Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 april 2024 met nummer 45451694, houdende wijziging van de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen in verband met het aanpassen van de beheersubsidies op grond van artikel 7.2 van de Erfgoedwet, alsmede het aanpassen van de subsidies voor publieksactiviteiten en andere activiteiten op grond van artikel 4a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid voor de vierjaarlijkse subsidiëring in de periode 2025–2028 alsmede wijziging van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid in verband met het verlengen van de termijn voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling van subsidie

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 7.5 en 7.7, eerste lid, van de Erfgoedwet, artikel 4a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid en artikel 4 van het Besluit op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING REGELING BEHEER RIJKSCOLLECTIE EN SUBSIDIËRING MUSEALE INSTELLINGEN

De Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.2 komt te luiden:

Artikel 3.2. Ambtshalve subsidieverlening en hoogte subsidiebedragen

  • 1. De minister verleent jaarlijks voor 1 oktober ambtshalve de volgende subsidiebedragen1 voor de uitvoering in het daarop volgende jaar van de taak, bedoeld in artikel 7.2 van de Erfgoedwet:

    Stichting Erfgoedpark Batavialand

    € 1.206.418

    Stichting Eye Filmmuseum

    € 5.895.237

    Stichting Haags Historisch Museum

    € 362.381

    Stichting het Nederlandse Openluchtmuseum, Nationaal Museum voor Nederlandse Volkskunde

    € 9.188.048

    Stichting Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid

    € 126.778

    Stichting Het Nieuwe Instituut

    € 4.164.767

    Stichting Het Rijksmuseum

    € 37.044.375

    Stichting Joods Historisch Museum

    € 1.775.106

    Stichting Keramiekmuseum Het Princessehof

    € 296.007

    Stichting Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis

    € 3.305.594

    Stichting Kröller-Müller Museum

    € 9.796.966

    Stichting Museum Catharijneconvent

    € 3.667.622

    Stichting Museum Slot Loevestein

    € 1.153.505

    Stichting Nationaal Glasmuseum Leerdam

    € 238.376

    Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen

    € 8.986.034

    Stichting Naturalis Biodiversity Center

    € 15.193.8031

    Stichting Nederlands Fotomuseum

    € 2.389.230

    Stichting Nederlands Literatuurmuseum en Literatuurarchief

    € 2.184.297

    Stichting Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam

    € 8.071.027

    Stichting Paleis Het Loo, Nationaal Museum

    € 13.063.7102

    Stichting Rijksmuseum Muiderslot

    € 668.841

    Stichting Rijksmuseum Twenthe

    € 2.592.326

    Stichting Rijksmuseum van Oudheden

    € 4.420.232

    Stichting tot Beheer en Instandhouding van Teylers Museum

    € 2.500.061

    Stichting tot beheer van het Museum Boerhaave, Rijksmuseum voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen en van de geneeskunde

    € 3.443.471

    Stichting tot Beheer van het Museum van het Boek / Museum Meermanno-Westreenianum

    € 684.703

    Stichting tot Beheer van Huis Doorn

    € 1.150.417

    Stichting tot Exploitatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie

    € 5.184.778

    Stichting Van Gogh Museum voorheen Rijksmuseum Vincent van Gogh / Rijksmuseum H.W. Mesdag

    € 7.990.030

    Stichting Zuiderzeemuseum

    € 6.496.881

    X Noot
    1

    In 2018 heeft een kasschuif naar voren plaats gevonden. In verband daarmee wordt voor 2024 nog één jaar incidenteel € 1.000.000 minder verstrekt dan het subsidieplafond.

    X Noot
    2

    In verband met een herverdeling van € 12.000.000 in 2021 wordt vanaf 2022 tot en met 2026 een bedrag van € 2.400.000 in mindering gebracht. Vanaf 2027 wordt deze incidentele vermindering niet meer toegepast.

B

In artikel 3.5, eerste lid, wordt ‘1 december’ vervangen door ‘1 november’.

C

In artikel 3.14, eerste en tweede lid, wordt ‘1 oktober’ vervangen door ‘1 oktober 2024’.

D

In artikel 3.15, eerste lid, wordt ‘1 december 2024’ vervangen door ‘1 november 2024’.

E

Artikel 3.17 komt te luiden:

Artikel 3.17. Hoogte subsidiebedragen

  • 1. De subsidie,2 bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, bedraagt voor de volgende instellingen met een wettelijke taak jaarlijks:

    Stichting Eye Filmmuseum

    € 5.034.691

    Stichting Haags Historisch Museum

    € 296.730

    Stichting het Nederlands Openluchtmuseum, Nationaal Museum voor Nederlandse Volkskunde

    € 6.213.494

    Stichting Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid

    € 256.143

    Stichting Het Nieuwe Instituut

    € 6.040.502

    Stichting Het Rijksmuseum

    € 8.777.904

    Stichting Joods Historisch Museum

    € 3.439.695

    Stichting Keramiekmuseum Het Princessehof

    € 1.590.667

    Stichting Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis

    € 2.058.287

    Stichting Kröller-Müller Museum

    € 2.145.944

    Stichting Museum Catharijneconvent

    € 3.484.263

    Stichting Museum Slot Loevestein

    € 100.345

    Stichting Nationaal Glasmuseum Leerdam

    € 384.316

    Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen

    € 12.861.110

    Stichting Naturalis Biodiversity Center

    € 10.270.360

    Stichting Nederlands Fotomuseum

    € 1.032.992

    Stichting Nederlands Literatuurmuseum en Literatuurarchief

    € 1.634.908

    Stichting Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam

    € 2.446.113

    Stichting Paleis Het Loo, Nationaal Museum

    € 3.768.628

    Stichting Rijksmuseum Muiderslot

    € 341.061

    Stichting Rijksmuseum Twenthe

    € 1.144.321

    Stichting Rijksmuseum van Oudheden

    € 4.843.141

    Stichting tot Beheer en Instandhouding van Teylers Museum

    € 1.681.463

    Stichting tot Beheer van het Museum Boerhaave, Rijksmuseum voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen en van de geneeskunde

    € 2.479.819

    Stichting tot beheer van het Museum van het Boek / Museum Meermanno-Westreenianum

    € 1.018.776

    Stichting tot Beheer van Huis Doorn

    € 362.955

    Stichting Van Gogh Museum voorheen Rijksmuseum Vincent van Gogh / Rijksmuseum H.W. Mesdag

    € 1.742.336

    Stichting Zuiderzeemuseum

    € 4.350.461

  • 2. De subsidie,3 bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel a, bedraagt voor de volgende instelling met een wettelijke taak jaarlijks:

    Instelling

    Bedrag

    Stichting tot Exploitatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie

    € 1.662.496

  • 3. De subsidie, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, bedraagt voor de volgende instelling met een wettelijke taak jaarlijks:

    Instelling

    Bedrag

    Stichting het Nederlands Openluchtmuseum, Nationaal Museum voor Nederlandse Volkskunde

    € 1.001.551

  • 4. De subsidie, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, bedraagt voor de volgende instelling met een wettelijke taak jaarlijks:

    Instelling

    Bedrag

    Stichting het Nederlands Openluchtmuseum, Nationaal Museum voor Nederlandse Volkskunde

    € 110.429

  • 5. De subsidie, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel c, bedraagt voor de volgende instelling met een wettelijke taak jaarlijks:

    Instelling

    Bedrag

    Stichting Naturalis Biodiversity Center

    € 358.538

  • 6. De subsidie, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel d, bedraagt voor de volgende instelling met een wettelijke taak jaarlijks:

    Instelling

    Bedrag

    Stichting Het Rijksmuseum

    € 226.503

ARTIKEL II. WIJZIGING REGELING OP HET SPECIFIEK CULTUURBELEID

In artikel 2.22, eerste lid, van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid wordt ‘tussen acht en dertien weken’ vervangen door ‘tussen acht en achttien weken’.

ARTIKEL III. OVERGANGSBEPALINGEN

Hoofdstuk 3, paragraaf 2, van de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen, zoals dit luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2025–2028, blijft van toepassing op de subsidies voor publieksactiviteiten en andere activiteiten die zijn verstrekt op grond van artikel 3.14 van de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen juncto artikel 4a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid voor de jaren 2021 tot en met 2024.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

  • 1. Artikel I, onderdeel A, van deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 19 september 2023.

  • 2. Artikel I, onderdelen B, C, D en E, treden in werking met ingang van 19 september 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F. Gräper-van Koolwijk

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding

Deze regeling wijzigt de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen (hierna: Rbr) en de Regeling op het specifiek cultuurbeleid (hierna: Rsc). De regeling strekt ten eerste tot het aanpassen van de plafondbedragen voor de subsidies ten behoeve van collectiebeheer, zoals vastgesteld in artikel 3.2 van de Rbr. Deze wijzigingen zijn het gevolg van de inwerkingtreding van het definitieve stelsel voor de huisvesting van de rijksmusea per 1 januari 2024. Voor wat betreft Stichting Erfgoedpark Batavialand heeft daarnaast een ophoging plaatsgevonden ten behoeve van de collectiekosten.

Ten tweede worden in deze wijzigingsregeling de plafondbedragen in artikel 3.17 van de Rbr – voor publieksactiviteiten en andere activiteiten – van de rijksmusea aangepast in verband met de nieuwe vierjaarlijkse subsidieperiode van 2025–2028. Voor een viertal musea worden die bedragen tevens verhoogd met extra middelen als bijdrage aan de meerkosten ten behoeve van fair pay in de culturele sector.

Tot slot is van de mogelijkheid gebruik gemaakt om enkele aanpassingen van technische aard in de Rbr en in de Rsc aan te brengen.

2. Aanpassingen Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen inzake subsidieplafonds collectiebeheer (art. 3.2 Rbr)

2.1 Inleiding

Op grond van de Erfgoedwet (hierna: Ew) kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) besluiten instellingen te belasten met de zorg voor het beheer van museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen (artikel 2.8, eerste lid, Ew). Op grond van artikel 7.2 Ew verstrekt de minister ter compensatie van het uitvoeren van deze wettelijke taak jaarlijks een subsidie aan de betreffende instellingen. Deze subsidieregeling is op grond van art. 7.7 lid 1 Ew nader uitgewerkt in de Rbr.

Huisvesting is een belangrijke voorwaarde voor musea bij het vervullen van hun taak tot het beheer van de rijkscollectie. Er zijn 30 museale instellingen belast met een wettelijke beheerstaak, die subsidie ontvangen op grond van art. 7.2 Ew voor het beheer van collecties (hierna: beheersubsidie). Er zijn 26 rijksmusea die als onderdeel van hun beheersubsidie een vergoeding ontvangen voor het beheer en onderhoud van hun museumpand (hierna: huisvestingssubsidie). Van deze 26 musea zijn er 21 die hun pand huren van de Staat en vijf die zelf eigenaar zijn van hun museumgebouw. Vier musea huren hun pand van een andere partij dan de Staat. Zij ontvangen geen huisvestingssubsidie van de Staat.

2.2 Definitief huisvestingsstelsel per 1 januari 2024

In de periode 2017 t/m 2022 heeft een pilot plaatsgevonden ten behoeve van het huisvestingsbeleid voor de rijksmusea. Tijdens deze pilot nam een deel van de rijksmusea de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud voor de panden die zij huren van de Staat over van het Rijksvastgoedbedrijf (hierna: RVB). Een ander deel van de rijksmusea bleef voor de dienstverlening van het beheer en onderhoud van de panden afhankelijk van het RVB. Op deze manier is onderzocht of de musea die het beheer en onderhoud zelf doen goed huisvaderschap uitoefenen en cultureel ondernemender zijn. Uit een onafhankelijke evaluatie van de pilot door de Brink Advies Groep in 2021 en 2022 is gebleken dat dat het geval was.

Na een overgangsjaar in 2023 is op 1 januari 2024 het definitieve huisvestingsstelsel voor de rijksmusea in werking getreden.4 Een aantal zaken is daarmee veranderd: alle 21 musea die huren van de Staat hebben een volgende stap gezet in hun verdere taakvolwassenwording als beheerder van de museumgebouwen. Per 1 januari 2024 hebben zij volledig zeggenschap over het beheer en onderhoud van de gehuurde panden en dragen zij tevens de risico’s die daaraan verbonden zijn.

Om de musea die huren van de Staat in staat te stellen deze risico’s te dragen, krijgen zij via hun huisvestingssubsidie een opslag per vierkante meter bruto-vloeroppervlak van het gehuurde. Daarnaast ontvangen de 26 musea die huisvestingsubsidie krijgen (dus zowel de musea die huren van de Staat als de vijf musea met een pand in eigendom) middelen voor de verduurzaming van de museumpanden waarvoor zij huisvestingssubsidie ontvangen. Voor een aantal musea is daarnaast een correctie op de huisvestingssubsidie toegepast, in verband met een omissie in het eerder vastgestelde bedrag voor huisvesting.

Verder wordt per 2024 geen btw-compensatie meer toegekend als onderdeel van de huisvestingssubsidie. Tijdens de pilot huisvesting is gebleken dat de musea de btw die zij betalen in het kader van de instandhouding van de panden kunnen verrekenen met de btw die zij dienen af te dragen aan de Belastingdienst. Nu ter zake dus geen sprake is van subsidiabele kosten voor de musea is de btw-compensatie komen te vervallen.

Tot slot ontvangen alle rijksmusea een extra opslag om als beheerders van de rijkscollectie adequaat invulling te kunnen geven aan de verdere taakvolwassenwording, die is ingezet met de inwerkingtreding van het definitieve huisvestingsstelsel.

De hierboven genoemde opslagen voor beheer en onderhoud en verdere taakvolwassenwording worden structureel aan de musea verleend. Bij de extra middelen voor verduurzaming gaat het om een langjarige subsidie tot en met het jaar 2050. In verband met deze structurele en langjarige ophogingen worden in deze wijzigingsregeling de plafondbedragen voor de rijksmusea als volgt aangepast.

2.3 Wijziging plafondbedragen art. 3.2 Rbr

Afhankelijk van hun huisvestingssituatie zijn de nieuwe plafondbedragen voor rijksmusea opgebouwd uit de volgende componenten:

  • het plafondbedrag op grond van artikel 3.2 van de Rbr, peil 2018, zoals dat gold voor de rijksmusea tot 1 oktober 2023, vermeerderd met de op dat bedrag toepasselijke loon- en prijsbijstellingen. Deze plafondbedragen zijn destijds zorgvuldig berekend aan de hand van instellingspecifieke factoren en in de Rbr opgenomen en toegelicht bij wijzigingsregeling van 20 maart 2016;5

  • voor de musea die huren van de Staat: een opslag van € 25 per m2 bruto vloeroppervlak voor het beheren van de verantwoordelijkheid om als goed huisvader zorg te dragen voor de panden die zij huren de Staat;

  • voor de musea die huren van de Staat of een pand in eigendom hebben: een bedrag voor verduurzaming van het gehuurde. Deze bedragen zijn gebaseerd op de in opdracht van de musea uitgevoerde onderzoeken door Royal HaskoningDHV en worden verleend tot en met het jaar 2050;

  • voor alle rijksmusea: een extra opslag van € 12,50 per m2 bruto-vloeroppervlak voor verdere taakvolwassenwording in het kader van hun wettelijke taak als beheerder van de rijkscollectie.

2.4 Ophoging plafondbedrag Batavialand art. 3.2 Rbr

Bij besluit van 23 december 2021 is de Stichting Erfgoedpark Batavialand belast met de zorg voor het beheer van museale cultuurgoederen en tevens aangewezen als scheepsarcheologisch depot. Bij datzelfde besluit is een financiële vergoeding op grond van art. 7.2 Ew toegekend voor het uitvoeren van de wettelijke taak met betrekking tot de zorg voor het beheer van de collectie.

Met ingang van 2023 is een structurele ophoging van de beheersubsidie voor de collectiekosten toegepast. Deze ophoging bestond uit een bedrag ter hoogte van € 400.000,– in verband met het door OCW en de provincie goedgekeurde plan van aanpak ‘Doorontwikkeling Batavialand’ en de daarmee samenhangende investering door de provincie Flevoland. Dit bedrag is, geïndexeerd naar 2023, met deze wijzigingsregeling toegevoegd aan het voor Batavialand geldende plafondbedrag.

2.5 Aanpassing peildatum nieuwe plafondbedragen art. 3.2 Rbr

Zoals uit het voorgaande volgt heeft de inwerkingtreding van het definitieve huisvestingsstelsel voor alle rijksmusea geleid tot een wijziging van het subsidiebedrag vanwege aanvullende activiteiten in het kader van het nieuwe stelsel. In de Erfgoedwet-beschikkingen voor het jaar 2024, die op 1 oktober 2023 ambtshalve zijn verstrekt, wordt per museum toegelicht hoe het gewijzigde subsidiebedrag is opgebouwd. In deze wijzigingsregeling is nu geëxpliciteerd welke geoormerkte middelen de rijksmusea reeds ontvingen voor hun activiteiten in het kader van hun wettelijke taak ten behoeve van de zorg voor het beheer van de rijkscollectie. Deze wijziging werkt daarom met terug tot en met 19 september 2023 (Prinsjesdag).

Voor de duidelijkheid en ter voorkoming van ongewenste verschillen tussen de verschillende subsidieplafonds in deze regeling is er bij de vaststelling van de nieuwe plafondbedragen voor alle plafonds uitgegaan van hetzelfde loon- en prijspeil, namelijk dat van het jaar 2023. Alle loon- en prijsbijstellingen tot en met 2023 zijn dus in de gewijzigde plafondbedragen verdisconteerd.

3. Aanpassingen subsidieplafonds publieksactiviteiten ivm nieuwe vierjaarlijkse BIS-periode 2025–2028, alsmede toevoeging fair pay-middelen (art. 3.17 Rbr)

3.1 Inleiding

De subsidieplafonds in hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de Rbr zijn ten opzichte van de subsidiebedragen voor de periode 2021–2024 aangepast ter verwerking van de loon- en prijsbijstelling. Voor de komende subsidieperiode 2025–2028 gelden de bij deze regeling gewijzigde bedragen voor publieksactiviteiten en andere activiteiten van de rijksmusea. Daarnaast zijn de plafonds voor een viertal middelgrote musea verhoogd in verband met de toevoeging van extra middelen als bijdrage aan de meerkosten voor de toepassing van fair pay in de culturele sector.

3.2 Toevoeging fair pay-middelen

In de Meerjarenbrief 2023–2025 ‘De kracht van creativiteit’6 werd aangekondigd dat vanaf 2025 voor fair pay in de culturele sector € 34,1 miljoen7 aan extra middelen zouden worden ingezet. In de voortgangsbrief ‘Voortgang arbeidsmarktbeleid culturele en creatieve sector’8 is de Kamer erover geïnformeerd dat vanuit de sector onderzoek zou worden gedaan naar de meerkosten van fair pay per deelsector. De resultaten uit dit onderzoek9 vormen de basis voor de verdeling van de fair pay-middelen over de Rsc, de Rijkscultuurfondsen en de musea met een wettelijke taak op grond van de Erfgoedwet.

De fair pay-middelen voor BIS-instellingen zijn toegevoegd aan de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur voor de periode 2025–2028.10 Voor de Erfgoedwet-musea worden de fair pay-middelen met deze wijzigingsregeling toegevoegd aan de Rbr voor de periode 2025–2028. Concreet gaat het daarbij om de volgende vier musea: Stichting tot Beheer van Huis Doorn, Stichting tot Beheer van het Museum van het Boek / Museum Meermanno-Westreenianum, Stichting Nationaal Glasmuseum Leerdam en Stichting Haags Historisch Museum.

Het subsidieplafond van artikel 3.17 van de Rbr wordt voor deze musea verhoogd met de in deze tabel opgenomen bedragen:11

Verdeling fair-pay middelen musea

(Regeling beheer rijkscollecties en subsidiering museale instellingen)

Extra middelen voor fair pay

Stichting Haags Historisch Museum

16.300

Stichting Nationaal Glasmuseum Leerdam

21.100

Stichting tot Beheer van het Museum van het Boek / Museum Meermanno-Westreenianum

55.900

Stichting tot Beheer van Huis Doorn

19.900

Totaal

113.200

3.3 Peildatum nieuwe plafondbedragen art. 3.17 Rbr plus correctie

Bij de vaststelling van de nieuwe subsidieplafonds voor de periode 2025–2028, zoals opgenomen in deze wijzigingsregeling, is uitgegaan van het loon- en prijspeil 2023.

Voorts is bij het berekenen van de geïndexeerde plafondbedragen gebleken dat in de voorgaande wijzigingsregeling voor enkele plafonds onjuiste bedragen waren opgenomen. Het betrof de subsidies bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdelen a en b, van de Rbr. In de beschikkingen aan de betreffende musea waren de subsidiebedragen echter correct opgenomen. Bij deze wijzigingsregeling zijn deze plafondbedragen gecorrigeerd.

4. Aanpassing van de termijn voor het indienen van de documenten als bedoeld in art. 3.5 en 3.15 Rbr

Met deze wijziging wordt de termijn waarbinnen subsidieontvangers de documenten indienen met één maand ingekort van 1 december naar 1 november. Voor de instellingen met een wettelijke taak betreft dit een begroting en voor zover van toepassing een onderhouds- en investeringsplan; voor de ontvangers van subsidie voor publieksactiviteiten en andere activiteiten betreft dit een begroting en een activiteitenplan.

De reden voor het wijzigen van de termijn is dat is gebleken dat met het beoordelen van de documenten voor de verantwoording van de verleende subsidies in de praktijk meer tijd is gemoeid. Zowel de beheersubsidie als de subsidie voor publieksactiviteiten wordt ambtshalve voor 1 oktober verleend. Er zijn geen verwachte effecten van deze wijziging op de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid daarvan, nu de betreffende documenten in principe op 1 november reeds bij de instellingen beschikbaar zijn.

Deze wijziging zal eerst ingaan voor de nieuwe subsidieperiode (2025–2028), derhalve per 19 september 2024 (Prinsjesdag), het moment waarna de nieuwe subsidies zullen worden verleend.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om een eerdere omissie te corrigeren: in artikel 3.14 lid 1 Rbr ontbrak het jaartal van het moment van de vierjaarlijkse subsidieverlening. Dit is toegevoegd.

5. Aanpassing Regeling op het specifiek cultuurbeleid in verband met het verlengen van de termijn voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling van subsidie

Met deze wijziging wordt de termijn waarbinnen subsidieontvangers hun aanvraag tot vaststelling van subsidie moeten indienen verlengd. De reden hiervoor is het toenemend aantal signalen uit de sector dat de deadline tussen uiterlijk dertien weken na afloop van de subsidieperiode lastig te halen is voor zowel instellingen als accountants. Instellingen leveren daardoor vaak incomplete aanvragen tot vaststelling in. Dat zorgt voor vertraging in het verwerkingsproces, omdat deze aanvragen dienen te worden aangevuld. Met de verlenging wordt beoogd dergelijke vertraging te voorkomen.

6. Inwerkingtreding

Gelet op het voorbereidende karakter van deze wijzigingsregeling en het daarin opgenomen overgangsrecht wordt met de inwerkingtreding afgeweken van aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F. Gräper-van Koolwijk


X Noot
1

Inclusief loon- en prijsbijstelling 2023.

X Noot
2

Inclusief loon- en prijsbijstelling 2023.

X Noot
3

Inclusief loon- en prijsbijstelling 2023.

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/24, 32 820, nr. 511.

X Noot
6

Kamerstukken II 2022/23, 32 820, nr. 482.

X Noot
7

Vanwege de toepasselijke loon- en prijsbijstelling bedraagt dit bedrag voor 2023 € 36.345.000

X Noot
8

Kamerstukken II 2022/23, 29 544, nr. 1199.

X Noot
9

Rapport ‘Fair pay dichterbij’ van 15 oktober 2023 door PPMC Economisch advies, te raadplegen via: https://www.kunsten92.nl/wp-content/uploads/2023/11/Eindrapport-Fair-Pay-dichterbij.pdf

X Noot
11

Zie tevens de bijlage bij de voortgangsbrief ‘Verdeling fair pay middelen en regionale spreiding in de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2025–2028’, vindplaats in voetnoot 2.

Naar boven