Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 1 februari 2023, nr. 2022-0000430533 houdende regels met betrekking tot de verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen van eigenaar-bewoners en woningen van verenigingen van eigenaars, woonverenigingen en wooncoöperaties in het kader van het Nationaal Isolatieprogramma

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    college:

    college van burgemeester en wethouders;

    energielabel:

    een energielabel als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen;

    energiezuinige ventilatiemaatregelen:

    het voor de eerste keer aanleggen van een systeem voor een CO2-gestuurde ventilatie of het voor de eerste keer aanleggen van een systeem voor balansventilatie met warmteterugwinning met een rendement van ten minste 90%;

    gemengde vereniging:

    vereniging van eigenaars, woonvereniging of wooncoöperatie ten behoeve van gebouwen waarin zich ten minste één woning van een eigenaar-bewoner bevindt;

    isolatieprogramma:

    isolatieprogramma als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    minister:

    Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

    slecht geïsoleerde woning:

    een woning met een energielabelklasse D, E, F, G of een met die labelklassen vergelijkbare energetische staat, waaronder wordt verstaan een woning waarin ten minste twee van de volgende bestaande bouwdelen niet of slecht geïsoleerd zijn:

    • a. de vloer en de bodem;

    • b. de gevel, waaronder de spouwmuur;

    • c. het dak en de zoldervloer en vlieringvloer;

    • d. de ramen;

    vereniging van eigenaars:

    vereniging van de eigenaars als bedoeld in artikel 112, eerste lid, onderdeel e, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

    woning:

    woongelegenheid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, waaronder tevens wordt begrepen een appartement, en als zodanig bewoond is geweest alvorens een renovatie plaatsvindt en in de basisregistratie als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen met een woonfunctie is geregistreerd;

    wooncoöperatie:

    wooncoöperatie als bedoeld in artikel 18a van de Woningwet;

    woonvereniging:

    vereniging die eigenaar is van één of meer gebouwen en waarvan de leden het recht hebben om in een bepaalde woning die onderdeel uitmaakt van dat gebouw of die gebouwen te wonen.

  • 2. Ondereigenaar-bewoner wordt in deze regeling verstaan een natuurlijke persoon die:

    • a. een woning in eigendom heeft waarin hij zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning zal hebben;

    • b. gerechtigde is van een bestaand appartementsrecht en in het desbetreffende appartement zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van dat appartement zal hebben;

    • c. zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning zal hebben in een woning van een wooncoöperatie en in verband daarmee lid is van die wooncoöperatie; of

    • d. op basis van zijn lidmaatschap van een woonvereniging het recht heeft om in een woning te wonen en daarin zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning zal hebben.

  • 3. Onder appartement wordt in deze regeling verstaan:

    • a. aandeel in een gebouw waarvoor een vereniging van eigenaars is opgericht, omvattende de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van een woning;

    • b. woning in een gebouw, waarvoor een wooncoöperatie is opgericht; of

    • c. woning in een gebouw van een woonvereniging.

Artikel 2. Doel en activiteiten van de specifieke uitkering

  • 1. De minister kan op aanvraag van een college een specifieke uitkering verstrekken aan de gemeente voor het uitvoeren van een isolatieprogramma dat gericht is op het nemen van energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, in slecht geïsoleerde woningen van eigenaar-bewoners en slecht geïsoleerde woningen van leden van een gemengde vereniging, met een focus op woningen met een WOZ-waarde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b.

  • 2. Het college besteedt de specifieke uitkering aan het uitvoeren of laten uitvoeren of het subsidiëren van het uitvoeren of het laten uitvoeren van een of meer energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, waarbij onder energiebesparende isolatiemaatregelen wordt verstaan:

    • a. als het een woning van een eigenaar-bewoner betreft: energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies; of

    • b. als het een woning betreft in een gebouw waarvoor een gemengde vereniging bestaat: energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars.

  • 3. Het college kan de specifieke uitkering tevens besteden aan:

    • a. het bieden van gerichte ondersteuning aan een eigenaar-bewoner of een gemengde vereniging of het daartoe inschakelen van derden met de benodigde expertise, waaronder in ieder geval kan vallen:

      • 1°. het adviseren over de mogelijke energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, en de daarmee te behalen mate van energiebesparing;

      • 2°. het begeleiden bij het doen van aanvragen op grond van subsidieregelingen en subsidieverordeningen die gericht zijn op energiebesparing;

      • 3°. het adviseren over of bemiddelen in krediet ten behoeve van de financiering van energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, die de eigenaar-bewoner of gemengde vereniging wil uitvoeren of laten uitvoeren;

      • 4°. het organiseren van straatgerichte of wijkgerichte of anderszins grootschalige verduurzamingsaanpakken en het daarbij ondersteunen van eigenaar-bewoners of gemengde verenigingen; of

    • b. de inzet van ambtelijke capaciteit of de inhuur van externe capaciteit ten behoeve van de uitvoering van het isolatieprogramma.

  • 4. Energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, als bedoeld in het tweede lid kunnen alleen met behulp van de specifieke uitkering worden gefinancierd als ze na 31 december 2022 worden uitgevoerd.

  • 5. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor BTW verschuldigd over kosten voor de uitvoering van een isolatieprogramma voor zover het bedrag van de BTW in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds of voor zover de kosten in aanmerking komen voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 3. Hoogte van de specifieke uitkering

Een college kan gedurende de in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde aanvraagtijdvakken een aanvraag doen voor een specifieke uitkering van ten hoogste het bedrag van de som van het voor die gemeente in bijlage I in de kolommen voor kalenderjaren 2023 en 2024 opgenomen bedragen, welk totaalbedrag in de laatste kolom in bijlage I is opgenomen.

Artikel 4. De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend met ingang van:

    • a. 1 maart 2023 vanaf 9:00 uur tot en met 31 mei 2023 tot 17:00 uur; en

    • b. 1 september 2023 vanaf 9:00 uur tot en met 31 oktober 2023 tot 17:00 uur.

  • 2. Een aanvraag bevat een omschrijving van het isolatieprogramma, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a. een omschrijving van de activiteiten, als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid;

    • b. een opgave van het aantal slecht geïsoleerde woningen waarvoor de gemeente het bedrag van de specifieke uitkering aanvraagt en ten aanzien waarvan zij energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, wil bewerkstelligen;

    • c. de hoogte van het bedrag van de gevraagde specifieke uitkering, welk bedrag bestaat uit het aantal slecht geïsoleerde woningen als bedoeld in onderdeel b, vermenigvuldigd met € 1.460;

    • d. een omschrijving van de wijze waarop de gemeente voornemens is om voldoende woningen met een WOZ-waarde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, in het isolatieprogramma te betrekken; en

    • e. een opgave van het bedrag dat de gemeente op grond van een eigen inschatting aan BTW verschuldigd is over de kosten voor de uitvoering van het isolatieprogramma.

  • 3. De minister beslist binnen acht weken na het indienen van de aanvraag over de toekenning van een specifieke uitkering. Indien de beschikking niet binnen deze termijn kan worden genomen, deelt de minister dit aan de aanvrager mede en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn van ten hoogste acht aanvullende weken waarbinnen de beschikking wordt genomen.

  • 4. Een aanvraag wordt ingediend via een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 5. Wijze van betaling en uitkeringsbeschikking

  • 1. Indien de door het college aangevraagde specifieke uitkering ten hoogste het voor die gemeente in bijlage I in de kolom voor het kalenderjaar 2023 opgenomen bedrag betreft, wordt de specifieke uitkering in één keer uitbetaald.

  • 2. Indien de door het college aangevraagde specifieke uitkering een hoger bedrag betreft dan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, doch ten hoogste de som van het voor die gemeente in bijlage I in de kolommen voor kalenderjaren 2023 en 2024 opgenomen bedragen, dan wordt de specifieke uitkering in twee keer uitbetaald, met dien verstande dat het voor die gemeente in bijlage I in de kolom voor het kalenderjaar 2023 opgenomen bedrag in 2023 wordt uitbetaald, en het restant in 2024 wordt uitbetaald.

  • 3. De uitkeringsbeschikking vermeldt in elk geval:

    • a. het totale bedrag van de uitkering;

    • b. het moment van uitbetaling van de uitkering;

    • c. de wijze van verantwoording over de besteding van de uitkering; en

    • d. de periode waarbinnen de uitkering moet zijn besteed en de activiteiten moeten zijn afgerond.

Artikel 6. Verplichtingen

  • 1. De gemeente die een specifieke uitkering ontvangt is verplicht om:

    • a. energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, te bewerkstelligen in het aantal slecht geïsoleerde woningen dat de gemeente in de aanvraag heeft opgegeven op grond van artikel 4, tweede lid, onderdeel b;

    • b. ervoor zorg te dragen dat ten minste 80% van de slecht geïsoleerde woningen waarbij de gemeente energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, bewerkstelligt, een WOZ-waarde heeft die:

      • 1º. lager is dan de gemiddelde WOZ-waarde van alle koopwoningen in de betreffende gemeente, uitgaande van de waarde die is opgenomen in de laatste kolom van bijlage I; of

      • 2º. lager is dan € 429.300;

    • c. ten hoogste € 4.000 per woning te besteden aan energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, tenzij:

      • 1º. aan een van de eigenaar-bewoners van de woning schuldhulpverlening wordt gegeven als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

      • 2º. jegens een van de eigenaar-bewoners een schuldsaneringsregeling is uitgesproken als bedoeld in artikel 284, eerste lid, van de Faillissementswet; of

      • 3º. een van de eigenaar-bewoners van de woning bijzondere bijstand ontvangt als bedoeld in artikel 35, eerste of vierde lid, van de Participatiewet,

      in welk geval er geen maximumbedrag geldt dat ten behoeve van die woning kan worden besteed; en

    • d. de activiteiten waar de specifieke uitkering voor is verstrektuiterlijk op 31 december 2026 af te ronden en de specifieke uitkering uiterlijk op 31 december 2026 volledig te besteden aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt.

  • 2. De minister kan op gemotiveerd verzoek van het college de in het eerste lid, onderdeel d, genoemde termijn, twee maal met ten hoogste één jaar verlengen, indien sprake is van onvoorziene omstandigheden op grond waarvan het aannemelijk is dat de uitvoering van de activiteiten waar de specifieke uitkering voor is verstrekt niet binnen die termijn kan worden afgerond.

Artikel 7. Afwijzingsgronden

De minister wijst een aanvraag voor een specifieke uitkering gedeeltelijk af, voor zover het aangevraagde bedrag het bedrag overstijgt dat het college op grond van artikel 3 ten hoogste kan aanvragen.

Artikel 8. Informatievoorziening na uitkering

Het college van een gemeente die een specifieke uitkering ontvangt informeert de minister ieder jaar op uiterlijk 15 maart en 15 september over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt door een rapportage aan te leveren met gebruikmaking van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat is geplaatst op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 9. Verantwoording, terugvordering en vaststelling

  • 1. Het college legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2, op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2, niet, niet volledig of onrechtmatig is besteed, dat niet is voldaan aan de verplichtingen gesteld in artikel 6, of niet is voldaan aan de verantwoordingsplicht, bedoeld in het eerste lid, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, mededeling van de terugvordering aan het college.

  • 3. Indien niet voldaan is aan de informatieverplichting, bedoeld in artikel 8, kan de minister de specifieke uitkering geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 4. De minister stelt de specifieke uitkering uiterlijk vast op 31 december van het jaar waarin het college, op de in het eerste lid bedoelde wijze, de eindverantwoording aan de minister heeft verstrekt.

  • 5. Indien de uiterlijke datum voor het afronden van de activiteiten, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, of de op grond van artikel 6, tweede lid, verlengde termijn, is verstreken en het college geen eindverantwoording heeft verstrekt, stelt de minister de specifieke uitkering vast aan de hand van de eerstvolgende verantwoordingsinformatie.

Artikel 10. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking op 1 maart 2023 en vervalt met ingang van 1 januari 2029, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verstrekt.

Lasten en bevelen dat deze regeling met de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

BIJLAGE I MET DE BEDRAGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3 EN GEMIDDELDE WOZ-WAARDE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 6, EERSTE LID, ONDERDEEL B, SUBONDERDEEL 1º

Naam gemeente

Bedrag dat maximaal wordt uitgekeerd in 2023

Bedrag dat maximaal wordt uitgekeerd in 2024

Totaal aantal woningen dat aangevraagd kan worden

Totaalbedrag dat aangevraagd kan worden

Gemiddelde WOZ-waarde koopwoningen 2022 (x € 1.000)

Aa en Hunze

€ 397.120

€ 226.300

427

€ 623.420

340

Aalsmeer

€ 162.060

€ 91.980

174

€ 254.040

498

Aalten

€ 417.560

€ 237.980

449

€ 655.540

295

Achtkarspelen

€ 486.180

€ 277.400

523

€ 763.580

270

Alblasserdam

€ 164.980

€ 93.440

177

€ 258.420

327

Albrandswaard

€ 87.600

€ 49.640

94

€ 137.240

419

Alkmaar

€ 881.840

€ 502.240

948

€ 1.384.080

346

Almelo

€ 801.540

€ 456.980

862

€ 1.258.520

281

Almere

€ 548.960

€ 312.440

590

€ 861.400

348

Alphen aan den Rijn

€ 646.780

€ 367.920

695

€ 1.014.700

362

Alphen-Chaam

€ 100.740

€ 58.400

109

€ 159.140

437

Altena

€ 490.560

€ 278.860

527

€ 769.420

363

Ameland

€ 67.160

€ 37.960

72

€ 105.120

351

Amersfoort

€ 581.080

€ 331.420

625

€ 912.500

441

Amstelveen

€ 243.820

€ 140.160

263

€ 383.980

608

Amsterdam

€ 1.519.860

€ 865.780

1634

€ 2.385.640

582

Apeldoorn

€ 1.347.580

€ 767.960

1449

€ 2.115.540

370

Arnhem

€ 737.300

€ 420.480

793

€ 1.157.780

348

Assen

€ 531.440

€ 302.220

571

€ 833.660

286

Asten

€ 154.760

€ 87.600

166

€ 242.360

411

Baarle-Nassau

€ 71.540

€ 42.340

78

€ 113.880

403

Baarn

€ 200.020

€ 112.420

214

€ 312.440

505

Barendrecht

€ 153.300

€ 87.600

165

€ 240.900

409

Barneveld

€ 338.720

€ 192.720

364

€ 531.440

439

Beek

€ 204.400

€ 116.800

220

€ 321.200

290

Beekdaelen

€ 540.200

€ 308.060

581

€ 848.260

296

Beesel

€ 172.280

€ 97.820

185

€ 270.100

288

Berg en Dal

€ 343.100

€ 197.100

370

€ 540.200

364

Bergeijk

€ 221.920

€ 125.560

238

€ 347.480

424

Bergen (L.)

€ 197.100

€ 113.880

213

€ 310.980

313

Bergen (NH.)

€ 321.200

€ 183.960

346

€ 505.160

561

Bergen op Zoom

€ 556.260

€ 318.280

599

€ 874.540

322

Berkelland

€ 569.400

€ 324.120

612

€ 893.520

345

Bernheze

€ 271.560

€ 154.760

292

€ 426.320

425

Best

€ 226.300

€ 129.940

244

€ 356.240

404

Beuningen

€ 219.000

€ 124.100

235

€ 343.100

375

Beverwijk

€ 287.620

€ 163.520

309

€ 451.140

344

Bladel

€ 223.380

€ 127.020

240

€ 350.400

410

Blaricum

€ 58.400

€ 33.580

63

€ 91.980

867

Bloemendaal

€ 103.660

€ 58.400

111

€ 162.060

985

Bodegraven-Reeuwijk

€ 259.880

€ 147.460

279

€ 407.340

427

Boekel

€ 116.800

€ 67.160

126

€ 183.960

383

Borger-Odoorn

€ 486.180

€ 277.400

523

€ 763.580

285

Borne

€ 213.160

€ 121.180

229

€ 334.340

354

Borsele

€ 297.840

€ 169.360

320

€ 467.200

292

Boxtel

€ 251.120

€ 143.080

270

€ 394.200

391

Breda

€ 1.102.300

€ 627.800

1185

€ 1.730.100

426

Bronckhorst

€ 449.680

€ 256.960

484

€ 706.640

399

Brummen

€ 220.460

€ 125.560

237

€ 346.020

376

Brunssum

€ 458.440

€ 262.800

494

€ 721.240

219

Bunnik

€ 97.820

€ 55.480

105

€ 153.300

481

Bunschoten

€ 185.420

€ 106.580

200

€ 292.000

409

Buren

€ 268.640

€ 151.840

288

€ 420.480

420

Capelle aan den IJssel

€ 226.300

€ 129.940

244

€ 356.240

336

Castricum

€ 341.640

€ 195.640

368

€ 537.280

452

Coevorden

€ 563.560

€ 321.200

606

€ 884.760

293

Cranendonck

€ 264.260

€ 151.840

285

€ 416.100

368

Culemborg

€ 172.280

€ 97.820

185

€ 270.100

354

Dalfsen

€ 294.920

€ 169.360

318

€ 464.280

392

Dantumadiel

€ 335.800

€ 191.260

361

€ 527.060

301

De Bilt

€ 245.280

€ 140.160

264

€ 385.440

592

De Fryske Marren

€ 747.520

€ 426.320

804

€ 1.173.840

324

De Ronde Venen

€ 230.680

€ 131.400

248

€ 362.080

509

De Wolden

€ 312.440

€ 178.120

336

€ 490.560

371

Delft

€ 303.680

€ 173.740

327

€ 477.420

404

Den Helder

€ 579.620

€ 329.960

623

€ 909.580

223

Deurne

€ 299.300

€ 170.820

322

€ 470.120

389

Deventer

€ 773.800

€ 440.920

832

€ 1.214.720

340

Diemen

€ 86.140

€ 48.180

92

€ 134.320

467

Dijk en Waard

€ 652.620

€ 373.760

703

€ 1.026.380

350

Dinkelland

€ 350.400

€ 200.020

377

€ 550.420

380

Doesburg

€ 93.440

€ 52.560

100

€ 146.000

314

Doetinchem

€ 506.620

€ 289.080

545

€ 795.700

317

Dongen

€ 252.580

€ 144.540

272

€ 397.120

344

Dordrecht

€ 951.920

€ 543.120

1024

€ 1.495.040

308

Drechterland

€ 220.460

€ 125.560

237

€ 346.020

381

Drimmelen

€ 312.440

€ 178.120

336

€ 490.560

376

Dronten

€ 248.200

€ 140.160

266

€ 388.360

324

Druten

€ 146.000

€ 83.220

157

€ 229.220

358

Duiven

€ 170.820

€ 96.360

183

€ 267.180

328

Echt-Susteren

€ 475.960

€ 271.560

512

€ 747.520

290

Edam-Volendam

€ 351.860

€ 201.480

379

€ 553.340

393

Ede

€ 792.780

€ 451.140

852

€ 1.243.920

393

Eemnes

€ 59.860

€ 35.040

65

€ 94.900

490

Eemsdelta

€ 773.800

€ 440.920

832

€ 1.214.720

218

Eersel

€ 172.280

€ 97.820

185

€ 270.100

447

Eijsden-Margraten

€ 290.540

€ 164.980

312

€ 455.520

346

Eindhoven

€ 1.020.540

€ 582.540

1098

€ 1.603.080

394

Elburg

€ 216.080

€ 124.100

233

€ 340.180

355

Emmen

€ 1.674.620

€ 954.840

1801

€ 2.629.460

252

Enkhuizen

€ 183.960

€ 105.120

198

€ 289.080

317

Enschede

€ 1.551.980

€ 884.760

1669

€ 2.436.740

303

Epe

€ 337.260

€ 191.260

362

€ 528.520

428

Ermelo

€ 221.920

€ 125.560

238

€ 347.480

431

Etten-Leur

€ 309.520

€ 176.660

333

€ 486.180

357

Geertruidenberg

€ 185.420

€ 106.580

200

€ 292.000

337

Geldrop-Mierlo

€ 329.960

€ 188.340

355

€ 518.300

384

Gemert-Bakel

€ 303.680

€ 173.740

327

€ 477.420

391

Gennep

€ 182.500

€ 103.660

196

€ 286.160

331

Gilze en Rijen

€ 221.920

€ 125.560

238

€ 347.480

363

Goeree-Overflakkee

€ 438.000

€ 249.660

471

€ 687.660

339

Goes

€ 360.620

€ 205.860

388

€ 566.480

321

Goirle

€ 195.640

€ 112.420

211

€ 308.060

402

Gooise Meren

€ 385.440

€ 219.000

414

€ 604.440

634

Gorinchem

€ 162.060

€ 91.980

174

€ 254.040

342

Gouda

€ 473.040

€ 268.640

508

€ 741.680

331

Groningen

€ 1.106.680

€ 632.180

1191

€ 1.738.860

338

Gulpen-Wittem

€ 183.960

€ 105.120

198

€ 289.080

332

Haaksbergen

€ 280.320

€ 159.140

301

€ 439.460

349

Haarlem

€ 1.016.160

€ 579.620

1093

€ 1.595.780

514

Haarlemmermeer

€ 756.280

€ 430.700

813

€ 1.186.980

446

Halderberge

€ 309.520

€ 176.660

333

€ 486.180

355

Hardenberg

€ 754.820

€ 430.700

812

€ 1.185.520

309

Harderwijk

€ 265.720

€ 153.300

287

€ 419.020

380

Hardinxveld-Giessendam

€ 153.300

€ 87.600

165

€ 240.900

335

Harlingen

€ 186.880

€ 108.040

202

€ 294.920

255

Hattem

€ 129.940

€ 75.920

141

€ 205.860

417

Heemskerk

€ 252.580

€ 144.540

272

€ 397.120

401

Heemstede

€ 129.940

€ 75.920

141

€ 205.860

734

Heerde

€ 207.320

€ 119.720

224

€ 327.040

389

Heerenveen

€ 630.720

€ 360.620

679

€ 991.340

327

Heerlen

€ 903.740

€ 515.380

972

€ 1.419.120

219

Heeze-Leende

€ 134.320

€ 75.920

144

€ 210.240

455

Heiloo

€ 205.860

€ 118.260

222

€ 324.120

476

Hellendoorn

€ 467.200

€ 267.180

503

€ 734.380

365

Helmond

€ 573.780

€ 328.500

618

€ 902.280

349

Hendrik-Ido-Ambacht

€ 185.420

€ 106.580

200

€ 292.000

375

Hengelo

€ 797.160

€ 455.520

858

€ 1.252.680

300

Het Hogeland

€ 893.520

€ 509.540

961

€ 1.403.060

247

Heumen

€ 134.320

€ 75.920

144

€ 210.240

400

Heusden

€ 362.080

€ 207.320

390

€ 569.400

395

Hillegom

€ 181.040

€ 102.200

194

€ 283.240

395

Hilvarenbeek

€ 138.700

€ 80.300

150

€ 219.000

432

Hilversum

€ 621.960

€ 354.780

669

€ 976.740

510

Hoeksche Waard

€ 779.640

€ 445.300

839

€ 1.224.940

347

Hof van Twente

€ 394.200

€ 223.380

423

€ 617.580

352

Hollands Kroon

€ 584.000

€ 334.340

629

€ 918.340

327

Hoogeveen

€ 632.180

€ 360.620

680

€ 992.800

266

Hoorn

€ 407.340

€ 232.140

438

€ 639.480

338

Horst aan de Maas

€ 502.240

€ 286.160

540

€ 788.400

326

Houten

€ 100.740

€ 58.400

109

€ 159.140

475

Huizen

€ 211.700

€ 119.720

227

€ 331.420

487

Hulst

€ 419.020

€ 239.440

451

€ 658.460

276

IJsselstein

€ 144.540

€ 81.760

155

€ 226.300

404

Kaag en Braassem

€ 164.980

€ 93.440

177

€ 258.420

439

Kampen

€ 496.400

€ 283.240

534

€ 779.640

322

Kapelle

€ 146.000

€ 83.220

157

€ 229.220

320

Katwijk

€ 328.500

€ 186.880

353

€ 515.380

414

Kerkrade

€ 505.160

€ 289.080

544

€ 794.240

211

Koggenland

€ 243.820

€ 140.160

263

€ 383.980

366

Krimpen aan den IJssel

€ 181.040

€ 102.200

194

€ 283.240

365

Krimpenerwaard

€ 454.060

€ 258.420

488

€ 712.480

382

Laarbeek

€ 255.500

€ 146.000

275

€ 401.500

389

Land van Cuijk

€ 937.320

€ 534.360

1008

€ 1.471.680

346

Landgraaf

€ 521.220

€ 296.380

560

€ 817.600

247

Landsmeer

€ 75.920

€ 42.340

81

€ 118.260

562

Lansingerland

€ 254.040

€ 146.000

274

€ 400.040

453

Laren

€ 86.140

€ 48.180

92

€ 134.320

929

Leeuwarden

€ 1.432.260

€ 816.140

1540

€ 2.248.400

268

Leiden

€ 494.940

€ 281.780

532

€ 776.720

454

Leiderdorp

€ 128.480

€ 74.460

139

€ 202.940

414

Leidschendam-Voorburg

€ 400.040

€ 229.220

431

€ 629.260

422

Lelystad

€ 446.760

€ 255.500

481

€ 702.260

307

Leudal

€ 559.180

€ 318.280

601

€ 877.460

307

Leusden

€ 159.140

€ 91.980

172

€ 251.120

437

Lingewaard

€ 432.160

€ 245.280

464

€ 677.440

366

Lisse

€ 151.840

€ 86.140

163

€ 237.980

416

Lochem

€ 366.460

€ 208.780

394

€ 575.240

432

Loon op Zand

€ 182.500

€ 103.660

196

€ 286.160

360

Lopik

€ 124.100

€ 70.080

133

€ 194.180

424

Losser

€ 303.680

€ 173.740

327

€ 477.420

335

Maasdriel

€ 245.280

€ 140.160

264

€ 385.440

388

Maasgouw

€ 359.160

€ 204.400

386

€ 563.560

295

Maashorst

€ 455.520

€ 259.880

490

€ 715.400

395

Maassluis

€ 143.080

€ 80.300

153

€ 223.380

322

Maastricht

€ 570.860

€ 325.580

614

€ 896.440

353

Medemblik

€ 494.940

€ 281.780

532

€ 776.720

369

Meerssen

€ 262.800

€ 150.380

283

€ 413.180

341

Meierijstad

€ 662.840

€ 379.600

714

€ 1.042.440

394

Meppel

€ 319.740

€ 182.500

344

€ 502.240

308

Middelburg

€ 515.380

€ 294.920

555

€ 810.300

281

Midden-Delfland

€ 86.140

€ 48.180

92

€ 134.320

470

Midden-Drenthe

€ 452.600

€ 256.960

486

€ 709.560

305

Midden-Groningen

€ 1.005.940

€ 573.780

1082

€ 1.579.720

247

Moerdijk

€ 365.000

€ 207.320

392

€ 572.320

322

Molenlanden

€ 354.780

€ 201.480

381

€ 556.260

397

Montferland

€ 439.460

€ 251.120

473

€ 690.580

297

Montfoort

€ 115.340

€ 65.700

124

€ 181.040

408

Mook en Middelaar

€ 67.160

€ 37.960

72

€ 105.120

390

Neder-Betuwe

€ 194.180

€ 110.960

209

€ 305.140

356

Nederweert

€ 166.440

€ 94.900

179

€ 261.340

357

Nieuwegein

€ 274.480

€ 157.680

296

€ 432.160

337

Nieuwkoop

€ 204.400

€ 116.800

220

€ 321.200

421

Nijkerk

€ 290.540

€ 164.980

312

€ 455.520

433

Nijmegen

€ 775.260

€ 442.380

834

€ 1.217.640

395

Nissewaard

€ 515.380

€ 294.920

555

€ 810.300

285

Noardeast-Fryslân

€ 876.000

€ 500.780

943

€ 1.376.780

266

Noord-Beveland

€ 147.460

€ 84.680

159

€ 232.140

287

Noordenveld

€ 438.000

€ 249.660

471

€ 687.660

342

Noordoostpolder

€ 423.400

€ 240.900

455

€ 664.300

302

Noordwijk

€ 284.700

€ 163.520

307

€ 448.220

506

Nuenen, Gerwen en Nederwetten

€ 164.980

€ 93.440

177

€ 258.420

454

Nunspeet

€ 243.820

€ 140.160

263

€ 383.980

412

Oegstgeest

€ 99.280

€ 56.940

107

€ 156.220

572

Oirschot

€ 202.940

€ 115.340

218

€ 318.280

455

Oisterwijk

€ 261.340

€ 148.920

281

€ 410.260

479

Oldambt

€ 779.640

€ 445.300

839

€ 1.224.940

239

Oldebroek

€ 176.660

€ 100.740

190

€ 277.400

375

Oldenzaal

€ 302.220

€ 172.280

325

€ 474.500

336

Olst-Wijhe

€ 182.500

€ 103.660

196

€ 286.160

371

Ommen

€ 200.020

€ 112.420

214

€ 312.440

361

Oost Gelre

€ 389.820

€ 223.380

420

€ 613.200

288

Oosterhout

€ 391.280

€ 224.840

422

€ 616.120

360

Ooststellingwerf

€ 448.220

€ 256.960

483

€ 705.180

309

Oostzaan

€ 71.540

€ 42.340

78

€ 113.880

482

Opmeer

€ 128.480

€ 74.460

139

€ 202.940

358

Opsterland

€ 448.220

€ 256.960

483

€ 705.180

325

Oss

€ 728.540

€ 416.100

784

€ 1.144.640

350

Oude IJsselstreek

€ 553.340

€ 315.360

595

€ 868.700

313

Ouder-Amstel

€ 40.880

€ 24.820

45

€ 65.700

619

Oudewater

€ 74.460

€ 42.340

80

€ 116.800

415

Overbetuwe

€ 372.300

€ 213.160

401

€ 585.460

375

Papendrecht

€ 224.840

€ 128.480

242

€ 353.320

323

Peel en Maas

€ 467.200

€ 267.180

503

€ 734.380

332

Pekela

€ 281.780

€ 160.600

303

€ 442.380

192

Pijnacker-Nootdorp

€ 183.960

€ 105.120

198

€ 289.080

448

Purmerend

€ 505.160

€ 289.080

544

€ 794.240

381

Putten

€ 207.320

€ 119.720

224

€ 327.040

482

Raalte

€ 350.400

€ 200.020

377

€ 550.420

363

Reimerswaal

€ 300.760

€ 172.280

324

€ 473.040

266

Renkum

€ 146.000

€ 83.220

157

€ 229.220

411

Renswoude

€ 32.120

€ 18.980

35

€ 51.100

448

Reusel-De Mierden

€ 146.000

€ 83.220

157

€ 229.220

417

Rheden

€ 456.980

€ 261.340

492

€ 718.320

347

Rhenen

€ 156.220

€ 89.060

168

€ 245.280

424

Ridderkerk

€ 321.200

€ 183.960

346

€ 505.160

330

Rijssen-Holten

€ 359.160

€ 204.400

386

€ 563.560

356

Rijswijk

€ 201.480

€ 113.880

216

€ 315.360

387

Roerdalen

€ 350.400

€ 200.020

377

€ 550.420

285

Roermond

€ 506.620

€ 289.080

545

€ 795.700

298

Roosendaal

€ 715.400

€ 407.340

769

€ 1.122.740

310

Rotterdam

€ 2.241.100

€ 1.278.960

2411

€ 3.520.060

364

Rozendaal

€ 8.760

€ 5.840

10

€ 14.600

646

Rucphen

€ 283.240

€ 162.060

305

€ 445.300

364

Schagen

€ 493.480

€ 281.780

531

€ 775.260

349

Scherpenzeel

€ 116.800

€ 67.160

126

€ 183.960

383

Schiedam

€ 400.040

€ 229.220

431

€ 629.260

309

Schiermonnikoog

€ 16.060

€ 8.760

17

€ 24.820

387

Schouwen-Duiveland

€ 461.360

€ 261.340

495

€ 722.700

347

's-Gravenhage

€ 2.298.040

€ 1.311.080

2472

€ 3.609.120

425

's-Hertogenbosch

€ 743.140

€ 423.400

799

€ 1.166.540

419

Simpelveld

€ 143.080

€ 80.300

153

€ 223.380

256

Sint-Michielsgestel

€ 293.460

€ 167.900

316

€ 461.360

442

Sittard-Geleen

€ 1.146.100

€ 654.080

1233

€ 1.800.180

265

Sliedrecht

€ 186.880

€ 108.040

202

€ 294.920

308

Sluis

€ 367.920

€ 210.240

396

€ 578.160

294

Smallingerland

€ 611.740

€ 348.940

658

€ 960.680

285

Soest

€ 287.620

€ 163.520

309

€ 451.140

469

Someren

€ 176.660

€ 100.740

190

€ 277.400

402

Son en Breugel

€ 112.420

€ 62.780

120

€ 175.200

446

Stadskanaal

€ 588.380

€ 334.340

632

€ 922.720

246

Staphorst

€ 135.780

€ 77.380

146

€ 213.160

345

Stede Broec

€ 239.440

€ 135.780

257

€ 375.220

325

Steenbergen

€ 268.640

€ 151.840

288

€ 420.480

320

Steenwijkerland

€ 582.540

€ 332.880

627

€ 915.420

319

Stein

€ 419.020

€ 239.440

451

€ 658.460

272

Stichtse Vecht

€ 372.300

€ 213.160

401

€ 585.460

453

Súdwest-Fryslân

€ 1.268.740

€ 722.700

1364

€ 1.991.440

295

Terneuzen

€ 791.320

€ 449.680

850

€ 1.241.000

244

Terschelling

€ 59.860

€ 35.040

65

€ 94.900

434

Texel

€ 205.860

€ 118.260

222

€ 324.120

378

Teylingen

€ 210.240

€ 119.720

226

€ 329.960

467

Tholen

€ 341.640

€ 195.640

368

€ 537.280

257

Tiel

€ 290.540

€ 164.980

312

€ 455.520

316

Tilburg

€ 1.363.640

€ 776.720

1466

€ 2.140.360

339

Tubbergen

€ 211.700

€ 119.720

227

€ 331.420

400

Twenterand

€ 410.260

€ 235.060

442

€ 645.320

324

Tynaarlo

€ 426.320

€ 243.820

459

€ 670.140

381

Tytsjerksteradiel

€ 579.620

€ 329.960

623

€ 909.580

283

Uitgeest

€ 97.820

€ 55.480

105

€ 153.300

408

Uithoorn

€ 132.860

€ 74.460

142

€ 207.320

420

Urk

€ 156.220

€ 89.060

168

€ 245.280

314

Utrecht

€ 1.005.940

€ 573.780

1082

€ 1.579.720

488

Utrechtse Heuvelrug

€ 335.800

€ 191.260

361

€ 527.060

507

Vaals

€ 99.280

€ 56.940

107

€ 156.220

274

Valkenburg aan de Geul

€ 185.420

€ 106.580

200

€ 292.000

331

Valkenswaard

€ 254.040

€ 146.000

274

€ 400.040

390

Veendam

€ 506.620

€ 289.080

545

€ 795.700

212

Veenendaal

€ 322.660

€ 185.420

348

€ 508.080

366

Veere

€ 331.420

€ 189.800

357

€ 521.220

360

Veldhoven

€ 322.660

€ 185.420

348

€ 508.080

435

Velsen

€ 448.220

€ 256.960

483

€ 705.180

431

Venlo

€ 1.026.380

€ 585.460

1104

€ 1.611.840

290

Venray

€ 386.900

€ 220.460

416

€ 607.360

323

Vijfheerenlanden

€ 398.580

€ 227.760

429

€ 626.340

389

Vlaardingen

€ 417.560

€ 237.980

449

€ 655.540

307

Vlieland

€ 7.300

€ 4.380

8

€ 11.680

419

Vlissingen

€ 477.420

€ 273.020

514

€ 750.440

247

Voerendaal

€ 157.680

€ 90.520

170

€ 248.200

319

Voorne aan Zee

€ 354.780

€ 405.880

521

€ 760.660

3611

Voorschoten

€ 124.100

€ 70.080

133

€ 194.180

506

Voorst

€ 249.660

€ 141.620

268

€ 391.280

419

Vught

€ 183.960

€ 105.120

198

€ 289.080

533

Waadhoeke

€ 824.900

€ 470.120

887

€ 1.295.020

239

Waalre

€ 146.000

€ 83.220

157

€ 229.220

481

Waalwijk

€ 465.740

€ 265.720

501

€ 731.460

349

Waddinxveen

€ 182.500

€ 103.660

196

€ 286.160

372

Wageningen

€ 124.100

€ 70.080

133

€ 194.180

433

Wassenaar

€ 103.660

€ 58.400

111

€ 162.060

836

Waterland

€ 151.840

€ 86.140

163

€ 237.980

471

Weert

€ 570.860

€ 325.580

614

€ 896.440

317

West Betuwe

€ 458.440

€ 262.800

494

€ 721.240

393

West Maas en Waal

€ 213.160

€ 121.180

229

€ 334.340

368

Westerkwartier

€ 931.480

€ 531.440

1002

€ 1.462.920

300

Westerveld

€ 284.700

€ 163.520

307

€ 448.220

365

Westervoort

€ 96.360

€ 55.480

104

€ 151.840

306

Westerwolde

€ 582.540

€ 332.880

627

€ 915.420

274

Westland

€ 658.460

€ 375.220

708

€ 1.033.680

424

Weststellingwerf

€ 410.260

€ 235.060

442

€ 645.320

308

Wierden

€ 273.020

€ 156.220

294

€ 429.240

379

Wijchen

€ 335.800

€ 191.260

361

€ 527.060

362

Wijdemeren

€ 204.400

€ 116.800

220

€ 321.200

553

Wijk bij Duurstede

€ 127.020

€ 73.000

137

€ 200.020

397

Winterswijk

€ 417.560

€ 237.980

449

€ 655.540

290

Woensdrecht

€ 289.080

€ 164.980

311

€ 454.060

325

Woerden

€ 294.920

€ 169.360

318

€ 464.280

414

Wormerland

€ 137.240

€ 78.840

148

€ 216.080

410

Woudenberg

€ 97.820

€ 55.480

105

€ 153.300

439

Zaanstad

€ 1.108.140

€ 632.180

1192

€ 1.740.320

369

Zaltbommel

€ 230.680

€ 131.400

248

€ 362.080

370

Zandvoort

€ 124.100

€ 70.080

133

€ 194.180

537

Zeewolde

€ 56.940

€ 32.120

61

€ 89.060

371

Zeist

€ 277.400

€ 157.680

298

€ 435.080

586

Zevenaar

€ 554.800

€ 316.820

597

€ 871.620

313

Zoetermeer

€ 394.200

€ 223.380

423

€ 617.580

350

Zoeterwoude

€ 64.240

€ 36.500

69

€ 100.740

447

Zuidplas

€ 232.140

€ 132.860

250

€ 365.000

402

Zundert

€ 252.580

€ 144.540

272

€ 397.120

389

Zutphen

€ 401.500

€ 230.680

433

€ 632.180

314

Zwartewaterland

€ 213.160

€ 121.180

229

€ 334.340

299

Zwijndrecht

€ 332.880

€ 191.260

359

€ 524.140

316

Zwolle

€ 638.020

€ 363.540

686

€ 1.001.560

374

X Noot
1

Voorne aan Zee is samengesteld uit de voormalige gemeente Brielle, Hellevoetsluis en Westvoorne. De gemiddelde WOZ waarde is gebaseerd op het gewogen gemiddelde van het aantal koopwoningen in deze voormalige gemeenten.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling strekt ertoe een specifieke uitkering aan gemeenten mogelijk te maken om slecht geïsoleerde woningen te verduurzamen in het kader van het Nationaal Isolatieprogramma. Het betreft daarbij woningen van eigenaar-bewoners en woningen in (gemengde) verenigingen. In het Coalitieakkoord 'Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst' is het Nationaal Isolatieprogramma opgenomen met commitment en middelen tot ten minste 2030 om woningen sneller, slimmer en socialer te isoleren. Het doel van het Nationaal Isolatieprogramma is om 2,5 miljoen woningen te isoleren in de periode tot en met 2030, met de nadruk op de 1,5 miljoen slecht geïsoleerde woningen (label E, F en G) waarbij één of meerdere stappen worden gezet richting de standaard voor woningisolatie1.

Om klimaatverandering tegen te gaan, wordt gestreefd naar ten minste 55% CO2-reductie in de Klimaatwet en wordt het beleid gericht op een hogere opgave, wat neerkomt op circa 60% in 2030 ten opzichte van 19902. Zo wordt klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen gegaan en ons land leefbaar gehouden voor de toekomstige generaties.

Het isoleren van woningen draagt bij aan CO2-reductie. Het is immers essentieel de vraag naar energie terug te brengen, om dan in de resterende vraag te kunnen voorzien met duurzame energiebronnen. Bovendien lopen de bewoners van goed geïsoleerde woningen minder risico op een hoge energierekening en energiearmoede. Ook wordt de overstap van aardgas naar duurzame bronnen makkelijker en leidt goede isolatie en kierdichting samen met goede ventilatie tot meer comfort en een gezonder leefklimaat in een woning.

Zonder overheidsingrijpen komt isolatie van woningen met onvoldoende snelheid tot stand. Dit kan voor eigenaar-bewoners gelegen zijn in de kosten van isoleren van de woning, maar ook in de complexiteit van het proces.

Het Nationaal Isolatieprogramma bestaat uit vier actielijnen. Actielijn 1 richt zich op de isolatie van 750.000 woningen van eigenaar-bewoners waarbij gemeenten bewoners ondersteunen. Daar is deze regeling op gericht. Actielijn 2 is gericht op de isolatie van 1 miljoen huurwoningen door verhuurders. Actielijn 3 is gericht op het versneld isoleren van 750.000 woningen van eigenaar- bewoners op eigen initiatief. Actielijn 4 is gericht op het besparen van energie door laagdrempelige maatregelen. Voor een uitgebreidere omschrijving van het Nationaal Isolatieprogramma wordt verwezen naar de website met meer informatie.3

Deze regeling werkt actielijn 1 uit voor de jaren 2023 en 2024. De ambitie van actielijn 1 van het Nationaal Isolatieprogramma is om in de periode tot en met 2030 in totaal ongeveer 750.000 koopwoningen te isoleren via een lokale aanpak samen met gemeenten. Gemeenten kunnen hiervoor isolatieprogramma’s4 maken. Het gaat daarbij om meerjarige plannen, die kunnen aansluiten bij de transitievisies warmte en bewonersinitiatieven en zich zoveel als mogelijk richten op het verbeteren van woningen met de slechtste labels.

Deze actielijn van het Nationaal Isolatieprogramma is er op gericht juist eigenaar-bewoners die moeite hebben met het verduurzamen van hun woning te helpen via ondersteuning en extra financiële middelen naast al bestaande subsidies die voor alle woningeigenaren beschikbaar zijn5. Om ervoor te zorgen dat de middelen voor de isolatieaanpak vooral terecht komen bij de mensen die de middelen het hardst nodig hebben, wordt gemeenten gevraagd in het isolatieprogramma toe te lichten hoe zij met deze middelen eigenaar-bewoners met (risico op) energiearmoede gaan bereiken.

De lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma is onderdeel van de programmatische aanpak van slecht geïsoleerde woningen, waarbij verschillende, meerjarige actielijnen een samenhangend geheel vormen.6 Gemeenten kunnen bewoners van koopwoningen en gemengde verenigingen waarin zich ten minste één koopwoning bevindt (hierna: gemengde verenigingen) zoveel als mogelijk ondersteunen, zodat de eigenaar-bewoners en/of verenigingen weten wat ze kunnen verbeteren aan hun woning of gebouw/appartement (hierna: woning). Dit kan bijvoorbeeld straat voor straat, buurt voor buurt, maar ook bijvoorbeeld gericht op gelijksoortige woningen. Wanneer uw gemeente overweegt om gezamenlijk met andere gemeenten in te dienen, kan het programma Verbouwstromen ondersteunen bij het definiëren van de aanpak en bij indiening met capaciteit en met het verbinden aan relevante partijen. Het programma Verbouwstromen stimuleert het organiseren van opschaalbaar aanbod in een effectief proces voor gemeente, aanbieder, bewoner en adviseur.7

De ondersteuning door gemeenten kan – al dan niet via bewonersinitiatieven8 – naast het financieren van energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen, ook betrekking hebben op het activeren van eigenaar-bewoners en/of gemengde verenigingen, het adviseren welke maatregelen kunnen worden genomen in de woning als op het aanvragen van subsidie en het adviseren over of bemiddelen in krediet voor de financiering van isolatie- en ventilatiemaatregelen, zoals de Energiebespaarlening van het Nationaal Warmtefonds. Wanneer op grond van deze regeling een energieadvies wordt gegeven voor eigenaar-bewoners van gemengde verenigingen of de gehele Vereniging van Eigenaren (VvE) kan overigens niet voor hetzelfde gebouw subsidie worden verstrekt op grond van Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars9. Dat geldt niet voor isolatiemaatregelen zelf. Daarvan kan de subsidie wel worden gecombineerd.

Gemeenten kunnen de lokale isolatieaanpak ook betrekken bij de wijkgerichte verduurzaming van de gebouwde omgeving zoals die in de transitievisies warmte en uitvoeringsplannen wordt vormgegeven. Immers, in wijken waar de gemeente aan de slag gaat met de wijkgerichte verduurzaming zullen de woningen veelal ook moeten worden geïsoleerd, waarna ze kunnen worden aangesloten op een duurzaam alternatief voor aardgas.

De lokale aanpak kan ook worden ingezet om doe-het-zelf-maatregelen te ondersteunen. Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 7 november 202210 is aangegeven kunnen doe-het-zelvers een belangrijke bijdrage leveren in de gewenste versnelling van het isoleren van de 1,5 miljoen koopwoningen, een van de doelstellingen van het Nationaal isolatieprogramma, met name bij de niet al te ingewikkelde isolatiemaatregelen. Het is hierbij van belang de doe-het-zelvers gericht te ondersteunen. Dit zal niet alleen helpen bij het versnellen van de aanpak van slecht geïsoleerde woningen, maar helpt ook wachttijden te beperken in de professionele markt. Als meer woningeigenaren niet al te ingewikkelde isolatiemaatregelen zelf uitvoeren, dan kunnen de professionals zich richten op de meer complexe isolatiewerkzaamheden. De snelste en beste manier om deze ondersteuning vorm te geven is om daarbij aan te sluiten bij de lokale aanpak. Gemeenten kunnen dan ook doe-het-zelf-maatregelen onderdeel uit laten maken van de lokale aanpak. Daarbij geldt overigens wel dat deze doe-het-zelf-maatregelen aan de eisen van de regeling moeten voldoen. Het gaat dan om de eisen die in de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (hierna: ISDE) en de Subsidie verduurzaming voor verenigingen Eigenaar (hierna: SVVE) gelden voor minimale Rd- of maximale U-waardes en minimaal aantal m2. Bij doe-het-zelf maatregelen is het echter niet mogelijk ISDE of SVVE subsidie aan te vragen. Zoals in genoemde brief is aangeven zal BZK samen met stakeholders een werkwijze ontwikkelen die door gemeenten toegepast en gekopieerd kan worden.

Gemeenten worden ondersteund bij de lokale aanpak via het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (hierna: NPLW). Het NPLW ondersteunt gemeenten door kennis op te doen over wat werkt in de praktijk, kennisproducten en handreikingen te ontwikkelen en kennis en ervaring uit te wisselen in leerkringen en netwerkbijeenkomsten. Aanvullend is er een regionale ondersteuningsstructuur om de samenwerking tussen gemeenten te ondersteunen.

De middelen die binnen de lokale aanpak voor verstrekking aan gemeenten beschikbaar zijn, worden op verschillende momenten beschikbaar gesteld aan gemeenten:

  • In 2022 is een deel van het beschikbare budget voor de lokale aanpak reeds beschikbaar gesteld11 aan gemeenten via een specifieke uitkering die kon worden toegekend op grond van een suppletoire begrotingswet.12 Dit betrof in totaal € 68.500.000.

  • Op basis van onderhavige regeling worden bedragen aan gemeenten toegekend voor 2023 en 2024. Deze middelen kunnen in 2023 worden aangevraagd en betreffen de eerste tranche. In totaal is er € 206.625.000 beschikbaar voor specifieke uitkeringen op basis van deze regeling.

  • In 2024 en 2025 (de tweede en derde tranche) kunnen op basis van een nieuwe regeling aanvragen worden gedaan voor latere jaren. In totaal is er € 823.320.000 beschikbaar voor specifieke uitkeringen op basis van die regeling.13

Actielijn 1, de lokale aanpak, heeft betrekking op eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen die hulp nodig hebben bij het isoleren en eventueel ventileren van hun woning; bij het kiezen van de energiebesparende isolatie- en eventuele energiezuinige ventilatiemaatregelen of bij het aanvragen van subsidie of financiering of andere vormen van ondersteuning. In de verdeelsleutel is daar rekening mee gehouden, zie paragraaf 2.5 voor een uitgebreidere toelichting op de verdeelsleutel. Alle gemeenten in Nederland kunnen aanspraak maken op een specifieke uitkering tot ten hoogste het bedrag dat voor die gemeente op grond van de verdeelsleutel is bepaald.

Met deze regeling wordt de grondslag gecreëerd voor het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten om eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen te ondersteunen bij het isoleren van slecht geïsoleerde woningen. Daarnaast kunnen gemeenten ook verenigingen, waaronder verenigingen van eigenaars, woonverenigingen of wooncoöperaties, op dezelfde manier ondersteunen, als er zich ten minste één koopwoning binnen die vereniging bevindt. Hier is voor gekozen omdat er zich ook veel koopwoningen binnen dergelijke verenigingen bevinden. Ook die woningen moeten worden geïsoleerd. Aangezien het bij energiebesparende isolatie- en energiezuinige ventilatiemaatregelen vaak maatregelen betreft waar de vereniging in gezamenlijkheid over beslist en niet de individuele appartementseigenaar, is het belangrijk om ook dat bezit op deze manier te bereiken. Indien hier verhuurwoningen tussen zitten, is het belangrijk dat gemeenten goed letten op de staatssteunregels, zie hoofdstuk 5 van deze toelichting voor een aanvullende toelichting over staatssteun.

Het Rijk stelt op grond van deze regeling middelen beschikbaar voor gemeenten om eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen extra ondersteuning te bieden. Het gaat daarbij om het bieden van hulp en ondersteuning, dus niet enkel in de vorm van financiële middelen, maar ook met gericht advies en ondersteuning waarbij naar de specifieke situatie van de betreffende woning, appartement of het betreffende gebouw wordt gekeken en wordt geholpen bij het maken van keuzes, plannen en bij de uitvoering. De lokale aanpak kenmerkt zich daarbij door een proactieve aanpak; de gemeente benadert eigenaren actief of werkt daarvoor samen met bewonersinitiatieven of lokale partijen. Het ligt in de rede dat gemeenten hun inzet met name richten op eigenaar-bewoners die de hulp het meest nodig hebben. Zoals eerder aangegeven wordt gemeenten gevraagd in hun isolatieprogramma en aanvraag toe te lichten hoe zij eigenaar-bewoners met (risico op) energiearmoede gaan bereiken. Het ligt daarbij in de rede in ieder geval de eigenaar-bewoners die in aanmerking komen voor een energietoeslag te betrekken. Daarbij heeft de gemeente beleidsvrijheid bij de invulling maar de gemeente wordt wel verplicht om de focus te leggen op woningen met een lage WOZ-waarde als (aanvullende) indicator om eigenaar-bewoners met een kleine beurs te bereiken. Een TNO studie uit 202114 laat zien dat de huizen van energiearme huishoudens niet significant kleiner of groter zijn dan gemiddeld. De waarde van de woningen van energiearme huishoudens liggen daarentegen wel aanzienlijk lager dan gemiddeld, met uitzondering van de energetisch minder goede woningen waarvan de eigenaren onvoldoende financiële capaciteit hebben om zelf te verduurzamen.

De gemeente kan ervoor kiezen om de middelen voor energiebesparende isolatie- en eventuele samenhangende energiezuinige ventilatiemaatregelen in de woning te differentiëren en sommige eigenaar-bewoners meer financiële ondersteuning te geven dan anderen, als zij dat meer nodig hebben. De gemeente heeft de beleidsvrijheid om daar zelf een goede afweging in te maken.

Om te borgen dat de middelen zo gericht mogelijk worden ingezet voor eigenaar-bewoners die op extra ondersteuning zijn aangewezen is wel een aanvullende voorwaarde opgenomen. Tenminste 80% van de woningen die met behulp van deze regeling worden geïsoleerd al dan niet in combinatie met ventilatiemaatregelen moet een WOZ-waarde hebben die onder het gemiddelde van de koopwoningen van de gemeente ligt (de voorlopige cijfers van het CBS voor 2022 worden gebruikt, ook opgenomen in bijlage I) of onder de WOZ-grens van de Nationale hypotheekgarantie van 2023 liggen (€ 429.300,–). Voor de gemiddelde WOZ-waarde wordt uitgegaan van het voorlopige gemiddelde voor koopwoningen voor 2022 zoals door het CBS gepubliceerd op statline. Deze is ook opgenomen in bijlage I.

Gemeenten kunnen in de lokale aanpak samenwerken met bouw- en isolatiebedrijven, intermediairs die grootschalige collectieve acties organiseren en eigenaar-bewoners of gemengde verenigingen van A tot Z ontzorgen, (consortia van) aanbieders met gestandaardiseerd aanbod voor gelijksoortige typen woningen of andere marktpartijen. Gemeenten kunnen er bij het organiseren van die samenwerking voor kiezen om onderling samen te werken, bijvoorbeeld om zo de uitvoeringskracht te vergroten. De gemeente die de specifieke uitkering ontvangt, verantwoordt over de besteding van die middelen bij de minister.

Deze regeling is, als onderdeel van actielijn 1, gericht op eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen.

De ambitie uit het Coalitieakkoord om één miljoen huurwoningen naar de isolatiestandaard te isoleren wordt op een andere wijze vorm gegeven. Zo zijn inmiddels prestatieafspraken gemaakt met Aedes15 waarbij onder meer is afgesproken dat de slechte energielabels (E, F, G) van woningcorporaties uiterlijk in 2028 zijn verbeterd. Naast deze prestatieafspraken zullen per 2030 wettelijke eisen gesteld worden aan (de verhuur van) huurwoningen. Dit moet ervoor zorgen dat huurwoningen in 2030 minimaal energielabel D hebben – ook private huurwoningen. Ook zal het woningwaarderingsstelsel worden aangepast waarbij aftrekpunten worden toegekend voor huurwoningen met de energielabels E, F en G. Zie daartoe de brief aan de Tweede Kamer van 9 december 202216. Particuliere verhuurders worden gestimuleerd te verduurzamen via de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (hierna: SVOH).

Het is wenselijk om de mogelijkheid te hebben om de voorwaarden in de regeling bij te stellen, om zo lessen uit eerdere jaren, voortschrijdend inzicht en nieuwe ontwikkelingen, in samenspraak met gemeenten en de Tweede Kamer, te kunnen accommoderen. Er wordt na deze regeling in 2024 en 2025 een nieuwe regeling opengesteld. Daarin worden de ervaringen uit deze eerste tranche verwerkt.

Aangezien het Nationaal Isolatieprogramma meerjarig is en het budget is verdeeld over meerdere jaren, is een wettelijke grondslag voor de specifieke uitkering vereist. Er is reeds een AMvB in voorbereiding op grond van artikel 81, tweede lid, van de Woningwet, waarin grondslagen voor het toekennen van specifieke uitkeringen voor meerdere onderwerpen zal worden geregeld, waaronder ook voor dit Nationaal Isolatieprogramma.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) is belast met de uitvoering van deze regeling op grond van een daartoe verkregen mandaat, volmacht en machtiging.

2. Inhoud

2.1 Nut en noodzaak

De overheidsuitgaven voor het Nationaal Isolatieprogramma tot en met 2030 (in totaal € 3,864 miljard)17, en deze regeling daarbinnen met de grondslag voor het verstrekken van specifieke uitkeringen in 2023 en 2024 (ten bedrage van € 206.625.000), betreffen grote investeringen. Dit is nodig vanwege de urgentie van het probleem. Het klimaat verandert. Het wordt steeds warmer op aarde. Als gevolg daarvan nemen de risico’s toe op overstromingen, infectieziekten, verlies van biodiversiteit en verstoring van de drinkwatervoorziening. Hierdoor bestaat het gevaar op een minder leefbaar land voor de toekomstige generaties.

Door een koppeling van de lokale aanpak aan de landelijke subsidies, zoals de breed toegankelijke ISDE en de per 23 januari 2023 te starten regeling SVVE, wordt een grotere impact gemaakt. Deze koppeling wordt in de komende paragrafen toegelicht. Bovendien biedt dit de mogelijkheid om op lokaal niveau maatwerk te bieden en eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen te ondersteunen.

Door gemeenten te ondersteunen om een lokale aanpak vorm te geven, daarmee de slechtst geïsoleerde woningen aan te pakken en de mensen die dat nodig hebben daarbij goed te ondersteunen, draagt deze regeling bij aan het tegengaan van klimaatverandering.

2.2 Inhoud van deze regeling

Zoals in de inleiding aangegeven, heeft deze regeling slechts betrekking op een deel van het budget voor actielijn 1. De inzet is met deze regeling circa 142.000 koopwoningen te isoleren, en de inzet van heel actielijn 1 is om 750.000 koopwoningen te isoleren.

Op grond van artikel 4 doet een gemeente een aanvraag voor een aantal slecht geïsoleerde woningen waarin de gemeente verwacht isolatie- en eventuele energiezuinige ventilatiemaatregelen te bewerkstelligen. Per slecht geïsoleerde woning ontvangt de gemeente € 1.460.

Het maximum bedrag dat de gemeente kan aanvragen staat in de bijlage. De gemeente kan in een tweetal tijdvakken in 2023 het gehele bedrag voor 2023 en 2024 aanvragen maar uitbetaling vindt verspreid over 2023 en 2024 plaats. Dit hangt samen met de verdeling van de middelen op de begroting van BZK.

De activiteiten waar de gemeente deze specifieke uitkering aan kan besteden zijn opgenomen in artikel 2, tweede en derde lid. Daarbinnen heeft de gemeente de vrijheid over de wijze waarop deze middelen over de verschillende activiteiten worden verdeeld. Uitgangspunt daarbij is dat de inzet leidt tot één of meer isolatiemaatregelen (eventueel in samenhang met ventilatiemaatregelen) in het aantal woningen waarvoor de uitkering is verstrekt.

Voor het duiden van de energiebesparende isolatiemaatregelen is aangesloten bij de ISDE18 voor eigenaar-bewoners en de SVVE voor verenigingen. Dit betreft grotere energiebesparende isolatiemaatregelen met eisen zoals minimale Rd-waardes of maximale U-waardes en de minimaal te isoleren m2. Waar in de toelichting wordt gerefereerd aan ‘energiebesparende isolatiemaatregelen’, worden de energiebesparende isolatiemaatregelen bedoeld zoals in de ISDE en de SVVE omschreven. Om toekomstige gezondheidsproblemen te voorkomen, is het van belang dat gemeenten het informeren over of het (laten) uitvoeren van energiezuinige ventilatiemaatregelen onderdeel maken van de lokale aanpak.

Daarnaast is bepaald dat de bijdrage voor energiebesparende isolatie- en energiezuinige ventilatiemaatregelen maximaal € 4.000 per woning bedraagt. Dit is bedoeld om te borgen dat de regeling doelmatig is aangezien zo meer woningen kunnen worden geïsoleerd. Daarop kan een uitzondering worden gemaakt voor eigenaar-bewoners die in aanmerking komen voor een energietoeslag19, schuldhulpverlening, een schuldsaneringsregeling of die in een schuldsanering zitten. Zij hebben mogelijk extra ondersteuning nodig om maatregelen te treffen.

Ook is in artikel 2 derde lid bepaald dat gemeenten die een specifieke uitkering ontvangen de middelen kunnen inzetten voor gerichte ondersteuning aan eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen die daar zelf niet uit komen. Bijvoorbeeld in de vorm van een stappenplan of een verduurzamingsplan van de woning. Daarbij kan ook worden samengewerkt met bewonersinitiatieven. Door samen te werken met een bewonersinitiatief, kan de gemeente aansluiten bij de energie die er in de samenleving is.

De gemeente kan ook een deel van de middelen besteden aan uitvoeringskosten. Daarnaast kan de gemeente de middelen voor uitvoeringskosten voor klimaat, die zijn opgenomen in de bestuurlijke afspraken20, inzetten bijvoorbeeld voor het uitwerken van plannen. Dit neemt niet weg dat er uiteraard geen dubbelfinanciering van activiteiten vanuit bijvoorbeeld andere specifieke uitkeringen mag plaatsvinden. Middelen mogen wel gestapeld worden om verschillende kosten te voldoen, dat betreft een andere situatie. In het geval van dubbelfinanciering gaat het erom dat dezelfde kostenpost dubbel wordt gefinancierd doordat middelen vanuit twee specifieke uitkeringen worden aangewend (hetgeen leidt tot een positief saldo ten aanzien van die kostenpost). Dat is niet de bedoeling.

De inzet van middelen moet er toe leiden dat er in het aantal slecht geïsoleerde woningen waarvoor de gemeente budget heeft aangevraagd energiebesparende isolatie- en eventuele energiezuinige ventilatiemaatregelen worden gerealiseerd. De definitie van slecht geïsoleerde woningen is opgenomen in artikel 1, het betreft woningen met een energielabelklasse D, E, F, G of een met die labelklasse vergelijkbare energetische staat. De doelgroep van de lokale aanpak is daarmee op het eerste oog ruimer dan het doel van het Nationaal Isolatieprogramma als geheel. Dat doel luidt ‘2,5 miljoen woningen te isoleren in de periode tot en met 2030, met de nadruk op de 1,5 miljoen slecht geïsoleerde woningen (label E, F en G) waarbij één of meerdere stappen worden gezet richting de standaard voor woningisolatie’. Ook eigenaar-bewoners van of gemengde verenigingen met woningen met label D of een vergelijkbare energetische staat hebben ondersteuning nodig bij het isoleren van hun woning en hebben risico op energiearmoede.

Een wijkgerichte benadering is daarbij ook mogelijk maar het accent moet daarbij liggen op de woningen met een lage energetische kwaliteit. Daar is de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma immers op gericht, omdat isolatie hier het meeste oplevert voor klimaat en ter bestrijding van energiearmoede.

Het is wenselijk dat één of meerdere stappen worden gezet richting de standaard voor woningisolatie. De standaard voor woningisolatie kan worden behaald door toepassing van de minimale streefwaarden voor afzonderlijke bouwdelen, ventilatie en kierdichting. De voorwaarden voor de ISDE en de SVVE sluiten grotendeels aan op de streefwaarden. Daardoor is aansluiting bij de standaard geborgd.

Een toelichting op deze en andere onderdelen van de regeling zullen in de artikelsgewijze toelichting uitgebreider aan bod komen.

2.3 Samenhang met andere regelingen

Met behulp van de middelen die gemeenten op grond van deze regeling ontvangen, kunnen ze bewoners extra financiële steun in de rug geven, bijvoorbeeld door het openstellen van een subsidieverordening of het inzetten van vouchers. Dit kan bovenop de landelijke subsidies: de ISDE en de SVVE, voorheen de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH). Die subsidieregelingen staan het namelijk voor eigenaar-bewoners toe om gestapeld te worden met andere financiële middelen vanuit overheden. Ook de stapeling met middelen uit bijvoorbeeld het Volkshuisvestingsfonds (voor zover de gemeente daarvoor in aanmerking komt) of middelen vanuit provincies is denkbaar.

In het kader van de eerder genoemde ondersteuning kunnen gemeenten bewoners ook helpen met het doen van aanvragen voor die subsidieregelingen, als mensen daar zelf niet uit komen. Daarnaast kan deze regeling ook in combinatie met het Nationaal Warmtefonds een uitkomst bieden voor mensen om de financiering van energiebesparende isolatie- en energiezuinige ventilatiemaatregelen haalbaar te maken.

ISDE: ontzorging mogelijk bij aanvraag

De ISDE-regeling biedt tot 30% subsidie bij meerdere verduurzamingsmaatregelen en tot 15% subsidie bij één isolatiemaatregel. Zie: ISDE: Wijzigingen 2022 en 2023 (rvo.nl). Bij de ISDE kan de subsidie namens de eigenaar-bewoner ook worden aangevraagd door een (daartoe door de bewoner gemachtigde) derde partij. Gemeenten en andere intermediaire partijen kunnen zo eigenaar-bewoners helpen en ontzorgen door de aanvraag voor hen in te vullen. De subsidie wordt rechtstreeks aan de eigenaar-bewoner uitbetaald. Zie stap 6 op https://www.rvo.nl/subsidies-financiering/isde/woningeigenaren/stappenplan-woningeigenaren#stap-6%3A-vraag-de-subsidie-aan.

SVVE: Eén loket voor VvE’s

Op 23 januari 2023 wordt de SVVE van kracht (dit is de opvolger van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH), zie: www.rvo.nl/seeh). Hierdoor is voor (gemengde) verenigingen voortaan 1 subsidieloket waar zowel subsidie voor isolatie- als voor duurzame warmteopties, als voor een centrale aansluiting op een warmtenet (alleen voor 100% eigenaar-bewoners) kan worden aangevraagd. Ook de subsidie voor een energieadvies, eventuele procesbegeleiding en het eventueel opstellen van een MJOP en een oplaadpuntenadvies valt onder de SVVE. Ook is het mogelijk om nog verder te verduurzamen met een zeer energiezuinig pakket

Zie: www.rvo.nl/svve.

De ISDE en SVVE zijn van toepassing op maatregelen die door een bedrijf zijn uitgevoerd. Met deze regeling kunnen gemeenten ook doe-het-zelf maatregelen stimuleren bijvoorbeeld door er subsidie voor beschikbaar te stellen. Om de kwaliteit van die maatregelen te stimuleren en zo gezondheidsproblemen te voorkomen, zijn kluswijzers beschikbaar gesteld via Milieu Centraal. Voor doe-het-zelf maatregelen geldt dat stapeling met de ISDE of de SVVE niet mogelijk is, in die regelingen is dat immers uitgesloten.

Nationaal Warmtefonds

Het Nationaal Warmtefonds biedt financiering met lange looptijden en een lage rente voor eigenaar-bewoners en VvE’s die hun woning/gebouw willen verduurzamen. Met name voor de eigenaar-bewoners met onvoldoende spaargeld en die op de markt niet terecht kunnen voor financiering tegen aantrekkelijke voorwaarden, is het Nationaal Warmtefonds een belangrijke oplossing. Eigenaar-bewoners zonder leenruimte en eigenaar-bewoners met een laag inkomen krijgen vanaf 1 november 2022 de financiering tegen een rente van 0%.

Meerkosten die nodig zijn om de verduurzaming te realiseren kunnen worden meegefinancierd, zoals nieuwe kozijnen bij dubbelglas of het afwerken van muren en plafonds na het aanbrengen van isolatie. Deze mogelijkheid bestond al. Voor investeringen die los staan van het verduurzamen, is voor eigenaar-bewoners de hypotheek een logischer financieringsvorm.

Daarnaast breidt het Nationaal Warmtefonds vanaf november 2022 de financieringsmogelijkheden uit naar kleine VvE’s.

Zie: www.warmtefonds.nl.

2.4 Verenigingen

De gemeente kan de activiteiten als bedoeld in artikel 2 ook inzetten voor gemengde verenigingen zoals gemengde VvE's. In een vereniging zal de vergadering van eigenaars veelal moeten besluiten over energiebesparende isolatie- en eventuele energiezuinige ventilatiemaatregelen. De besluitvorming binnen een vereniging kan meerdere jaren in beslag nemen.

Appartementseigenaars kunnen veelal niet zelfstandig de gevel of het dak isoleren. Besluitvorming vindt plaats volgens de regels van afdeling 2, titel 9 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Het besluiten over energiebesparende isolatie- en/of energiezuinige ventilatiemaatregelen in een VvE gaat als volgt. Het nemen van energiebesparende isolatie- en/of energiezuinige ventilatiemaatregelen dient als onderwerp op de agenda van de vergadering van eigenaars (ALV) te worden gezet. De vergadering van eigenaars besluit meestal met een meerderheid van 50% plus 1 over de te nemen maatregelen. De wijze van besluitvorming staat verwoord in het splitsingsreglement. Een vergadering van eigenaars dient minimaal jaarlijks plaats te vinden. Om de besluitvorming te bevorderen kunnen tussentijds meerdere vergaderingen worden gehouden om zo de appartementseigenaars tussentijds te kunnen informeren. Het VvE-bestuur is tot een bepaald bedrag gemachtigd om voorafgaand aan de vergadering van eigenaars uitgaven te doen, zoals bijvoorbeeld het aanvragen van een energieadvies. In de vergadering van eigenaars kan vervolgens het besluit worden genomen voor welke energiebesparende isolatie- en eventuele energiezuinige ventilatiemaatregelen een offerte kan worden opgevraagd. Bij de volgende vergadering van eigenaars wordt besloten welke offerte wordt geaccepteerd. In het kader van het bieden van gerichte ondersteuning kan de gemeente een rol vervullen bij het verzorgen van procesbegeleiding voor gemengde verenigingen, zodat de besluitvorming efficiënter verloopt.

2.5 Hoogte van de uitkering

De middelen die aan de gemeente ter beschikking worden gesteld, zijn gebaseerd op een verdeelsleutel, die betrekking heeft op het aantal slecht geïsoleerde woningen in combinatie met inkomens met een risico op energiearmoede.21 Het gaat om huishoudens met een inkomen tot 290% van het sociaal minimum in woningen met een energetische staat vergelijkbaar met label D en slechter en om huishoudens met een inkomen tot 150% van het sociaal minimum in woningen met een energetische staat vergelijkbaar met label C en slechter. Deze criteria en de focus van de voorwaarden in de regeling op slecht geïsoleerde woningen sluiten aan bij de motie Grinwis c.s. die de regering verzoekt de komende jaren de focus te leggen op het isoleren van woningen met label G, F, E en D, te beginnen daar waar de grootste energiearmoede is.22

Door te werken met een verdeelsleutel heeft elke gemeente duidelijkheid over het beschikbare budget per gemeente voor 2023 en voor 2024. Op basis daarvan kunnen gemeenten een meerjarige, programmatische aanpak vormgeven. Gemeenten hebben aangegeven behoefte te hebben aan duidelijkheid en continuïteit in de aanpak.

In de twee aanvraagtijdvakken in 2023 kan de gemeente aanspraak maken op maximaal het voor die gemeente gereserveerde budget voor 2023 en 2024.

Wanneer een gemeente voor 2023 en 2024 geen aanvraag doet of minder aanvraagt dan het voor 2023 en 2024 gereserveerde budget, zal worden bezien of de middelen kunnen worden toegevoegd aan het voor de gemeente gereserveerde bedrag in de tweede tranche van de regeling.

De verdeelsleutel is erop gericht de beschikbare middelen te verdelen over gemeenten. De indicatoren zijn niet geschikt om binnen de gemeente de specifieke individuele woningen te selecteren waar de aanpak zich op richt. Voor het vormgeven van de aanpak kunnen gemeenten gebruik maken van andere gegevens zoals gegevens van het CBS of van dego.vng.nl.

3. Verantwoording, terugvordering en vaststelling

Het college van burgemeester en wethouders besteedt de specifieke uitkering volledig uiterlijk op 31 december 2026. Indien de volledige besteding van de specifieke uitkering voor die datum niet mogelijk is, kan de minister die termijn op gemotiveerd verzoek van het college eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen. Deze termijn kan daarna nog eenmaal worden verlengd.

Een dergelijke situatie zou zich bijvoorbeeld voor kunnen doen wanneer gemeenten te maken hebben met verduurzaming van gemengde verenigingen. Besluitvorming binnen vereniging van eigenaren kent immers een langere doorlooptijd dan besluitvorming door individuele woningeigenaren. Aan de andere kant is het overigens juist vanwege de lange doorlooptijd bij VvE’s wenselijk een snelle start te maken bij het benaderen van VvE’s, zodat uitstel beperkt kan worden.

De gemeente verantwoordt zich via het systeem van single information, single audit (SiSa), zoals bepaald in de ministeriële regeling informatieverstrekking SiSa. Bij niet tijdig indienen van de verantwoordingsinformatie, kan het maatregelenbeleid van het Ministerie van BZK in werking treden.

De specifieke uitkering kan worden teruggevorderd indien niet is voldaan aan de verantwoordingsplicht. Daarnaast kan de specifieke uitkering worden teruggevorderd indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering niet, niet volledig of onrechtmatig is besteed.

Uitgangspunt van de regeling is dat 100% van het aantal woningen uit de aanvraag geïsoleerd wordt. Dit betekent uiteraard dat de gemeente veel meer woningen in hun isolatieprogramma zal moeten betrekken omdat niet iedereen mee zal doen. Indien een gemeente de aangevraagde aantallen niet haalt, wordt het verleende bedrag naar rato van het gemiste aantal woningen teruggevorderd. Daarbij wordt de volgende methodiek gehanteerd. Bij gemeenten die bijvoorbeeld slechts 20% van de woningen zouden hebben gedaan, wordt 80% teruggevorderd over het aantal gemiste woningen. Bij gemeenten die bijvoorbeeld 80% van het aangevraagde aantal hebben bereikt wordt 20% teruggevorderd over het gemiste aantal woningen. Hiermee is een balans beoogd tussen de prikkel om zoveel mogelijk woningen te isoleren aan de ene kant en de opgave waar de gemeente voor staat aan de andere kant. Om het volledige aantal woningen uit de aanvraag te isoleren zal een grote inspanning nodig zijn. Enige marge in het bedrag dat wordt teruggevorderd is dan op zijn plaats. Deze methodiek houdt dan ook rekening met de door de gemeente geleverde inspanning.

Ter illustratie een voorbeeld. Stel de gemeente heeft € 292.000,– voor de isolatie van 200 woningen ontvangen (200 x € 1.460,–). Na drie jaar zijn 145 woningen geïsoleerd. Een tekort van 55 woningen (28%). De gemeente wordt dan gevraagd 55 x € 1.460,– x 28% = € 22.082,50,– terug te storten.

Heeft de gemeente slechts 40 woningen geïsoleerd dan is er een tekort van 160 woningen (80%). De gemeente wordt dan gevraagd 160 x € 1.460,– x 80% = € 186.880,– terug te storten.

Op basis van de SiSa verantwoording achteraf kan worden beoordeeld of aan de verplichtingen van artikel 6 wordt voldaan en of de middelen rechtmatig besteed zijn.

De gemeente kan de minister verzoeken om langer de tijd te krijgen om wel aan de verplichtingen te kunnen voldoen, als het de gemeente niet lukt om de activiteiten waar de specifiek uitkering voor is verstrekt op de uiterlijke gestelde termijn af te ronden (31 december 2026). Zoals eerder aangegeven kan de gemeente maximaal 2 keer om uitstel van een jaar vragen.

Daarnaast geldt dat tenminste 80% van de geïsoleerde woningen een WOZ-waarde moet hebben onder het gemiddelde van de gemeente voor koopwoningen of maximale WOZ-grens die voor de Nationale Hypotheekgarantie (NHG) wordt gehanteerd (€ 429.300,–). Wanneer deze grens wordt overschreden dan wordt het bedrag ad € 1.460,– per woning teruggevorderd voor het aantal boven de 20%. Stel de gemeente heeft middelen voor 100 woningen ontvangen. Ook 100 woningen met een slecht label zijn verduurzaamd, maar daarvan hebben 30 woningen een WOZ-waarde boven het gemeentelijk gemiddelde of de NHG grens. De grens is dan met 10 woningen overschreden. Dat leidt tot een verzoek om terugvordering van 10 x € 1.460,– = € 14.600,–.

Tot slot geldt dat per woning maximaal € 4.000,– mag worden uitgegeven, behalve voor eigenaar-bewoners die in aanmerking komen voor een energietoeslag, schuldhulpverlening, schuldsaneringsregeling of die in een schuldsanering zitten. Voor hen geldt geen maximum te besteden bedrag. Wanneer de grens van € 4.000,– wordt overschreden in gevallen die niet onder genoemde uitzonderingsbepaling vallen, wordt het te veel uitgegeven bedrag per woning teruggevorderd.

Ter illustratie een voorbeeld waarin een gemeente niet het aangevraagde aantal woningen haalt, er teveel woningen boven de WOZ- of NHG-grens vallen en er onterecht meer dan € 4.000,– aan een aantal woningen is uitgegeven. Als een gemeente voor 200 woningen middelen heeft ontvangen, maar na 3 jaar 160 woningen heeft verduurzaamd en 35 woningen daarvan niet onder de gemiddelde WOZ-grens of NHG-grens zitten en bij 3 woningen onterecht € 5.000,– is uitgegeven in plaats van € 4.000,–, (dus per woning € 1.000,– te veel), dan wordt teruggevorderd:

  • Door meer dan 20% woningen boven WOZ- of NHG-grens: 20% * 160 woningen = 32 woningen mogen boven de gemiddelde WOZ- of NHG-grens zitten in plaats van 35. Er moet dus voor 3 woningen aan middelen worden teruggevorderd; 3 x € 1.460,– = € 4.380,–.

  • Door het tekort aan behaalde woningen: met de overgebleven woningen (160 – 3), namelijk 157 woningen, is er een tekort van 43 behaalde woningen t.o.v. het aangevraagde aantal woningen (200 – 157). Dit is 21,5% van de 200 aangevraagde woningen. Voor de 43 niet gehaalde woningen wordt dan 43 x € 1.460,– x 21,5% = € 13.497,70 teruggevorderd. Het tekort van 43 woningen leidt dus niet tot terugvordering van de volledige bijdrage van 1460,– per woning, maar tot 21,5% daarvan.

  • Door overschrijden grens € 4.000,–: € 1.000,– x 3 = € 3.000,–

In totaal wordt in deze situatie € 4.380,– + € 13.497,70 + € 3.000,– = € 20.877,70 teruggevorderd.

De specifieke uitkering wordt vastgesteld in het jaar van de laatste Sisa-verantwoording over de betreffende middelen, dat wil zeggen als de middelen van de specifieke uitkering volledig zijn besteed of de termijn, waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt, is verstreken.

Het college informeert de minister jaarlijks over de onderstaande indicatoren.

  • 1) Het aantal slecht geïsoleerde woningen als bedoeld in artikel 1 van de regeling waarin energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen zijn genomen (ten behoeve van controle op de verplichting uit artikel 6, eerste lid, onderdeel a);

  • 2) Het aantal slecht geïsoleerde woningen als bedoeld in artikel 1 van de regeling waarin energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen zijn genomen (ten behoeve van controle op de verplichting uit artikel 6, eerste lid, onderdeel b) met een WOZ-waarde boven het gemeentelijk gemiddelde (peildatum 2022) of een WOZ-waarde van € 429.300;

  • 3) Het aantal woningen waarbij een hogere bijdrage dan € 4.000 is toegekend, het aantal woningen dat daarvan niet voldoet aan de betreffende uitzonderingsgevallen zoals bepaald in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, en het totaalbedrag van de overschrijding boven de € 4.000 van die laatstbedoelde woningen;

  • 4) Bedrag dat vanuit de specifieke uitkering besteed is aan gerichte ondersteuning en/of het bedrag waarvoor derden met de benodigde expertise zijn ingeschakeld als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a, van de regeling;

  • 5) Besteding van middelen ten behoeve van uitvoering als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b;

  • 6) Bedrag dat vanuit de specifieke uitkering besteed is aan die energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen).

Monitoring

Om zicht te hebben op de voortgang en het effect van de isolatiemaatregel op de CO2-reductie in de gebouwde omgeving is het wenselijk inzicht te hebben in het aantal specifieke maatregelen die worden getroffen. Daartoe wordt een digitaal monitoringsformulier ontwikkeld dat beschikbaar gesteld wordt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland waarmee gemeenten de voortgang en het aantal getroffen maatregelen tweemaal per jaar moeten doorgeven.

Het gaat dan onder meer om de informatie over:

  • 1) Het aantal slecht geïsoleerde woningen als bedoeld in artikel 1 van de regeling waarin energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen zijn genomen;

  • 2) Voor hoeveel van de onder 1 genoemde woningen via de ondersteuning als bedoeld onder artikel 2, derde lid, onderdeel a, ISDE of SVVE is aangevraagd;

  • 3) Het aantal eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen waaraan gerichte ondersteuning is geboden en/of het aantal eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen waarvoor derden met de benodigde expertise zijn ingeschakeld als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a;

  • 4) Het aantal woningen waar en welke energiebesparende isolatiemaatregelen, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen via doe-het-zelf maatregelen is gerealiseerd;

  • 5) Het adres en de WOZ-waarde van de woning waar de energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen zijn genomen;

  • 6) De getroffen maatregelen per woning in de bestaande thermische schil onderverdeeld naar:

    • a) dakisolatie (danwel zolder- of vlieringisolatie);

    • b) vloerisolatie dan wel bodemisolatie;

    • c) spouwmuurisolatie;

    • d) gevelisolatie;

    • e) HR++-glas-/tripleglas, geïsoleerd kozijnpaneel- of een geïsoleerde deur;

    • f) aangebrachte CO2-gestuurde ventilatie of balansventilatie met warmteterugwinning (WTW)

4. BTW

De maatregelen ten behoeve van de uitvoering van de programma’s waarvoor de uitkering kan worden verstrekt kunnen maatregelen zijn waarover de gemeente BTW verschuldigd is. Gemeenten wordt gevraagd daar in de aanvraag rekening mee te houden en het aan BTW verschuldigde bedrag in de aanvraag op te geven. Bij de toekenning van een specifieke uitkering zal de bijdrage exclusief BTW worden toegekend aan de gemeente, en de BTW-component worden gestort in het BTW-Compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op teruggave van de betaalde BTW-componenten.

Het is denkbaar dat een gemeente in het kader van de betreffende programma’s maatregelen verricht waarbij de kosten aftrekbaar zijn op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor deze kosten. Het geldende uitgangspunt is: kosten die op een andere wijze gecompenseerd kunnen worden, worden niet uit de specifieke uitkering betaald.

5. Europeesrechtelijke aspecten

Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan het verstrekken van opdrachten aan door derden verleende diensten of via een subsidieverlening aan verhuurders (namelijk verhuurders binnen gemengde verenigingen), is het van belang dat de gemeenten bij de besteding – Europese – regels inzake aanbestedingen en staatssteun in acht nemen.

Staatssteun

Ten aanzien van staatssteun is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)), welke door de subsidie bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen.

Een eigenaar-bewoner is geen onderneming, dus dan is er geen sprake van staatssteun. Dat is wel het geval bij een verhuurder. Als een gemeente dus met behulp van deze specifieke uitkering een subsidieverordening openstelt die door een gemengde VvE kan worden aangevraagd (waarin naast koopwoningen waarin eigenaar-bewoners wonen ook verhuurwoningen zijn), zal de gemeente met betrekking tot die aanvrager de staatssteunregels moeten toepassen.

Het is mogelijk voor gemeenten om voor kleine bedragen gebruik te maken van de de-minimisverordening (Verordening (EU) Nr. 1407/2013) van de Europese Commissie (hierna: de EC). Daarbij kan aan ondernemingen over een periode van drie belastingjaren tot € 200.000 steun worden verstrekt die geacht wordt niet te kwalificeren als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, VWEU. Steun die voldoet aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening hoeft dan ook niet gemeld te worden bij de EC.

Het de-minimisplafond geldt per onderneming. Voor de berekening ervan moet alle de-minimisssteun die een onderneming van overheden heeft ontvangen bij elkaar worden opgeteld, ongeacht het doel waarvoor de-minimissteun is verstrekt. De ruimte van een onderneming om de-minimissteun te genieten moet op voortschrijdende grondslag worden beoordeeld. Dat wil zeggen dat als een overheid de-minimissteun aan een onderneming wil verstrekken, er moet worden gekeken hoeveel de-minimissteun er in dat belastingjaar en in de twee voorgaande belastingjaren al aan de desbetreffende onderneming is verstrekt. Daarom is het belangrijk dat een bestuursorgaan, bij het verstrekken van de-minimissteun dat ook vermeldt aan de begunstigde. Als het plafond is bereikt, mag in het betreffende jaar geen de-minimissteun meer worden verleend.

Middelen die een gemeente ontvangt op grond van de onderhavige regeling kunnen gestapeld worden met middelen die een gemengde VvE ontvangt op grond van de SVVE. Dat wil zeggen dat een gemeente ervoor kan kiezen om een subsidieverordening open te stellen op grond waarvan een gemengde VvE naast de vergoeding die de VvE krijgt op grond van de SVVE ook nog een deel van de kosten van de isolatiemaatregel vergoedt met behulp van middelen die de gemeente ontvangen heeft op grond van deze regeling.

Met oog op de staatssteunregels zullen de verhuurder en de gemeente dan echter goed moeten opletten: als bijvoorbeeld de de-minimisverklaring wordt gebruikt dan zal zowel het bedrag dat de verhuurder ontvangt op grond van de SVVE als het bedrag dat de verhuurder ontvangt vanuit de middelen die verstrekt zijn op grond van deze regeling bij elkaar opgeteld moeten worden en meetellen binnen het toegestane plafond van de € 200.000 in een periode van drie opeenvolgende belastingjaren.

Naast de de-minimisverordening kan de gemeente wellicht ook de Algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV) toepassen, zoals bijvoorbeeld artikel 38 AGVV (en na een aanstaande wijziging wordt dit artikel 38bis AGVV) met betrekking tot de investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntie maatregelen. Hierbij gelden voorwaarden waaronder maximumpercentages van de kosten van de activiteiten die vergoed mogen worden.

Als de te verstrekken subsidie aan een verhuurder niet voldoet aan de voorwaarden in het kader van de AGVV of de de-minimisverordening, dan kan de gemeente geen subsidie toekennen aan deze verhuurder.

Met concrete vragen over staatssteun kan een gemeente contact opnemen met Kenniscentrum Europa Decentraal.

6. Relatie met andere wet- en regelgeving

6.1 Algemene wet bestuursrecht

Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien het college van B&W het niet eens is met de beschikking van de minister, dan kan het college daartegen in bezwaar gaan en vervolgens beroep bij de bestuursrechter instellen op grond van de Awb. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat volgens deze regeling alleen gemeenten in aanmerking komen voor het ontvangen van een specifieke uitkering voor hun bijdrage aan een isolatieprogramma. Dat betekent dat derden, zoals de bij het isolatieprogramma betrokken andere partijen, geen rechtstreeks belang hebben bij de beschikking van de minister en dat zij om die reden niet als belanghebbenden tegen die beschikking in bezwaar of beroep kunnen gaan.

6.2 Financiële-verhoudingswet

De financiële verhoudingen tussen het Rijk en de gemeenten zijn geregeld in de Financiële-verhoudingswet. De bepalingen over specifieke uitkeringen uit de Financiële-verhoudingswet zijn op deze regeling van toepassing. Daarom is in deze ministeriële regeling toepassing gegeven aan artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van verantwoording door de gemeente van de besteding van de specifieke uitkering en de eventuele terugvordering als deze onrechtmatig zou worden besteed. Dit is gedaan in lijn met het uitgangspunt bij specifieke uitkeringen om de wijze van verantwoording en terugvordering in de regeling van de specifieke uitkering op te nemen.

6.3 Grondslag van deze regeling

Zoals ook aan het slot van de inleiding van deze toelichting is aangegeven: in het onderhavige geval is gebruik gemaakt van artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dat biedt in samenhang met artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid om, vooruitlopend op de totstandkoming van een wettelijke grondslag, een ministeriële regeling vast te stellen. Dit kan alleen mits binnen een jaar na vaststelling van de regeling de wettelijke grondslag daarvoor (in dit geval een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 81, tweede lid, van de Woningwet) is gerealiseerd. Het opstellen van deze algemene maatregel van bestuur is een separaat en al lopend regelgevingstraject.

6.4 Andere regelingen

De lokale aanpak binnen het Nationaal Isolatieprogramma heeft zoals vaker in deze toelichting opgemerkt inhoudelijke relaties met de ISDE en de SVVE, omdat die regelingen ook zien op verduurzaming van de bestaande gebouwvoorraad. Deze regeling is aanvullend aan de reeds bestaande ISDE en de SVVE. Het ligt voor de hand dat gemeenten eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen wijzen op en ondersteunen bij het aanvragen van ISDE en SVVE. Wanneer er huurwoningen in een complex zitten kan er, naast de SVVE, ook samenloop zijn met de Subsidie Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH). Dit is ook relevant in verband met staatssteun (zie hoofdstuk 5).

Op grond van de Wet natuurbescherming dient bij na-isolatie werkzaamheden goed rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van beschermde soorten die in woningen en gebouwen nestelen en verblijven (veelal de huismus, gierzwaluw en diverse vleermuizensoorten). Het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) hebben daar bij de consultatie van de regeling nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Isolatie moet plaatsvinden conform de vereisten van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb).23

Provincies ontvangen middelen voor versnelling van natuurvriendelijk isoleren via bijvoorbeeld soortenmanagementplannen. Het Rijk is hierover in overleg met onder andere de VNG, IPO, corporaties en isolatiebedrijven. Parallel hieraan wordt gewerkt aan een meeromvattende aanpak voor de komende jaren gericht op soortenmanagementplannen voor alle gemeenten. Het Rijk zal hierover in overleg treden met de VNG en IPO.

7. Administratieve lasten voor burgers en bedrijven en gemeenten

Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers of bedrijven. De begunstigden van de uitkering zijn gemeenten, verantwoording met de bijbehorende administratieve lasten vindt door hen plaats.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen (omvangrijke) gevolgen voor de regeldruk heeft.

Voor de aanvraag door gemeenten wordt gebruik gemaakt van een door RVO beschikbaar gesteld digitaal aanvraagformulier. Voor de halfjaarlijkse monitor wordt een digitaal monitoringsformulier ontwikkeld dat beschikbaar gesteld wordt via de website van de RVO waarmee gemeenten de voortgang en het aantal getroffen maatregelen tweemaal per jaar moeten doorgeven. Daarnaast dient de gemeente jaarlijks te verantwoorden in het kader van de SiSa-verantwoording (zie hoofdstuk 3 van deze toelichting voor een uitgebreidere toelichting hierover), zoals gebruikelijk bij specifieke uitkeringen. Het is toegestaan voor de gemeenten die een specifieke uitkering ontvangen om middelen van de specifieke uitkering te besteden aan uitvoeringskosten, dus de ambtelijke inzet of de inhuur van externe capaciteit ten behoeve van de uitvoering van het isolatieprogramma.

8. Financiële gevolgen rijksoverheid

Voor de lokale aanpak in het Nationaal Isolatieprogramma is door het kabinet Rutte III24 en Rutte IV25 in totaal € 1.152.650.000 beschikbaar gesteld. Onderdeel daarvan is 5% uitvoeringskosten op nationaal niveau. Het voor de lokale aanpak beschikbare budget wordt verdeeld over de opgave: 750.000 koopwoningen. Per woning is derhalve gemiddeld Є 1.460 beschikbaar.

Voor 2023 en 2024 is via deze specifieke regeling € 206.625.000 beschikbaar (daarvan kan in 2023 € 131.575.000 worden uitgekeerd en in 2024 € 75.050.000)26. Gerelateerd aan de doelstellingen van het Nationaal Isolatieprogramma zijn daar grosso modo 142.000 woningen mee gemoeid.

Vanaf 2024 worden, afhankelijk van budgettaire besluitvorming, de middelen beschikbaar gesteld die zijn gereserveerd door Rutte IV. Deze zullen beschikbaar worden gesteld via de tweede (2024) en derde tranche (2025).

9. Consultatie

Deze regeling is voor openbare consultatie gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl en de consultatietermijn liep van 18 oktober 2022 tot en met 15 november 2022. Verschillende partijen hebben bij de internetconsultatie gereageerd op het ontwerp van de regeling27. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) hebben in het kader van de code interbestuurlijke verhoudingen gereageerd op het ontwerp. De kern van de meeste reacties is overwegend positief maar partijen hebben op onderdelen zorgen geuit en suggesties voor aanpassing gedaan. Dit betrof onder meer de vraag om meer beleidsvrijheid voor gemeenten bij de invulling, het ontbreken van meerjarige zekerheid, de verantwoording en de langere doorlooptijden bij Verenigingen van Eigenaren (VvE’s). Onderstaand wordt op de belangrijkste punten ingegaan.

Meer middelen voor isolatie (VNG)

De VNG heeft in het kader van de code interbestuurlijke verhoudingen een reactie gegeven op de concept regeling. De VNG roept op om op korte termijn meer middelen beschikbaar te stellen om kwetsbare woningeigenaren te helpen. De VNG vraagt daarnaast om duidelijkheid te geven over middelen na 2024, zodat gemeenten een langjarig programma kunnen opzetten.

Gemeenten hebben in 2022 € 368,5 mln. voor de aanpak van energiearmoede ontvangen. Deze middelen kunnen worden ingezet om kwetsbare woningeigenaren te helpen, zowel met kleinere als met grotere maatregelen. De bestedingstermijn van deze middelen loopt tot eind 2024. Met Prinsjesdag 2022 zijn er daarnaast extra middelen (€ 300 mln.) vrijgemaakt voor isolatie. Deze middelen zijn deels ingezet om de lokale aanpak te intensiveren. Naast deze twee aanvullingen op de middelen voor het Nationaal Isolatieprogramma in het coalitieakkoord, zijn er op dit moment geen extra middelen beschikbaar. In het voorjaar van 2023 zal besluitvorming plaatsvinden over de besteding van middelen uit het Klimaatfonds. De inzet van middelen voor isolatie voor de jaren 2024 en verder loopt daarin mee. Dit zal dan onderdeel uitmaken van een tweede tranche van de regeling. Om gehoor te geven aan de oproep om juist op korte termijn meer te investeren in isolatie, worden waar mogelijk middelen ten opzichte van het coalitieakkoord naar voren gehaald.

Natuurinclusieve aanpak

De VNG benadrukt dat isolatie moet plaatsvinden binnen de kaders van Europese en nationale natuurwetgeving, en daarmee volgens de Vogel- en Habitatrichtlijnen die geïmplementeerd zijn in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). De VNG ziet het als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheden om een oplossing te vinden voor een grootschalige isolatieaanpak van de bestaande bouw, die zo weinig mogelijk schade toebrengt aan de biodiversiteit. VNG pleit er daarom voor samen met IPO, op zeer korte termijn met het Rijk om tafel te zitten om te voorkomen dat gemeenten en provincies in de positie komen waarin het voor hen niet mogelijk is zich aan de wet te houden. De VNG pleit er daarbij voor gemeenten te faciliteren bij het maken van soortenmanagementplannen (hierna: SMP’s). Met deze SMP’s kan de gemeente een gebiedsontheffing vragen bij de provincie voor grootschalige isolatiewerkzaamheden. Vanwege de doorlooptijd van SMP’s vraagt de VNG ook met een tussenoplossing te komen zodat gemeenten kunnen voldoen aan de Wnb. Tot die tijd zal de VNG gemeenten adviseren alleen in te zetten op ontzorging van gebouwdelen die geen risico’s leveren voor eventueel beschermde diersoorten. Het gaat dan om vloerisolatie, dakisolatie (binnenzijde) en vernieuwen van oud glas (mits de kozijnen niet vervangen worden). Spouwmuurisolatie valt daar niet onder.

Het IPO is van mening dat de relatie tussen het NIP en de Wet natuurbescherming in de regeling te beperkt is beschreven. Vanwege de urgentie en schaalgrootte van de isolatie-opgave zien zij een zeer urgent en zeer groot risico voor beschermde soorten zoals vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. De boodschap bij de uitkering van de NIP middelen zou volgens het IPO moeten zijn, dat de verduurzaming conform de vereisten van de Wnb moet plaatsvinden. Een gemeentelijk SMP wordt daarbij gezien als belangrijk middel voor versnelling van de verduurzamingsopgave vanwege de gebiedsgerichte aanpak. Het IPO stelt voor de middelen die voor de periode 2024–2030 in totaal beschikbaar zijn voor de uitvoering van de verduurzamingsopgave met inachtneming van de Wnb (€ 33,5 miljoen) al in 2023 beschikbaar te stellen. Bij voorkeur gelijktijdig met de NIP-middelen. Met het naar voren halen van de middelen, wordt de periode waarin er geen werkbare oplossing is, verkleind. Als bevoegd gezag werken verschillende provincies samen in het zoeken naar oplossingen, zoals de Utrechtse pre-SMP methodiek met natuurvriendelijk isoleren, waarbij ook de isolatiebranche nauw betrokken is.

De noodzaak tot versnelling van natuurinclusief isoleren wordt onderschreven. Het Rijk is hierover in overleg met onder andere de VNG en IPO. Voor iedereen toegankelijke soortenmanagementplannen zijn tijdens deze overleggen genoemd als een belangrijk instrument op soortenbescherming en na-isolatieopgave in goede samenhang te realiseren. In december 2022 hebben provincies € 6,9 miljoen ontvangen via een decentralisatie uitkering om een start te maken met de versnelling van natuurinclusief isoleren, via bijvoorbeeld SMP’s.28 Parallel hieraan wordt gewerkt aan een meeromvattende aanpak voor de komende jaren gericht op soortenmanagementplannen voor alle gemeenten. Het Rijk zal hierover binnenkort in overleg treden met de VNG en IPO.

Asbest

De VNG signaleert dat de Europese Commissie in een recente mededeling (september 2022) de asbestopgave gekoppeld heeft aan de energietransitie. De VNG geeft aan dat naar verwachting in meer dan de helft van alle woningen die voor 1994 zijn gebouwd een vorm van asbest aanwezig is. De VNG geeft aan te verwachten dat de Europese Commissie in 2023 wetgeving zal voorstellen over de screening en (digitale) registratie van asbest in gebouwen. De VNG voorziet dat de isolatieopgave hiermee nog ingewikkelder en duurder wordt en gaat graag met het Rijk in gesprek over de gevolgen hiervan voor de isolatieopgave. De Commissie zal in het tweede kwartaal van 2023 een wetgevend voorstel publiceren over het screenen en registreren van asbest in gebouwen. Het kabinet kijkt uit naar de nadere uitwerking hiervan. Het rijk zal over de voorstellen van de Commissie met de VNG in gesprek gaan.

Vereenvoudiging van aanvragen voor kleine gemeenten

De VNG pleit ervoor de om de aanvraagprocedure voor met name kleine gemeenten te vereenvoudigen door gemeenten in 2023 ook al de mogelijkheid te bieden de bijdrage voor 2024 aan te vragen. Daarnaast vraagt de VNG meer flexibiliteit voor de inzet van de 10% proceskosten. Het IPO heeft een vergelijkbare suggestie.

Ook pleit de VNG ervoor om het budget naar latere jaren door te schuiven wanneer (kleinere) gemeenten pas later op grotere schaal een start kunnen maken. Op deze punten is aan de wensen van de VNG tegemoetgekomen. De eisen met betrekking tot minimum- en maximumpercentages van de ontvangen uitkering die besteed moesten worden aan proceskosten, ondersteuning en isolatiemaatregelen, zijn komen te vervallen. Niet de inzet op isolatiemaatregelen, ondersteuning en proceskosten staat centraal maar het aantal woningen waar daadwerkelijk isolatiemaatregelen zijn getroffen. Gemeenten hebben daarmee meer flexibiliteit, omdat er geen percentages meer gehanteerd worden voor de verschillende posten. Ook zijn de middelen en de aantallen te realiseren woningen voor 2023 en 2024 samengevoegd. Alleen uitkering van de middelen zal gefaseerd plaatsvinden over 2023 en 2024. Dit omdat de middelen voor 2024 op de begroting van BZK nog niet in 2023 beschikbaar zijn. In 2023 moet 64% van de middelen worden uitgekeerd en in 2024 36%. De termijn om de middelen te besteden bedraagt 3 jaar vanaf 2023 dus voor 31 december 2026 moeten de middelen zijn besteed. Inzet is daarnaast om middelen van gemeenten voor woningen die niet zijn aangevraagd door te schuiven naar de tweede tranche van de regeling. Zie daartoe de toelichting van de regeling in paragraaf 2.5.

De gemeente Leusden, de Drechtsteden gemeenten en de proeftuin aardgasvrij Nieuwborgen hebben vergelijkbare opmerkingen en voorstellen gedaan voor vereenvoudiging van de regeling. Nieuwborgen stelt verder dat het niet mogelijk is de doelgroepgerichte benadering (concentreren op woningen slechter dan label D) te combineren met een wijkgerichte aanpak waarbij alle eigenaren in een wijk in aanmerking komen voor bepaalde vormen van ondersteuning zoals advisering of kleine maatregelen zoals inregelen van de cv-installatie.

Een wijkgerichte benadering wordt niet uitgesloten maar het accent moet daarbij liggen op de woningen met een lage energetische kwaliteit. Daar is de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma op gericht, omdat isolatie hier het meeste oplevert voor klimaat en ter bestrijding van energiearmoede. Gemeenten hebben in 2022 ook middelen ontvangen in het kader van de aanpak van energiearmoede. Die middelen kunnen breder worden ingezet voor kleine maatregelen zoals de inregeling van cv installaties. Daarnaast is voor alle woningen de Investeringssubsidie Duurzame Energie en Energiebesparing (ISDE) en in het geval van VvE’s de Subsidieregeling verduurzaming vereniging van eigenaars (SVVE) beschikbaar. Voor particuliere verhuurders is er de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH).

Voorbeelden

Een anonieme reactie van een kleine gemeente signaleert dat bij incidentele uitkeringen de gemeente alleen op projectbasis capaciteit in kan zetten. Daarnaast wordt gevraagd om leuke en inspirerende voorbeelden. Met de samenvoeging van de middelen voor de jaren 2023/2024, het laten vervallen van de schotten tussen ontzorging, middelen voor isolatie en projectkosten bij de besteding van de middelen en het perspectief voor de komende tranches wordt de gemeente tegemoetgekomen. Waar mogelijk zullen gemeenten ook worden ondersteund bij de aanpak bijvoorbeeld door het uitwisselen van goede voorbeelden. Het IPO vroeg in haar reactie wie dit ging faciliteren. Gemeenten kunnen hiervoor terecht bij het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) dat vanaf 1 januari 2023 van start gaat.

Financieel maatwerk in bijzondere gevallen

De VNG pleit er verder voor in bijzondere gevallen de maximale subsidiegrens van 4.000,– euro los te laten zodat voor kwetsbare woningeigenaren een structurele oplossing kan worden geboden om energiearmoede te voorkomen. Aan de oproep van de VNG is gehoor gegeven door een uitzondering op te nemen voor de grens van 4.000 euro voor huishoudens die in aanmerking komen voor een energietoeslag of huishoudens die in schuldsanering zitten. Ook de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (hierna: NVDE) pleitte voor het loslaten van de subsidiegrens van € 4.000, om woningen direct naar de standaard te brengen. Op dit punt is de regeling, behalve voor de hierboven genoemde groepen, niet gewijzigd. Voor het isoleren tot de standaard bieden de combinatie van het budget voor de lokale aanpak, de individuele subsidies ISDE en SVVE en financiering via het Warmtefonds voldoende mogelijkheden.

Verantwoording en monitoring

De VNG stelt voor de monitoring van verantwoording van de regeling te vereenvoudigen. Het IPO, proeftuin Nieuwborgen en gemeenten in de RES regio Rotterdam-Den Haag hebben een vergelijkbare suggestie. Dit onder meer door de uitsplitsing tussen projectkosten en ondersteuning los te laten. Op dit punt is de VNG tegemoetgekomen. Verantwoording vindt plaats over het aantal geïsoleerde woningen. De grens tussen de 70% middelen voor isolatie, 20% voor ondersteuning en 10% projectkosten is losgelaten. Daarnaast is de verantwoording die via SiSa verloopt vereenvoudigd en met name beperkt tot de financiële verantwoording. Wel wordt eraan gehecht inzicht te hebben in de voortgang en de aard van de getroffen maatregelen. Daartoe zal een uitvraag worden gedaan waarbij gemeenten 2 maal per jaar gegevens digitaal aan kunnen leveren bij RVO. Op deze wijze kan de voortgang worden gevolgd. Er wordt geen invulling gegeven aan de suggestie van de VNG om een landelijke database te ontwikkelen met isolatiemaatregelen per bouwdeel per woning. De gemeente dient zelf te bepalen of een woning aan de criteria voldoet. In de regeling en de toelichting van de regeling zijn de criteria nader aangegeven. Dit neemt niet weg dat het rijk gemeenten waar mogelijk zal ondersteunen om invulling te geven aan de lokale aanpak. Onder andere door middel van kennisdeling via het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie.

VvE’s

De VNG vraagt de doorlooptijd van de isolatie maatregelen bij VvE’s op 5 jaar te stellen vanwege het langdurige besluitvormingsproces bij VvE’s. Ook de provincie Zuid-Holland en gemeenten in de RES regio Rotterdam-Den Haag bepleiten een langere termijn voor VvE’s. Dit wordt ook onderschreven door de Vereniging Eigen Huis (VEH). Ook het IPO pleit voor een optie tot verlenging van de uitvoeringstermijn.

In de eerste plaats wordt onderkend dat de doorlooptijd voor het nemen van verduurzamingsmaatregelen langer kan duren. Om VvE’s te helpen bij de integrale verduurzamingsaanpak van het gebouw wil BZK komen tot een breed gedragen versnellingsagenda verduurzaming VvE’s. Daarover is de Tweede Kamer onlangs geïnformeerd. Daarbij zullen ook de voorstellen van de VEH worden betrokken. Daarnaast wordt met de Minister voor Rechtsbescherming bezien of en, zo ja, hoe de VvE-besluitvormingsregels kunnen worden versoepeld. Zie daartoe de brief aan de Tweede Kamer van 23 december 202229.

De regeling voor de lokale aanpak biedt de mogelijk om de uitvoeringstermijn op verzoek te verlengen met twee keer één jaar. De besluitvorming bij VvE’s kan een reden zijn om een verzoek te doen. Aan de andere kant is het overigens juist vanwege de lange doorlooptijd bij VvE’s wenselijk een snelle start te maken bij het benaderen van VvE’s zodat uitstel beperkt kan worden.

De Vereniging Eigen Huis en de NVDE pleiten ervoor de middelen vooral ten goede te laten komen aan de appartementseigenaar en het minimaal aantal koopwoningen (nu één) te verhogen. De inzet van de regeling is met name gericht op eigenaar-bewoners. Bij gemengde complexen is echter niet geheel te overzien welke maatregelen nodig zijn om maatregelen te treffen waarmee de appartementseigenaar wordt geholpen. Het kan zijn dat daarbij ook de verhuurder -binnen de regels voor staatssteun- ondersteund kan worden. Die afweging is aan de gemeente.

Aantal te isoleren woningen/terugvordering

Onder meer het IPO, Regionaal energieloket en de gemeenten binnen de RES regio Rotterdam-Den Haag, proeftuin Nieuwborgen, Winst Uit je Woning, de Vereniging Eigen Huis en de NVDE vragen naar de gevolgen wanneer het conversiepercentage van 75% niet is gehaald. In de consulatie is wellicht ten onrechte de suggestie gewekt dat maar 75% van de woningen moet zijn bereikt. Dat is in de regeling verduidelijkt waarbij ook de regeling anders is vorm gegeven.

Uitgangspunt van de regeling dat 100% van het aantal woningen uit de aanvraag geïsoleerd wordt. Dit betekent uiteraard dat de gemeente veel meer dan het aantal aangevraagde woningen in het isolatieprogramma zal moeten benaderen omdat niet iedereen mee zal doen. Indien een gemeente de aangevraagde aantallen niet haalt wordt het verleende bedrag naar rato van het gemiste aantal woningen teruggevorderd. Daarbij wordt de volgende methodiek gehanteerd. Bij gemeenten die slechts 20% van de woningen hebben gedaan, wordt 80% teruggevorderd over het aantal gemiste woningen. Bij gemeenten die bijvoorbeeld 80% van het aangevraagde aantal hebben bereikt wordt 20% teruggevorderd over het gemiste aantal woningen. Hiermee is een prikkel ingebouwd om zoveel mogelijk woningen te isoleren. Om de laatste aantallen te isoleren woning te halen zal een grote inspanning nodig zijn. Met deze inspanning rekening houden in het bedrag dat wordt teruggevorderd is dan op zijn plaats. Deze methodiek houdt hier dan ook rekening mee.

Bij ‘Verantwoording, terugvordering en vaststelling’ is deze methodiek beschreven en toegelicht met rekenvoorbeelden.

Zoals in de toelichting is aangegeven is er in de regeling wel een extra voorwaarde opgenomen om te borgen dat de middelen zoveel als mogelijk worden ingezet voor huishoudens die op extra ondersteuning zijn aangewezen. Tenminste 80% van de woningen waar isolatiemaatregelen zijn getroffen moeten een lagere WOZ-waarde hebben dan de gemiddelde WOZ waarde voor koopwoningen in de gemeente volgens de voorlopige cijfers van het CBS over 2022 die ook in bijlage I zijn opgenomen dan wel de WOZ-grens die voor de Nationale Hypotheek Garantie wordt gehanteerd (429.300,–).

Verdeling middelen over gemeenten

De gemeente Den Haag geeft aan dat zij in verhouding tot de totale opgave in Nederland een groot aandeel woningen met label E, F en G hebben en een groot aantal huishoudens met energiearmoede. Het aandeel van Den Haag in het totale beschikbare budget (2%) is in de ogen van Den Haag daarmee te klein. De gemeente Amsterdam heeft een vergelijkbare reactie en geeft daarbij aan dat de woonlasten in Amsterdam boven het landelijke gemiddelde liggen, waardoor ook eigenaar-bewoners met een middeninkomen vaak weinig bestedingsruimte hebben voor verduurzaming. De gemeente geeft aan dat het wenselijk is de regeling te verruimen zowel wat betreft het aantal woningen met slechte labels, de doelgroep (uitbreiding naar middeninkomens), alsook de financiële middelen per woning, zonder dat dit ten koste gaat van de middelen voor de kleinere gemeenten. De gemeente Leusden heeft eveneens vragen over de verdeling van de middelen tussen gemeenten en de verdeling over de jaren. Ook het IPO heeft een vraag over de ongelijke verdeling van de middelen over de jaren en over de toereikendheid van het gemiddelde bedrag per woning. De Drechtsteden gemeenten en de gemeente Beek hebben de vraag waar het aantal woningen per gemeente op gebaseerd is. De gemeente Wassenaar bepleit om in de isolatieaanpak rekening te houden met het bestaande woningaanbod en de gemiddelde vergoeding hieraan aan te passen en/of diversiteit aan te brengen naar woningtype.

De middelen die via deze regeling beschikbaar worden gesteld zijn over gemeenten verdeeld op basis van CBS gegevens waarbij rekening is gehouden met de energetische kwaliteit van de koopwoningen in combinatie met inkomens van koopwoningeigenaren met een risico op energiearmoede. Zie daartoe: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/39/verdeelsleutel-nationaal-isolatieprogramma-2020.

Er is daarmee gekozen voor een objectief verdelingscriterium over de gemeenten. Een uitbreiding naar middeninkomens zou de bijdrage die aan lage inkomens kan worden geboden verminderen. Deze regeling vormt een aanvulling op de landelijke subsidiemogelijkheden via de ISDE en SVVE die voor alle inkomens beschikbaar zijn. Deze regeling biedt de ruimte daarmee specifieke groepen extra te ondersteunen. Deze criteria en de focus van de voorwaarden in de regeling op slecht geïsoleerde woningen sluiten daarmee aan bij de motie Grinwis c.s. die de regering verzoekt de komende jaren de focus te leggen op het isoleren van woningen met label G, F, E en D, te beginnen daar waar de grootste energiearmoede is.30 In reactie op het voorstel van de VNG is aangegeven dat de middelen voor 2023 en 2024 zijn samengevoegd maar dat de uitbetaling nog wel gespreid is over 2023 en 2024. Dit hangt samen met de verdeling van de middelen op begroting. Deze zijn voor 2023 en 2024 niet gelijkmatig verdeeld. Het voorstel van de gemeente Wassenaar om te differentiëren per woningtype wordt niet gevolgd. Het bedrag per woning is een gemiddelde. Het staat de gemeente vrij de inzet van de middelen te differentiëren bijvoorbeeld afhankelijk van het woningtype.

De gemeente Beek vroeg of gemeenten op basis van deze regeling moeten controleren op inkomens tot bijvoorbeeld 150% van het wettelijk minimumloon. Deze eis vloeit niet voort uit de regeling. Het is aan gemeenten om invulling te geven aan de regeling. De inkomensverdeling is alleen gebruikt voor de verdeling van het budget over gemeenten. Gemeenten kunnen de middelen specifiek inzetten voor bepaalde groepen. Een aantal gemeenten hebben daar ook al ervaring mee. Om ervoor te zorgen dat de middelen vooral terecht komen bij de mensen die de middelen het hardst nodig hebben, worden gemeenten gevraagd in hun aanvraag hun aanpak toe te lichten hoe zij met de regeling bewoners met (risico op) energiearmoede gaan bereiken. Gemeenten moeten de WOZ-waarde van woningen betrekken in hun aanpak om bewoners met een kleine beurs te bereiken. Dit is in de toelichting aangevuld. Ten slotte wordt er ook een uitzondering opgenomen in de regeling op de voorwaarde dat er maximaal € 4.000,– mag worden besteed per woning, zodat er ook een hoger bedrag aan de woning mag worden besteed als het gaat om mensen die in de schuldsanering zitten of bijzondere bijstand ontvangen.

Energielabel

Onder andere de gemeenten Beek, Edam-Volendam en Waterland gaven aan dat er geen voorziening is opgenomen om een energielabel te bekostigen. Daarnaast geeft een energielabel volgens deze gemeenten ook niet altijd een goed beeld over de isolatiegraad (bijvoorbeeld bij veel zonnepanelen). Ook het IPO vroeg naar de toetsing via het energielabel.

Een energielabel is niet verplicht voor de uitvoering van de regeling. Immers pas bij verkoop heeft een eigenaar-bewoner een energielabel nodig en doordat ze 10 jaar geldig zijn, zijn ze niet altijd actueel. De gemeente kan de energetische staat van de woning ook bepalen aan de hand van het ontbreken of de staat van bepaalde isolatiewaarden in verschillende bouwdelen.

Stapeling van middelen en samenwerking

Het IPO zou graag zien dat de mogelijkheid geschapen wordt voor meerdere partijen om de aanvragen in te dienen en het isolatieprogramma regionaal te organiseren. Het scheppen van de mogelijkheid om collectief in te dienen en het isolatieprogramma regionaal te organiseren voorkomt onnodige bureaucratie, ontlast gemeenten (in het bijzonder de kleine gemeenten) in het aanvragen, uitvoeren en verantwoorden van de subsidies en draagt bij aan een efficiënte uitvoering van het programma.

De regeling sluit samenwerking tussen gemeenten niet uit. Het loslaten van de verdeling tussen proceskosten, ondersteuning en middelen voor isolatie biedt ook meer mogelijkheden om gezamenlijk partijen te betrekken. De uiteindelijke (formele) aanvraag en verantwoording loopt via de individuele gemeenten maar dat sluit niet uit dat de aanpak gezamenlijk vormgegeven kan worden.

Het IPO vraagt verder of het mogelijk is de middelen te stapelen en de uitkering via de gemeenten te combineren met bijdragen van andere partijen. Dat is het geval. Dat laat uiteraard onverlet dat aan de voorwaarden van deze regeling moet worden voldaan voor zover het de besteding van de middelen uit deze regeling betreft.

Ventilatie

Binnenklimaat Nederland, een branchevereniging van de markt van fabrikanten, leveranciers en dienstverleners op het gebied van binnenklimaattechnologie, heeft het belang van ventileren bij het aanbrengen van isolatie onderstreept. Ook de NVDE onderstreepte in haar reactie het belang van ventilatie. Binnenklimaat Nederland pleit ervoor in de regeling te verduidelijken welke ventilatiesystemen in aanmerking komen bij een isolatieaanpak in combinatie met ventilatiemaatregelen. Daar is invulling aan gegeven door de toevoeging van een definitie voor ‘energiezuinige ventilatiemaatregelen’ in artikel 1 van de regeling. Zij pleit er verder voor in de zinsnede isolatie eventueel in combinatie met ventilatie het woord ‘eventueel’ te schrappen. Daar is geen invulling aan gegeven. Het hangt immers van de concrete situatie af of er ook ventilatiemaatregelen moeten worden genomen.

Vraagbundeling / verbouwstromen

Het programma Verbouwstromen31 heeft een aantal vragen over de regeling en doet een aantal aanbevelingen. Verbouwstromen pleit voor synergie tussen het programma Verbouwstromen en het Nationaal Isolatieprogramma door Verbouwstromen voor gemeenten die dat willen een aanbod te laten creëren dat past binnen de vraag van de gemeente. De regeling sluit niet uit dat gemeenten een programma als Verbouwstromen betrekken. Zeker nu in vergelijking met de regeling die in consultatie is gegaan de stringente verdeling tussen middelen voor een isolatieaanpak, ondersteuning en uitvoeringskosten is losgelaten, zoals in reactie op de inbreng van de VNG is aangegeven.

Het programma Verbouwstromen beveelt verder aan de hoogte van de subsidie te koppelen aan de mate waarin de Standaard en streefwaarden worden gerealiseerd. Daar is niet voor gekozen. Dit zou de regeling voor gemeenten onnodig complex maken. Er is voor gekozen aan te sluiten bij de ISDE. In de praktijk zal de subsidie voor de lokale aanpak immers aanvullend op de ISDE worden ingezet. Om deze reden wordt ook de aanbeveling om de subsidie te differentiëren naar materiaalgebruik dat voorziet in CO2-opslag niet gevolgd. Ten slotte bepleit het programma om van een structurele subsidiebehoefte naar een structureel beter subsidievrij aanbod te gaan. De wens om op termijn te komen tot een subsidievrij aanbod wordt onderschreven. Het succes van een programma als Verbouwstromen kan daar ook aan bijdragen. Dat neemt echter niet weg dat dat op dit moment nog niet mogelijk is. De regeling is echter wel al zodanig aangepast dat het aantal te verbeteren woningen centraal staat en niet het percentage van de middelen dat ingezet moet worden voor isolatie. Het 70% criterium is losgelaten. Dit biedt ook de ruimte om (op termijn) andere concepten te ontwikkelen.

Essent

Essent ondersteunt de gekozen aanpak die zich richt op de aanpak van woningen met labelklassen D t/m G of woningen met een vergelijkbare energetische kwaliteit. Essent vraagt hoe reeds uitgevoerde renovaties zijn meegenomen in de bepaling. Zie daartoe de reactie hierboven over het gebruik van het energielabel.

Essent vraagt verder of het mogelijk is te differentiëren in de middelen voor ondersteuning (20%). Zoals aangegeven in reactie op de inbreng van de VNG is dit percentage inmiddels losgelaten. Essent pleit er verder voor de subsidiebedragen voor bewoners te indexeren met de inflatiecijfers. Dit omdat de kostprijs van isolatie is gestegen. De beschikbare financiële middelen bieden daar geen ruimte voor. Verder pleit Essent ervoor om kwaliteitseisen op te nemen voor isolatiebedrijven via een certificeringsplicht voor isolatiebedrijven.

Het belang van goed uitgevoerde isolatiewerkzaamheden wordt onderschreven. Daarom wordt voor de uit te voeren werkzaamheden aangesloten bij de eisen uit de ISDE. Daar waar het gaat om doe-het-zelf maatregelen, die ook mogelijk zijn via deze regeling, zal via voorlichting en communicatie aandacht worden besteed aan de kwaliteit van de uitgevoerde maatregelen. Er wordt echter niet gekozen om isolatiebedrijven te certificeren. Dit zou doe-het-zelf ook bemoeilijken. Tenslotte pleit Essent voor meer keuzemogelijkheden voor gemeenten om het budget in te zetten. Daar is met de aanpassing van de regeling invulling aan gegeven.

Winst uit je Woning

Winst uit je woning heeft een aantal specifieke vragen over de systematiek van de subsidieaanvraag. Middelen die in 2023 niet worden aangevraagd kunnen in principe worden ‘doorgeschoven’ naar 2024. Wanneer middelen echter ook op den duur (bij een nieuwe regeling in 2025) niet worden ingezet, zal een herverdeling over gemeenten plaatsvinden naar gemeenten die de opgaven wel kunnen realiseren. Zie daartoe de passages in het algemene deel van de toelichting in paragraaf 2.5. Zoals in reactie op de inbreng van de VNG is aangegeven is het budget voor 2023 en 2024 inmiddels samengevoegd.

Winst uit je Woning pleit verder voor meer informatie over de aanbestedingsregels, specifiek de grenzen die hierbij gelden. De regeling brengt geen verandering in de aanbestedingsregels voor gemeenten. In het kader van de aanpak van energiearmoede is informatie met gemeenten gedeeld32. Deze kan ook worden benut voor de isolatieaanpak.

Regionaal energieloket

Regionaal energieloket pleit voor meer flexibiliteit voor gemeenten voor de inzet op ontzorging. Met de aanpassing van de regeling is daar invulling aangegeven. De vraag of niet op een veel groter aantal woningen moet worden ingezet dan het aantal woningen waarvoor een bijdrage wordt gevraagd kan bevestigend worden beantwoord. Niet elk huishouden dat een aanbod krijgt zal immers meedoen. Zie verder de toelichting van de regeling. In de regeling is toegelicht wat onder een slecht geïsoleerde woning kan worden verstaan. Regionaal Energieloket pleit voor een vereenvoudiging van de verantwoording via de SiSa systematiek en een sterkere tussentijdse verantwoording. De regeling is op dit punt aangepast, zie daartoe de reactie op de inbreng van de VNG.

Haagse Hogeschool

De Haagse Hogeschool bepleit een intensieve ontzorgende aanpak. Essentieel daarbij is volgens de inbrenger een inzet op techniek, proceskennis, financiering, geld en bijstand voor VvE’s. Juist met deze regeling wordt de mogelijkheid geboden om vorm te geven aan een ontzorgende aanpak. Deze aanpak kan huishoudens die daar op aangewezen zijn extra ondersteuning bieden in aanvulling op bijvoorbeeld financiering via het Warmtefonds en/of subsidie voor isolatiemaatregelen via de ISDE en SEEH.

10. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking op 1 maart 2023. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn, hetgeen gerechtvaardigd wordt geacht vanwege de noodzaak om spoed te betrachten bij het tegengaan van klimaatverandering zoals omschreven in de inleiding van het algemeen deel van deze toelichting. De kortere invoeringstermijn is daarnaast gerechtvaardigd omdat gemeenten niet met elkaar in concurrentie zijn voor budget, er is een budget per gemeente geregeld waar zij gedurende een ruime periode aanspraak op kunnen maken, welke periode is verdeeld over twee aanvraagtijdvakken.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 is een slecht geïsoleerde woning gedefinieerd als woongelegenheid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet met een energielabelklasse D, E, F, G. In veel gevallen hebben woningen echter nog geen energielabel als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit Energieprestatie Gebouwen.

Om in die gevallen toch te kunnen kwalificeren als slecht geïsoleerde woning onder deze regeling, moet een gemeente de energetische staat van de woning bepalen aan de hand van het aantal niet of slecht geïsoleerde bouwdelen. Het gaat daarbij om de volgende bestaande bouwdelen:

  • a. de vloer/bodem;

  • b. de gevel, waaronder de spouwmuur;

  • c. het dak/de zolder en de vlieringvloer;

  • d. de ramen.

Er is sprake van een woning met een vergelijkbare energetische staat als minste twee van de genoemde bouwdelen niet of slecht geïsoleerd zijn. Bouwdelen zijn slecht geïsoleerd wanneer ze niet voldoen aan de huidige isolatie-eisen, zie hiervoor onderstaand schema.

Wanneer is een schilelement slecht

Aanpakken bij

     

Indicatie dikte of Rc of U-waarde

Dak

Hellend/plat dak

Geen, slechte en matige isolatie

Minder dan 9 cm aanwezig / een Rc ≤ 2,0

 

Zolder-/vlieringvloerisolatie

Als er geen zolder-/vlieringvloerisolatie aanwezig is (als alternatief voor dakisolatie, alleen toe te passen bij een onverwarmde zolder en gesloten vlieringluik of gesloten toegangsdeur)

Rc ≤ 0,5

Gevel

 

Geen spouwmuurisolatie, voorzetwand of buitengevelisolatie aanwezig

Rc ≤ 1,1

Vloer-/bodemisolatie

 

Geen of slechte vloer- en bodemisolatie aanwezig, aanpakken bij matige vloerisolatie niet perse noodzakelijk

Minder dan 5 cm aanwezig, Rc ≤ 1,3

Glas

 

Enkel glas, oud dubbelglas en HR glas

Vanaf het jaar 2000 staat het type glas vaak ook vermeld op het metaal tussen de glaslagen. HR+, HR++, triple-glas en vacuümglas is beglazing die wel voldoet.

Ug waarde ≥ 1,6

Voor het begrip woning is een ruime definitie gekozen. Hier vallen bijvoorbeeld ook woonwagens en woonboten onder. Ook daar is namelijk verduurzaming te behalen, en een gemeente heeft de vrijheid om daar in de aanpak rekening mee te houden. De getroffen maatregelen moeten minimaal voldoen aan de eisen die zijn gedefinieerd in de ISDE en de SVVE, ten aanzien van bijvoorbeeld de minimale Rd- of maximale U-waardes. Dit is niet altijd haalbaar bij woonwagens en woonboten.

Transformatiewoningen vallen niet onder het begrip woning in deze regeling. Tevens gaat het in deze regeling om het verbeteren van de bestaande thermische schil en dus geen uitbreiding, nieuwbouw e.d.

Artikel 2

In artikel 2, eerste lid, is het doel van de specifieke uitkering bepaald. Zoals in de inleiding van het algemeen deel van de toelichting is omschreven, is de focus gelegd op woningen met een lage WOZ-waarde als (aanvullende) indicator om eigenaar-bewoners met een kleine beurs te bereiken.

In artikel 2, tweede en derde lid, zijn de activiteiten bepaald waar de gemeente de specifieke uitkering aan dient te besteden. Het tweede lid regelt aan welke energiebesparende isolatiemaatregelen middelen besteed dienen te worden, onder verwijzing naar de ISDE voor eigenaar-bewoners en de SVVE voor (gemengde) verenigingen. Dit betreft de grotere energiebesparende isolatiemaatregelen met eisen zoals minimale Rd- of maximale U-waardes en minimale vierkante meters. Voor de precieze eisen aan die maatregelen wordt verwezen naar de artikel 4.5.2, derde lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (ISDE) respectievelijk artikel 7, tweede lid, van de SVVE. Het is niet de bedoeling dat enkel energiezuinige ventilatiemaatregelen in een woning worden getroffen, het gaat om de combinatie met de energiebesparende isolatiemaatregelen.

In tegenstelling tot de ISDE en de SVVE is het in onderhavige regeling wel mogelijk dat de maatregelen door de eigenaar-bewoner zelf, en niet door een bouwinstallatiebedrijf worden uitgevoerd. Om de kwaliteit van de doe het zelf maatregelen te stimuleren en zo gezondheidsproblemen te voorkomen, worden kluswijzers beschikbaar gesteld.

In het derde lid, onderdeel a, is de activiteit van het bieden van gerichte ondersteuning bepaald. Het gaat bij deze activiteit om het bieden van gerichte hulp en ondersteuning waarbij naar de specifieke situatie van het betreffende woning/gebouw van de eigenaar-bewoner en/of gemengde vereniging wordt gekeken en wordt geholpen bij het maken van keuzes en plannen.

Er is een niet-limitatieve opsomming opgenomen in de onderdelen 1° tot en met 4° van soorten ondersteuning waarmee gemeenten de eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen zouden kunnen helpen. De opsomming is niet-limitatief om de gemeenten de ruimte te geven om lokaal plannen te maken om eigenaar-bewoners en gemengde verenigingen zo goed mogelijk te ondersteunen. Bij advisering over financiering is van belang dat een adviseur of bemiddelaar een vergunning heeft op grond van de Wet op het financieel toezicht.

In het derde lid, onderdeel b, is geregeld dat de specifieke uitkering kan worden besteed aan de inzet van ambtelijke capaciteit of de inhuur van externe capaciteit ten behoeve van de uitvoering van het isolatieprogramma, niet behorend tot onderdeel a. Hierbij valt te denken aan overheadkosten zoals een projectleider, algemene communicatiekosten en het organiseren van projectvergaderingen, niet vallend onder a.

Het onderscheid met de in onderdeel a geregelde ondersteuning is dat het bij de gerichte ondersteuning uit onderdeel a gaat om hulp en communicatie die op de concrete situatie van de wijk, van het gebouw van de eigenaar-bewoner of (gemengde) vereniging is toegespitst. Het gaat daarbij om maatwerk, om het bieden van gerichte begeleiding aan de personen die dat nodig hebben.

In het vierde lid is bepaald dat de energiebesparende isolatiemaatregelen en de energiezuinige ventilatiemaatregelen die met behulp van de specifieke uitkering worden gefinancierd met ingang van 1 januari 2023 of later dienen te worden uitgevoerd. Hier is voor gekozen vanwege het uitgangspunt dat de regeling een stimulerend effect moet hebben. Er moeten dus geen maatregelen mee worden gefinancierd die al zijn uitgevoerd. Er is gekozen voor 1 januari 2023 en niet pas bijvoorbeeld het moment van het sluiten van het aanvraagtijdvak of het moment van het ontvangen van de specifieke uitkering, om zo vroeg mogelijk te kunnen starten met het isoleren van slecht geïsoleerde woningen. Zo kan het bijvoorbeeld wel zijn dat een gemeente reeds aanvangt in januari 2023 en daar ook de specifieke uitkering uiteindelijk voor wil aanwenden, ook al heeft de gemeente de specifieke uitkering op dat moment nog niet ontvangen. De gemeente gebruikt op dat moment dan nog andere middelen.

Voor een toelichting over het vijfde lid dat betrekking heeft op BTW wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 3

In bijlage I is een tabel opgenomen waarin een gemeente het maximale bedrag kan zien dat door die gemeente aangevraagd kan worden. De gemeente kan dat doen gedurende de twee aanvraagtijdvakken die in artikel 4 zijn bepaald. De reden dat de bedragen opgesplitst zijn over 2023 en 2024 is begrotingstechnisch van aard. Het is wel mogelijk om het volledige bedrag voor 2023 en 2024 in één keer aan te vragen, maar het is niet mogelijk om de gehele specifieke uitkering in dat geval volledig in 2023 uit te betalen. Een deel zal dan in 2024 worden uitbetaald, dat is bepaald in artikel 5.

Het bedrag is gebaseerd op de verdeelsleutel die nader is toegelicht in paragraaf 2.5 van het algemeen deel van de toelichting.

In de concept regeling die is geconsulteerd is gerekend met een verdeling van het totaal beschikbare budget dat op basis van de CBS gegevens is verdeeld over gemeenten. Daarvan is het aantal woningen afgeleid. Dat betrof meestal geen afgerond getal. Omdat bij definitieve regeling uiteraard wel een geheel aantal woningen wordt opgegeven, wijken de totaal bedragen af van de bedragen bij de consultatie. Dit kan zowel een iets hoger als een iets lager bedrag zijn. Dit omdat het maximaal aantal aan te vragen woningen is afgerond op een geheel getal.

Artikel 4

In het eerste lid zijn de twee aanvraagtijdvakken voor de middelen voor 2023 en 2024 geregeld.

Er is gekozen voor twee aanvraagtijdvakken, zodat er ook tussentijds – na de eerste aanvraagperiode – zicht is op het aantal aanvragen en het aantal te isoleren woningen. Dit kan benut worden voor de monitoring van de voortgang.

Het eerste aanvraagtijdvak beslaat een periode van drie maanden, en het tweede aanvraagtijdvak een periode van 2 maanden, zodat gemeenten de tijd hebben plannen rond te krijgen en aanspraak te kunnen maken op het budget voor 2023 en 2024. Als gemeenten vroeg in het aanvraagtijdvak een aanvraag indienen, dan neemt de minister ook eerder een beschikking voor die gemeente, want in het derde lid is bepaald dat de minister binnen acht weken na het indienen van de aanvraag beslist over de toekenning.

In het tweede lid is bepaald welke gegevens een gemeente bij de aanvraag moet aanleveren. In onderdeel a wordt om een omschrijving van de activiteiten gevraagd.

In onderdeel b wordt een opgave van de gemeente gevraagd van het aantal slecht geïsoleerde woningen waarbij de gemeente met behulp van het aangevraagde bedrag energiebesparende isolatiemaatregelen en energiezuinige ventilatiemaatregelen zal bewerkstelligen.

In onderdeel c wordt de hoogte van het aangevraagde bedrag van de specifieke uitkering gevraagd. Dit bedrag bestaat uit het aantal slecht geïsoleerde woningen als bedoeld in onderdeel b, vermenigvuldigd met € 1.460. Onderdelen b en c hangen dus samen: het aantal woningen dat een gemeente verwacht te verbeteren correspondeert met het bedrag dat daarvoor beschikbaar is, naar rato van het beschikbare budget en het aantal woningen dat in de verdeelsleutel is opgenomen.

In onderdeel d wordt een omschrijving gevraagd van de wijze waarop de gemeente voornemens is om voldoende woningen met een WOZ-waarde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, in het isolatieprogramma te betrekken. 80% van de woningen waarbij energiebesparende isolatiemaatregelen worden getroffen, moeten aan die eis van de maximale WOZ-waarde voldoen.

In onderdeel e wordt een opgave van het bedrag gevraagd dat de gemeente op grond van een eigen inschatting aan BTW verschuldigd is over de kosten voor de uitvoering van het isolatieprogramma. Een gemeente kan dit niet altijd al exact weten, maar er wordt een zo goed mogelijke inschatting gevraagd. Zie hoofdstuk 4 van het algemeen deel van de toelichting voor een nadere toelichting over de BTW.

In het derde lid is de beslistermijn voor de minister geregeld: dat is acht weken vanaf het moment van het indienen van de aanvraag, met eventueel een verlengingsmogelijkheid voor de minister van acht weken.

In het vierde lid is bepaald dat een aanvraag wordt ingediend via de website van de RVO.

Artikel 5

De specifieke uitkering wordt op grond van een beschikking in één of twee keer uitbetaald, afhankelijk van het door de gemeente aangevraagde bedrag. Wanneer zowel het bedrag dat in bijlage I voor de gemeente voor 2023 is opgenomen en ook (een deel van) het bedrag dat voor 2024 is opgenomen door de gemeente wordt aangevraagd, zal uitbetaling van dat laatste deel in 2024 plaatsvinden. Het moment van uitbetaling wordt in de beschikking geregeld. Dit kan per gemeente verschillen, afhankelijk van het moment waarop de gemeente de aanvraag indient. Als de gemeente de aanvraag vroeg in het aanvraagtijdvak indient, kan er immers ook eerder een beschikking worden genomen.

Daarnaast vermeldt de beschikking in ieder geval ook het totale bedrag van de uitkering, de wijze van verantwoording over de besteding van de uitkering en de periode waarbinnen de maatregelen moeten zijn uitgevoerd en de uitkering moet zijn besteed. Op grond van de verplichting uit artikel 6, eerste lid, onderdeel d, is dat 31 december 2026, maar ten behoeve van de overzichtelijkheid wordt dat ook in de beschikking vermeld.

Artikel 6

In het eerste lid van artikel 6 zijn de verplichtingen geregeld waar een gemeente aan moet voldoen die een specifieke uitkering ontvangt.

Er is slechts één afwijzingsgrond opgenomen in (artikel 7 van) deze regeling, die ziet op de situatie dat een aanvraag het beschikbare budget overschrijdt. De controle op de verplichtingen gebeurt in het kader van de jaarlijkse SiSa-verantwoordingen. Omdat er hierdoor aan de voorkant geen harde toets is en gemeenten laagdrempelig het budget toegewezen krijgen, is het belangrijk dat gemeenten vanaf het begin goed rekening houden met deze verplichtingen die later een rol spelen in het kader van de verantwoording. Als daar namelijk niet aan wordt voldaan kan de specifiek uitkering immers (al dan niet gedeeltelijk) worden teruggevorderd.

Onderdeel a van het eerste lid regelt dat in alle van het aantal aangevraagde slecht geïsoleerde woningen de gemeente ook daadwerkelijk energiebesparende isolatiemaatregelen en eventuele energiezuinig ventilatiemaatregelen getroffen moeten worden. Een woning telt pas mee, wanneer van een bouwelement de minimale vierkante meters oppervlakte als opgenomen in de ISDE/SVVE met bedoelde energiebesparende isolatiemaatregelen en eventuele energiezuinige ventilatiemaatregelen zijn verbeterd met minimaal de opgenomen isolatiewaarden.

In onderdeel b is bepaald dat ten minste 80% van de geïsoleerde woningen, woningen moeten zijn met een bepaalde WOZ-waarde. Dat valt uiteen in twee categorieën:

  • 1) WOZ-waarde die lager is dan de gemiddelde WOZ-waarde van alle koopwoningen in de betreffende gemeente, waarbij uit wordt gegaan van de voorlopige cijfers voor het jaar 2022 zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85036NED. In het belang van de kenbaarheid en rechtszekerheid worden de waardes waarvan wordt uitgegaan opgenomen in bijlage 1;

  • 2) WOZ-waarde lager dan € 429.300. Daarbij is aangesloten bij de NHG-grens voor 2023.

Zoals in de inleiding van het algemeen deel van de toelichting is toegelicht, is deze focus op lage WOZ-waardes bedoeld om mensen met een smallere beurs te bereiken.

In onderdeel c is bepaald dat er ten hoogste € 4.000 van deze specifieke uitkering per woning mag worden besteed aan energiebesparende isolatiemaatregelen (eventueel in samenhang met energiezuinige ventilatiemaatregelen). Voor het maximum van € 4.000 is gekozen vanwege de doelmatigheid van de regeling. Bedacht moet worden dat het bedrag geldt naast eventuele subsidie op grond van de ISDE of SVVE. Een uitzondering is daarbij mogelijk voor woningen waarbij op ten minste één eigenaar-bewoner schuldhulpverlening of een schuldsaneringsregeling van toepassing is, of bijzondere bijstand ontvangt als bedoeld in artikel 35, eerste of vierde lid, van de Participatiewet. In dat geval geldt er geen maximumbedrag voor die woning, zodat de gemeente extra hulp kan bieden.

In onderdeel d is geregeld dat de activiteiten moeten zijn afgerond en de uitkering volledig moet zijn besteed uiterlijk op 31 december 2026.

In het tweede lid is geregeld dat een gemeente de minister kan vragen om de termijn, twee maal met één jaar, te verlengen. Verlenging kan nodig zijn met het oog op onvoorziene omstandigheden. De gemeente dient dat verzoek te motiveren.

Artikel 7

Als een gemeente een hoger bedrag aanvraagt dan voor die gemeente op grond van de verdeelsleutel beschikbaar is, dan wordt de aanvraag afgewezen voor het deel dat het in de verdeelsleutel opgenomen bedrag overstijgt.

Artikel 8

Naast de bij specifieke uitkeringen gebruikelijke Sisa-verantwoording, wordt er bij deze regeling ook gebruik gemaakt van een monitoringsformulier dat tweemaal per kalenderjaar door een gemeente wordt ingevuld. Zie daarover hoofdstuk 3 van het algemeen deel van de toelichting onder het kopje ‘monitoring’.

Artikelen 9 en 10

Voor een toelichting over verantwoording, terugvordering en vaststelling(artikel 9) en over Inwerkingtreding en vervaldatum (artikel 10) zie de hoofdstukken 3 respectievelijk 10 van het algemeen deel van de toelichting.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge


X Noot
1

De standaard is een advies voor de isolatiegraad van uw woning. Deze standaard geeft aan wanneer een woning goed genoeg is geïsoleerd om aardgasvrij te worden. Zie voor meer informatie: https://www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaamondernemen/gebouwen/wetten-en-regels/standaard-en-streefwaarden-voor-woningisolatie.

X Noot
2

Coalitieakkoord 'Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst' van 15 december 2021.

X Noot
4

Met de term ‘isolatieprogramma’ wordt niet bedoeld een programma onder de Omgevingswet, al kan een gemeente er wel zelf voor kiezen om het als zodanig vorm te geven.

X Noot
5

Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de per 23 januari 2023 te starten regeling Subsidie verduurzaming voor verenigingen Eigenaar (SVVE)

X Noot
6

De verschillende actielijnen zijn beschreven op: https://www.volkshuisvestingnederland.nl/onderwerpen/nationaal-isolatieprogramma.

X Noot
7

Zie voor meer informatie: https://verbouwstromen.nu

X Noot
8

De gemeente kan samenwerken met een bewonersinitiatief of buurtcentrum om bewoners te activeren en ontzorgen bij het isoleren van de woning. De ervaring uit het Programma Aardgasvrije Wijken leert dat de wijken waar een bewonersinitiatief actief is, de bewonerstevredenheid hoger is. Het vertrouwen is groter en de communicatie laagdrempeliger. Bovendien staan bewonersinitiatieven of buurthuizen vaak dichter bij bewoners en kunnen zij hen makkelijker bereiken en benaderen.

X Noot
9

Zie artikel 5, achtste lid, Staatscourant 2022, 32650

X Noot
10

Kamerstukken II, 2022./2023, 30 196 nr. 802

X Noot
12

Kamerstukken II 2021/22, 30 196 nr. 790.

X Noot
13

De verdeling over sectoren van de middelen in het Klimaatfonds uit het Coalitieakkoord is indicatief. Daarmee is de verdeling van het budget voor het Nationaal Isolatieprogramma over de verschillende actielijnen (zie Kamerstukken II 2021/22 30 196 nr. 791) ook indicatief. Besluitvorming over de definitieve toekenning van de middelen in het Klimaatfonds zal nog plaatsvinden.

X Noot
14

De feiten over energiearmoede in Nederland, Inzicht op nationaal en lokaal niveau (TNO 2021 P11678 / 21 september 2021)

X Noot
15

Kamerstukken II, 2021/2002, 29 453 nr. 551.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2022/203, 27 926, nr. 372.

X Noot
17

Zie de bijlage bij Kamerstukken II 2012/22, 30 196 nr. 791.

X Noot
18

Feitelijk is de verzameling subsidievoorschriften die bekend staat als de ISDE een onderdeel van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

X Noot
19

bijzondere bijstand ontvangt als bedoeld in artikel 35, eerste of vierde lid, van de Participatiewet

X Noot
20

De bestuurlijke afspraken zijn opgenomen in het Ontwerp Beleidsprogramma Klimaat van 2 juni 2022, Kamerstukken II, 2021/22, 32 813 nr. 1049.

X Noot
21

De aantallen zijn berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en gepubliceerd op de website van het CBS.

X Noot
22

Kamerstukken II 2021/22, 32 813 nr. 924.

X Noot
23

Zie voor meer informatie: Nationaal Isolatieprogramma | Home | Volkshuisvesting Nederland onder ‘natuurinclusief isoleren’.

X Noot
24

Kamerstukken II 2021/22, 30 196 nr. 770

X Noot
25

Kamerstukken II 2021/22, 30 196 nr. 791

X Noot
26

In 2022 is een deel van het beschikbare budget (€ 68.500.000) voor de lokale aanpak reeds beschikbaar gesteld aan gemeenten via een SPUK (Kamerstukken II 2021/22, 30 196 nr. 790.). Dit budget is 6% van het totale budget voor de lokale aanpak. Voor 2023 en 2024 is in totaal € 217.500.000 beschikbaar voor de lokale aanpak; € 38.500.000 voor 2023 en € 41.500.000 voor 2024 uit de middelen die door Rutte III beschikbaar zijn gesteld; € 62.500.000 voor 2023 uit de middelen die door Rutte IV beschikbaar zijn gesteld en die via een kasschuif van 2027 naar 2023 zijn geschoven; en € 37.500.000 in zowel 2023 en 2024 uit de middelen die in de Miljoenennota 2023 (Kamerstukken II 2022/23 36 200 VII nr. 2) beschikbaar zijn gesteld. Dit budget is 19% van het totale budget voor de lokale aanpak. Na aftrek van de uitvoeringskosten op nationaal niveau resteert € 206.625.000. In lijn daarmee is voorzien dat gemeenten voor 19% van de opgave aanvragen indienen. Dit komt grosso modo overeen met 142.000 woningen.

X Noot
27

Het gaat om de gemeenten binnen de RES regio Rotterdam Den Haag, Regionaal Energieloket, Verbouwstromen, de gemeenten Edam-Volendam, Waterland, Beek en Wassenaar, Regio Drechtsteden, De Nederlandse Vereniging van Duurzame Energie (NVDE), Vereniging Eigen Huis, Proeftuin aardgasvrij Nieuwborgen, Essent, Winst uit je Woning, Binnenklimaat Nederland, Haagse Hogeschool en enkele anonieme reacties.

X Noot
29

Kamerstukken II, 2022/2023, 30 196 nr. 806

X Noot
30

Kamerstukken II 2021/22, 32 813 nr. 924

X Noot
31

het programma ‘Verbouwstromen’ is opgezet door Bouwcampus, Stroomversnelling, TKI Bouw en Techniek en TKI Urban Energy.

Naar boven