Circulaire Wijzigingen rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers 2022, voor waterschappen, d.d. 18 januari 2023, kenmerk 2022-0000679265

Onderwerp

Voor politieke ambtsdragers van waterschappen: wijzigingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers

Doelstelling

Informatie over regelgeving

Juridische grondslag

Hoofdstuk 4 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers

Relaties met andere circulaires

10 december 2019, nr. 2019-0000643662

Ingangsdatum

Varieert

Geldig tot

Nader bericht

Publicatie op internet

Circulaires met betrekking tot de rechtspositie van politieke ambtsdragers worden uitsluitend bekend gemaakt op de site van de officiële bekendmakingen (Staatscourant) en op de website www.politiekeambtsdragers.nl. U kunt zich met een RSS-feed of e-mail-attendering abonneren op deze site. Als er dan een circulaire op deze site wordt gepubliceerd, ontvangt u een attendering.

1. Inleiding

Hierbij informeer ik u over de wijzigingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (hierna: rechtspositiebesluit) en in de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers (hierna: regeling), zoals deze tot stand zijn gekomen in het besluit van 26 april 2022 (Stb. 2022, 178) respectievelijk de ministeriele regeling van 27 december 2022 (Stcrt. 2023, 511). In veel gevallen is terugwerkende kracht verleend. In paragraaf 2 wordt hierop ingegaan.

In de Circulaire Specifieke aandachtspunten Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers voor waterschappen, d.d. 10 december 2019, kenmerk 2019-0000643662 (Stcrt 2019, 69200; hierna: circulaire) bent u ingelicht over een aantal voorgenomen wijzigingen in het rechtspositiebesluit. Deze aangekondigde wijzigingen zijn nu geformaliseerd. Daar wordt u in paragraaf 3 over geïnformeerd.

In de loop der tijd is gebleken dat een verduidelijking nodig was in het rechtspositiebesluit. Deze wordt besproken in paragraaf 4.

Daarnaast is het per 2019 ingevoerde rechtspositiebesluit geëvalueerd. Dit leidde ook tot een aantal aanpassingen. Deze worden toegelicht in paragraaf 5.

2. Terugwerkende kracht

In veel gevallen is terugwerkende kracht toegekend aan de aanpassingen, maar de data daarvan variëren.

Deze variëteit is enerzijds een gevolg van het feit dat u hierbij op de hoogte wordt gebracht van een geheel aan wijzigingen dat voortvloeit uit verschillende wetten, besluiten en regelingen die recentelijk tot stand zijn gebracht.

Anderzijds vloeit die variëteit voort uit de aard van de desbetreffende wijziging. Verschillende wijzigingen waren eind 2019 in de circulaire aangekondigd zodat deze in de praktijk al konden worden toegepast. Aan de naar rato vergoeding van de verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden voor leden van het algemeen bestuur is daarentegen geen terugwerkende kracht verleend, omdat die wijziging een nadeel betekent voor de betrokken ambtsdragers.

Om deze redenen werken sommige wijzigingen terug tot de totstandkoming van het rechtspositiebesluit (28 maart 2019), vloeien andere voort uit de inwerkingtreding van het besluit dat een uitwerking is van de Aanpassingswet Appa 2021 (14 mei 2022) en treden weer andere in werking per 1 januari 2023.

Vanwege deze variëteit is bij elk onderwerp aangegeven vanaf wanneer deze geldt.

Terugwerkende kracht kan leiden tot complicaties bij de uitvoering. Er is naar gestreefd deze zo klein mogelijk te laten zijn.

Door de aankondiging in de circulaire zal de administratieve last van de geformaliseerde maatregelen in paragraaf 3 niet groot zijn. De aanpassingen in paragraaf 4 zijn geen inhoudelijke wijzigingen maar verduidelijkingen. Ook deze terugwerkende kracht zal dus naar verwachting niet leiden tot complicaties. Van de in paragraaf 5 genoemde inhoudelijke wijzigingen is de in subparagraaf 5.a opgenomen wijziging van artikel 4.3.7 (voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking) een aanvulling op een bestaande aanspraak met het oog op een specifieke situatie die naar verwachting niet vaak voorkomt of voorgekomen is. De subparagrafen 5.d tot en met 5.f (de verbreding van eigen auto tot eigen vervoermiddel, en de uitbreiding van de parkeervergoedingen tot woon-werkverkeer) gaan in per 1 januari 2023.

Aan de in subparagrafen 5.b en 5.c beschreven rechten is terugwerkende kracht toegekend tot en met 28 maart 2019. Dit kan in sommige situaties uitvoeringstechnisch ingewikkeld zijn. Om de volgende redenen is hier in samenspraak met het ORDPA1 toch voor gekozen.

Voor subparagraaf 5.b (huisvestingsvoorzieningen ingeval aan een voorzitter van een waterschap een woonplicht is opgelegd) is pas tijdens de evaluatie in 2021 naar voren gekomen dat er in de praktijk regelmatig bij provinciale verordening een woonplaatsvereiste ten aanzien van een voorzitter wordt vastgelegd. In die gevallen is de verhuizing geen gevolg van een in de privésfeer genomen beslissing en liggen vergoedingen conform die van de commissaris van de Koning en de burgemeester in de rede, zoals die zijn opgenomen in het rechtspositiebesluit sinds zijn introductie. Gezien het uitgangspunt van het rechtspositiebesluit dat gelijke situaties binnen de decentrale bestuurslagen gelijk worden behandeld (de harmonisatiegedachte), geldt in dit geval terugwerkende kracht tot en met 28 maart 2019.

Het in subparagraaf 5.c genoemde recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten voor dienstreizen buiten het waterschap van leden van waterschapscommissies werkt ook terug tot en met 28 maart 2019. De aanspraak op de vergoeding aan de commissieleden bestaat op grond van artikel 4.4.3 van het rechtspositiebesluit. Met terugwerkende kracht tot en met 28 maart 2019 zijn de al bestaande nadere regels voor reizen binnen het waterschap ook van toepassing verklaard op de reizen buiten het waterschap. Als een commissielid over de periode vanaf 28 maart 2019 verzoekt om een reiskostenvergoeding voor een dienstreis buiten het waterschap, dan moet de vergoeding in beginsel worden toegekend. Zonder terugwerkende kracht zou het betrokken waterschap over de periode vanaf 28 maart 2019 zelf nadere invulling moeten geven aan de toepassing van artikel 4.4.3. Daarbij zou een verschil kunnen ontstaan tussen het vergoedingenbeleid dat het waterschap over die periode vanaf 28 maart 2019 hanteert en de centrale regels die vanaf 14 mei 2022 (ingangsdatum wijziging rechtspositiebesluit) zijn gaan gelden. Vanwege die ongewenste situatie is voorzien in terugwerkende kracht.

3. Aangekondigde wijzigingen die zijn geformaliseerd.

Paragraaf 5 van de circulaire betrof de auto voor gemeenschappelijk gebruik en/of auto op afroep. Wanneer waterschappen een goede rittenadministratie bijhouden per ambtsdrager en per auto, gekoppeld aan de agenda’s van de ambtsdragers, blijken de ongewenste fiscale complicaties te kunnen worden ondervangen. Onder die omstandigheden is er geen noodzaak voor een uitzondering ten opzichte van andere wijzen van terbeschikkingstelling van auto’s. De tweede volzin van het tweede lid van artikel 4.2.10 van het rechtspositiebesluit is daarom geschrapt. Daarmee wordt bestuurlijk en privégebruik van een gemeenschappelijke auto en/of de auto op afroep ook mogelijk, maar wel onder de in de circulaire beschreven fiscale voorwaarde van een sluitende rittenadministratie. Kortheidshalve wordt op deze plaats naar die circulaire verwezen.

Dit onderwerp heeft terugwerkende kracht tot en met 28 maart 2019.

In artikel 4.1.9 van het rechtspositiebesluit (Verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden voor leden algemeen bestuur) is niet zoals bijvoorbeeld in artikel 4.1.10 (over de ziektekostenverzekering) expliciet vermeld dat een lid van het algemeen bestuur dat in de loop van een maand is beëdigd of in de loop van een maand is afgetreden of overleden, het bedrag naar evenredigheid ontvangt van de periode van uitoefening van het lidmaatschap in de betreffende maand. Dit onderscheid tussen beide artikelen is bij nader inzien niet logisch en ook niet gewenst. Dit betekent namelijk dat een waterschap, indien het algemeen bestuur kiest voor toepassing van artikel 4.1.9, hetzelfde bedrag per jaar moet toekennen aan een lid van het algemeen bestuur dat het hele jaar in functie is als aan een lid dat een kortere periode de functie vervult of vervuld heeft. Dit artikel 4.1.9 is nu in die zin aangepast dat deze wel naar rato wordt toegekend.

Zoals besproken in paragraaf 15 van de circulaire kon deze wijziging echter niet met terugwerkende kracht worden toegepast, omdat deze wijziging een beperking van het toenmalige recht betekende.

Deze wijziging is in werking getreden met ingang van 14 mei 2022.

4. Verduidelijking

Voor de situatie waarin een ambtsdrager een dienstauto ter beschikking is gesteld die ook voor privédoeleinden mag worden gebruikt, is verduidelijkt dat betrokkene eventuele bijdragen van derden die hij of zij voor het privégebruik ontvangt, niet in de openbare kas hoeft te storten. Dit is (uiteraard) wel het geval, wanneer van derden vergoedingen worden ontvangen voor ritten voor zakelijke of bestuurlijke doeleinden.

Deze verduidelijking werkt terug tot en met 28 maart 2019.

5. Inhoudelijke wijzigingen

a. Voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking

Met artikel 4.3.7 van het rechtspositiebesluit was beoogd dat een politieke ambtsdrager met een structurele functionele beperking geen kosten voor eigen rekening zou moeten nemen die een werknemer in vergelijkbare omstandigheden ook niet zou hoeven betalen. Om te voorkomen dat een parallel zorgsysteem zou moeten worden opgezet, is het systeem van de WIA-voorzieningen van overeenkomstige toepassing verklaard.

In de praktijk is echter gebleken dat de formulering van dit artikel te beperkt was. Bij werknemers bestaat namelijk een onderscheid tussen kosten die een werknemer met een structurele functionele beperking via de WIA (geheel of gedeeltelijk) vergoed krijgt en de kosten die die werknemer op grond van artikel 611 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek vergoed kan krijgen via de werkgever. Dit laatste kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een taxikostenvergoeding. Op de website van het UWV zijn ook andere voorzieningen genoemd zoals een schrijf- of gebarentolk, intermediaire diensten zoals hulp of begeleiding bij bepaalde taken die men door de handicap niet goed zelf kan doen, en vervoersvoorzieningen variërend van aanpassingen aan de fiets of auto tot taxivervoer.

Op basis van de huidige formulering was deze aanspraak voor een politieke ambtsdrager beperkt tot een WIA-aanspraak. Dit is een onbedoeld en ongewenst effect. Daarom is het artikel in die zin aangepast dat voor politieke ambtsdragers dezelfde kosten worden vergoed als voor werknemers. Ongewijzigd blijft de bepaling in deze artikelen dat een voorziening alleen wordt toegekend of vergoed, als die voorziening proportioneel is en niet reeds uit anderen hoofde is toegekend of vergoed.

Aan de wijziging is terugwerkende kracht verleend tot en met 28 maart 2019.

b. Huisvestingsvoorzieningen ingeval aan een voorzitter van een waterschap een woonplicht is opgelegd

Bij de totstandkoming van het rechtspositiebesluit was een belangrijk doel de aanspraken van ambtsdragers van provincies, gemeenten en waterschappen te harmoniseren. De bepalingen met betrekking tot de huisvestingsvoorzieningen die voor commissarissen van de Koning en burgemeesters gelden, zijn destijds echter niet integraal overgenomen voor de voorzitter van een waterschap. Omdat de Waterschapswet voor de voorzitter geen woonplaatsvereiste kent, was voor de voorzitter niet voorzien in een verhuiskostenvergoeding of een tegemoetkoming voor dubbele woonlasten. Wanneer er geen woonplaatsvereiste geldt, hoeven kosten in verband met verhuizing immers niet voor rekening van het waterschap te komen.

Gebleken is evenwel dat in de praktijk regelmatig een woonplaatsvereiste ten aanzien van een voorzitter bij provinciale verordening is geregeld. In die gevallen is de verhuizing van een voorzitter geen gevolg van een in de privésfeer genomen beslissing en liggen vergoedingen conform die van de commissaris van de Koning en de burgemeester in de rede. Daarom gelden voor de voorzitter diezelfde vergoedingen in het geval hem of haar een woonplicht wordt opgelegd. Zie artikel 4.2.7 en 4.2.8 van het rechtspositiebesluit. Voor een toelichting op deze regels wordt hier kortheidshalve verwezen naar de bijlage.

Daarnaast is artikel 4.3.8 de betaling of vergoeding van de kosten voor energie en water ingeval de voorzitter op basis van genoemde woonplicht in een ter beschikking gestelde woning woont, aangewezen als eindheffingsbestanddeel. In artikel 4.2.8, tweede lid, is namelijk expliciet gemaakt dat deze kosten voor rekening van het waterschap komen. Deze vergoeding of verstrekking van energie en water vormt fiscaal loon (in natura). Doordat dit loonbestanddeel in artikel 4.3.8 is aangewezen als eindheffingsbestanddeel, blijft het buiten het individuele loon en daarmee buiten het fiscale inkomen van de voorzitter. Daarbij is een zodanige formulering gekozen dat daar zowel de situatie onder valt dat de rekeningen direct door het waterschap worden betaald als de situatie dat het waterschap de rekeningen vergoedt die de voorzitter heeft betaald.

Zoals toegelicht in paragraaf 2 geldt deze wijziging met terugwerkende kracht tot en met 28 maart 2019.

c. Vergoeding aan commissieleden van reiskosten voor dienstreizen buiten het grondgebied van het waterschap

Artikel 4.4.3, eerste lid, van het rechtspositiebesluit is in overeenstemming gebracht met de wijzigingen van de artikelen 2.4.3 en 3.4.3 (reiskostenvergoeding voor commissieleden). Hiermee hebben de leden van waterschapscommissies niet alleen recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten voor dienstreizen binnen het waterschap, maar ook voor dienstreizen buiten het waterschap. Het is immers wenselijk dat commissieleden, net als leden van het algemeen bestuur, ook buiten het waterschap dienstreizen kunnen maken die voor vergoeding in aanmerking komen.

Zoals toegelicht in paragraaf 2 is deze beperking vervallen met terugwerkende kracht tot en met 28 maart 2019.

d. Reiskostenvergoeding verbreed tot gebruik ieder eigen vervoersmiddel

Een uitvloeisel van de evaluatie was de wens om de grondslag voor de vergoeding van de kosten bij het gebruik van een eigen auto te verbreden naar een vergoeding voor ieder eigen vervoersmiddel. Dit is tot stand gebracht in het eerste lid, onder b, van de artikelen 4.1 (leden van het algemeen bestuur en commissieleden) en 4.6 (voorzitters en dagelijks bestuurders) van de regeling. Dit geldt zowel voor woon-werkverkeer als voor dienstreizen en gaat in per 1 januari 2023.

Hierdoor bestaat voor deze ambtsdragers per 1 januari 2023 niet alleen bij het gebruik van een eigen auto, maar ook bij het gebruik van bijvoorbeeld een fiets of motorfiets aanspraak op een vergoeding. Dit sluit aan bij het huidige fiscale regime. De hoogte van de vergoeding is gekoppeld aan de maximale onbelaste kilometervergoeding (in 2022 € 0,19, in 2023 € 0,21).

e. Vergoeding parkeerkosten ook voor woon-werkverkeer

Bij de totstandkoming van het nieuwe rechtspositiebesluit is ervoor gekozen met betrekking tot parkeerkosten onderscheid te maken tussen woon-werkverkeer en dienstreizen. In de praktijk bleek dat onderscheid onwerkbaar. Daarom wordt dit onderscheid per 1 januari 2023 opgeheven.

In de regeling is in het tweede lid van artikel 4.1 (leden van het algemeen bestuur en commissieleden) en artikel 4.6 (voorzitters en dagelijks bestuurders) van de regeling bepaald dat zowel voor woon-werkverkeer als voor dienstreizen bij het gebruik van een eigen vervoermiddel zowel de veer- en tolkosten als de parkeer- of stallingskosten worden vergoed.

Opgemerkt wordt dat deze vergoedingen in beginsel niet onbelast zijn. Bij de fiscale maximumvergoeding voor de kosten van het zakelijk gebruik van een eigen vervoersmiddel is namelijk rekening gehouden met de bijkomende kosten naast afschrijving en brandstof. Op grond van artikel 4.3.8 van het rechtspositiebesluit zijn de vergoeding voor woon-werkverkeer en de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten bij dienstreizen echter als eindheffingsbestanddelen aangewezen. De belasting op deze vergoedingen komt daarmee voor rekening van het waterschap.

Op verzoek van de decentrale koepels wordt over enige tijd geëvalueerd in welke mate beroep is gedaan op deze bepalingen. De vraag is of er een grondslag zou moeten worden geboden voor het parkeerbeleid voor politieke ambtsdragers van het waterschap. Die grondslag is er nu niet. De ambtsdrager heeft recht op de geschetste parkeervergoeding. Dat laat onverlet dat er op gemeentelijk niveau afspraken kunnen worden gemaakt om voorwaarden te verbinden aan het parkeren. Maar dat is een vorm van zelfbinding. Als een ambtsdrager zich hier niet aan wenst te houden, kan hem of haar de parkeervergoeding niet worden geweigerd onder verwijzing naar die onderlinge afspraken.

f. Vergoeding parkeerkosten bij incidentele reizen politieke ambtsdragers met een functionele beperking

Voor een politieke ambtsdrager die een functionele beperking heeft, kan incidenteel voor reizen voor woon-werkverkeer en voor dienstreizen een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld. Ten onrechte was niet geregeld dat in dat geval eventuele parkeervergoedingen ook voor vergoeding in aanmerking kwamen. Dit is nu gerepareerd. Zie de artikelen 4.1 (leden van het algemeen bestuur en commissieleden) en 4.6 (voorzitters en dagelijks bestuurders) van de regeling.

Deze wijziging gaat in per 1 januari 2023.

6. Vragen en informatie op internet

Informatie die betrekking heeft op politieke ambtsdragers kunt u vinden op de volgende internetsite: www.politiekeambtsdragers.nl. Op deze site vindt u alle actuele wet- en regelgeving, circulaires en brochures over politieke ambtsdragers voor het Rijk, de provincie, de provincie, de waterschappen en ook voor het Koninkrijk en de BES-eilanden voor zover deze afkomstig is van het Ministerie van BZK. U vindt hier dus niet de modelverordeningen van de VNG of de provinciale verordeningen.

Voor eventuele nadere vragen kunt u ook contact opnemen met het Ministerie van BZK via postbus.helpdeskpa@minbzk.nl.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor deze, E. van Doorne, Directeur Democratie en Bestuur

BIJLAGE BIJ CIRCULAIRE VAN 18 JANUARI 2023, KENMERK 2022-0000679265

Huisvestingsvoorzieningen ingeval aan een voorzitter van een waterschap een woonplicht is opgelegd

1. Inleiding en leeswijzer

De Waterschapswet kent voor de voorzitter geen woonplaatsvereiste. Als hij of zij desondanks besluit in het gebied van het waterschap te gaan wonen, had betrokkene daarom alleen recht op een verhuiskostenvergoeding. In de praktijk blijkt echter dat regelmatig een woonplaatsvereiste ten aanzien van een voorzitter bij provinciale verordening is geregeld. Om die reden gelden alsnog voor de voorzitter diezelfde vergoedingen als voor de commissaris van de Koning en de burgemeester, in het geval hem of haar een woonplicht wordt opgelegd. Is er geen woonplicht opgelegd, dan gelden deze andere vergoedingen niet want dan is er sprake van een in de privésfeer genomen beslissing om al dan niet te verhuizen.

Er zijn verschillende huisvestingsvoorzieningen waarmee het waterschap de voorzitter kan ondersteunen bij het voldoen aan de opgelegde woonplicht. Deze huisvestingsvoorzieningen zijn te vinden in artikel 4.2.7 en 4.2.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers (hierna: rechtspositiebesluit). Op onderdelen zijn deze nader uitgewerkt in de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers (hierna: regeling). In deze bijlage wordt ook aandacht besteed aan de fiscale aspecten.

In deze circulaire komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • Verhuiskostenvergoeding (paragraaf 2)

  • Drie soorten huisvestingsvoorzieningen: de vergoeding tijdelijke huisvesting, de tegemoetkoming dubbele woonlasten en de ter beschikking gestelde woning (paragraaf 3)

  • Rollen en verantwoordelijkheden waterschap en voorzitter (paragraaf 4)

  • Vertrek uit (ambts)woning (paragraaf 5)

2. Verhuiskostenvergoeding

Wanneer de voorzitter moet verhuizen naar het waterschap waar hij of zij is benoemd, heeft betrokkene op grond van het eerste lid van artikel 4.2.7 van het rechtspositiebesluit recht op een verhuiskostenvergoeding. Deze vergoeding bestaat uit een vergoeding voor het overbrengen van de inboedel en een vast bedrag voor de overige uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

Dit vaste bedrag wordt slechts eenmaal verstrekt, ook wanneer betrokkene extra kosten maakt in verband met eerst een verhuizing naar een tijdelijke woning. Het bedrag is vastgesteld ter hoogte van het fiscaal onbelaste maximum (thans € 7.750). Het recht op verhuiskostenvergoeding vervalt als betrokkene niet binnen drie jaar na zijn of haar benoeming is verhuisd.

Als de verhuizing een wettelijke verplichting is, dan is de noodzaak ervan aangetoond en is het voor de fiscus een zakelijke verhuizing. Deze kosten kunnen dan belastingvrij worden vergoed.

Op grond van het vierde lid van artikel 4.2.7 heeft de voorzitter die bij zijn of haar benoeming verplicht is om de werkelijke woonplaats in het waterschap te hebben, in verband daarmee is verhuisd en op dat nieuwe adres is ingeschreven in de basisregistratie personen, ook na eervol ontslag of niet-herbenoeming eenmalig aanspraak op een vergoeding voor de kosten van verhuizing. Voorwaarde is dat betrokkene vertrekt uit het waterschap of uit de aan hem ter beschikking gestelde woning, en dat betrokkene niet uit anderen hoofde aanspraak heeft op een verhuiskostenvergoeding. Het recht op verhuiskostenvergoeding vervalt als betrokkene niet binnen één jaar na dat ontslag of die niet-herbenoeming is verhuisd.

3. Drie soorten huisvestingsvoorzieningen voor maatwerk

Om een voorzitter te ondersteunen in het voldoen aan de woonplicht, bestaan er drie soorten huisvestingsvoorzieningen: de vergoeding tijdelijke huisvesting, de tegemoetkoming dubbele woonlasten en de ter beschikking gestelde woning.

De omstandigheden van het geval zijn bepalend welke van deze huisvestingsvoorzieningen het meest aangewezen is in deze specifieke individuele situatie. De aard van de huisvesting (koop, huur, ambtswoning, tijdelijk of definitief) is niet bepalend voor de financiële ondersteuning door het waterschap. Die financiële ondersteuning is nu zoveel mogelijk uniform. In beginsel maakt het daardoor qua financieel arrangement niet uit voor welke voorziening in samenspraak tussen waterschap en ambtsdrager wordt gekozen. Er kan ook over de desbetreffende periode ook een mix van voorzieningen worden toegepast. Er is dus veel ruimte voor maatwerk.

Voor de vergoeding tijdelijke huisvesting en de tegemoetkoming dubbele woonlasten is bepalend of betrokkene al dan niet is ingeschreven in de basisadministratie personen van de gemeente in het waterschap waar hij of zij is benoemd. Voor de ter beschikking gestelde woning geldt, mede vanwege de fiscale aspecten, een specifiek regime.

Andere opties, zoals het oprichten van een specifiek woonfonds voor politieke ambtsdragers of de koop door de gemeente van het huis van betrokkene in de andere gemeente, zijn afgewezen.

Hieronder worden deze drie mogelijkheden toegelicht.

3a. Vergoeding tijdelijke huisvesting

Zolang de ambtsdrager zich nog niet heeft ingeschreven in de basisadministratie personen, heeft hij of zij aanspraak op vergoeding van de kosten voor tijdelijke huisvesting en vergoeding van de reiskosten van en naar de woning waar hij of zij ten tijde van de benoeming woonde (artikel 4.2.7, tweede lid).

Betrokkene kan als overbrugging een vorm van tijdelijke huisvesting betrekken in het nieuwe waterschap. Dit kan bijvoorbeeld een hotel zijn, een tijdelijk appartement, een vakantiehuis of een Bed & Breakfast.

Ook is het denkbaar dat het waterschap tijdelijk een woning huurt en aan de voorzitter ter beschikking stelt (zie paragraaf 3c); in dat geval betaalt de ambtsdrager niet zelf de huur, maar is hij of zij op grond van artikel 4.8 van de regeling wel een eigen bijdrage per maand verschuldigd. Een reden voor het waterschap om een woning (tijdelijk) ter beschikking te stellen aan de voorzitter kan zijn dat de woonkosten voor de ambtsdrager worden gemaximeerd (het waterschap neemt immers eventuele fiscale meerkosten voor zijn rekening). Omdat het waterschap moet besluiten of het al dan niet een woning ter beschikking wil stellen, is er voor het waterschap een specifiek afwegingsmoment ten aanzien van de voor het waterschap te nemen woonkosten (eventuele meerkosten boven het voor de voorzitter gemaximeerde bedrag van de eigen bijdrage). Deze mogelijkheid van maatwerk zal naar verwachting een snellere vestiging kunnen bevorderen.

In artikel 4.3 van de regeling is de hoogte van die vergoeding gemaximeerd op 18% van de (bruto) bezoldiging. Dit bedrag is onbelast voor de ambtsdrager; eventuele loon- en inkomstenbelasting worden door het waterschap aan de voorzitter vergoed. Ook is bepaald om welke kosten het gaat, namelijk de werkelijke kosten, met inbegrip van de kosten voor energie en water.

Andere kosten, zoals die van levensonderhoud, wassen en strijken, parkeerplaats of lokale heffingen, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Zolang er sprake is van incidentele overnachtingen in een hotel of iets dergelijks kunnen de kosten in principe onbelast worden vergoed of verstrekt. Zij zijn dan aan te merken als “kosten van tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking”.

Wanneer de omstandigheden van het geval erop duiden dat het tijdelijk verblijf minder incidenteel wordt, kan dat anders uitpakken voor het waterschap. Op grond van artikel 31, vierde lid, onderdeel b, sub 2, van de Wet op de loonbelasting 1964 kan de vergoeding/verstrekking ter zake van of in de vorm van een woning namelijk niet als eindheffingsbestanddeel worden aangewezen, behalve voor zover het gaat om huisvesting buiten de woonplaats ter zake van de dienstbetrekking. In dit soort situaties van niet-incidentele bewoning in afwachting van inschrijving in de basisregistratie personen van de gemeente in het nieuwe waterschap zal, desgewenst in samenspraak met de belastinginspecteur, moeten worden aangenomen dat het hoofdverblijf van de ambtsdrager zich nog in de oude gemeente bevindt. In dat geval kan de kostenvergoeding voor de tijdelijke woning in de nieuwe gemeente wel in de eindheffing van het waterschap worden betrokken. Om zeker te stellen dat de vergoeding van deze kosten een netto vergoeding is, is bepaald dat eventueel door de ambtsdrager verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over deze vergoeding door het waterschap aan de ambtsdrager worden vergoed.

De reiskostenvergoeding geschiedt op dezelfde basis als de vergoeding voor reiskosten voor woon-werkverkeer of dienstreizen (artikel 4.3 van de regeling). Deze aanspraak is gekoppeld aan de duur van de vergoeding tijdelijke huisvesting.

3b Tegemoetkoming dubbele woonlasten

Wanneer de voorzitter is verhuisd naar het nieuwe waterschap en zich ook heeft ingeschreven in zijn nieuwe woonplaats, maar zijn oude woning nog niet heeft verkocht, heeft hij of zij aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor dubbele woonlasten (artikel 4.2.7, derde lid, van het rechtspositiebesluit en artikel 4.4 van de regeling).

De hoogte van de tegemoetkoming is het bedrag van de kosten van de huisvestingsvoorziening in de nieuwe gemeente. Voor de hoogte van de tegemoetkoming geldt echter een maximum van 18% van de bruto bezoldiging. Dit bedrag is onbelast voor de ambtsdrager; eventuele loon- en inkomstenbelasting hierover komen ten laste van het waterschap. Dat betrokkene kosten heeft aan het koophuis in de oude gemeente is uitsluitend van belang voor het oordeel of er in dit geval al dan niet sprake is van dubbele woonlasten.

Met woonlasten zijn bedoeld de kosten die de ambtsdrager maakt in de nieuwe gemeente in verband met hypotheekrente of huur of vermindering van de bezoldiging in verband met de ambtswoning. In dit verband is een door het waterschap ter beschikking gestelde woonvoorziening gelijkgesteld met een ambtswoning. Daarnaast horen de kosten van energie en water ook tot de woonlasten die voor de hoogte van de tegemoetkoming in aanmerking komen.

Onder de Werkkostenregeling is er geen specifieke vrijstelling voor huisvestingsvoorzieningen. Op grond van artikel 31, vierde lid, onderdeel b, sub 2, van de Wet op de loonbelasting 1964 kan niet als eindheffingsbestanddeel worden aangewezen de vergoeding/verstrekking ter zake van of in de vorm van een woning, behalve voor zover het gaat om huisvesting buiten de woonplaats ter zake van de dienstbetrekking. Gelet op de inschrijving in de basisregistratie personen moet de woning in de nieuwe gemeente aangemerkt worden als het hoofdverblijf van de ambtsdrager. De tegemoetkoming kan daarom niet in de eindheffing worden betrokken en zal tot het individuele loon van de ambtsdrager moeten worden gerekend. Daarom ook zal die tegemoetkoming gebruteerd moeten worden verstrekt. Daarmee komt de verschuldigde belastingheffing per saldo voor rekening van het waterschap.

De duur van deze vergoeding is op grond van het rechtspositiebesluit gemaximeerd op drie jaar na de benoemingsdatum. De toekenning van de vergoeding is verder afhankelijk van het voor eenieder kenbaar te koop zetten van de oude woning (via internet, aangemeld bij een makelaar e.d.). Ook geldt als voorwaarde dat de betrokken ambtsdrager de lasten van de hypotheekrente draagt en dat er, verrekend met eventuele huurinkomsten ter zake van dat huis in de oude gemeente, daadwerkelijk sprake is van dubbele woonlasten.

3c. Vergoeding reiskosten naar het huis in de oude gemeente

De voorzitter die een vergoeding tijdelijke huisvesting of een tegemoetkoming dubbele woonlasten ontvangt, heeft daarnaast voor één keer per week aanspraak op een vergoeding van de reiskosten voor een bezoek aan zijn woning in de oude gemeente. De reden kan zijn dat het gezin van betrokkene daar nog verblijft; het kan zijn om zaken te regelen met betrekking tot de verkoop van dat huis.

De vergoeding van deze reiskosten is conform de andere reiskostenvergoedingen: de kosten van openbaar vervoer of, bij gebruik van een eigen personenauto, het maximale bedrag dat een werkgever per kilometer fiscaal onbelast mag vergoeden aan een werknemer. Dat is per 2023 € 0,21 per kilometer.

De duur van de aanspraak is gekoppeld aan de verkoop van het huis in de oude gemeente met een maximumduur van drie jaar na de benoeming, indien er sprake is van inschrijving in de basisregistratie personen in de nieuwe gemeente. Deze aanspraak geldt zolang er geen sprake is van een inschrijving in de basisadministratie personen.

De fiscus acht deze vergoedingsregeling te algemeen om onder de gerichte vrijstelling voor reiskosten te vallen. Het zijn daarmee belaste vergoedingen. Deze vergoeding kan overigens door het waterschap als eindheffingsbestanddeel aangewezen worden. Dat betekent dat het waterschap op deze wijze de vergoeding in de eindheffing kan betrekken. Daarmee wordt de belastingheffing over dit loonbestanddeel verlegd naar het waterschap.

3d. Ter beschikking gestelde woning

Aan de voorzitter kan in verband met de uitoefening van het ambt een woning ter beschikking worden gesteld. Dit kan een ambtswoning zijn, maar ook een andere woning. Hiervoor moet de betrokken ambtsdrager op grond van het eerste lid van artikel 4.2.8 van het rechtspositiebesluit een eigen bijdrage per maand betalen. Deze bijdrage is gemaximeerd. Daarmee is voor zowel de ambtsdrager als het waterschap kenbaar wat de kosten zijn van de bewoning van de ambtswoning.

Op de kosten van de bewoning van een ter beschikking gestelde woning is naast het rechtspositionele ook het fiscale regime van toepassing. Voor de fiscus is de terbeschikkingstelling van een woning aan een ambtsdragers namelijk loon in natura. Fiscaal moet over het totaal van het inkomen in geld en loon in natura belasting worden betaald. Daarom moet ook worden vastgesteld of er, rekening houdend met een eventuele eigen bijdrage, nog een te belasten voordeel verbonden is aan die terbeschikkingstelling van de woning. Dat voordeel wordt fiscaal in principe gesteld op de economische huurwaarde van de woning.

Wordt deze woning om niet ter beschikking gesteld, dan wordt het bedrag van de totale huurwaarde bij de bezoldiging geteld als loon in natura en vervolgens de som van bezoldiging en huurwaarde belast. Betaalt betrokkene een eigen bijdrage voor het woongenot uit zijn nettosalaris dan wordt dit bedrag in mindering gebracht op de huurwaarde, en het eventuele restant betrokken in de belastingheffing van de som van bezoldiging en loon in natura.

In de regel geldt de waarde van de woning voor de belastingheffing als zodanig als loon in natura, en wordt dus gerekend met de totale waarde van die woning voor de vaststelling van de belasting bij de ambtsdrager.

Dit is anders als de fiscus een ambtswoning aanmerkt als een fiscaal zuivere dienstwoning. Dat gebeurt overigens maar zelden. Een fiscaal zuivere dienstwoning is namelijk gedefinieerd als een woning waarbij betrokkene zijn functie niet kan uitoefenen als hij of zij niet de beschikking heeft over deze woning. Dit wordt door de fiscus niet snel aangenomen. Uitsluitend voor zo’n dienstwoning kan de fiscus specifieke afspraken maken over welk deel zakelijk wordt gebruikt. Over dit zakelijke gedeelte wordt de ambtsdrager dan niet belast. De bijtelling die de ambtsdrager dan moet betalen, geldt ook enkel het woongedeelte, en is gemaximeerd op 18% van het jaarloon. Jaarloon is, kort gezegd, het maandsalaris plus vakantiegeld plus eindejaarsuitkering. Voor de dienstwoning is artikel 3.11 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 van toepassing. Omdat dit zo zelden voorkomt, wordt hier verder niet op ingegaan.

Deze maximering van de eigen bijdrage was en is vormgegeven via een bepaling dat de verschuldigde loon- en inkomstenbelasting als gevolg van een hogere economische huurwaarde door het waterschap aan betrokkene wordt vergoed.

In dit systeem betaalt de ambtsdrager voor het gebruik van de ter beschikking gestelde woning een eigen bijdrage uit het nettosalaris ter hoogte van 18% van de bruto bezoldiging. Dus betrokkene betaalt voor de bewoning maximaal 18% van zijn of haar bruto bezoldiging en de eventuele meerkosten zijn voor het waterschap. Zie artikel 4.5 van de regeling.

Is de huurwaarde lager dan genoemde 18%, dan moet de eigen bijdrage lager worden vastgesteld. De fiscale gevolgen voor ambtsdrager en het waterschap zijn in dit geval nihil; er is immers geen verschil tussen de eigen bijdrage en de economische huurwaarde.

Indien er sprake is van een hogere huurwaarde dan de betaalde bijdrage, is er sprake van loon in natura en de daaruit voortvloeiende bijtelling wordt altijd bij de ambtsdrager gelegd. Het waterschap compenseert de voorzitter door deze bijtelling te vergoeden. Om ervoor te zorgen dat deze vergoeding netto en niet gebruteerd wordt verstrekt, moet deze vergoeding worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De aanwijzing als eindheffingsbestanddeel leidt tot vermindering van de kosten voor het waterschap. In paragraaf 4 van de circulaire van 24 januari 2019 (Circulaire introductie rechtspositiebesluit dpa waterschappen en bijlage | Circulaire | Politieke ambtsdragers) wordt hierop uitgebreid ingegaan.

Onderstaand is een voorbeeld gegeven van de berekening in de situatie van een burgemeester van een gemeente uit inwonersklasse 6 (60.001–100.000 inwoners) waarbij de economische huurwaarde van de ter beschikking gestelde woning € 3.000 per maand bedraagt. Er is dus geen sprake van een fiscaal zuivere dienstwoning (bovengenoemde uitzondering).

A: Bezoldiging (2018)

€ 9.390,80

B: Huurwaarde ambtswoning

€ 3.000,00

C: Loon geld

€ 9.390,80

D: Loon in natura (B–H)

€ 1.309,66

E: Belast loon (incl. natura) (A+D)

€ 10.700,46

F: Loonheffing (45% van E)

€ 4.815,21

G: Nettoloon in geld (C–F)

€ 4.575,59

H: Eigen bijdrage 18% bruto bezoldiging zonder loon uit natura: G, maar maximaal B

€ 1.690,34

I: Netto loon geld G–H)

€ 2.885,25

J: Vergoeding van belasting (45%) over D (D*45%) tenzij D= 0

€ 589,35

K: Totaal netto voor burgemeester (I+J)

€ 3.474,60

L: Eindheffing 80% over J, ten laste gemeente

€ 471,48

M: Totaal tlv gemeente (J+L)

€ 1.060,83

Expliciet is gemaakt dat de kosten energie en water bij bewoning van een ter beschikking gestelde woning ten laste komen van het waterschap. In artikel 4.2.8 is een limitatieve opsomming gegeven van de kosten die voor rekening komen van de ambtsdrager. Die kosten zijn de eigen bijdrage, de voor de huurder toe te rekenen onderhoudskosten en de kosten voor energie en water tijdens de bewoning van de ter beschikking gestelde woning.

Deze vergoeding of verstrekking van energie en water vormt fiscaal loon (in natura). Er is geen norm voor dit loonvoordeel. Dat betekent dat de feitelijke verstrekking of vergoeding van energie en water loon vormt als die voor rekening komt van het waterschap. Naast de economische huurwaarde is dus ook een dergelijke vergoeding of verstrekking belast loon. Door in het rechtspositiebesluit voor te schrijven dat voor het waterschap dit loonbestanddeel verplicht is aangewezen als eindheffingsbestanddeel, blijft het buiten het individuele loon en daarmee buiten het fiscale inkomen van de ambtsdrager. Daarbij is de formulering zodanig dat daar zowel de situatie onder valt dat de rekeningen direct door het waterschap worden betaald als de situatie dat het waterschap de rekeningen vergoedt die de ambtsdrager betaald heeft.

In het voorbeeld is de vergoeding energie en water (die dus ook voor rekening van het waterschap zijn) niet bij D opgeteld. Het zou het voorbeeld onnodig compliceren. Dit zijn dus twee verschillende berekeningen: enerzijds de bruto-netto berekening van de bewoning van de ter beschikking gestelde woning en daarnaast de fiscale afhandeling, het opnemen in de eindheffing, van de bekostiging van energie en water.

4. Rollen en verantwoordelijkheden waterschap en voorzitter ter beschikking gesteld huis

De door het waterschap ter beschikking gestelde woning is ofwel in eigendom van het waterschap of door het waterschap gehuurd. Het waterschap is dus de eigenaar of verhuurder. In artikel 4.5, derde lid, van de regeling draagt de voorzitter de onderhoudskosten welke volgens de wet ten laste van de huurder zijn. Deze verhouding eigenaar/ verhuurder versus huurder bepaalt de rechtsverhouding. Daarover bepaalt het rechtspositiebesluit verder niets. Genoemde rechtsverhouding is dus bepalend bij vragen over wiens verantwoordelijkheid het onderhoud is of wie een eventuele renovatie bepaalt en betaalt.

Het kan zijn dat een waterschap de ter beschikking stelling heroverweegt of dat het vragen heeft of die terbeschikkingstelling nog steeds gewenst is. Als de ambtsdrager de woning nog bewoont, moet zorgvuldig worden omgegaan met dat feit. In hoeverre zijn er verwachtingen gewekt? Maar uiteindelijk is het een terbeschikkingstelling en is degene die ter beschikking stelt, bepalend.

De indexatie van de waarde van het huis, is niet zozeer een vraag voor de ambtsdrager. Deze betaalt immers een gemaximeerde eigen bijdrage, afgeleid van zijn of haar bezoldiging. Voor het waterschap kan dit spelen bij de bepaling van de economische huurwaarde van de woning, voor de bepaling van de eventuele compensatie van de bijtelling bij de ambtsdrager (zie paragraaf 3d).

Het bepalen van de economische huurwaarde van een ter beschikking gestelde woning ligt in de regel in handen van een makelaar of taxateur. Die beziet wat de huurwaarde is in het economische verkeer. Om de economische huurwaarde te bepalen, maken taxateurs gebruik van verschillende methoden om te komen tot een waardebepaling. Omdat elk te taxeren object verschilt van een ander is totale uniformiteit in taxaties niet mogelijk. Bovendien is het taxeren geen exacte wetenschap en zal er in veel gevallen overleg moeten plaatsvinden in het geval meerdere taxateurs hetzelfde pand taxeren en tot een andersluidende waardebepaling komen. Het is aan het waterschap de taxatiemethode te kiezen voor de bepaling van de economische huurwaarde.

Het verdient aanbeveling in dit verband ook contact op te nemen met de lokale belastinginspecteur. De fiscale behandeling vindt verder langs de in paragraaf 3d geschetste fiscale lijnen plaats. Daarmee is de eenheid van uitvoering gewaarborgd.

5. Vertrek uit (ambts)woning

Bij huur of koop door de ambtsdrager is het natuurlijk aan betrokkene of hij of zij verhuist of niet.

Bij een ter beschikking gestelde woning is het uitgangspunt dat de ambtsdrager die vertrekt, zo snel mogelijk verhuist. Immers, er is een opvolger. Voor de voormalige voorzitter geldt dat deze tot uiterlijk een jaar na zijn of haar ontslag kan blijven wonen in de ambtswoning. Artikel 4.2.8 van het rechtspositiebesluit blijft zolang hij of zij daar woont, op hem of haar van overeenkomstige toepassing. Dat wil zeggen dat het bedrag van de woonkosten hetzelfde blijft als vóór zijn of haar ontslag en dat eventuele loon- en inkomstenbelasting voor het gebruik van die ambtswoning, voor rekening blijven komen van het waterschap.

Op grond van artikel 4.2.7, vierde lid, van het rechtspositiebesluit heeft de voorzitter binnen uiterlijk één jaar na eervol ontslag of niet-herbenoeming bij vertrek uit het waterschap of uit de aan hem ter beschikking gestelde woning ten laste van het waterschap eenmalig aanspraak op vergoeding van verhuiskosten voor zover hij of zij niet uit anderen hoofde aanspraak heeft op een verhuiskostenvergoeding. De voorwaarden zijn verder hetzelfde als voor de verhuiskostenvergoeding náár het waterschap: zie verder paragraaf 3a.


X Noot
1

In het ORDPA spreken de decentrale koepels (Interprovinciaal overleg (IPO), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW)) en vertegenwoordigers van alle negen beroepsgroepen van politieke ambtsdragers in de provincies, gemeenten of waterschappen met BZK over de arbeidsvoorwaardelijke aspecten van het decentrale politieke ambt.

Naar boven