TOELICHTING:
A. Algemeen deel
1. Inleiding
De Subsidieregeling Verduurzaming Verenigingen van Eigenaars (hierna: SVVE) komt voort
uit de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (hierna: SEEH) en de Investeringssubsidie
Duurzame Energie (hierna: ISDE) en is uitsluitend bestemd voor (gemengde) vve’s, woonverenigingen
en wooncoöperaties (hierna: verenigingen) die hun gebouw of gebouwen willen verduurzamen.
De SVVE is ontworpen om de aanvraag voor subsidie voor verduurzamingsmaatregelen en
advies door verenigingen, te vereenvoudigen. Door de grote hoeveelheid aanpassingen
ten opzichte van de SEEH, is gekozen voor een nieuwe regeling in plaats van de SEEH
te wijzigen. De belangrijkste wijzigingen zijn na te lezen in paragraaf 2.3 van de
toelichting.
1.1 Doelstelling
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2050 alle woningen en gebouwen in Nederland
CO2-arm zijn. Deze duurzame transitie vraagt ook om investeringen in de verduurzaming
van woningen. De SVVE heeft als doel verduurzaming te stimuleren in gebouwen van verenigingen,
door subsidie te verstrekken voor:
-
a. advisering over energiebesparing, duurzame energie of aansluiting op een warmtenet;
-
b. investeringen in energiebesparende isolatiemaatregelen;
-
c. investeringen in duurzame warmtetechnieken;
-
d. investeringen in een centrale aansluiting op een warmtenet; en
-
e. advisering over het plaatsen van oplaadpunten.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Aanleiding
In het Coalitieakkoord 20211 kondigde het kabinet een langjarig Nationaal Isolatieprogramma aan met commitment
en middelen tot ten minste 2030. Daarbij gaf het kabinet aan dat isoleren sneller,
slimmer en socialer moest dan voorheen. In de Kamerbrief uit 2021 over de hoofdlijnen
van het Nationaal Isolatieprogramma2 werd toegezegd dat de SEEH laagdrempeliger en toegankelijker zou worden gemaakt.
In het Nationaal Isolatieprogramma (hierna: NIP)3 en het Programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving4 zijn deze voorstellen bevestigd en nader uitgewerkt. De belangrijkste aanpassingen
die werden voorgesteld zijn:
-
– Het openstellen van subsidie voor één energiebesparende isolatiemaatregel, met een
hoger percentage subsidie voor twee of meer maatregelen als stimulans om meerdere
maatregelen tegelijk te nemen;
-
– Eén regeling voor verenigingen, voor het bijna volledig verduurzamen van het hele
gebouw. Om dit te realiseren wordt het mogelijk gemaakt om niet alleen voor advies
isolatiemaatregelen en aanvullende energiebesparende maatregelen, maar ook voor duurzame
warmtetechnieken subsidie aan te vragen.
2.2 Probleembeschrijving
De verduurzaming van de gebouwde omgeving wordt steeds urgenter en gaat nog niet snel
genoeg om de gestelde doelen op het gebied van CO2-besparing uit het Klimaatakkoord te behalen. Verenigingen vormen binnen deze opgave
een belangrijke doelgroep: er zijn ruim 143 duizend vve’s in Nederland. In totaal
maken bijna 1.2 miljoen woningen onderdeel uit van een vve5 (het aantal wooncoöperaties en -verenigingen in Nederland is vooralsnog beperkt).
Om verschillende redenen blijft de verduurzaming in deze doelgroep achter. Daarom
is onder andere naar het verbeteren van de subsidieregeling gekeken.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) heeft van
verschillende gemeenten en andere organisaties signalen ontvangen dat de vormgeving
van de SEEH niet optimaal was voor verenigingen, omdat de regeling niet goed aansloot
bij de problemen die worden ervaren bij de verduurzaming van bijvoorbeeld vve’s, zoals
de complexe, vaak langdurige besluitvormingsprocessen, de verschillende loketten waar
vve’s gebruik van moeten maken voor het aanvragen van subsidie en (bouw)technische
uitdagingen bij de verduurzaming.
Uit de kamerbrief naar aanleiding van de evaluatie van de SEEH door TNO in 20216 en het advies naar aanleiding van die evaluatie kwam eveneens de behoefte naar voren
om langjarige financiële zekerheid voor de subsidie te hebben. Daarnaast maakten de
evaluaties duidelijk dat verenigingen veel behoefte hebben aan ondersteuning. De evaluatie
van de SEEH liet ten aanzien van de eisen van de regeling zien dat verenigingen regelmatig
tegen (bouw)technische beperkingen aanlopen waardoor bepaalde maatregelen lastig te
realiseren zijn en het wenselijk zouden vinden als de eis wordt verlaagd naar één
maatregel. Tegelijkertijd liet de evaluatie zien dat de eis van minimaal twee isolatiemaatregelen
in de SEEH ervoor zorgde dat verenigingen die van de subsidie gebruikt maakten meer
maatregelen namen dan zij zouden nemen als er geen subsidie beschikbaar zou zijn geweest.
De aanbeveling in de evaluatie van de SEEH is het vinden van een goede balans tussen
de strengheid van de eisen, de toegankelijkheid voor de doelgroep en het beschikbare
budget. Tegen deze achtergrond dient de nieuwe subsidieregeling voor verenigingen,
de SVVE, te worden bezien.
2.3 Probleemaanpak
Met de SVVE maakt het Rijk de subsidie voor verduurzaming laagdrempeliger en toegankelijker
voor verenigingen. Er zijn verschillende aanpassingen gedaan, zo hoeft er voor verduurzamingsmaatregelen
maar één aanvraag gedaan te worden. Doordat er maatwerk mogelijk is, maakt de regeling
het makkelijker voor verenigingen om van de regeling gebruik te maken en maatregelen
ter verduurzaming uit te voeren. Daarbij is ook rekening gehouden met de uitvoerbaarheid
van de regeling door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO).
-
a) Vergroten beleidsdoel en aanpassen naam van de regeling
Voor verenigingen is het nu mogelijk om bij één regeling subsidie aan te vragen voor
energieadvies, advies over oplaadpunten, energiebesparende maatregelen, het zeer energiezuinig
pakket, duurzame warmtetechnieken en aanvullende energiebesparende maatregelen. De
naam van de regeling is aangepast naar ‘Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen
van Eigenaars’, dus in het kort de ‘SVVE’. Hiervoor is gekozen, omdat de oorspronkelijke
naam nu de lading van de regeling niet meer dekt. Het gaat namelijk niet meer alleen
om energiebesparing en ook niet meer om een eigen huis (maar om een gebouw van een
vereniging). De grootste doelgroep van verenigingen zoals bedoeld in deze regeling
zijn vve’s, wat de reden is dat deze term terugkomt in de naam. Woonverenigingen en
wooncoöperaties vallen gezien de definitie van verenigingen ook onder deze regeling.
-
b) De regeling verlengen tot en met 31 december 2027
De SEEH liep tot 2023 en is opgenomen in de nieuwe SVVE regeling. Recent is er ook
meer budget beschikbaar gekomen. Daarom is het mogelijk om de continuïteit van de
subsidie voor verenigingen te borgen in een regeling. Deze ‘verlenging’ geeft verenigingen
meer zekerheid dat de regeling langjarig beschikbaar zal zijn en kan verenigingen
stimuleren om het proces rondom verduurzaming (onder meer energieadvies, besluitvorming
en uitvoering) snel op te starten.
-
c) Het subsidieplafond verhogen
In augustus 2021 is besloten extra budget beschikbaar te stellen voor een NIP. Dit
budget is deels ingezet voor de SVVE. In het Coalitieakkoord is besloten het NIP voort
te zetten tot en met 2030. Voor die periode zal er dus extra budget beschikbaar komen,
dat in de toekomst aan het subsidieplafond van de SVVE moet worden toegevoegd.
-
d) Onderbrengen van de warmtetechnieken uit de ISDE
Warmtepompen, zonneboilers en een centrale aansluiting op een warmtenet, onderdelen
die vanuit de ISDE werden gesubsidieerd voor verenigingen, zijn met inwerkingtreding
van deze regeling ondergebracht bij de SVVE.
Tot nu toe moesten verenigingen en individuen binnen die vereniging voor verduurzaming
naar verschillende regelingen: bijvoorbeeld naar de SEEH voor isolatie en naar de
ISDE voor duurzame warmteopties. Met de nieuwe regeling wordt een totaalpakket voor
verduurzaming gesubsidieerd.
-
e) Eén energiebesparende isolatiemaatregel toestaan
De twee-maatregeleneis wordt losgelaten. Dit betekent dat het voor verenigingen ook
mogelijk is om subsidie aan te vragen wanneer slechts één energiebesparende isolatiemaatregel
wordt genomen. Bij een aanvraag voor één energiebesparende isolatiemaatregel wordt
het subsidiepercentage gemiddeld 15% en bij twee of meer energiebesparende isolatiemaatregelen
blijft het gemiddelde subsidiepercentage 30%. Deze wijziging is bedoeld om een balans
te vinden tussen meer verenigingen bewegen tot het nemen van één energiebesparende
isolatiemaatregel en tegelijkertijd verenigingen te stimuleren om zoveel mogelijk
te verduurzamen.
-
f) Zeer energiezuinig pakket verruimen
Uit de praktijk blijkt dat het vanwege (bouw)technische beperkingen niet altijd mogelijk
is om het zeer energiezuinig pakket uit te voeren in overeenstemming met de daarvoor
geldende voorwaarden. Daarom is het mogelijk om de gestelde eis voor isolatiewaarden
van het gebouw te behalen door middel van gelijkwaardigheid. Dit betekent dat er na
onderzoek van een energieadviseur andere maatregelen genomen mogen worden, mits ervoor
wordt gezorgd dat het gebouw even goed of zelfs beter geïsoleerd wordt hierdoor dan
het zeer energiezuinig pakket vereist.
-
g) Bouwbegeleiding bij een zeer energiezuinig pakket
Subsidie voor bouwbegeleiding voor zeer energiezuinig pakketten is aan de regeling
toegevoegd. Verenigingen kunnen daarvoor 50% van de daadwerkelijk gemaakte kosten
tot maximaal € 20.000 gesubsidieerd krijgen. Voor bouwbegeleiding moeten verenigingen
bijvoorbeeld aanzienlijke kosten maken, wat als een drempel wordt ervaren. Bouwbegeleiding
is echter wel van belang, omdat verenigingen niet altijd over (alle) noodzakelijke
kennis en ervaring beschikken van de uitvoering van begin tot eind van alle maatregelen
uit het zeer energiezuinig pakket. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om juridische begeleiding
bij contracten, inkoopprocessen en management van werkprocessen en bouwkosten. Door
ook hiervoor subsidie te verstrekken, wordt deze drempel verlaagd.
-
h) Voorwaarden regelingen afgestemd
Daarnaast zijn er aanpassingen gedaan om in de SVVE de onderdelen van de SEEH meer
in lijn te brengen met de voorwaarden uit de ISDE. Zo wordt er gewerkt met dezelfde
maatregellijst (meldcodelijst) en is de combinatie van bodem- en vloerisolatie als
maatregel vervallen, omdat die combinatie in de praktijk weinig voorkomt. Daarnaast
wordt de combinatie van isolatieglas, nieuwe kozijnpanelen en nieuwe isolerende deuren
beoordeeld als één maatregel. Hierdoor kan men eerder voldoen aan de verlaagde oppervlakte
eis. Ook zijn de minimale oppervlaktes voor spouwmuur- en gevelisolatie verlaagd naar
10 m2 per appartement.
-
i) Dynamisch waterzijdig inregelen
De aanvullende maatregel waterzijdig inregelen is aangepast naar dynamisch waterzijdig
inregelen. Een dynamisch ingeregelde verwarmingsinstallatie is voorbereid op, en geschikt
voor, de omschakeling naar duurzame warmtetechnieken, zoals warmtepompen, vloerverwarming
en klimaatplafonds. Het ‘gewoon’ waterzijdig inregelen zorgt enkel voor energiebesparing
omdat de verwarmingsinstallatie optimaal wordt afgesteld. Het subsidiebedrag voor
dynamisch waterzijdig inregelen wordt verhoogd naar € 150 per woning.
-
j) Uitvoeringstermijn
De termijn voor het laten uitvoeren van maatregelen is verlengd naar respectievelijk
2 jaar voor energiebesparende maatregelen en duurzame warmteopties en naar 3 jaar
bij het uitvoeren van het zeer energiezuinig pakket of een centrale aansluiting op
een warmtenet met de mogelijkheid voor het aanvragen van uitstel van 1 jaar. De reden
voor de verlenging is enerzijds vanwege het ingewikkelde besluitvormingsproces dat
verenigingen moeten doorlopen en de daarmee samenhangende mogelijk uiteenlopende belangen
van de individuele leden. Alsook omdat er krapte ontstaat op de verduurzamingsmarkt,
onder andere door schaarste van materialen of uitvoerders.
-
k) De onderdelen van eigenaar-bewoners verwijderen
Sinds 1 januari 2021 zijn eigenaar-bewoners geen doelgroep meer in de regeling, omdat
deze doelgroep is ondergebracht bij de ISDE. De teksten over eigenaar-bewoners staan
echter nog wel als zodanig in de SEEH opgenomen. Deze zijn daarom niet overgenomen
in de regelingstekst van de SVVE waar ernaar werd gerefereerd als doelgroep. Eigenaar-bewoners
kunnen zich voor subsidie tot de ISDE blijven wenden.
2.4 Opbouw van de regeling
Er zijn twee onderdelen in de regeling. Het eerste onderdeel bestaat uit adviezen,
het tweede uit maatregelen. Een aanvraag kan bestaan uit één of beide onderdelen.
Het advies bestaat uit een energieadvies, oplaadpuntenadvies of een combinatie van
de twee. De subsidie hiervoor is achteraf aan te vragen. Het energieadvies bestaat
uit de volgende 3 varianten:
-
– Energieadvies
-
– Energieadvies en procesbegeleiding (inclusief een besluit van de vergadering van eigenaars
of de – algemene ledenvergadering van de betreffende vereniging dat twee maatregelen
– worden uitgevoerd in de komende 5 jaar)
-
– Energieadvies in combinatie met een duurzaam meerjarenonderhoudsplan (DMJOP). In het
DMJOP zijn twee maatregelen in de komende 10 jaar ingepland en eventueel procesbegeleiding.
Daarnaast is er de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor bouwbegeleiding. Voor
voorwaarden en criteria voor het aanvragen van subsidie voor dit onderwerp zie de
artikelsgewijze toelichting in het kader van het zeer energiezuinig pakket bij artikel
9.
Het onderdeel maatregelen bestaat uit de volgende mogelijke maatregelen. Subsidie
voor deze maatregelen dient vooraf aangevraagd te worden:
Voor de aanvullende energiebesparende maatregelen geldt dat zij aanvullend zijn en
uitsluitend in combinatie met één of meerdere energiebesparende maatregelen en/of
warmteopties aangevraagd kunnen worden.
Het zeer energiezuinig pakket is een integraal verduurzamingspakket inclusief bonusbedrag.
De volgende maatregelen kunnen naar keuze worden toe gevoegd aan het pakket:
Voor energiebesparende maatregelen geldt een staffel: bij een aanvraag voor één energiebesparende
maatregel (en eventueel één of meerdere aanvullende maatregelen) geldt een lager subsidiepercentage
(ongeveer 15%). Bij een aanvraag voor meerdere maatregelen (aanvullende energiebesparende
maatregelen worden niet meegeteld), dan geldt het hoge subsidiepercentage (ongeveer
30%). Wordt binnen de uitvoeringstermijn een aanvraag voor één energiebesparende maatregel
aangevuld met een of meer andere energiebesparende maatregelen of warmteopties, dan
geldt het hogere subsidiepercentage voor alle maatregelen (inclusief aanvullende energiebesparende
maatregelen).
Het invoeren van de staffel betekent dat na verstrijken van de uitvoeringstermijn,
het berekenen van de staffel opnieuw start. Concreet betekent dit dat als bijvoorbeeld
twee energiebesparende maatregelen zijn getroffen binnen de termijn van twee jaar,
hiervoor het hoge subsidiepercentage wordt berekend (ongeveer 30%). Als er na deze
24 maanden een aanvraag ingediend wordt voor één energiebesparende maatregel (de derde
maatregel), dan geldt het lagere subsidiepercentage (ongeveer 15%). Als deze derde,
maar enkelvoudige, maatregel wél binnen de 24 maanden wordt aangevraagd, dan geldt
het hogere subsidiepercentage voor alle drie de maatregelen. Enerzijds worden aanvragers
hiermee gestimuleerd om zo veel mogelijk maatregelen tegelijk te treffen doordat er
niet onbeperkt uitgesteld kan worden. Anderzijds wordt door het verlengen van de uitvoeringstermijn
het haalbaarder om de maatregelen te laten uitvoeren. Hierover zijn signalen ontvangen
dat gebrek aan materialen en/of arbeid zorgt voor vertraging bij uitvoering van projecten.
Voor alle mogelijke opties van advies en maatregelen zoals hierboven beschreven geldt
dat er meerdere keren een aanvraag ingediend kan worden, maar dat een aanvraag niet
gehonoreerd wordt voor eenzelfde maatregel waar al eerder subsidie voor is verstrekt.
2.5 Motivering instrumentkeuze
Er is gekozen voor financiële sturing via een subsidieregeling, om verenigingen een
extra (financiële) stimulans te geven om de woningen en het gebouw te verduurzamen.
Uit de evaluatie van de SEEH blijkt dat een subsidie ervoor zorgt dat meer mensen
maatregelen gaan nemen en met name dat meer mensen extra maatregelen nemen als er
subsidie beschikbaar is voor twee of meer maatregelen.
2.6 Werkwijze
In de artikelen 16 tot en met 19 van het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit)
wordt de wijze van subsidieverstrekking geregeld aan de hand van drie verschillende
‘subsidiearrangementen’. Het lichtste arrangement (arrangement 1) betreft subsidies
lager dan € 25.000 (artikel 16 van het Kaderbesluit); bij dit arrangement wordt de
subsidie verstrekt in de vorm van een vast bedrag en wordt de subsidie ofwel direct
vastgesteld en uitbetaald (artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit),
ofwel eerst verleend en 100% bevoorschot en ambtshalve vastgesteld op een in de beschikking
tot subsidieverlening aangegeven moment (artikel 16, tweede lid, onderdeel b, van
het Kaderbesluit). Het iets zwaardere arrangement (arrangement 2) heeft in beginsel
betrekking op subsidies van € 25.000 tot € 125.000 (artikel 17 van het Kaderbesluit);
op grond van dit arrangement wordt de subsidie eerst verleend en moet de subsidieontvanger,
nadat hij de activiteiten heeft verricht, een aanvraag tot subsidievaststelling doen,
waarbij hij de subsidie verantwoordt. Voor subsidies van € 125.000 of meer geldt in
beginsel arrangement 3 (artikel 18 van het Kaderbesluit); bij dit arrangement geldt
dat de subsidieontvanger de subsidie niet alleen moet verantwoorden, maar daarbij
ook een controleverklaring moet leveren. Om de administratieve lasten voor de subsidieontvanger
te beperken, kan op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit bij ministeriële regeling
worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een lichter arrangement wordt toegepast.
Aanvraagproces
De subsidie kan worden aangevraagd bij het digitale loket van RVO. De subsidieaanvraag
moet vergezeld zijn van een aantal bewijsstukken waaronder de adresgegevens, een uitvoerdersformulier,
een afschrift van een door vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering
van de vereniging en, indien van toepassing, een ingevulde de-minimisverklaring of
AGVV-verklaring).
In de onderhavige regeling is voor het aanvraag- en verleningsproces onderscheid gemaakt
tussen kleine projecten (voor subsidie van minder dan € 25.000) en grote projecten
(voor meer dan € 25.000 subsidie). De regels voor subsidies tot € 25.000 staan in
artikel 16, tweede lid, onder a van het Kaderbesluit en houden onder meer in dat de
subsidie wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag en dat desgevraagd verantwoording
plaatsvindt over de prestatie. Op basis van een subsidieaanvraag wordt direct een
beschikking tot subsidievaststelling gegeven en de subsidie wordt direct uitbetaald.
Controle of de subsidieontvanger de maatregelen waarvoor de subsidie is verstrekt,
tijdig heeft uitgevoerd, vindt steekproefsgewijs plaats. Als blijkt dat hij dit niet
heeft gedaan, zal de subsidie met toepassing van artikel 4:49 van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) worden teruggevorderd.
De regels voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000 staan in artikel 17 van het Kaderbesluit.
Op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit wordt artikel 17 van het Kaderbesluit
van toepassing verklaard op subsidies van € 125.000 en hoger. Voor deze subsidies
geldt dat een vast bedrag (lump sum) voor een nog te verrichten prestatie-eenheid
wordt verstrekt. Bij de verstrekking van deze subsidies wordt een beschikking tot
subsidieverlening gegeven met vermelding van het tijdstip waarop een aanvraag van
een beschikking tot subsidievaststelling moet worden gedaan. Verschil met subsidies
lager dan € 25.000 is dat in dit geval standaard moet worden aangetoond dat de activiteiten
waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de in de subsidie
verbonden verplichtingen. Bovendien wordt het subsidiebedrag niet meteen uitbetaald;
wel wordt er een voorschot verleend.
2.7 Monitoring
Maandelijks wordt de uitputting van het beschikbare budget op de website van RVO bekend
gemaakt, zodat voor iedere potentiële aanvrager bekend is of er nog voldoende budget
beschikbaar is. Ook vindt regelmatig afstemming plaats om te bezien of de subsidieregeling
werkbaar is voor verenigingen.
3. Verhouding tot hoger recht en ander nationaal recht
3.1 Verhouding tot hoger recht
Staatssteunrecht
In deze subsidieregeling zijn regels opgenomen die voortkomen uit het staatssteunrecht.
Als de overheid subsidie verleent aan een onderneming kan dit te kwalificeren zijn
als staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed uitgelegd te worden:
het uitvoeren van een economische activiteit (ook zonder winstoogmerk) kan erop zichzelf
al toe leiden dat er sprake is van een onderneming. De activiteit die aanvragers onder
deze subsidieregeling verrichten, te weten het (laten) verduurzamen van eventueel
huurwoningen binnen de vereniging, kan doorgaans gezien worden als economische activiteit.
Hierdoor is er sprake van staatssteun. Dit geldt niet voor de subsidie die wordt toegekend
in het kader van de aansluiting op een warmtenet. Deze subsidies worden alleen toegekend
aan eigenaar-bewoners, waardoor er geen sprake is van een onderneming naar Europees
recht en dus ook geen sprake is van staatssteun.
Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van Europese recht gerechtvaardigd
moeten worden. In deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van twee Europese verordeningen
ter rechtvaardiging van de gegeven steun. Dit onderscheid is gemaakt omdat energieadvies,
advies over het plaatsen van één of meer oplaadpunten en bouwbegeleiding niet verenigbaar
zijn met de interne markt in de zin van artikel 107, derde lid, van het Verdrag VWEU
op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV), en het doen van verduurzamingsmaatregelen,
het zeer energiezuinig pakket en aanvullende energiebesparende maatregelen wél. Bouwbegeleiding,
energieadvies en advies over oplaadpunten zijn verenigbaar met de interne markt op
grond van de de-minimisverordening.
Voor subsidies op grond van deze regeling die minder dan € 25.000 bedragen zal gebruik
worden gemaakt van de de-minimisverordening. De voorwaarden die hieraan zijn verbonden
worden nader toegelicht onder 2.2.b.
Bij subsidies van meer dan € 25.000 kunnen gemengde verenigingen die een aanvraag
doen op grond van deze regeling kiezen tussen de algemene groepsvrijstellingsverordening
of de de-minimisverordening. Een voorwaarde voor de de-minimisverordening is dat de
verhuurders binnen de vereniging voldoen aan het vereiste dat in een periode van drie
opeenvolgende belastingjaren een individuele verhuurder niet meer dan het maximumbedrag
van € 200.000 aan de-minimissteun heeft ontvangen.
Verhuurders binnen gemengde verenigingen die niet voldoen aan dit vereiste zullen
voor een subsidie van meer dan € 25.000 zowel de algemene groepsvrijstellingsverordening
als de de-minimisverordening moeten gebruiken, mits er geen sprake is van ongeoorloofde
cumulatie zoals hieronder wordt toegelicht. Een voorbeeld hiervan is als er subsidie
wordt aangevraagd voor het zeer energiezuinig pakket met bouwbegeleiding de totale
som van de subsidie niet voldoet aan de eisen van de-minimissteun, maar subsidie voor
alleen bouwbegeleiding wel aan de vereisten van de de-minimissteun voldoet. Een ander
voorbeeld is als er subsidie wordt aangevraagd voor een maatregel in combinatie met
advies over oplaadpunten en de totale som van de subsidie over de vereisten van de-minimissteun
zou gaan maar enkel de subsidie van het advies over oplaadpunten op zichzelf genomen
niet.
Subsidies voor energiebesparende isolatiemaatregelen, het zeer energiezuinig pakket
met uitzondering van bouwbegeleiding en aanvullende energiebesparende maatregelen
zullen gerechtvaardigd worden op grond van artikel 38 van de AGVV of de-minimisverklaring.
De duurzame warmteopties zullen gerechtvaardigd worden op grond van artikel 41 van
de AGVV of de de-minimisverklaring. De voorwaarden die hieraan zijn verbonden worden
nader toegelicht onder 2.2.a. Voor advies over oplaadpunten, energieadvies en bouwbegeleiding
zal gebruik worden gemaakt van de de-minimisverordening. De voorwaarden die hieraan
zijn verbonden worden nader toegelicht onder 2.2.b.
Algemene Groepsvrijstellingsverordening
Voor subsidie voor de kosten van energiebesparende isolatiemaatregelen, duurzame warmteopties,
het zeer energie pakket met uitzondering van bouwbegeleiding en aanvullende energiebesparende
maatregelen geldt een bepaling van het deel ‘Steun voor milieubescherming’ van de
AGVV.7 Dit heeft onder meer tot gevolg dat er sprake moet zijn van een aantoonbaar stimulerend
effect van de subsidies, waardoor de subsidies alleen voorafgaand aan het verrichten
van de activiteiten kunnen worden aangevraagd.
Op grond van artikel 11 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening zal de Minister
daarnaast via het elektronische aanmeldingssysteem van de Europese Commissie de beknopte
informatie over deze subsidieregeling doen toekomen (kennisgeving). Het gaat dan om
de informatie als bedoeld in bijlage II van de AGVV die binnen 20 werkdagen na de
inwerkingtreding van deze subsidieregeling moet zijn verstuurd. Aangezien dit een
verplichting van de Minister is, waarvoor geen nadere gegevens van de subsidieaanvragers
nodig zijn, is het stellen van nadere regels in deze subsidieregeling niet nodig.
Wanneer een individuele steunverlening de grens van € 500.000 overschrijdt, zal er
zorg worden gedragen voor publicatie van de steunmaatregel conform artikel 9, eerste
lid, sub c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Voor verlening van deze subsidie dient te worden vastgesteld dat er geen sprake is
van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van
de AGVV. Ook mag er geen sprake zijn van een onderneming ten aanzien waarvan een bevel
tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder
a, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Om hieraan te voldoen dient de
aanvrager, zoals bepaald in artikel 11 van deze regeling, een AGVV-verklaring te overleggen.
Om te voldoen aan de maximale steunintensiteiten uit de AGVV zullen maximaal 30% van
de kosten van een verhuurder voor verduurzamingsmaatregelen, het zeer energiezuinig
pakket met uitzondering van bouwbegeleiding en aanvullende energiebesparende maatregelen
worden gesubsidieerd. Daarnaast geldt op grond van de AGVV het maximum van € 15 miljoen
per onderneming per project. Daarvoor telt alle steun mee voor dezelfde in aanmerking
komende kosten.
De-minimisverordening
De subsidies die worden verleend met toepassing van de de-minimisverordening zijn
gebonden aan een aantal voorwaarden.8 De de-minimisverordening gaat uit van de gedachte dat de staatssteun is gerechtvaardigd
door de beperkte hoogte ervan. Dit kader geeft daarom een maximum voor het bedrag
dat de subsidieontvanger mag ontvangen aan de-minimissteun. In een periode van drie
opeenvolgende belastingjaren mag de verhuurder niet meer dan het maximumbedrag van
€ 200.000 aan de-minimissteun ontvangen. Hierbij is van belang dat alle ontvangen
de-minimissteun meetelt, dus ook de-minimissteun die is verstrekt op grond van andere
subsidies van het Rijk of decentrale overheden.
Een gemengde vereniging van eigenaars die een aanvraag doet binnen deze subsidieregeling,
dient eventueel een ingevulde de-minimisverklaring bij de aanvraag in te dienen wanneer
gebruik wordt gemaakt van de de-minimisverordening. Een format voor deze verklaring
is op de website van RVO beschikbaar gesteld. In de verklaring geeft de verhuurder
aan of hij in het lopende belastingjaar en de afgelopen twee belastingjaren reeds
andere de-minimissteun heeft ontvangen. Alle de-minimissteun die de betreffende verhuurder
heeft ontvangen wordt daartoe samen opgeteld, onafhankelijk van de aard van de activiteiten
waarvoor de steun is verleend. Voor de ingevulde de-minimisverklaring geldt dat deze
naar waarheid dient te worden ingevuld door de betrokken verhuurder. Wanneer de ingevulde
verklaring in strijd wordt geacht met de de-minimisverordening wordt deze buiten beschouwing
gelaten in de berekening van de subsidie. Er kan in dit geval geen subsidie worden
verleend voor de maatregelen genoemd in deze regeling aan die persoon of personen
binnen de vereniging, maar wel aan de rest.
Cumulatie in de zin van de AGVV en de de-minimisverordening
Samenloop van subsidies is toegestaan en mits voor dezelfde activiteiten geen subsidie
wordt verkregen via andere regelingen genoemd in artikel 10, achtste lid. Voor aanvragen
die gerechtvaardigd worden door de AGVV geldt het maximum van 30% van de subsidiabele
kosten en in totaal € 15 miljoen per investeringsproject, per onderneming. Bij aanvragen
die gerechtvaardigd worden door de de-minimisverordening mag er, zoals eerder aangegeven,
niet meer dan € 200.000 aan zogenoemde de-minimissteun worden verleend per drie belastingjaren.
Bij de subsidieverlening zullen artikel 8 van de AGVV en artikel 5 van de de-minimisverordening
in acht worden genomen. Dit houdt in dat er geen AGVV-steun en de-minimissteun mag
worden verleend voor dezelfde in aanmerking komende kosten, wanneer dit ertoe leidt
dat de maximale steunintensiteiten van deze verordeningen worden overschreden. Bij
het toetsen van cumulatie van staatssteun kunnen echter meerdere staatssteunkaders
en -regels een rol spelen. Deze regeling controleert daarom niet op samenloop met
andere subsidies die later worden aangevraagd dan de subsidie op grond van deze regeling,
op subsidies die vallen binnen een ander staatssteunkader of op subsidies voor andere
activiteiten. De rechtmatigheid van de verstrekking van die andere subsidies zal bij
de betreffende aanvragen van die subsidies getoetst (moeten) worden.
3.2 Verhouding tot nationale regelgeving
Deze regeling vindt haar grondslag in de Kaderwet overige BZK-subsidies en het daarop
gebaseerde Kaderbesluit BZK-subsidies. Subsidieverstrekking op grond van de onderhavige
regeling wordt ook beheerst door de regels in het Kaderbesluit. Subsidieaanvragers
of -ontvangers hebben dus niet alleen met deze regeling te maken, maar ook met regels
uit het Kaderbesluit, ook al worden die regels niet expliciet genoemd in deze subsidieregeling.
Voor zover er regels van het Kaderbesluit van toepassing zijn, is dit toegelicht in
het artikelsgewijze deel van de toelichting. Naast de regels uit het Kaderbesluit
zijn ook de regels van de Awb van toepassing op deze subsidie.
De SVVE heeft haar eigen plaats binnen de subsidieregelingen gericht op de verduurzaming
van gebouwen. Het is namelijk de regeling waar verenigingen voor veruit de meeste
onderdelen terecht kunnen. Hieronder staat schematisch weergegeven welke onderdelen
kunnen worden aangevraagd door welke doelgroep en in welke regeling. Verder is het
ook toegestaan om subsidie van deze regeling te stapelen met subsidies van andere
overheden, zoals gemeentelijke subsidies. Hierbij moeten wel de relevante staatsteunkaders
in acht worden genomen die zijn omschreven in 3.1.
Individuele eigenaar-bewoners kunnen voor isolatiemaatregelen en warmtetechnieken
terecht bij de ISDE. Afhankelijk van de juridische verhoudingen binnen de desbetreffende
vereniging, kunnen individuele eigenaar-bewoners in sommige gevallen voor energiebesparende
isolatiemaatregelen en warmtetechnieken terecht bij de ISDE. In het geval van vve’s,
bijvoorbeeld, staat in de splitsingsakte beschreven welke gedeelten van het appartementengebouw
privégedeelten zijn en welke gedeelten gemeenschappelijk zijn. Alleen de vergadering
van eigenaars kan een rechtsgeldig besluit nemen over de gemeenschappelijke delen
van het gebouw. Verhuurders kunnen voor verduurzaming van hun gebouwen terecht bij
de SVOH (Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen) en de SAH (Stimuleringsregeling
Aardgasvrije Huurwoningen). Zakelijke gebruikers kunnen een aanvraag indienen voor
energieopwekking bij de ISDE en de SDE++. Verenigingen kunnen terecht bij de SCE voor
grootschalige energieopwekking (met als bron zon, wind en water) en voor o.a. grootschalige
(vanaf 500kW) warmtepompen bij de SDE++.
Verder is de cumulatie met andere regelingen (zoals de SVOH, SAH, ISDE, RVV-V) uitgesloten,
zodat niet voor dezelfde maatregelen meerdere keren subsidie aangevraagd kan worden.
In onderstaand schema zijn de subsidiabele activiteiten die binnen de SVVE vallen
dikgedrukt gemaakt.
Wat
|
Wie
|
Regeling
|
Energieadvies
|
(gemengde) verenigingen1
|
SVVE
|
|
verhuurders
|
SVOH2
|
Energiebesparende isolatiemaatregelen (evt. aanvullende maatregelen)
|
(gemengde) verenigingen
|
SVVE
|
|
verhuurders
|
SVOH
|
|
eigenaar-bewoners
|
ISDE
|
Zonneboiler
|
(gemengde) verenigingen
|
SVVE
|
|
eigenaar-bewoners en zakelijke gebruikers (waaronder verhuurders)
|
ISDE
|
Warmtepomp (laag vermogen)
|
(gemengde) verenigingen
|
SVVE
|
|
eigenaar-bewoners en zakelijke gebruikers (waaronder verhuurders)
|
ISDE
|
Aansluiting op een warmtenet
|
verenigingen
|
SVVE
|
|
gemengde verenigingen en verhuurders
|
SAH3
|
|
eigenaar-bewoners
|
ISDE
|
Zeer energiezuinig pakket
|
(gemengde) verenigingen
|
SVVE
|
Advies over oplaadpunten
|
(gemengde) verenigingen
|
SVVE
|
Afsluiten kookgas (enkel als aansluiting warmtenet al gerealiseerd is)
|
eigenaar-bewoners (en individuele leden van een vereniging)
|
ISDE
|
Afsluiten kookgas
|
gemengde verenigingen en verhuurders
|
SAH
|
Zon-PV en kleinschalige windturbine
|
zakelijke gebruikers (waaronder (gemengde) verenigingen)
|
ISDE
|
Grootschalige zon-PV, wind of water energieopwekking
|
verenigingen
|
SCE
|
Opwekking grootschalige hernieuwbare energie (zoals warmtepompen vanaf 500 kW)
|
Zakelijke gebruikers (waaronder (gemengde) verenigingen en verhuurders)
|
SDE++
|
X Noot
1Een gemengde vereniging is een vereniging waarvan minstens 1 woning van een eigenaar-bewoner
is.
X Noot
2Bij de SVOH wordt onder verhuurders verstaan dat zij in de gereguleerde huursector
actief zijn.
X Noot
3Bij de SAH wordt onder verhuurders verstaan: woningcorporaties, institutionele beleggers
en zakelijke en particuliere verhuurders
4. Gevolgen
4.1 Verwacht effect
De primaire bedoeling van de regeling is het geven van een stimulans om te gaan verduurzamen.
De gevolgen van die stimulans zal zijn dat meer maatregelen genomen gaan worden om
te verduurzamen. De energiebesparende maatregelen en de duurzame warmteopties waar
de subsidie onder meer voor bedoeld is, zullen ervoor zorgen dat er een lagere warmtevraag
in het gebouw zal zijn. Met de hiermee gepaard gaande CO2-reductie kan een bijdrage worden geleverd aan het behalen van de doelen van het Klimaatakkoord.
De Klimaatwet en het EU-Fit for 55-pakket.
Het Rijk wil met actielijn 3 uit het NIP 750.000 koopwoningen versneld isoleren via
zowel de SVVE regeling (als opvolger van de SEEH) als via de ISDE. Het doel van deze
actielijn 2 is het isoleren van een miljoen huurwoningen naar de isolatiestandaard,
zowel in het sociale als het particuliere segment. De SVVE draagt daar ook aan bij
omdat gemengde vve’s ook tot de doelgroep behoren.
4.2 Administratieve lasten
De administratieve lasten bij de SVVE bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen
aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als binnen een vereniging zelf
wordt besloten om subsidie op basis van de SVVE aan te vragen. Er is dus geen sprake
van een verplichting en de inspanning levert subsidie op. Desalniettemin is het belangrijk
deze lasten beperkt te houden. In verhouding tot de SEEH zijn er geen significante
wijzigingen wat betreft de administratieve lasten, met uitzondering van de volgende
punten gerelateerd aan het zeer energiezuinig pakket.
Gelijkwaardigheid:
Indien een vereniging in het kader van het zeer energiezuinig pakket één of meer gelijkwaardige
energiebesparende isolatiemaatregelen wil (laten) uitvoeren, dient de vereniging een
energieadviseur in te schakelen voor het opstellen van een gelijkwaardigheidsberekening.
Er moet dan worden gezocht naar de meest optimale oplossing voor het gehéle gebouw,
dat wil zeggen compensatie bij andere schilelementen voor het realiseren van gelijkwaardigheid
op gebouwniveau. Er zijn voor deze berekening in het kader van het zeer energiezuinig
pakket meer adviesuren nodig.
De vereniging dient een verklaring te overleggen van de adviseur waar de gelijkwaardigheidsberekening
een algemeen oordeel over de gelijkwaardigheid deel van uitmaken.
De administratieve lasten voor gelijkwaardigheid zijn zeer verschillend per casus
en daarom niet te kwantificeren in een gemiddelde.
Bouwbegeleiding:
Indien een vereniging in het kader van het zeer energiezuinig pakket bouwbegeleiding
wenst, bijvoorbeeld omdat deze de (bouw)technische of juridische kennis zelf niet
in huis heeft, dient het zelf een bouwbegeleider te selecteren. De bouwbegeleider
moet aan de vereniging twee referentieformulieren overleggen aan de hand waarvan deze
kan beoordelen of de bouwbegeleider aan de geldende vereisten voldoet.
Bij een aanvraag voor subsidie voor bouwbegeleiding dient ook de offerte van de bouwbegeleider
toegevoegd te worden door de vereniging, inclusief twee door de Minister beschikbaar
gestelde referentieformulieren.
Bij een aanvraag tot subsidievaststelling dient de vereniging de factuur en het betalingsbewijs
van de eventuele bouwbegeleiding te overleggen, alsmede een korte rapportage, waarin
kort de uitgevoerde activiteiten beschreven staan (de rapportage dient door de bouwbegeleider
te worden opgesteld).
Voor verenigingen komt er een extra aanvraagformulier voor het aanvragen van subsidie
voor bouwbegeleiding. Als een vereniging de subsidie wil aanvragen, dan zal digitaal
een aanvraag ingediend kunnen worden en zal het daarbij behorende bewijsmateriaal
geüpload moeten worden. Naar schatting kost het verzamelen van aanvraaggegevens en
het aanvragen voor een vereniging een uur werk. De inschatting is dat 75 verenigingen
een aanvraag zullen indienen in de aanvraagperiode. Dat betekent maximaal 75 uur;
uitgaande van de Rijksbrede methodiek voor regeldrukeffecten komt dat in totaal op
maximaal € 1.125.
4.3 Financiële gevolgen
Het totale subsidieplafond voor de drie varianten van het energieadvies (zoals genoemd
in 2.4), de energiebesparende isolatiemaatregelen, de warmteopties, de centrale aansluiting
op een warmtenet, de aanvullende energiebesparende maatregelen en het zeer energiezuinig
pakket bedraagt € 48.500.000. Voor oplaadpuntenadviezen is een apart subsidieplafond
van € 510.000.
Het op dit moment opgenomen subsidieplafond is het vastgestelde budget uit de begroting
van Rutte III. De bedoeling is om het subsidieplafond te verhogen met de indicatief
geraamde middelen voor het Nationaal Isolatieprogramma (Rutte IV) nadat de instellingswet
van het klimaatfonds in 2023 in werking is getreden of operationeel is. Hiervoor is
indicatief het volgende bedrag opgenomen in de CW 3.19 (aan de Kamer toegezonden op 1 juni 2022): € 156.350.000.
5. Uitvoering
Namens de Minister zal RVO de subsidieaanvragen in mandaat beoordelen en al dan niet
subsidie verlenen. De uitvoeringskosten van de regeling bedragen € 700.000 per jaar.
De aanvragen tot subsidieverlening en -vaststelling zullen beoordeeld worden op basis
van bekende en ingediende gegevens over de gebouwen, zoals toetsing op eigendom en
woningeigenschappen (via de BAG). Voor de staatssteuntoets kan gebruik worden gemaakt
van een op de RVO website beschikbaar gestelde ‘verklaring staatssteunkaders’.
RVO zal controleren of het subsidiegeld wordt besteed aan de activiteiten waarvoor
de subsidie is verstrekt. RVO handhaaft daarbij programmatisch; op basis van risico-
en doelgroep analyses worden controles uitgevoerd. RVO heeft door het uitvoeren van
de SEEH een goed beeld van het nalevingsgedrag. Aan de hand van selecte en aselecte
steekproeven wordt vastgesteld of de subsidie rechtmatig wordt besteed. Als uit de
steekproeven blijkt dat er een risico is dat subsidie niet rechtmatig wordt besteed,
dan worden de door RVO uit te voeren controles aangescherpt. Waar mogelijk zal RVO
de op projectniveau gemaakte kosten toetsen. Als er sprake is van poging tot oplichting
of valsheid in geschrifte, kan RVO aangifte doen bij het Openbaar Ministerie.
RVO zal verenigingen die het zeer energiezuinig pakket uitvoeren begeleiden bij het
indienen van hun aanvraag en zal tussentijds ter plaatse de voortgang controleren.
6. Evaluatie
Deze regeling wordt in beginsel opengesteld vanaf 23 januari 2023 tot en met 31 december
2027 en wordt jaarlijks geëvalueerd om te bezien of er eventueel aanpassingen benodigd
zijn voor de regeling. Na 2027 zal de Minister de doeltreffendheid, doelmatigheid
en de effectiviteit evalueren.
7. Advies en consultatie
7.1 Internetconsultatie
Op 4 juli 2022 is de concept subsidieregeling voor consultatie op www.internetconsultatie.nl gepubliceerd, waarmee eenieder in de gelegenheid is gesteld te reageren. In totaal
zijn er 11 reacties binnengekomen op de internetconsultatie, waarvan 4 openbare en
7 niet-openbare reacties. De reacties uit de consultatie hebben op een aantal punten
geleid tot aanpassing van de concept subsidieregeling en de toelichting. Op de belangrijkste
punten wordt hieronder ingegaan.
Over het algemeen blijkt uit de consultatie dat men verheugd is met een nieuwe regeling
voor verenigingen, waarin de bestaande subsidiemogelijkheden voor verduurzaming van
het gebouw zoveel mogelijk zijn samengebracht. Aangegeven wordt dat men verwacht dat
het stroomlijnen en aantrekkelijker maken van verschillende subsidieregelingen voor
verenigingen bij zal dragen aan de benodigde versnelling en opschaling in de verduurzaming
van de gebouwde omgeving. Ook de voorgestelde looptijd van de nieuwe subsidieregeling
is een punt van tevredenheid.
Uitgangspunt is dat de subsidie voor verduurzaming laagdrempeliger en toegankelijker
wordt gemaakt voor verenigingen. Het kader waarbinnen de SVVE is ontworpen, wordt
gevormd door onder meer de volgende randvoorwaarden:
-
• de noodzaak om op korte termijn tot één zo alomvattend mogelijke subsidieregeling
voor verenigingen te komen;
-
• het voorkomen van de juridische complicaties die hierbij zouden kunnen ontstaan als
gevolg van het feit dat er ook andere subsidieregelingen (o.a. ISDE, SVOH en SAH)
bestaan waarop verenigingen of individuele leden van een vereniging mogelijk een beroep
kunnen doen;
-
• de noodzaak om zoveel mogelijk verenigingen te bedienen;
-
• het streven om in de nieuwe subsidieregeling niet enkel het generieke karakter van
de SEEH te behouden, maar ook de ruimte die deze biedt voor maatwerk;
-
• de omstandigheid dat verenigingen onderling zeer divers zijn en zich in verschillende
fasen van het verduurzamingsproces bevinden;
-
• de budgettaire mogelijkheden;
-
• het te volgen wetgevingstraject en de daarbij in acht te nemen termijnen;
-
• de uitvoerbaarheid van de subsidieregeling door RVO in termen van menskracht en middelen.
Binnen het hierboven geschetste kader is geprobeerd om een subsidieregeling op te
stellen die verenigingen voldoende stimuleert om aanzienlijke stappen te zetten in
hun verduurzamingsproces. De regeling is daarom uitsluitend gericht op collectieve
voorzieningen, omdat het verenigingen betreft, maar ook vanwege de wens om kosteneffectief
subsidie te verlenen. De regeling zal worden gemonitord, zodat met enige regelmaat
een beleidsevaluatie kan plaatsvinden. Indien de uitkomst van de evaluatie daartoe
aanleiding geeft, zal de regeling waar mogelijk en noodzakelijk worden aangepast.
Budget
Er zijn wisselende reacties op het budget gekomen en deze zijn overwegend positief
over de verhoging en de continuïteit die daarmee gewaarborgd wordt. Anderzijds verwacht
één indiener dat het budget ook met deze verhoging niet toereikend zal zijn. Omdat
de regeling tot 2027 loopt, is er voldoende mogelijkheid om te monitoren of er wijzigingen
nodig zijn. Maar het heeft vooralsnog niet tot een wijziging geleid, ook omdat er
tot nu toe sprake was van onderuitputting.
In de consultatie is gevraagd om ook voor enkelvoudige energiebesparende isolatiemaatregelen
een hoger subsidiepercentage te hanteren om zo verenigingen nog meer te stimuleren
verduurzamingsmaatregelen te nemen. Tevens werd de wens kenbaar gemaakt om hogere
vergoedingen te geven voor maatregelen. Deze suggestie wordt niet overgenomen, omdat
er juist gekozen is voor een staffel – een lager percentage voor enkelvoudige isolatiemaatregelen
en een hoger percentage voor twee of meer maatregelen – om het nemen van meerdere
maatregelen en dus verdergaande verduurzaming te stimuleren. Daarnaast wordt jaarlijks
de hoogte van de vergoedingen gewijzigd als dat nodig is aan de hand van de kostenkentallen
van Arcadis.
Als laatste is ook genoemd dat verwacht wordt dat de subsidieplafonds te laag zijn
per vereniging. De subsidieplafonds leverde bij de SEEH geen problemen op en zijn
verhoogd in de SVVE, daarom worden ze vooralsnog niet verder verhoogd.
Warmtepompen, warmtenetten en zonneboilers
Uit de consultatie kwam de wens naar boven om de maximale grens van het vermogen van
warmtepompen te verhogen zodat de best passende warmtepomp gekozen kan worden door
een vereniging. Er zijn geen concrete voorstellen gedaan voor de hoogte van dit vermogen.
Het maximale vermogen van een of meerdere collectieve warmtepompen is verhoogd van
70 kW tot 500 kW. Mocht er een hoger vermogen wenselijk zijn dan kan de vereniging
zich wenden tot de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++).
De vraag kwam naar voren of aanpassingen in privégedeelten en de bijkomende kosten
die samenhangen met een collectieve maatregel ook voor subsidie in aanmerking komen.
Ook werd in de consultatie gevraagd om de inpandige kosten te subsidiëren, zoals ook
in de SAH wordt gedaan. Als laatste is de wens naar voren gebracht om verschillende
onderdelen van de voorwaarden van de warmteopties of centrale aansluiting op een warmtenet
te wijzigen.
Hierover wordt opgemerkt dat de maatregelen (de warmteopties) inclusief de voorwaarden
uit de ISDE zijn overgenomen. Om daar zoveel mogelijk bij aan te blijven sluiten,
wordt de bovengenoemde voorwaarden vooralsnog niet veranderd.
Daarnaast wordt opgemerkt dat er verschillende regelingen zijn voor warmtenetten en
dat dit verwarrend is. Dat is bekend en er wordt daarom nagedacht over een regeling
specifiek voor warmtenetten. De verschillende uitdagingen die bestaan om een centrale
aansluiting op een warmtenet te realiseren, worden daarin zo mogelijk ook meegenomen.
Echter, deze regeling is er op dit moment nog niet. Om deze tijd te overbruggen, zijn
warmtenetten expliciet nog wel opgenomen in de SVVE voor verenigingen zonder verhuurders.
In de consultatie is de wens naar voren gebracht om te sturen op aansluiting op een
bestaand of nog aan te leggen warmtenet. Dit is echter niet voor alle verenigingen
mogelijk de komende jaren. Met het subsidiëren van warmtepompen wordt verenigingen
een alternatief geboden.
Milieuvriendelijke materialen
In de consultatie is naar voren gebracht dat een bonus voor duurzame materialen wenselijk
zou zijn. Tevens wordt aangegeven dat niet alle natuurlijke materialen volgens de
gebruikte rekenmodellen duurzaam zijn. De reacties zijn in lijn met de ideeën voor
de uitwerking van de milieuprestatie als element van de subsidieregeling. Echter zijn
er geen werkbare oplossingen aangedragen die in de voorliggende versie van de SVVE
meegenomen kunnen worden.
Wel wordt verkend wat binnen de SVVE de mogelijkheden zijn om in de toekomst een extra
stimulans te geven aan het gebruik van duurzame materialen met de kleinste footprint,
zonder dat dit een belemmering vormt voor het gebruik van de huidige materialen. Daarbij
wordt opgemerkt dat in beginsel geen onderscheid gemaakt mag worden tussen Nederlandse
(bouw)producten en die uit andere EU-landen, vanwege Europese regelgeving. Ook is
het voornemen om aan te sluiten op de systematiek van de milieuprestatie van bouwwerken
in de bouwregelgeving. Tot slot is het voornemen om bovenstaande punten te verwerken
en in 2024 ten uitvoer te brengen in de regeling.
Opmerkingen over verbreding van de regeling
In de consultatie werd voorgesteld om de reikwijdte van de SVVE nog verder te verbreden
en ook klimaatadaptieve maatregelen en onderhoudskosten mee te kunnen nemen. Daarnaast
is naar voren gebracht dat men graag subsidie zou kunnen aanvragen voor de opslag
van elektrische energie middels batterijen De hoofddoelstelling van deze regeling
is het verminderen van de CO2-uitstoot door het stimuleren van verduurzamingsmaatregelen bij een gebouw (en het
eventueel voorafgaande advies wat daarbij hoort). Bovenstaande onderwerpen vallen
op dit moment buiten dit kader en worden daarom nu niet opgenomen in de regeling.
Bovendien leveren zij geen directe energiebesparing op. De ontwikkelingen op dit gebied
zullen wel gevolgd blijven worden.
Opmerkingen over aanvragen
Uit de consultatie kwam de vraag naar boven naar meer zekerheid door het vooraf aanvragen
van subsidie voor advies mogelijk te maken. Vooraf subsidie aanvragen voor advies
brengt echter een drempel met zich mee, omdat verenigingen dan op een beschikking
moeten wachten. Daarom zal niet worden ingegaan op dit verzoek. Subsidie voor verduurzamingsmaatregelen
dient wel vooraf te worden aangevraagd. Ook moet de vergadering van eigenaars of de
algemene ledenvergadering van een vereniging goed worden meegenomen in de besluitvorming,
vooraf aanvragen is hiervoor de meest logische oplossing.
In de consultatie is naar voren gebracht de vraag hoe bij het indienen van energieadviezen
achteraf kan worden nagegaan of het advies ook echt is opgevolgd. Er wordt niet gecontroleerd
of de in het energieadvies voorgestelde maatregelen zijn uitgevoerd. Wel worden de
gemaakte afspraken in de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering
van een vereniging bekeken: is er een besluit genomen om ten minste twee maatregelen
uit te voeren in de komende vijf jaar of is er een DMJOP is vastgesteld, waarin de
uitvoering van ten minste twee maatregelen is opgenomen in de eerste 10 jaar.
In de consultatie is naar voren gebracht dat bouwbegeleiding enkel voor een zeer energiezuinig
pakket aangevraagd kan worden, terwijl het ook zinvol kan zijn voor minder grootschalige
verduurzamingsprojecten. Bouwbegeleiding is een geheel nieuw subsidieonderdeel in
de SVVE en bedoeld om verenigingen te ondersteunen bij het laten uitvoeren van het
zeer energiezuinig pakket. Het inzetten van een bouwbegeleider wordt als zeer wenselijk
ervaren omdat de uitvoering hiervan in het algemeen complexer en de gepleegde investering
vaak aanzienlijk groter zijn dan die van één of meer energiebesparende isolatiemaatregelen.
Dergelijke relatief kleinere – zij het belangrijke – verduurzamingsstappen kunnen
zelfstandig door verenigingen worden (laten) uitgevoerd. Er zijn tot dusver ook geen
signalen binnengekomen dat bij de uitvoering hiervan problemen zijn opgetreden. Op
basis van de huidige ervaringen hebben verenigingen het grootste belang bij (subsidie
voor) bouwbegeleiding in geval van het zeer energiezuinig pakket.
Tevens werd de suggestie gedaan het mogelijk te maken om in stappen subsidie aan te
vragen voor een energieadvies, procesbegeleiding en een DMJOP. Dit is niet overgenomen,
omdat niet wenselijk is om voor iedere volgende stap in de uitvoering opnieuw een
aanvraag te moeten doen en dit zou het enkel complexer maken. Dergelijke, in verhouding
kleinere bedragen voorschieten, zou naar verwachting niet het grootste probleem moeten
zijn voor de meeste verenigingen. Bovendien zorgt dit voor meer regeldruk voor de
aanvrager en meer uitvoeringskosten van de regeling.
Ook werd de wens geuit om binnen de SVVE uitzonderingen te kunnen toestaan en zo maatwerk
te kunnen bieden. Onder de voorwaarden zoals die in de SEEH zijn bepaald en in de
SVVE zijn overgenomen, kan reeds een vorm van maatwerk worden geleverd. De mate van
flexibiliteit die aan verenigingen wordt geboden, is in de SVVE vergroot. Onder deze
regeling is het voor verenigingen ook mogelijk om subsidie aan te vragen wanneer slechts
één energiebesparende isolatiemaatregel wordt genomen, in welk geval het subsidiepercentage
gemiddeld 15% bedraagt. Indien het (bouw)technisch niet of niet geheel mogelijk is
om één of meer energiebesparende isolatiemaatregelen uit het zeer energiezuinig pakket
uit te voeren, kan met behulp van een energieadviseur naar de meest optimale oplossing
worden gezocht om gelijkwaardigheid op gebouwniveau te realiseren. Hierdoor is het
mogelijk om alsnog in aanmerking te komen voor subsidie bij de SVVE en is er een maatwerk
oplossing voor vergaande verduurzaming.
Daarnaast werd gevraagd om door de huidige marktomstandigheden geen offertes mee te
hoeven sturen bij een aanvraag. Dit is echter niet mogelijk, omdat anders de hoogte
van de subsidie niet kan worden bepaald.
Advies
Er zijn verschillende signalen binnen gekomen over de certificering van de (energie)adviseurs.
In de internetconsultatie is door een indiener gevraagd de eisen strenger te laten
zijn, terwijl bij de uitvoering signalen worden ontvangen voor minder strenge eisen.
De huidige certificeringseis (EPA) blijft op dit moment ongewijzigd. Zo biedt de regeling
enerzijds voldoende keuzevrijheid voor een vereniging en anderzijds wordt ook voldoende
basiskwaliteit zeker gesteld.
Daarnaast is gevraagd of er ook gestapeld kan worden (met subsidies van de gemeente).
Er kan bij de subsidie voor de drie varianten van het energieadvies niet gestapeld
worden met een subsidie van de gemeente of een ander bestuursorgaan. De reden hiervoor
is dat reeds 75% van een energieadvies subsidiabel is. Stapeling zou betekenen dat
van overheidswege alle of bijna alle kosten, of in sommige gevallen zelfs meer dan
100%, van een energieadvies zouden worden gesubsidieerd. Op deze plaats wordt verwezen
naar artikel 5, zesde lid 6, van de SVVE.
In de consultatie is onder andere gevraagd naar de toereikendheid van het budget voor
en de looptijd van de subsidiëring van het oplaadpuntenadvies. Op basis van de huidige
gegevens en inzichten kan worden opgemerkt dat de subsidiëring tot en met 31 december
2023 zal kunnen worden voortgezet voor het oplaadpunten advies. Daadwerkelijke aanpassing
van de looptijd zal in dat geval plaatsvinden in overeenstemming met de vaste verandermomenten
voor wet- en regelgeving. Voorts wordt opgemerkt dat energie- en oplaadpuntenadviezen
inderdaad wederzijdse afhankelijkheden kennen. In dit kader zullen onder meer de mogelijkheden
om het oplaadpuntenadvies te verbreden, bijvoorbeeld met opslagmogelijkheden, worden
verkend. BZK en RVO zijn niet bekend met de situatie waar de adviseur bij aanschaf
van de oplaadpunten via de aan de adviseur gelieerde charge point operator de kosten
voor het adviestraject terugbetaald aan de vereniging, maar dit zal een punt van aandacht
zijn.
Overige opmerkingen
Ook werd er in de consultatie gevraagd naar een communicatieplan met betrekking tot
de nieuwe subsidieregeling en om verenigingen bij het verduurzamingsproces zoveel
mogelijk te ontzorgen en wegwijs te maken. Om te beginnen zal er in december 2022
al een webinar plaatsvinden over de nieuwe regeling. Ook wordt op de SEEH-pagina op
de RVO-website verwezen naar de nieuwe pagina van de SVVE en zullen er communicatie-uitingen
in de belangrijkste vakbladen verschijnen. Wat betreft ontzorging kunnen verenigingen
zich ook tot de volgende mogelijkheden wenden:
-
• Zet je vve op groen is een stappenplan voor verenigingen en omvat handvatten om stap
voor stap te verduurzamen.
-
• RVO gaat de website voor verenigingen opwaarderen en de belangrijkste informatie en
links duidelijk zichtbaar maken.
-
• Er kan altijd een adviesgesprek worden aangevraagd bij RVO, waardoor advies op maat
mogelijk is.
In de consultatie is naar voren gebracht dat de Wet natuurbescherming vertraging veroorzaakt
bij verduurzaming van gebouwen. Deze complicaties zijn bekend en hier wordt momenteel
nader onderzoek naar verricht, inclusief de implementatie van verschillende oplossingsrichtingen.
Versnelling van procedures en/of subsidiëring van eventuele bijkomende kosten lijken
op voorhand echter niet gemakkelijk realiseerbaar.
Uit de consultatie kwam de vraag naar voren om een aparte maatregelenlijst voor monumenten
te hanteren. Deze vraag is herkenbaar, maar voor een passende oplossing is nog nader
onderzoek vereist. Evenals de ISDE, is de SVVE een generieke subsidieregeling. Specifieke
voorwaarden voor monumentale gebouwen zouden de regeling aanzienlijk complexer maken.
Daarbij is in het kader van de SVVE de subsidie voor verduurzaming reeds laagdrempeliger
en toegankelijker voor verenigingen gemaakt. Vanwege het generieke karakter van deze
subsidieregeling geldt dit ook waar het monumentale gebouwen betreft. Hierbij kan
onder meer worden gedacht aan de mogelijkheid om subsidie aan te vragen wanneer slechts
één energiebesparende isolatiemaatregel wordt genomen. Bovendien kan ook de hierboven
genoemde mogelijkheden van gelijkwaardigheid worden benut. In samenhang met de ISDE
zal bekeken worden hoe deze doelgroep verder kan worden gefaciliteerd. Het voornemen
is om dit in 2024 ten uitvoer te brengen.
Er is een suggestie gedaan om ingeval van een energieadvies en een DMJOP een doorkijk
te verlangen van 30 jaar, omdat een vereniging hier meer bij gebaat is. De komende
jaren zal er nog veel veranderen op het gebied van verduurzaming van gebouwen, echter,
in grote lijnen is een doorkijk van 30 jaar in de gemiddelde levensduur van een gebouw
niet ongebruikelijk. Daarom wordt deze suggestie overgenomen.
In de consultatie is verzocht om de huidige tarieven uit het Tarievenbesluit Warmte
2020 van de ACM te wijzigen in het actuele Tariefbesluit: dat van 2022. Daarin zijn
immers de laatste inzichten vanuit de ACM verwerkt op basis van de werkelijke kosten.
Het hanteren van de meest recente tarieven voor een centrale aansluiting op een warmtenet
is realistisch en dit is daarom aangepast.
Overige wijzigingen
De regeling is op de volgende punten inhoudelijk gewijzigd door voortschrijdend inzicht.
De uitvoeringstermijn voor complexe projecten is nog verder verlengd, concreet betekent
dat een collectieve aansluiting op een warmtenet en het uitvoeren van het zeer energiezuinig
pakket een termijn van drie jaar hebben. Hiervoor is gekozen omdat deze projecten
ingewikkelder zijn dan het uitvoeren van een of meerdere energiebesparende isolatiemaatregelen
door de hoeveelheid partijen waar mee samengewerkt moet worden. Minder complexe projecten
krijgen nu een uitvoeringstermijn van twee jaar.
De bepaling van de glasoppervlakte is aangepast. De glasoppervlakte in het kader van
deze regeling wordt bepaald door de binnenwerkse maten, eenvoudig omschreven als het
van binnenuit meten van de totale oppervlakte van kozijn en glas. Dit geldt ook voor
panelen in kozijnen en isolerende deuren. Aanvragers kunnen dit zelf gemakkelijk vaststellen.
De kozijnen worden dus bij het opmeten van ramen, panelen en deuren meegenomen. Aangezien
de subsidieoppervlakten niet meer zijn gebaseerd op netto glas, maar op de binnenwerkse
maten, wordt daarmee de te subsidiëren oppervlakte vergroot en het subsidiebedrag
per vierkante meter evenredig verlaagd. Dit in combinatie met het bekijken van de
meest recente kostenkengetallen heeft geleid tot de nieuwe subsidiebedragen per vierkante
meter voor het betreffende glas, paneel of deur. Hierdoor is de oppervlaktebepaling
eenvoudiger geworden en gaan aanvragers er niet op achteruit.
De afwijzingsgronden die in de ISDE staan en betrekking hebben op de duurzame warmteopties
waren nog niet overgenomen in de SVVE. Dit is nu wel gedaan. Hiermee worden gebruikte
installaties uitgesloten en aanvragen waarbij de woning een bepaald bouwjaar heeft.
Vanaf dit bouwjaar is namelijk wetgeving van toepassing waardoor er al de verplichting
was om tot vergaand niveau te verduurzamen. Om uitzondering te maken op deze afwijsgrond
zal gevraagd worden om een omgevingsvergunning, waardoor aangetoond kan worden dat
de bouw volgens eerdere wet- en regelgeving is uitgevoerd.
Er zijn verschillende definities verder verduidelijkt. Een van de voorwaarden van
energiebesparende maatregelen is dat zij worden uitgevoerd in de thermische schil
van het gebouw. In de uitvoering bleek dat hier niet altijd voldoende duidelijkheid
over was. Zo werden soms uitbreidingen van een gebouw ook meegenomen in de aanvraag.
Echter moeten deze onderdelen al voldoen aan het Bouwbesluit 2012 en daarmee zijn
zij al van voldoende kwaliteit en worden daarom niet gesubsidieerd.
Ook is gekeken naar de definities van appartement, woning en gebouw. In de SEEH werd
transformatie uitgesloten, maar soms ontstond er toch juridische onduidelijkheid.
Daarom is in de regelingstekst en de toelichting van de SVVE dit verduidelijkt en
daarmee is transformatie expliciet uitgesloten. Zo is opgenomen dat het betreffende
gebouw voorafgaand aan de verbouwing bewoond moet zijn geweest en wordt het uitsluiten
van transformatie in de toelichting expliciet benoemd. Daarnaast is door het opnemen
van de afwijsgrond op basis van het bouwjaar transformatie ook niet mogelijk binnen
deze regeling; het bouwjaar van de (woon)functie wordt namelijk gezet op na 2013 toen
de regels omtrent verduurzaming in Bouwbesluit 2012 in werking traden.
Met de bovenstaande wijzigingen is ook zo veel mogelijk rekening gehouden met andere
regelingen (zoals de ISDE).
7.2 Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
8. Overgangsrecht en inwerkingtreding
De regeling treedt in werking op 1 januari 2023. Hiermee wordt aangesloten bij de
vaste verandermomenten en de minimum invoeringstermijn van twee maanden. Met de inwerkingtreding
van deze regeling vervalt de voorloper ervan, de SEEH. Die regeling blijft wel van
toepassing op de al verstrekte subsidies en de al bij de SEEH ingediende aanvragen.
Aanvragen voor onderhavige regeling kunnen digitaal worden ingediend vanaf 23 januari
2023. Er is niet gekozen voor een periode startend op 1 januari 2023, omdat dit vanwege
de kerstvakantie voor praktische problemen kan zorgen bij de openstelling van het
elektronisch formulier en eventueel contact dat aanvragers zoeken met RVO.
Artikelsgewijs
Artikel 1
‘appartement’
In een gebouw als bedoeld in deze regeling hoeven niet alle appartementen woningen
te zijn, en zijn niet alle woningen per se koopwoningen. De berekening van de subsidiebedragen
hangt echter wel samen met het aantal appartementen dat wordt gebruikt voor bewoning.
Voor de berekening van de minimale oppervlakte tellen het aantal appartementen, inclusief
de appartementen die geen koopwoning zijn, mee voor de bepaling van de minimale oppervlakten
waarover de energiebesparende maatregelen moeten worden uitgevoerd (artikel 7, tweede
lid). In een gebouw van een woonvereniging of wooncoöperatie is ieder appartement
een woning.
‘bouwbedrijf’
Het begrip bouwbedrijf is om taal-economische redenen in de begripsbepalingen opgenomen.
Het handelsregister-vereiste is een wijziging ten opzichte van het eerdere op diverse
plaatsen in de regeling voorkomende eis van het ingeschreven staan bij de Kamer van
Koophandel. De classificatie ‘bouwnijverheid’ verwijst daarbij naar sectie F in de
Standaard Bedrijfsindeling 2008 (Nederland), de NACE Rev. 2 (Europese Unie) en de
ISIC Rev 4 (Verenigde Naties), waardoor ook met dit vereiste het vrije dienstenverkeer
niet wordt belemmerd.
‘bouwbegeleider’
Een gekwalificeerd bouwbegeleider, dat wil zeggen een persoon die minimaal een Hogere
Beroepsopleiding Bouwkunde, Bouwtechnische Bedrijfskunde of een gelijkwaardige opleiding
succesvol heeft afgerond, kan in het kader van deze subsidieregeling uitsluitend worden
ingehuurd door een vereniging om de uitvoering van het zeer energiezuinig pakket met
eventueel andere verduurzamings- en/of aanvullende energiebesparende maatregelen te
begeleiden. Deze bouwbegeleider heeft in de laatste drie jaar minimaal twee hoogwaardige,
grootschalige verduurzamingsprojecten met succes begeleid, eventueel met aanvullende
ondersteuning van andere interne deskundigen van hetzelfde bouwbegeleiding- of bouwmanagementbureau.
Bij het begrip ‘hoogwaardige verduurzamingsprojecten’ moet worden gedacht aan projecten
waarbij minimaal vier energielabelstappen worden gemaakt, bij ‘grootschalige verduurzamingsprojecten’
moet worden gedacht aan projecten waarbij minimaal 80 woningen zijn betrokken. De
vereniging dient bij de subsidieaanvraag de geaccepteerde offerte mee te sturen, evenals
twee referentieformulieren waaruit blijkt dat de bouwbegeleider over de eerder beschreven
ervaringen beschikt.
‘bouwbegeleiding’
De bouwbegeleiding wordt uitgevoerd door een gekwalificeerd bouwbegeleider en is uitsluitend
– optioneel van toepassing bij de realisatie van het zeer energiezuinig pakket, met
eventueel andere verduurzamings- en/of aanvullende energiebesparende maatregelen.
De inzet van bouwbegeleiding wordt bij dergelijke projecten als zeer wenselijk gezien
en mag, zij het beperkt tot een maximum van 16 uur, starten alvorens een definitief
besluit is genomen door de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering
van de vereniging. Op deze wijze kan de bouwbegeleider tijdig worden betrokken bij
het project. De overige aan de activiteiten van de bouwbegeleider toe te rekenen uren
dienen te zijn gemaakt nadat een definitief besluit is genomen door de vergadering
van eigenaars of de algemene ledenvergadering van de vereniging. De activiteiten die
onder de bouwbegeleiding vallen, zijn in de artikelsgewijze toelichting onder artikel
9 omschreven.
‘DMJOP’
Dit betreft een duurzaam meerjarenonderhoudsplan met een doorlooptijd van 30 jaar
voor de delen van een gebouw of groep van gebouwen waarvoor een vereniging verantwoordelijk
is voor het beheer en het onderhoud, waarin bovendien minimaal twee verduurzamingsmaatregelen
zijn opgenomen voor de komende tien jaar.
‘eigenaar-bewoner’
Onder eigenaar-bewoner wordt verstaan:
Gerechtigde is van een bestaand appartementsrecht en in het desbetreffende appartement
zijn hoofdverblijf heeft of zijn hoofdverblijf heeft in een woning van een wooncoöperatie
en in verband daarmee lid is van die wooncoöperatie of op basis van zijn lidmaatschap
van een woonvereniging het recht heeft om in een woning te wonen en daarin zijn hoofdverblijf
heeft of direct na renovatie van dat appartement, waaronder mede begrepen de realisatie
van de activiteiten waarvoor subsidie op grond van deze regeling is aangevraagd, zal
hebben.
‘gebouw’
Een vereniging kan zijn opgericht voor slechts een gedeelte van een pand (oftewel
van een gebouwde onroerende zaak). De term ‘gebouw’ heeft in dat geval in deze regeling
slechts betrekking op het gedeelte van het pand waarvoor een vereniging van eigenaars
of een wooncoöperatie is opgericht of waarvan de eigenaar een woonvereniging is. Overigens
is het ook mogelijk dat een vereniging is opgericht voor een groep gebouwen; de term
gebouw betreft echter geen groep gebouwen. Een gebouw waarvoor weliswaar een vereniging
is opgericht, maar dat geen of niet mede een woonfunctie heeft, valt niet onder de
term ‘gebouw’ en daarmee niet binnen het bereik van deze regeling.
‘HR-glas’
Met HR-glas wordt in het kader van deze regeling bedoeld het vervangen van het glas
in de bestaande thermische schil door meervoudig glas met een vacuüm of gasgevulde
spouw met een warmte-doorlatingscoëfficiënt met een maximale U-waarde (W/m2K) van
1,2 of triple glas met een maximale U-waarde (W/m2K) van 0,7, inclusief een nieuw
isolerend kozijn met een U-waarde kleiner of gelijk aan 1,5, die zijn opgenomen in
de ISDE Maatregelenlijst Hoog-rendementsglas.
‘koopwoning’
Onder een ‘koopwoning’ wordt verstaan een woning van een eigenaar-bewoner. Het begrip
‘eigenaar-bewoner’ is omschreven in artikel 1, tweede lid. Onder het begrip vallen
dus ook appartements- en woonrechten, mits de gerechtigde daarvan zijn hoofdverblijf
in het desbetreffende appartement heeft.
‘Nul-op-de-Meterwoning’
Een ‘Nul-op-de-Meterwoning’ is een woning zonder netto energieverbruik. Hiervoor is
grondige isolatie van de woning nodig, waarbij het ook nodig is de ventilatie van
de woning aan te passen. De kleine hoeveelheid warmte die de bewoners dan nog nodig
hebben, wordt duurzaam opgewekt, bijvoorbeeld met behulp van een lucht-water warmtepomp.
De elektriciteit die de bewoner verbruikt wordt ook duurzaam opgewekt, bijvoorbeeld
met zonnepanelen.
‘woning’
Een ‘woning’ betreft in deze regeling zelfstandige woonruimte. Het moet gaan om een
bestaande woning. Het transformeren van een school-, kerk- of utiliteitsgebouw of
ander gebouw naar een of meerdere woningen of appartementen komt niet in aanmerking
voor subsidie op grond van deze regeling. Verder moet de woning of appartement een
zelfstandige woongelegenheid vormen en bewoond zijn geweest alvorens renovatie plaatsvindt
en in de basisregistratie als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen
en gebouwen met een woonfunctie zijn geregistreerd.
Ook het nieuw aanbouwen of (ver)nieuwbouwen op een bestaand of aangepast fundament
valt niet onder deze regeling. Deze gebouwen zijn op grond van de eisen uit het Bouwbesluit
2012 en het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Stb 2018, 291) namelijk al energiezuinig.
De subsidieregeling is niet bedoeld voor renovatie van woonwagens of woonboten. Om
misverstanden hierover te voorkomen zijn in de omschrijving van het begrip ‘woning’
woonwagens en woonboten uitdrukkelijk uitgesloten.
Appartementen vallen ook onder het bereik van de subsidieregeling, mits deze zelfstandige
woonruimte betreffen.
‘oplaadpunt’
In het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen is oplaadpunt gedefinieerd
als ‘een aansluiting voor het opladen van een elektrisch voertuig of wisselen van
een batterij van een elektrisch voertuig’. De eventuele bijbehorende kabels zijn ook
onderdeel van het oplaadpunt.
“procesbegeleiding’
Het betreft hier externe begeleiding van het proces binnen een vereniging tot en met
het definitieve besluit tot het uitvoeren van minimaal twee verduurzamingsmaatregelen
in de komende tien jaar of het opnemen van minimaal twee verduurzamingsmaatregelen
in het duurzaam meerjarenonderhoudsplan (DMJOP). Bij procesbegeleiding kan onder meer
worden gedacht aan keukentafelgesprekken, het uitwerken van vergaderstukken en het
toelichten van de verduurzamingsmaatregelen tijdens de vergadering van eigenaars of
de algemene ledenvergadering van de vereniging, voor zover deze activiteiten geen
bouwbegeleiding betreffen.
‘wooncoöperatie’
Een wooncoöperatie is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten
doel stelt om haar leden in staat te stellen zelfstandig te voorzien in het beheer
en onderhoud van de door hen bewoonde woongelegenheden en de direct daaraan grenzende
omgeving.
‘woonvereniging’
Een woonvereniging is de juridische eigenaar van een pand waarin de leden van de vereniging
wonen. Ieder lid van de vereniging heeft recht op het gebruik van een deel van het
pand.
Artikel 2
Het doel van de regeling is verduurzaming te stimuleren en in gebouwen van vve’s,
woonverenigingen en wooncoöperaties waar zich tenminste één koopwoning bevindt. Appartementen
in een vereniging-gebouw kunnen koopwoningen zijn, maar ook huurwoningen of appartementen
met een utiliteitsfunctie. De subsidieregeling ziet niet op verenigingen zonder koopwoningen;
gemengde complexen, die behalve uit particuliere eigenaren ook uit ondernemingen en
verhuurders bestaan, vallen wel onder het doel van de subsidieregeling, zij het dat
bij de berekening van de hoogte van de subsidie ingevolge de artikelen 15 en 17, vierde
lid, het aantal andere appartementen dan de koopwoningen of het aandeel van die andere
appartementen in de vereniging naar rato wordt verdisconteerd.
Artikel 3
Subsidie voor de kosten van energiebesparende isolatiemaatregelen, het zeer energiezuinig
pakket met uitzondering van bouwbegeleiding en aanvullende energiebesparende maatregelen
kan gerechtvaardigd worden door toepassing van artikel 38 van de AGVV. Subsidie voor
de kosten van duurzame warmteopties kan worden gerechtvaardigd door toepassing van
artikel 41 van de AGVV. Voor wat betreft subsidie voor de kosten van advies over oplaadpunten,
energieadvies en bouwbegeleiding wordt toepassing gegeven aan de de-minimisverordening.
Zie voor de uitleg voor de keuze van deze twee kaders het algemeen deel van deze toelichting,
onder paragraaf 3.
Artikel 4
De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,
conform artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit.
Artikel 9 van het Kaderbesluit bepaalt dat indien een aanvrager niet heeft voldaan
aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met
toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft
gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke
voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt. Verder
zal de Minister de rangschikking van aanvragen die op de dag dat het subsidieplafond
wordt bereikt tegelijkertijd binnenkomen, vaststellen door middel van loting. De Minister
zal van het eventuele bereiken van het subsidieplafond onverwijld mededeling doen
in de Staatscourant.
Artikel 5
Verenigingen kunnen op grond van artikel 5, eerste lid, subsidie aanvragen voor energieadvies,
eventueel in combinatie met een DMJOP of procesbegeleiding. In artikel 5, tweede lid,
van de regeling zijn een aantal eisen opgenomen, waaraan een energieadvies met betrekking
tot een gebouw moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen.
Bepaald is dat het advies moet zijn opgesteld door een certificaathouder. Een certificaathouder
is een bedrijf, dat overeenkomstig de BRL 9500, deel 2, bevoegd is om maatwerkadviezen
op te stellen (artikel 1). Een energieadvies moet een nauwkeurige omschrijving betreffen
van de bestaande situatie en een ter plekke uitgevoerde technische en bouwkundige
beoordeling van de schil en de installaties van het gebouw. Overeenkomstig met de
voorschriften in de BRL met betrekking tot maatwerkadvisering moet het gebouw ten
behoeve van een energieadvies zijn opgenomen door een officiële EPA-adviseur. In het
advies moet bovendien een beschrijving zijn opgenomen van de mogelijke energiebesparingsmaatregelen
met voor- en nadelen en de keuzemogelijkheden per maatregel, een inschatting van de
investering en van de te realiseren energiebesparing. In een energieadvies moet de
terugverdientijd van de voorgenomen investeringen inzichtelijk zijn gemaakt en moet
een algemene uitleg zijn gegeven over het realiseren van een zeer energiezuinig pakket
of een Nul-op-de-Meter-woning; daarbij moet worden aangegeven welke typen maatregelen
daarvoor nodig zouden zijn.
Vanwege het ontbreken van een gecertificeerd systeem voor energieadvisering voor appartementencomplexen
doet een vereniging er verstandig aan om kritisch te zijn bij de keuze van het bedrijf
dat gevraagd wordt het advies op te stellen. Het is van belang dat gekozen wordt voor
een zo onafhankelijk mogelijke partij, dus (bijvoorbeeld) bij voorkeur niet een bedrijf
van een van de bestuursleden van de vereniging zelf.
Subsidie voor een energieadvies met eventueel procesbegeleiding wordt alleen verstrekt
als de vergadering van eigenaars van de vve (of, als het een woonvereniging of een
wooncoöperatie betreft, de algemene ledenvergadering) besloten heeft om binnen een
jaar met de uitvoering van ten minste twee maatregelen zoals genoemd in het vierde
lid, te beginnen (artikel 5, eerste lid, onderdeel b). Dit zijn verduurzamingsmaatregelen
zijn waarvoor op grond van de onderhavige regeling subsidie kan worden gevraagd.
Aangezien het binnen een vereniging vaak niet eenvoudig is om tot besluitvorming met
betrekking tot energiebesparing te komen, komt professionele begeleiding daarbij ook
voor subsidie in aanmerking (artikel 5, eerste lid, onderdelen b en c).
Een besluit om binnen een jaar met de uitvoering van twee maatregelen zoals genoemd
in het vierde lid, te beginnen, is niet vereist, wanneer de vereniging een DMJOP (duurzaam
meerjarenonderhoudsplan) heeft vastgesteld, waarin de planning opgenomen van ten minste
twee energiebesparingsmaatregelen binnen tien jaar (artikel 5, vierde lid). Een dergelijk
meerjarenonderhoudsplan wordt ook wel (maar niet in de onderhavige regeling) ‘duurzaam
mjop’ genoemd. Bovendien gelden voor een energieadvies in combinatie met een DMJOP
hogere maximumsubsidiebedragen (artikel 15, derde lid).
Zowel voor een energieadvies (eventueel in combinatie met procesbegeleiding) als een
energieadvies in combinatie met een DMJOP (en eventuele procesbegeleiding) geldt dat
de subsidie 75% van de kosten bedraagt, maar met maximum.
De subsidie wordt per gebouw of per groep van gebouwen verstrekt. Dit betekent dat
een vereniging met maar één gebouw slechts eenmaal subsidie kan aanvragen. Als het
een vereniging met meer dan één gebouw betreft, kan de vereniging desgewenst voor
ieder gebouw afzonderlijk subsidie aanvragen (artikel 5, vijfde lid).
Het is niet toegestaan de subsidie op grond van artikel 5, eerste lid te stapelen
met subsidies van andere overheden (artikel 5, zesde lid).
Artikel 6
Het tweede lid regelt de bij de aanvraag te vermelden gegevens en te geven verklaring.
Dit betreft ten eerste gegevens van de vereniging, het gebouw of de groep van gebouwen
van de vereniging, waarvoor subsidie wordt gevraagd, en het aantal koopwoningen daarin.
Ten tweede wordt informatie gevraagd met betrekking tot het bedrijf dat het energieadvies
heeft gegeven en de EPA-adviseur die het gebouw heeft opgenomen. Ook moet de factuur
en het betalingsbewijs van het energieadvies en, indien van toepassing, het DMJOP
en de procesondersteuning worden meegezonden bij de aanvraag. Het energieadvies of
het DMJOP zelf hoeven niet te worden meegestuurd; uiteraard kan de RVO deze documenten
wel ter controle opvragen. Verder moet bij een subsidieaanvraag voor een energieadvies
een afschrift van het besluit van de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering
worden meegezonden dat binnen een jaar begonnen wordt met de uitvoering van ten minste
twee maatregelen genoemd in het vierde lid. Betreft het een aanvraag om subsidie voor
een DMJOP, dan moet een afschrift van het besluit van de vergadering van eigenaars
of de algemene ledenvergadering van de vereniging tot vaststelling van het DMJOP worden
meegezonden. Ook kan de Minister op verzoek de gegevens en bescheiden zoals genoemd
in artikel 11, derde lid van het Kaderbesluit opvragen.
Ten slotte moet in de aanvraag worden verklaard wanneer niet alle leden van de vereniging
eigenaar-bewoner zijn dat die leden voldoen aan de eisen van de de-minimisverordening
en dat de vereniging nog geen subsidie bij een ander bestuursorgaan heeft aangevraagd.
Dit is nodig in verband met de anticumulatiebepaling in artikel 5, zesde lid.
Artikel 7
Investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen (artikel 7, tweede lid)
Reikwijdte subsidie
De voormelde subsidie is bestemd voor een investering in één of meer typen energiebesparende
isolatiemaatregelen, bestaande uit het laten aanbrengen van isolatiemateriaal in de
bestaande thermische schil van de woning. De thermische schil wordt gevormd door de
bouwkundige constructies die de woning omhullen en die niet grenzen aan een verwarmde
ruimte. Dit zijn dus constructies die de woning afscheiden van de buitenomgeving (bijvoorbeeld
buitenlucht, water, grond) of aangrenzende onverwarmde ruimten.
Van belang is dat het te gebruiken isolatiemateriaal, dat bestemd is voor een energiebesparende
isolatiemaatregel, moet worden aangebracht door een bouwbedrijf dat in een handelsregister
van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn
bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in
de sectie bouwbedrijf of een vergelijkbare sectie. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd
dat uitsluitend deskundige en vakbekwame bedrijven het bij de energiebesparende isolatiemaatregel
horende isolatiemateriaal aanbrengen.
Typen investeringen voor energiebesparing
In het geval voldaan is aan bovenstaande voorwaarden komen de volgende typen energiebesparende
isolatiemaatregelen voor subsidie in aanmerking.
Allereerst komt een investering in dakisolatie voor subsidie in aanmerking. Het gaat
hierbij om het isoleren van het bestaande dak in de bestaande thermische schil dan
wel het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer. Er wordt alleen afzonderlijk
subsidie verstrekt wordt voor isolatie van het bestaande dak enerzijds dan wel isolatie
van de bestaande zolder- of vlieringvloer anderzijds. Er wordt namelijk geen subsidie
verstrekt voor de isolatie van zowel het bestaande dak als de bestaande zolder- en
vlieringvloer gezamenlijk. Een aanvullende eis bij het isoleren van de bestaande zolder-
of vlieringvloer is dan dat de zolder- of vliering onverwarmd moet zijn. Een woning
waarin de zolder of vliering wel wordt verwarmd, profiteert immers niet van het isoleren
van de vloer van deze zolder of vliering en daarmee wordt het beoogde besparingseffect
in onvoldoende mate bereikt. In het geval een zolder of vliering al verwarmd wordt,
komt een dergelijke maatregel dus niet voor subsidie in aanmerking.
Ten tweede wordt subsidie verstrekt voor een investering in gevelisolatie via het
isoleren van de binnen- of buitengevel van de bestaande thermische schil. Het gaat
hierbij om die delen van de muren van woningen die direct aan de buitenlucht grenzen.
Onder binnen-gevelisolatie wordt verstaan het isoleren van de binnenzijde van de muur
van de thermische schil van de woning, die dus grenst aan de binnenlucht en waarbij
door isolatie de oppervlakte binnen in de woning verkleind wordt. Onder buitengevelisolatie
wordt verstaan het isoleren van de buitenzijde van de muur van de bestaande thermische
schil, waarbij de oppervlakte binnen in de woning niet verkleind wordt. Als de gevelisolatie
van 3,5 m2K/W is aangevraagd, maar bijvoorbeeld 2,5 m2K/W wordt gehaald, dan wordt
de maatregel administratief omgezet naar spouwmuurisolatie en bedraagt de subsidie
8 euro per m2, zijnde spouwmuurisolatie, omdat wel aan de vereiste voor deze maatregel wordt voldaan.
Ten derde komt een investering ook voor subsidie in aanmerking als deze betrekking
heeft op glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie van de bestaande thermische schil via
het vervangen van: (1°) glas, kozijnpanelen of deuren door HR++ glas, eventueel in
combinatie met nieuwe kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren dan wel (2°) glas,
kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn,
eventueel in combinatie met nieuwe kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren. Van
belang is dat het isolatiemateriaal (in dit geval HR++ glas, triple glas, nieuwe kozijnpanelen
en nieuwe isolerende deuren) bepaalde waarden moet halen. Deze waarden zijn opgenomen
in de begripsbepalingen in artikel 1 en de beschrijving van deze isolatiemaatregel
in artikel 7, derde lid, onderdeel c. Ook vacuümglas wordt hierbij gehonoreerd, als
een U-waarde van lager dan 0,7 en eventueel een nieuw isolerende kozijnen wordt gerealiseerd.
Het hoge subsidiebedrag wordt hierbij verkregen als er ook een nieuw isolerend kozijn
wordt gerealiseerd, zonder nieuwe isolerende kozijnen verkrijgt men het lage subsidiebedrag.
De glasoppervlakte in het kader van deze regeling wordt bepaald door de binnenwerkse
maten, eenvoudig omschreven als het van binnenuit meten van de totale oppervlakte
van kozijn en glas. Dit geldt ook voor panelen in kozijnen en isolerende deuren. Aanvragers
kunnen dit zelf gemakkelijk vaststellen. De kozijnen worden dus bij het opmeten van
ramen, panelen en deuren meegenomen. Als een raam zich direct naast een deur en/of
paneel bevindt, wordt de helft van het kozijn bij het raam geteld en de andere helft
bij de deur en/of paneel. Als er glas, paneel of deur zonder kozijn in een gevel is
geplaatst, moet voor de oppervlakte van de opening de oppervlakte van het glas, paneel
of deur worden opgenomen. De oppervlakte van alle gevelopeningen die geïsoleerd zijn
en voor subsidie in aanmerking komen, worden zonder afronding bij elkaar opgeteld
met 2 decimalen. Bij een totaal van 0,50 of meer wordt dit naar boven afgerond en
bij minder dan 0,50 naar beneden voor wat betreft het subsidiebedrag. De manier van
meten staat ook beschreven in de ISSO 82.1 of de NTA8800.
Ten vierde wordt subsidie verstrekt voor spouwmuurisolatie via het isoleren van de
bestaande spouwmuren in de bestaande thermische schil. Onder spouwmuren worden de
muren verstaan die onderdeel zijn van de bestaande thermische schil en dus direct
grenzen aan de buitenlucht.
Tot slot wordt ook subsidie verstrekt voor vloer- dan wel bodemisolatie via het isoleren
van de bestaande vloer of de bestaande bodem in de bestaande thermische schil. Er
wordt geen subsidie meer verstrekt voor de zogenaamde vloer- en bodemisolatie gezamenlijk.
In de uitvoeringspraktijk bleek de mogelijkheid om vloer- en bodemisolatie te combineren
in samenhang met de hiervoor opgenomen verschillende subsidiebedragen namelijk tot
veel vragen en onduidelijkheid te leiden. Daarbij bleek het toestaan van deze combinatie
in de praktijk weinig toegevoegde waarde te hebben. Daarom is besloten om het combineren
van vloer- en bodemisolatie niet langer te subsidiëren. Er kan dus uitsluitend subsidie
worden aangevraagd voor bodemisolatie dan wel vloerisolatie afzonderlijk. Onder vloerisolatie
wordt verstaan het isoleren van de onderzijde van de vloer of de bovenzijde van de
kruipruimte van de woning. Onder bodemisolatie wordt verstaan het isoleren van de
bodem van de kruipruimte van de woning.
Voorwaarden voor de investeringen voor energiebesparing
Op voormelde energiebesparende isolatiemaatregelen zijn enkele voorwaarden van toepassing.
Met deze voorwaarden wordt beoogd de kwaliteit van deze maatregelen te waarborgen.
Om ervoor te zorgen dat de energiebesparende isolatiemaatregel voldoende substantieel
is, is er een minimumaantal vierkante meters opgenomen dat per maatregel geïsoleerd
moet worden.
Daarnaast zijn minimale isolatiewaarden (Rd-waarde) van toepassing op het isolatiemateriaal
dat voor dak-, gevel-, spouwmuur- en vloer- en bodemisolatie gebruikt wordt. Hiermee
wordt gewaarborgd dat het isolatiemateriaal de juiste dikte heeft om de benodigde
isolatie tot stand te brengen. Ditzelfde geldt voor de al eerder vermelde maximale
U-waarden voor HR++ glas, triple glas, kozijnpanelen en isolerende deuren.
Ook geldt voor dak-, spouwmuur- en vloerisolatie nog de aanvullende voorwaarde dat
het aanbrengen van lokaal gespoten PIR (Polyisocyanuraat) of PUR (polyurethaan) gebeurt
met HFK-vrije blaasmiddelen. PIR of PUR zijn polymeren (kunststofschuim met zeer goede
isolerende eigenschappen) die (regelmatig) worden aangebracht met fluorkoolwaterstoffen
(hierna: HFK’s) als blaasmiddel. Aangezien HFK’s negatieve gevolgen hebben voor het
klimaat is de voorwaarde gesteld dat bij isolatie gewerkt wordt met HFK-vrije blaasmiddelen.
Uit de praktijk blijkt dat hiervoor voldoende alternatieven beschikbaar zijn.
Tot slot dient voor alle typen energiebesparende isolatiemaatregelen het isolatiemateriaal
te zijn voorzien van een prestatieverklaring. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat
het isolatiemateriaal de gewenste kwaliteit heeft en gewenste prestatie levert. Onder
een prestatieverklaring wordt verstaan prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring
als bedoeld in artikel 2.14 van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Stb 2018, 291), die het oude recht uit artikel 1.8 van het Bouwbesluit 2012 vervangt. Hieruit volgt
(impliciet) dat een prestatieverklaring dient te zijn opgesteld overeenkomstig de
voorwaarden uit artikelen 4 en 6 van verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees
Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden
voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG
van de Raad van de Europese Unie (PbEU 2011, L 88/5). Met het opstellen van de prestatieverklaring
neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid op zich dat het bouwproduct overeenkomt
met de daarin opgegeven prestaties. Zonder objectieve aanwijzingen voor het tegendeel,
gaan de lidstaten van de Europese Unie ervan uit dat de door de fabrikant opgestelde
prestatieverklaring nauwkeurig en betrouwbaar is. De prestatieverklaring dient de
prestaties van bouwproducten te omschrijven met betrekking tot hun essentiële kenmerken
overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties. Welke gegevens
de prestatieverklaring dient te bevatten, is beschreven in voormelde artikelen van
de verordening. Naast de prestatieverklaring kan in bepaalde gevallen ook volstaan
worden met een kwaliteitsverklaring. Van een kwaliteitsverklaring wordt in ieder geval
aangenomen dat deze voldoende adequaat is, indien deze voldoet aan de voorwaarden
van de normalisatienorm NEN-NTA 8800-20209.
Investeringen voor de duurzame warmteopties (artikel 7, derde lid)
Reikwijdte subsidie
De subsidie is bestemd voor een investering voor duurzame warmteopties die betrekking
heeft op de aanschaf en het laten installeren van één of meer installaties. Van belang
is dat de desbetreffende installaties worden geïnstalleerd door een bouwinstallatiebedrijf.
Hieronder wordt verstaan een bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van
de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf
of een vergelijkbare sectie. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat uitsluitend deskundige
en vakbekwame bedrijven de desbetreffende installaties installeren.
Allereerst wordt subsidie verstrekt voor een investering in een ruimteverwarmingstoestel
of een waterverwarmingstoestel. Het betreft hier een ruimteverwarmingstoestel met
warmtepomp als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3 of onderdeel 4, van verordening (EU)
nr. 811/2013, niet zijnde een lucht-luchtwarmtepomp. Dit is een ruimteverwarmingstoestel
met warmtepomp dat omgevingswarmte van een luchtbron, waterbron of grondbron en/of
afvalwarmte gebruikt voor het genereren van warmte ten behoeve van ruimteverwarming.
Ook een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp wordt beschouwd als een ruimteverwarmingstoestel
onder de SVVE. Dit is een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp dat is ontworpen
om ook warmte te genereren om warm drinkwater of warm water voor sanitaire doeleinden
op bepaalde temperaturen, in bepaalde hoeveelheden en aan bepaalde debieten met bepaalde
tussenpozen af te leveren en dat gekoppeld is aan een externe voorziening van drinkwater
of water voor sanitaire doeleinden. Een lucht-luchtwarmtepomp wordt niet als ruimteverwarmingstoestel
beschouwd, omdat artikel 1, tweede lid, onderdeel e, van verordening (EU) nr. 811/2013
bepaalt dat deze verordening (waaruit de definitie van ruimteverwarmingstoestel volgt)
niet van toepassing is op verwarmingstoestellen voor het opwarmen en distribueren
van gasvormige media voor warmteoverdracht zoals damp of lucht (zoals een luchtwarmtepomp).
Verder komt een waterverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in artikel 2, zeventiende
lid, van verordening (EU) nr. 812/2013 voor subsidie in aanmerking. Hieronder wordt
verstaan een waterverwarmingstoestel dat omgevingswarmte van een luchtbron, waterbron
of grondbron, en/of afvalwarmte gebruikt voor het opwekken van warmte. Dit is een
waterverwarmingstoestel met warmtepomp dat is ontworpen om warmte te genereren om
warm drinkwater of warm water voor sanitaire doeleinden op bepaalde temperaturen,
in bepaalde hoeveelheden en aan bepaalde debieten met bepaalde tussenpozen af te leveren
en dat gekoppeld is aan een externe voorziening van drinkwater of water voor sanitaire
doeleinden.
Van belang is dat aan voormelde ruimteverwarmingstoestellen en waterverwarmingstoestellen
door de SVVE nog enkele voorwaarden en producteisen worden gesteld. Zo is van belang
dat het verwarmingstoestel een thermisch vermogen heeft van ten hoogste 400 kW en
dat de complete installatie bestaande uit meerdere verwarmingstoestellen tot een vermogen
van 500 kW aangevraagd kan worden. Vanaf 500 kW is het mogelijk een aanvraag in te
dienen bij de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++).
Onder thermisch vermogen wordt verstaan het verwarmingsvermogen van de installatie
als bedoeld in artikel 2, zesde lid en bijlage I, onderdeel 22, van verordening (EU)
nr. 811/2013. Het maximaal vermogen geldt voor de installatie van een of voor meerdere
geschakelde toestellen. De geschakelde toestellen zijn uitsluitend voor collectief
gebruik en in één aanvraag ingediend.
Bij verwarmingstoestellen met lucht-waterwarmtepompen wordt de subsidie bepaald op
basis van het thermisch vermogen bij bivalente temperatuur, dit zorgt ervoor dat de
subsidie bij een verwarmingstoestel voor lucht-waterwarmtepompen uitsluitend gebaseerd
wordt op het hernieuwbare thermische vermogen van het apparaat. Overeenkomstig bijlage
VII, tabel 10 van verordening (EU) nr. 811/2013, wordt het thermisch vermogen bepaald
bij bivalente temperatuur tussen -10 en +2 graden Celsius zoals dit ook dient te worden
aangegeven op de productkaart van de lucht-waterwarmtepomp.
Bij verwarmingstoestellen met grond-waterwarmtepompen en water-waterwarmtepompen heeft
de buitentemperatuur minder invloed op het rendement en verwarmingsvermogen van de
warmtepomp dan bij lucht-waterwarmtepompen. Om deze reden wordt er voor de verwarmingstoestellen
met grond-waterwarmtepompen en water-waterwarmtepompen uitgegaan van een vastgelegde
referentieontwerptemperatuur in de vorm van de buitentemperatuur. Overeenkomstig bijlage
VII, tabel 10, van verordening (EU) nr. 811/2013, wordt het thermische vermogen bepaald
bij de vastgestelde referentieontwerptemperatuur van -10° Celsius voor een gemiddeld
klimaat, zoals dit ook dient te worden aangegeven op de productkaart van de grondwaterwarmtepomp
en waterwarmtepomp.
Ten tweede komt voor subsidie in aanmerking een investering in een zonneboiler, waaronder
begrepen een zonneboilercombi, bestaande uit een zonne-energie-installatie. Ook aan
deze zonneboiler worden enkele voorwaarden en producteisen gesteld, zodat er uitsluitend
zonneboilers voor subsidie in aanmerking komen die als een relatief kleine productie-installatie
beschouwd kunnen worden. Om die reden mag deze installatie ten hoogste een totale
apertuuroppervlakte van 200 vierkante meter hebben.
Tot slot is voor de voorgaande investeringen in een ruimteverwarmingstoestel, waterverwarmingstoestel
of zonneboiler de voorwaarden gesteld dat de desbetreffende installaties een productkaart
of een gedrukt etiket en een productkaart moeten hebben overeenkomstig artikel 3,
eerste lid, onderdelen a, b en c, van verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie
van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement
en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen,
pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties
en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties
betreft (PbEU 2013, L 239) (hierna: Verordening (EU) nr. 811/2013) of artikel 3, eerste
lid, onderdelen a, b, en c, van verordening (EU) nr. 812/2013: verordening (EU) nr.
812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU
van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen,
warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties
betreft (PbEU 2013, L 239) (hierna: Verordening (EU) nr. 812/2013. De leveranciers
van de voormelde installaties dienen namelijk vanaf 26 september 2015 te zorgen voor
dergelijke documentatie. Op deze wijze wordt de kwaliteit en prestaties van voormelde
investeringen gewaarborgd. Installaties boven de 70 kW voorziet de Verordening (EU)
nr. 812/2013 niet van dergelijke documentatie en komen daarom ook niet in aanmerking
voor een bonusbedrag.
Investering voor een centrale aansluiting op een warmtenet (artikel 7, vierde lid)
Reikwijdte subsidie
Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor de aansluiting op
een warmtenet wordt deze verstrekt aan een vereniging van een appartementencomplex.
De voormelde aansluiting moet verricht worden door een warmteleverancier. Dat is een
leverancier als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet (een persoon die
zich bezighoudt met de levering van warmte).
Centrale aansluiting op een warmtenet
Een centrale aansluiting op een warmtenet komt voor subsidie in aanmerking indien
deze bestemd is voor een appartementencomplex van een vereniging. Voor de centrale
aansluiting op een warmtenet van een appartementencomplex geldt de voorwaarde dat
de aansluiting aantoonbaar moet zijn gerealiseerd. Bij gestapelde bouw die nu voorzien
is van blokverwarming (een collectieve cv-ketel die de woningen in het gebouw via
een inpandig leidingstelsel van warmte voorziet) zal vaak gekozen worden voor een
centrale aansluiting op een warmtenet ter vervanging van de collectieve cv-ketel.
De individuele woningen in het gebouw of het appartementencomplex hoeven in dat geval
niet apart te worden aangesloten, aangezien zij al aangesloten zijn op het bestaande
inpandige leidingstelsel. In deze situatie komt de centrale aansluiting dus in de
plaats van de collectieve cv-ketel, maar voor de woningen in het gebouw of het appartementencomplex
verandert er niets. De woningen blijven net als in de oude situatie aangesloten op
het inpandig leidingstelsel.
De besluitvorming ten aanzien van een centrale aansluiting is per definitie een verantwoordelijkheid
van de vereniging. Subsidie voor een centrale aansluiting kan daarom uitsluitend worden
aangevraagd door de vereniging. De investering in een centrale aansluiting komt niet
voor subsidie in aanmerking indien de vereniging of minimaal één lid van de vereniging
op grond van de SAH subsidie kan aanvragen voor deze investering. Een dergelijke situatie
zal zich voordoen indien er sprake is van zogenaamde gemengde verenigingen waarbij
naast eigenaar-bewoners er ook een verhuurder lid is van de vereniging. Deze verhuurder
kan dan een beroep doen op de SAH en om in dat geval dubbele subsidiëring te voorkomen
komt de investering in een centrale aansluiting door een dergelijke gemengde vereniging
niet in aanmerking voor subsidie vanuit de SVVE. Voor deze laatste voorwaarde wordt
verwezen naar de toelichting op de afwijzingsgrond uit artikel 10, zesde lid.
Artikel 8
Subsidie voor aanvullende energiebesparende maatregelen wordt alleen verstrekt in
combinatie met verduurzamingsmaatregelen of het zeer energiezuinig pakket. De aanvullende
energiebesparende maatregelen bestaan uit:
-
• Het voor de eerste keer aanleggen van een systeem voor CO2-gestuurde ventilatie of het voor de eerste keer aanleggen van een systeem voor balansventilatie
met wtw met een rendement van ten minste 90%;
-
• Het dynamisch waterzijdig inregelen van het verwarmingssysteem;
-
• Het in de woning plaatsen van een energiedisplay dat verbonden is met een slimme meter
en inzicht geeft in het gehele actuele energieverbruik in de woning of een thermostaat
die het energieverbruik binnen de woning afstemt op het leefgedrag van de bewoners
en verbonden is met een energiemanagementsysteem dat inzicht geeft in het gehele actuele
energieverbruik in de woning, dan wel een thermostaat die voorzien is van een temperatuurregeling
voor afzonderlijke ruimten in de woning.
Het dynamisch inregelen waarborgt een constant debiet over de radiatoren, ongeacht
de drukschommelingen in het leidingnet. Met behulp van speciaal ontwikkelde druk gecompenseerde
inregelventielen wordt het debiet constant gehouden. Het sluiten van radiatoren heeft
zo geen invloed meer op de balans; de radiatoren die aan staan blijven zowel in vol-
als deellast precies de gevraagde hoeveelheid warmte leveren. Dynamische inregeling
is in iedere installatie belangrijk voor een optimaal functioneren. Niet alleen voor
bestaande hoog temperatuur verwarmingsinstallaties, ook voor de nieuwe duurzame laagtemperatuur
installaties is het van groot belang dat de installatie dynamisch is ingeregeld. Zo
is een dynamisch ingeregelde verwarmingsinstallatie voorbereid op, en geschikt voor,
de omschakeling naar duurzame warmtetechnieken, zoals warmtepompen, vloerverwarming
en klimaatplafonds. Het dynamisch inregelen van de verwarmingsinstallatie is in nagenoeg
alle gevallen niet meer dan het vervangen van de bestaande radiatorventielen door
de speciaal daarvoor ontwikkelde drukonafhankelijke radiatorventielen met de juiste
voorinstelling.
Daarnaast is het van belang om de keteltemperatuur omlaag te brengen, het vermogen
van de ketel te verlagen, en de pompsnelheid te reduceren.
Het betreft werkzaamheden die iedere verwarmingsinstallateur zou moeten beheersen.
Het is een eenvoudige en goedkope oplossing die zorgt dat ieder afgiftesysteem in
alle omstandigheden precies de nodige hoeveelheid warmwater krijgt waardoor de installatie
optimaal kan draaien.
De als derde genoemde aanvullende energiebesparende maatregel betreft het plaatsen
van een energiedisplay die is verbonden met de slimme meter en het gehele actuele
energieverbruik in verschillende eenheden (energie, kosten, CO2-uitstoot) zichtbaar maakt.
De verbinding tussen de slimme meter en de energiedisplay kan via een verbindingskabel
of draadloos tot stand gebracht worden. Een energiedisplay komt in twee uitvoeringen
voor.
De eerste variant kent geen uitgebreide functionaliteiten voor verbruiksanalyses achteraf
of grafische presentaties, maar is vooral bedoeld als laagdrempelig hulpmiddel voor
energiebewustwording.
De tweede variant is gekoppeld aan een energiemanagementsysteem. Een energiemanagementsysteem
is een op de slimme meter aan te sluiten applicatie die niet alleen de actuele energieverbruiksdata
voor de consument zichtbaar maakt, maar deze informatie daarnaast ook op een systematische
manier verwerkt tot managementinformatie voor verbetering van de energieverbruiksprestaties.
Hierbij kan gedacht worden aan additionele functionaliteiten op het gebied van historische
analyses, verbruik en aansturing van individuele apparaten, vergelijking met andere
huishoudens of milieuparameters zoals CO2-uitstoot, en het prognosticeren van de jaarrekening. De slimme meter stuurt hiertoe
actuele meetdata naar een commerciële aanbieder voor directe verwerking, analyse en
online terugkoppeling van energieverbruik. Om dit mogelijk te maken is in veel gevallen
een contract met de leverancier van het energiemanagementsysteem nodig.
Daarnaast zijn de volgende twee varianten van een thermostaat opgenomen als aanvullende
subsidiabele maatregel. Ten eerste een thermostaat die het energieverbruik binnen
de woning afstemt op het leefgedrag van de bewoners en verbonden is met een energiemanagementsysteem
dat inzicht geeft in het gehele actuele energieverbruik in de woning. De tweede variant
is een thermostaat die naast de gebruikelijke functies zoals aan-en uitschakelen van
de verwarming op basis van temperatuur en/of tijdstip, ook individuele ruimteverwarming
mogelijk maakt, waarbij voor elk ruimte afzonderlijk het aanwarmgedrag zelflerend
aangepast kan worden via speciale radiatorthermostaten. Deze variant kan tevens gekoppeld
zijn aan een energiemanagementsysteem.
Artikel 9
Om productinnovatie en de aanschaf van zeer vergaande pakketten (energieneutraal)
te stimuleren, kan voor het in (bestaande) gebouwen aanbrengen van een zogenaamd zeer
energiezuinig pakket een bonusbedrag van € 4.000 per woning worden aangevraagd naast
het subsidiebedrag dat op basis van de maatregelen wordt berekend (artikel 17). Een
zeer energiezuinig pakket is een integraal samenhangend pakket maatregelen, waarvan
de elementen voldoen aan hoge isolatie-eisen en waarbij de kwaliteit van de uitvoering
gecontroleerd wordt door middel van een luchtdichtheidstest (Qv_10) en de meting voldoet
aan de minimumeis daarvoor (artikel 9).
Er wordt mogelijk gemaakt om de bouwbegeleiding bij verregaande verduurzaming van
een gebouw van een vereniging op basis van het zeer energiezuinig pakket tot en met
het definitief opleveren van de uitvoering te subsidiëren, omdat professionele ondersteuning
daarbij als zeer waardevol wordt ervaren.
De activiteiten die hiervoor in aanmerking komen zijn onder andere en met name:
-
• Praktisch plan van aanpak schrijven voor het beoogde proces;
-
• Technisch programma van eisen schrijven voor bouwkundige- en installatietechnische
partijen;
-
• Het leggen van de eerste contacten met en de begeleiding bij het selectieproces (longlist-shortlist)
van de definitief bij de opgave passende uitvoerende partijen (vaak voor besluitvorming),
gebaseerd op set voorwaarden vooraf;
-
• Proces- en werkafspraken maken met deze uitvoerende partijen (waaronder contractvorm
en samenwerkingsvorm);
-
• Juridische begeleiding en opstellen van de overeenkomsten, waaronder notaris;
-
• Begeleiding van de prijs- en contractvormingsfase;
-
• Uitvoering van het pre-engineering onderzoek (evt. voorzien van second opinion);
-
• Procesmanagement;
-
• Bouwkostenmanagement; of
-
• Directievoering en kwaliteitstoezicht tijdens de uitvoering (incl. zorgdragen voor
het proces-verbaal van oplevering en afwikkeling opleverpunten, zorgdragen voor garantieverklaringen
en revisiestukken).
Artikel 10
In het eerste lid van artikel 10 is bepaald dat het een subsidie aan verenigingen
ten behoeve van een gebouw betreft waarin zich ten minste één koopwoning bevindt.
De SVVE is primair bedoeld voor koopwoningen. Om te zorgen dat de doelgroep van de
SVVE niet verschuift van koopwoningen naar alleen huurwoningen, is als vereiste opgenomen
dat zich ten minste één koopwoning in het gebouw dient te bevinden.
Voor een gebouw kan de vereniging subsidie aanvragen op grond van artikel 10, eerste
en tweede lid. De subsidie wordt per gebouw verstrekt, ook als de vereniging een groep
van gebouwen betreft. Het moet gaan om maatregelen die op het moment van indiening
van de subsidieaanvraag nog niet zijn uitgevoerd.
Subsidie voor aanvullende energiebesparende maatregelen worden alleen verstrekt in
combinatie met een verduurzamingsmaatregel of het zeer energiezuinig pakket als bedoeld
in artikel 7, eerste lid en artikel 9. De maatregelen moeten na indiening van de subsidieaanvraag
worden uitgevoerd, voor maatregelen die al daarvóór zijn gerealiseerd kan dus geen
subsidie meer worden ontvangen. Er kan ook subsidie worden gevraagd voor een zeer
energiezuinig pakket. Dit pakket moet in zijn geheel worden uitgevoerd met uitzondering
van eventuele bouwbegeleiding als bedoeld in artikel 9, derde lid.
De vereniging moet voor de uitvoering van de verduurzamingsmaatregelen, het zeer energiezuinig
pakket en aanvullende energiebesparende maatregelen een aannemer of ander uitvoerend
bedrijf in de arm nemen, die of dat als zodanig is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Ingevolge artikel 10, derde lid, kan per gebouw en per pakket of maatregel slechts
eenmaal subsidie worden ontvangen op grond van artikel 10. Dit betekent dat als al
subsidie is verstrekt voor bijvoorbeeld de isolatie van het dak en de vloer, er niet
nog een tweede keer subsidie voor dezelfde maatregelen voor hetzelfde gebouw aangevraagd
kan worden. De beperking van slechts een maal subsidie betreft het gebouw, niet de
vereniging.
Het vijfde lid bepaalt dat er ook activiteiten gesubsidieerd kunnen worden die uit
anderen hoofde eveneens gesubsidieerd of gefinancierd zijn of worden. Het is dus toegestaan
om subsidie te stapelen van deze regeling te stapelen met subsidies van andere overheden.
Het zesde lid bepaald dat subsidie voor een aansluiting op een centraal warmtenet
alleen door verenigingen met alleen eigenaar/bewoners kan worden aangevraagd. De gemengde
verenigingen kunnen namelijk deze maatregel al aanvragen bij de (SAH).
Het zevende lid houdt verband met de mogelijkheid voor gemengde verenigingen om ook
subsidie toegekend te krijgen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. Indien
een gemengde vereniging dat wenst, dan dient de vereniging bij de aanvraag gebruik
te maken van één van de twee routes of in bijzondere gevallen een combinatie van de
twee zoals omschreven in paragraaf 3 van de algemene toelichting over staatsteun.
Afhankelijk van de gekozen route zijn de regels uit de de-minimisverordening en of
de regels uit de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing.
Het achtste lid is een uitzondering op het bestaande vijfde lid van artikel 10, waarin
is bepaald dat er ook activiteiten gesubsidieerd kunnen worden die uit anderen hoofde
eveneens gesubsidieerd of gefinancierd zijn of worden. In het achtste lid is namelijk
een anticumulatiebepaling opgenomen waarmee is geregeld dat er geen subsidie wordt
toegekend voor activiteiten waarvoor reeds subsidie is ontvangen op grond van de Regeling
vermindering verhuurderheffing 2014, de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector,
Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing, Subsidieregeling Verduurzaming
en Onderhoud Huurwoningen, Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen of de Regeling
Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming.
In het negende lid is bepaald dat kosten voor maatregelen alleen voor subsidie in
aanmerking komen als het energie-efficiëntiemaatregelen, bedoeld in artikel 38, derde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn. Hiermee wordt aangesloten
bij het staatssteunkader opgenomen in het deel ‘Steun voor milieubescherming’ uit
de algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 38 uit dat deel van de algemene
groepsvrijstellingsverordening geeft regels over investeringssteun die wordt verleend
om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te behalen. De kosten voor
de investering in energie-efficiëntie moeten binnen de totale investeringskosten als
een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld. Om zeker te stellen dat de
subsidie het maximumpercentage niet overschrijdt, stelt de RVO dat vast en keert op
grond van het nieuwe artikel 17, vierde lid, ten hoogste 30% van de kosten van de
treffen maatregelen uit. De op grond van artikel 10, eerste lid, gesubsidieerde maatregelen
houden rechtstreeks verband met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie
en daarmee zal in de regel aan deze voorwaarde uit het Europese staatssteunkader worden
voldaan.
In het tiende lid is geregeld dat verenigingen ook een andere gelijkwaardige energiebesparende
maatregel dan de energiebesparende isolatiemaatregelen genoemd in artikel 7, tweede
lid of in het zeer energiezuinig pakket als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede
lid, gesubsidieerd kunnen krijgen. Deze optie is opgenomen met oog op de volgende
omstandigheid. Voor verenigingen geldt dat de maatregelen vaak op grotere schaal getroffen
worden, namelijk wanneer de aanvrager een vereniging ten behoeve van een groot gebouw
is. Ook komt het voor dat er in dergelijke gevallen andere, voor de grote schaal typerende,
gelijkwaardige energiebesparende isolatiemaatregelen mogelijk zijn. Een voorbeeld
daarvan is het afdichten van balkons. Dergelijke gelijkwaardige energiebesparende
isolatiemaatregelen kunnen in specifieke gevallen potentieel minstens zoveel energiebesparing
opleveren als de in artikel 7, tweede lid en artikel 9, eerste en tweede lid, geregelde
maatregelen. Om die reden is besloten dat een dergelijke gelijkwaardige energiebesparende
maatregel ook in aanmerking komt voor vergoeding. Echter, in dat geval dient minimaal
sprake te zijn van een overtuigende gelijkwaardigheid.
In het tiende lid is verder bepaald dat bij de aanvraag een verklaring dient te worden
meegeleverd waar de gelijkwaardigheidsberekening en een algemeen oordeel over de gelijkwaardigheid
van de certificaathouder deel van uitmaken. De gelijkwaardigheid van een alternatieve
energiebesparende isolatiemaatregel aan een in artikel 7, tweede lid en artikel 9,
eerste en tweede lid, genoemde energiebesparende isolatiemaatregel of maatregel van
het zeer energiezuinig pakket dient aangetoond te worden met een gelijkwaardigheidsberekening
door een BRL 9500, deel 02 gecertificeerde partij. De gelijkwaardigheidsberekening
moet gebeuren door een bij de indiening van de aanvraag aangegeven methode. Het verdient
aanbeveling om voorafgaand aan het indienen van de aanvraag met de RVO te overleggen
over deze methode. De tools die hiervoor in aanmerking komen zijn o.a. EP-software
(gebaseerd op de NTA8800), berekeningen met een energetisch dynamisch model of handmatige
berekeningen op basis van aangewezen normen.
Voor een pakket van energiebesparende isolatiemaatregelen dat voor wat betreft de
mate van energiebesparing overeenkomt met een zeer energiezuinig pakket geldt een
inspanningsverplichting om zo veel als redelijkerwijs mogelijk te voldoen aan de eisen
van het zeer energiezuinig pakket. Daar waar de uitvoering tot onredelijk hoge kosten
leidt, hoeft niet aan de eis van brede gelijkwaardigheid te worden voldaan, indien
het extra warmteverlies wordt gecompenseerd door elders het gebouw beter te isoleren
dan vereist.
De compensatie moet worden aangetoond middels een gelijkwaardigheidsberekening. In
de gelijkwaardigheidsberekening wordt het warmteverlies door de relevante oppervlaktes
voor twee scenario’s berekend. In het eerste scenario voldoen de relevante oppervlaktes
aan de eisen uit het zeer energiezuinig pakket (zie artikel 9). In het tweede scenario
wordt het warmteverlies door de relevante oppervlaktes berekend op basis van het voorstel
van de subsidieaanvrager. Het energieverlies van het voorgestelde scenario mag niet
groter zijn dan het energieverlies van het zeer energiezuinig pakket scenario. De
relevante oppervlaktes zijn de delen van het gebouw die niet voldoen aan de eis en
de delen van het gebouw waarmee de aanvrager wenst te compenseren. Oppervlaktes die
overeenkomen met de eisen van het zeer energiezuinig pakket worden dus buiten de berekening
gehouden.
Het is niet toegestaan te compenseren met bouwdelen of installaties waaraan het zeer
energiezuinig pakket geen eisen stelt. Echter, daar waar een uitvoerder aanzienlijke
extra kosten maakt om een koudebrug te isoleren (t.o.v. de kosten voor het isoleren
van het bouwdeel waarin de koudebrug zich bevindt), mag de uitvoerder het hierdoor
vermeden warmteverlies meenemen als compensatie in de gelijkwaardigheidsberekening.
Artikel 11
Artikel 11 regelt de aanvraag voor energiebesparende en aanvullende energiebesparende
maatregelen en voor een zeer energiezuinig pakket voor verenigingen.
Een vereniging kan een aanvraag doen voor een subsidie waarvoor enkel subsidie wordt
verstrekt voor het aandeel koopwoningen binnen de vereniging. In dat geval bevat de
aanvraag de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid. De subsidie wordt berekend
op grond van artikel 17, vierde lid, waarbij enkel subsidie wordt berekend voor het
aandeel koopwoningen binnen de woningen.
Een vereniging kan er ook voor kiezen om boven op de subsidie voor het aandeel koopwoningen
tevens subsidie berekend te krijgen voor het aandeel huurwoningen, door gebruik te
maken van artikel 38 of 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening.
Naast de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, dient een vereniging dan
tevens een verklaring per verhuurder bij de aanvraag in te dienen.
Op de website van de RVO is een format van beide verklaringen beschikbaar gesteld:
één verklaring die wordt gehanteerd indien gebruik wordt gemaakt van de de-minimisverordening
en één verklaring die wordt gehanteerd indien gebruik wordt gemaakt van artikel 38
of 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Die kan een vereniging dan verspreiden
onder haar leden, met het verzoek om deze in te vullen en te retourneren. Dan voegt
de vereniging deze verklaringen vervolgens bij de aanvraag.
Indien slechts een deel van de verhuurders binnen de vereniging een ingevulde verklaring
aanlevert, kan de vereniging die verklaringen indienen bij de aanvraag, en dan zal
er ook naar rato daarvan subsidie berekend worden op grond van artikel 17, vijfde
lid. Verklaringen waaruit blijkt dat niet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening
of de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan, of verklaringen waarvan
de RVO vaststelt dat ze niet aan die voorwaarden voldoen, worden ook niet meegenomen
in de subsidieberekening in artikel 17, vijfde lid.
Bij de aanvraag moet onder meer het aantal appartementen in het gebouw worden vermeld
(derde lid, onderdeel d). Dit gegeven is nodig om de minimum-oppervlakte te berekenen
waarover de maatregelen ingevolge artikel 7, tweede lid, moeten worden getroffen.
Dit is toegelicht bij artikel 7. Het gaat hierbij dus niet alleen om de koopwoningen
in het gebouw, maar ook om de huurwoningen en appartementen met een andere functie
dan een woonfunctie.
Ingevolge het derde lid, onderdeel e, moet een opgave worden gedaan van het percentage
koopwoningen in de vereniging. Daarnaast is de verhouding tussen de appartementen
van eigenaar-bewoners en overige appartementen van belang. Een appartementencomplex
is eigendom van alle gezamenlijke eigenaren. Uit de splitsingsakte volgt welk aandeel
iedere afzonderlijke eigenaar heeft in die gezamenlijke eigendom. Voor de berekening
van de maatregelensubsidie is de verhouding van belang tussen de aandelen van eigenaar-bewoners
enerzijds en de eigenaren van de overige appartementen anderzijds (artikel 17, vijfde
lid). De overige appartementen kunnen dus verhuurde woningen zijn of appartementen
met een utiliteitsfunctie, zoals winkels en kantoren. Als het om een vereniging gaat
met meerdere gebouwen, moet het percentage koopwoningen berekend worden binnen het
gebouw waarvoor de subsidie gevraagd wordt, dus niet het percentage koopwoningen binnen
de vereniging als geheel.
Voor welke uit te voeren maatregelen precies, en, indien van toepassing, over welke
oppervlakte die maatregelen worden uitgevoerd, moet een door de aannemer ondertekend
formulier worden meegezonden (artikel 11, derde lid, onderdeel i). Het model van dit
formulier kan worden gedownload op de website van de RVO (https://www.rvo.nl/).
Een aanvraag voor subsidie die betrekking heeft op een investering voor een centrale
aansluiting op een warmtenet wordt afgewezen indien niet aannemelijk is dat het bestaande
appartementencomplex, waarop de desbetreffende investering betrekking heeft, geen
aansluiting op een warmtenet had voordat deze investering plaatsvond. De voormelde
aannemelijkheid hiervan zal getoetst worden op grond van een verklaring van de vereniging
van eigenaars, waarvoor een informatieverplichting is opgenomen in artikel 11, derde
lid, onderdeel m. Hiermee wordt beoogd dat alleen investeringen voor een centrale
aansluiting op een warmtenet gestimuleerd worden in de gevallen waarin deze daadwerkelijk
(substantieel) bijdragen aan de te realiseren klimaatdoelen.
Het achtste lid regelt het geval dat er subsidie wordt aangevraagd voor een andere
gelijkwaardige maatregel zoals bedoeld in artikel 10, tiende lid. Het betreft een
verklaring van de aanvrager dat hij beschikt over een verklaring van een certificaathouder,
die een gelijkwaardigheidsberekening en een oordeel van de certificaathouder over
de gelijkwaardigheid bevat. Zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting
bij artikel 10. De gelijkwaardigheidsberekening en het oordeel van de certificaathouder
over de gelijkwaardigheid hoeven dus niet meegeleverd te worden met de aanvraag, maar
ze kunnen wel worden opgevraagd door RVO.
Artikel 12
Artikel 12 bevat de beschrijving van de subsidiabele activiteit en de voorwaarden
voor subsidiëring. De subsidiabele activiteit behelst advisering over de realisatie
van oplaadpunten bij verenigingen voor gebouwen waarin zich tenminste één koopwoning
bevindt. Ook verenigingen met, naast eigenaar-bewoners, verhuurders of zakelijke partijen
als leden kunnen dus gebruik maken van de subsidie.
De advisering moet verzorgd worden door een adviseur, zijnde een natuurlijke persoon
of rechtspersoon, die is ingeschreven in de Kamer van Koophandel (KvK). Hiermee wordt
een gewenste mate van professionaliteit van de adviseur geborgd. De kwaliteit van
de advisering wordt verder geborgd door de voorwaarden die aan de advisering worden
gesteld. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 13.
Per gebouw of groep van gebouwen wordt maximaal één keer subsidie verstrekt. Dit betekent
dat de vereniging één keer subsidie kan aanvragen en krijgen. Het is wel mogelijk
om meerdere aanvragen in te dienen als een voorgaande aanvraag is afgewezen of voor
het verstrekken van de subsidie de aanvraag wordt ingetrokken en gewijzigd door de
vereniging zelf.
Het is ook mogelijk om een aanvraag te doen voor advisering die heeft plaatsgevonden
na 5 oktober. 5 oktober 2021 is de datum van bekendmaking van deze mogelijkheid in
de SEEH regeling de voorloper op deze regeling en dus de datum waarop verenigingen
uit konden gaan van de subsidiemogelijkheid.
Artikel 13
Het is van belang dat de advisering van voldoende kwaliteit is, zodat de vereniging
in staat is om een beslissing te maken over eventuele oplaadpunten op de parkeergelegenheid.
Artikel 13 stelt daarom eisen aan het advies.
De advisering moet mede gebaseerd zijn op het fysiek beschouwen van de parkeergelegenheid.
De adviseur zal dus in ieder geval de situatie ter plaatse moeten bekijken en kan
niet alleen uitgaan van documentatie.
Daarnaast moet de adviseur de vereniging voorzien van een schriftelijk advies. Het
schriftelijke advies moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Die voorwaarden zijn
minimumvereisten, dus het advies mag ook meer elementen bevatten. De voorwaarden zijn
hieronder afzonderlijk toegelicht.
Allereerst dient het schriftelijk advies in te gaan op de laadbehoefte van de vereniging.
Hierbij wordt een doorkijk van ten minste tien jaar gegeven, om de toekomstbestendigheid
van het advies te waarborgen en te voorkomen dat de vereniging desinvesteringen doet.
Ten tweede zal het advies in moeten gaan op de borging van de brandveiligheid in relatie
tot het plaatsen van één of meer oplaadpunten. Dit vereiste is beperkt tot situaties
waarin de parkeergelegenheid geheel of gedeeltelijk is gelegen in het gebouw, zoals
een parkeergarage. Met ‘in het gebouw’ wordt mede bedoeld parkeergarages die onder
het gebouw liggen en daar onderdeel van zijn. Het staat de vereniging vrij om ook
advies te vragen over brandveiligheid bij een buiten gelegen parkeergelegenheid.
Ten derde bevat het advies aanbevelingen over de verdeling van de kosten van de oplaadpunten
tussen de vereniging en de gebruikers van de oplaadpunten.
Ten vierde gaat het advies in op de benodigde elektrische aansluiting en installatie
van de oplaadpunten. Hierbij zijn een aantal aandachtspunten expliciet benoemd, zodat
het advies ook in gaat op de mogelijkheid tot optimale verdeling van de beschikbare
stroom over de op te laden voertuigen en het laden op optimale momenten, de mogelijkheid
om het laden tijdelijk te vertragen of te stoppen ter voorkoming van overbelasting
van het stroomnetwerk in het gebouw (ook wel ‘smart charging’ en ‘load balancing’
genoemd) en borging van de fysieke veiligheid en cybersecurity.
Tot slot moet het schriftelijk advies rekening houden met de relevante regelgeving
en daar ook duiding van geven. Bij de relevante regelgeving kan onder andere gedacht
worden aan de brandveiligheidsnormen en de normen voor de elektrische installatie
uit de bouwregelgeving en de technische eisen voor de laadpalen.
Het schriftelijk advies wordt meegestuurd met de subsidieaanvraag, waarna RVO kan
controleren of het advies voldoet aan de voorwaarden van deze regeling.
Artikel 14
Artikel 14 bevat bepalingen rondom de aanvraag van de subsidie voor advisering over
de realisatie van oplaadpunten.
Allereerst is de periode vastgesteld waarbinnen aanvragen ingediend kunnen worden
(23 januari 2023 tot en met 31 december 2023).
De aanvraag moet een aantal gegevens en bescheiden bevatten, te weten: het schriftelijke
advies, de factuur en een betaalbewijs, het KvK-inschrijfnummer van de adviseur en,
indien van toepassing, een verklaring van de leden van de vereniging, niet zijnde
eigenaar-bewoners, dat voldaan wordt aan het toepasselijke staatssteunkader.
De subsidie voor een oplaadpuntenadvies kan staatssteun bevatten, als de subsidie
(deels) ten goede komt aan leden van de vereniging die geen eigenaar-bewoner zijn.
Dit kunnen verhuurders zijn, maar ook eigenaren van commercieel vastgoed binnen de
vereniging. Als een vereniging één of meer leden heeft die geen eigenaar-bewoner zijn,
wordt van die leden gevraagd om een de-minimisverklaring te ondertekenen. Met die
verklaring geven zij aan te voldoen aan de de- minimisverordening en dus niet meer
subsidie te ontvangen dan is toegestaan op basis van die verordening (€ 200.000 in
drie belastingjaren). Het maximumbedrag wordt gevormd door alle staatssteun die de
begunstigde ontvangt, inclusief subsidies buiten de SVVE. Voor meer toelichting op
het staatsteunkader wordt verwezen naar paragraaf 3 van de algemene toelichting.
Naast de regels in artikel 14 bevat ook het Kaderbesluit BZK-subsidies aanvraagvereisten
(artikel 11, derde lid). De aanvraagvereisten van de SVVE en het kaderbesluit vullen
elkaar aan en moeten dus beide gevolgd worden. In artikel 11 van het Kaderbesluit
is onder meer vereist dat de aanvraag wordt voorzien van een toelichting, een bankrekeningnummer
(inclusief bewijs dat het rekeningnummer op naam van de vereniging staat) en, indien
van toepassing, het inschrijfnummer van de Kamer van Koophandel. Een aantal onderdelen
van artikel 11 van het Kaderbesluit is niet relevant voor de subsidie van het oplaadpuntenadvies
(de begroting, de tijdsplanning en de voorschotten) en hoeft daarom niet bijgevoegd
te worden.
De aanvraag voor een subsidie wordt ingediend nadat het schriftelijk advies is opgesteld
en overhandigd aan de vereniging. Het is dus niet mogelijk om voorafgaande aan de
advisering een subsidie aan te vragen. Hiermee worden controlelasten voor de aanvrager
en uitvoerder beperkt. Indiening geschiedt via het elektronisch formulier op de website
van RVO.
Artikel 15
De subsidie in artikel 5, eerste lid onderdeel a, voor een energieadvies is 75% van
de kosten daarvan, maar nooit meer dan een maximumbedrag, dat afhankelijk is van het
aantal woningen in het gebouw (artikel 15, eerste lid). Voor een vereniging met een
tot vier woningen is het maximumbedrag voor een energieadvies € 400 en voor een vereniging
met vijf tot acht woningen € 800. Voor een vereniging met meer dan acht woningen € 800
plus € 80 voor elke extra woning. Subsidie voor energieadvies kan echter nooit meer
dan € 2.560 bedragen.
Dit bedrag wordt bereikt bij een gebouw met 30 woningen.
De subsidie op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel b, voor een energieadvies
al dan niet in combinatie met procesbegeleiding, is 75% van de totale kosten daarvan,
maar nooit meer dan een maximumbedrag, dat afhankelijk is van het aantal woningen
in het gebouw (artikel 15, tweede lid). Voor een vereniging met een tot vier woningen
is het maximumbedrag voor een energieadvies (inclusief eventuele procesbegeleiding)
€ 1.000 en voor een vereniging met vijf tot acht woningen € 1.600. Voor een vereniging
met meer dan acht woningen € 1.600 plus € 110 voor elke extra woning. Subsidie voor
energieadvies kan echter nooit meer dan € 4.020 bedragen.
Dit bedrag wordt bereikt bij een gebouw met 30 woningen.
Ook de subsidie voor een DMJOP inclusief eventuele procesbegeleiding, is 75% van de
totale kosten en ook nooit meer dan een bepaald maximumbedrag dat afhankelijk is van
het aantal woningen in het gebouw (artikel 15, derde lid). De maximale subsidie voor
een DMJOP is wel hoger dan de subsidie voor een energieadvies, namelijk € 1.500 voor
een vereniging met een tot vier woningen, € 2.600 voor een vereniging met vijf tot
acht woningen en voor meer dan acht woningen € 2.600 plus € 160 per extra woning,
tot een maximumbedrag van € 6.120. Dit bedrag wordt bereikt bij een gebouw met 30
woningen.
Artikel 16
Voor het bepalen van de hoogte van de subsidie voor een investering voor duurzame
warmteopties wordt in artikel 16 uitgegaan van forfaitaire subsidiebedragen die afhankelijk
zijn van technische parameters van de te subsidiëren installatie, zoals het productievermogen
en de oppervlakte van de installatie. Hierbij valt te denken aan het thermisch vermogen
van een ruimteverwarmingstoestel dan wel waterverwarmingstoestel bij bivalente temperatuur
of bij referentieontwerptemperatuur en zonne-energiebijdrage van een zonneboiler bij
een bepaald apertuuroppervlakte.
Er is bij het bepalen van deze forfaitaire bedragen verder gekeken wat de gemiddelde
marktprijs is voor de desbetreffende investering. Het uitgangspunt is dat de subsidie
voor ruimteverwarmingstoestellen, waterverwarmingstoestellen en zonneboilers circa
30% van deze gemiddelde marktprijs van de totale investeringskosten zou moeten bedragen.
Door genoemde percentages wordt de maximale steunintensiteit uit het toepasselijke
staatssteunkader (de AGVV)10 niet overschreden.
Bij installaties boven de 70 kW voorziet de Verordening (EU) nr. 812/2013 niet van
dergelijke documentatie over energie-efficiëntieklasse en daarom komen deze duurzame
warmteopties ook niet in aanmerking voor een bonusbedrag.
Artikel 17
Bij het bepalen van de hoogte van de subsidiebedragen voor investeringen voor energiebesparende
isolatiemaatregelen is gekeken naar wat voor marktprijs per te isoleren oppervlakte
gebruikelijk is voor een dergelijke investering. Er wordt hierbij uitgegaan van forfaitaire
subsidiebedragen. Het uitgangspunt is dat de hoogte van de subsidie zodanig wordt
vastgesteld dat daarmee ongeveer 20% tot 30% van de (normale) marktprijs van de totale
investeringskosten wordt gesubsidieerd.
Verder is de hoogte van de te verstrekken subsidie afhankelijk van de omvang van de
oppervlakte waarop het isolatiemateriaal wordt aangebracht. Door het hanteren van
een maximumoppervlakte wordt beoogd te voorkomen dat er onevenredig veel subsidie
naar (zeer) grote woningen gaat. De betreffende maximale oppervlakten houden vanzelfsprekend
geen verbod op het isoleren van grotere oppervlaktes in, maar betekenen wel dat er
uitsluitend tot de genoemde maximale oppervlakte subsidie verstrekt wordt en dat de
meerkosten voor het isoleren van een groter oppervlak voor rekening van de subsidieontvanger
komen.
Voor glas-, kozijnpaneel- en deurisolatie en vloer- en bodemisolatie zijn bij het
bepalen van de hoogte van de subsidie de volgende aandachtspunten van belang.
Het eerste aandachtspunt betreft de hoogte van de subsidie voor glas-, kozijnpaneel-
en deurisolatie van de bestaande thermische schil via het vervangen van glas, kozijnpanelen
of deuren door HR ++ glas eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren (hierna:
investering in HR++ glas) dan wel triple glas, in combinatie met een nieuw isolerend
kozijn eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren (hierna: investering in
triple glas). Voor deze investeringen is een subsidiebedrag van € 46 respectievelijk
€ 131 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte vastgesteld. In het geval
ter aanvulling op de investering in HR++ glas of triple glas ook glas of kozijnpanelen
door nieuwe isolerende kozijnpanelen worden vervangen, geldt voor deze isolerende
kozijnpanelen een subsidiebedrag van € 20 respectievelijk € 90 per vierkante meter.
Wel moeten de subsidiabele kosten voor de investering in HR++ glas en/of triple glas
samen met aanvullende investeringen in isolerende kozijnpanelen en isolerende deuren
in totaal betrekking hebben op ten hoogste 45 vierkante meter van het te isoleren
oppervlakte.
Een tweede aandachtspunt is dat voor vloer- of bodemisolatie verschillende bedragen
gehanteerd worden. Voor het isoleren van de bestaande vloer bedraagt de subsidie € 11
per vierkante meter en voor de isolatie van de bodem, eventueel in combinatie met
de bestaande vloer, € 6 per vierkante meter te isoleren oppervlakte. Voor de investering
in de isolatie van de bodem, in combinatie met de bestaande vloer, geldt een lager
subsidiebedrag, omdat de gemiddelde investeringskosten bij bodemisolatie lager zijn.
Daarnaast geldt dat bij bodemisolatie de kruipruimte, de mate van ventilatie van de
kruipruimte en de funderingsisolatie belangrijke factoren zijn voor de effectiviteit
van de bodemisolatie. Een isolatiepakket met een bepaalde Rd-waarde op de bodem is
hierdoor minder effectief dan eenzelfde pakket aangebracht direct onder de vloer.
De subsidiabele kosten kunnen overigens voor deze twee typen investeringen slechts
betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte.
Het tweede lid bepaalt dat als er maar één energiebesparende isolatiemaatregel wordt
uitgevoerd, het subsidiebedrag per vierkante meter zoals genoemd in dit artikel met
50% wordt verminderd. Dit geldt ook voor eventueel aanvullende energiebesparende maatregelen
die dan in combinatie worden uitgevoerd.
Indien een vereniging in het aanvraagformulier op de website van de RVO heeft aangegeven
ook subsidie aan te vragen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw, en de daartoe
benodigde verklaringen van de verhuurders heeft aangeleverd, dan wordt boven op het
bedrag dat berekend is voor het aandeel koopwoningen nog een subsidiebedrag opgeteld
voor het aandeel verhuurders. Dat bedrag wordt berekend met een breuk waarvan de teller
het aantal huurwoningen is waarvoor een verklaring is aangeleverd, en de noemer 100.
Verklaringen waaruit blijkt dat niet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening
of de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan, of verklaringen waarvan
RVO vaststelt dat ze niet aan die voorwaarden voldoen, worden niet meegenomen in de
subsidieberekening in artikel 17, vierde lid.
Een denkbeeldig voorbeeld: een vereniging doet een aanvraag en maakt daarbij gebruik
van de de-minimisverordening om ook subsidie toegekend te kunnen krijgen voor het
aandeel huurwoningen in het gebouw. De vereniging bestaat uit tien woningen, waarvan
zes koopwoningen en vier huurwoningen. Van de huurwoningen zijn drie huurwoningen
van verhuurder X en één huurwoning is van verhuurder Y.
De vereniging deelt het format van de de-minimisverklaring van de website van de RVO
met de twee verhuurders. Verhuurder X vult de verklaring direct in en retourneert
deze naar de vereniging. Verhuurder Y laat niet van zich horen en is onbereikbaar.
De vereniging besluit om de aanvraag te doen, en levert daarbij één ingevulde verklaring
in, de verklaring van verhuurder X. De vereniging krijgt dan subsidie voor de leden
binnen de vereniging inclusief verhuurder X, maar niet voor verhuurder Y.
Artikel 18
Voor een centrale aansluiting op een warmtenet is het subsidiebedrag afhankelijk gesteld
van het vermogen van de centrale aansluiting. De subsidie bedraagt € 2.925 bij een
vermogen van ten hoogste 100 kW, € 28.858 bij een vermogen van meer dan 100 kW en
ten hoogste 400 kW en € 28.858 bij een vermogen van meer dan 400 kW.
Voor de vaststelling van de hoogte van de subsidie voor een kleine centrale aansluiting
tot 100 kW wordt ervan uitgegaan dat de gemiddelde kosten min of meer vergelijkbaar
zijn met de gemiddelde kosten van een individuele aansluiting. Bij dergelijke zeer
kleine centrale aansluitingen gaat het vaak om een kleine vereniging die een gesplitste
woning beheert. Een centrale aansluiting op een warmtenet hoeft niet gepaard te gaan
met het overschakelen van koken op aardgas naar koken op elektriciteit door de leden
van de vereniging. Daarom zijn deze kosten hier niet meegenomen en is het subsidiebedrag
voor een centrale aansluiting met een vermogen van ten hoogste 100 kW lager dan het
subsidiebedrag voor een individuele aansluitingen uit de ISDE.
Voor de gemiddelde kosten van een centrale aansluitingen met een vermogen van 100
kW tot en met 400 kW en een centrale aansluitingen met een vermogen van meer dan 400
kW wordt uitgegaan van het door de Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM) in het
Tarievenbesluit warmteleveranciers 2022 vastgestelde maximale aansluittarief voor
deze categorieën aansluitingen.
Voor deze grotere centrale aansluitingen spelen (naast de kosten voor de aansluiting
door een warmteleverancier) ook nog overige kosten. Deze kosten komen echter niet
voor subsidie in aanmerking, omdat deze overige kosten (ten opzichte van de aansluitkosten
van de warmteleverancier) erg gering zijn. Daarnaast is de hoogte van deze overige
kosten zeer afhankelijk van het specifieke geval, waardoor het niet goed mogelijk
is daarvoor een bruikbaar gemiddelde vast te stellen.
Artikel 19
Om productinnovatie en de aanschaf van zeer vergaande pakketten maatregelen (energieneutraal)
te stimuleren, kan voor het in (bestaande) woningen aanbrengen van een zogenaamd zeer
energiezuinig pakket een bonusbedrag van € 4.000 per woning worden aangevraagd naast
het subsidiebedrag dat op basis van de maatregelen wordt berekend (artikel 17). Een
zeer energiezuinig pakket is een integraal samenhangend pakket maatregelen, waarvan
de elementen voldoen aan hoge isolatie-eisen en waarbij de kwaliteit van de uitvoering
gecontroleerd wordt door middel van een luchtdichtheidstest (Qv_10) en de meting voldoet
aan de minimumeis daarvoor (artikel 9). Om de toepassing van ingewikkelde zeer energiezuinig
pakketten te stimuleren wordt er eventueel ook bouwbegeleiding gesubsidieerd voor
50% van de kosten met een maximum van € 20.000.
Bij de verantwoording van de totale gemaakte kosten voor bouwbegeleiding mogen eventuele
werkzaamheden vóór positieve besluitvorming van de vergadering van eigenaars of de
algemene ledenvergadering van de vereniging tot een maximum van 16 uur meegenomen
worden. Voor de bouwbegeleiding bedraagt de subsidie 50% van de daadwerkelijk gemaakte
kosten met een maximum van € 20.000 per vereniging.
Artikel 20
In artikel 20, eerste lid is opgenomen dat een subsidie voor advisering over de realisatie
van oplaadpunten maximaal 75 procent van de kosten voor de advisering kan zijn, en
maximaal € 1.500 kan bedragen. Dit zijn twee losse maxima; ook een advies dat in totaal
minder dan € 1.500 kost, wordt dus voor 75 procent gesubsidieerd.
Artikel 20, tweede lid strekt ertoe om een maximum te stellen dat een appartement
aan subsidie kan ontvangen. Het maximumbedrag is gesteld op € 15.000 respectievelijk
€ 20.000. Het maximum is per appartement in een vereniging. Omdat subsidie aan een
vereniging per gebouw wordt verstrekt, betreft dit een gemiddeld bedrag per koopwoning.
Om te voorkomen dat het beschikbare subsidiebedrag wordt uitgeput door enkele grote
verenigingen, is in artikel 20 een maximum subsidiebedrag van 2,5 miljoen euro per
vereniging gesteld. Dit maximumbedrag geldt dus per vereniging en niet per subsidieaanvraag
als een vereniging voor verschillende gebouwen subsidie aanvraagt.
In artikel 20, vierde lid wordt bepaald dat voor het geval een aanvraag door een gemengde
vereniging wordt gedaan en daarbij gebruik maakt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
om ook subsidie toegekend te kunnen krijgen voor het aandeel huurwoningen binnen de
vereniging. Dat om gebruik te kunnen maken van dit artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening
voor wat betreft de verhuurder, er ten aanzien van deze begunstigden maximaal 30%
van de in aanmerking komende kosten mag worden gesubsidieerd. Indien een gemengde
vereniging op grond van artikel 10, eerste lid, aanspraak maakt op het hogere percentage
van ongeveer 30% en bij haar aanvraag gebruik maakt van artikel 38 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, dan zal RVO de feitelijk te maken kosten bekijken
en zeker stellen dat maximaal 30% van de in aanmerking komende kosten worden vergoed.
Artikel 21
De regels voor subsidies tot € 25.000 staan in artikel 16 van het Kaderbesluit BZK-subsidies
(Kaderbesluit) en houden onder meer in dat de subsidie wordt verstrekt in de vorm
van een vast bedrag en dat desgevraagd verantwoording plaatsvindt over de prestatie.
De subsidieontvanger is niet verplicht via een tussentijds voortgangsverslag inzicht
te geven in de voortgang van de activiteiten. In artikel 21, eerste lid, van de onderhavige
regeling is bovendien bepaald dat toepassing wordt gegeven aan artikel 16, tweede
lid, onder a, van het Kaderbesluit. Dit houdt in dat op basis van een subsidieaanvraag
direct een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven; de subsidie wordt direct
uitbetaald. Controle of de subsidieontvanger de maatregelen waarvoor de subsidie is
verstrekt, tijdig heeft uitgevoerd, vindt steekproefsgewijs plaats. Als blijkt dat
hij dit niet heeft gedaan, zal de subsidie met toepassing van artikel 4:49 van de
Awb worden teruggevorderd.
Voor subsidies van € 125.000 of meer wordt artikel 17 van het Kaderbesluit van toepassing
verklaard. Met deze van toepassingsverklaring van artikel 17 van het Kaderbesluit
worden de regels voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing op subsidies
van € 125.000 of meer. Artikel 20 van het Kaderbesluit biedt daartoe de mogelijkheid.
In de uitvoering van de SVVE wordt geen wezenlijk verschil verwacht tussen verstrekkingen
van € 25.000 tot € 125.000 en die van € 125.000 of meer, ook niet wat betreft risico’s.
De redengeving hiervoor is drieledig. In de eerste plaats gaat het voor de RVO bij
de handhaving van de regeling om goed controleerbare bouwtechnische maatregelen. In
de tweede plaats betreft het hier forfaitaire subsidiebedragen per vierkante meter
of per maatregel, waardoor het subsidiebedrag alleen afhankelijk is van de uitvoering
van de betreffende maatregelen en niet van andere werkzaamheden die onzekerheid of
risico op kunnen leveren. In de derde plaats gaat het bij bedragen boven de 125.000
euro in de praktijk om zogeheten zeer energiezuinige pakketten waarbij na afloop een
Qv-10 test moet worden opgeleverd, waarmee de kwaliteit van de maatregelen wordt getest.
Dit vormt een extra waarborg dat de maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Volledigheidshalve
wordt opgemerkt dat artikel 17 van het Kaderbesluit BZK-subsidies uiteraard ook geldt
voor subsidies op grond van de SVVE die tussen de € 25.000 en € 125.000 liggen.
Artikel 22
Voor aanvragers van een subsidie bevat dit artikel een opschortende voorwaarde waaronder
de subsidie voor een investering voor duurzame warmteopties of centrale aansluiting
op een warmtenet verleend wordt. Deze subsidie wordt verleend onder de opschortende
voorwaarde dat (a) een overeenkomst wordt gesloten met een bouwinstallatiebedrijf
of warmteleverancier in verband met de aanschaf van de installatie(s) dan wel de centrale
aansluiting op een warmtenet en (b) de installatie(s) dan wel de centrale aansluiting
op een warmtenet waarop de overeenkomst betrekking heeft, zijn geïnstalleerd respectievelijk
aangesloten. Deze voorwaarde, kan worden gesteld op grond van artikel 21, sub b, van
het Kaderbesluit. In de meeste gevallen zullen voormelde overeenkomst en het bewijs
van installatie (overeenkomstig artikel 27, tweede lid) bij de aanvraag tot subsidievaststelling
worden overgelegd. De subsidie wordt dan uitgekeerd bij de subsidievaststelling. Op
deze manier worden aanvullende administratieve lasten voorkomen.
Artikel 23
Voor het uitvoeren van de maatregelen genoemd in artikel 23, eerste lid geldt een
termijn van vierentwintig of zesendertig maanden. In het tweede lid is bepaald dat
de termijn van zesendertig maanden voor het uitvoeren van het zeer energiezuinig pakket
en een centrale aansluiting op een warmtenet alleen in uitzonderlijke gevallen kan
worden verlengd met een jaar. Hiertoe moet de subsidieontvanger een schriftelijk verzoek
indienen, waarin uiteengezet is, waarom de standaardtermijn in zijn geval niet haalbaar
is en hoeveel extra tijd nodig is. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een overmacht
situatie, zoals een lange periode van vorst, waarin de werkzaamheden zijn stilgelegd,
of het faillissement van de aannemer. Een verzoek om de uitvoeringstermijn te verlengen
zal kritisch worden beoordeeld. Daarbij zal onder meer worden nagegaan wat de subsidieontvanger
heeft gedaan om de termijn toch te halen.
Daarnaast moet de subsidieontvanger de in het kader van de subsidieverlening gevoerde
administratie bewaren tot tien belastingjaren na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.
Dit is nodig om de Europese Commissie in staat te stellen de verleende staatssteun
te monitoren.
Voor de subsidieaanvrager zijn realisatietermijn vastgesteld. Dit is de termijn waarbinnen
het investeringsproject uitgevoerd moet worden, en die gaat lopen direct nadat de
subsidieaanvrager de beschikking tot subsidieverlening ontvangen heeft. Indien uit
het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt dat het investeringsproject
niet uiterlijk binnen deze termijn gerealiseerd kan worden, zal de subsidieaanvraag
op grond van artikel 13, onderdeel c, van het Kaderbesluit BZK-subsidies afgewezen
worden. Volgens dit artikel kan een subsidie worden afgewezen indien het onaannemelijk
wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn
(in dit geval voormelde realisatietermijnen) kunnen worden voltooid. Er is voor deze
termijnen gekozen, omdat de verwachting is dat investeringsprojecten binnen deze termijn
kunnen worden afgerond. Ook zorgen deze (korte) realisatietermijnen ervoor dat de
investeringsprojecten op korte termijn kunnen bijdragen aan de doelstelling van de
SVVE.
Van belang is dat artikel 4, eerste lid, sub e, van het Kaderwet overige BZK-subsidies
de bevoegdheid aan de Minister geeft om in geval van vertraging van de uitvoering
van de activiteiten of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te verlenen van
de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het plan van de subsidieontvanger
uit te voeren. De realisatietermijn zou dan ook in uitzonderlijke gevallen en mits
goed onderbouwd op verzoek verlengd kunnen worden.
Artikel 24
In artikel 24 zijn verplichtingen voor de subsidieontvanger opgenomen bij investeringen
voor duurzame warmteopties. Deze verplichtingen vormen een aanvulling op de verplichtingen
van de subsidieontvanger die zijn neergelegd in hoofdstuk 9 van het Kaderbesluit en
die op grond van artikel 21, sub b, van het Kaderbesluit kunnen worden gesteld.
Daarnaast wordt in artikel 24 bepaald dat een op grond van de SVVE gesubsidieerde
installatie voor duurzame warmteopties niet binnen een jaar na de subsidievaststelling
mag worden vervreemd. Op deze wijze wordt beoogd zo goed mogelijk invulling te geven
aan het doel van de SVVE.
Voormelde bepaling is niet van toepassing op de vervreemding van de installatie tezamen
met de woning, het bedrijf of de grond waarin respectievelijk waarop de investering
voor duurzame warmteopties is geïnstalleerd, omdat in dat geval de doelstelling van
broeikasgasreductie nog steeds behaald kan worden.
Voormelde verplichting is niet opgenomen ten aanzien van investeringen voor energiebesparende
isolatiemaatregelen en de centrale aansluiting op een warmtenet, omdat deze investeringen
niet of nauwelijks op een goede wijze vervreemd zouden kunnen worden.
Artikel 25
Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden
uit artikelen 12 en 13 van het Kaderbesluit BZK-subsidies, van toepassing zijn. Er
zijn drie typen afwijzingsgronden opgenomen:
-
1. Algemene afwijzingsgrond;
-
2. afwijzingsgronden voor de investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen;
en
-
3. afwijzingsgronden voor de investeringen voor de duurzame warmte opties.
In artikel 25, eerste lid, is een algemene afwijzingsgrond opgenomen waarin is bepaald
dat een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen als er met de uitvoering van de verduurzamingsmaatregelen,
aanvullende energiebesparende maatregelen en het zeer energiezuinig pakket is begonnen
voorafgaand aan de aanvraag.
In artikel 25, tweede lid, zijn de afwijzingsgronden opgenomen voor een aanvraag voor
een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen.
Allereerst wordt op grond van artikel 25, tweede lid, onderdeel a een aanvraag voor
subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld
in artikel 7, tweede lid, afgewezen indien het een investering betreft ten behoeve
van het realiseren van een vergroting van het woonoppervlakte of de wooninhoud door
één van de vier in artikel 25, tweede lid, onderdeel a, genoemde opties. De reden
hiervoor is dat alleen die delen van de woning voor subsidie in aanmerking komen die
vóór de investering al bestaan en die de woning afscheiden van de buitenomgeving of
onverwarmde ruimten. Een uitbreiding van de woning komt daarom niet in aanmerking
voor subsidie.
Ten tweede wordt op grond van artikel 25, tweede lid, onderdeel b, een aanvraag voor
subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld
in artikel 7, tweede lid, afgewezen indien het een woning in een gebouw betreft met
een bouwjaar na 1 januari 2013, tenzij een omgevingsvergunning voor deze woning in
een gebouw overlegd kan worden die voor 1 januari 2013 is afgegeven. De reden hiervoor
is dat een nieuw te bouwen huis vanaf 1 januari 2013 moet voldoen aan het Bouwbesluit
2012, waarin al bepalingen en technische eisen zijn opgenomen wat betreft energiezuinigheid
en dus isolatiewaarden. Omdat het onwenselijk is een investering te stimuleren die
vanuit wet- en regelgeving reeds verplicht is, wordt voor energiebesparende isolatiemaatregelen
geen subsidie verleend wanneer sprake is van een woning in een gebouw met een bouwjaar
na 1 januari 2013, tenzij een omgevingsvergunning voor dit gebouw kan worden overlegd
die vóór 1 januari 2013 is afgegeven.
In artikel 25, derde lid, zijn de afwijzingsgronden opgenomen voor een aanvraag voor
een investering voor duurzame warmteopties.
Allereest wordt op grond van artikel 25, derde lid, onderdeel a, een subsidieaanvraag
afgewezen indien de installatie, waar de investering betrekking op heeft, is of wordt
geïnstalleerd om te voldoen aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in afdeling 4.4
van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Stb 2018, 291), die het oude recht uit hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit 2012 vervangt. Dit hoofdstuk
gaat over technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu,
nieuwbouw. Omdat het onwenselijk is een investering te stimuleren die vanuit wet-
en regelgeving reeds verplicht is, wordt wanneer hier sprake van is geen subsidie
verleend.
Ten tweede wordt op grond van artikel 25, derde lid, onderdeel b een subsidieaanvraag
afgewezen indien de aanvraag betrekking heeft op een gebruikte installatie. De reden
hiervoor is dat gebruikte installaties meestal tegen sterk gereduceerde prijzen op
de markt aangeboden worden waardoor een stimulans door middel van subsidie hiervoor
niet nodig is. Daarnaast kan de levensduur van gebruikte installaties aanzienlijk
korter zijn dan die van nieuwe installaties. Hierdoor is het ook ongewenst om subsidie
voor dergelijke installaties te verstrekken.
Als laatste wordt op grond van artikel 25, derde lid, onderdeel c, een aanvraag voor
subsidie voor een investering voor de duurzame warmteopties als bedoeld in artikel
7, derde lid, afgewezen indien het een woning in een gebouw betreft met een bouwjaar
na 1 januari 2019, tenzij een omgevingsvergunning voor deze woning in een bouwwerk
kan worden overlegd die voor 1 juli 2018 is aangevraagd. De reden hiervoor is dat
alle woningen die gebouwd worden vanaf 1 januari 2019 en waarvoor een omgevingsvergunning
is aangevraagd na 1 juli 2018, al voorzien dienen te zijn van duurzame installaties
om de EPC of BENG (vanaf 1 januari 2021) norm te behalen. Omdat het onwenselijk is
een investering te stimuleren die vanuit wet- en regelgeving reeds verplicht is, wordt
geen subsidie verleend wanneer sprake is van een woning in een bouwwerk met een bouwjaar
na 1 januari 2019, tenzij een omgevingsvergunning voor dit bouwwerk kan worden overlegd
die vóór 1 juli 2018 is aangevraagd.
Artikel 26
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
moeten lidstaten, binnen zes maanden na verlening, informatie publiceren over steunverleningen
van meer dan € 500.000 euro voor verduurzamingsmaatregelen en aanvullende energiebesparende
maatregelen. De informatie die openbaar wordt gemaakt is opgenomen in bijlage III
van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Het betreft onder meer de naam van
de begunstigde, informatie over het soort onderneming (MKB of niet) en de hoogte van
het steunbedrag. De gegevens worden op grond van artikel 12 van de AGVV bovendien
tien jaar bewaard.
Er worden geen steunverleningen aan verhuurders op grond van de SVVE verwacht van
€ 500.000 of meer. In het uitzonderlijke geval dat hiervan wel sprake zou zijn, zal
ten behoeve van de vereiste publicatie extra informatie worden opgevraagd over de
verhuurder. In dat geval wordt opgevraagd of de verhuurder een MKB-onderneming dan
wel een grote onderneming in de zin van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening
is.
Artikel 27
In artikel 27 zijn de informatieverplichtingen voor de aanvraag om subsidievaststelling
opgenomen. Op grond van artikel 22, vierde lid, van het Kaderbesluit dient de subsidieontvanger
zijn aanvraag om subsidievaststelling in te dienen uiterlijk dertien weken na het
tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid. Hierna zal deze aanvraag om
subsidievaststelling worden beoordeeld en de subsidie worden vastgesteld.
Een uitzondering op deze hoofdregel, die in dit geval van belang is voor de aanvrager
van de SVVE, is opgenomen in artikel 4, eerste lid, sub e, van Kaderwet overige BZK-subsidies.
Hierin wordt bepaald dat er nadere regels bij ministeriële regeling kunnen worden
gesteld met betrekking tot de vaststelling van subsidie.
Verenigingen kunnen een subsidie aanvragen voor investeringen in installaties voor
duurzame warmteopties of een centrale aansluiting op een warmtenet. Ten aanzien van
de aanvraag voor subsidie en voor subsidievaststelling zijn voor verenigingen informatieverplichtingen
opgenomen in artikel 27, eerste en tweede lid.
Verder moet de aanvraag om subsidievaststelling in bepaalde gevallen vergezeld gaan
van documenten waarin bepaalde specificaties van de investering worden beschreven.
Zo moet bij een aanvraag voor de vaststelling van een subsidie voor bouwbegeleiding
een korte rapportage, waarin kort de uitgevoerde activiteiten beschreven staan en
de geleerde lessen opgenomen zijn worden meegestuurd.
Tot slot worden er op grond van artikel 27, tweede lid, nog enkele algemene gegevens
bij de aanvraag om subsidievaststelling opgevraagd om te beoordelen of de subsidiabele
activiteiten hebben plaatsgevonden, zoals een factuur en betaalbewijs, overeenkomsten
of andere documentatie. De reden hiervoor is dat op grond van de aanvraag voor subsidie
en de documenten waardoor deze vergezeld gaat de subsidie (conform artikel 27, tweede
lid) wordt vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening. Het
gaat hierbij dan ook om een factuur en betaalbewijs, documenten en overeenkomsten
waaruit volgt dat de subsidiabele activiteiten verricht zijn.
Artikel 28
Met de inwerkingtreding van deze regeling vervalt de voorloper ervan, de Subsidieregeling
energiebesparing eigen huis. Die regeling blijft wel van toepassing op de al verstrekte
subsidies en de al ingediende aanvragen op basis van de SEEH voorafgaande aan het
tijdstip van inwerkingtreding van de SVVE.
Artikel 29
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2023. Met deze datum wordt aangesloten
bij de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen
met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden. In dit artikel is
een vervaldatum 1 januari 2028 opgenomen. In artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet
2016 is bepaald dat subsidieregelingen een vervaltermijn van maximaal vijf jaren bevatten.
Artikel 29 van de SVVE bepaalt dat de regeling vervalt na vijf jaar, met ingang van
1 januari 2028. Te zijner tijd zal bezien worden of het wenselijk is de SVVE te verlengen.
De (mogelijke) ontwerpregeling inzake een dergelijke verlenging zal overeenkomstig
artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016, aan de Tweede Kamer worden
overgelegd, zoals bij deze regeling ook is gebeurd.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge