Regeling van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van 29 november 2022, nr. 2022-0000630123, houdende vaststelling van regels voor het verstrekken van subsidie aan verenigingen van eigenaars, woonverenigingen en wooncoöperaties in verband met het stimuleren van verduurzamingsmaatregelen in bestaande woningen (Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars)

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,

Gelet op artikelen 3, eerste en tweede lid, en 4, eerste lid, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, vierde lid en vijfde lid, onderdeel b, 8, eerste en tweede lid, 11, 14, 20 en 21, onderdelen b en h, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    aanvullende energiebesparende maatregelen:

    maatregelen, genoemd in artikel 8;

    appartementsrecht:

    appartementsrecht, bedoeld in artikel 106, eerste lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

    bouwbedrijf:

    bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, is ingeschreven in de sectie bouwnijverheid of een vergelijkbare sectie;

    bouwbegeleider:

    een natuurlijk persoon werkzaam bij een onderneming ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel of een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie, die ten minste een Hogere beroepsopleiding Bouwkunde, Bouwtechnische Bedrijfskunde of een gelijkwaardige opleiding heeft voltooid en in de laatste drie jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag voor deze bouwbegeleiding minimaal twee hoogwaardige, grootschalige verduurzamingprojecten in de bouw begeleid heeft, eventueel met aanvullende ondersteuning van andere interne deskundigen;

    bouwbegeleiding:

    begeleiding die wordt geboden door een bouwbegeleider bij het laten uitvoeren van het zeer energiezuinig pakket, eventueel in combinatie met de duurzame warmteopties, een centrale aansluiting op het warmtenet en resterende aanvullende energiebesparende maatregelen tot aan het moment dat de maatregelen in het kader hiervan daadwerkelijk zijn uitgevoerd;

    bouwinstallatiebedrijf:

    bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf of een vergelijkbare sectie;

    BRL 9500:

    door de Stichting Kwaliteit voor Installaties Nederland bindend verklaarde Nationale Beoordelingsrichtlijn 9500, zoals vastgesteld op 31 augustus 2011, inclusief latere wijzigingen;

    centrale aansluiting op een warmtenet:

    centrale aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

    certificaathouder:

    certificaathouder als bedoeld in BRL 9500, deel 02;

    DMJOP:

    duurzaam meerjarenonderhoudsplan voor de delen van een gebouw of groep van gebouwen waarvoor een vereniging verantwoordelijk is voor het beheer en het onderhoud;

    duurzame warmteopties:

    maatregelen, genoemd in artikel 7, derde lid;

    energiebesparende isolatiemaatregelen:

    maatregelen, genoemd in artikel 7, tweede lid;

    EPA-adviseur:

    een persoon die voldoet aan de eisen aan de vakbekwaamheid van ‘EPA-adviseur’ conform bijlage 2 van BRL 9500, deel 2;

    etiket:

    drukt etiket als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 812/2013;

    gebouw:

    bestaand, voor onder meer bewoning bestemde gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, waarvoor een vereniging van eigenaars of een wooncoöperatie is opgericht of waarvan de eigenaar een woonvereniging is;

    HR-glas:

    beglazing in bestaande thermische schil en bestaande uit: meervoudig glas met een vacuüm of gasgevulde spouw met een warmte-doorlatingscoëfficiënt met een maximale Ug-waarde (W/m2K) van 1,2 of triple glas met een maximale Ug-waarde (W/m2K) van 0,7, met een nieuw isolerend kozijn met een Uf-waarde kleiner of gelijk aan 1,5 (W/m2K);

    isolerende kozijnpanelen:

    kozijnpanelen met minimaal dezelfde U-waarde als de glassoort waarmee deze worden gecombineerd in de kozijnen;

    Kaderbesluit:

    Kaderbesluit BZK-subsidies;

    koopwoning:

    woning van een eigenaar-bewoner;

    kwaliteitsverklaring:

    kwaliteitsverklaring als bedoeld in artikel 2.14 van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving;

    meldcode:

    code beschikbaar gesteld door de Minister:

    • a. per type en merk installatie voor duurzame warmteopties;

    • b. per soort isolatiemateriaal voor energiebesparende isolatiemaatregelen;

    minister:

    Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

    Nul-op-de-Meter-gebouw:

    gebouw waarvan de som van de ingaande en uitgaande energiestromen voor gebouwgebonden energie bij een normaal leefpatroon op jaarbasis gelijk aan of lager dan nul is en met een additionele energieopwekkingscapaciteit voor gebruikersgebonden energie van ten minste 1.780 kWh voor een appartement;

    oplaadpunt:

    oplaadpunt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen, inclusief de eventuele bijbehorende kabels;

    prestatieverklaring:

    prestatieverklaring als bedoeld in artikel 2.14 van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving;

    procesbegeleiding:

    externe begeleiding van het proces binnen een vereniging tot en met de definitieve besluitvorming van de algemene ledenvergadering voor het uitvoeren van advies, verduurzamingsmaatregelen, het zeer energiezuinig pakket of aanvullende energiebesparende maatregelen niet zijnde bouwbegeleiding;

    productkaart:

    productkaart als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 812/2013;

    ruimteverwarmingstoestel:

    ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3 of onderdeel 4, van Verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 2, lid 17 of 18, van Verordening (EU) nr. 813/2013, niet zijnde een lucht-luchtwarmtepomp;

    technische documentatie:

    technische documentatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage V van Verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage V van Verordening (EU) nr. 812/2013 of productinformatie als bedoeld in bijlage II lid 5 van Verordening (EU) nr. 813/2013;

    thermische schil:

    thermische schil als beschreven in ISSO 82.1;

    thermisch vermogen bij bivalente temperatuur:

    thermisch vermogen bij bivalente temperatuur als bedoeld in tabel 8 van bijlage V van Verordening (EU) nr. 811/2013 of tabel 2 van bijlage II van Verordening (EU) nr. 813/2013;

    thermisch vermogen bij referentieontwerptemperatuur:

    thermisch vermogen bij referentieontwerptemperatuur als bedoeld in tabel 10 van bijlage VII van Verordening (EU) nr. 811/2013 of tabel 4 van bijlage III van Verordening (EU) nr. 813/2013;

    vereniging:

    vereniging van eigenaars, woonvereniging of wooncoöperatie;

    vereniging van eigenaars:

    vereniging van de eigenaars als bedoeld in artikel 112, eerste lid, onderdeel e, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

    verordening (EU) nr. 305/2011:

    Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEU 2011, L 88/5);

    verordening (EU) nr. 811/2013:

    Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);

    verordening (EU) nr. 812/2013:

    Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);

    verordening (EU) nr. 813/2013:

    Verordening (EU) nr. 813/2013 van de Commissie van 2 augustus 2013 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft;

    woning:

    een bestaand appartement, dat een zelfstandige woongelegenheid vormt en als zodanig bewoond is geweest alvorens renovatie plaatsvindt en in de basisregistratie als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen met een woonfunctie is geregistreerd;

    wooncoöperatie:

    wooncoöperatie als bedoeld in artikel 18a van de Woningwet;

    woonvereniging:

    vereniging die eigenaar is van één of meer gebouwen en waarvan de leden het recht hebben om in een bepaalde woning die onderdeel uitmaakt van dat gebouw of die gebouwen te wonen;

    warmteleverancier:

    leverancier als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

    warmtenet:

    warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet;

    wtw:

    warmteterugwinning;

    waterverwarmingstoestel:

    waterverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in artikel 2, onderdeel zeventien, van verordening (EU) nr. 812/2013;

    zeer energiezuinig pakket:

    pakket van maatregelen bedoeld in artikel 9.

  • 2. Onder eigenaar-bewoner wordt in deze regeling verstaan een natuurlijke persoon die:

    • a. gerechtigde is van een bestaand appartement en in het desbetreffende appartement zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van dat appartement, waaronder mede begrepen de realisatie van de activiteiten waarvoor subsidie op grond van deze regeling is aangevraagd, zal hebben;

    • b. zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning, waaronder mede begrepen de realisatie van de activiteiten waarvoor subsidie op grond van deze regeling is aangevraagd, zal hebben in een woning van een wooncoöperatie en in verband daarmee lid is van die wooncoöperatie; of

    • c. op basis van zijn lidmaatschap van een woonvereniging het recht heeft om in een woning te wonen en daarin zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van deze woning, waaronder mede begrepen de realisatie van de activiteiten waarvoor subsidie op grond van deze regeling is aangevraagd, zal hebben.

  • 3. Onder appartement wordt in deze regeling verstaan:

    • a. deel van een gebouw waarvoor een vereniging van eigenaars is opgericht, waarop een appartementsrecht rust met een woonfunctie;

    • b. woning in een gebouw, waarvoor een wooncoöperatie is opgericht; of

    • c. woning in een gebouw van een woonvereniging.

Artikel 2. Doel van de regeling

Deze regeling heeft als doel verduurzaming te stimuleren in gebouwen van verenigingen, door subsidie te verstrekken voor:

  • a. advisering over energiebesparing, duurzame energie of aansluiting op een warmtenet;

  • b. investeringen in energiebesparende isolatiemaatregelen;

  • c. investeringen in duurzame warmteopties;

  • d. investeringen in een centrale aansluiting op een warmtenet; en

  • e. advisering over het plaatsen van oplaadpunten.

Artikel 3. Staatssteun

  • 1. Bij de verstrekking van een subsidie op grond van deze regeling van in totaal € 25.000 of meer wordt wat betreft subsidie voor de kosten van energiebesparende isolatiemaatregelen, aanvullende energiebesparende maatregelen en het zeer energiezuinig pakket met uitzondering van bouwbegeleiding, bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, 8 en 9, eerste en tweede lid, toepassing gegeven aan artikel 38 van de Algemene groepsvrijstellingverordening, voor de kosten van duurzame warmteopties wordt toepassing gegeven aan artikel 41 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening en wat betreft subsidie voor de kosten van energieadvies, advies over oplaadpunten en voor bouwbegeleiding wordt toepassing gegeven aan de de-minimisverordening.

  • 2. Bij de verstrekking van subsidie op grond van deze regeling van minder dan € 25.000 voor de kosten van verduurzamingsmaatregelen, aanvullende energiebesparende maatregelen, het zeer energiezuinig pakket, energieadvies en advies over oplaadpunten, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 12 wordt toepassing gegeven aan de de-minimisverordening.

Artikel 4. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van de hoofdstukken II en III geldt tot en met 31 december 2027 een subsidieplafond van € 48.500.000.

  • 2. Voor subsidieverstrekking op grond van hoofdstuk IV geldt tot en met 31 december 2023 een subsidieplafond van € 510.000.

  • 3. Het beschikbare bedrag per subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 4. Indien er meer aanvragen zijn ontvangen op één dag, waarbij toekenning van al deze aanvragen zou leiden tot overschrijding van het betreffende subsidieplafond wordt, in afwijking van het derde lid, de onderlinge rangorde van die aanvragen door loting vastgesteld.

HOOFDSTUK II. ENERGIEADVIES OF PROCESBEGELEIDING OF DMJOP

Artikel 5. Activiteiten en voorwaarden: energieadvies of procesbegeleiding of DMJOP

  • 1. De Minister kan aan een vereniging ten behoeve van het gebouw of groep van gebouwen subsidie verstrekken voor:

    • a. een energieadvies, mits het energieadvies voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid;

    • b. een energieadvies en procesbegeleiding, mits het energieadvies voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid en de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van de vereniging heeft besloten tot het binnen zestig maanden in uitvoering nemen van ten minste twee maatregelen, genoemd in het vierde lid; of

    • c. energieadvies en een DMJOP en eventueel procesbegeleiding, mits het DMJOP voldoet aan de eisen, bedoeld in het derde lid, bij besluit van de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van een vereniging is vastgesteld en het energieadvies voldoet aan de eisen, genoemd in het tweede lid.

  • 2. Het energieadvies is een niet ouder dan twee jaar na indiening van de aanvraag door een EPA-adviseur opgesteld rapport dat in ieder geval het volgende bevat: een nauwkeurige omschrijving van de bestaande situatie op basis van een ter plekke door een EPA-adviseur uitgevoerde technische en bouwkundige beoordeling van de schil en de installaties van het gebouw of van de groep van gebouwen, alsmede een beschrijving van de mogelijke energiebesparingsmaatregelen, met de keuzemogelijkheden en de voor- en nadelen per maatregel, een inschatting van de investering en van de te realiseren energiebesparing per mogelijk te verrichten maatregel. Een energieadvies maakt de terugverdientijd van de voorgenomen investeringen inzichtelijk, leidt tot een onderbouwde geadviseerde prioritering en geeft uitleg over de mogelijkheden voor het realiseren van een zeer energiezuinig pakket of een Nul-op-de-Meter-gebouw, met een beeld van de typen maatregelen die nodig zouden zijn om dit niveau in het betrokken gebouw of groep van gebouwen te bereiken.

  • 3. Het DMJOP is niet ouder dan twee jaar na indiening van de aanvraag, heeft een doorlooptijd van dertig jaar en bevat behalve de onderhouds-, herstel- en vernieuwingswerkzaamheden die gedurende de looptijd van het plan nodig worden geacht, ook de uitvoering van ten minste twee maatregelen binnen tien jaar, genoemd in het eerste lid. Een DMJOP bevat tevens een kostenberekening van de geplande werkzaamheden en een gelijkmatige toerekening van de kosten aan de onderscheiden jaren.

  • 4. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, en het derde lid zijn: verduurzamingsmaatregelen en de maatregelen uit het zeer energiezuinig pakket met uitzondering van bouwbegeleiding, als bedoeld in de artikelen 7 en 9.

  • 5. Subsidie op grond van het eerste lid wordt slechts eenmaal per gebouw of groep van gebouwen verstrekt.

  • 6. Op grond van het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt, indien voor in dat lid bedoelde activiteiten reeds door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties of een ander bestuursorgaan subsidie is verstrekt voor hetzelfde gebouw of groep van gebouwen.

Artikel 6. Aanvraag subsidie voor energieadvies of procesbegeleiding of DMJOP

  • 1. Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 5, eerste lid, wordt in de periode van 23 januari 2023 tot en met 31 december 2027 ingediend met gebruikmaking van een door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. In afwijking van artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit worden de volgende gegevens en bescheiden op verzoek van de Minister verstrekt:

    • a. het inschrijfnummer van de vereniging bij de Kamer van Koophandel;

    • b. het adres of de kadastrale aanduiding van het gebouw of de gebouwen ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd;

    • c. het aantal appartementen in het gebouw of de groep van gebouwen dat een koopwoning is;

    • d. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden overgemaakt;

    • e. de naam, het adres en het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel van de certificaathouder die het energieadvies heeft opgesteld, alsmede het nummer van het certificaat;

    • f. de naam en het adres van de EPA-adviseur die het gebouw heeft opgenomen ten behoeve van het energieadvies alsmede de naam, het adres, het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel en het nummer van het certificaat van de certificaathouder waarvoor hij werkt, indien dit niet de certificaathouder is, bedoeld in onderdeel e;

    • g. een factuur en een betalingsbewijs van het energieadvies en, indien van toepassing, het DMJOP en de procesbegeleiding;

    • h. een afschrift van het besluit van de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering, bedoeld in artikel 5, eerste lid;

    • i. een verklaring dat niet reeds subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, is aangevraagd bij of verstrekt door een ander bestuursorgaan voor hetzelfde gebouw of groep van gebouwen; en

    • j. indien niet alle leden van de vereniging eigenaar-bewoners zijn: een verklaring waaruit blijkt dat die leden niet meer subsidie ontvangen dan is toegestaan op basis van de de-minimisverordening.

HOOFDSTUK III. VERDUURZAMINGSMAATREGELEN, AANVULLENDE ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN EN HET ZEER ENERGIEZUINIG PAKKET

Artikel 7. Verduurzamingsmaatregelen

  • 1. De Minister verstrekt aan een vereniging ten behoeve van het gebouw of groep van gebouwen op aanvraag subsidie voor:

    • a. energiebesparende isolatiemaatregelen;

    • b. duurzame warmteopties; of

    • c. de centrale aansluiting op een warmtenet.

  • 2. Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen wordt deze verstrekt aan een vereniging ten behoeve van de aanschaf en het door een bouwbedrijf in een woning laten aanbrengen van isolatiemateriaal, dat is voorzien van een prestatieverklaring, voor één of meer van de volgende typen energiebesparende isolatiemaatregelen:

    • a. dakisolatie dan wel zolder- of vlieringvloerisolatie, waarbij:

      • 1°. minimaal 70% van de oppervlakte van het gehele dak behorend tot de bestaande thermische schil wordt geïsoleerd;

      • 2°. het toegevoegde isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft; en

      • 3°. het aanbrengen van lokaal gespoten PIR of PUR gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen;

    • b. gevelisolatie, waarbij:

      • 1°. ten minste 10 m2per appartement van de oppervlakte van de binnen- of buitengevel van de bestaande thermische schil wordt geïsoleerd; en

      • 2°. het toegevoegde isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft;

    • c. HR-glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie in de bestaande thermische schil door het vervangen van ten minste 8 m2per appartement van de oppervlakte van:

      • 1°. glas, kozijnpanelen of deuren door HR++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen of nieuwe isolerende buitendeuren met een Ud-waarde van ten hoogste 1,5 W/m2K; of

      • 2°. glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn met een Uf-waarde van ten hoogste 1,5 W/m2K, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren met een Ud-waarde van ten hoogste 1,0 W/m2K;

    • d. spouwmuurisolatie, waarbij:

      • 1°. ten minste 10 m2per appartement van de oppervlakte van bestaande spouwmuren in de bestaande thermische schil wordt geïsoleerd;

      • 2°. het toegevoegde isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 1,1 m2K/W heeft; en

      • 3°. het aanbrengen van lokaal gespoten PIR of PUR gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen;

    • e. vloer- dan wel bodemisolatie, waarbij:

      • 1°. minimaal 70% van de oppervlakte van de gehele vloer behorend tot de bestaande thermische schil wordt geïsoleerd;

      • 2°. het toegevoegde isolatiemateriaal voor de vloer of bodem een Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W heeft; en

      • 3°. het aanbrengen van lokaal gespoten PIR of PUR gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen.

  • 3. Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering van duurzame warmteopties wordt deze verstrekt aan een vereniging ten behoeve van de aanschaf en het door een bouwinstallatiebedrijf laten installeren van één of meer van de volgende installaties:

    • a. een ruimteverwarmingstoestel(en) of een waterverwarmingstoestel(en) dat:

      • 1°. is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp, een grond-waterwarmtepomp of een water-waterwarmtepomp;

      • 2°. een thermisch vermogen heeft van ten hoogste 400kW bij bivalente temperatuur in geval van een lucht-waterwarmtepomp dan wel bij een referentieontwerptemperatuur in geval van een grond-waterwarmtepomp of een water-waterwarmtepomp;

      • 3°. het gezamenlijk vermogen niet meer is dan 500kW bij bivalente temperatuur in geval van een lucht-waterwarmtepomp dan wel bij een referentieontwerptemperatuur in geval van een grond-waterwarmtepomp of een water-waterwarmtepomp, indien sprake is van meerdere warmtepompen binnen één installatie;

      • 4°. is voorzien van een etiket, een productkaart en de bijbehorende technische documentatie, indien sprake is van een installatie met een vermogen onder 70kW; of

      • 5°. is voorzien van technische documentatie, indien sprake is van een installatie met een vermogen van 70kW tot ten hoogste 400kW.

    • b. een zonneboiler, waaronder begrepen een zonneboilercombi, bestaande uit een zonne-energie-installatie die:

      • 1°. is bedoeld voor het maken van warm tapwater of voor het leveren van ruimteverwarming in combinatie met het maken van warm tapwater;

      • 2°. een totale apertuuroppervlakte van ten hoogste 200 vierkante meter heeft;

      • 3°. is voorzien van een productkaart en de bijbehorende technische documentatie; en

      • 4°. is voorzien van een etiket, indien sprake is van een zonneboilercombi.

  • 4. Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor de centrale aansluiting op een warmtenet wordt deze verstrekt aan een vereniging ten behoeve van het door een warmteleverancier aansluiten van: een bestaand gebouw op een centrale aansluiting op een warmtenet.

Artikel 8. Aanvullende energiebesparende maatregelen

Aanvullende energiebesparende maatregelen zijn:

  • a. het voor de eerste keer aanleggen van een systeem voor CO2-gestuurde ventilatie of het voor de eerste keer aanleggen van een systeem voor balansventilatie met wtw met een rendement van ten minste 90%;

  • b. het dynamisch waterzijdig inregelen van het verwarmingssysteem; en

  • c. het in de woning plaatsen van een energiedisplay dat verbonden is met een slimme meter en inzicht geeft in het gehele actuele energieverbruik in de woning of een thermostaat die het energieverbruik binnen de woning afstemt op het leefgedrag van de bewoners en verbonden is met een energiemanagementsysteem dat inzicht geeft in het gehele actuele energieverbruik in de woning, dan wel een thermostaat die voorzien is van een temperatuurregeling voor afzonderlijke ruimten in de woning.

Artikel 9. Zeer energiezuinig pakket

  • 1. Een zeer energiezuinig pakket is een samenhangend pakket van maatregelen, uitgevoerd in het hele gebouw behorend tot de bestaande thermische schil, dat bestaat uit:

    • a. energiebesparende isolatiemaatregelen en eventueel één of meer aanvullende energiebesparende maatregelen, waarvan de elementen voldoen aan de isolatiewaarden, genoemd in het tweede lid;

    • b. een systeem voor CO2-gestuurde ventilatie of balansventilatie met wtw met een rendement van ten minste 90%; en

    • c. een kierdichtheid die blijkens een luchtdichtheidstest (Qv_10) kar [l/s m2] ten hoogste 0,4 bedraagt.

  • 2. De isolatiewaarden in een zeer energiezuinig pakket zijn:

    • a. voor het dak: ten minste Rc 6,5 [m2K/W];

    • b. voor de gevel: ten minste Rc 5,0 [m2K/W];

    • c. voor de vloer of bodem: ten minste Rc 4,0 [m2K/W];

    • d. triple glas in de bestaande thermische schil met een Ug-waarde van ten hoogste 0,7 [W/m2K]; en

    • e. voor de kozijnen: ten hoogste Uf 1,5 [W/m2K] en voor deuren in de gevel: ten hoogste Ud 1,0 [W/m2K].

  • 3. Het zeer energiezuinig pakket kan mede bouwbegeleiding omvatten, mits deze wordt geboden door een bouwbegeleider als bedoeld in artikel 1, eerste lid.

Artikel 10. Activiteiten en voorwaarden: verduurzamingsmaatregelen, aanvullende energiebesparende maatregelen en het zeer energiezuinig pakket

  • 1. De Minister kan aan een vereniging ten behoeve van een gebouw waarin zich ten minste één koopwoning bevindt subsidie verstrekken voor het na de datum van indiening van de subsidieaanvraag door een bouwbedrijf of bouwinstallatiebedrijf laten uitvoeren van:

    • a. één of meer energiebesparende isolatiemaatregelen over de gehele daarvoor in aanmerking komende oppervlakten van het gebouw of over ten minste de oppervlakten, bedoeld in artikel 7, tweede lid;

    • b. een zeer energiezuinig pakket met uitzondering van bouwbegeleiding, als bedoeld in artikel 9, tweede lid;

    • c. één of meer duurzame warmteopties als bedoeld in artikel 7, derde lid;

    • d. een centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 7, vierde lid; en

    • e. één of meer aanvullende energiebesparende maatregelen als bedoeld in artikel 8.

  • 2. De Minister kan aan een vereniging ten behoeve van een gebouw waarin zich ten minste één koopwoning bevindt subsidie verstrekken voor door een bouwbegeleider te bieden bouwbegeleiding na de datum van indiening van de subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 9, derde lid.

  • 3. Subsidie op grond van het eerste lid, onderdeel e, wordt uitsluitend verstrekt in combinatie met subsidie op grond van het eerste lid, onderdeel a, b, c of d.

  • 4. Subsidie op grond van het eerste en tweede lid wordt per pakket of maatregel slechts eenmaal per gebouw of groep van gebouwen verstrekt.

  • 5. Op grond van het eerste en tweede lid, kan ook subsidie worden verstrekt, indien de bedoelde activiteiten ook uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd.

  • 6. Subsidie op grond van het eerste lid, onderdeel d, wordt uitsluitend verstrekt aan verenigingen met alleen eigenaar-bewoners.

  • 7. In afwijking van het vierde lid wordt geen subsidie verstrekt ten behoeve van huurwoningen in het gebouw indien de aanvraag is gedaan op grond van artikel 11, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, 2° of 3°, als blijkt dat een begunstigde van staatssteun meer steun ontvangt dan is toegestaan op basis van de de-minimisverordening of algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 8. In afwijking van het vierde lid wordt geen subsidie verstrekt indien de begunstigde van de subsidie reeds subsidie heeft ontvangen voor de activiteiten bedoeld in het eerste lid, op grond van:

    • a. de Regeling vermindering verhuurderheffing 2014;

    • b. de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector;

    • c. de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing;

    • d. de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen;

    • e. de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen; of

    • f. de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming.

  • 9. Voor zover de subsidie die verstrekt wordt aan een vereniging toekomt aan eigenaren van huurwoningen en bij de aanvraag gebruik wordt gemaakt van artikel 11, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, dienen de voor subsidie in aanmerking komende kosten voor energiebesparende isolatiemaatregelen en aanvullende energiebesparende maatregelen en zeer energiezuinig pakket rechtstreeks verband te houden met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie en de kosten dienen voor de investering in energie-efficiëntie binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering te kunnen worden vastgesteld als bedoeld in artikel 38, derde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 10. De aanvrager toont de gelijkwaardigheid van een of meerdere andere maatregelen dan bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, aan door middel van een verklaring van een certificaathouder als bedoeld in BRL 9500, deel 02, die een gelijkwaardigheidsberekening en een oordeel van de certificaathouder over de gelijkwaardigheid bevat.

Artikel 11. Aanvraag subsidie voor verduurzamingsmaatregelen, aanvullende energiebesparende maatregelen en het zeer energiezuinig pakket

  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt op grond van artikel 10, eerste en tweede lid, in de periode van 23 januari 2023 tot en met 31 december 2027 ingediend met gebruikmaking van een door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Een vereniging kan ten behoeve van een gebouw op grond van artikel 10, eerste en tweede lid, een aanvraag doen voor een subsidie waarvoor:

    • a. op grond van artikel 17, vierde lid, enkel subsidie wordt verstrekt voor het aandeel koopwoningen binnen de vereniging; of

    • b. op grond van artikel 17, vierde lid, subsidie wordt verstrekt voor het aandeel koopwoningen en het aandeel huurwoningen binnen de vereniging. De subsidie die wordt verstrekt ten behoeve van het aandeel huurwoningen binnen de vereniging, kan staatssteun bevatten en gerechtvaardigd worden door inachtneming van de voorwaarden van:

      • 1°. de de-minimisverordening;

      • 2°. artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

      • 3°. artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. In plaats van de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit bevat de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam, het post- en bezoekadres, het e-mailadres, het telefoonnummer, het rekeningnummer, het nummer waaronder de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager;

    • b. het adres of de kadastrale aanduiding van het gebouw of groep van gebouwen ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd;

    • c. de meldcode van de investering, en indien er geen meldcode beschikbaar is gesteld, een omschrijving van de investering;

    • d. het aantal appartementen in het gebouw;

    • e. als het een vereniging betreft waarvan niet alle leden eigenaar-bewoner zijn, een opgave van het als percentage uitgedrukte aandeel appartements- of woonrechten in de vereniging van de leden die eigenaar-bewoner zijn, zulks gerelateerd aan het gebouw ten behoeve waarvan de subsidie wordt aangevraagd;

    • f. indien van toepassing, de vermelding dat de aanvraag een subsidie voor een zeer energiezuinig pakket betreft;

    • g. als het een vereniging betreft waarvan niet alle leden eigenaar-bewoner zijn, het aantal appartementen in het gebouw dat koopwoning is;

    • h. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden overgemaakt;

    • i. een afschrift van een rechtsgeldig besluit waaruit blijkt dat:

      • 1°. de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van de vereniging besloten heeft tot uitvoering van de verduurzamingsmaatregelen en, indien van toepassing, aanvullende energiebesparende maatregelen of het zeer energiezuinig pakket waarvoor subsidie wordt gevraagd; en

      • 2°. namens de vereniging met betrekking tot de uitvoering van die maatregelen of het zeer energiezuinig pakket overeenkomstig de omschrijving in het uitvoerdersformulier, bedoeld in het zevende lid, een offerte is geaccepteerd van het bouwbedrijf dat dit formulier heeft ondertekend;

    • j. indien het een aanvraag voor subsidie voor bouwbegeleiding als bedoeld in artikel 9, derde lid, betreft dient ook de offerte van de bouwbegeleider toegevoegd te worden, inclusief twee door de Minister beschikbaar gestelde referentieformulieren;

    • k. indien het een investering voor een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, betreft, het thermische vermogen bij bivalente of referentieontwerptemperatuur van deze installatie;

    • l. indien het een investering voor een zonneboiler als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel b, betreft, de gegevens ten aanzien van de energetische opbrengst van deze installatie;

    • m. indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een investering voor dakisolatie dan wel zolder- of vlieringvloerisolatie in een appartementsgebouw via het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, een verklaring van de vereniging dat de zolder of vliering onverwarmd is; of

    • n. indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 7, vierde lid, voor zover van toepassing, een verklaring van de vereniging dat het bestaande gebouw, waarop de desbetreffende investering betrekking heeft, geen centrale aansluiting op een warmtenet had voordat deze investering plaatsvond.

  • 4. De aanvraag voor subsidie die betrekking heeft op een investering door een rechtspersoon of natuurlijke persoon, niet-zijnde eigenaar-bewoner, bevat, onverminderd het eerste lid, de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 5. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 1°, bevat naast de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, tevens een verklaring per eigenaar van een of meerdere huurwoningen, waaruit blijkt dat deze begunstigde van staatssteun niet meer steun ontvangt dan is toegestaan op grond van de de-minimisverklaring.

  • 6. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2° en 3°, bevat naast de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, tevens:

    • a. een verklaring per eigenaar van een of meerdere huurwoningen dat er geen sprake is van:

      • 1°. een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 2°. een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening; en

      • 3°. ongeoorloofde cumulatie van steun op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

    • b. De geaccepteerde offertes waarin de maatregelen en de kosten daarvan zijn opgenomen waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 7. Bij de aanvraag wordt meegezonden een door de Minister beschikbaar gesteld formulier dat is ingevuld en ondertekend door het bouwbedrijf dat een of meer in de artikelen 7, 8 en 9 bedoelde maatregelen zal uitvoeren. Het formulier betreft een omschrijving van de in het gebouw van de vereniging uit te voeren maatregelen onder vermelding, voor zover van belang voor de subsidieverstrekking, van de aantallen en de oppervlakten waarover de onderscheiden maatregelen worden uitgevoerd alsmede een bevestiging van de energetische kwaliteit van de uit te voeren maatregelen.

  • 8. Ingeval de aanvraag tevens betrekking heeft op een of meer andere gelijkwaardige energiebesparende isolatiemaatregelen dan als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, dan bevat de aanvraag een verklaring waarin aanvrager aangeeft dat hij beschikt over een verklaring als bedoeld in artikel 10, tiende lid.

HOOFDSTUK IV. ADVISERING OVER OPLAADPUNTEN

Artikel 12. Activiteiten en voorwaarden: subsidiabele activiteit

  • 1. De Minister kan aan een vereniging subsidie verstrekken voor advisering door een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven adviseur over de realisatie van één of meer oplaadpunten op de parkeergelegenheid van het gebouw of groep van gebouwen van een vereniging en waarin zich ten minste één koopwoning bevindt.

  • 2. Subsidie op grond van het eerste lid wordt slechts eenmaal per gebouw of groep van gebouwen aan een vereniging verstrekt.

  • 3. Een subsidie kan worden verstrekt voor advisering waarbij het schriftelijk advies bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder b, is opgesteld na 5 oktober 2021.

Artikel 13. Activiteiten en voorwaarden: voorwaarden oplaadpuntenadvies

  • 1. De advisering, bedoeld in artikel 12, eerste lid:

    • a. is mede gebaseerd op het ter plaatse beschouwen van de parkeergelegenheid waarop het oplaadpunt of de oplaadpunten gerealiseerd zouden worden; en

    • b. resulteert in een schriftelijk advies.

  • 2. Het schriftelijk advies omvat in ieder geval:

    • a. een prognose van de laadbehoefte van de vereniging voor ten minste tien jaar;

    • b. aanbevelingen voor de borging van de brandveiligheid in relatie tot het plaatsen van één of meer oplaadpunten, als de parkeergelegenheid geheel of gedeeltelijk is gelegen in een gebouw;

    • c. aanbevelingen voor de verdeling van de kosten van de oplaadpunten tussen de vereniging en de gebruikers van de oplaadpunten;

    • d. aanbevelingen voor de benodigde elektrische aansluiting en installatie van de oplaadpunten, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:

      • 1°. de mogelijkheid tot optimale verdeling van de beschikbare stroom over de op te laden voertuigen en het laden op optimale momenten;

      • 2°. de mogelijkheid om het laden tijdelijk te vertragen of te stoppen ter voorkoming van overbelasting van het stroomnetwerk in het gebouw;

      • 3°. borging van de fysieke en digitale veiligheid van de oplaadpunten; en

    • e. een duiding van de relevante wet- en regelgeving en de wijze waarop deze van invloed is op de aanbevelingen, bedoeld onder b en d.

Artikel 14. Aanvraag: advisering over oplaadpunten

  • 1. Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 12 kan worden ingediend van 23 januari 2023 tot en met 31 december 2023.

  • 2. De aanvraag bevat:

    • a. het schriftelijke advies, bedoeld in artikel 13, tweede lid;

    • b. een factuur van de adviseur en een betalingsbewijs van de vereniging;

    • c. het inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel van de adviseur; en

    • d. indien niet alle leden van de vereniging eigenaar-bewoners zijn: een verklaring waaruit blijkt dat die leden niet meer subsidie ontvangen dan is toegestaan op basis van de de-minimisverordening.

  • 3. De aanvraag hoeft niet te bevatten de gegevens en bescheiden, genoemd in artikel 11, derde lid, onder c, d, en e van het Kaderbesluit.

  • 4. Een aanvraag wordt ingediend na afronding van het schriftelijk advies, bedoeld in artikel 13 tweede lid.

  • 5. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

HOOFDSTUK V. HOOGTE SUBSIDIE

Artikel 15. Hoogte subsidie energieadvies of procesbegeleiding of DMJOP

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 75% van de kosten (inclusief btw) van het energieadvies, maar voor een gebouw of een groep van gebouwen met een tot vier woningen ten hoogste € 400 en voor een gebouw of groep van gebouwen met vijf tot acht woningen ten hoogste € 800; voor een gebouw of groep van gebouwen met meer dan acht woningen bedraagt die subsidie € 800 plus € 80 per extra woning tot een maximumbedrag van € 2.560.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 75% van de kosten (inclusief btw) van het energieadvies of van de totale kosten (inclusief btw) van het energieadvies en de procesbegeleiding, maar voor een gebouw of een groep van gebouwen met een tot vier woningen ten hoogste € 1.000 en voor een gebouw of groep van gebouwen met vijf tot acht woningen ten hoogste € 1.600; voor een gebouw of groep van gebouwen met meer dan acht woningen bedraagt die subsidie € 1.600 plus € 110 per extra woning tot een maximumbedrag van € 4.020.

  • 3. De subsidie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, bedraagt 75% van de totale kosten (inclusief btw) van het energieadvies en het DMJOP of van de totale kosten (inclusief btw) van het energieadvies, het DMJOP en de procesbegeleiding, maar voor een gebouw of groep van gebouwen met een tot vier woningen ten hoogste € 1.500 en voor een gebouw of groep van gebouwen met vijf tot acht woningen ten hoogste € 2.600; voor een gebouw of groep van gebouwen met meer dan acht woningen bedraagt die subsidie € 2.600 plus € 160 per extra woning, tot een maximumbedrag van € 6.120.

Artikel 16. Hoogte subsidie voor investeringen voor duurzame warmteopties

  • 1. De subsidie voor een investering voor duurzame warmteopties bedraagt voor:

    • a. een verwarmingstoestel dat is geïnstalleerd en is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, bij een thermisch vermogen ten behoeve van ruimteverwarming bij bivalente temperatuur:

      • 1°. tot 1 kW: € 500;

      • 2°. vanaf 1 kW: € 1.650, vermeerderd met € 150 voor elke kW thermisch vermogen bij bivalente temperatuur vanaf 1 kW;

    • b. een verwarmingstoestel dat is geïnstalleerd en is uitgerust met een grond-waterwarmtepomp of met een water-waterwarmtepomp als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, bij een thermisch vermogen bij referentieontwerptemperatuur:

      • 1°. tot 1 kW: € 500;

      • 2°. van 1 kW tot en met 10 kW: € 3.750;

      • 3°. van meer dan 10 kW: € 3.750, vermeerderd met € 150 voor elke kW thermisch vermogen hoger dan 10 kW; of

    • c. een zonneboiler als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel b, die is geïnstalleerd, € 1,02 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte van ten hoogste 10 m2en € 0,45 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte van meer dan 10 m2.

  • 2. De subsidie, bedoeld in:

    • a. het eerste lid, onderdelen a en b, wordt verhoogd met:

      • 1°. € 225, indien de warmtepomp tot 70 kW blijkens het etiket behoort tot de energie- efficiëntieklasse A+;

      • 2°. € 450, indien de warmtepomp tot 70 kW blijkens het etiket behoort tot de energie- efficiëntieklasse A++.

  • 3. De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt voor zonneboilers vastgesteld op:

    • a. 2.799 kWh, minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte volgens de productkaart conform het capaciteitsprofiel L, en minus het supplementair elektriciteitsgebruik volgens de productkaart, indien er sprake is van een apertuuroppervlakte van ten hoogste 5 m2;

    • b. 4.427 kWh, minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte volgens de productkaart conform het capaciteitsprofiel XL, en minus het supplementair elektriciteitsgebruik volgens de productkaart, indien er sprake is van een apertuuroppervlakte van meer dan 5 en ten hoogste 10 m2; of

    • c. het product van 1.293 kWh, het totale collectoroppervlak van alle collectoren volgens de productkaart, het collectorrendement volgens de productkaart, de instralingshoekmodifier volgens de productkaart en de verliesfactor van de warmwatertank, bedoeld in het vierde of vijfde lid, indien er sprake is van een apertuuroppervlakte van meer dan 10 m2.

  • 4. Afhankelijk van de energie-efficiëntieklasse vermeld op het etiket of de energie-efficiëntieklasse vastgesteld volgens de methode, bedoeld in bijlage II, onderdeel 2, van verordening (EU) nr. 812/2013, bedraagt de verliesfactor van de warmwatertank, bedoeld in het derde lid, onderdeel c:

    • a. 0,95 bij energie-efficiëntieklasse A+;

    • b. 0,91 bij energie-efficiëntieklasse A;

    • c. 0,86 bij energie-efficiëntieklasse B;

    • d. 0,83 bij energie-efficiëntieklasse C; of

    • e. 0,81 bij energie-efficiëntieklasse D tot en met G.

  • 5. In afwijking van het vierde lid bedraagt de verliesfactor voor een warmwatertank met een volume van 2.000 liter en meer 0,81.

  • 6. Indien de zonneboiler naast warm tapwater tevens ruimteverwarming produceert, wordt de subsidie voor de zonneboiler, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, eenmalig verhoogd met:

    • a. € 225, indien de zonneboiler behoort tot de energie-efficiëntieklasse A+ voor ruimteverwarming;

    • b. € 450, indien de zonneboiler behoort tot de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger voor ruimteverwarming.

Artikel 17. Hoogte subsidie energiebesparende isolatiemaatregelen en aanvullende energiebesparende maatregelen

  • 1. Indien een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen is aangebracht bedraagt de subsidie voor:

    • a. dakisolatie dan wel zolder- of vlieringvloerisolatie:

      • 1°. voor het isoleren van het dak in de bestaande thermische schil, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, € 30 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op minimaal 70% van de oppervlakte van het gehele dak; en

      • 2°. voor het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer in de bestaande thermische schil bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, € 8 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op minimaal 70% van de oppervlakte van de zolder- of vlieringvloer;

    • b. gevelisolatie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel b, € 38 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten minste 10 m2per appartement van de oppervlakte van de binnen- of buitengevel van de bestaande thermische schil die wordt geïsoleerd;

    • c. glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie in de bestaande thermische schil, voor zover de totale subsidiabele kosten betrekking op ten minste 8 m2 per appartement te isoleren oppervlakte, door het vervangen van:

      • 1°. glas, kozijnpanelen of deuren door HR ++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel c, subonderdeel 1°, € 46 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte;

      • 2°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 20 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door HR++ glas, bedoeld in subonderdeel 1°;

      • 3°. glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn met een maximale Uf-waarde (W/m2K) van 1.5, eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel c, subonderdeel 2°, € 131 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte; of

      • 4°. glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen, € 90 per vierkante meter, voor zover de subsidiabele kosten mede betrekking hebben op het vervangen van glas door triple glas, bedoeld in subonderdeel 3°;

    • d. spouwmuurisolatie van de bestaande thermische schil als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel d, € 8 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op ten minste 10 vierkante meter per appartement van de oppervlakte van bestaande spouwmuren in de bestaande thermische schil;

    • e. vloer- dan wel bodemisolatie via:

      • 1°. het isoleren van de vloer in de bestaande thermische schil, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel e, € 11 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op minimaal 70% van de oppervlakte van de gehele vloer; en

      • 2°. het isoleren van de bodem in de bestaande thermische schil, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel e, € 6 per vierkante meter te isoleren oppervlakte, voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op minimaal 70% van de oppervlakte van de gehele vloer.

  • 2. Wanneer er maar één energiebesparende isolatiemaatregel in totaal wordt uitgevoerd, bedraagt het subsidiebedrag ten hoogste de helft van het subsidiebedrag, genoemd in het eerste en derde lid.

  • 3. Indien een investering voor aanvullende energiebesparende maatregelen als bedoeld in artikel 8, is aangebracht bedraagt de subsidie voor:

    • a. het aanleggen van een ventilatiesysteem overeenkomstig artikel 8, onderdeel a per appartement 30% van de kosten van het ventilatiesysteem met een maximum van: € 1.200;

    • b. het dynamisch waterzijdig inregelen van een verwarmingssysteem overeenkomstig artikel 8, onderdeel b, per appartement: € 150; en

    • c. het plaatsen van een energiedisplay of een thermostaat overeenkomstig artikel 8, onderdeel c, per appartement: € 120.

  • 4. Indien het een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, betreft, wordt het bedrag dat berekend is op grond van het eerste lid vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het percentage, bedoeld in artikel 11, derde lid, onderdeel e, is en de noemer 100.

  • 5. Indien het een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 1° of 2°, betreft, dan wordt in aanvulling op het bedrag dat resulteert uit de berekening uit het vierde lid, daarbij het bedrag opgeteld dat resulteert uit de volgende berekening: het bedrag dat berekend is op grond van het eerste lid wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal huurwoningen waarvoor een verklaring als bedoeld in artikel 11, vijfde of zesde lid, is aangeleverd en die aan de voor die verklaring op grond van de de-minimisverordening of algemene groepsvrijstelling geldende voorwaarden voldoet, uitgedrukt als percentage van het totaal aantal appartementen in het gebouw, is en de noemer 100.

Artikel 18. Hoogte subsidie investeringen voor een centrale aansluiting op een warmtenet

De subsidie voor een investering voor een centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 7, vierde lid, bedraagt bij een vermogen van:

  • 1°. ten hoogste 100 kW: € 2.925;

  • 2°. meer dan 100 kW tot en met 400 kW: € 28.858; of

  • 3°. meer dan 400 kW: € 28.858.

Artikel 19. Hoogte subsidie zeer energiezuinig pakket

  • 1. Voor realisatie van een zeer energiezuinig pakket wordt de subsidie met overeenkomstige toepassing van artikel 17 berekend en vervolgens verhoogd met € 4.000 per appartement.

  • 2. De subsidie voor bouwbegeleiding bij toepassing van het zeer energiezuinig pakket, bedoeld in artikel 9, derde lid, bedraagt 50% van de totale kosten van de activiteit met een maximum van € 20.000.

Artikel 20. Maximale subsidie

  • 1. De subsidie voor een vereniging voor het oplaadpuntenadvies bedoeld in artikel 12 bedraagt ten hoogste 75 procent van de kosten voor de advisering, met een maximum van € 1.500.

  • 2. De subsidie voor een vereniging bedraagt per appartement gemiddeld ten hoogste € 15.000 op grond van artikel 10, eerste lid, en ten hoogste € 20.000 op grond van artikel 9 eerste en tweede lid.

  • 3. De totale subsidie voor een vereniging op grond van artikel 10, eerste en tweede lid, bedraagt ten hoogste € 2.500.000.

  • 4. Indien het een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2° of 3° betreft, dan bedraagt de totale subsidie voor een vereniging op grond van artikel 10, eerste lid, ten hoogste 30% van de voor staatssteun in aanmerking komende kosten van de te treffen energiebesparende isolatiemaatregelen, duurzame warmteopties en aanvullende energiebesparende maatregelen of het zeer energiezuinig pakket.

HOOFDSTUK VI. WIJZE VAN SUBSIDIEVERSTREKKING

Artikel 21.

  • 1. Bij de verstrekking van een subsidie op grond van deze regeling van minder dan € 25.000 wordt toepassing gegeven aan artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit.

  • 2. Bij de verstrekking van een subsidie op grond van deze regeling van meer dan € 125.000 is artikel 17 van het Kaderbesluit van toepassing.

Artikel 22. Subsidieverstrekking onder opschortende voorwaarde

Voor een investering voor duurzame warmteopties of een centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 7, derde lid, respectievelijk vierde lid, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat:

  • a. een overeenkomst wordt gesloten met een bouwinstallatiebedrijf of warmteleverancier in verband met de aanschaf van de installatie of installaties dan wel de centrale aansluiting op een warmtenet; en

  • b. de installatie of installaties dan wel de centrale aansluiting op een warmtenet waarop de overeenkomst, bedoeld in onderdeel a, betrekking heeft, zijn geïnstalleerd respectievelijk aangesloten.

HOOFDSTUK VII. SUBSIDIEVERPLICHTINGEN

Artikel 23. Subsidieverplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht, te rekenen vanaf de datum van de dagtekening van de subsidiebeschikking:

    • a. de energiebesparende isolatiemaatregelen, duurzame warmteopties en de aanvullende energiebesparende maatregelen waarvoor subsidie wordt verstrekt, te laten uitvoeren binnen een termijn van vierentwintig maanden; en

    • b. het zeer energiezuinig pakket en de centrale aansluiting op een warmtenet waarvoor subsidie wordt verstrekt, te laten uitvoeren binnen een termijn van zesendertig maanden.

  • 2. Indien de uitvoering van de maatregelen binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, buiten de schuld van de subsidieontvanger niet mogelijk is, kan de Minister die termijn op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger eenmaal met ten hoogste twaalf maanden verlengen.

  • 3. De in het kader van de subsidieverlening gevoerde administratie te bewaren tot tien belastingjaren na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 24. Verplichtingen van de subsidieontvanger ten aanzien van duurzame warmteopties

  • 1. Een installatie, waarop de investering voor de duurzame warmteopties betrekking heeft, en waarvoor op grond van deze titel een subsidie is verleend, wordt niet binnen een jaar na de datum van de subsidievaststelling vervreemd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de vervreemding van een installatie tezamen met het appartementencomplex of gebouw waarin respectievelijk waarop de investering voor duurzame warmteopties is geïnstalleerd.

HOOFDSTUK VIII. AFWIJZINGSGRONDEN

Artikel 25. Afwijzingsgronden

  • 1. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie als er met de uitvoering van de verduurzamingsmaatregelen, aanvullende energiebesparende maatregelen en het zeer energiezuinig pakket is begonnen voorafgaand aan de aanvraag.

  • 2. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen indien:

    • a. de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een investering ten behoeve van het realiseren van een vergroting van het woonoppervlakte of wooninhoud in ieder geval door:

      • 1°. het realiseren van een nieuwe aanbouw;

      • 2°. het realiseren van een nieuwe dakkapel;

      • 3°. het betrekken van een aan- of inpandige garage bij de woning;

      • 4°. het vergroten van het bestaande dak, gevel, vloer of glasoppervlakte; of

    • b. het een aanvraag voor subsidie betreft voor een woning of gebouw met een bouwjaar of woonfunctie na 1 januari 2013, tenzij een omgevingsvergunning voor dit gebouw overlegd kan worden die voor 1 januari 2013 is afgegeven.

  • 3. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor een investering voor de duurzame warmteopties indien:

    • a. de installatie waar de investering betrekking op heeft, is of wordt geïnstalleerd om te voldoen aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in afdeling 4.4 in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving;

    • b. de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een gebruikte installatie; of

    • c. het een aanvraag voor subsidie betreft als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdelen a en b, voor een woning met een bouwjaar of woonfunctie na 1 januari 2019, tenzij een omgevingsvergunning voor dit gebouw kan worden overlegd die voor 1 juli 2018 is aangevraagd.

HOOFDSTUK IX. BEKENDMAKING GEGEVENS EN SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 26. Bekendmaking van gegevens over steunverlening

  • 1. De Minister maakt binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening overeenkomstig artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, de gegevens openbaar, als de subsidie aan een aanvrager voor het aandeel huurwoningen binnen een of meerdere verenigingen meer bedraagt dan € 500.000.

  • 2. De gegevens, bedoeld in dit artikel, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

Artikel 27. Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. Een aanvraag tot subsidievaststelling bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager, het post- en bezoekadres, het e-mailadres, het telefoonnummer, het rekeningnummer, gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager en voor of het nummer waaronder de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en het door de Minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie; en

    • c. de kerngegevens voor de onderbouwing van de subsidievaststelling, waaronder de locatie of locaties waar het project is uitgevoerd, en voor zover de investering betrekking heeft op de duurzame warmteopties, de omschrijving van de aard van de installaties die zijn geïnstalleerd.

  • 2. Onverminderd artikel 24, eerste, tweede en derde lid, van het Kaderbesluit gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een factuur of facturen en betaalbewijs of betaalbewijzen van de aanschaf en installatie van de investering voor duurzame warmteopties en aanvullende energiebesparende maatregelen als bedoeld in artikel 7, derde lid en artikel 8, waaronder begrepen de door het bouwinstallatiebedrijf getekende factuur in geval van contante betaling van deze investeringen, waarop ten minste het betaalde bedrag, de begunstigde en betaaldatum vermeld wordt;

    • b. indien het een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen of een zeer energiezuinig pakket betreft:

      • 1°. een factuur en betaalbewijs als bedoeld in onderdeel a, met daarin ten minste de naam en het adres van de vereniging en het bouwbedrijf dat werkzaamheden betreffende de investering of investeringen heeft uitgevoerd, een omschrijving van het soort energiebesparende isolatiemaatregel of maatregelen uit het zeer energiezuinig pakket en aanverwante werkzaamheden die door het bouwbedrijf uitgevoerd zijn, de naam, het type, het merk, de dikte en indien beschikbaar de meldcode, van het isolatiemateriaal dat gebruikt is en de plaats en bijhorende oppervlakte die in de desbetreffende koopwoning geïsoleerd is;

      • 2°. ten minste één foto per energiebesparende isolatiemaatregel of maatregel uit het zeer energiezuinig pakket, genomen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden door het bouwbedrijf, met daarop zichtbaar de naam, merk, soort, en dikte van het isolatiemateriaal;

      • 3°. indien het een investering voor glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie als bedoeld in artikel 7 tweede lid, onderdeel c, betreft, voor zover van toepassing, een kozijnstaat met daarin merk en type van het kozijn en het daarbij behorende frame, glas en binnenwerkse maten van het glas of de kozijnpanelen per kozijn;

    • c. indien het een investering voor duurzame warmteopties betreft, een document waaruit blijkt dat een investering:

      • 1°. in gebruik is genomen;

      • 2°. voldoet aan de technische eisen;

      • 3°. is geïnstalleerd of aangebracht door een bouwinstallatiebedrijf;

    • d. indien subsidie is aangevraagd voor bouwbegeleiding in combinatie met het zeer energiezuinig pakket als bedoeld in artikel 9, derde lid, de factuur en het betalingsbewijs van de bouwbegeleiding en een korte rapportage, waarin de uitgevoerde activiteiten beschreven staan; en

    • e. indien het een investering voor de centrale aansluiting op een warmtenet als bedoeld in artikel 7, vierde lid, betreft, een overeenkomst met een warmteleverancier waaruit blijkt dat het appartementencomplex is aangesloten op een warmtenet.

HOOFDSTUK X. SLOTBEPALINGEN

Artikel 28. Overgangsregeling

De Subsidieregeling energiebesparing eigen huis wordt ingetrokken, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de subsidies die voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling op grond van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis zijn verstrekt of aangevraagd.

Artikel 29. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023 en vervalt op 1 januari 2028, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt of aangevraagd.

Artikel 30. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

TOELICHTING:

A. Algemeen deel

1. Inleiding

De Subsidieregeling Verduurzaming Verenigingen van Eigenaars (hierna: SVVE) komt voort uit de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (hierna: SEEH) en de Investeringssubsidie Duurzame Energie (hierna: ISDE) en is uitsluitend bestemd voor (gemengde) vve’s, woonverenigingen en wooncoöperaties (hierna: verenigingen) die hun gebouw of gebouwen willen verduurzamen. De SVVE is ontworpen om de aanvraag voor subsidie voor verduurzamingsmaatregelen en advies door verenigingen, te vereenvoudigen. Door de grote hoeveelheid aanpassingen ten opzichte van de SEEH, is gekozen voor een nieuwe regeling in plaats van de SEEH te wijzigen. De belangrijkste wijzigingen zijn na te lezen in paragraaf 2.3 van de toelichting.

1.1 Doelstelling

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2050 alle woningen en gebouwen in Nederland CO2-arm zijn. Deze duurzame transitie vraagt ook om investeringen in de verduurzaming van woningen. De SVVE heeft als doel verduurzaming te stimuleren in gebouwen van verenigingen, door subsidie te verstrekken voor:

  • a. advisering over energiebesparing, duurzame energie of aansluiting op een warmtenet;

  • b. investeringen in energiebesparende isolatiemaatregelen;

  • c. investeringen in duurzame warmtetechnieken;

  • d. investeringen in een centrale aansluiting op een warmtenet; en

  • e. advisering over het plaatsen van oplaadpunten.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Aanleiding

In het Coalitieakkoord 20211 kondigde het kabinet een langjarig Nationaal Isolatieprogramma aan met commitment en middelen tot ten minste 2030. Daarbij gaf het kabinet aan dat isoleren sneller, slimmer en socialer moest dan voorheen. In de Kamerbrief uit 2021 over de hoofdlijnen van het Nationaal Isolatieprogramma2 werd toegezegd dat de SEEH laagdrempeliger en toegankelijker zou worden gemaakt. In het Nationaal Isolatieprogramma (hierna: NIP)3 en het Programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving4 zijn deze voorstellen bevestigd en nader uitgewerkt. De belangrijkste aanpassingen die werden voorgesteld zijn:

  • Het openstellen van subsidie voor één energiebesparende isolatiemaatregel, met een hoger percentage subsidie voor twee of meer maatregelen als stimulans om meerdere maatregelen tegelijk te nemen;

  • Eén regeling voor verenigingen, voor het bijna volledig verduurzamen van het hele gebouw. Om dit te realiseren wordt het mogelijk gemaakt om niet alleen voor advies isolatiemaatregelen en aanvullende energiebesparende maatregelen, maar ook voor duurzame warmtetechnieken subsidie aan te vragen.

2.2 Probleembeschrijving

De verduurzaming van de gebouwde omgeving wordt steeds urgenter en gaat nog niet snel genoeg om de gestelde doelen op het gebied van CO2-besparing uit het Klimaatakkoord te behalen. Verenigingen vormen binnen deze opgave een belangrijke doelgroep: er zijn ruim 143 duizend vve’s in Nederland. In totaal maken bijna 1.2 miljoen woningen onderdeel uit van een vve5 (het aantal wooncoöperaties en -verenigingen in Nederland is vooralsnog beperkt). Om verschillende redenen blijft de verduurzaming in deze doelgroep achter. Daarom is onder andere naar het verbeteren van de subsidieregeling gekeken.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) heeft van verschillende gemeenten en andere organisaties signalen ontvangen dat de vormgeving van de SEEH niet optimaal was voor verenigingen, omdat de regeling niet goed aansloot bij de problemen die worden ervaren bij de verduurzaming van bijvoorbeeld vve’s, zoals de complexe, vaak langdurige besluitvormingsprocessen, de verschillende loketten waar vve’s gebruik van moeten maken voor het aanvragen van subsidie en (bouw)technische uitdagingen bij de verduurzaming.

Uit de kamerbrief naar aanleiding van de evaluatie van de SEEH door TNO in 20216 en het advies naar aanleiding van die evaluatie kwam eveneens de behoefte naar voren om langjarige financiële zekerheid voor de subsidie te hebben. Daarnaast maakten de evaluaties duidelijk dat verenigingen veel behoefte hebben aan ondersteuning. De evaluatie van de SEEH liet ten aanzien van de eisen van de regeling zien dat verenigingen regelmatig tegen (bouw)technische beperkingen aanlopen waardoor bepaalde maatregelen lastig te realiseren zijn en het wenselijk zouden vinden als de eis wordt verlaagd naar één maatregel. Tegelijkertijd liet de evaluatie zien dat de eis van minimaal twee isolatiemaatregelen in de SEEH ervoor zorgde dat verenigingen die van de subsidie gebruikt maakten meer maatregelen namen dan zij zouden nemen als er geen subsidie beschikbaar zou zijn geweest. De aanbeveling in de evaluatie van de SEEH is het vinden van een goede balans tussen de strengheid van de eisen, de toegankelijkheid voor de doelgroep en het beschikbare budget. Tegen deze achtergrond dient de nieuwe subsidieregeling voor verenigingen, de SVVE, te worden bezien.

2.3 Probleemaanpak

Met de SVVE maakt het Rijk de subsidie voor verduurzaming laagdrempeliger en toegankelijker voor verenigingen. Er zijn verschillende aanpassingen gedaan, zo hoeft er voor verduurzamingsmaatregelen maar één aanvraag gedaan te worden. Doordat er maatwerk mogelijk is, maakt de regeling het makkelijker voor verenigingen om van de regeling gebruik te maken en maatregelen ter verduurzaming uit te voeren. Daarbij is ook rekening gehouden met de uitvoerbaarheid van de regeling door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO).

  • a) Vergroten beleidsdoel en aanpassen naam van de regeling

    Voor verenigingen is het nu mogelijk om bij één regeling subsidie aan te vragen voor energieadvies, advies over oplaadpunten, energiebesparende maatregelen, het zeer energiezuinig pakket, duurzame warmtetechnieken en aanvullende energiebesparende maatregelen. De naam van de regeling is aangepast naar ‘Subsidieregeling Verduurzaming voor Verenigingen van Eigenaars’, dus in het kort de ‘SVVE’. Hiervoor is gekozen, omdat de oorspronkelijke naam nu de lading van de regeling niet meer dekt. Het gaat namelijk niet meer alleen om energiebesparing en ook niet meer om een eigen huis (maar om een gebouw van een vereniging). De grootste doelgroep van verenigingen zoals bedoeld in deze regeling zijn vve’s, wat de reden is dat deze term terugkomt in de naam. Woonverenigingen en wooncoöperaties vallen gezien de definitie van verenigingen ook onder deze regeling.

  • b) De regeling verlengen tot en met 31 december 2027

    De SEEH liep tot 2023 en is opgenomen in de nieuwe SVVE regeling. Recent is er ook meer budget beschikbaar gekomen. Daarom is het mogelijk om de continuïteit van de subsidie voor verenigingen te borgen in een regeling. Deze ‘verlenging’ geeft verenigingen meer zekerheid dat de regeling langjarig beschikbaar zal zijn en kan verenigingen stimuleren om het proces rondom verduurzaming (onder meer energieadvies, besluitvorming en uitvoering) snel op te starten.

  • c) Het subsidieplafond verhogen

    In augustus 2021 is besloten extra budget beschikbaar te stellen voor een NIP. Dit budget is deels ingezet voor de SVVE. In het Coalitieakkoord is besloten het NIP voort te zetten tot en met 2030. Voor die periode zal er dus extra budget beschikbaar komen, dat in de toekomst aan het subsidieplafond van de SVVE moet worden toegevoegd.

  • d) Onderbrengen van de warmtetechnieken uit de ISDE

    Warmtepompen, zonneboilers en een centrale aansluiting op een warmtenet, onderdelen die vanuit de ISDE werden gesubsidieerd voor verenigingen, zijn met inwerkingtreding van deze regeling ondergebracht bij de SVVE.

    Tot nu toe moesten verenigingen en individuen binnen die vereniging voor verduurzaming naar verschillende regelingen: bijvoorbeeld naar de SEEH voor isolatie en naar de ISDE voor duurzame warmteopties. Met de nieuwe regeling wordt een totaalpakket voor verduurzaming gesubsidieerd.

  • e) Eén energiebesparende isolatiemaatregel toestaan

    De twee-maatregeleneis wordt losgelaten. Dit betekent dat het voor verenigingen ook mogelijk is om subsidie aan te vragen wanneer slechts één energiebesparende isolatiemaatregel wordt genomen. Bij een aanvraag voor één energiebesparende isolatiemaatregel wordt het subsidiepercentage gemiddeld 15% en bij twee of meer energiebesparende isolatiemaatregelen blijft het gemiddelde subsidiepercentage 30%. Deze wijziging is bedoeld om een balans te vinden tussen meer verenigingen bewegen tot het nemen van één energiebesparende isolatiemaatregel en tegelijkertijd verenigingen te stimuleren om zoveel mogelijk te verduurzamen.

  • f) Zeer energiezuinig pakket verruimen

    Uit de praktijk blijkt dat het vanwege (bouw)technische beperkingen niet altijd mogelijk is om het zeer energiezuinig pakket uit te voeren in overeenstemming met de daarvoor geldende voorwaarden. Daarom is het mogelijk om de gestelde eis voor isolatiewaarden van het gebouw te behalen door middel van gelijkwaardigheid. Dit betekent dat er na onderzoek van een energieadviseur andere maatregelen genomen mogen worden, mits ervoor wordt gezorgd dat het gebouw even goed of zelfs beter geïsoleerd wordt hierdoor dan het zeer energiezuinig pakket vereist.

  • g) Bouwbegeleiding bij een zeer energiezuinig pakket

    Subsidie voor bouwbegeleiding voor zeer energiezuinig pakketten is aan de regeling toegevoegd. Verenigingen kunnen daarvoor 50% van de daadwerkelijk gemaakte kosten tot maximaal € 20.000 gesubsidieerd krijgen. Voor bouwbegeleiding moeten verenigingen bijvoorbeeld aanzienlijke kosten maken, wat als een drempel wordt ervaren. Bouwbegeleiding is echter wel van belang, omdat verenigingen niet altijd over (alle) noodzakelijke kennis en ervaring beschikken van de uitvoering van begin tot eind van alle maatregelen uit het zeer energiezuinig pakket. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om juridische begeleiding bij contracten, inkoopprocessen en management van werkprocessen en bouwkosten. Door ook hiervoor subsidie te verstrekken, wordt deze drempel verlaagd.

  • h) Voorwaarden regelingen afgestemd

    Daarnaast zijn er aanpassingen gedaan om in de SVVE de onderdelen van de SEEH meer in lijn te brengen met de voorwaarden uit de ISDE. Zo wordt er gewerkt met dezelfde maatregellijst (meldcodelijst) en is de combinatie van bodem- en vloerisolatie als maatregel vervallen, omdat die combinatie in de praktijk weinig voorkomt. Daarnaast wordt de combinatie van isolatieglas, nieuwe kozijnpanelen en nieuwe isolerende deuren beoordeeld als één maatregel. Hierdoor kan men eerder voldoen aan de verlaagde oppervlakte eis. Ook zijn de minimale oppervlaktes voor spouwmuur- en gevelisolatie verlaagd naar 10 m2 per appartement.

  • i) Dynamisch waterzijdig inregelen

    De aanvullende maatregel waterzijdig inregelen is aangepast naar dynamisch waterzijdig inregelen. Een dynamisch ingeregelde verwarmingsinstallatie is voorbereid op, en geschikt voor, de omschakeling naar duurzame warmtetechnieken, zoals warmtepompen, vloerverwarming en klimaatplafonds. Het ‘gewoon’ waterzijdig inregelen zorgt enkel voor energiebesparing omdat de verwarmingsinstallatie optimaal wordt afgesteld. Het subsidiebedrag voor dynamisch waterzijdig inregelen wordt verhoogd naar € 150 per woning.

  • j) Uitvoeringstermijn

    De termijn voor het laten uitvoeren van maatregelen is verlengd naar respectievelijk 2 jaar voor energiebesparende maatregelen en duurzame warmteopties en naar 3 jaar bij het uitvoeren van het zeer energiezuinig pakket of een centrale aansluiting op een warmtenet met de mogelijkheid voor het aanvragen van uitstel van 1 jaar. De reden voor de verlenging is enerzijds vanwege het ingewikkelde besluitvormingsproces dat verenigingen moeten doorlopen en de daarmee samenhangende mogelijk uiteenlopende belangen van de individuele leden. Alsook omdat er krapte ontstaat op de verduurzamingsmarkt, onder andere door schaarste van materialen of uitvoerders.

  • k) De onderdelen van eigenaar-bewoners verwijderen

    Sinds 1 januari 2021 zijn eigenaar-bewoners geen doelgroep meer in de regeling, omdat deze doelgroep is ondergebracht bij de ISDE. De teksten over eigenaar-bewoners staan echter nog wel als zodanig in de SEEH opgenomen. Deze zijn daarom niet overgenomen in de regelingstekst van de SVVE waar ernaar werd gerefereerd als doelgroep. Eigenaar-bewoners kunnen zich voor subsidie tot de ISDE blijven wenden.

2.4 Opbouw van de regeling

Er zijn twee onderdelen in de regeling. Het eerste onderdeel bestaat uit adviezen, het tweede uit maatregelen. Een aanvraag kan bestaan uit één of beide onderdelen.

Het advies bestaat uit een energieadvies, oplaadpuntenadvies of een combinatie van de twee. De subsidie hiervoor is achteraf aan te vragen. Het energieadvies bestaat uit de volgende 3 varianten:

  • Energieadvies

  • Energieadvies en procesbegeleiding (inclusief een besluit van de vergadering van eigenaars of de – algemene ledenvergadering van de betreffende vereniging dat twee maatregelen – worden uitgevoerd in de komende 5 jaar)

  • Energieadvies in combinatie met een duurzaam meerjarenonderhoudsplan (DMJOP). In het DMJOP zijn twee maatregelen in de komende 10 jaar ingepland en eventueel procesbegeleiding.

Daarnaast is er de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor bouwbegeleiding. Voor voorwaarden en criteria voor het aanvragen van subsidie voor dit onderwerp zie de artikelsgewijze toelichting in het kader van het zeer energiezuinig pakket bij artikel 9.

Het onderdeel maatregelen bestaat uit de volgende mogelijke maatregelen. Subsidie voor deze maatregelen dient vooraf aangevraagd te worden:

  • Energiebesparende maatregelen:

    • ° Dakisolatie, dan wel zolder of vlieringisolatie

    • ° Gevelisolatie

    • ° Isolatie van glas, kozijnpanelen en deuren

    • ° Spouwmuurisolatie

    • ° Vloer dan wel bodemisolatie

  • Warmteopties:

    • ° Warmtepompinstallatie

    • ° Zonneboiler

    • ° Centrale aansluiting op een warmtenet

  • Aanvullende energiebesparende maatregelen:

    • ° Balansventilatie of CO2-gestuurde ventilatie

    • ° Dynamisch waterzijdig inregelen van verwarmingssysteem

    • ° Energiedisplay plaatsen

Voor de aanvullende energiebesparende maatregelen geldt dat zij aanvullend zijn en uitsluitend in combinatie met één of meerdere energiebesparende maatregelen en/of warmteopties aangevraagd kunnen worden.

Het zeer energiezuinig pakket is een integraal verduurzamingspakket inclusief bonusbedrag. De volgende maatregelen kunnen naar keuze worden toe gevoegd aan het pakket:

  • Bouwbegeleiding

  • Warmteopties

  • Resterende aanvullende energiebesparende maatregelen

Voor energiebesparende maatregelen geldt een staffel: bij een aanvraag voor één energiebesparende maatregel (en eventueel één of meerdere aanvullende maatregelen) geldt een lager subsidiepercentage (ongeveer 15%). Bij een aanvraag voor meerdere maatregelen (aanvullende energiebesparende maatregelen worden niet meegeteld), dan geldt het hoge subsidiepercentage (ongeveer 30%). Wordt binnen de uitvoeringstermijn een aanvraag voor één energiebesparende maatregel aangevuld met een of meer andere energiebesparende maatregelen of warmteopties, dan geldt het hogere subsidiepercentage voor alle maatregelen (inclusief aanvullende energiebesparende maatregelen).

Het invoeren van de staffel betekent dat na verstrijken van de uitvoeringstermijn, het berekenen van de staffel opnieuw start. Concreet betekent dit dat als bijvoorbeeld twee energiebesparende maatregelen zijn getroffen binnen de termijn van twee jaar, hiervoor het hoge subsidiepercentage wordt berekend (ongeveer 30%). Als er na deze 24 maanden een aanvraag ingediend wordt voor één energiebesparende maatregel (de derde maatregel), dan geldt het lagere subsidiepercentage (ongeveer 15%). Als deze derde, maar enkelvoudige, maatregel wél binnen de 24 maanden wordt aangevraagd, dan geldt het hogere subsidiepercentage voor alle drie de maatregelen. Enerzijds worden aanvragers hiermee gestimuleerd om zo veel mogelijk maatregelen tegelijk te treffen doordat er niet onbeperkt uitgesteld kan worden. Anderzijds wordt door het verlengen van de uitvoeringstermijn het haalbaarder om de maatregelen te laten uitvoeren. Hierover zijn signalen ontvangen dat gebrek aan materialen en/of arbeid zorgt voor vertraging bij uitvoering van projecten.

Voor alle mogelijke opties van advies en maatregelen zoals hierboven beschreven geldt dat er meerdere keren een aanvraag ingediend kan worden, maar dat een aanvraag niet gehonoreerd wordt voor eenzelfde maatregel waar al eerder subsidie voor is verstrekt.

2.5 Motivering instrumentkeuze

Er is gekozen voor financiële sturing via een subsidieregeling, om verenigingen een extra (financiële) stimulans te geven om de woningen en het gebouw te verduurzamen. Uit de evaluatie van de SEEH blijkt dat een subsidie ervoor zorgt dat meer mensen maatregelen gaan nemen en met name dat meer mensen extra maatregelen nemen als er subsidie beschikbaar is voor twee of meer maatregelen.

2.6 Werkwijze

In de artikelen 16 tot en met 19 van het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit) wordt de wijze van subsidieverstrekking geregeld aan de hand van drie verschillende ‘subsidiearrangementen’. Het lichtste arrangement (arrangement 1) betreft subsidies lager dan € 25.000 (artikel 16 van het Kaderbesluit); bij dit arrangement wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een vast bedrag en wordt de subsidie ofwel direct vastgesteld en uitbetaald (artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit), ofwel eerst verleend en 100% bevoorschot en ambtshalve vastgesteld op een in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven moment (artikel 16, tweede lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit). Het iets zwaardere arrangement (arrangement 2) heeft in beginsel betrekking op subsidies van € 25.000 tot € 125.000 (artikel 17 van het Kaderbesluit); op grond van dit arrangement wordt de subsidie eerst verleend en moet de subsidieontvanger, nadat hij de activiteiten heeft verricht, een aanvraag tot subsidievaststelling doen, waarbij hij de subsidie verantwoordt. Voor subsidies van € 125.000 of meer geldt in beginsel arrangement 3 (artikel 18 van het Kaderbesluit); bij dit arrangement geldt dat de subsidieontvanger de subsidie niet alleen moet verantwoorden, maar daarbij ook een controleverklaring moet leveren. Om de administratieve lasten voor de subsidieontvanger te beperken, kan op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit bij ministeriële regeling worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een lichter arrangement wordt toegepast.

Aanvraagproces

De subsidie kan worden aangevraagd bij het digitale loket van RVO. De subsidieaanvraag moet vergezeld zijn van een aantal bewijsstukken waaronder de adresgegevens, een uitvoerdersformulier, een afschrift van een door vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van de vereniging en, indien van toepassing, een ingevulde de-minimisverklaring of AGVV-verklaring).

In de onderhavige regeling is voor het aanvraag- en verleningsproces onderscheid gemaakt tussen kleine projecten (voor subsidie van minder dan € 25.000) en grote projecten (voor meer dan € 25.000 subsidie). De regels voor subsidies tot € 25.000 staan in artikel 16, tweede lid, onder a van het Kaderbesluit en houden onder meer in dat de subsidie wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag en dat desgevraagd verantwoording plaatsvindt over de prestatie. Op basis van een subsidieaanvraag wordt direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven en de subsidie wordt direct uitbetaald. Controle of de subsidieontvanger de maatregelen waarvoor de subsidie is verstrekt, tijdig heeft uitgevoerd, vindt steekproefsgewijs plaats. Als blijkt dat hij dit niet heeft gedaan, zal de subsidie met toepassing van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden teruggevorderd.

De regels voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000 staan in artikel 17 van het Kaderbesluit. Op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit wordt artikel 17 van het Kaderbesluit van toepassing verklaard op subsidies van € 125.000 en hoger. Voor deze subsidies geldt dat een vast bedrag (lump sum) voor een nog te verrichten prestatie-eenheid wordt verstrekt. Bij de verstrekking van deze subsidies wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van het tijdstip waarop een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling moet worden gedaan. Verschil met subsidies lager dan € 25.000 is dat in dit geval standaard moet worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de in de subsidie verbonden verplichtingen. Bovendien wordt het subsidiebedrag niet meteen uitbetaald; wel wordt er een voorschot verleend.

2.7 Monitoring

Maandelijks wordt de uitputting van het beschikbare budget op de website van RVO bekend gemaakt, zodat voor iedere potentiële aanvrager bekend is of er nog voldoende budget beschikbaar is. Ook vindt regelmatig afstemming plaats om te bezien of de subsidieregeling werkbaar is voor verenigingen.

3. Verhouding tot hoger recht en ander nationaal recht

3.1 Verhouding tot hoger recht

Staatssteunrecht

In deze subsidieregeling zijn regels opgenomen die voortkomen uit het staatssteunrecht. Als de overheid subsidie verleent aan een onderneming kan dit te kwalificeren zijn als staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed uitgelegd te worden: het uitvoeren van een economische activiteit (ook zonder winstoogmerk) kan erop zichzelf al toe leiden dat er sprake is van een onderneming. De activiteit die aanvragers onder deze subsidieregeling verrichten, te weten het (laten) verduurzamen van eventueel huurwoningen binnen de vereniging, kan doorgaans gezien worden als economische activiteit. Hierdoor is er sprake van staatssteun. Dit geldt niet voor de subsidie die wordt toegekend in het kader van de aansluiting op een warmtenet. Deze subsidies worden alleen toegekend aan eigenaar-bewoners, waardoor er geen sprake is van een onderneming naar Europees recht en dus ook geen sprake is van staatssteun.

Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van Europese recht gerechtvaardigd moeten worden. In deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van twee Europese verordeningen ter rechtvaardiging van de gegeven steun. Dit onderscheid is gemaakt omdat energieadvies, advies over het plaatsen van één of meer oplaadpunten en bouwbegeleiding niet verenigbaar zijn met de interne markt in de zin van artikel 107, derde lid, van het Verdrag VWEU op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV), en het doen van verduurzamingsmaatregelen, het zeer energiezuinig pakket en aanvullende energiebesparende maatregelen wél. Bouwbegeleiding, energieadvies en advies over oplaadpunten zijn verenigbaar met de interne markt op grond van de de-minimisverordening.

Voor subsidies op grond van deze regeling die minder dan € 25.000 bedragen zal gebruik worden gemaakt van de de-minimisverordening. De voorwaarden die hieraan zijn verbonden worden nader toegelicht onder 2.2.b.

Bij subsidies van meer dan € 25.000 kunnen gemengde verenigingen die een aanvraag doen op grond van deze regeling kiezen tussen de algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening. Een voorwaarde voor de de-minimisverordening is dat de verhuurders binnen de vereniging voldoen aan het vereiste dat in een periode van drie opeenvolgende belastingjaren een individuele verhuurder niet meer dan het maximumbedrag van € 200.000 aan de-minimissteun heeft ontvangen.

Verhuurders binnen gemengde verenigingen die niet voldoen aan dit vereiste zullen voor een subsidie van meer dan € 25.000 zowel de algemene groepsvrijstellingsverordening als de de-minimisverordening moeten gebruiken, mits er geen sprake is van ongeoorloofde cumulatie zoals hieronder wordt toegelicht. Een voorbeeld hiervan is als er subsidie wordt aangevraagd voor het zeer energiezuinig pakket met bouwbegeleiding de totale som van de subsidie niet voldoet aan de eisen van de-minimissteun, maar subsidie voor alleen bouwbegeleiding wel aan de vereisten van de de-minimissteun voldoet. Een ander voorbeeld is als er subsidie wordt aangevraagd voor een maatregel in combinatie met advies over oplaadpunten en de totale som van de subsidie over de vereisten van de-minimissteun zou gaan maar enkel de subsidie van het advies over oplaadpunten op zichzelf genomen niet.

Subsidies voor energiebesparende isolatiemaatregelen, het zeer energiezuinig pakket met uitzondering van bouwbegeleiding en aanvullende energiebesparende maatregelen zullen gerechtvaardigd worden op grond van artikel 38 van de AGVV of de-minimisverklaring. De duurzame warmteopties zullen gerechtvaardigd worden op grond van artikel 41 van de AGVV of de de-minimisverklaring. De voorwaarden die hieraan zijn verbonden worden nader toegelicht onder 2.2.a. Voor advies over oplaadpunten, energieadvies en bouwbegeleiding zal gebruik worden gemaakt van de de-minimisverordening. De voorwaarden die hieraan zijn verbonden worden nader toegelicht onder 2.2.b.

Algemene Groepsvrijstellingsverordening

Voor subsidie voor de kosten van energiebesparende isolatiemaatregelen, duurzame warmteopties, het zeer energie pakket met uitzondering van bouwbegeleiding en aanvullende energiebesparende maatregelen geldt een bepaling van het deel ‘Steun voor milieubescherming’ van de AGVV.7 Dit heeft onder meer tot gevolg dat er sprake moet zijn van een aantoonbaar stimulerend effect van de subsidies, waardoor de subsidies alleen voorafgaand aan het verrichten van de activiteiten kunnen worden aangevraagd.

Op grond van artikel 11 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening zal de Minister daarnaast via het elektronische aanmeldingssysteem van de Europese Commissie de beknopte informatie over deze subsidieregeling doen toekomen (kennisgeving). Het gaat dan om de informatie als bedoeld in bijlage II van de AGVV die binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding van deze subsidieregeling moet zijn verstuurd. Aangezien dit een verplichting van de Minister is, waarvoor geen nadere gegevens van de subsidieaanvragers nodig zijn, is het stellen van nadere regels in deze subsidieregeling niet nodig. Wanneer een individuele steunverlening de grens van € 500.000 overschrijdt, zal er zorg worden gedragen voor publicatie van de steunmaatregel conform artikel 9, eerste lid, sub c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Voor verlening van deze subsidie dient te worden vastgesteld dat er geen sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de AGVV. Ook mag er geen sprake zijn van een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Om hieraan te voldoen dient de aanvrager, zoals bepaald in artikel 11 van deze regeling, een AGVV-verklaring te overleggen.

Om te voldoen aan de maximale steunintensiteiten uit de AGVV zullen maximaal 30% van de kosten van een verhuurder voor verduurzamingsmaatregelen, het zeer energiezuinig pakket met uitzondering van bouwbegeleiding en aanvullende energiebesparende maatregelen worden gesubsidieerd. Daarnaast geldt op grond van de AGVV het maximum van € 15 miljoen per onderneming per project. Daarvoor telt alle steun mee voor dezelfde in aanmerking komende kosten.

De-minimisverordening

De subsidies die worden verleend met toepassing van de de-minimisverordening zijn gebonden aan een aantal voorwaarden.8 De de-minimisverordening gaat uit van de gedachte dat de staatssteun is gerechtvaardigd door de beperkte hoogte ervan. Dit kader geeft daarom een maximum voor het bedrag dat de subsidieontvanger mag ontvangen aan de-minimissteun. In een periode van drie opeenvolgende belastingjaren mag de verhuurder niet meer dan het maximumbedrag van € 200.000 aan de-minimissteun ontvangen. Hierbij is van belang dat alle ontvangen de-minimissteun meetelt, dus ook de-minimissteun die is verstrekt op grond van andere subsidies van het Rijk of decentrale overheden.

Een gemengde vereniging van eigenaars die een aanvraag doet binnen deze subsidieregeling, dient eventueel een ingevulde de-minimisverklaring bij de aanvraag in te dienen wanneer gebruik wordt gemaakt van de de-minimisverordening. Een format voor deze verklaring is op de website van RVO beschikbaar gesteld. In de verklaring geeft de verhuurder aan of hij in het lopende belastingjaar en de afgelopen twee belastingjaren reeds andere de-minimissteun heeft ontvangen. Alle de-minimissteun die de betreffende verhuurder heeft ontvangen wordt daartoe samen opgeteld, onafhankelijk van de aard van de activiteiten waarvoor de steun is verleend. Voor de ingevulde de-minimisverklaring geldt dat deze naar waarheid dient te worden ingevuld door de betrokken verhuurder. Wanneer de ingevulde verklaring in strijd wordt geacht met de de-minimisverordening wordt deze buiten beschouwing gelaten in de berekening van de subsidie. Er kan in dit geval geen subsidie worden verleend voor de maatregelen genoemd in deze regeling aan die persoon of personen binnen de vereniging, maar wel aan de rest.

Cumulatie in de zin van de AGVV en de de-minimisverordening

Samenloop van subsidies is toegestaan en mits voor dezelfde activiteiten geen subsidie wordt verkregen via andere regelingen genoemd in artikel 10, achtste lid. Voor aanvragen die gerechtvaardigd worden door de AGVV geldt het maximum van 30% van de subsidiabele kosten en in totaal € 15 miljoen per investeringsproject, per onderneming. Bij aanvragen die gerechtvaardigd worden door de de-minimisverordening mag er, zoals eerder aangegeven, niet meer dan € 200.000 aan zogenoemde de-minimissteun worden verleend per drie belastingjaren. Bij de subsidieverlening zullen artikel 8 van de AGVV en artikel 5 van de de-minimisverordening in acht worden genomen. Dit houdt in dat er geen AGVV-steun en de-minimissteun mag worden verleend voor dezelfde in aanmerking komende kosten, wanneer dit ertoe leidt dat de maximale steunintensiteiten van deze verordeningen worden overschreden. Bij het toetsen van cumulatie van staatssteun kunnen echter meerdere staatssteunkaders en -regels een rol spelen. Deze regeling controleert daarom niet op samenloop met andere subsidies die later worden aangevraagd dan de subsidie op grond van deze regeling, op subsidies die vallen binnen een ander staatssteunkader of op subsidies voor andere activiteiten. De rechtmatigheid van de verstrekking van die andere subsidies zal bij de betreffende aanvragen van die subsidies getoetst (moeten) worden.

3.2 Verhouding tot nationale regelgeving

Deze regeling vindt haar grondslag in de Kaderwet overige BZK-subsidies en het daarop gebaseerde Kaderbesluit BZK-subsidies. Subsidieverstrekking op grond van de onderhavige regeling wordt ook beheerst door de regels in het Kaderbesluit. Subsidieaanvragers of -ontvangers hebben dus niet alleen met deze regeling te maken, maar ook met regels uit het Kaderbesluit, ook al worden die regels niet expliciet genoemd in deze subsidieregeling. Voor zover er regels van het Kaderbesluit van toepassing zijn, is dit toegelicht in het artikelsgewijze deel van de toelichting. Naast de regels uit het Kaderbesluit zijn ook de regels van de Awb van toepassing op deze subsidie.

De SVVE heeft haar eigen plaats binnen de subsidieregelingen gericht op de verduurzaming van gebouwen. Het is namelijk de regeling waar verenigingen voor veruit de meeste onderdelen terecht kunnen. Hieronder staat schematisch weergegeven welke onderdelen kunnen worden aangevraagd door welke doelgroep en in welke regeling. Verder is het ook toegestaan om subsidie van deze regeling te stapelen met subsidies van andere overheden, zoals gemeentelijke subsidies. Hierbij moeten wel de relevante staatsteunkaders in acht worden genomen die zijn omschreven in 3.1.

Individuele eigenaar-bewoners kunnen voor isolatiemaatregelen en warmtetechnieken terecht bij de ISDE. Afhankelijk van de juridische verhoudingen binnen de desbetreffende vereniging, kunnen individuele eigenaar-bewoners in sommige gevallen voor energiebesparende isolatiemaatregelen en warmtetechnieken terecht bij de ISDE. In het geval van vve’s, bijvoorbeeld, staat in de splitsingsakte beschreven welke gedeelten van het appartementengebouw privégedeelten zijn en welke gedeelten gemeenschappelijk zijn. Alleen de vergadering van eigenaars kan een rechtsgeldig besluit nemen over de gemeenschappelijke delen van het gebouw. Verhuurders kunnen voor verduurzaming van hun gebouwen terecht bij de SVOH (Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen) en de SAH (Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen). Zakelijke gebruikers kunnen een aanvraag indienen voor energieopwekking bij de ISDE en de SDE++. Verenigingen kunnen terecht bij de SCE voor grootschalige energieopwekking (met als bron zon, wind en water) en voor o.a. grootschalige (vanaf 500kW) warmtepompen bij de SDE++.

Verder is de cumulatie met andere regelingen (zoals de SVOH, SAH, ISDE, RVV-V) uitgesloten, zodat niet voor dezelfde maatregelen meerdere keren subsidie aangevraagd kan worden.

In onderstaand schema zijn de subsidiabele activiteiten die binnen de SVVE vallen dikgedrukt gemaakt.

Wat

Wie

Regeling

Energieadvies

(gemengde) verenigingen1

SVVE

 

verhuurders

SVOH2

Energiebesparende isolatiemaatregelen (evt. aanvullende maatregelen)

(gemengde) verenigingen

SVVE

 

verhuurders

SVOH

 

eigenaar-bewoners

ISDE

Zonneboiler

(gemengde) verenigingen

SVVE

 

eigenaar-bewoners en zakelijke gebruikers (waaronder verhuurders)

ISDE

Warmtepomp (laag vermogen)

(gemengde) verenigingen

SVVE

 

eigenaar-bewoners en zakelijke gebruikers (waaronder verhuurders)

ISDE

Aansluiting op een warmtenet

verenigingen

SVVE

 

gemengde verenigingen en verhuurders

SAH3

 

eigenaar-bewoners

ISDE

Zeer energiezuinig pakket

(gemengde) verenigingen

SVVE

Advies over oplaadpunten

(gemengde) verenigingen

SVVE

Afsluiten kookgas (enkel als aansluiting warmtenet al gerealiseerd is)

eigenaar-bewoners (en individuele leden van een vereniging)

ISDE

Afsluiten kookgas

gemengde verenigingen en verhuurders

SAH

Zon-PV en kleinschalige windturbine

zakelijke gebruikers (waaronder (gemengde) verenigingen)

ISDE

Grootschalige zon-PV, wind of water energieopwekking

verenigingen

SCE

Opwekking grootschalige hernieuwbare energie (zoals warmtepompen vanaf 500 kW)

Zakelijke gebruikers (waaronder (gemengde) verenigingen en verhuurders)

SDE++

X Noot
1

Een gemengde vereniging is een vereniging waarvan minstens 1 woning van een eigenaar-bewoner is.

X Noot
2

Bij de SVOH wordt onder verhuurders verstaan dat zij in de gereguleerde huursector actief zijn.

X Noot
3

Bij de SAH wordt onder verhuurders verstaan: woningcorporaties, institutionele beleggers en zakelijke en particuliere verhuurders

4. Gevolgen

4.1 Verwacht effect

De primaire bedoeling van de regeling is het geven van een stimulans om te gaan verduurzamen. De gevolgen van die stimulans zal zijn dat meer maatregelen genomen gaan worden om te verduurzamen. De energiebesparende maatregelen en de duurzame warmteopties waar de subsidie onder meer voor bedoeld is, zullen ervoor zorgen dat er een lagere warmtevraag in het gebouw zal zijn. Met de hiermee gepaard gaande CO2-reductie kan een bijdrage worden geleverd aan het behalen van de doelen van het Klimaatakkoord. De Klimaatwet en het EU-Fit for 55-pakket.

Het Rijk wil met actielijn 3 uit het NIP 750.000 koopwoningen versneld isoleren via zowel de SVVE regeling (als opvolger van de SEEH) als via de ISDE. Het doel van deze actielijn 2 is het isoleren van een miljoen huurwoningen naar de isolatiestandaard, zowel in het sociale als het particuliere segment. De SVVE draagt daar ook aan bij omdat gemengde vve’s ook tot de doelgroep behoren.

4.2 Administratieve lasten

De administratieve lasten bij de SVVE bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als binnen een vereniging zelf wordt besloten om subsidie op basis van de SVVE aan te vragen. Er is dus geen sprake van een verplichting en de inspanning levert subsidie op. Desalniettemin is het belangrijk deze lasten beperkt te houden. In verhouding tot de SEEH zijn er geen significante wijzigingen wat betreft de administratieve lasten, met uitzondering van de volgende punten gerelateerd aan het zeer energiezuinig pakket.

Gelijkwaardigheid:

Indien een vereniging in het kader van het zeer energiezuinig pakket één of meer gelijkwaardige energiebesparende isolatiemaatregelen wil (laten) uitvoeren, dient de vereniging een energieadviseur in te schakelen voor het opstellen van een gelijkwaardigheidsberekening. Er moet dan worden gezocht naar de meest optimale oplossing voor het gehéle gebouw, dat wil zeggen compensatie bij andere schilelementen voor het realiseren van gelijkwaardigheid op gebouwniveau. Er zijn voor deze berekening in het kader van het zeer energiezuinig pakket meer adviesuren nodig.

De vereniging dient een verklaring te overleggen van de adviseur waar de gelijkwaardigheidsberekening een algemeen oordeel over de gelijkwaardigheid deel van uitmaken.

De administratieve lasten voor gelijkwaardigheid zijn zeer verschillend per casus en daarom niet te kwantificeren in een gemiddelde.

Bouwbegeleiding:

Indien een vereniging in het kader van het zeer energiezuinig pakket bouwbegeleiding wenst, bijvoorbeeld omdat deze de (bouw)technische of juridische kennis zelf niet in huis heeft, dient het zelf een bouwbegeleider te selecteren. De bouwbegeleider moet aan de vereniging twee referentieformulieren overleggen aan de hand waarvan deze kan beoordelen of de bouwbegeleider aan de geldende vereisten voldoet.

Bij een aanvraag voor subsidie voor bouwbegeleiding dient ook de offerte van de bouwbegeleider toegevoegd te worden door de vereniging, inclusief twee door de Minister beschikbaar gestelde referentieformulieren.

Bij een aanvraag tot subsidievaststelling dient de vereniging de factuur en het betalingsbewijs van de eventuele bouwbegeleiding te overleggen, alsmede een korte rapportage, waarin kort de uitgevoerde activiteiten beschreven staan (de rapportage dient door de bouwbegeleider te worden opgesteld).

Voor verenigingen komt er een extra aanvraagformulier voor het aanvragen van subsidie voor bouwbegeleiding. Als een vereniging de subsidie wil aanvragen, dan zal digitaal een aanvraag ingediend kunnen worden en zal het daarbij behorende bewijsmateriaal geüpload moeten worden. Naar schatting kost het verzamelen van aanvraaggegevens en het aanvragen voor een vereniging een uur werk. De inschatting is dat 75 verenigingen een aanvraag zullen indienen in de aanvraagperiode. Dat betekent maximaal 75 uur; uitgaande van de Rijksbrede methodiek voor regeldrukeffecten komt dat in totaal op maximaal € 1.125.

4.3 Financiële gevolgen

Het totale subsidieplafond voor de drie varianten van het energieadvies (zoals genoemd in 2.4), de energiebesparende isolatiemaatregelen, de warmteopties, de centrale aansluiting op een warmtenet, de aanvullende energiebesparende maatregelen en het zeer energiezuinig pakket bedraagt € 48.500.000. Voor oplaadpuntenadviezen is een apart subsidieplafond van € 510.000.

Het op dit moment opgenomen subsidieplafond is het vastgestelde budget uit de begroting van Rutte III. De bedoeling is om het subsidieplafond te verhogen met de indicatief geraamde middelen voor het Nationaal Isolatieprogramma (Rutte IV) nadat de instellingswet van het klimaatfonds in 2023 in werking is getreden of operationeel is. Hiervoor is indicatief het volgende bedrag opgenomen in de CW 3.19 (aan de Kamer toegezonden op 1 juni 2022): € 156.350.000.

5. Uitvoering

Namens de Minister zal RVO de subsidieaanvragen in mandaat beoordelen en al dan niet subsidie verlenen. De uitvoeringskosten van de regeling bedragen € 700.000 per jaar. De aanvragen tot subsidieverlening en -vaststelling zullen beoordeeld worden op basis van bekende en ingediende gegevens over de gebouwen, zoals toetsing op eigendom en woningeigenschappen (via de BAG). Voor de staatssteuntoets kan gebruik worden gemaakt van een op de RVO website beschikbaar gestelde ‘verklaring staatssteunkaders’.

RVO zal controleren of het subsidiegeld wordt besteed aan de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt. RVO handhaaft daarbij programmatisch; op basis van risico- en doelgroep analyses worden controles uitgevoerd. RVO heeft door het uitvoeren van de SEEH een goed beeld van het nalevingsgedrag. Aan de hand van selecte en aselecte steekproeven wordt vastgesteld of de subsidie rechtmatig wordt besteed. Als uit de steekproeven blijkt dat er een risico is dat subsidie niet rechtmatig wordt besteed, dan worden de door RVO uit te voeren controles aangescherpt. Waar mogelijk zal RVO de op projectniveau gemaakte kosten toetsen. Als er sprake is van poging tot oplichting of valsheid in geschrifte, kan RVO aangifte doen bij het Openbaar Ministerie.

RVO zal verenigingen die het zeer energiezuinig pakket uitvoeren begeleiden bij het indienen van hun aanvraag en zal tussentijds ter plaatse de voortgang controleren.

6. Evaluatie

Deze regeling wordt in beginsel opengesteld vanaf 23 januari 2023 tot en met 31 december 2027 en wordt jaarlijks geëvalueerd om te bezien of er eventueel aanpassingen benodigd zijn voor de regeling. Na 2027 zal de Minister de doeltreffendheid, doelmatigheid en de effectiviteit evalueren.

7. Advies en consultatie

7.1 Internetconsultatie

Op 4 juli 2022 is de concept subsidieregeling voor consultatie op www.internetconsultatie.nl gepubliceerd, waarmee eenieder in de gelegenheid is gesteld te reageren. In totaal zijn er 11 reacties binnengekomen op de internetconsultatie, waarvan 4 openbare en 7 niet-openbare reacties. De reacties uit de consultatie hebben op een aantal punten geleid tot aanpassing van de concept subsidieregeling en de toelichting. Op de belangrijkste punten wordt hieronder ingegaan.

Over het algemeen blijkt uit de consultatie dat men verheugd is met een nieuwe regeling voor verenigingen, waarin de bestaande subsidiemogelijkheden voor verduurzaming van het gebouw zoveel mogelijk zijn samengebracht. Aangegeven wordt dat men verwacht dat het stroomlijnen en aantrekkelijker maken van verschillende subsidieregelingen voor verenigingen bij zal dragen aan de benodigde versnelling en opschaling in de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Ook de voorgestelde looptijd van de nieuwe subsidieregeling is een punt van tevredenheid.

Uitgangspunt is dat de subsidie voor verduurzaming laagdrempeliger en toegankelijker wordt gemaakt voor verenigingen. Het kader waarbinnen de SVVE is ontworpen, wordt gevormd door onder meer de volgende randvoorwaarden:

  • de noodzaak om op korte termijn tot één zo alomvattend mogelijke subsidieregeling voor verenigingen te komen;

  • het voorkomen van de juridische complicaties die hierbij zouden kunnen ontstaan als gevolg van het feit dat er ook andere subsidieregelingen (o.a. ISDE, SVOH en SAH) bestaan waarop verenigingen of individuele leden van een vereniging mogelijk een beroep kunnen doen;

  • de noodzaak om zoveel mogelijk verenigingen te bedienen;

  • het streven om in de nieuwe subsidieregeling niet enkel het generieke karakter van de SEEH te behouden, maar ook de ruimte die deze biedt voor maatwerk;

  • de omstandigheid dat verenigingen onderling zeer divers zijn en zich in verschillende fasen van het verduurzamingsproces bevinden;

  • de budgettaire mogelijkheden;

  • het te volgen wetgevingstraject en de daarbij in acht te nemen termijnen;

  • de uitvoerbaarheid van de subsidieregeling door RVO in termen van menskracht en middelen.

Binnen het hierboven geschetste kader is geprobeerd om een subsidieregeling op te stellen die verenigingen voldoende stimuleert om aanzienlijke stappen te zetten in hun verduurzamingsproces. De regeling is daarom uitsluitend gericht op collectieve voorzieningen, omdat het verenigingen betreft, maar ook vanwege de wens om kosteneffectief subsidie te verlenen. De regeling zal worden gemonitord, zodat met enige regelmaat een beleidsevaluatie kan plaatsvinden. Indien de uitkomst van de evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal de regeling waar mogelijk en noodzakelijk worden aangepast.

Budget

Er zijn wisselende reacties op het budget gekomen en deze zijn overwegend positief over de verhoging en de continuïteit die daarmee gewaarborgd wordt. Anderzijds verwacht één indiener dat het budget ook met deze verhoging niet toereikend zal zijn. Omdat de regeling tot 2027 loopt, is er voldoende mogelijkheid om te monitoren of er wijzigingen nodig zijn. Maar het heeft vooralsnog niet tot een wijziging geleid, ook omdat er tot nu toe sprake was van onderuitputting.

In de consultatie is gevraagd om ook voor enkelvoudige energiebesparende isolatiemaatregelen een hoger subsidiepercentage te hanteren om zo verenigingen nog meer te stimuleren verduurzamingsmaatregelen te nemen. Tevens werd de wens kenbaar gemaakt om hogere vergoedingen te geven voor maatregelen. Deze suggestie wordt niet overgenomen, omdat er juist gekozen is voor een staffel – een lager percentage voor enkelvoudige isolatiemaatregelen en een hoger percentage voor twee of meer maatregelen – om het nemen van meerdere maatregelen en dus verdergaande verduurzaming te stimuleren. Daarnaast wordt jaarlijks de hoogte van de vergoedingen gewijzigd als dat nodig is aan de hand van de kostenkentallen van Arcadis.

Als laatste is ook genoemd dat verwacht wordt dat de subsidieplafonds te laag zijn per vereniging. De subsidieplafonds leverde bij de SEEH geen problemen op en zijn verhoogd in de SVVE, daarom worden ze vooralsnog niet verder verhoogd.

Warmtepompen, warmtenetten en zonneboilers

Uit de consultatie kwam de wens naar boven om de maximale grens van het vermogen van warmtepompen te verhogen zodat de best passende warmtepomp gekozen kan worden door een vereniging. Er zijn geen concrete voorstellen gedaan voor de hoogte van dit vermogen. Het maximale vermogen van een of meerdere collectieve warmtepompen is verhoogd van 70 kW tot 500 kW. Mocht er een hoger vermogen wenselijk zijn dan kan de vereniging zich wenden tot de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++).

De vraag kwam naar voren of aanpassingen in privégedeelten en de bijkomende kosten die samenhangen met een collectieve maatregel ook voor subsidie in aanmerking komen. Ook werd in de consultatie gevraagd om de inpandige kosten te subsidiëren, zoals ook in de SAH wordt gedaan. Als laatste is de wens naar voren gebracht om verschillende onderdelen van de voorwaarden van de warmteopties of centrale aansluiting op een warmtenet te wijzigen.

Hierover wordt opgemerkt dat de maatregelen (de warmteopties) inclusief de voorwaarden uit de ISDE zijn overgenomen. Om daar zoveel mogelijk bij aan te blijven sluiten, wordt de bovengenoemde voorwaarden vooralsnog niet veranderd.

Daarnaast wordt opgemerkt dat er verschillende regelingen zijn voor warmtenetten en dat dit verwarrend is. Dat is bekend en er wordt daarom nagedacht over een regeling specifiek voor warmtenetten. De verschillende uitdagingen die bestaan om een centrale aansluiting op een warmtenet te realiseren, worden daarin zo mogelijk ook meegenomen. Echter, deze regeling is er op dit moment nog niet. Om deze tijd te overbruggen, zijn warmtenetten expliciet nog wel opgenomen in de SVVE voor verenigingen zonder verhuurders.

In de consultatie is de wens naar voren gebracht om te sturen op aansluiting op een bestaand of nog aan te leggen warmtenet. Dit is echter niet voor alle verenigingen mogelijk de komende jaren. Met het subsidiëren van warmtepompen wordt verenigingen een alternatief geboden.

Milieuvriendelijke materialen

In de consultatie is naar voren gebracht dat een bonus voor duurzame materialen wenselijk zou zijn. Tevens wordt aangegeven dat niet alle natuurlijke materialen volgens de gebruikte rekenmodellen duurzaam zijn. De reacties zijn in lijn met de ideeën voor de uitwerking van de milieuprestatie als element van de subsidieregeling. Echter zijn er geen werkbare oplossingen aangedragen die in de voorliggende versie van de SVVE meegenomen kunnen worden.

Wel wordt verkend wat binnen de SVVE de mogelijkheden zijn om in de toekomst een extra stimulans te geven aan het gebruik van duurzame materialen met de kleinste footprint, zonder dat dit een belemmering vormt voor het gebruik van de huidige materialen. Daarbij wordt opgemerkt dat in beginsel geen onderscheid gemaakt mag worden tussen Nederlandse (bouw)producten en die uit andere EU-landen, vanwege Europese regelgeving. Ook is het voornemen om aan te sluiten op de systematiek van de milieuprestatie van bouwwerken in de bouwregelgeving. Tot slot is het voornemen om bovenstaande punten te verwerken en in 2024 ten uitvoer te brengen in de regeling.

Opmerkingen over verbreding van de regeling

In de consultatie werd voorgesteld om de reikwijdte van de SVVE nog verder te verbreden en ook klimaatadaptieve maatregelen en onderhoudskosten mee te kunnen nemen. Daarnaast is naar voren gebracht dat men graag subsidie zou kunnen aanvragen voor de opslag van elektrische energie middels batterijen De hoofddoelstelling van deze regeling is het verminderen van de CO2-uitstoot door het stimuleren van verduurzamingsmaatregelen bij een gebouw (en het eventueel voorafgaande advies wat daarbij hoort). Bovenstaande onderwerpen vallen op dit moment buiten dit kader en worden daarom nu niet opgenomen in de regeling. Bovendien leveren zij geen directe energiebesparing op. De ontwikkelingen op dit gebied zullen wel gevolgd blijven worden.

Opmerkingen over aanvragen

Uit de consultatie kwam de vraag naar boven naar meer zekerheid door het vooraf aanvragen van subsidie voor advies mogelijk te maken. Vooraf subsidie aanvragen voor advies brengt echter een drempel met zich mee, omdat verenigingen dan op een beschikking moeten wachten. Daarom zal niet worden ingegaan op dit verzoek. Subsidie voor verduurzamingsmaatregelen dient wel vooraf te worden aangevraagd. Ook moet de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van een vereniging goed worden meegenomen in de besluitvorming, vooraf aanvragen is hiervoor de meest logische oplossing.

In de consultatie is naar voren gebracht de vraag hoe bij het indienen van energieadviezen achteraf kan worden nagegaan of het advies ook echt is opgevolgd. Er wordt niet gecontroleerd of de in het energieadvies voorgestelde maatregelen zijn uitgevoerd. Wel worden de gemaakte afspraken in de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van een vereniging bekeken: is er een besluit genomen om ten minste twee maatregelen uit te voeren in de komende vijf jaar of is er een DMJOP is vastgesteld, waarin de uitvoering van ten minste twee maatregelen is opgenomen in de eerste 10 jaar.

In de consultatie is naar voren gebracht dat bouwbegeleiding enkel voor een zeer energiezuinig pakket aangevraagd kan worden, terwijl het ook zinvol kan zijn voor minder grootschalige verduurzamingsprojecten. Bouwbegeleiding is een geheel nieuw subsidieonderdeel in de SVVE en bedoeld om verenigingen te ondersteunen bij het laten uitvoeren van het zeer energiezuinig pakket. Het inzetten van een bouwbegeleider wordt als zeer wenselijk ervaren omdat de uitvoering hiervan in het algemeen complexer en de gepleegde investering vaak aanzienlijk groter zijn dan die van één of meer energiebesparende isolatiemaatregelen. Dergelijke relatief kleinere – zij het belangrijke – verduurzamingsstappen kunnen zelfstandig door verenigingen worden (laten) uitgevoerd. Er zijn tot dusver ook geen signalen binnengekomen dat bij de uitvoering hiervan problemen zijn opgetreden. Op basis van de huidige ervaringen hebben verenigingen het grootste belang bij (subsidie voor) bouwbegeleiding in geval van het zeer energiezuinig pakket.

Tevens werd de suggestie gedaan het mogelijk te maken om in stappen subsidie aan te vragen voor een energieadvies, procesbegeleiding en een DMJOP. Dit is niet overgenomen, omdat niet wenselijk is om voor iedere volgende stap in de uitvoering opnieuw een aanvraag te moeten doen en dit zou het enkel complexer maken. Dergelijke, in verhouding kleinere bedragen voorschieten, zou naar verwachting niet het grootste probleem moeten zijn voor de meeste verenigingen. Bovendien zorgt dit voor meer regeldruk voor de aanvrager en meer uitvoeringskosten van de regeling.

Ook werd de wens geuit om binnen de SVVE uitzonderingen te kunnen toestaan en zo maatwerk te kunnen bieden. Onder de voorwaarden zoals die in de SEEH zijn bepaald en in de SVVE zijn overgenomen, kan reeds een vorm van maatwerk worden geleverd. De mate van flexibiliteit die aan verenigingen wordt geboden, is in de SVVE vergroot. Onder deze regeling is het voor verenigingen ook mogelijk om subsidie aan te vragen wanneer slechts één energiebesparende isolatiemaatregel wordt genomen, in welk geval het subsidiepercentage gemiddeld 15% bedraagt. Indien het (bouw)technisch niet of niet geheel mogelijk is om één of meer energiebesparende isolatiemaatregelen uit het zeer energiezuinig pakket uit te voeren, kan met behulp van een energieadviseur naar de meest optimale oplossing worden gezocht om gelijkwaardigheid op gebouwniveau te realiseren. Hierdoor is het mogelijk om alsnog in aanmerking te komen voor subsidie bij de SVVE en is er een maatwerk oplossing voor vergaande verduurzaming.

Daarnaast werd gevraagd om door de huidige marktomstandigheden geen offertes mee te hoeven sturen bij een aanvraag. Dit is echter niet mogelijk, omdat anders de hoogte van de subsidie niet kan worden bepaald.

Advies

Er zijn verschillende signalen binnen gekomen over de certificering van de (energie)adviseurs. In de internetconsultatie is door een indiener gevraagd de eisen strenger te laten zijn, terwijl bij de uitvoering signalen worden ontvangen voor minder strenge eisen. De huidige certificeringseis (EPA) blijft op dit moment ongewijzigd. Zo biedt de regeling enerzijds voldoende keuzevrijheid voor een vereniging en anderzijds wordt ook voldoende basiskwaliteit zeker gesteld.

Daarnaast is gevraagd of er ook gestapeld kan worden (met subsidies van de gemeente). Er kan bij de subsidie voor de drie varianten van het energieadvies niet gestapeld worden met een subsidie van de gemeente of een ander bestuursorgaan. De reden hiervoor is dat reeds 75% van een energieadvies subsidiabel is. Stapeling zou betekenen dat van overheidswege alle of bijna alle kosten, of in sommige gevallen zelfs meer dan 100%, van een energieadvies zouden worden gesubsidieerd. Op deze plaats wordt verwezen naar artikel 5, zesde lid 6, van de SVVE.

In de consultatie is onder andere gevraagd naar de toereikendheid van het budget voor en de looptijd van de subsidiëring van het oplaadpuntenadvies. Op basis van de huidige gegevens en inzichten kan worden opgemerkt dat de subsidiëring tot en met 31 december 2023 zal kunnen worden voortgezet voor het oplaadpunten advies. Daadwerkelijke aanpassing van de looptijd zal in dat geval plaatsvinden in overeenstemming met de vaste verandermomenten voor wet- en regelgeving. Voorts wordt opgemerkt dat energie- en oplaadpuntenadviezen inderdaad wederzijdse afhankelijkheden kennen. In dit kader zullen onder meer de mogelijkheden om het oplaadpuntenadvies te verbreden, bijvoorbeeld met opslagmogelijkheden, worden verkend. BZK en RVO zijn niet bekend met de situatie waar de adviseur bij aanschaf van de oplaadpunten via de aan de adviseur gelieerde charge point operator de kosten voor het adviestraject terugbetaald aan de vereniging, maar dit zal een punt van aandacht zijn.

Overige opmerkingen

Ook werd er in de consultatie gevraagd naar een communicatieplan met betrekking tot de nieuwe subsidieregeling en om verenigingen bij het verduurzamingsproces zoveel mogelijk te ontzorgen en wegwijs te maken. Om te beginnen zal er in december 2022 al een webinar plaatsvinden over de nieuwe regeling. Ook wordt op de SEEH-pagina op de RVO-website verwezen naar de nieuwe pagina van de SVVE en zullen er communicatie-uitingen in de belangrijkste vakbladen verschijnen. Wat betreft ontzorging kunnen verenigingen zich ook tot de volgende mogelijkheden wenden:

  • Zet je vve op groen is een stappenplan voor verenigingen en omvat handvatten om stap voor stap te verduurzamen.

  • RVO gaat de website voor verenigingen opwaarderen en de belangrijkste informatie en links duidelijk zichtbaar maken.

  • Er kan altijd een adviesgesprek worden aangevraagd bij RVO, waardoor advies op maat mogelijk is.

In de consultatie is naar voren gebracht dat de Wet natuurbescherming vertraging veroorzaakt bij verduurzaming van gebouwen. Deze complicaties zijn bekend en hier wordt momenteel nader onderzoek naar verricht, inclusief de implementatie van verschillende oplossingsrichtingen. Versnelling van procedures en/of subsidiëring van eventuele bijkomende kosten lijken op voorhand echter niet gemakkelijk realiseerbaar.

Uit de consultatie kwam de vraag naar voren om een aparte maatregelenlijst voor monumenten te hanteren. Deze vraag is herkenbaar, maar voor een passende oplossing is nog nader onderzoek vereist. Evenals de ISDE, is de SVVE een generieke subsidieregeling. Specifieke voorwaarden voor monumentale gebouwen zouden de regeling aanzienlijk complexer maken. Daarbij is in het kader van de SVVE de subsidie voor verduurzaming reeds laagdrempeliger en toegankelijker voor verenigingen gemaakt. Vanwege het generieke karakter van deze subsidieregeling geldt dit ook waar het monumentale gebouwen betreft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de mogelijkheid om subsidie aan te vragen wanneer slechts één energiebesparende isolatiemaatregel wordt genomen. Bovendien kan ook de hierboven genoemde mogelijkheden van gelijkwaardigheid worden benut. In samenhang met de ISDE zal bekeken worden hoe deze doelgroep verder kan worden gefaciliteerd. Het voornemen is om dit in 2024 ten uitvoer te brengen.

Er is een suggestie gedaan om ingeval van een energieadvies en een DMJOP een doorkijk te verlangen van 30 jaar, omdat een vereniging hier meer bij gebaat is. De komende jaren zal er nog veel veranderen op het gebied van verduurzaming van gebouwen, echter, in grote lijnen is een doorkijk van 30 jaar in de gemiddelde levensduur van een gebouw niet ongebruikelijk. Daarom wordt deze suggestie overgenomen.

In de consultatie is verzocht om de huidige tarieven uit het Tarievenbesluit Warmte 2020 van de ACM te wijzigen in het actuele Tariefbesluit: dat van 2022. Daarin zijn immers de laatste inzichten vanuit de ACM verwerkt op basis van de werkelijke kosten. Het hanteren van de meest recente tarieven voor een centrale aansluiting op een warmtenet is realistisch en dit is daarom aangepast.

Overige wijzigingen

De regeling is op de volgende punten inhoudelijk gewijzigd door voortschrijdend inzicht.

De uitvoeringstermijn voor complexe projecten is nog verder verlengd, concreet betekent dat een collectieve aansluiting op een warmtenet en het uitvoeren van het zeer energiezuinig pakket een termijn van drie jaar hebben. Hiervoor is gekozen omdat deze projecten ingewikkelder zijn dan het uitvoeren van een of meerdere energiebesparende isolatiemaatregelen door de hoeveelheid partijen waar mee samengewerkt moet worden. Minder complexe projecten krijgen nu een uitvoeringstermijn van twee jaar.

De bepaling van de glasoppervlakte is aangepast. De glasoppervlakte in het kader van deze regeling wordt bepaald door de binnenwerkse maten, eenvoudig omschreven als het van binnenuit meten van de totale oppervlakte van kozijn en glas. Dit geldt ook voor panelen in kozijnen en isolerende deuren. Aanvragers kunnen dit zelf gemakkelijk vaststellen. De kozijnen worden dus bij het opmeten van ramen, panelen en deuren meegenomen. Aangezien de subsidieoppervlakten niet meer zijn gebaseerd op netto glas, maar op de binnenwerkse maten, wordt daarmee de te subsidiëren oppervlakte vergroot en het subsidiebedrag per vierkante meter evenredig verlaagd. Dit in combinatie met het bekijken van de meest recente kostenkengetallen heeft geleid tot de nieuwe subsidiebedragen per vierkante meter voor het betreffende glas, paneel of deur. Hierdoor is de oppervlaktebepaling eenvoudiger geworden en gaan aanvragers er niet op achteruit.

De afwijzingsgronden die in de ISDE staan en betrekking hebben op de duurzame warmteopties waren nog niet overgenomen in de SVVE. Dit is nu wel gedaan. Hiermee worden gebruikte installaties uitgesloten en aanvragen waarbij de woning een bepaald bouwjaar heeft. Vanaf dit bouwjaar is namelijk wetgeving van toepassing waardoor er al de verplichting was om tot vergaand niveau te verduurzamen. Om uitzondering te maken op deze afwijsgrond zal gevraagd worden om een omgevingsvergunning, waardoor aangetoond kan worden dat de bouw volgens eerdere wet- en regelgeving is uitgevoerd.

Er zijn verschillende definities verder verduidelijkt. Een van de voorwaarden van energiebesparende maatregelen is dat zij worden uitgevoerd in de thermische schil van het gebouw. In de uitvoering bleek dat hier niet altijd voldoende duidelijkheid over was. Zo werden soms uitbreidingen van een gebouw ook meegenomen in de aanvraag. Echter moeten deze onderdelen al voldoen aan het Bouwbesluit 2012 en daarmee zijn zij al van voldoende kwaliteit en worden daarom niet gesubsidieerd.

Ook is gekeken naar de definities van appartement, woning en gebouw. In de SEEH werd transformatie uitgesloten, maar soms ontstond er toch juridische onduidelijkheid. Daarom is in de regelingstekst en de toelichting van de SVVE dit verduidelijkt en daarmee is transformatie expliciet uitgesloten. Zo is opgenomen dat het betreffende gebouw voorafgaand aan de verbouwing bewoond moet zijn geweest en wordt het uitsluiten van transformatie in de toelichting expliciet benoemd. Daarnaast is door het opnemen van de afwijsgrond op basis van het bouwjaar transformatie ook niet mogelijk binnen deze regeling; het bouwjaar van de (woon)functie wordt namelijk gezet op na 2013 toen de regels omtrent verduurzaming in Bouwbesluit 2012 in werking traden.

Met de bovenstaande wijzigingen is ook zo veel mogelijk rekening gehouden met andere regelingen (zoals de ISDE).

7.2 Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

8. Overgangsrecht en inwerkingtreding

De regeling treedt in werking op 1 januari 2023. Hiermee wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten en de minimum invoeringstermijn van twee maanden. Met de inwerkingtreding van deze regeling vervalt de voorloper ervan, de SEEH. Die regeling blijft wel van toepassing op de al verstrekte subsidies en de al bij de SEEH ingediende aanvragen. Aanvragen voor onderhavige regeling kunnen digitaal worden ingediend vanaf 23 januari 2023. Er is niet gekozen voor een periode startend op 1 januari 2023, omdat dit vanwege de kerstvakantie voor praktische problemen kan zorgen bij de openstelling van het elektronisch formulier en eventueel contact dat aanvragers zoeken met RVO.

Artikelsgewijs

Artikel 1

‘appartement’

In een gebouw als bedoeld in deze regeling hoeven niet alle appartementen woningen te zijn, en zijn niet alle woningen per se koopwoningen. De berekening van de subsidiebedragen hangt echter wel samen met het aantal appartementen dat wordt gebruikt voor bewoning. Voor de berekening van de minimale oppervlakte tellen het aantal appartementen, inclusief de appartementen die geen koopwoning zijn, mee voor de bepaling van de minimale oppervlakten waarover de energiebesparende maatregelen moeten worden uitgevoerd (artikel 7, tweede lid). In een gebouw van een woonvereniging of wooncoöperatie is ieder appartement een woning.

‘bouwbedrijf’

Het begrip bouwbedrijf is om taal-economische redenen in de begripsbepalingen opgenomen. Het handelsregister-vereiste is een wijziging ten opzichte van het eerdere op diverse plaatsen in de regeling voorkomende eis van het ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. De classificatie ‘bouwnijverheid’ verwijst daarbij naar sectie F in de Standaard Bedrijfsindeling 2008 (Nederland), de NACE Rev. 2 (Europese Unie) en de ISIC Rev 4 (Verenigde Naties), waardoor ook met dit vereiste het vrije dienstenverkeer niet wordt belemmerd.

‘bouwbegeleider’

Een gekwalificeerd bouwbegeleider, dat wil zeggen een persoon die minimaal een Hogere Beroepsopleiding Bouwkunde, Bouwtechnische Bedrijfskunde of een gelijkwaardige opleiding succesvol heeft afgerond, kan in het kader van deze subsidieregeling uitsluitend worden ingehuurd door een vereniging om de uitvoering van het zeer energiezuinig pakket met eventueel andere verduurzamings- en/of aanvullende energiebesparende maatregelen te begeleiden. Deze bouwbegeleider heeft in de laatste drie jaar minimaal twee hoogwaardige, grootschalige verduurzamingsprojecten met succes begeleid, eventueel met aanvullende ondersteuning van andere interne deskundigen van hetzelfde bouwbegeleiding- of bouwmanagementbureau. Bij het begrip ‘hoogwaardige verduurzamingsprojecten’ moet worden gedacht aan projecten waarbij minimaal vier energielabelstappen worden gemaakt, bij ‘grootschalige verduurzamingsprojecten’ moet worden gedacht aan projecten waarbij minimaal 80 woningen zijn betrokken. De vereniging dient bij de subsidieaanvraag de geaccepteerde offerte mee te sturen, evenals twee referentieformulieren waaruit blijkt dat de bouwbegeleider over de eerder beschreven ervaringen beschikt.

‘bouwbegeleiding’

De bouwbegeleiding wordt uitgevoerd door een gekwalificeerd bouwbegeleider en is uitsluitend – optioneel van toepassing bij de realisatie van het zeer energiezuinig pakket, met eventueel andere verduurzamings- en/of aanvullende energiebesparende maatregelen. De inzet van bouwbegeleiding wordt bij dergelijke projecten als zeer wenselijk gezien en mag, zij het beperkt tot een maximum van 16 uur, starten alvorens een definitief besluit is genomen door de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van de vereniging. Op deze wijze kan de bouwbegeleider tijdig worden betrokken bij het project. De overige aan de activiteiten van de bouwbegeleider toe te rekenen uren dienen te zijn gemaakt nadat een definitief besluit is genomen door de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van de vereniging. De activiteiten die onder de bouwbegeleiding vallen, zijn in de artikelsgewijze toelichting onder artikel 9 omschreven.

‘DMJOP’

Dit betreft een duurzaam meerjarenonderhoudsplan met een doorlooptijd van 30 jaar voor de delen van een gebouw of groep van gebouwen waarvoor een vereniging verantwoordelijk is voor het beheer en het onderhoud, waarin bovendien minimaal twee verduurzamingsmaatregelen zijn opgenomen voor de komende tien jaar.

‘eigenaar-bewoner’

Onder eigenaar-bewoner wordt verstaan:

Gerechtigde is van een bestaand appartementsrecht en in het desbetreffende appartement zijn hoofdverblijf heeft of zijn hoofdverblijf heeft in een woning van een wooncoöperatie en in verband daarmee lid is van die wooncoöperatie of op basis van zijn lidmaatschap van een woonvereniging het recht heeft om in een woning te wonen en daarin zijn hoofdverblijf heeft of direct na renovatie van dat appartement, waaronder mede begrepen de realisatie van de activiteiten waarvoor subsidie op grond van deze regeling is aangevraagd, zal hebben.

‘gebouw’

Een vereniging kan zijn opgericht voor slechts een gedeelte van een pand (oftewel van een gebouwde onroerende zaak). De term ‘gebouw’ heeft in dat geval in deze regeling slechts betrekking op het gedeelte van het pand waarvoor een vereniging van eigenaars of een wooncoöperatie is opgericht of waarvan de eigenaar een woonvereniging is. Overigens is het ook mogelijk dat een vereniging is opgericht voor een groep gebouwen; de term gebouw betreft echter geen groep gebouwen. Een gebouw waarvoor weliswaar een vereniging is opgericht, maar dat geen of niet mede een woonfunctie heeft, valt niet onder de term ‘gebouw’ en daarmee niet binnen het bereik van deze regeling.

‘HR-glas’

Met HR-glas wordt in het kader van deze regeling bedoeld het vervangen van het glas in de bestaande thermische schil door meervoudig glas met een vacuüm of gasgevulde spouw met een warmte-doorlatingscoëfficiënt met een maximale U-waarde (W/m2K) van 1,2 of triple glas met een maximale U-waarde (W/m2K) van 0,7, inclusief een nieuw isolerend kozijn met een U-waarde kleiner of gelijk aan 1,5, die zijn opgenomen in de ISDE Maatregelenlijst Hoog-rendementsglas.

‘koopwoning’

Onder een ‘koopwoning’ wordt verstaan een woning van een eigenaar-bewoner. Het begrip ‘eigenaar-bewoner’ is omschreven in artikel 1, tweede lid. Onder het begrip vallen dus ook appartements- en woonrechten, mits de gerechtigde daarvan zijn hoofdverblijf in het desbetreffende appartement heeft.

‘Nul-op-de-Meterwoning’

Een ‘Nul-op-de-Meterwoning’ is een woning zonder netto energieverbruik. Hiervoor is grondige isolatie van de woning nodig, waarbij het ook nodig is de ventilatie van de woning aan te passen. De kleine hoeveelheid warmte die de bewoners dan nog nodig hebben, wordt duurzaam opgewekt, bijvoorbeeld met behulp van een lucht-water warmtepomp. De elektriciteit die de bewoner verbruikt wordt ook duurzaam opgewekt, bijvoorbeeld met zonnepanelen.

‘woning’

Een ‘woning’ betreft in deze regeling zelfstandige woonruimte. Het moet gaan om een bestaande woning. Het transformeren van een school-, kerk- of utiliteitsgebouw of ander gebouw naar een of meerdere woningen of appartementen komt niet in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling. Verder moet de woning of appartement een zelfstandige woongelegenheid vormen en bewoond zijn geweest alvorens renovatie plaatsvindt en in de basisregistratie als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen met een woonfunctie zijn geregistreerd.

Ook het nieuw aanbouwen of (ver)nieuwbouwen op een bestaand of aangepast fundament valt niet onder deze regeling. Deze gebouwen zijn op grond van de eisen uit het Bouwbesluit 2012 en het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Stb 2018, 291) namelijk al energiezuinig.

De subsidieregeling is niet bedoeld voor renovatie van woonwagens of woonboten. Om misverstanden hierover te voorkomen zijn in de omschrijving van het begrip ‘woning’ woonwagens en woonboten uitdrukkelijk uitgesloten.

Appartementen vallen ook onder het bereik van de subsidieregeling, mits deze zelfstandige woonruimte betreffen.

‘oplaadpunt’

In het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen is oplaadpunt gedefinieerd als ‘een aansluiting voor het opladen van een elektrisch voertuig of wisselen van een batterij van een elektrisch voertuig’. De eventuele bijbehorende kabels zijn ook onderdeel van het oplaadpunt.

“procesbegeleiding’

Het betreft hier externe begeleiding van het proces binnen een vereniging tot en met het definitieve besluit tot het uitvoeren van minimaal twee verduurzamingsmaatregelen in de komende tien jaar of het opnemen van minimaal twee verduurzamingsmaatregelen in het duurzaam meerjarenonderhoudsplan (DMJOP). Bij procesbegeleiding kan onder meer worden gedacht aan keukentafelgesprekken, het uitwerken van vergaderstukken en het toelichten van de verduurzamingsmaatregelen tijdens de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van de vereniging, voor zover deze activiteiten geen bouwbegeleiding betreffen.

‘wooncoöperatie’

Een wooncoöperatie is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt om haar leden in staat te stellen zelfstandig te voorzien in het beheer en onderhoud van de door hen bewoonde woongelegenheden en de direct daaraan grenzende omgeving.

‘woonvereniging’

Een woonvereniging is de juridische eigenaar van een pand waarin de leden van de vereniging wonen. Ieder lid van de vereniging heeft recht op het gebruik van een deel van het pand.

Artikel 2

Het doel van de regeling is verduurzaming te stimuleren en in gebouwen van vve’s, woonverenigingen en wooncoöperaties waar zich tenminste één koopwoning bevindt. Appartementen in een vereniging-gebouw kunnen koopwoningen zijn, maar ook huurwoningen of appartementen met een utiliteitsfunctie. De subsidieregeling ziet niet op verenigingen zonder koopwoningen; gemengde complexen, die behalve uit particuliere eigenaren ook uit ondernemingen en verhuurders bestaan, vallen wel onder het doel van de subsidieregeling, zij het dat bij de berekening van de hoogte van de subsidie ingevolge de artikelen 15 en 17, vierde lid, het aantal andere appartementen dan de koopwoningen of het aandeel van die andere appartementen in de vereniging naar rato wordt verdisconteerd.

Artikel 3

Subsidie voor de kosten van energiebesparende isolatiemaatregelen, het zeer energiezuinig pakket met uitzondering van bouwbegeleiding en aanvullende energiebesparende maatregelen kan gerechtvaardigd worden door toepassing van artikel 38 van de AGVV. Subsidie voor de kosten van duurzame warmteopties kan worden gerechtvaardigd door toepassing van artikel 41 van de AGVV. Voor wat betreft subsidie voor de kosten van advies over oplaadpunten, energieadvies en bouwbegeleiding wordt toepassing gegeven aan de de-minimisverordening. Zie voor de uitleg voor de keuze van deze twee kaders het algemeen deel van deze toelichting, onder paragraaf 3.

Artikel 4

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, conform artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit.

Artikel 9 van het Kaderbesluit bepaalt dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt. Verder zal de Minister de rangschikking van aanvragen die op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt tegelijkertijd binnenkomen, vaststellen door middel van loting. De Minister zal van het eventuele bereiken van het subsidieplafond onverwijld mededeling doen in de Staatscourant.

Artikel 5

Verenigingen kunnen op grond van artikel 5, eerste lid, subsidie aanvragen voor energieadvies, eventueel in combinatie met een DMJOP of procesbegeleiding. In artikel 5, tweede lid, van de regeling zijn een aantal eisen opgenomen, waaraan een energieadvies met betrekking tot een gebouw moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Bepaald is dat het advies moet zijn opgesteld door een certificaathouder. Een certificaathouder is een bedrijf, dat overeenkomstig de BRL 9500, deel 2, bevoegd is om maatwerkadviezen op te stellen (artikel 1). Een energieadvies moet een nauwkeurige omschrijving betreffen van de bestaande situatie en een ter plekke uitgevoerde technische en bouwkundige beoordeling van de schil en de installaties van het gebouw. Overeenkomstig met de voorschriften in de BRL met betrekking tot maatwerkadvisering moet het gebouw ten behoeve van een energieadvies zijn opgenomen door een officiële EPA-adviseur. In het advies moet bovendien een beschrijving zijn opgenomen van de mogelijke energiebesparingsmaatregelen met voor- en nadelen en de keuzemogelijkheden per maatregel, een inschatting van de investering en van de te realiseren energiebesparing. In een energieadvies moet de terugverdientijd van de voorgenomen investeringen inzichtelijk zijn gemaakt en moet een algemene uitleg zijn gegeven over het realiseren van een zeer energiezuinig pakket of een Nul-op-de-Meter-woning; daarbij moet worden aangegeven welke typen maatregelen daarvoor nodig zouden zijn.

Vanwege het ontbreken van een gecertificeerd systeem voor energieadvisering voor appartementencomplexen doet een vereniging er verstandig aan om kritisch te zijn bij de keuze van het bedrijf dat gevraagd wordt het advies op te stellen. Het is van belang dat gekozen wordt voor een zo onafhankelijk mogelijke partij, dus (bijvoorbeeld) bij voorkeur niet een bedrijf van een van de bestuursleden van de vereniging zelf.

Subsidie voor een energieadvies met eventueel procesbegeleiding wordt alleen verstrekt als de vergadering van eigenaars van de vve (of, als het een woonvereniging of een wooncoöperatie betreft, de algemene ledenvergadering) besloten heeft om binnen een jaar met de uitvoering van ten minste twee maatregelen zoals genoemd in het vierde lid, te beginnen (artikel 5, eerste lid, onderdeel b). Dit zijn verduurzamingsmaatregelen zijn waarvoor op grond van de onderhavige regeling subsidie kan worden gevraagd.

Aangezien het binnen een vereniging vaak niet eenvoudig is om tot besluitvorming met betrekking tot energiebesparing te komen, komt professionele begeleiding daarbij ook voor subsidie in aanmerking (artikel 5, eerste lid, onderdelen b en c).

Een besluit om binnen een jaar met de uitvoering van twee maatregelen zoals genoemd in het vierde lid, te beginnen, is niet vereist, wanneer de vereniging een DMJOP (duurzaam meerjarenonderhoudsplan) heeft vastgesteld, waarin de planning opgenomen van ten minste twee energiebesparingsmaatregelen binnen tien jaar (artikel 5, vierde lid). Een dergelijk meerjarenonderhoudsplan wordt ook wel (maar niet in de onderhavige regeling) ‘duurzaam mjop’ genoemd. Bovendien gelden voor een energieadvies in combinatie met een DMJOP hogere maximumsubsidiebedragen (artikel 15, derde lid).

Zowel voor een energieadvies (eventueel in combinatie met procesbegeleiding) als een energieadvies in combinatie met een DMJOP (en eventuele procesbegeleiding) geldt dat de subsidie 75% van de kosten bedraagt, maar met maximum.

De subsidie wordt per gebouw of per groep van gebouwen verstrekt. Dit betekent dat een vereniging met maar één gebouw slechts eenmaal subsidie kan aanvragen. Als het een vereniging met meer dan één gebouw betreft, kan de vereniging desgewenst voor ieder gebouw afzonderlijk subsidie aanvragen (artikel 5, vijfde lid).

Het is niet toegestaan de subsidie op grond van artikel 5, eerste lid te stapelen met subsidies van andere overheden (artikel 5, zesde lid).

Artikel 6

Het tweede lid regelt de bij de aanvraag te vermelden gegevens en te geven verklaring. Dit betreft ten eerste gegevens van de vereniging, het gebouw of de groep van gebouwen van de vereniging, waarvoor subsidie wordt gevraagd, en het aantal koopwoningen daarin.

Ten tweede wordt informatie gevraagd met betrekking tot het bedrijf dat het energieadvies heeft gegeven en de EPA-adviseur die het gebouw heeft opgenomen. Ook moet de factuur en het betalingsbewijs van het energieadvies en, indien van toepassing, het DMJOP en de procesondersteuning worden meegezonden bij de aanvraag. Het energieadvies of het DMJOP zelf hoeven niet te worden meegestuurd; uiteraard kan de RVO deze documenten wel ter controle opvragen. Verder moet bij een subsidieaanvraag voor een energieadvies een afschrift van het besluit van de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering worden meegezonden dat binnen een jaar begonnen wordt met de uitvoering van ten minste twee maatregelen genoemd in het vierde lid. Betreft het een aanvraag om subsidie voor een DMJOP, dan moet een afschrift van het besluit van de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van de vereniging tot vaststelling van het DMJOP worden meegezonden. Ook kan de Minister op verzoek de gegevens en bescheiden zoals genoemd in artikel 11, derde lid van het Kaderbesluit opvragen.

Ten slotte moet in de aanvraag worden verklaard wanneer niet alle leden van de vereniging eigenaar-bewoner zijn dat die leden voldoen aan de eisen van de de-minimisverordening en dat de vereniging nog geen subsidie bij een ander bestuursorgaan heeft aangevraagd. Dit is nodig in verband met de anticumulatiebepaling in artikel 5, zesde lid.

Artikel 7

Investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen (artikel 7, tweede lid)

Reikwijdte subsidie

De voormelde subsidie is bestemd voor een investering in één of meer typen energiebesparende isolatiemaatregelen, bestaande uit het laten aanbrengen van isolatiemateriaal in de bestaande thermische schil van de woning. De thermische schil wordt gevormd door de bouwkundige constructies die de woning omhullen en die niet grenzen aan een verwarmde ruimte. Dit zijn dus constructies die de woning afscheiden van de buitenomgeving (bijvoorbeeld buitenlucht, water, grond) of aangrenzende onverwarmde ruimten.

Van belang is dat het te gebruiken isolatiemateriaal, dat bestemd is voor een energiebesparende isolatiemaatregel, moet worden aangebracht door een bouwbedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwbedrijf of een vergelijkbare sectie. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat uitsluitend deskundige en vakbekwame bedrijven het bij de energiebesparende isolatiemaatregel horende isolatiemateriaal aanbrengen.

Typen investeringen voor energiebesparing

In het geval voldaan is aan bovenstaande voorwaarden komen de volgende typen energiebesparende isolatiemaatregelen voor subsidie in aanmerking.

Allereerst komt een investering in dakisolatie voor subsidie in aanmerking. Het gaat hierbij om het isoleren van het bestaande dak in de bestaande thermische schil dan wel het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer. Er wordt alleen afzonderlijk subsidie verstrekt wordt voor isolatie van het bestaande dak enerzijds dan wel isolatie van de bestaande zolder- of vlieringvloer anderzijds. Er wordt namelijk geen subsidie verstrekt voor de isolatie van zowel het bestaande dak als de bestaande zolder- en vlieringvloer gezamenlijk. Een aanvullende eis bij het isoleren van de bestaande zolder- of vlieringvloer is dan dat de zolder- of vliering onverwarmd moet zijn. Een woning waarin de zolder of vliering wel wordt verwarmd, profiteert immers niet van het isoleren van de vloer van deze zolder of vliering en daarmee wordt het beoogde besparingseffect in onvoldoende mate bereikt. In het geval een zolder of vliering al verwarmd wordt, komt een dergelijke maatregel dus niet voor subsidie in aanmerking.

Ten tweede wordt subsidie verstrekt voor een investering in gevelisolatie via het isoleren van de binnen- of buitengevel van de bestaande thermische schil. Het gaat hierbij om die delen van de muren van woningen die direct aan de buitenlucht grenzen. Onder binnen-gevelisolatie wordt verstaan het isoleren van de binnenzijde van de muur van de thermische schil van de woning, die dus grenst aan de binnenlucht en waarbij door isolatie de oppervlakte binnen in de woning verkleind wordt. Onder buitengevelisolatie wordt verstaan het isoleren van de buitenzijde van de muur van de bestaande thermische schil, waarbij de oppervlakte binnen in de woning niet verkleind wordt. Als de gevelisolatie van 3,5 m2K/W is aangevraagd, maar bijvoorbeeld 2,5 m2K/W wordt gehaald, dan wordt de maatregel administratief omgezet naar spouwmuurisolatie en bedraagt de subsidie 8 euro per m2, zijnde spouwmuurisolatie, omdat wel aan de vereiste voor deze maatregel wordt voldaan.

Ten derde komt een investering ook voor subsidie in aanmerking als deze betrekking heeft op glas-, kozijnpaneel- of deurisolatie van de bestaande thermische schil via het vervangen van: (1°) glas, kozijnpanelen of deuren door HR++ glas, eventueel in combinatie met nieuwe kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren dan wel (2°) glas, kozijnpanelen of deuren door triple-glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn, eventueel in combinatie met nieuwe kozijnpanelen of nieuwe isolerende deuren. Van belang is dat het isolatiemateriaal (in dit geval HR++ glas, triple glas, nieuwe kozijnpanelen en nieuwe isolerende deuren) bepaalde waarden moet halen. Deze waarden zijn opgenomen in de begripsbepalingen in artikel 1 en de beschrijving van deze isolatiemaatregel in artikel 7, derde lid, onderdeel c. Ook vacuümglas wordt hierbij gehonoreerd, als een U-waarde van lager dan 0,7 en eventueel een nieuw isolerende kozijnen wordt gerealiseerd. Het hoge subsidiebedrag wordt hierbij verkregen als er ook een nieuw isolerend kozijn wordt gerealiseerd, zonder nieuwe isolerende kozijnen verkrijgt men het lage subsidiebedrag.

De glasoppervlakte in het kader van deze regeling wordt bepaald door de binnenwerkse maten, eenvoudig omschreven als het van binnenuit meten van de totale oppervlakte van kozijn en glas. Dit geldt ook voor panelen in kozijnen en isolerende deuren. Aanvragers kunnen dit zelf gemakkelijk vaststellen. De kozijnen worden dus bij het opmeten van ramen, panelen en deuren meegenomen. Als een raam zich direct naast een deur en/of paneel bevindt, wordt de helft van het kozijn bij het raam geteld en de andere helft bij de deur en/of paneel. Als er glas, paneel of deur zonder kozijn in een gevel is geplaatst, moet voor de oppervlakte van de opening de oppervlakte van het glas, paneel of deur worden opgenomen. De oppervlakte van alle gevelopeningen die geïsoleerd zijn en voor subsidie in aanmerking komen, worden zonder afronding bij elkaar opgeteld met 2 decimalen. Bij een totaal van 0,50 of meer wordt dit naar boven afgerond en bij minder dan 0,50 naar beneden voor wat betreft het subsidiebedrag. De manier van meten staat ook beschreven in de ISSO 82.1 of de NTA8800.

Ten vierde wordt subsidie verstrekt voor spouwmuurisolatie via het isoleren van de bestaande spouwmuren in de bestaande thermische schil. Onder spouwmuren worden de muren verstaan die onderdeel zijn van de bestaande thermische schil en dus direct grenzen aan de buitenlucht.

Tot slot wordt ook subsidie verstrekt voor vloer- dan wel bodemisolatie via het isoleren van de bestaande vloer of de bestaande bodem in de bestaande thermische schil. Er wordt geen subsidie meer verstrekt voor de zogenaamde vloer- en bodemisolatie gezamenlijk. In de uitvoeringspraktijk bleek de mogelijkheid om vloer- en bodemisolatie te combineren in samenhang met de hiervoor opgenomen verschillende subsidiebedragen namelijk tot veel vragen en onduidelijkheid te leiden. Daarbij bleek het toestaan van deze combinatie in de praktijk weinig toegevoegde waarde te hebben. Daarom is besloten om het combineren van vloer- en bodemisolatie niet langer te subsidiëren. Er kan dus uitsluitend subsidie worden aangevraagd voor bodemisolatie dan wel vloerisolatie afzonderlijk. Onder vloerisolatie wordt verstaan het isoleren van de onderzijde van de vloer of de bovenzijde van de kruipruimte van de woning. Onder bodemisolatie wordt verstaan het isoleren van de bodem van de kruipruimte van de woning.

Voorwaarden voor de investeringen voor energiebesparing

Op voormelde energiebesparende isolatiemaatregelen zijn enkele voorwaarden van toepassing. Met deze voorwaarden wordt beoogd de kwaliteit van deze maatregelen te waarborgen. Om ervoor te zorgen dat de energiebesparende isolatiemaatregel voldoende substantieel is, is er een minimumaantal vierkante meters opgenomen dat per maatregel geïsoleerd moet worden.

Daarnaast zijn minimale isolatiewaarden (Rd-waarde) van toepassing op het isolatiemateriaal dat voor dak-, gevel-, spouwmuur- en vloer- en bodemisolatie gebruikt wordt. Hiermee wordt gewaarborgd dat het isolatiemateriaal de juiste dikte heeft om de benodigde isolatie tot stand te brengen. Ditzelfde geldt voor de al eerder vermelde maximale U-waarden voor HR++ glas, triple glas, kozijnpanelen en isolerende deuren.

Ook geldt voor dak-, spouwmuur- en vloerisolatie nog de aanvullende voorwaarde dat het aanbrengen van lokaal gespoten PIR (Polyisocyanuraat) of PUR (polyurethaan) gebeurt met HFK-vrije blaasmiddelen. PIR of PUR zijn polymeren (kunststofschuim met zeer goede isolerende eigenschappen) die (regelmatig) worden aangebracht met fluorkoolwaterstoffen (hierna: HFK’s) als blaasmiddel. Aangezien HFK’s negatieve gevolgen hebben voor het klimaat is de voorwaarde gesteld dat bij isolatie gewerkt wordt met HFK-vrije blaasmiddelen. Uit de praktijk blijkt dat hiervoor voldoende alternatieven beschikbaar zijn.

Tot slot dient voor alle typen energiebesparende isolatiemaatregelen het isolatiemateriaal te zijn voorzien van een prestatieverklaring. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat het isolatiemateriaal de gewenste kwaliteit heeft en gewenste prestatie levert. Onder een prestatieverklaring wordt verstaan prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring als bedoeld in artikel 2.14 van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Stb 2018, 291), die het oude recht uit artikel 1.8 van het Bouwbesluit 2012 vervangt. Hieruit volgt (impliciet) dat een prestatieverklaring dient te zijn opgesteld overeenkomstig de voorwaarden uit artikelen 4 en 6 van verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van de Europese Unie (PbEU 2011, L 88/5). Met het opstellen van de prestatieverklaring neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid op zich dat het bouwproduct overeenkomt met de daarin opgegeven prestaties. Zonder objectieve aanwijzingen voor het tegendeel, gaan de lidstaten van de Europese Unie ervan uit dat de door de fabrikant opgestelde prestatieverklaring nauwkeurig en betrouwbaar is. De prestatieverklaring dient de prestaties van bouwproducten te omschrijven met betrekking tot hun essentiële kenmerken overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties. Welke gegevens de prestatieverklaring dient te bevatten, is beschreven in voormelde artikelen van de verordening. Naast de prestatieverklaring kan in bepaalde gevallen ook volstaan worden met een kwaliteitsverklaring. Van een kwaliteitsverklaring wordt in ieder geval aangenomen dat deze voldoende adequaat is, indien deze voldoet aan de voorwaarden van de normalisatienorm NEN-NTA 8800-20209.

Investeringen voor de duurzame warmteopties (artikel 7, derde lid)

Reikwijdte subsidie

De subsidie is bestemd voor een investering voor duurzame warmteopties die betrekking heeft op de aanschaf en het laten installeren van één of meer installaties. Van belang is dat de desbetreffende installaties worden geïnstalleerd door een bouwinstallatiebedrijf. Hieronder wordt verstaan een bedrijf dat in een handelsregister van een lidstaat van de Europese Unie of een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf of een vergelijkbare sectie. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat uitsluitend deskundige en vakbekwame bedrijven de desbetreffende installaties installeren.

Allereerst wordt subsidie verstrekt voor een investering in een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel. Het betreft hier een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3 of onderdeel 4, van verordening (EU) nr. 811/2013, niet zijnde een lucht-luchtwarmtepomp. Dit is een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp dat omgevingswarmte van een luchtbron, waterbron of grondbron en/of afvalwarmte gebruikt voor het genereren van warmte ten behoeve van ruimteverwarming. Ook een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp wordt beschouwd als een ruimteverwarmingstoestel onder de SVVE. Dit is een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp dat is ontworpen om ook warmte te genereren om warm drinkwater of warm water voor sanitaire doeleinden op bepaalde temperaturen, in bepaalde hoeveelheden en aan bepaalde debieten met bepaalde tussenpozen af te leveren en dat gekoppeld is aan een externe voorziening van drinkwater of water voor sanitaire doeleinden. Een lucht-luchtwarmtepomp wordt niet als ruimteverwarmingstoestel beschouwd, omdat artikel 1, tweede lid, onderdeel e, van verordening (EU) nr. 811/2013 bepaalt dat deze verordening (waaruit de definitie van ruimteverwarmingstoestel volgt) niet van toepassing is op verwarmingstoestellen voor het opwarmen en distribueren van gasvormige media voor warmteoverdracht zoals damp of lucht (zoals een luchtwarmtepomp).

Verder komt een waterverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in artikel 2, zeventiende lid, van verordening (EU) nr. 812/2013 voor subsidie in aanmerking. Hieronder wordt verstaan een waterverwarmingstoestel dat omgevingswarmte van een luchtbron, waterbron of grondbron, en/of afvalwarmte gebruikt voor het opwekken van warmte. Dit is een waterverwarmingstoestel met warmtepomp dat is ontworpen om warmte te genereren om warm drinkwater of warm water voor sanitaire doeleinden op bepaalde temperaturen, in bepaalde hoeveelheden en aan bepaalde debieten met bepaalde tussenpozen af te leveren en dat gekoppeld is aan een externe voorziening van drinkwater of water voor sanitaire doeleinden.

Van belang is dat aan voormelde ruimteverwarmingstoestellen en waterverwarmingstoestellen door de SVVE nog enkele voorwaarden en producteisen worden gesteld. Zo is van belang dat het verwarmingstoestel een thermisch vermogen heeft van ten hoogste 400 kW en dat de complete installatie bestaande uit meerdere verwarmingstoestellen tot een vermogen van 500 kW aangevraagd kan worden. Vanaf 500 kW is het mogelijk een aanvraag in te dienen bij de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++). Onder thermisch vermogen wordt verstaan het verwarmingsvermogen van de installatie als bedoeld in artikel 2, zesde lid en bijlage I, onderdeel 22, van verordening (EU) nr. 811/2013. Het maximaal vermogen geldt voor de installatie van een of voor meerdere geschakelde toestellen. De geschakelde toestellen zijn uitsluitend voor collectief gebruik en in één aanvraag ingediend.

Bij verwarmingstoestellen met lucht-waterwarmtepompen wordt de subsidie bepaald op basis van het thermisch vermogen bij bivalente temperatuur, dit zorgt ervoor dat de subsidie bij een verwarmingstoestel voor lucht-waterwarmtepompen uitsluitend gebaseerd wordt op het hernieuwbare thermische vermogen van het apparaat. Overeenkomstig bijlage VII, tabel 10 van verordening (EU) nr. 811/2013, wordt het thermisch vermogen bepaald bij bivalente temperatuur tussen -10 en +2 graden Celsius zoals dit ook dient te worden aangegeven op de productkaart van de lucht-waterwarmtepomp.

Bij verwarmingstoestellen met grond-waterwarmtepompen en water-waterwarmtepompen heeft de buitentemperatuur minder invloed op het rendement en verwarmingsvermogen van de warmtepomp dan bij lucht-waterwarmtepompen. Om deze reden wordt er voor de verwarmingstoestellen met grond-waterwarmtepompen en water-waterwarmtepompen uitgegaan van een vastgelegde referentieontwerptemperatuur in de vorm van de buitentemperatuur. Overeenkomstig bijlage VII, tabel 10, van verordening (EU) nr. 811/2013, wordt het thermische vermogen bepaald bij de vastgestelde referentieontwerptemperatuur van -10° Celsius voor een gemiddeld klimaat, zoals dit ook dient te worden aangegeven op de productkaart van de grondwaterwarmtepomp en waterwarmtepomp.

Ten tweede komt voor subsidie in aanmerking een investering in een zonneboiler, waaronder begrepen een zonneboilercombi, bestaande uit een zonne-energie-installatie. Ook aan deze zonneboiler worden enkele voorwaarden en producteisen gesteld, zodat er uitsluitend zonneboilers voor subsidie in aanmerking komen die als een relatief kleine productie-installatie beschouwd kunnen worden. Om die reden mag deze installatie ten hoogste een totale apertuuroppervlakte van 200 vierkante meter hebben.

Tot slot is voor de voorgaande investeringen in een ruimteverwarmingstoestel, waterverwarmingstoestel of zonneboiler de voorwaarden gesteld dat de desbetreffende installaties een productkaart of een gedrukt etiket en een productkaart moeten hebben overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b en c, van verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239) (hierna: Verordening (EU) nr. 811/2013) of artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b, en c, van verordening (EU) nr. 812/2013: verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239) (hierna: Verordening (EU) nr. 812/2013. De leveranciers van de voormelde installaties dienen namelijk vanaf 26 september 2015 te zorgen voor dergelijke documentatie. Op deze wijze wordt de kwaliteit en prestaties van voormelde investeringen gewaarborgd. Installaties boven de 70 kW voorziet de Verordening (EU) nr. 812/2013 niet van dergelijke documentatie en komen daarom ook niet in aanmerking voor een bonusbedrag.

Investering voor een centrale aansluiting op een warmtenet (artikel 7, vierde lid)

Reikwijdte subsidie

Voor zover de subsidie betrekking heeft op een investering voor de aansluiting op een warmtenet wordt deze verstrekt aan een vereniging van een appartementencomplex. De voormelde aansluiting moet verricht worden door een warmteleverancier. Dat is een leverancier als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet (een persoon die zich bezighoudt met de levering van warmte).

Centrale aansluiting op een warmtenet

Een centrale aansluiting op een warmtenet komt voor subsidie in aanmerking indien deze bestemd is voor een appartementencomplex van een vereniging. Voor de centrale aansluiting op een warmtenet van een appartementencomplex geldt de voorwaarde dat de aansluiting aantoonbaar moet zijn gerealiseerd. Bij gestapelde bouw die nu voorzien is van blokverwarming (een collectieve cv-ketel die de woningen in het gebouw via een inpandig leidingstelsel van warmte voorziet) zal vaak gekozen worden voor een centrale aansluiting op een warmtenet ter vervanging van de collectieve cv-ketel. De individuele woningen in het gebouw of het appartementencomplex hoeven in dat geval niet apart te worden aangesloten, aangezien zij al aangesloten zijn op het bestaande inpandige leidingstelsel. In deze situatie komt de centrale aansluiting dus in de plaats van de collectieve cv-ketel, maar voor de woningen in het gebouw of het appartementencomplex verandert er niets. De woningen blijven net als in de oude situatie aangesloten op het inpandig leidingstelsel.

De besluitvorming ten aanzien van een centrale aansluiting is per definitie een verantwoordelijkheid van de vereniging. Subsidie voor een centrale aansluiting kan daarom uitsluitend worden aangevraagd door de vereniging. De investering in een centrale aansluiting komt niet voor subsidie in aanmerking indien de vereniging of minimaal één lid van de vereniging op grond van de SAH subsidie kan aanvragen voor deze investering. Een dergelijke situatie zal zich voordoen indien er sprake is van zogenaamde gemengde verenigingen waarbij naast eigenaar-bewoners er ook een verhuurder lid is van de vereniging. Deze verhuurder kan dan een beroep doen op de SAH en om in dat geval dubbele subsidiëring te voorkomen komt de investering in een centrale aansluiting door een dergelijke gemengde vereniging niet in aanmerking voor subsidie vanuit de SVVE. Voor deze laatste voorwaarde wordt verwezen naar de toelichting op de afwijzingsgrond uit artikel 10, zesde lid.

Artikel 8

Subsidie voor aanvullende energiebesparende maatregelen wordt alleen verstrekt in combinatie met verduurzamingsmaatregelen of het zeer energiezuinig pakket. De aanvullende energiebesparende maatregelen bestaan uit:

  • Het voor de eerste keer aanleggen van een systeem voor CO2-gestuurde ventilatie of het voor de eerste keer aanleggen van een systeem voor balansventilatie met wtw met een rendement van ten minste 90%;

  • Het dynamisch waterzijdig inregelen van het verwarmingssysteem;

  • Het in de woning plaatsen van een energiedisplay dat verbonden is met een slimme meter en inzicht geeft in het gehele actuele energieverbruik in de woning of een thermostaat die het energieverbruik binnen de woning afstemt op het leefgedrag van de bewoners en verbonden is met een energiemanagementsysteem dat inzicht geeft in het gehele actuele energieverbruik in de woning, dan wel een thermostaat die voorzien is van een temperatuurregeling voor afzonderlijke ruimten in de woning.

Het dynamisch inregelen waarborgt een constant debiet over de radiatoren, ongeacht de drukschommelingen in het leidingnet. Met behulp van speciaal ontwikkelde druk gecompenseerde inregelventielen wordt het debiet constant gehouden. Het sluiten van radiatoren heeft zo geen invloed meer op de balans; de radiatoren die aan staan blijven zowel in vol- als deellast precies de gevraagde hoeveelheid warmte leveren. Dynamische inregeling is in iedere installatie belangrijk voor een optimaal functioneren. Niet alleen voor bestaande hoog temperatuur verwarmingsinstallaties, ook voor de nieuwe duurzame laagtemperatuur installaties is het van groot belang dat de installatie dynamisch is ingeregeld. Zo is een dynamisch ingeregelde verwarmingsinstallatie voorbereid op, en geschikt voor, de omschakeling naar duurzame warmtetechnieken, zoals warmtepompen, vloerverwarming en klimaatplafonds. Het dynamisch inregelen van de verwarmingsinstallatie is in nagenoeg alle gevallen niet meer dan het vervangen van de bestaande radiatorventielen door de speciaal daarvoor ontwikkelde drukonafhankelijke radiatorventielen met de juiste voorinstelling.

Daarnaast is het van belang om de keteltemperatuur omlaag te brengen, het vermogen van de ketel te verlagen, en de pompsnelheid te reduceren.

Het betreft werkzaamheden die iedere verwarmingsinstallateur zou moeten beheersen. Het is een eenvoudige en goedkope oplossing die zorgt dat ieder afgiftesysteem in alle omstandigheden precies de nodige hoeveelheid warmwater krijgt waardoor de installatie optimaal kan draaien.

De als derde genoemde aanvullende energiebesparende maatregel betreft het plaatsen van een energiedisplay die is verbonden met de slimme meter en het gehele actuele energieverbruik in verschillende eenheden (energie, kosten, CO2-uitstoot) zichtbaar maakt.

De verbinding tussen de slimme meter en de energiedisplay kan via een verbindingskabel of draadloos tot stand gebracht worden. Een energiedisplay komt in twee uitvoeringen voor.

De eerste variant kent geen uitgebreide functionaliteiten voor verbruiksanalyses achteraf of grafische presentaties, maar is vooral bedoeld als laagdrempelig hulpmiddel voor energiebewustwording.

De tweede variant is gekoppeld aan een energiemanagementsysteem. Een energiemanagementsysteem is een op de slimme meter aan te sluiten applicatie die niet alleen de actuele energieverbruiksdata voor de consument zichtbaar maakt, maar deze informatie daarnaast ook op een systematische manier verwerkt tot managementinformatie voor verbetering van de energieverbruiksprestaties. Hierbij kan gedacht worden aan additionele functionaliteiten op het gebied van historische analyses, verbruik en aansturing van individuele apparaten, vergelijking met andere huishoudens of milieuparameters zoals CO2-uitstoot, en het prognosticeren van de jaarrekening. De slimme meter stuurt hiertoe actuele meetdata naar een commerciële aanbieder voor directe verwerking, analyse en online terugkoppeling van energieverbruik. Om dit mogelijk te maken is in veel gevallen een contract met de leverancier van het energiemanagementsysteem nodig.

Daarnaast zijn de volgende twee varianten van een thermostaat opgenomen als aanvullende subsidiabele maatregel. Ten eerste een thermostaat die het energieverbruik binnen de woning afstemt op het leefgedrag van de bewoners en verbonden is met een energiemanagementsysteem dat inzicht geeft in het gehele actuele energieverbruik in de woning. De tweede variant is een thermostaat die naast de gebruikelijke functies zoals aan-en uitschakelen van de verwarming op basis van temperatuur en/of tijdstip, ook individuele ruimteverwarming mogelijk maakt, waarbij voor elk ruimte afzonderlijk het aanwarmgedrag zelflerend aangepast kan worden via speciale radiatorthermostaten. Deze variant kan tevens gekoppeld zijn aan een energiemanagementsysteem.

Artikel 9

Om productinnovatie en de aanschaf van zeer vergaande pakketten (energieneutraal) te stimuleren, kan voor het in (bestaande) gebouwen aanbrengen van een zogenaamd zeer energiezuinig pakket een bonusbedrag van € 4.000 per woning worden aangevraagd naast het subsidiebedrag dat op basis van de maatregelen wordt berekend (artikel 17). Een zeer energiezuinig pakket is een integraal samenhangend pakket maatregelen, waarvan de elementen voldoen aan hoge isolatie-eisen en waarbij de kwaliteit van de uitvoering gecontroleerd wordt door middel van een luchtdichtheidstest (Qv_10) en de meting voldoet aan de minimumeis daarvoor (artikel 9).

Er wordt mogelijk gemaakt om de bouwbegeleiding bij verregaande verduurzaming van een gebouw van een vereniging op basis van het zeer energiezuinig pakket tot en met het definitief opleveren van de uitvoering te subsidiëren, omdat professionele ondersteuning daarbij als zeer waardevol wordt ervaren.

De activiteiten die hiervoor in aanmerking komen zijn onder andere en met name:

  • Praktisch plan van aanpak schrijven voor het beoogde proces;

  • Technisch programma van eisen schrijven voor bouwkundige- en installatietechnische partijen;

  • Het leggen van de eerste contacten met en de begeleiding bij het selectieproces (longlist-shortlist) van de definitief bij de opgave passende uitvoerende partijen (vaak voor besluitvorming), gebaseerd op set voorwaarden vooraf;

  • Proces- en werkafspraken maken met deze uitvoerende partijen (waaronder contractvorm en samenwerkingsvorm);

  • Juridische begeleiding en opstellen van de overeenkomsten, waaronder notaris;

  • Begeleiding van de prijs- en contractvormingsfase;

  • Uitvoering van het pre-engineering onderzoek (evt. voorzien van second opinion);

  • Procesmanagement;

  • Bouwkostenmanagement; of

  • Directievoering en kwaliteitstoezicht tijdens de uitvoering (incl. zorgdragen voor het proces-verbaal van oplevering en afwikkeling opleverpunten, zorgdragen voor garantieverklaringen en revisiestukken).

Artikel 10

In het eerste lid van artikel 10 is bepaald dat het een subsidie aan verenigingen ten behoeve van een gebouw betreft waarin zich ten minste één koopwoning bevindt. De SVVE is primair bedoeld voor koopwoningen. Om te zorgen dat de doelgroep van de SVVE niet verschuift van koopwoningen naar alleen huurwoningen, is als vereiste opgenomen dat zich ten minste één koopwoning in het gebouw dient te bevinden.

Voor een gebouw kan de vereniging subsidie aanvragen op grond van artikel 10, eerste en tweede lid. De subsidie wordt per gebouw verstrekt, ook als de vereniging een groep van gebouwen betreft. Het moet gaan om maatregelen die op het moment van indiening van de subsidieaanvraag nog niet zijn uitgevoerd.

Subsidie voor aanvullende energiebesparende maatregelen worden alleen verstrekt in combinatie met een verduurzamingsmaatregel of het zeer energiezuinig pakket als bedoeld in artikel 7, eerste lid en artikel 9. De maatregelen moeten na indiening van de subsidieaanvraag worden uitgevoerd, voor maatregelen die al daarvóór zijn gerealiseerd kan dus geen subsidie meer worden ontvangen. Er kan ook subsidie worden gevraagd voor een zeer energiezuinig pakket. Dit pakket moet in zijn geheel worden uitgevoerd met uitzondering van eventuele bouwbegeleiding als bedoeld in artikel 9, derde lid.

De vereniging moet voor de uitvoering van de verduurzamingsmaatregelen, het zeer energiezuinig pakket en aanvullende energiebesparende maatregelen een aannemer of ander uitvoerend bedrijf in de arm nemen, die of dat als zodanig is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Ingevolge artikel 10, derde lid, kan per gebouw en per pakket of maatregel slechts eenmaal subsidie worden ontvangen op grond van artikel 10. Dit betekent dat als al subsidie is verstrekt voor bijvoorbeeld de isolatie van het dak en de vloer, er niet nog een tweede keer subsidie voor dezelfde maatregelen voor hetzelfde gebouw aangevraagd kan worden. De beperking van slechts een maal subsidie betreft het gebouw, niet de vereniging.

Het vijfde lid bepaalt dat er ook activiteiten gesubsidieerd kunnen worden die uit anderen hoofde eveneens gesubsidieerd of gefinancierd zijn of worden. Het is dus toegestaan om subsidie te stapelen van deze regeling te stapelen met subsidies van andere overheden.

Het zesde lid bepaald dat subsidie voor een aansluiting op een centraal warmtenet alleen door verenigingen met alleen eigenaar/bewoners kan worden aangevraagd. De gemengde verenigingen kunnen namelijk deze maatregel al aanvragen bij de (SAH).

Het zevende lid houdt verband met de mogelijkheid voor gemengde verenigingen om ook subsidie toegekend te krijgen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. Indien een gemengde vereniging dat wenst, dan dient de vereniging bij de aanvraag gebruik te maken van één van de twee routes of in bijzondere gevallen een combinatie van de twee zoals omschreven in paragraaf 3 van de algemene toelichting over staatsteun. Afhankelijk van de gekozen route zijn de regels uit de de-minimisverordening en of de regels uit de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing.

Het achtste lid is een uitzondering op het bestaande vijfde lid van artikel 10, waarin is bepaald dat er ook activiteiten gesubsidieerd kunnen worden die uit anderen hoofde eveneens gesubsidieerd of gefinancierd zijn of worden. In het achtste lid is namelijk een anticumulatiebepaling opgenomen waarmee is geregeld dat er geen subsidie wordt toegekend voor activiteiten waarvoor reeds subsidie is ontvangen op grond van de Regeling vermindering verhuurderheffing 2014, de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector, Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing, Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen, Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen of de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming.

In het negende lid is bepaald dat kosten voor maatregelen alleen voor subsidie in aanmerking komen als het energie-efficiëntiemaatregelen, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn. Hiermee wordt aangesloten bij het staatssteunkader opgenomen in het deel ‘Steun voor milieubescherming’ uit de algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 38 uit dat deel van de algemene groepsvrijstellingsverordening geeft regels over investeringssteun die wordt verleend om ondernemingen in staat te stellen energie-efficiëntie te behalen. De kosten voor de investering in energie-efficiëntie moeten binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld. Om zeker te stellen dat de subsidie het maximumpercentage niet overschrijdt, stelt de RVO dat vast en keert op grond van het nieuwe artikel 17, vierde lid, ten hoogste 30% van de kosten van de treffen maatregelen uit. De op grond van artikel 10, eerste lid, gesubsidieerde maatregelen houden rechtstreeks verband met het behalen van een hoger niveau van energie-efficiëntie en daarmee zal in de regel aan deze voorwaarde uit het Europese staatssteunkader worden voldaan.

In het tiende lid is geregeld dat verenigingen ook een andere gelijkwaardige energiebesparende maatregel dan de energiebesparende isolatiemaatregelen genoemd in artikel 7, tweede lid of in het zeer energiezuinig pakket als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, gesubsidieerd kunnen krijgen. Deze optie is opgenomen met oog op de volgende omstandigheid. Voor verenigingen geldt dat de maatregelen vaak op grotere schaal getroffen worden, namelijk wanneer de aanvrager een vereniging ten behoeve van een groot gebouw is. Ook komt het voor dat er in dergelijke gevallen andere, voor de grote schaal typerende, gelijkwaardige energiebesparende isolatiemaatregelen mogelijk zijn. Een voorbeeld daarvan is het afdichten van balkons. Dergelijke gelijkwaardige energiebesparende isolatiemaatregelen kunnen in specifieke gevallen potentieel minstens zoveel energiebesparing opleveren als de in artikel 7, tweede lid en artikel 9, eerste en tweede lid, geregelde maatregelen. Om die reden is besloten dat een dergelijke gelijkwaardige energiebesparende maatregel ook in aanmerking komt voor vergoeding. Echter, in dat geval dient minimaal sprake te zijn van een overtuigende gelijkwaardigheid.

In het tiende lid is verder bepaald dat bij de aanvraag een verklaring dient te worden meegeleverd waar de gelijkwaardigheidsberekening en een algemeen oordeel over de gelijkwaardigheid van de certificaathouder deel van uitmaken. De gelijkwaardigheid van een alternatieve energiebesparende isolatiemaatregel aan een in artikel 7, tweede lid en artikel 9, eerste en tweede lid, genoemde energiebesparende isolatiemaatregel of maatregel van het zeer energiezuinig pakket dient aangetoond te worden met een gelijkwaardigheidsberekening door een BRL 9500, deel 02 gecertificeerde partij. De gelijkwaardigheidsberekening moet gebeuren door een bij de indiening van de aanvraag aangegeven methode. Het verdient aanbeveling om voorafgaand aan het indienen van de aanvraag met de RVO te overleggen over deze methode. De tools die hiervoor in aanmerking komen zijn o.a. EP-software (gebaseerd op de NTA8800), berekeningen met een energetisch dynamisch model of handmatige berekeningen op basis van aangewezen normen.

Voor een pakket van energiebesparende isolatiemaatregelen dat voor wat betreft de mate van energiebesparing overeenkomt met een zeer energiezuinig pakket geldt een inspanningsverplichting om zo veel als redelijkerwijs mogelijk te voldoen aan de eisen van het zeer energiezuinig pakket. Daar waar de uitvoering tot onredelijk hoge kosten leidt, hoeft niet aan de eis van brede gelijkwaardigheid te worden voldaan, indien het extra warmteverlies wordt gecompenseerd door elders het gebouw beter te isoleren dan vereist.

De compensatie moet worden aangetoond middels een gelijkwaardigheidsberekening. In de gelijkwaardigheidsberekening wordt het warmteverlies door de relevante oppervlaktes voor twee scenario’s berekend. In het eerste scenario voldoen de relevante oppervlaktes aan de eisen uit het zeer energiezuinig pakket (zie artikel 9). In het tweede scenario wordt het warmteverlies door de relevante oppervlaktes berekend op basis van het voorstel van de subsidieaanvrager. Het energieverlies van het voorgestelde scenario mag niet groter zijn dan het energieverlies van het zeer energiezuinig pakket scenario. De relevante oppervlaktes zijn de delen van het gebouw die niet voldoen aan de eis en de delen van het gebouw waarmee de aanvrager wenst te compenseren. Oppervlaktes die overeenkomen met de eisen van het zeer energiezuinig pakket worden dus buiten de berekening gehouden.

Het is niet toegestaan te compenseren met bouwdelen of installaties waaraan het zeer energiezuinig pakket geen eisen stelt. Echter, daar waar een uitvoerder aanzienlijke extra kosten maakt om een koudebrug te isoleren (t.o.v. de kosten voor het isoleren van het bouwdeel waarin de koudebrug zich bevindt), mag de uitvoerder het hierdoor vermeden warmteverlies meenemen als compensatie in de gelijkwaardigheidsberekening.

Artikel 11

Artikel 11 regelt de aanvraag voor energiebesparende en aanvullende energiebesparende maatregelen en voor een zeer energiezuinig pakket voor verenigingen.

Een vereniging kan een aanvraag doen voor een subsidie waarvoor enkel subsidie wordt verstrekt voor het aandeel koopwoningen binnen de vereniging. In dat geval bevat de aanvraag de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid. De subsidie wordt berekend op grond van artikel 17, vierde lid, waarbij enkel subsidie wordt berekend voor het aandeel koopwoningen binnen de woningen.

Een vereniging kan er ook voor kiezen om boven op de subsidie voor het aandeel koopwoningen tevens subsidie berekend te krijgen voor het aandeel huurwoningen, door gebruik te maken van artikel 38 of 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening of de de-minimisverordening. Naast de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, dient een vereniging dan tevens een verklaring per verhuurder bij de aanvraag in te dienen.

Op de website van de RVO is een format van beide verklaringen beschikbaar gesteld: één verklaring die wordt gehanteerd indien gebruik wordt gemaakt van de de-minimisverordening en één verklaring die wordt gehanteerd indien gebruik wordt gemaakt van artikel 38 of 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Die kan een vereniging dan verspreiden onder haar leden, met het verzoek om deze in te vullen en te retourneren. Dan voegt de vereniging deze verklaringen vervolgens bij de aanvraag.

Indien slechts een deel van de verhuurders binnen de vereniging een ingevulde verklaring aanlevert, kan de vereniging die verklaringen indienen bij de aanvraag, en dan zal er ook naar rato daarvan subsidie berekend worden op grond van artikel 17, vijfde lid. Verklaringen waaruit blijkt dat niet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan, of verklaringen waarvan de RVO vaststelt dat ze niet aan die voorwaarden voldoen, worden ook niet meegenomen in de subsidieberekening in artikel 17, vijfde lid.

Bij de aanvraag moet onder meer het aantal appartementen in het gebouw worden vermeld (derde lid, onderdeel d). Dit gegeven is nodig om de minimum-oppervlakte te berekenen waarover de maatregelen ingevolge artikel 7, tweede lid, moeten worden getroffen. Dit is toegelicht bij artikel 7. Het gaat hierbij dus niet alleen om de koopwoningen in het gebouw, maar ook om de huurwoningen en appartementen met een andere functie dan een woonfunctie.

Ingevolge het derde lid, onderdeel e, moet een opgave worden gedaan van het percentage koopwoningen in de vereniging. Daarnaast is de verhouding tussen de appartementen van eigenaar-bewoners en overige appartementen van belang. Een appartementencomplex is eigendom van alle gezamenlijke eigenaren. Uit de splitsingsakte volgt welk aandeel iedere afzonderlijke eigenaar heeft in die gezamenlijke eigendom. Voor de berekening van de maatregelensubsidie is de verhouding van belang tussen de aandelen van eigenaar-bewoners enerzijds en de eigenaren van de overige appartementen anderzijds (artikel 17, vijfde lid). De overige appartementen kunnen dus verhuurde woningen zijn of appartementen met een utiliteitsfunctie, zoals winkels en kantoren. Als het om een vereniging gaat met meerdere gebouwen, moet het percentage koopwoningen berekend worden binnen het gebouw waarvoor de subsidie gevraagd wordt, dus niet het percentage koopwoningen binnen de vereniging als geheel.

Voor welke uit te voeren maatregelen precies, en, indien van toepassing, over welke oppervlakte die maatregelen worden uitgevoerd, moet een door de aannemer ondertekend formulier worden meegezonden (artikel 11, derde lid, onderdeel i). Het model van dit formulier kan worden gedownload op de website van de RVO (https://www.rvo.nl/).

Een aanvraag voor subsidie die betrekking heeft op een investering voor een centrale aansluiting op een warmtenet wordt afgewezen indien niet aannemelijk is dat het bestaande appartementencomplex, waarop de desbetreffende investering betrekking heeft, geen aansluiting op een warmtenet had voordat deze investering plaatsvond. De voormelde aannemelijkheid hiervan zal getoetst worden op grond van een verklaring van de vereniging van eigenaars, waarvoor een informatieverplichting is opgenomen in artikel 11, derde lid, onderdeel m. Hiermee wordt beoogd dat alleen investeringen voor een centrale aansluiting op een warmtenet gestimuleerd worden in de gevallen waarin deze daadwerkelijk (substantieel) bijdragen aan de te realiseren klimaatdoelen.

Het achtste lid regelt het geval dat er subsidie wordt aangevraagd voor een andere gelijkwaardige maatregel zoals bedoeld in artikel 10, tiende lid. Het betreft een verklaring van de aanvrager dat hij beschikt over een verklaring van een certificaathouder, die een gelijkwaardigheidsberekening en een oordeel van de certificaathouder over de gelijkwaardigheid bevat. Zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij artikel 10. De gelijkwaardigheidsberekening en het oordeel van de certificaathouder over de gelijkwaardigheid hoeven dus niet meegeleverd te worden met de aanvraag, maar ze kunnen wel worden opgevraagd door RVO.

Artikel 12

Artikel 12 bevat de beschrijving van de subsidiabele activiteit en de voorwaarden voor subsidiëring. De subsidiabele activiteit behelst advisering over de realisatie van oplaadpunten bij verenigingen voor gebouwen waarin zich tenminste één koopwoning bevindt. Ook verenigingen met, naast eigenaar-bewoners, verhuurders of zakelijke partijen als leden kunnen dus gebruik maken van de subsidie.

De advisering moet verzorgd worden door een adviseur, zijnde een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die is ingeschreven in de Kamer van Koophandel (KvK). Hiermee wordt een gewenste mate van professionaliteit van de adviseur geborgd. De kwaliteit van de advisering wordt verder geborgd door de voorwaarden die aan de advisering worden gesteld. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 13.

Per gebouw of groep van gebouwen wordt maximaal één keer subsidie verstrekt. Dit betekent dat de vereniging één keer subsidie kan aanvragen en krijgen. Het is wel mogelijk om meerdere aanvragen in te dienen als een voorgaande aanvraag is afgewezen of voor het verstrekken van de subsidie de aanvraag wordt ingetrokken en gewijzigd door de vereniging zelf.

Het is ook mogelijk om een aanvraag te doen voor advisering die heeft plaatsgevonden na 5 oktober. 5 oktober 2021 is de datum van bekendmaking van deze mogelijkheid in de SEEH regeling de voorloper op deze regeling en dus de datum waarop verenigingen uit konden gaan van de subsidiemogelijkheid.

Artikel 13

Het is van belang dat de advisering van voldoende kwaliteit is, zodat de vereniging in staat is om een beslissing te maken over eventuele oplaadpunten op de parkeergelegenheid. Artikel 13 stelt daarom eisen aan het advies.

De advisering moet mede gebaseerd zijn op het fysiek beschouwen van de parkeergelegenheid. De adviseur zal dus in ieder geval de situatie ter plaatse moeten bekijken en kan niet alleen uitgaan van documentatie.

Daarnaast moet de adviseur de vereniging voorzien van een schriftelijk advies. Het schriftelijke advies moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Die voorwaarden zijn minimumvereisten, dus het advies mag ook meer elementen bevatten. De voorwaarden zijn hieronder afzonderlijk toegelicht.

Allereerst dient het schriftelijk advies in te gaan op de laadbehoefte van de vereniging. Hierbij wordt een doorkijk van ten minste tien jaar gegeven, om de toekomstbestendigheid van het advies te waarborgen en te voorkomen dat de vereniging desinvesteringen doet.

Ten tweede zal het advies in moeten gaan op de borging van de brandveiligheid in relatie tot het plaatsen van één of meer oplaadpunten. Dit vereiste is beperkt tot situaties waarin de parkeergelegenheid geheel of gedeeltelijk is gelegen in het gebouw, zoals een parkeergarage. Met ‘in het gebouw’ wordt mede bedoeld parkeergarages die onder het gebouw liggen en daar onderdeel van zijn. Het staat de vereniging vrij om ook advies te vragen over brandveiligheid bij een buiten gelegen parkeergelegenheid.

Ten derde bevat het advies aanbevelingen over de verdeling van de kosten van de oplaadpunten tussen de vereniging en de gebruikers van de oplaadpunten.

Ten vierde gaat het advies in op de benodigde elektrische aansluiting en installatie van de oplaadpunten. Hierbij zijn een aantal aandachtspunten expliciet benoemd, zodat het advies ook in gaat op de mogelijkheid tot optimale verdeling van de beschikbare stroom over de op te laden voertuigen en het laden op optimale momenten, de mogelijkheid om het laden tijdelijk te vertragen of te stoppen ter voorkoming van overbelasting van het stroomnetwerk in het gebouw (ook wel ‘smart charging’ en ‘load balancing’ genoemd) en borging van de fysieke veiligheid en cybersecurity.

Tot slot moet het schriftelijk advies rekening houden met de relevante regelgeving en daar ook duiding van geven. Bij de relevante regelgeving kan onder andere gedacht worden aan de brandveiligheidsnormen en de normen voor de elektrische installatie uit de bouwregelgeving en de technische eisen voor de laadpalen.

Het schriftelijk advies wordt meegestuurd met de subsidieaanvraag, waarna RVO kan controleren of het advies voldoet aan de voorwaarden van deze regeling.

Artikel 14

Artikel 14 bevat bepalingen rondom de aanvraag van de subsidie voor advisering over de realisatie van oplaadpunten.

Allereerst is de periode vastgesteld waarbinnen aanvragen ingediend kunnen worden (23 januari 2023 tot en met 31 december 2023).

De aanvraag moet een aantal gegevens en bescheiden bevatten, te weten: het schriftelijke advies, de factuur en een betaalbewijs, het KvK-inschrijfnummer van de adviseur en, indien van toepassing, een verklaring van de leden van de vereniging, niet zijnde eigenaar-bewoners, dat voldaan wordt aan het toepasselijke staatssteunkader.

De subsidie voor een oplaadpuntenadvies kan staatssteun bevatten, als de subsidie (deels) ten goede komt aan leden van de vereniging die geen eigenaar-bewoner zijn. Dit kunnen verhuurders zijn, maar ook eigenaren van commercieel vastgoed binnen de vereniging. Als een vereniging één of meer leden heeft die geen eigenaar-bewoner zijn, wordt van die leden gevraagd om een de-minimisverklaring te ondertekenen. Met die verklaring geven zij aan te voldoen aan de de- minimisverordening en dus niet meer subsidie te ontvangen dan is toegestaan op basis van die verordening (€ 200.000 in drie belastingjaren). Het maximumbedrag wordt gevormd door alle staatssteun die de begunstigde ontvangt, inclusief subsidies buiten de SVVE. Voor meer toelichting op het staatsteunkader wordt verwezen naar paragraaf 3 van de algemene toelichting.

Naast de regels in artikel 14 bevat ook het Kaderbesluit BZK-subsidies aanvraagvereisten (artikel 11, derde lid). De aanvraagvereisten van de SVVE en het kaderbesluit vullen elkaar aan en moeten dus beide gevolgd worden. In artikel 11 van het Kaderbesluit is onder meer vereist dat de aanvraag wordt voorzien van een toelichting, een bankrekeningnummer (inclusief bewijs dat het rekeningnummer op naam van de vereniging staat) en, indien van toepassing, het inschrijfnummer van de Kamer van Koophandel. Een aantal onderdelen van artikel 11 van het Kaderbesluit is niet relevant voor de subsidie van het oplaadpuntenadvies (de begroting, de tijdsplanning en de voorschotten) en hoeft daarom niet bijgevoegd te worden.

De aanvraag voor een subsidie wordt ingediend nadat het schriftelijk advies is opgesteld en overhandigd aan de vereniging. Het is dus niet mogelijk om voorafgaande aan de advisering een subsidie aan te vragen. Hiermee worden controlelasten voor de aanvrager en uitvoerder beperkt. Indiening geschiedt via het elektronisch formulier op de website van RVO.

Artikel 15

De subsidie in artikel 5, eerste lid onderdeel a, voor een energieadvies is 75% van de kosten daarvan, maar nooit meer dan een maximumbedrag, dat afhankelijk is van het aantal woningen in het gebouw (artikel 15, eerste lid). Voor een vereniging met een tot vier woningen is het maximumbedrag voor een energieadvies € 400 en voor een vereniging met vijf tot acht woningen € 800. Voor een vereniging met meer dan acht woningen € 800 plus € 80 voor elke extra woning. Subsidie voor energieadvies kan echter nooit meer dan € 2.560 bedragen.

Dit bedrag wordt bereikt bij een gebouw met 30 woningen.

De subsidie op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel b, voor een energieadvies al dan niet in combinatie met procesbegeleiding, is 75% van de totale kosten daarvan, maar nooit meer dan een maximumbedrag, dat afhankelijk is van het aantal woningen in het gebouw (artikel 15, tweede lid). Voor een vereniging met een tot vier woningen is het maximumbedrag voor een energieadvies (inclusief eventuele procesbegeleiding) € 1.000 en voor een vereniging met vijf tot acht woningen € 1.600. Voor een vereniging met meer dan acht woningen € 1.600 plus € 110 voor elke extra woning. Subsidie voor energieadvies kan echter nooit meer dan € 4.020 bedragen.

Dit bedrag wordt bereikt bij een gebouw met 30 woningen.

Ook de subsidie voor een DMJOP inclusief eventuele procesbegeleiding, is 75% van de totale kosten en ook nooit meer dan een bepaald maximumbedrag dat afhankelijk is van het aantal woningen in het gebouw (artikel 15, derde lid). De maximale subsidie voor een DMJOP is wel hoger dan de subsidie voor een energieadvies, namelijk € 1.500 voor een vereniging met een tot vier woningen, € 2.600 voor een vereniging met vijf tot acht woningen en voor meer dan acht woningen € 2.600 plus € 160 per extra woning, tot een maximumbedrag van € 6.120. Dit bedrag wordt bereikt bij een gebouw met 30 woningen.

Artikel 16

Voor het bepalen van de hoogte van de subsidie voor een investering voor duurzame warmteopties wordt in artikel 16 uitgegaan van forfaitaire subsidiebedragen die afhankelijk zijn van technische parameters van de te subsidiëren installatie, zoals het productievermogen en de oppervlakte van de installatie. Hierbij valt te denken aan het thermisch vermogen van een ruimteverwarmingstoestel dan wel waterverwarmingstoestel bij bivalente temperatuur of bij referentieontwerptemperatuur en zonne-energiebijdrage van een zonneboiler bij een bepaald apertuuroppervlakte.

Er is bij het bepalen van deze forfaitaire bedragen verder gekeken wat de gemiddelde marktprijs is voor de desbetreffende investering. Het uitgangspunt is dat de subsidie voor ruimteverwarmingstoestellen, waterverwarmingstoestellen en zonneboilers circa 30% van deze gemiddelde marktprijs van de totale investeringskosten zou moeten bedragen. Door genoemde percentages wordt de maximale steunintensiteit uit het toepasselijke staatssteunkader (de AGVV)10 niet overschreden.

Bij installaties boven de 70 kW voorziet de Verordening (EU) nr. 812/2013 niet van dergelijke documentatie over energie-efficiëntieklasse en daarom komen deze duurzame warmteopties ook niet in aanmerking voor een bonusbedrag.

Artikel 17

Bij het bepalen van de hoogte van de subsidiebedragen voor investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen is gekeken naar wat voor marktprijs per te isoleren oppervlakte gebruikelijk is voor een dergelijke investering. Er wordt hierbij uitgegaan van forfaitaire subsidiebedragen. Het uitgangspunt is dat de hoogte van de subsidie zodanig wordt vastgesteld dat daarmee ongeveer 20% tot 30% van de (normale) marktprijs van de totale investeringskosten wordt gesubsidieerd.

Verder is de hoogte van de te verstrekken subsidie afhankelijk van de omvang van de oppervlakte waarop het isolatiemateriaal wordt aangebracht. Door het hanteren van een maximumoppervlakte wordt beoogd te voorkomen dat er onevenredig veel subsidie naar (zeer) grote woningen gaat. De betreffende maximale oppervlakten houden vanzelfsprekend geen verbod op het isoleren van grotere oppervlaktes in, maar betekenen wel dat er uitsluitend tot de genoemde maximale oppervlakte subsidie verstrekt wordt en dat de meerkosten voor het isoleren van een groter oppervlak voor rekening van de subsidieontvanger komen.

Voor glas-, kozijnpaneel- en deurisolatie en vloer- en bodemisolatie zijn bij het bepalen van de hoogte van de subsidie de volgende aandachtspunten van belang.

Het eerste aandachtspunt betreft de hoogte van de subsidie voor glas-, kozijnpaneel- en deurisolatie van de bestaande thermische schil via het vervangen van glas, kozijnpanelen of deuren door HR ++ glas eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren (hierna: investering in HR++ glas) dan wel triple glas, in combinatie met een nieuw isolerend kozijn eventueel in combinatie met nieuwe isolerende deuren (hierna: investering in triple glas). Voor deze investeringen is een subsidiebedrag van € 46 respectievelijk € 131 per vierkante meter van de te isoleren oppervlakte vastgesteld. In het geval ter aanvulling op de investering in HR++ glas of triple glas ook glas of kozijnpanelen door nieuwe isolerende kozijnpanelen worden vervangen, geldt voor deze isolerende kozijnpanelen een subsidiebedrag van € 20 respectievelijk € 90 per vierkante meter. Wel moeten de subsidiabele kosten voor de investering in HR++ glas en/of triple glas samen met aanvullende investeringen in isolerende kozijnpanelen en isolerende deuren in totaal betrekking hebben op ten hoogste 45 vierkante meter van het te isoleren oppervlakte.

Een tweede aandachtspunt is dat voor vloer- of bodemisolatie verschillende bedragen gehanteerd worden. Voor het isoleren van de bestaande vloer bedraagt de subsidie € 11 per vierkante meter en voor de isolatie van de bodem, eventueel in combinatie met de bestaande vloer, € 6 per vierkante meter te isoleren oppervlakte. Voor de investering in de isolatie van de bodem, in combinatie met de bestaande vloer, geldt een lager subsidiebedrag, omdat de gemiddelde investeringskosten bij bodemisolatie lager zijn. Daarnaast geldt dat bij bodemisolatie de kruipruimte, de mate van ventilatie van de kruipruimte en de funderingsisolatie belangrijke factoren zijn voor de effectiviteit van de bodemisolatie. Een isolatiepakket met een bepaalde Rd-waarde op de bodem is hierdoor minder effectief dan eenzelfde pakket aangebracht direct onder de vloer. De subsidiabele kosten kunnen overigens voor deze twee typen investeringen slechts betrekking hebben op ten hoogste 130 vierkante meter te isoleren oppervlakte.

Het tweede lid bepaalt dat als er maar één energiebesparende isolatiemaatregel wordt uitgevoerd, het subsidiebedrag per vierkante meter zoals genoemd in dit artikel met 50% wordt verminderd. Dit geldt ook voor eventueel aanvullende energiebesparende maatregelen die dan in combinatie worden uitgevoerd.

Indien een vereniging in het aanvraagformulier op de website van de RVO heeft aangegeven ook subsidie aan te vragen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw, en de daartoe benodigde verklaringen van de verhuurders heeft aangeleverd, dan wordt boven op het bedrag dat berekend is voor het aandeel koopwoningen nog een subsidiebedrag opgeteld voor het aandeel verhuurders. Dat bedrag wordt berekend met een breuk waarvan de teller het aantal huurwoningen is waarvoor een verklaring is aangeleverd, en de noemer 100. Verklaringen waaruit blijkt dat niet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt voldaan, of verklaringen waarvan RVO vaststelt dat ze niet aan die voorwaarden voldoen, worden niet meegenomen in de subsidieberekening in artikel 17, vierde lid.

Een denkbeeldig voorbeeld: een vereniging doet een aanvraag en maakt daarbij gebruik van de de-minimisverordening om ook subsidie toegekend te kunnen krijgen voor het aandeel huurwoningen in het gebouw. De vereniging bestaat uit tien woningen, waarvan zes koopwoningen en vier huurwoningen. Van de huurwoningen zijn drie huurwoningen van verhuurder X en één huurwoning is van verhuurder Y.

De vereniging deelt het format van de de-minimisverklaring van de website van de RVO met de twee verhuurders. Verhuurder X vult de verklaring direct in en retourneert deze naar de vereniging. Verhuurder Y laat niet van zich horen en is onbereikbaar. De vereniging besluit om de aanvraag te doen, en levert daarbij één ingevulde verklaring in, de verklaring van verhuurder X. De vereniging krijgt dan subsidie voor de leden binnen de vereniging inclusief verhuurder X, maar niet voor verhuurder Y.

Artikel 18

Voor een centrale aansluiting op een warmtenet is het subsidiebedrag afhankelijk gesteld van het vermogen van de centrale aansluiting. De subsidie bedraagt € 2.925 bij een vermogen van ten hoogste 100 kW, € 28.858 bij een vermogen van meer dan 100 kW en ten hoogste 400 kW en € 28.858 bij een vermogen van meer dan 400 kW.

Voor de vaststelling van de hoogte van de subsidie voor een kleine centrale aansluiting tot 100 kW wordt ervan uitgegaan dat de gemiddelde kosten min of meer vergelijkbaar zijn met de gemiddelde kosten van een individuele aansluiting. Bij dergelijke zeer kleine centrale aansluitingen gaat het vaak om een kleine vereniging die een gesplitste woning beheert. Een centrale aansluiting op een warmtenet hoeft niet gepaard te gaan met het overschakelen van koken op aardgas naar koken op elektriciteit door de leden van de vereniging. Daarom zijn deze kosten hier niet meegenomen en is het subsidiebedrag voor een centrale aansluiting met een vermogen van ten hoogste 100 kW lager dan het subsidiebedrag voor een individuele aansluitingen uit de ISDE.

Voor de gemiddelde kosten van een centrale aansluitingen met een vermogen van 100 kW tot en met 400 kW en een centrale aansluitingen met een vermogen van meer dan 400 kW wordt uitgegaan van het door de Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM) in het Tarievenbesluit warmteleveranciers 2022 vastgestelde maximale aansluittarief voor deze categorieën aansluitingen.

Voor deze grotere centrale aansluitingen spelen (naast de kosten voor de aansluiting door een warmteleverancier) ook nog overige kosten. Deze kosten komen echter niet voor subsidie in aanmerking, omdat deze overige kosten (ten opzichte van de aansluitkosten van de warmteleverancier) erg gering zijn. Daarnaast is de hoogte van deze overige kosten zeer afhankelijk van het specifieke geval, waardoor het niet goed mogelijk is daarvoor een bruikbaar gemiddelde vast te stellen.

Artikel 19

Om productinnovatie en de aanschaf van zeer vergaande pakketten maatregelen (energieneutraal) te stimuleren, kan voor het in (bestaande) woningen aanbrengen van een zogenaamd zeer energiezuinig pakket een bonusbedrag van € 4.000 per woning worden aangevraagd naast het subsidiebedrag dat op basis van de maatregelen wordt berekend (artikel 17). Een zeer energiezuinig pakket is een integraal samenhangend pakket maatregelen, waarvan de elementen voldoen aan hoge isolatie-eisen en waarbij de kwaliteit van de uitvoering gecontroleerd wordt door middel van een luchtdichtheidstest (Qv_10) en de meting voldoet aan de minimumeis daarvoor (artikel 9). Om de toepassing van ingewikkelde zeer energiezuinig pakketten te stimuleren wordt er eventueel ook bouwbegeleiding gesubsidieerd voor 50% van de kosten met een maximum van € 20.000.

Bij de verantwoording van de totale gemaakte kosten voor bouwbegeleiding mogen eventuele werkzaamheden vóór positieve besluitvorming van de vergadering van eigenaars of de algemene ledenvergadering van de vereniging tot een maximum van 16 uur meegenomen worden. Voor de bouwbegeleiding bedraagt de subsidie 50% van de daadwerkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 20.000 per vereniging.

Artikel 20

In artikel 20, eerste lid is opgenomen dat een subsidie voor advisering over de realisatie van oplaadpunten maximaal 75 procent van de kosten voor de advisering kan zijn, en maximaal € 1.500 kan bedragen. Dit zijn twee losse maxima; ook een advies dat in totaal minder dan € 1.500 kost, wordt dus voor 75 procent gesubsidieerd.

Artikel 20, tweede lid strekt ertoe om een maximum te stellen dat een appartement aan subsidie kan ontvangen. Het maximumbedrag is gesteld op € 15.000 respectievelijk € 20.000. Het maximum is per appartement in een vereniging. Omdat subsidie aan een vereniging per gebouw wordt verstrekt, betreft dit een gemiddeld bedrag per koopwoning.

Om te voorkomen dat het beschikbare subsidiebedrag wordt uitgeput door enkele grote verenigingen, is in artikel 20 een maximum subsidiebedrag van 2,5 miljoen euro per vereniging gesteld. Dit maximumbedrag geldt dus per vereniging en niet per subsidieaanvraag als een vereniging voor verschillende gebouwen subsidie aanvraagt.

In artikel 20, vierde lid wordt bepaald dat voor het geval een aanvraag door een gemengde vereniging wordt gedaan en daarbij gebruik maakt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening om ook subsidie toegekend te kunnen krijgen voor het aandeel huurwoningen binnen de vereniging. Dat om gebruik te kunnen maken van dit artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor wat betreft de verhuurder, er ten aanzien van deze begunstigden maximaal 30% van de in aanmerking komende kosten mag worden gesubsidieerd. Indien een gemengde vereniging op grond van artikel 10, eerste lid, aanspraak maakt op het hogere percentage van ongeveer 30% en bij haar aanvraag gebruik maakt van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, dan zal RVO de feitelijk te maken kosten bekijken en zeker stellen dat maximaal 30% van de in aanmerking komende kosten worden vergoed.

Artikel 21

De regels voor subsidies tot € 25.000 staan in artikel 16 van het Kaderbesluit BZK-subsidies (Kaderbesluit) en houden onder meer in dat de subsidie wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag en dat desgevraagd verantwoording plaatsvindt over de prestatie. De subsidieontvanger is niet verplicht via een tussentijds voortgangsverslag inzicht te geven in de voortgang van de activiteiten. In artikel 21, eerste lid, van de onderhavige regeling is bovendien bepaald dat toepassing wordt gegeven aan artikel 16, tweede lid, onder a, van het Kaderbesluit. Dit houdt in dat op basis van een subsidieaanvraag direct een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven; de subsidie wordt direct uitbetaald. Controle of de subsidieontvanger de maatregelen waarvoor de subsidie is verstrekt, tijdig heeft uitgevoerd, vindt steekproefsgewijs plaats. Als blijkt dat hij dit niet heeft gedaan, zal de subsidie met toepassing van artikel 4:49 van de Awb worden teruggevorderd.

Voor subsidies van € 125.000 of meer wordt artikel 17 van het Kaderbesluit van toepassing verklaard. Met deze van toepassingsverklaring van artikel 17 van het Kaderbesluit worden de regels voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing op subsidies van € 125.000 of meer. Artikel 20 van het Kaderbesluit biedt daartoe de mogelijkheid. In de uitvoering van de SVVE wordt geen wezenlijk verschil verwacht tussen verstrekkingen van € 25.000 tot € 125.000 en die van € 125.000 of meer, ook niet wat betreft risico’s. De redengeving hiervoor is drieledig. In de eerste plaats gaat het voor de RVO bij de handhaving van de regeling om goed controleerbare bouwtechnische maatregelen. In de tweede plaats betreft het hier forfaitaire subsidiebedragen per vierkante meter of per maatregel, waardoor het subsidiebedrag alleen afhankelijk is van de uitvoering van de betreffende maatregelen en niet van andere werkzaamheden die onzekerheid of risico op kunnen leveren. In de derde plaats gaat het bij bedragen boven de 125.000 euro in de praktijk om zogeheten zeer energiezuinige pakketten waarbij na afloop een Qv-10 test moet worden opgeleverd, waarmee de kwaliteit van de maatregelen wordt getest. Dit vormt een extra waarborg dat de maatregelen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat artikel 17 van het Kaderbesluit BZK-subsidies uiteraard ook geldt voor subsidies op grond van de SVVE die tussen de € 25.000 en € 125.000 liggen.

Artikel 22

Voor aanvragers van een subsidie bevat dit artikel een opschortende voorwaarde waaronder de subsidie voor een investering voor duurzame warmteopties of centrale aansluiting op een warmtenet verleend wordt. Deze subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat (a) een overeenkomst wordt gesloten met een bouwinstallatiebedrijf of warmteleverancier in verband met de aanschaf van de installatie(s) dan wel de centrale aansluiting op een warmtenet en (b) de installatie(s) dan wel de centrale aansluiting op een warmtenet waarop de overeenkomst betrekking heeft, zijn geïnstalleerd respectievelijk aangesloten. Deze voorwaarde, kan worden gesteld op grond van artikel 21, sub b, van het Kaderbesluit. In de meeste gevallen zullen voormelde overeenkomst en het bewijs van installatie (overeenkomstig artikel 27, tweede lid) bij de aanvraag tot subsidievaststelling worden overgelegd. De subsidie wordt dan uitgekeerd bij de subsidievaststelling. Op deze manier worden aanvullende administratieve lasten voorkomen.

Artikel 23

Voor het uitvoeren van de maatregelen genoemd in artikel 23, eerste lid geldt een termijn van vierentwintig of zesendertig maanden. In het tweede lid is bepaald dat de termijn van zesendertig maanden voor het uitvoeren van het zeer energiezuinig pakket en een centrale aansluiting op een warmtenet alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden verlengd met een jaar. Hiertoe moet de subsidieontvanger een schriftelijk verzoek indienen, waarin uiteengezet is, waarom de standaardtermijn in zijn geval niet haalbaar is en hoeveel extra tijd nodig is. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een overmacht situatie, zoals een lange periode van vorst, waarin de werkzaamheden zijn stilgelegd, of het faillissement van de aannemer. Een verzoek om de uitvoeringstermijn te verlengen zal kritisch worden beoordeeld. Daarbij zal onder meer worden nagegaan wat de subsidieontvanger heeft gedaan om de termijn toch te halen.

Daarnaast moet de subsidieontvanger de in het kader van de subsidieverlening gevoerde administratie bewaren tot tien belastingjaren na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling. Dit is nodig om de Europese Commissie in staat te stellen de verleende staatssteun te monitoren.

Voor de subsidieaanvrager zijn realisatietermijn vastgesteld. Dit is de termijn waarbinnen het investeringsproject uitgevoerd moet worden, en die gaat lopen direct nadat de subsidieaanvrager de beschikking tot subsidieverlening ontvangen heeft. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt dat het investeringsproject niet uiterlijk binnen deze termijn gerealiseerd kan worden, zal de subsidieaanvraag op grond van artikel 13, onderdeel c, van het Kaderbesluit BZK-subsidies afgewezen worden. Volgens dit artikel kan een subsidie worden afgewezen indien het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn (in dit geval voormelde realisatietermijnen) kunnen worden voltooid. Er is voor deze termijnen gekozen, omdat de verwachting is dat investeringsprojecten binnen deze termijn kunnen worden afgerond. Ook zorgen deze (korte) realisatietermijnen ervoor dat de investeringsprojecten op korte termijn kunnen bijdragen aan de doelstelling van de SVVE.

Van belang is dat artikel 4, eerste lid, sub e, van het Kaderwet overige BZK-subsidies de bevoegdheid aan de Minister geeft om in geval van vertraging van de uitvoering van de activiteiten of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te verlenen van de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het plan van de subsidieontvanger uit te voeren. De realisatietermijn zou dan ook in uitzonderlijke gevallen en mits goed onderbouwd op verzoek verlengd kunnen worden.

Artikel 24

In artikel 24 zijn verplichtingen voor de subsidieontvanger opgenomen bij investeringen voor duurzame warmteopties. Deze verplichtingen vormen een aanvulling op de verplichtingen van de subsidieontvanger die zijn neergelegd in hoofdstuk 9 van het Kaderbesluit en die op grond van artikel 21, sub b, van het Kaderbesluit kunnen worden gesteld.

Daarnaast wordt in artikel 24 bepaald dat een op grond van de SVVE gesubsidieerde installatie voor duurzame warmteopties niet binnen een jaar na de subsidievaststelling mag worden vervreemd. Op deze wijze wordt beoogd zo goed mogelijk invulling te geven aan het doel van de SVVE.

Voormelde bepaling is niet van toepassing op de vervreemding van de installatie tezamen met de woning, het bedrijf of de grond waarin respectievelijk waarop de investering voor duurzame warmteopties is geïnstalleerd, omdat in dat geval de doelstelling van broeikasgasreductie nog steeds behaald kan worden.

Voormelde verplichting is niet opgenomen ten aanzien van investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen en de centrale aansluiting op een warmtenet, omdat deze investeringen niet of nauwelijks op een goede wijze vervreemd zouden kunnen worden.

Artikel 25

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikelen 12 en 13 van het Kaderbesluit BZK-subsidies, van toepassing zijn. Er zijn drie typen afwijzingsgronden opgenomen:

  • 1. Algemene afwijzingsgrond;

  • 2. afwijzingsgronden voor de investeringen voor energiebesparende isolatiemaatregelen; en

  • 3. afwijzingsgronden voor de investeringen voor de duurzame warmte opties.

In artikel 25, eerste lid, is een algemene afwijzingsgrond opgenomen waarin is bepaald dat een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen als er met de uitvoering van de verduurzamingsmaatregelen, aanvullende energiebesparende maatregelen en het zeer energiezuinig pakket is begonnen voorafgaand aan de aanvraag.

In artikel 25, tweede lid, zijn de afwijzingsgronden opgenomen voor een aanvraag voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen.

Allereerst wordt op grond van artikel 25, tweede lid, onderdeel a een aanvraag voor subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, afgewezen indien het een investering betreft ten behoeve van het realiseren van een vergroting van het woonoppervlakte of de wooninhoud door één van de vier in artikel 25, tweede lid, onderdeel a, genoemde opties. De reden hiervoor is dat alleen die delen van de woning voor subsidie in aanmerking komen die vóór de investering al bestaan en die de woning afscheiden van de buitenomgeving of onverwarmde ruimten. Een uitbreiding van de woning komt daarom niet in aanmerking voor subsidie.

Ten tweede wordt op grond van artikel 25, tweede lid, onderdeel b, een aanvraag voor subsidie voor een investering voor energiebesparende isolatiemaatregelen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, afgewezen indien het een woning in een gebouw betreft met een bouwjaar na 1 januari 2013, tenzij een omgevingsvergunning voor deze woning in een gebouw overlegd kan worden die voor 1 januari 2013 is afgegeven. De reden hiervoor is dat een nieuw te bouwen huis vanaf 1 januari 2013 moet voldoen aan het Bouwbesluit 2012, waarin al bepalingen en technische eisen zijn opgenomen wat betreft energiezuinigheid en dus isolatiewaarden. Omdat het onwenselijk is een investering te stimuleren die vanuit wet- en regelgeving reeds verplicht is, wordt voor energiebesparende isolatiemaatregelen geen subsidie verleend wanneer sprake is van een woning in een gebouw met een bouwjaar na 1 januari 2013, tenzij een omgevingsvergunning voor dit gebouw kan worden overlegd die vóór 1 januari 2013 is afgegeven.

In artikel 25, derde lid, zijn de afwijzingsgronden opgenomen voor een aanvraag voor een investering voor duurzame warmteopties.

Allereest wordt op grond van artikel 25, derde lid, onderdeel a, een subsidieaanvraag afgewezen indien de installatie, waar de investering betrekking op heeft, is of wordt geïnstalleerd om te voldoen aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in afdeling 4.4 van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Stb 2018, 291), die het oude recht uit hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit 2012 vervangt. Dit hoofdstuk gaat over technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu, nieuwbouw. Omdat het onwenselijk is een investering te stimuleren die vanuit wet- en regelgeving reeds verplicht is, wordt wanneer hier sprake van is geen subsidie verleend.

Ten tweede wordt op grond van artikel 25, derde lid, onderdeel b een subsidieaanvraag afgewezen indien de aanvraag betrekking heeft op een gebruikte installatie. De reden hiervoor is dat gebruikte installaties meestal tegen sterk gereduceerde prijzen op de markt aangeboden worden waardoor een stimulans door middel van subsidie hiervoor niet nodig is. Daarnaast kan de levensduur van gebruikte installaties aanzienlijk korter zijn dan die van nieuwe installaties. Hierdoor is het ook ongewenst om subsidie voor dergelijke installaties te verstrekken.

Als laatste wordt op grond van artikel 25, derde lid, onderdeel c, een aanvraag voor subsidie voor een investering voor de duurzame warmteopties als bedoeld in artikel 7, derde lid, afgewezen indien het een woning in een gebouw betreft met een bouwjaar na 1 januari 2019, tenzij een omgevingsvergunning voor deze woning in een bouwwerk kan worden overlegd die voor 1 juli 2018 is aangevraagd. De reden hiervoor is dat alle woningen die gebouwd worden vanaf 1 januari 2019 en waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd na 1 juli 2018, al voorzien dienen te zijn van duurzame installaties om de EPC of BENG (vanaf 1 januari 2021) norm te behalen. Omdat het onwenselijk is een investering te stimuleren die vanuit wet- en regelgeving reeds verplicht is, wordt geen subsidie verleend wanneer sprake is van een woning in een bouwwerk met een bouwjaar na 1 januari 2019, tenzij een omgevingsvergunning voor dit bouwwerk kan worden overlegd die vóór 1 juli 2018 is aangevraagd.

Artikel 26

Op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening moeten lidstaten, binnen zes maanden na verlening, informatie publiceren over steunverleningen van meer dan € 500.000 euro voor verduurzamingsmaatregelen en aanvullende energiebesparende maatregelen. De informatie die openbaar wordt gemaakt is opgenomen in bijlage III van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Het betreft onder meer de naam van de begunstigde, informatie over het soort onderneming (MKB of niet) en de hoogte van het steunbedrag. De gegevens worden op grond van artikel 12 van de AGVV bovendien tien jaar bewaard.

Er worden geen steunverleningen aan verhuurders op grond van de SVVE verwacht van € 500.000 of meer. In het uitzonderlijke geval dat hiervan wel sprake zou zijn, zal ten behoeve van de vereiste publicatie extra informatie worden opgevraagd over de verhuurder. In dat geval wordt opgevraagd of de verhuurder een MKB-onderneming dan wel een grote onderneming in de zin van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening is.

Artikel 27

In artikel 27 zijn de informatieverplichtingen voor de aanvraag om subsidievaststelling opgenomen. Op grond van artikel 22, vierde lid, van het Kaderbesluit dient de subsidieontvanger zijn aanvraag om subsidievaststelling in te dienen uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid. Hierna zal deze aanvraag om subsidievaststelling worden beoordeeld en de subsidie worden vastgesteld.

Een uitzondering op deze hoofdregel, die in dit geval van belang is voor de aanvrager van de SVVE, is opgenomen in artikel 4, eerste lid, sub e, van Kaderwet overige BZK-subsidies. Hierin wordt bepaald dat er nadere regels bij ministeriële regeling kunnen worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van subsidie.

Verenigingen kunnen een subsidie aanvragen voor investeringen in installaties voor duurzame warmteopties of een centrale aansluiting op een warmtenet. Ten aanzien van de aanvraag voor subsidie en voor subsidievaststelling zijn voor verenigingen informatieverplichtingen opgenomen in artikel 27, eerste en tweede lid.

Verder moet de aanvraag om subsidievaststelling in bepaalde gevallen vergezeld gaan van documenten waarin bepaalde specificaties van de investering worden beschreven. Zo moet bij een aanvraag voor de vaststelling van een subsidie voor bouwbegeleiding een korte rapportage, waarin kort de uitgevoerde activiteiten beschreven staan en de geleerde lessen opgenomen zijn worden meegestuurd.

Tot slot worden er op grond van artikel 27, tweede lid, nog enkele algemene gegevens bij de aanvraag om subsidievaststelling opgevraagd om te beoordelen of de subsidiabele activiteiten hebben plaatsgevonden, zoals een factuur en betaalbewijs, overeenkomsten of andere documentatie. De reden hiervoor is dat op grond van de aanvraag voor subsidie en de documenten waardoor deze vergezeld gaat de subsidie (conform artikel 27, tweede lid) wordt vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening. Het gaat hierbij dan ook om een factuur en betaalbewijs, documenten en overeenkomsten waaruit volgt dat de subsidiabele activiteiten verricht zijn.

Artikel 28

Met de inwerkingtreding van deze regeling vervalt de voorloper ervan, de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis. Die regeling blijft wel van toepassing op de al verstrekte subsidies en de al ingediende aanvragen op basis van de SEEH voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de SVVE.

Artikel 29

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2023. Met deze datum wordt aangesloten bij de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden. In dit artikel is een vervaldatum 1 januari 2028 opgenomen. In artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is bepaald dat subsidieregelingen een vervaltermijn van maximaal vijf jaren bevatten.

Artikel 29 van de SVVE bepaalt dat de regeling vervalt na vijf jaar, met ingang van 1 januari 2028. Te zijner tijd zal bezien worden of het wenselijk is de SVVE te verlengen. De (mogelijke) ontwerpregeling inzake een dergelijke verlenging zal overeenkomstig artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016, aan de Tweede Kamer worden overgelegd, zoals bij deze regeling ook is gebeurd.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge


X Noot
3

Kamerstukken II, 2021/22, 30 196, nr. 787

X Noot
4

Kamerstukken II, 2021/22, 32 847, nr. 878

X Noot
5

CBS, Aantallen en kenmerken van Verenigingen van Eigenaren; Een verkennend onderzoek, Den Haag/Heerlen/Bonaire, 2016, p. 4

X Noot
6

Kamerstukken II, 2021/22, 32 847, nr. 820

X Noot
7

Artikel 38 (en de algemene bepalingen uit hoofdstuk 1) van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

X Noot
8

Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352)

X Noot
9

Kamerstukken II, 2021/22, 32 847, nr. 878

X Noot
10

Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187)

Naar boven