De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 2.1.7, tweede lid, 2.2.7, zesde lid, 2.2.9, tweede lid, 2.2.10,
elfde lid, 2.4.3, tweede lid, 3.1.7, tweede lid, 3.2.7, zesde lid, 3.2.9, tweede lid,
3.2.10, elfde lid, 3.4.3, tweede lid, 4.1.7, tweede lid, 4.2.7, zesde lid, 4.2.8,
vierde lid, 4.2.9, tweede lid, 4.2.10, elfde lid, en 4.4.3, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
decentrale politieke ambtsdragers;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, vervalt ‘zowel binnen de provincie als daarbuiten’.
2. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen
vervoermiddel’.
3. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Voor het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten en commissies alsmede
voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden aan een staten- of
commissielid bij gebruik van een eigen vervoermiddel tevens de parkeer- of stallingkosten,
veerkosten en tolkosten vergoed.
4. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot
het derde tot en met vijfde lid.
B
In de artikelen 2.3, derde lid, en 2.4, vijfde lid, wordt ‘artikel 2.6, eerste, derde
en vierde lid’ steeds vervangen door ‘artikel 2.6, eerste tot en met vierde lid’.
C
Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen
vervoermiddel’.
2. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt,
worden aan de commissaris of de gedeputeerde bij gebruik van een eigen vervoermiddel
tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot
het derde tot en met zesde lid.
D
Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt,
worden aan de commissaris of de gedeputeerde bij gebruik van een ter beschikking gestelde
auto tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed, mits deze
kosten niet uit anderen hoofde worden vergoed.
2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.
E
Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, en het derde lid vervalt ‘binnen de gemeente’.
2. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen
vervoermiddel’.
3. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Voor het bijwonen van vergaderingen van de gemeenteraad en commissies alsmede voor
reizen, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden aan een raads- of commissielid
bij gebruik van een eigen vervoermiddel tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten
en tolkosten vergoed.
4. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot
het derde tot en met vijfde lid
5. In het zesde lid wordt ‘reizen binnen de gemeente’ vervangen door ‘reizen, gemaakt’.
F
In de artikelen 3.3, derde lid, en 3.4, vijfde lid wordt ‘artikel 3.6, eerste, derde
en vierde lid’ steeds vervangen door ‘artikel 3.6, eerste tot en met vierde lid’.
G
In artikel 3.4, eerste lid, onder c, vervalt ‘, vermeerderd met de kosten voor energie
en water’.
H
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen
vervoermiddel’.
2. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt,
worden aan de burgemeester of de wethouder bij gebruik van een eigen vervoermiddel
tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot
het derde tot en met zesde lid.
I
Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt,
worden aan de burgemeester of de wethouder bij gebruik van een ter beschikking gestelde
auto tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed, mits deze
kosten niet uit anderen hoofde worden vergoed.
2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.
J
Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, vervalt ‘binnen en buiten het waterschap’.
2. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen
vervoermiddel’.
3. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Voor het bijwonen van vergaderingen van het algemeen bestuur en commissies alsmede
voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden aan een lid van het
algemeen bestuur of een commissielid bij gebruik van een eigen vervoermiddel tevens
de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed.
4. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot
het derde tot en met vijfde lid.
K
Artikel 4.3 komt te luiden:
Artikel 4.3. Vergoeding kosten tijdelijke huisvesting voorzitter en leden dagelijks
bestuur
-
1. De vergoeding voor de kosten van tijdelijke huisvesting, bedoeld in de artikelen
4.2.7, tweede lid, onder a, van het besluit, bedraagt per maand het bedrag van de
gemaakte kosten voor tijdelijke huisvesting, doch ten hoogste 18% van de bezoldiging,
bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, van het besluit.
-
2. In de gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn begrepen de kosten voor energie
en water, maar niet de kosten voor overige diensten of zaken.
-
3. De reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waar de voorzitter ten tijde
van de benoeming woonde, bedoeld in artikel 4.2.7, tweede lid, onder b, van het besluit,
worden met overeenkomstige toepassing van artikel 4.6, eerste, derde en vierde lid,
vergoed.
L
In artikel 4.3, derde lid, wordt ‘artikel 4.6, eerste, derde en vierde lid’ vervangen
door ‘artikel 4.6, eerste tot en met vierde lid’.
M
Artikel 4.4 komt te luiden:
Artikel 4.4. Tegemoetkoming kosten dubbele woonlasten voorzitter
-
1. De tegemoetkoming in dubbele woonlasten, bedoeld in artikel 4.2.7, derde lid, van
het besluit, bestaat uit het bedrag van de gemaakte kosten van huisvesting en bedraagt
ten hoogste 18% van de bezoldiging, bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, van het
besluit.
-
2. Onder de gemaakte kosten van huisvesting, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:
-
a. het bedrag van de huur van de woning in de gemeente waar de voorzitter is benoemd,
vermeerderd met de kosten voor energie en water;
-
b. de rente van schulden ter verwerving van de woning in het waterschap waar betrokkene
is benoemd, vermeerderd met de kosten voor energie en water;
-
c. de bijdrage voor het bewonen van een ter beschikking gestelde woning, bedoeld in artikel
4.2.8, eerste lid, van het besluit, in het waterschap waar betrokkene is benoemd.
-
3. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, gaat in op de eerste dag van de maand
waarop de dubbele woonlasten ontstaan en eindigt met ingang van de eerste dag van
de maand waarin de woning waar betrokkene ten tijde van zijn benoeming woonde, is
verkocht, of na afloop van de in artikel 4.2.7, derde lid, van het besluit, genoemde
termijn van drie jaar. De datum van verkoop wordt bepaald op de dag dat de akte betreffende
de overdracht van de woning bij de notaris is gepasseerd.
-
4. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend indien:
-
a. betrokkene binnen drie jaar na zijn benoeming een woning koopt of huurt in het waterschap
waarin hij is benoemd dan wel een ter beschikking gestelde woning als bedoeld in artikel
4.2.8 van het besluit betrekt; en
-
b. de woning waar betrokkene ten tijde van zijn benoeming woonde, voor een ieder kenbaar
te koop staat en er, nadat eventuele huurinkomsten uit die woning in mindering zijn
gebracht op de rente over de schulden ter verwerving van die woning, een bedrag resteert
dat voor zijn rekening komt.
-
5. Indien de voorzitter een tegemoetkoming in de kosten voor dubbele woonlasten ontvangt,
worden met overeenkomstige toepassing van artikel 4.6, eerste, derde en vierde lid,
de reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waarin hij ten tijde van zijn
benoeming woonde vergoed.
N
In artikel 4.4, vijfde lid, wordt artikel 4.6, eerste, derde en vierde lid’ vervangen
door artikel 4.6, eerste tot en met vierde lid’.
O
Artikel 4.5 komt te luiden:
Artikel 4.5. Ter beschikking gestelde woning voorzitter
-
1. De eigen bijdrage per maand voor het bewonen van een ter beschikking gestelde woning,
bedoeld in artikel 4.2.8 van het besluit, is een bedrag ter grootte van 18% van de
bezoldiging, bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, van het besluit.
-
2. Indien het dagelijks bestuur vaststelt dat de economische huurwaarde van de ter beschikking
gestelde woning lager is dan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, stelt het dagelijks
bestuur de eigen bijdrage per maand in afwijking van het eerste lid vast op dat lagere
bedrag.
-
3. Bij het bewonen van een ter beschikking gestelde woning draagt de voorzitter de onderhoudskosten
welke volgens de wet ten laste van de huurder zijn.
P
Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen
vervoermiddel’.
2. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt,
worden aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur bij gebruik van een
eigen vervoermiddel tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten
vergoed.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot
het derde tot en met vijfde lid.
Q
Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt,
worden aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur bij gebruik van een
ter beschikking gestelde auto tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en
tolkosten vergoed, mits deze kosten niet uit anderen hoofde worden vergoed.
2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.
ARTIKEL II
-
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023. Indien de Staatscourant
waarin deze regeling wordt geplaatst wordt uitgegeven na 1 januari 2023, treedt zij
in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin
zij wordt geplaatst en werkt zij, met uitzondering van artikel I, onderdelen E, onder
1 en 5, G, K, M en O, terug tot en met 1 januari 2023.
-
2. Artikel I, onderdeel G, werkt terug tot en met 1 januari 2019.
-
3. Artikel I, onderdelen K, M en O, werken terug tot en met 28 maart 2019.
-
4. Artikel I, onderdeel E, onder 1 en 5, werkt terug tot en met 10 juli 2021.
TOELICHTING
Algemeen
Bij de invoering van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers per
1 januari 2019 is aan het Overleg Rechtspositie Decentrale Politieke Ambtsdragers
(ORDPA) toegezegd dat er na een aantal jaren een evaluatie zou plaatsvinden over de
doorgevoerde modernisering en harmonisatie. In dit overleg zijn de decentrale koepels
en de negen beroepsgroepen vertegenwoordigd. Deze evaluatie heeft plaatsgevonden in
samenspraak met het ORDPA. Naar aanleiding van deze evaluatie is genoemd rechtspositiebesluit
bij Besluit van 26 april 2022 aangepast1 en wordt nu ook de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers gewijzigd.
Een uitvloeisel van de evaluatie was de wens om de grondslag voor de vergoeding van
de kosten bij het gebruik van een eigen auto te verbreden naar een vergoeding voor
ieder eigen vervoersmiddel. Daarnaast is het onderscheid dat tussen woon-werkverkeer
en dienstreizen wordt gemaakt met betrekking parkeerkosten in de praktijk onwerkbaar
gebleken. Daarom wordt dit onderscheid nu opgeheven. Ten slotte worden naar aanleiding
van de evaluatie ten behoeve van de voorzitters van de waterschappen bepalingen met
betrekking tot de woonvoorzieningen opgenomen; verwezen wordt naar de toelichting
op artikel I, onderdelen K, M en O.
Financiële gevolgen
De wijzigingen in de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers betreffen
ten eerste de vergoeding van de kosten bij het gebruik van een eigen vervoermiddel.
Omdat in de huidige bepalingen alleen kosten worden vergoed voor het gebruik van een
eigen auto, zal daarmee sprake zijn van meerkosten. Daarnaast wordt het onderscheid
tussen woon-werkverkeer en dienstreizen met betrekking parkeerkosten opgeheven. Dit
betekent dat voortaan ook parkeer- (en stalling)kosten voor vergoeding in aanmerking
komen bij gebruik van een eigen vervoermiddel voor woon-werkverkeer. Ook dit levert
meerkosten op voor het betrokken overheidsorgaan. Ten slotte wordt de reikwijdte van
de bepaling inzake reis- en verblijfkostenvergoeding voor raads- en commissieleden
verbreed naar dienstreizen naar een bestemming buiten de eigen gemeente. Ook deze
verbreding brengt meerkosten met zich mee. De hoogte van de verschillende meerkosten
is niet in te schatten, omdat die kosten in sterke mate afhangen van de situatie van
de individuele ambtsdragers. De wijzigingen zijn echter niet financieel, maar inhoudelijk
ingegeven: de kosten van woon-werkverkeer en dienstreizen behoren voor rekening te
komen van het overheidsorgaan.
Wat betreft de financiële gevolgen voor het opnemen van bepalingen inzake de woonvoorzieningen
voor de voorzitters van de waterschappen wordt het volgende opgemerkt. De achtergrond
van deze voorzieningen is de woonplicht die aan betrokkene wordt opgelegd. Het opleggen
aan de voorzitter van een woonplicht is een optie, maar deze plicht vloeit niet voort
uit de wet zoals bij de commissaris van de Koning en de burgemeester. Bij de invoering
van artikel 4.2.8 van het Rechtspositiebesluit is aangegeven dat verhuizing naar het
desbetreffende waterschap in dat geval niet meer de in de privésfeer genomen beslissing
is van betrokkene en dat daarom de kosten van de huisvestingsvoorzieningen voor rekening
komen van het waterschap. Deze kosten vormen dus onderdeel van de beslissing om de
woonplicht op te leggen. Onderhavige wijziging in de regeling vormt de uitwerking
van deze huisvestingsvoorzieningen en die zijn, conform de harmonisatiegedachte, gelijk
aan die voor de commissaris en de burgemeester. Tot welke bedragen dit voor een waterschap
leidt, is op voorhand niet te zeggen: die zijn sterk afhankelijk van de individuele
omstandigheden van het geval.
Regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
Consultatie
De regeling is een uitvloeisel van de bespreking en besluitvorming in het bestuurlijk
ORDPA van 1 oktober 2021. De conceptregeling is besproken met en onderschreven door
het ambtelijk ORDPA van 15 november 2022.
De VNG wees op mogelijke complicaties bij de uitvoering als gevolg van het verlenen
van terugwerkende kracht aan artikel I, onderdeel E, onder 1 en 5. Op dit punt wordt
ingegaan in de artikelsgewijze toelichting op dat onderdeel.
Voorts kwam de wens van de decentrale koepels naar voren om na enige tijd te evalueren
in welke mate beroep is gedaan op deze bepalingen, en dan vooral die met betrekking
tot de reis- en parkeervergoedingen. Hieraan zal gehoor worden gegeven.
Artikelsgewijs
Artikel I Wijziging Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers
Onderdelen A, E, onder 2, 3 en 4, en J
De artikelen 2.1, 3.1 en 4.1 betreffen de reis- en verblijfskostenvergoeding voor
de decentrale volksvertegenwoordigers en commissieleden. In het eerste lid, onder
b, van die artikelen wordt nu de grondslag voor de vergoeding van de kosten bij het
gebruik van een eigen auto verbreed naar een vergoeding voor ieder eigen vervoersmiddel.
Dit geldt zowel voor woon-werkverkeer als voor dienstreizen. Hierdoor bestaat voor
deze ambtsdragers niet alleen bij het gebruik van een eigen auto, maar ook bij het
gebruik van bijvoorbeeld een fiets of motorfiets aanspraak op een vergoeding. Dit
sluit aan bij het huidige fiscale regime. De hoogte van de vergoeding is gekoppeld
aan de maximale onbelaste kilometervergoeding (in 2022 € 0,19, in 2023 € 0,21).
In het tweede lid van de artikelen 2.1, 3.1 en 4.1 was tot nu toe de vergoeding van
veer- en tolkosten geregeld bij het gebruik van een eigen auto voor woon-werkverkeer.
Het derde lid regelde dat voor dienstreizen niet alleen de veer- en tolkosten worden
vergoed, maar ook de parkeerkosten. In de onderhavige regeling wordt dat derde lid
steeds geschrapt en wordt in het tweede lid bepaald dat zowel voor woon-werkverkeer
als voor dienstreizen bij het gebruik van een eigen vervoermiddel zowel de veer- en
tolkosten als de parkeerkosten worden vergoed. Opgemerkt wordt dat deze vergoedingen
in beginsel niet onbelast zijn. Bij de fiscale maximumvergoeding voor de kosten van
het zakelijk gebruik van een eigen vervoersmiddel is namelijk rekening gehouden met
de bijkomende kosten naast afschrijving en brandstof. Op grond van de artikelen 2.3.8,
onder g, 3.3.8, onder g, en 4.3.8, onder d, van het Rechtspositiebesluit zijn de vergoeding
voor woon-werkverkeer en de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten bij dienstreizen
echter als eindheffingsbestanddelen aangewezen. De belasting op deze vergoedingen
komt daarmee voor rekening van de provincie, de gemeente of het waterschap.
Ten slotte wordt nog opgemerkt dat de toevoeging ‘zowel binnen de provincie als daarbuiten’
onderscheidenlijk ‘binnen en buiten het waterschap’ hier geen toegevoegde waarde heeft
en daarom wordt geschrapt of niet opnieuw wordt gebruikt in de opnieuw geformuleerde
bepalingen.
Onderdelen B en F
De verwijzingen in de artikelen 2.3 en 2.4 worden aangepast aan de vernummering (die
plaatsvindt ingevolge onderdeel C) van de leden van artikel 2.6. De verwijzingen in
de artikelen 3.3 en 3.4 worden aangepast aan de vernummering (ingevolge onderdeel
H) van de leden van artikel 3.6. Daarnaast wordt een omissie gerepareerd voor de politieke
ambtsdrager die een functionele beperking heeft. Voor deze kan incidenteel voor reizen
voor woon- werkverkeer en voor dienstreizen een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening
worden vergoed of ter beschikking gesteld, maar dit was ten onrechte niet geregeld
met betrekking tot eventuele parkeervergoedingen. In tegenstelling tot de huidige
bepalingen wordt daarom in de nieuwe redactie ook deze vergoeding meegenomen. Dit
betreft de verwijzing naar het lid van artikel 2.6 onderscheidenlijk 3.6 dat in de
onderhavige regeling wordt vernummerd tot het vierde lid. Er is immers geen reden
om dat lid buiten toepassing te laten voor volksvertegenwoordigers.
Onderdelen C, H, en P
De artikelen 2.6, 3.6 en 4.6 betreffen de reis- en verblijfskostenvergoeding voor
de decentrale dagelijks bestuurders. Deze artikelen zijn op dezelfde wijze aangepast
als de artikelen 2.1, 3.1 en 4.1. Verwezen wordt naar de toelichting op de onderdelen
A, E, onder 2, 3 en 4, en J.
Onderdelen D, I en Q
Net als bij het gebruik van een eigen auto, worden voortaan ook bij het gebruik van
een ter beschikking gestelde auto zowel voor dienstreizen als voor woon-werkverkeer
de parkeerkosten vergoed. Het tweede lid van de artikelen 2.8, 3.8 en 4.8 wordt in
die zin aangepast, waarmee het derde lid steeds kan vervallen.
Onderdeel E, onder 1 en 5
Voor de vergoeding aan gemeenteraads- en commissieleden van reiskosten voor dienstreizen
binnen het grondgebied van de gemeente zijn op grond artikel 95, vierde lid, in samenhang
gelezen met het tweede lid, onderscheidenlijk artikel 96, derde lid, in samenhang
gelezen met het eerste lid, onder b, van de Gemeentewet, uniforme regels gesteld in
de artikelen 3.1.7 en 3.4.3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.
Voor dienstreizen buiten de gemeente konden tot 10 juli 2021 (zijnde de inwerkingtreding
van artikel VII van de Aanpassingswet Appa 2021) geen uniforme regels worden gesteld,
omdat in artikel 97 van de Gemeentewet was bepaald dat vergoeding van dergelijke kosten
alleen plaatsvindt op basis van een verordening van de gemeenteraad en de Gemeentewet
verder geen grondslag bood voor het stellen van (uniforme) regels bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur. Bij de Aanpassingswet Appa 2021 is de beperking in
artikel 96, eerste lid, dat het moet gaan om dienstreizen binnen de gemeente, alsmede
artikel 97 vervallen. In aansluiting hierop is ook de beperking in de artikelen 3.1.7
en 3.4.3 van het Rechtspositiebesluit, dat het moet gaan om dienstreizen binnen de
gemeente, met terugwerkende kracht tot en met 10 juli 2021 vervallen. In artikel I,
onderdeel E, onder 1 en 5, van de onderhavige regeling wordt nu ook artikel 3.1 aan
deze wijziging aangepast. Aan deze wijziging wordt terugwerkende kracht verleend tot
en met 10 juli 2021. Dit is overigens een specifiek punt voor de gemeenten en speelt
niet bij provincies en waterschappen.
De VNG wees op mogelijke complicaties bij de uitvoering als gevolg van het verlenen
van terugwerkende kracht aan deze wijziging.
Als reactie hierop wordt erop gewezen dat de aanspraak op de vergoeding aan de raads-
en commissieleden geen gevolg is van de onderhavige aanvulling van artikel 3.1, maar
reeds bestaat op grond van de artikelen 3.1.7 onderscheidenlijk 3.4.3 van het Rechtspositiebesluit,
zoals die artikelen sinds 10 juli 2021 luiden. Op grond van de onderhavige regeling
worden de al bestaande nadere regels voor reizen binnen de gemeente ook van toepassing
op de reizen buiten de gemeente. Als een raads- of commissielid over de tijd tussen
10 juli 2021 en 1 januari 2023 (zijnde de datum van inwerkingtreding van deze regeling)
verzoekt om een reiskostenvergoeding voor een dienstreis buiten de gemeente, dan moet
de vergoeding in beginsel worden toegekend. Het maakt daarbij niet uit of aan onderdeel
E, onder 1 en 5, terugwerkende kracht wordt verleend. Zonder terugwerkende kracht
van deze subonderdelen zou de betrokken gemeente over de desbetreffende periode zelf
nadere invulling moeten geven aan de toepassing van de artikelen 3.1.7 en 3.4.3. Daarbij
zou een verschil kunnen ontstaan tussen het vergoedingenbeleid dat de gemeente over
die korte periode hanteert en de centrale regels die vanaf 1 januari 2023 gaan gelden.
Vanwege die ongewenste situatie is voorzien in terugwerkende kracht van onderdeel
E, onder 1 en 5. Dit laat onverlet dat dit in sommige situaties uitvoeringstechnisch
ingewikkeld kan zijn.
Onderdeel G
In artikel 3.4, eerste lid, onder c, vervalt de toevoeging ‘vermeerderd met de kosten
voor energie en water’. Op grond van artikel 3.2.8, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
komen deze kosten ingeval van een ter beschikking gestelde woning ten laste van de
gemeente. Genoemd artikel 3.2.8, tweede lid, geldt vanaf 1 januari 2019. Daarom wordt
aan dit onderdeel terugwerkende kracht verleend tot en met die datum.
Onderdelen K, L, M, N en O
Bij het besluit van 26 april 2022 zijn de artikelen 4.2.7 en 4.2.8 van Rechtspositiebesluit
decentrale politieke ambtsdragers in die zin aangepast dat de voorzitter van een waterschap
op dezelfde voet als de commissaris van de Koning en de burgemeester bij verhuizing
aanspraak heeft op voorzieningen, zoals een verhuiskostenvergoeding en een vergoeding
van dubbele woonlasten, indien hij bij zijn benoeming verplicht is om zijn werkelijke
woonplaats in het waterschap te hebben. Net als ten aanzien van de commissaris van
de Koning en de burgemeester moeten hieromtrent nadere regels worden gesteld bij ministeriële
regeling. Hiertoe worden in de artikelen 4.3, 4.4 en 4.5 gelijke bepalingen opgenomen
als in de artikelen die ten aanzien van de commissaris en de burgemeester gelden.
Hieraan wordt net als aan de desbetreffende onderdelen van het besluit van 26 april
2022 terugwerkende kracht verleend tot de inwerkingtredingsdatum voor waterschappen,
te weten 28 maart 2019.
In de artikelen 4.3, derde lid, en 4.4, vijfde lid, wordt verwezen naar leden van
artikel 4.6. Dit artikel 4.6 wordt eveneens bij deze regeling gewijzigd, waarbij onder
meer de artikelleden worden vernummerd. wordt In de nieuwe redactie van de artikelen
4.3 en 4.4 wordt vanaf 1 januari 2023 ook de voorziening meegenomen van het lid van
artikel 4.6 dat in de onderhavige regeling wordt vernummerd tot het vierde lid (dit
komt overeen met de huidige bepalingen voor provincies en gemeenten). Aan de wijziging
van artikel 4.6 wordt geen terugwerkende kracht verleend. Voor de periode die met
de terugwerkende kracht van de artikelen 4.3, 4.4 en 4.5 gemoeid is, geldt de wijziging
van artikel daarom nog niet. Daarom zijn de artikelen 4.3, derde lid, en 4.4, vijfde
lid, voor die periode geformuleerd met inachtneming van de tekst van het in die periode
geldende artikel 4.6. In de onderdelen L en N wordt de verwijzing naar artikel 4.6
aangepast aan de nieuwe redactie. Net als in de nieuwe redactie van de artikelen 2.3,
2.4, 3.3 en 3.4 wordt in de redactie per 1 januari 2023 ook de regeling voor de ambtsdrager
met een functionele beperking (het lid van artikel 4.6 dat in de onderhavige regeling
wordt vernummerd tot het vierde lid) meegenomen. Vergelijk de toelichting op de onderdelen
B en F.
Artikel II
De regeling treedt in beginsel inwerking per 1 januari 2023. Dit komt overeen met
het systeem van vaste verandermomenten. Mocht de publicatie in de Staatscourant niet
voor die datum tot stand komen, dan wordt aan de regeling terugwerkende kracht verleend
tot en met 1 januari 2023.
Voorts wordt aan een aantal wijzigingen verdergaande terugwerkende kracht verleend.
Artikel I, onderdeel E, onder 1 en 5, werkt terug tot en met 10 juli 2021. Dit is
toegelicht in de toelichting op artikel I, onderdeel E. Artikel I, onderdeel G, werkt
terug tot en met 1 januari 2019. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel I,
onderdeel G. Artikel I, onderdelen K, M en O, werken terug tot en met 28 maart 2019.
Dit is toegelicht in de toelichting op die onderdelen.
De regeling bevat geen belastende elementen voor de ambtsdragers; toekenning van terugwerkende
kracht is vanuit dat gezichtspunt daarom niet bezwaarlijk.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot