
a) dakisolatie (danwel zolder- of vlieringisolatie);
-
b) vloerisolatie dan wel bodemisolatie;
-
c) spouwmuurisolatie;
-
d) gevelisolatie;
-
e) HR++-glas-/tripleglas, geïsoleerd kozijnpaneel- of een geïsoleerde
deur;
-
f) aangebrachte CO2-gestuurde ventilatie of balansventilatie met
warmteterugwinning (WTW)
4. BTW
De maatregelen ten behoeve van de uitvoering van de programma’s waarvoor de
uitkering kan worden verstrekt kunnen maatregelen zijn waarover de gemeente BTW
verschuldigd is. Gemeenten wordt gevraagd daar in de aanvraag rekening mee te
houden en het aan BTW verschuldigde bedrag in de aanvraag op te geven. Bij de
toekenning van een specifieke uitkering zal de bijdrage exclusief BTW worden
toegekend aan de gemeente, en de BTW-component worden gestort in het
BTW-Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Gemeenten kunnen op
grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op teruggave van de
betaalde BTW-componenten.
Het is denkbaar dat een gemeente in het kader van de betreffende
programma’s maatregelen verricht waarbij de kosten aftrekbaar zijn op grond van
de Wet op de omzetbelasting 1968. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt
voor deze kosten. Het geldende uitgangspunt is: kosten die op een andere wijze
gecompenseerd kunnen worden, worden niet uit de specifieke uitkering
betaald.
5. Europeesrechtelijke aspecten
Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan het
verstrekken van opdrachten aan door derden verleende diensten of via een
subsidieverlening aan verhuurders (namelijk verhuurders binnen gemengde
verenigingen), is het van belang dat de gemeenten bij de besteding – Europese –
regels inzake aanbestedingen en staatssteun in acht nemen.
Staatssteun
Ten aanzien van staatssteun is met name van belang de vraag of er sprake is
van bevoordeling van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in
artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU)), welke door de subsidie bepaalde kosten, die ze normaal zelf
moeten betalen, niet hoeven te dragen.
Een eigenaar-bewoner is geen onderneming, dus dan is er geen sprake van
staatssteun. Dat is wel het geval bij een verhuurder. Als een gemeente dus met
behulp van deze specifieke uitkering een subsidieverordening openstelt die door
een gemengde VvE kan worden aangevraagd (waarin naast koopwoningen waarin
eigenaar-bewoners wonen ook verhuurwoningen zijn), zal de gemeente met
betrekking tot die aanvrager de staatssteunregels moeten toepassen.
Het is mogelijk voor gemeenten om voor kleine bedragen gebruik te maken van
de de-minimisverordening (Verordening (EU) Nr. 1407/2013) van de Europese
Commissie (hierna: de EC). Daarbij kan aan ondernemingen over een periode van
drie belastingjaren tot € 200.000 steun worden verstrekt die geacht wordt niet
te kwalificeren als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU.
Steun die voldoet aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening hoeft dan ook
niet gemeld te worden bij de EC.
Het de-minimisplafond geldt per onderneming. Voor de berekening ervan moet
alle de-minimisssteun die een onderneming van overheden heeft ontvangen bij
elkaar worden opgeteld, ongeacht het doel waarvoor de-minimissteun is
verstrekt. De ruimte van een onderneming om de-minimissteun te genieten moet op
voortschrijdende grondslag worden beoordeeld. Dat wil zeggen dat als een
overheid de-minimissteun aan een onderneming wil verstrekken, er moet worden
gekeken hoeveel de-minimissteun er in dat belastingjaar en in de twee
voorgaande belastingjaren al aan de desbetreffende onderneming is verstrekt.
Daarom is het belangrijk dat een bestuursorgaan, bij het verstrekken van
de-minimissteun dat ook vermeldt aan de begunstigde. Als het plafond is
bereikt, mag in het betreffende jaar geen de-minimissteun meer worden
verleend.
Middelen die een gemeente ontvangt op grond van de onderhavige regeling
kunnen gestapeld worden met middelen die een gemengde VvE ontvangt op grond van
de SVVE. Dat wil zeggen dat een gemeente ervoor kan kiezen om een
subsidieverordening open te stellen op grond waarvan een gemengde VvE naast de
vergoeding die de VvE krijgt op grond van de SVVE ook nog een deel van de
kosten van de isolatiemaatregel vergoedt met behulp van middelen die de
gemeente ontvangen heeft op grond van deze regeling.
Met oog op de staatssteunregels zullen de verhuurder en de gemeente dan
echter goed moeten opletten: als bijvoorbeeld de de-minimisverklaring wordt
gebruikt dan zal zowel het bedrag dat de verhuurder ontvangt op grond van de
SVVE als het bedrag dat de verhuurder ontvangt vanuit de middelen die verstrekt
zijn op grond van deze regeling bij elkaar opgeteld moeten worden en meetellen
binnen het toegestane plafond van de € 200.000 in een periode van drie
opeenvolgende belastingjaren.
Naast de de-minimisverordening kan de gemeente wellicht ook de Algemene
groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV) toepassen, zoals bijvoorbeeld
artikel 38 AGVV (en na een aanstaande wijziging wordt dit artikel 38bis AGVV)
met betrekking tot de investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntie
maatregelen. Hierbij gelden voorwaarden waaronder maximumpercentages van de
kosten van de activiteiten die vergoed mogen worden.
Als de te verstrekken subsidie aan een verhuurder niet voldoet aan de
voorwaarden in het kader van de AGVV of de de-minimisverordening, dan kan de
gemeente geen subsidie toekennen aan deze verhuurder.
Met concrete vragen over staatssteun kan een gemeente contact opnemen met
Kenniscentrum Europa Decentraal.
6. Relatie met andere wet- en regelgeving
6.1 Algemene wet bestuursrecht
Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een
beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien
het college van B&W het niet eens is met de beschikking van de minister,
dan kan het college daartegen in bezwaar gaan en vervolgens beroep bij de
bestuursrechter instellen op grond van de Awb. Voor de goede orde wordt
opgemerkt dat volgens deze regeling alleen gemeenten in aanmerking komen voor
het ontvangen van een specifieke uitkering voor hun bijdrage aan een
isolatieprogramma. Dat betekent dat derden, zoals de bij het isolatieprogramma
betrokken andere partijen, geen rechtstreeks belang hebben bij de beschikking
van de minister en dat zij om die reden niet als belanghebbenden tegen die
beschikking in bezwaar of beroep kunnen gaan.
6.2 Financiële-verhoudingswet
De financiële verhoudingen tussen het Rijk en de gemeenten zijn geregeld in
de Financiële-verhoudingswet. De bepalingen over specifieke uitkeringen uit de
Financiële-verhoudingswet zijn op deze regeling van toepassing. Daarom is in
deze ministeriële regeling toepassing gegeven aan artikel 17a van de
Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van verantwoording door
de gemeente van de besteding van de specifieke uitkering en de eventuele
terugvordering als deze onrechtmatig zou worden besteed. Dit is gedaan in lijn
met het uitgangspunt bij specifieke uitkeringen om de wijze van verantwoording
en terugvordering in de regeling van de specifieke uitkering op te nemen.
6.3 Grondslag van deze regeling
Zoals ook aan het slot van de inleiding van deze toelichting is aangegeven:
in het onderhavige geval is gebruik gemaakt van artikel 17, tweede lid, van de
Financiële-verhoudingswet. Dat biedt in samenhang met artikel 4:23, derde lid,
onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid om,
vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijke grondslag, een
ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen mits binnen een jaar na
vaststelling van de regeling de wettelijke grondslag daarvoor (in dit geval een
algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 81, tweede lid, van de
Woningwet) is gerealiseerd. Het opstellen van deze algemene maatregel van
bestuur is een separaat en al lopend regelgevingstraject.
6.4 Andere regelingen
De lokale aanpak binnen het Nationaal Isolatieprogramma heeft zoals vaker
in deze toelichting opgemerkt inhoudelijke relaties met de ISDE en de SVVE,
omdat die regelingen ook zien op verduurzaming van de bestaande gebouwvoorraad.
Deze regeling is aanvullend aan de reeds bestaande ISDE en de SVVE. Het ligt
voor de hand dat gemeenten eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen wijzen op
en ondersteunen bij het aanvragen van ISDE en SVVE. Wanneer er huurwoningen in
een complex zitten kan er, naast de SVVE, ook samenloop zijn met de Subsidie
Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH). Dit is ook relevant in verband
met staatssteun (zie hoofdstuk 5).
Op grond van de Wet natuurbescherming dient bij na-isolatie werkzaamheden
goed rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van beschermde soorten die
in woningen en gebouwen nestelen en verblijven (veelal de huismus, gierzwaluw
en diverse vleermuizensoorten). Het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de
Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) hebben daar bij de consultatie van de
regeling nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Isolatie moet plaatsvinden
conform de vereisten van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb).23
Provincies ontvangen middelen voor versnelling van natuurvriendelijk
isoleren via bijvoorbeeld soortenmanagementplannen. Het Rijk is hierover in
overleg met onder andere de VNG, IPO, corporaties en isolatiebedrijven.
Parallel hieraan wordt gewerkt aan een meeromvattende aanpak voor de komende
jaren gericht op soortenmanagementplannen voor alle gemeenten. Het Rijk zal
hierover in overleg treden met de VNG en IPO.
7. Administratieve lasten voor burgers en bedrijven en gemeenten
Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of bedrijven. De
begunstigden van de uitkering zijn gemeenten, verantwoording met de
bijbehorende administratieve lasten vindt door hen plaats.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet
geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen
(omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.
Voor de aanvraag door gemeenten wordt gebruik gemaakt van een door RVO
beschikbaar gesteld digitaal aanvraagformulier. Voor de halfjaarlijkse monitor
wordt een digitaal monitoringsformulier ontwikkeld dat beschikbaar gesteld
wordt via de website van de RVO waarmee gemeenten de voortgang en het aantal
getroffen maatregelen tweemaal per jaar moeten doorgeven. Daarnaast dient de
gemeente jaarlijks te verantwoorden in het kader van de SiSa-verantwoording
(zie hoofdstuk 3 van deze toelichting voor een uitgebreidere toelichting
hierover), zoals gebruikelijk bij specifieke uitkeringen. Het is toegestaan
voor de gemeenten die een specifieke uitkering ontvangen om middelen van de
specifieke uitkering te besteden aan uitvoeringskosten, dus de ambtelijke inzet
of de inhuur van externe capaciteit ten behoeve van de uitvoering van het
isolatieprogramma.
8. Financiële gevolgen rijksoverheid
Voor de lokale aanpak in het Nationaal Isolatieprogramma is door het
kabinet Rutte III24 en Rutte IV25 in totaal € 1.152.650.000 beschikbaar gesteld. Onderdeel daarvan is 5%
uitvoeringskosten op nationaal niveau. Het voor de lokale aanpak beschikbare
budget wordt verdeeld over de opgave: 750.000 koopwoningen. Per woning is
derhalve gemiddeld Є 1.460 beschikbaar.
Voor 2023 en 2024 is via deze specifieke regeling € 206.625.000 beschikbaar
(daarvan kan in 2023 € 131.575.000 worden uitgekeerd en in 2024
€ 75.050.000)26. Gerelateerd aan de doelstellingen van het Nationaal Isolatieprogramma
zijn daar grosso modo 142.000 woningen mee gemoeid.
Vanaf 2024 worden, afhankelijk van budgettaire besluitvorming, de middelen
beschikbaar gesteld die zijn gereserveerd door Rutte IV. Deze zullen
beschikbaar worden gesteld via de tweede (2024) en derde tranche (2025).
9. Consultatie
Deze regeling is voor openbare consultatie gepubliceerd op
www.internetconsultatie.nl en de consultatietermijn liep
van 18 oktober 2022 tot en met 15 november 2022. Verschillende partijen hebben
bij de internetconsultatie gereageerd op het ontwerp van de regeling27. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en het
Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) hebben in het kader van de code
interbestuurlijke verhoudingen gereageerd op het ontwerp. De kern van de meeste
reacties is overwegend positief maar partijen hebben op onderdelen zorgen geuit
en suggesties voor aanpassing gedaan. Dit betrof onder meer de vraag om meer
beleidsvrijheid voor gemeenten bij de invulling, het ontbreken van meerjarige
zekerheid, de verantwoording en de langere doorlooptijden bij Verenigingen van
Eigenaren (VvE’s). Onderstaand wordt op de belangrijkste punten ingegaan.
Meer middelen voor isolatie (VNG)
De VNG heeft in het kader van de code interbestuurlijke verhoudingen een
reactie gegeven op de concept regeling. De VNG roept op om op korte termijn
meer middelen beschikbaar te stellen om kwetsbare woningeigenaren te helpen. De
VNG vraagt daarnaast om duidelijkheid te geven over middelen na 2024, zodat
gemeenten een langjarig programma kunnen opzetten.
Gemeenten hebben in 2022 € 368,5 mln. voor de aanpak van energiearmoede
ontvangen. Deze middelen kunnen worden ingezet om kwetsbare woningeigenaren te
helpen, zowel met kleinere als met grotere maatregelen. De bestedingstermijn
van deze middelen loopt tot eind 2024. Met Prinsjesdag 2022 zijn er daarnaast
extra middelen (€ 300 mln.) vrijgemaakt voor isolatie. Deze middelen zijn deels
ingezet om de lokale aanpak te intensiveren. Naast deze twee aanvullingen op de
middelen voor het Nationaal Isolatieprogramma in het coalitieakkoord, zijn er
op dit moment geen extra middelen beschikbaar. In het voorjaar van 2023 zal
besluitvorming plaatsvinden over de besteding van middelen uit het
Klimaatfonds. De inzet van middelen voor isolatie voor de jaren 2024 en verder
loopt daarin mee. Dit zal dan onderdeel uitmaken van een tweede tranche van de
regeling. Om gehoor te geven aan de oproep om juist op korte termijn meer te
investeren in isolatie, worden waar mogelijk middelen ten opzichte van het
coalitieakkoord naar voren gehaald.
Natuurinclusieve aanpak
De VNG benadrukt dat isolatie moet plaatsvinden binnen de kaders van
Europese en nationale natuurwetgeving, en daarmee volgens de Vogel- en
Habitatrichtlijnen die geïmplementeerd zijn in de Wet natuurbescherming
(hierna: Wnb). De VNG ziet het als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van
overheden om een oplossing te vinden voor een grootschalige isolatieaanpak van
de bestaande bouw, die zo weinig mogelijk schade toebrengt aan de
biodiversiteit. VNG pleit er daarom voor samen met IPO, op zeer korte termijn
met het Rijk om tafel te zitten om te voorkomen dat gemeenten en provincies in
de positie komen waarin het voor hen niet mogelijk is zich aan de wet te
houden. De VNG pleit er daarbij voor gemeenten te faciliteren bij het maken van
soortenmanagementplannen (hierna: SMP’s). Met deze SMP’s kan de gemeente een
gebiedsontheffing vragen bij de provincie voor grootschalige
isolatiewerkzaamheden. Vanwege de doorlooptijd van SMP’s vraagt de VNG ook met
een tussenoplossing te komen zodat gemeenten kunnen voldoen aan de Wnb. Tot die
tijd zal de VNG gemeenten adviseren alleen in te zetten op ontzorging van
gebouwdelen die geen risico’s leveren voor eventueel beschermde diersoorten.
Het gaat dan om vloerisolatie, dakisolatie (binnenzijde) en vernieuwen van oud
glas (mits de kozijnen niet vervangen worden). Spouwmuurisolatie valt daar niet
onder.
Het IPO is van mening dat de relatie tussen het NIP en de Wet
natuurbescherming in de regeling te beperkt is beschreven. Vanwege de urgentie
en schaalgrootte van de isolatie-opgave zien zij een zeer urgent en zeer groot
risico voor beschermde soorten zoals vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen.
De boodschap bij de uitkering van de NIP middelen zou volgens het IPO moeten
zijn, dat de verduurzaming conform de vereisten van de Wnb moet plaatsvinden.
Een gemeentelijk SMP wordt daarbij gezien als belangrijk middel voor
versnelling van de verduurzamingsopgave vanwege de gebiedsgerichte aanpak. Het
IPO stelt voor de middelen die voor de periode 2024–2030 in totaal beschikbaar
zijn voor de uitvoering van de verduurzamingsopgave met inachtneming van de Wnb
(€ 33,5 miljoen) al in 2023 beschikbaar te stellen. Bij voorkeur gelijktijdig
met de NIP-middelen. Met het naar voren halen van de middelen, wordt de periode
waarin er geen werkbare oplossing is, verkleind. Als bevoegd gezag werken
verschillende provincies samen in het zoeken naar oplossingen, zoals de
Utrechtse pre-SMP methodiek met natuurvriendelijk isoleren, waarbij ook de
isolatiebranche nauw betrokken is.
De noodzaak tot versnelling van natuurinclusief isoleren wordt
onderschreven. Het Rijk is hierover in overleg met onder andere de VNG en IPO.
Voor iedereen toegankelijke soortenmanagementplannen zijn tijdens deze
overleggen genoemd als een belangrijk instrument op soortenbescherming en
na-isolatieopgave in goede samenhang te realiseren. In december 2022 hebben
provincies € 6,9 miljoen ontvangen via een decentralisatie uitkering om een
start te maken met de versnelling van natuurinclusief isoleren, via
bijvoorbeeld SMP’s.28 Parallel hieraan wordt gewerkt aan een meeromvattende aanpak voor de
komende jaren gericht op soortenmanagementplannen voor alle gemeenten. Het Rijk
zal hierover binnenkort in overleg treden met de VNG en IPO.
Asbest
De VNG signaleert dat de Europese Commissie in een recente mededeling
(september 2022) de asbestopgave gekoppeld heeft aan de energietransitie. De
VNG geeft aan dat naar verwachting in meer dan de helft van alle woningen die
voor 1994 zijn gebouwd een vorm van asbest aanwezig is. De VNG geeft aan te
verwachten dat de Europese Commissie in 2023 wetgeving zal voorstellen over de
screening en (digitale) registratie van asbest in gebouwen. De VNG voorziet dat
de isolatieopgave hiermee nog ingewikkelder en duurder wordt en gaat graag met
het Rijk in gesprek over de gevolgen hiervan voor de isolatieopgave. De
Commissie zal in het tweede kwartaal van 2023 een wetgevend voorstel publiceren
over het screenen en registreren van asbest in gebouwen. Het kabinet kijkt uit
naar de nadere uitwerking hiervan. Het rijk zal over de voorstellen van de
Commissie met de VNG in gesprek gaan.
Vereenvoudiging van aanvragen voor kleine gemeenten
De VNG pleit ervoor de om de aanvraagprocedure voor met name kleine
gemeenten te vereenvoudigen door gemeenten in 2023 ook al de mogelijkheid te
bieden de bijdrage voor 2024 aan te vragen. Daarnaast vraagt de VNG meer
flexibiliteit voor de inzet van de 10% proceskosten. Het IPO heeft een
vergelijkbare suggestie.
Ook pleit de VNG ervoor om het budget naar latere jaren door te schuiven
wanneer (kleinere) gemeenten pas later op grotere schaal een start kunnen
maken. Op deze punten is aan de wensen van de VNG tegemoetgekomen. De eisen met
betrekking tot minimum- en maximumpercentages van de ontvangen uitkering die
besteed moesten worden aan proceskosten, ondersteuning en isolatiemaatregelen,
zijn komen te vervallen. Niet de inzet op isolatiemaatregelen, ondersteuning en
proceskosten staat centraal maar het aantal woningen waar daadwerkelijk
isolatiemaatregelen zijn getroffen. Gemeenten hebben daarmee meer
flexibiliteit, omdat er geen percentages meer gehanteerd worden voor de
verschillende posten. Ook zijn de middelen en de aantallen te realiseren
woningen voor 2023 en 2024 samengevoegd. Alleen uitkering van de middelen zal
gefaseerd plaatsvinden over 2023 en 2024. Dit omdat de middelen voor 2024 op de
begroting van BZK nog niet in 2023 beschikbaar zijn. In 2023 moet 64% van de
middelen worden uitgekeerd en in 2024 36%. De termijn om de middelen te
besteden bedraagt 3 jaar vanaf 2023 dus voor 31 december 2026 moeten de
middelen zijn besteed. Inzet is daarnaast om middelen van gemeenten voor
woningen die niet zijn aangevraagd door te schuiven naar de tweede tranche van
de regeling. Zie daartoe de toelichting van de regeling in paragraaf 2.5.
De gemeente Leusden, de Drechtsteden gemeenten en de proeftuin aardgasvrij
Nieuwborgen hebben vergelijkbare opmerkingen en voorstellen gedaan voor
vereenvoudiging van de regeling. Nieuwborgen stelt verder dat het niet mogelijk
is de doelgroepgerichte benadering (concentreren op woningen slechter dan label
D) te combineren met een wijkgerichte aanpak waarbij alle eigenaren in een wijk
in aanmerking komen voor bepaalde vormen van ondersteuning zoals advisering of
kleine maatregelen zoals inregelen van de cv-installatie.
Een wijkgerichte benadering wordt niet uitgesloten maar het accent moet
daarbij liggen op de woningen met een lage energetische kwaliteit. Daar is de
lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma op gericht, omdat isolatie
hier het meeste oplevert voor klimaat en ter bestrijding van energiearmoede.
Gemeenten hebben in 2022 ook middelen ontvangen in het kader van de aanpak van
energiearmoede. Die middelen kunnen breder worden ingezet voor kleine
maatregelen zoals de inregeling van cv installaties. Daarnaast is voor alle
woningen de Investeringssubsidie Duurzame Energie en Energiebesparing (ISDE) en
in het geval van VvE’s de Subsidieregeling verduurzaming vereniging van
eigenaars (SVVE) beschikbaar. Voor particuliere verhuurders is er de
Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH).
Voorbeelden
Een anonieme reactie van een kleine gemeente signaleert dat bij incidentele
uitkeringen de gemeente alleen op projectbasis capaciteit in kan zetten.
Daarnaast wordt gevraagd om leuke en inspirerende voorbeelden. Met de
samenvoeging van de middelen voor de jaren 2023/2024, het laten vervallen van
de schotten tussen ontzorging, middelen voor isolatie en projectkosten bij de
besteding van de middelen en het perspectief voor de komende tranches wordt de
gemeente tegemoetgekomen. Waar mogelijk zullen gemeenten ook worden ondersteund
bij de aanpak bijvoorbeeld door het uitwisselen van goede voorbeelden. Het IPO
vroeg in haar reactie wie dit ging faciliteren. Gemeenten kunnen hiervoor
terecht bij het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) dat vanaf
1 januari 2023 van start gaat.
Financieel maatwerk in bijzondere gevallen
De VNG pleit er verder voor in bijzondere gevallen de maximale
subsidiegrens van 4.000,– euro los te laten zodat voor kwetsbare
woningeigenaren een structurele oplossing kan worden geboden om energiearmoede
te voorkomen. Aan de oproep van de VNG is gehoor gegeven door een uitzondering
op te nemen voor de grens van 4.000 euro voor huishoudens die in aanmerking
komen voor een energietoeslag of huishoudens die in schuldsanering zitten. Ook
de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (hierna: NVDE) pleitte voor het
loslaten van de subsidiegrens van € 4.000, om woningen direct naar de standaard
te brengen. Op dit punt is de regeling, behalve voor de hierboven genoemde
groepen, niet gewijzigd. Voor het isoleren tot de standaard bieden de
combinatie van het budget voor de lokale aanpak, de individuele subsidies ISDE
en SVVE en financiering via het Warmtefonds voldoende mogelijkheden.
Verantwoording en monitoring
De VNG stelt voor de monitoring van verantwoording van de regeling te
vereenvoudigen. Het IPO, proeftuin Nieuwborgen en gemeenten in de RES regio
Rotterdam-Den Haag hebben een vergelijkbare suggestie. Dit onder meer door de
uitsplitsing tussen projectkosten en ondersteuning los te laten. Op dit punt is
de VNG tegemoetgekomen. Verantwoording vindt plaats over het aantal geïsoleerde
woningen. De grens tussen de 70% middelen voor isolatie, 20% voor ondersteuning
en 10% projectkosten is losgelaten. Daarnaast is de verantwoording die via SiSa
verloopt vereenvoudigd en met name beperkt tot de financiële verantwoording.
Wel wordt eraan gehecht inzicht te hebben in de voortgang en de aard van de
getroffen maatregelen. Daartoe zal een uitvraag worden gedaan waarbij gemeenten
2 maal per jaar gegevens digitaal aan kunnen leveren bij RVO. Op deze wijze kan
de voortgang worden gevolgd. Er wordt geen invulling gegeven aan de suggestie
van de VNG om een landelijke database te ontwikkelen met isolatiemaatregelen
per bouwdeel per woning. De gemeente dient zelf te bepalen of een woning aan de
criteria voldoet. In de regeling en de toelichting van de regeling zijn de
criteria nader aangegeven. Dit neemt niet weg dat het rijk gemeenten waar
mogelijk zal ondersteunen om invulling te geven aan de lokale aanpak. Onder
andere door middel van kennisdeling via het Nationaal Programma Lokale
Warmtetransitie.
VvE’s
De VNG vraagt de doorlooptijd van de isolatie maatregelen bij VvE’s op 5
jaar te stellen vanwege het langdurige besluitvormingsproces bij VvE’s. Ook de
provincie Zuid-Holland en gemeenten in de RES regio Rotterdam-Den Haag
bepleiten een langere termijn voor VvE’s. Dit wordt ook onderschreven door de
Vereniging Eigen Huis (VEH). Ook het IPO pleit voor een optie tot verlenging
van de uitvoeringstermijn.
In de eerste plaats wordt onderkend dat de doorlooptijd voor het nemen van
verduurzamingsmaatregelen langer kan duren. Om VvE’s te helpen bij de integrale
verduurzamingsaanpak van het gebouw wil BZK komen tot een breed gedragen
versnellingsagenda verduurzaming VvE’s. Daarover is de Tweede Kamer onlangs
geïnformeerd. Daarbij zullen ook de voorstellen van de VEH worden betrokken.
Daarnaast wordt met de Minister voor Rechtsbescherming bezien of en, zo ja, hoe
de VvE-besluitvormingsregels kunnen worden versoepeld. Zie daartoe de brief aan
de Tweede Kamer van 23 december 202229.
De regeling voor de lokale aanpak biedt de mogelijk om de
uitvoeringstermijn op verzoek te verlengen met twee keer één jaar. De
besluitvorming bij VvE’s kan een reden zijn om een verzoek te doen. Aan de
andere kant is het overigens juist vanwege de lange doorlooptijd bij VvE’s
wenselijk een snelle start te maken bij het benaderen van VvE’s zodat uitstel
beperkt kan worden.
De Vereniging Eigen Huis en de NVDE pleiten ervoor de middelen vooral ten
goede te laten komen aan de appartementseigenaar en het minimaal aantal
koopwoningen (nu één) te verhogen. De inzet van de regeling is met name gericht
op eigenaar-bewoners. Bij gemengde complexen is echter niet geheel te overzien
welke maatregelen nodig zijn om maatregelen te treffen waarmee de
appartementseigenaar wordt geholpen. Het kan zijn dat daarbij ook de verhuurder
-binnen de regels voor staatssteun- ondersteund kan worden. Die afweging is aan
de gemeente.
Aantal te isoleren woningen/terugvordering
Onder meer het IPO, Regionaal energieloket en de gemeenten binnen de RES
regio Rotterdam-Den Haag, proeftuin Nieuwborgen, Winst Uit je Woning, de
Vereniging Eigen Huis en de NVDE vragen naar de gevolgen wanneer het
conversiepercentage van 75% niet is gehaald. In de consulatie is wellicht ten
onrechte de suggestie gewekt dat maar 75% van de woningen moet zijn bereikt.
Dat is in de regeling verduidelijkt waarbij ook de regeling anders is vorm
gegeven.
Uitgangspunt van de regeling dat 100% van het aantal woningen uit de
aanvraag geïsoleerd wordt. Dit betekent uiteraard dat de gemeente veel meer dan
het aantal aangevraagde woningen in het isolatieprogramma zal moeten benaderen
omdat niet iedereen mee zal doen. Indien een gemeente de aangevraagde aantallen
niet haalt wordt het verleende bedrag naar rato van het gemiste aantal woningen
teruggevorderd. Daarbij wordt de volgende methodiek gehanteerd. Bij gemeenten
die slechts 20% van de woningen hebben gedaan, wordt 80% teruggevorderd over
het aantal gemiste woningen. Bij gemeenten die bijvoorbeeld 80% van het
aangevraagde aantal hebben bereikt wordt 20% teruggevorderd over het gemiste
aantal woningen. Hiermee is een prikkel ingebouwd om zoveel mogelijk woningen
te isoleren. Om de laatste aantallen te isoleren woning te halen zal een grote
inspanning nodig zijn. Met deze inspanning rekening houden in het bedrag dat
wordt teruggevorderd is dan op zijn plaats. Deze methodiek houdt hier dan ook
rekening mee.
Bij ‘Verantwoording, terugvordering en vaststelling’ is deze methodiek
beschreven en toegelicht met rekenvoorbeelden.
Zoals in de toelichting is aangegeven is er in de regeling wel een extra
voorwaarde opgenomen om te borgen dat de middelen zoveel als mogelijk worden
ingezet voor huishoudens die op extra ondersteuning zijn aangewezen. Tenminste
80% van de woningen waar isolatiemaatregelen zijn getroffen moeten een lagere
WOZ-waarde hebben dan de gemiddelde WOZ waarde voor koopwoningen in de gemeente
volgens de voorlopige cijfers van het CBS over 2022 die ook in bijlage I zijn
opgenomen dan wel de WOZ-grens die voor de Nationale Hypotheek Garantie wordt
gehanteerd (429.300,–).
Verdeling middelen over gemeenten
De gemeente Den Haag geeft aan dat zij in verhouding tot de totale opgave
in Nederland een groot aandeel woningen met label E, F en G hebben en een groot
aantal huishoudens met energiearmoede. Het aandeel van Den Haag in het totale
beschikbare budget (2%) is in de ogen van Den Haag daarmee te klein. De
gemeente Amsterdam heeft een vergelijkbare reactie en geeft daarbij aan dat de
woonlasten in Amsterdam boven het landelijke gemiddelde liggen, waardoor ook
eigenaar-bewoners met een middeninkomen vaak weinig bestedingsruimte hebben
voor verduurzaming. De gemeente geeft aan dat het wenselijk is de regeling te
verruimen zowel wat betreft het aantal woningen met slechte labels, de
doelgroep (uitbreiding naar middeninkomens), alsook de financiële middelen per
woning, zonder dat dit ten koste gaat van de middelen voor de kleinere
gemeenten. De gemeente Leusden heeft eveneens vragen over de verdeling van de
middelen tussen gemeenten en de verdeling over de jaren. Ook het IPO heeft een
vraag over de ongelijke verdeling van de middelen over de jaren en over de
toereikendheid van het gemiddelde bedrag per woning. De Drechtsteden gemeenten
en de gemeente Beek hebben de vraag waar het aantal woningen per gemeente op
gebaseerd is. De gemeente Wassenaar bepleit om in de isolatieaanpak rekening te
houden met het bestaande woningaanbod en de gemiddelde vergoeding hieraan aan
te passen en/of diversiteit aan te brengen naar woningtype.
De middelen die via deze regeling beschikbaar worden gesteld zijn over
gemeenten verdeeld op basis van CBS gegevens waarbij rekening is gehouden met
de energetische kwaliteit van de koopwoningen in combinatie met inkomens van
koopwoningeigenaren met een risico op energiearmoede. Zie daartoe:
https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/39/verdeelsleutel-nationaal-isolatieprogramma-2020.
Er is daarmee gekozen voor een objectief verdelingscriterium over de
gemeenten. Een uitbreiding naar middeninkomens zou de bijdrage die aan lage
inkomens kan worden geboden verminderen. Deze regeling vormt een aanvulling op
de landelijke subsidiemogelijkheden via de ISDE en SVVE die voor alle inkomens
beschikbaar zijn. Deze regeling biedt de ruimte daarmee specifieke groepen
extra te ondersteunen. Deze criteria en de focus van de voorwaarden in de
regeling op slecht geïsoleerde woningen sluiten daarmee aan bij de motie
Grinwis c.s. die de regering verzoekt de komende jaren de focus te leggen op
het isoleren van woningen met label G, F, E en D, te beginnen daar waar de
grootste energiearmoede is.30 In reactie op het voorstel van de VNG is aangegeven dat de middelen
voor 2023 en 2024 zijn samengevoegd maar dat de uitbetaling nog wel gespreid is
over 2023 en 2024. Dit hangt samen met de verdeling van de middelen op
begroting. Deze zijn voor 2023 en 2024 niet gelijkmatig verdeeld. Het voorstel
van de gemeente Wassenaar om te differentiëren per woningtype wordt niet
gevolgd. Het bedrag per woning is een gemiddelde. Het staat de gemeente vrij de
inzet van de middelen te differentiëren bijvoorbeeld afhankelijk van het
woningtype.
De gemeente Beek vroeg of gemeenten op basis van deze regeling moeten
controleren op inkomens tot bijvoorbeeld 150% van het wettelijk minimumloon.
Deze eis vloeit niet voort uit de regeling. Het is aan gemeenten om invulling
te geven aan de regeling. De inkomensverdeling is alleen gebruikt voor de
verdeling van het budget over gemeenten. Gemeenten kunnen de middelen specifiek
inzetten voor bepaalde groepen. Een aantal gemeenten hebben daar ook al
ervaring mee. Om ervoor te zorgen dat de middelen vooral terecht komen bij de
mensen die de middelen het hardst nodig hebben, worden gemeenten gevraagd in
hun aanvraag hun aanpak toe te lichten hoe zij met de regeling bewoners met
(risico op) energiearmoede gaan bereiken. Gemeenten moeten de WOZ-waarde van
woningen betrekken in hun aanpak om bewoners met een kleine beurs te bereiken.
Dit is in de toelichting aangevuld. Ten slotte wordt er ook een uitzondering
opgenomen in de regeling op de voorwaarde dat er maximaal € 4.000,– mag worden
besteed per woning, zodat er ook een hoger bedrag aan de woning mag worden
besteed als het gaat om mensen die in de schuldsanering zitten of bijzondere
bijstand ontvangen.
Energielabel
Onder andere de gemeenten Beek, Edam-Volendam en Waterland gaven aan dat er
geen voorziening is opgenomen om een energielabel te bekostigen. Daarnaast
geeft een energielabel volgens deze gemeenten ook niet altijd een goed beeld
over de isolatiegraad (bijvoorbeeld bij veel zonnepanelen). Ook het IPO vroeg
naar de toetsing via het energielabel.
Een energielabel is niet verplicht voor de uitvoering van de regeling.
Immers pas bij verkoop heeft een eigenaar-bewoner een energielabel nodig en
doordat ze 10 jaar geldig zijn, zijn ze niet altijd actueel. De gemeente kan de
energetische staat van de woning ook bepalen aan de hand van het ontbreken of
de staat van bepaalde isolatiewaarden in verschillende bouwdelen.
Stapeling van middelen en samenwerking
Het IPO zou graag zien dat de mogelijkheid geschapen wordt voor meerdere
partijen om de aanvragen in te dienen en het isolatieprogramma regionaal te
organiseren. Het scheppen van de mogelijkheid om collectief in te dienen en het
isolatieprogramma regionaal te organiseren voorkomt onnodige bureaucratie,
ontlast gemeenten (in het bijzonder de kleine gemeenten) in het aanvragen,
uitvoeren en verantwoorden van de subsidies en draagt bij aan een efficiënte
uitvoering van het programma.
De regeling sluit samenwerking tussen gemeenten niet uit. Het loslaten van
de verdeling tussen proceskosten, ondersteuning en middelen voor isolatie biedt
ook meer mogelijkheden om gezamenlijk partijen te betrekken. De uiteindelijke
(formele) aanvraag en verantwoording loopt via de individuele gemeenten maar
dat sluit niet uit dat de aanpak gezamenlijk vormgegeven kan worden.
Het IPO vraagt verder of het mogelijk is de middelen te stapelen en de
uitkering via de gemeenten te combineren met bijdragen van andere partijen. Dat
is het geval. Dat laat uiteraard onverlet dat aan de voorwaarden van deze
regeling moet worden voldaan voor zover het de besteding van de middelen uit
deze regeling betreft.
Ventilatie
Binnenklimaat Nederland, een branchevereniging van de markt van
fabrikanten, leveranciers en dienstverleners op het gebied van
binnenklimaattechnologie, heeft het belang van ventileren bij het aanbrengen
van isolatie onderstreept. Ook de NVDE onderstreepte in haar reactie het belang
van ventilatie. Binnenklimaat Nederland pleit ervoor in de regeling te
verduidelijken welke ventilatiesystemen in aanmerking komen bij een
isolatieaanpak in combinatie met ventilatiemaatregelen. Daar is invulling aan
gegeven door de toevoeging van een definitie voor ‘energiezuinige ventilatiemaatregelen’ in artikel 1 van de
regeling. Zij pleit er verder voor in de zinsnede isolatie eventueel in
combinatie met ventilatie het woord ‘eventueel’ te schrappen. Daar is geen
invulling aan gegeven. Het hangt immers van de concrete situatie af of er ook
ventilatiemaatregelen moeten worden genomen.
Vraagbundeling / verbouwstromen
Het programma Verbouwstromen31 heeft een aantal vragen over de regeling en doet een aantal
aanbevelingen. Verbouwstromen pleit voor synergie tussen het programma
Verbouwstromen en het Nationaal Isolatieprogramma door Verbouwstromen voor
gemeenten die dat willen een aanbod te laten creëren dat past binnen de vraag
van de gemeente. De regeling sluit niet uit dat gemeenten een programma als
Verbouwstromen betrekken. Zeker nu in vergelijking met de regeling die in
consultatie is gegaan de stringente verdeling tussen middelen voor een
isolatieaanpak, ondersteuning en uitvoeringskosten is losgelaten, zoals in
reactie op de inbreng van de VNG is aangegeven.
Het programma Verbouwstromen beveelt verder aan de hoogte van de subsidie
te koppelen aan de mate waarin de Standaard en streefwaarden worden
gerealiseerd. Daar is niet voor gekozen. Dit zou de regeling voor gemeenten
onnodig complex maken. Er is voor gekozen aan te sluiten bij de ISDE. In de
praktijk zal de subsidie voor de lokale aanpak immers aanvullend op de ISDE
worden ingezet. Om deze reden wordt ook de aanbeveling om de subsidie te
differentiëren naar materiaalgebruik dat voorziet in CO2-opslag niet
gevolgd. Ten slotte bepleit het programma om van een structurele
subsidiebehoefte naar een structureel beter subsidievrij aanbod te gaan. De
wens om op termijn te komen tot een subsidievrij aanbod wordt onderschreven.
Het succes van een programma als Verbouwstromen kan daar ook aan bijdragen. Dat
neemt echter niet weg dat dat op dit moment nog niet mogelijk is. De regeling
is echter wel al zodanig aangepast dat het aantal te verbeteren woningen
centraal staat en niet het percentage van de middelen dat ingezet moet worden
voor isolatie. Het 70% criterium is losgelaten. Dit biedt ook de ruimte om (op
termijn) andere concepten te ontwikkelen.
Essent
Essent ondersteunt de gekozen aanpak die zich richt op de aanpak van
woningen met labelklassen D t/m G of woningen met een vergelijkbare
energetische kwaliteit. Essent vraagt hoe reeds uitgevoerde renovaties zijn
meegenomen in de bepaling. Zie daartoe de reactie hierboven over het gebruik
van het energielabel.
Essent vraagt verder of het mogelijk is te differentiëren in de middelen
voor ondersteuning (20%). Zoals aangegeven in reactie op de inbreng van de VNG
is dit percentage inmiddels losgelaten. Essent pleit er verder voor de
subsidiebedragen voor bewoners te indexeren met de inflatiecijfers. Dit omdat
de kostprijs van isolatie is gestegen. De beschikbare financiële middelen
bieden daar geen ruimte voor. Verder pleit Essent ervoor om kwaliteitseisen op
te nemen voor isolatiebedrijven via een certificeringsplicht voor
isolatiebedrijven.
Het belang van goed uitgevoerde isolatiewerkzaamheden wordt onderschreven.
Daarom wordt voor de uit te voeren werkzaamheden aangesloten bij de eisen uit
de ISDE. Daar waar het gaat om doe-het-zelf maatregelen, die ook mogelijk zijn
via deze regeling, zal via voorlichting en communicatie aandacht worden besteed
aan de kwaliteit van de uitgevoerde maatregelen. Er wordt echter niet gekozen
om isolatiebedrijven te certificeren. Dit zou doe-het-zelf ook bemoeilijken.
Tenslotte pleit Essent voor meer keuzemogelijkheden voor gemeenten om het
budget in te zetten. Daar is met de aanpassing van de regeling invulling aan
gegeven.
Winst uit je Woning
Winst uit je woning heeft een aantal specifieke vragen over de systematiek
van de subsidieaanvraag. Middelen die in 2023 niet worden aangevraagd kunnen in
principe worden ‘doorgeschoven’ naar 2024. Wanneer middelen echter ook op den
duur (bij een nieuwe regeling in 2025) niet worden ingezet, zal een
herverdeling over gemeenten plaatsvinden naar gemeenten die de opgaven wel
kunnen realiseren. Zie daartoe de passages in het algemene deel van de
toelichting in paragraaf 2.5. Zoals in reactie op de inbreng van de VNG is
aangegeven is het budget voor 2023 en 2024 inmiddels samengevoegd.
Winst uit je Woning pleit verder voor meer informatie over de
aanbestedingsregels, specifiek de grenzen die hierbij gelden. De regeling
brengt geen verandering in de aanbestedingsregels voor gemeenten. In het kader
van de aanpak van energiearmoede is informatie met gemeenten gedeeld32. Deze kan ook worden benut voor de isolatieaanpak.
Regionaal energieloket
Regionaal energieloket pleit voor meer flexibiliteit voor gemeenten voor de
inzet op ontzorging. Met de aanpassing van de regeling is daar invulling
aangegeven. De vraag of niet op een veel groter aantal woningen moet worden
ingezet dan het aantal woningen waarvoor een bijdrage wordt gevraagd kan
bevestigend worden beantwoord. Niet elk huishouden dat een aanbod krijgt zal
immers meedoen. Zie verder de toelichting van de regeling. In de regeling is
toegelicht wat onder een slecht geïsoleerde woning kan worden verstaan.
Regionaal Energieloket pleit voor een vereenvoudiging van de verantwoording via
de SiSa systematiek en een sterkere tussentijdse verantwoording. De regeling is
op dit punt aangepast, zie daartoe de reactie op de inbreng van de VNG.
Haagse Hogeschool
De Haagse Hogeschool bepleit een intensieve ontzorgende aanpak. Essentieel
daarbij is volgens de inbrenger een inzet op techniek, proceskennis,
financiering, geld en bijstand voor VvE’s. Juist met deze regeling wordt de
mogelijkheid geboden om vorm te geven aan een ontzorgende aanpak. Deze aanpak
kan huishoudens die daar op aangewezen zijn extra ondersteuning bieden in
aanvulling op bijvoorbeeld financiering via het Warmtefonds en/of subsidie voor
isolatiemaatregelen via de ISDE en SEEH.
10. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking op 1 maart 2023. Daarmee wordt afgeweken
van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn, hetgeen
gerechtvaardigd wordt geacht vanwege de noodzaak om spoed te betrachten bij het
tegengaan van klimaatverandering zoals omschreven in de inleiding van het
algemeen deel van deze toelichting. De kortere invoeringstermijn is daarnaast
gerechtvaardigd omdat gemeenten niet met elkaar in concurrentie zijn voor
budget, er is een budget per gemeente geregeld waar zij gedurende een ruime
periode aanspraak op kunnen maken, welke periode is verdeeld over twee
aanvraagtijdvakken.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
In artikel 1 is een slecht geïsoleerde woning gedefinieerd als
woongelegenheid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet met een
energielabelklasse D, E, F, G. In veel gevallen hebben woningen echter nog geen
energielabel als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit
Energieprestatie Gebouwen.
Om in die gevallen toch te kunnen kwalificeren als slecht geïsoleerde
woning onder deze regeling, moet een gemeente de energetische staat van de
woning bepalen aan de hand van het aantal niet of slecht geïsoleerde bouwdelen.
Het gaat daarbij om de volgende bestaande bouwdelen:
Er is sprake van een woning met een vergelijkbare energetische staat als
minste twee van de genoemde bouwdelen niet of slecht geïsoleerd zijn. Bouwdelen
zijn slecht geïsoleerd wanneer ze niet voldoen aan de huidige isolatie-eisen,
zie hiervoor onderstaand schema.
Wanneer is een schilelement slecht
|
Aanpakken bij
|
|
|
|
Indicatie dikte of Rc of U-waarde
|
Dak
|
Hellend/plat dak
|
Geen, slechte en matige isolatie
|
Minder dan 9 cm aanwezig / een Rc ≤ 2,0
|
|
Zolder-/vlieringvloerisolatie
|
Als er geen zolder-/vlieringvloerisolatie aanwezig is (als alternatief voor
dakisolatie, alleen toe te passen bij een onverwarmde zolder en gesloten
vlieringluik of gesloten toegangsdeur)
|
Rc ≤ 0,5
|
Gevel
|
|
Geen spouwmuurisolatie, voorzetwand of buitengevelisolatie aanwezig
|
Rc ≤ 1,1
|
Vloer-/bodemisolatie
|
|
Geen of slechte vloer- en bodemisolatie aanwezig, aanpakken bij matige
vloerisolatie niet perse noodzakelijk
|
Minder dan 5 cm aanwezig, Rc ≤ 1,3
|
Glas
|
|
Enkel glas, oud dubbelglas en HR glas
Vanaf het jaar 2000 staat het type glas vaak ook
vermeld op het metaal tussen de glaslagen. HR+, HR++, triple-glas en vacuümglas
is beglazing die wel voldoet.
|
Ug waarde ≥ 1,6
|
Voor het begrip woning is een ruime definitie gekozen. Hier vallen
bijvoorbeeld ook woonwagens en woonboten onder. Ook daar is namelijk
verduurzaming te behalen, en een gemeente heeft de vrijheid om daar in de
aanpak rekening mee te houden. De getroffen maatregelen moeten minimaal voldoen
aan de eisen die zijn gedefinieerd in de ISDE en de SVVE, ten aanzien van
bijvoorbeeld de minimale Rd- of maximale U-waardes. Dit is niet altijd haalbaar
bij woonwagens en woonboten.
Transformatiewoningen vallen niet onder het begrip woning in deze regeling.
Tevens gaat het in deze regeling om het verbeteren van de bestaande thermische
schil en dus geen uitbreiding, nieuwbouw e.d.
Artikel 2
In artikel 2, eerste lid, is het doel van de specifieke uitkering bepaald.
Zoals in de inleiding van het algemeen deel van de toelichting is omschreven,
is de focus gelegd op woningen met een lage WOZ-waarde als (aanvullende)
indicator om eigenaar-bewoners met een kleine beurs te bereiken.
In artikel 2, tweede en derde lid, zijn de activiteiten bepaald waar de
gemeente de specifieke uitkering aan dient te besteden. Het tweede lid regelt
aan welke energiebesparende isolatiemaatregelen middelen besteed dienen te
worden, onder verwijzing naar de ISDE voor eigenaar-bewoners en de SVVE voor
(gemengde) verenigingen. Dit betreft de grotere energiebesparende
isolatiemaatregelen met eisen zoals minimale Rd- of maximale U-waardes en
minimale vierkante meters. Voor de precieze eisen aan die maatregelen wordt
verwezen naar de artikel 4.5.2, derde lid, van de Regeling nationale EZK- en
LNV-subsidies (ISDE) respectievelijk artikel 7, tweede lid, van de SVVE. Het is
niet de bedoeling dat enkel energiezuinige ventilatiemaatregelen in een woning
worden getroffen, het gaat om de combinatie met de energiebesparende
isolatiemaatregelen.
In tegenstelling tot de ISDE en de SVVE is het in onderhavige regeling wel
mogelijk dat de maatregelen door de eigenaar-bewoner zelf, en niet door een
bouwinstallatiebedrijf worden uitgevoerd. Om de kwaliteit van de doe het zelf
maatregelen te stimuleren en zo gezondheidsproblemen te voorkomen, worden
kluswijzers beschikbaar gesteld.
In het derde lid, onderdeel a, is de activiteit van het bieden van gerichte
ondersteuning bepaald. Het gaat bij deze activiteit om het bieden van gerichte
hulp en ondersteuning waarbij naar de specifieke situatie van het betreffende
woning/gebouw van de eigenaar-bewoner en/of gemengde vereniging wordt gekeken
en wordt geholpen bij het maken van keuzes en plannen.
Er is een niet-limitatieve opsomming opgenomen in de onderdelen 1° tot en
met 4° van soorten ondersteuning waarmee gemeenten de eigenaar-bewoners en
gemengde verenigingen zouden kunnen helpen. De opsomming is niet-limitatief om
de gemeenten de ruimte te geven om lokaal plannen te maken om eigenaar-bewoners
en gemengde verenigingen zo goed mogelijk te ondersteunen. Bij advisering over
financiering is van belang dat een adviseur of bemiddelaar een vergunning heeft
op grond van de Wet op het financieel toezicht.
In het derde lid, onderdeel b, is geregeld dat de specifieke uitkering kan
worden besteed aan de inzet van ambtelijke capaciteit of de inhuur van externe
capaciteit ten behoeve van de uitvoering van het isolatieprogramma, niet
behorend tot onderdeel a. Hierbij valt te denken aan overheadkosten zoals een
projectleider, algemene communicatiekosten en het organiseren van
projectvergaderingen, niet vallend onder a.
Het onderscheid met de in onderdeel a geregelde ondersteuning is dat het
bij de gerichte ondersteuning uit onderdeel a gaat om hulp en communicatie die
op de concrete situatie van de wijk, van het gebouw van de eigenaar-bewoner of
(gemengde) vereniging is toegespitst. Het gaat daarbij om maatwerk, om het
bieden van gerichte begeleiding aan de personen die dat nodig hebben.
In het vierde lid is bepaald dat de energiebesparende isolatiemaatregelen
en de energiezuinige ventilatiemaatregelen die met behulp van de specifieke
uitkering worden gefinancierd met ingang van 1 januari 2023 of later dienen te
worden uitgevoerd. Hier is voor gekozen vanwege het uitgangspunt dat de
regeling een stimulerend effect moet hebben. Er moeten dus geen maatregelen mee
worden gefinancierd die al zijn uitgevoerd. Er is gekozen voor 1 januari 2023
en niet pas bijvoorbeeld het moment van het sluiten van het aanvraagtijdvak of
het moment van het ontvangen van de specifieke uitkering, om zo vroeg mogelijk
te kunnen starten met het isoleren van slecht geïsoleerde woningen. Zo kan het
bijvoorbeeld wel zijn dat een gemeente reeds aanvangt in januari 2023 en daar
ook de specifieke uitkering uiteindelijk voor wil aanwenden, ook al heeft de
gemeente de specifieke uitkering op dat moment nog niet ontvangen. De gemeente
gebruikt op dat moment dan nog andere middelen.
Voor een toelichting over het vijfde lid dat betrekking heeft op BTW wordt
verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 3
In bijlage I is een tabel opgenomen waarin een gemeente het maximale bedrag
kan zien dat door die gemeente aangevraagd kan worden. De gemeente kan dat doen
gedurende de twee aanvraagtijdvakken die in artikel 4 zijn bepaald. De reden
dat de bedragen opgesplitst zijn over 2023 en 2024 is begrotingstechnisch van
aard. Het is wel mogelijk om het volledige bedrag voor 2023 en 2024 in één keer
aan te vragen, maar het is niet mogelijk om de gehele specifieke uitkering in
dat geval volledig in 2023 uit te betalen. Een deel zal dan in 2024 worden
uitbetaald, dat is bepaald in artikel 5.
Het bedrag is gebaseerd op de verdeelsleutel die nader is toegelicht in
paragraaf 2.5 van het algemeen deel van de toelichting.
In de concept regeling die is geconsulteerd is gerekend met een verdeling
van het totaal beschikbare budget dat op basis van de CBS gegevens is verdeeld
over gemeenten. Daarvan is het aantal woningen afgeleid. Dat betrof meestal
geen afgerond getal. Omdat bij definitieve regeling uiteraard wel een geheel
aantal woningen wordt opgegeven, wijken de totaal bedragen af van de bedragen
bij de consultatie. Dit kan zowel een iets hoger als een iets lager bedrag
zijn. Dit omdat het maximaal aantal aan te vragen woningen is afgerond op een
geheel getal.
Artikel 4
In het eerste lid zijn de twee aanvraagtijdvakken voor de middelen voor
2023 en 2024 geregeld.
Er is gekozen voor twee aanvraagtijdvakken, zodat er ook tussentijds – na
de eerste aanvraagperiode – zicht is op het aantal aanvragen en het aantal te
isoleren woningen. Dit kan benut worden voor de monitoring van de
voortgang.
Het eerste aanvraagtijdvak beslaat een periode van drie maanden, en het
tweede aanvraagtijdvak een periode van 2 maanden, zodat gemeenten de tijd
hebben plannen rond te krijgen en aanspraak te kunnen maken op het budget voor
2023 en 2024. Als gemeenten vroeg in het aanvraagtijdvak een aanvraag indienen,
dan neemt de minister ook eerder een beschikking voor die gemeente, want in het
derde lid is bepaald dat de minister binnen acht weken na het indienen van de
aanvraag beslist over de toekenning.
In het tweede lid is bepaald welke gegevens een gemeente bij de aanvraag
moet aanleveren. In onderdeel a wordt om een omschrijving van de activiteiten
gevraagd.
In onderdeel b wordt een opgave van de gemeente gevraagd van het aantal
slecht geïsoleerde woningen waarbij de gemeente met behulp van het aangevraagde
bedrag energiebesparende isolatiemaatregelen en energiezuinige
ventilatiemaatregelen zal bewerkstelligen.
In onderdeel c wordt de hoogte van het aangevraagde bedrag van de
specifieke uitkering gevraagd. Dit bedrag bestaat uit het aantal slecht
geïsoleerde woningen als bedoeld in onderdeel b, vermenigvuldigd met € 1.460.
Onderdelen b en c hangen dus samen: het aantal woningen dat een gemeente
verwacht te verbeteren correspondeert met het bedrag dat daarvoor beschikbaar
is, naar rato van het beschikbare budget en het aantal woningen dat in de
verdeelsleutel is opgenomen.
In onderdeel d wordt een omschrijving gevraagd van de wijze waarop de
gemeente voornemens is om voldoende woningen met een WOZ-waarde als bedoeld in
artikel 6, eerste lid, onderdeel b, in het isolatieprogramma te betrekken. 80%
van de woningen waarbij energiebesparende isolatiemaatregelen worden getroffen,
moeten aan die eis van de maximale WOZ-waarde voldoen.
In onderdeel e wordt een opgave van het bedrag gevraagd dat de gemeente op
grond van een eigen inschatting aan BTW verschuldigd is over de kosten voor de
uitvoering van het isolatieprogramma. Een gemeente kan dit niet altijd al exact
weten, maar er wordt een zo goed mogelijke inschatting gevraagd. Zie hoofdstuk
4 van het algemeen deel van de toelichting voor een nadere toelichting over de
BTW.
In het derde lid is de beslistermijn voor de minister geregeld: dat is acht
weken vanaf het moment van het indienen van de aanvraag, met eventueel een
verlengingsmogelijkheid voor de minister van acht weken.
In het vierde lid is bepaald dat een aanvraag wordt ingediend via de
website van de RVO.
Artikel 5
De specifieke uitkering wordt op grond van een beschikking in één of twee
keer uitbetaald, afhankelijk van het door de gemeente aangevraagde bedrag.
Wanneer zowel het bedrag dat in bijlage I voor de gemeente voor 2023 is
opgenomen en ook (een deel van) het bedrag dat voor 2024 is opgenomen door de
gemeente wordt aangevraagd, zal uitbetaling van dat laatste deel in 2024
plaatsvinden. Het moment van uitbetaling wordt in de beschikking geregeld. Dit
kan per gemeente verschillen, afhankelijk van het moment waarop de gemeente de
aanvraag indient. Als de gemeente de aanvraag vroeg in het aanvraagtijdvak
indient, kan er immers ook eerder een beschikking worden genomen.
Daarnaast vermeldt de beschikking in ieder geval ook het totale bedrag van
de uitkering, de wijze van verantwoording over de besteding van de uitkering en
de periode waarbinnen de maatregelen moeten zijn uitgevoerd en de uitkering
moet zijn besteed. Op grond van de verplichting uit artikel 6, eerste lid,
onderdeel d, is dat 31 december 2026, maar ten behoeve van de
overzichtelijkheid wordt dat ook in de beschikking vermeld.
Artikel 6
In het eerste lid van artikel 6 zijn de verplichtingen geregeld waar een
gemeente aan moet voldoen die een specifieke uitkering ontvangt.
Er is slechts één afwijzingsgrond opgenomen in (artikel 7 van) deze
regeling, die ziet op de situatie dat een aanvraag het beschikbare budget
overschrijdt. De controle op de verplichtingen gebeurt in het kader van de
jaarlijkse SiSa-verantwoordingen. Omdat er hierdoor aan de voorkant geen harde
toets is en gemeenten laagdrempelig het budget toegewezen krijgen, is het
belangrijk dat gemeenten vanaf het begin goed rekening houden met deze
verplichtingen die later een rol spelen in het kader van de verantwoording. Als
daar namelijk niet aan wordt voldaan kan de specifiek uitkering immers (al dan
niet gedeeltelijk) worden teruggevorderd.
Onderdeel a van het eerste lid regelt dat in alle van het aantal
aangevraagde slecht geïsoleerde woningen de gemeente ook daadwerkelijk
energiebesparende isolatiemaatregelen en eventuele energiezuinig
ventilatiemaatregelen getroffen moeten worden. Een woning telt pas mee, wanneer
van een bouwelement de minimale vierkante meters oppervlakte als opgenomen in
de ISDE/SVVE met bedoelde energiebesparende isolatiemaatregelen en eventuele
energiezuinige ventilatiemaatregelen zijn verbeterd met minimaal de opgenomen
isolatiewaarden.
In onderdeel b is bepaald dat ten minste 80% van de geïsoleerde woningen,
woningen moeten zijn met een bepaalde WOZ-waarde. Dat valt uiteen in twee
categorieën:
-
1) WOZ-waarde die lager is dan de gemiddelde WOZ-waarde van alle koopwoningen
in de betreffende gemeente, waarbij uit wordt gegaan van de voorlopige cijfers
voor het jaar 2022 zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de
Statistiek via
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85036NED.
In het belang van de kenbaarheid en rechtszekerheid worden de waardes waarvan
wordt uitgegaan opgenomen in bijlage 1;
-
2) WOZ-waarde lager dan € 429.300. Daarbij is aangesloten bij de NHG-grens
voor 2023.
Zoals in de inleiding van het algemeen deel van de toelichting is
toegelicht, is deze focus op lage WOZ-waardes bedoeld om mensen met een
smallere beurs te bereiken.
In onderdeel c is bepaald dat er ten hoogste € 4.000 van deze specifieke
uitkering per woning mag worden besteed aan energiebesparende
isolatiemaatregelen (eventueel in samenhang met energiezuinige
ventilatiemaatregelen). Voor het maximum van € 4.000 is gekozen vanwege de
doelmatigheid van de regeling. Bedacht moet worden dat het bedrag geldt naast
eventuele subsidie op grond van de ISDE of SVVE. Een uitzondering is daarbij
mogelijk voor woningen waarbij op ten minste één eigenaar-bewoner
schuldhulpverlening of een schuldsaneringsregeling van toepassing is, of
bijzondere bijstand ontvangt als bedoeld in artikel 35, eerste of vierde lid,
van de Participatiewet. In dat geval geldt er geen maximumbedrag voor die
woning, zodat de gemeente extra hulp kan bieden.
In onderdeel d is geregeld dat de activiteiten moeten zijn afgerond en de
uitkering volledig moet zijn besteed uiterlijk op 31 december 2026.
In het tweede lid is geregeld dat een gemeente de minister kan vragen om de
termijn, twee maal met één jaar, te verlengen. Verlenging kan nodig zijn met
het oog op onvoorziene omstandigheden. De gemeente dient dat verzoek te
motiveren.
Artikel 7
Als een gemeente een hoger bedrag aanvraagt dan voor die gemeente op grond
van de verdeelsleutel beschikbaar is, dan wordt de aanvraag afgewezen voor het
deel dat het in de verdeelsleutel opgenomen bedrag overstijgt.
Artikel 8
Naast de bij specifieke uitkeringen gebruikelijke Sisa-verantwoording,
wordt er bij deze regeling ook gebruik gemaakt van een monitoringsformulier dat
tweemaal per kalenderjaar door een gemeente wordt ingevuld. Zie daarover
hoofdstuk 3 van het algemeen deel van de toelichting onder het kopje
‘monitoring’.
Artikelen 9 en 10
Voor een toelichting over verantwoording, terugvordering en
vaststelling(artikel 9) en over Inwerkingtreding en vervaldatum (artikel 10)
zie de hoofdstukken 3 respectievelijk 10 van het algemeen deel van de
toelichting.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
H.M. de Jonge