Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 december 2022, houdende wijziging van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers in verband met uitbreiding vergoedingen eigen vervoer en enkele andere onderwerpen

De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 2.1.7, tweede lid, 2.2.7, zesde lid, 2.2.9, tweede lid, 2.2.10, elfde lid, 2.4.3, tweede lid, 3.1.7, tweede lid, 3.2.7, zesde lid, 3.2.9, tweede lid, 3.2.10, elfde lid, 3.4.3, tweede lid, 4.1.7, tweede lid, 4.2.7, zesde lid, 4.2.8, vierde lid, 4.2.9, tweede lid, 4.2.10, elfde lid, en 4.4.3, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, vervalt ‘zowel binnen de provincie als daarbuiten’.

2. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen vervoermiddel’.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten en commissies alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden aan een staten- of commissielid bij gebruik van een eigen vervoermiddel tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed.

4. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot het derde tot en met vijfde lid.

B

In de artikelen 2.3, derde lid, en 2.4, vijfde lid, wordt ‘artikel 2.6, eerste, derde en vierde lid’ steeds vervangen door ‘artikel 2.6, eerste tot en met vierde lid’.

C

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen vervoermiddel’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden aan de commissaris of de gedeputeerde bij gebruik van een eigen vervoermiddel tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed.

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot het derde tot en met zesde lid.

D

Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden aan de commissaris of de gedeputeerde bij gebruik van een ter beschikking gestelde auto tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed, mits deze kosten niet uit anderen hoofde worden vergoed.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.

E

Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, en het derde lid vervalt ‘binnen de gemeente’.

2. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen vervoermiddel’.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor het bijwonen van vergaderingen van de gemeenteraad en commissies alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden aan een raads- of commissielid bij gebruik van een eigen vervoermiddel tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed.

4. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot het derde tot en met vijfde lid

5. In het zesde lid wordt ‘reizen binnen de gemeente’ vervangen door ‘reizen, gemaakt’.

F

In de artikelen 3.3, derde lid, en 3.4, vijfde lid wordt ‘artikel 3.6, eerste, derde en vierde lid’ steeds vervangen door ‘artikel 3.6, eerste tot en met vierde lid’.

G

In artikel 3.4, eerste lid, onder c, vervalt ‘, vermeerderd met de kosten voor energie en water’.

H

Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen vervoermiddel’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden aan de burgemeester of de wethouder bij gebruik van een eigen vervoermiddel tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed.

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot het derde tot en met zesde lid.

I

Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden aan de burgemeester of de wethouder bij gebruik van een ter beschikking gestelde auto tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed, mits deze kosten niet uit anderen hoofde worden vergoed.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.

J

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, vervalt ‘binnen en buiten het waterschap’.

2. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen vervoermiddel’.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor het bijwonen van vergaderingen van het algemeen bestuur en commissies alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden aan een lid van het algemeen bestuur of een commissielid bij gebruik van een eigen vervoermiddel tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed.

4. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot het derde tot en met vijfde lid.

K

Artikel 4.3 komt te luiden:

Artikel 4.3. Vergoeding kosten tijdelijke huisvesting voorzitter en leden dagelijks bestuur

  • 1. De vergoeding voor de kosten van tijdelijke huisvesting, bedoeld in de artikelen 4.2.7, tweede lid, onder a, van het besluit, bedraagt per maand het bedrag van de gemaakte kosten voor tijdelijke huisvesting, doch ten hoogste 18% van de bezoldiging, bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, van het besluit.

  • 2. In de gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn begrepen de kosten voor energie en water, maar niet de kosten voor overige diensten of zaken.

  • 3. De reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waar de voorzitter ten tijde van de benoeming woonde, bedoeld in artikel 4.2.7, tweede lid, onder b, van het besluit, worden met overeenkomstige toepassing van artikel 4.6, eerste, derde en vierde lid, vergoed.

L

In artikel 4.3, derde lid, wordt ‘artikel 4.6, eerste, derde en vierde lid’ vervangen door ‘artikel 4.6, eerste tot en met vierde lid’.

M

Artikel 4.4 komt te luiden:

Artikel 4.4. Tegemoetkoming kosten dubbele woonlasten voorzitter

  • 1. De tegemoetkoming in dubbele woonlasten, bedoeld in artikel 4.2.7, derde lid, van het besluit, bestaat uit het bedrag van de gemaakte kosten van huisvesting en bedraagt ten hoogste 18% van de bezoldiging, bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, van het besluit.

  • 2. Onder de gemaakte kosten van huisvesting, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:

    • a. het bedrag van de huur van de woning in de gemeente waar de voorzitter is benoemd, vermeerderd met de kosten voor energie en water;

    • b. de rente van schulden ter verwerving van de woning in het waterschap waar betrokkene is benoemd, vermeerderd met de kosten voor energie en water;

    • c. de bijdrage voor het bewonen van een ter beschikking gestelde woning, bedoeld in artikel 4.2.8, eerste lid, van het besluit, in het waterschap waar betrokkene is benoemd.

  • 3. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, gaat in op de eerste dag van de maand waarop de dubbele woonlasten ontstaan en eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de woning waar betrokkene ten tijde van zijn benoeming woonde, is verkocht, of na afloop van de in artikel 4.2.7, derde lid, van het besluit, genoemde termijn van drie jaar. De datum van verkoop wordt bepaald op de dag dat de akte betreffende de overdracht van de woning bij de notaris is gepasseerd.

  • 4. De tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend indien:

    • a. betrokkene binnen drie jaar na zijn benoeming een woning koopt of huurt in het waterschap waarin hij is benoemd dan wel een ter beschikking gestelde woning als bedoeld in artikel 4.2.8 van het besluit betrekt; en

    • b. de woning waar betrokkene ten tijde van zijn benoeming woonde, voor een ieder kenbaar te koop staat en er, nadat eventuele huurinkomsten uit die woning in mindering zijn gebracht op de rente over de schulden ter verwerving van die woning, een bedrag resteert dat voor zijn rekening komt.

  • 5. Indien de voorzitter een tegemoetkoming in de kosten voor dubbele woonlasten ontvangt, worden met overeenkomstige toepassing van artikel 4.6, eerste, derde en vierde lid, de reiskosten voor één bezoek per week aan de woning waarin hij ten tijde van zijn benoeming woonde vergoed.

N

In artikel 4.4, vijfde lid, wordt artikel 4.6, eerste, derde en vierde lid’ vervangen door artikel 4.6, eerste tot en met vierde lid’.

O

Artikel 4.5 komt te luiden:

Artikel 4.5. Ter beschikking gestelde woning voorzitter

  • 1. De eigen bijdrage per maand voor het bewonen van een ter beschikking gestelde woning, bedoeld in artikel 4.2.8 van het besluit, is een bedrag ter grootte van 18% van de bezoldiging, bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, van het besluit.

  • 2. Indien het dagelijks bestuur vaststelt dat de economische huurwaarde van de ter beschikking gestelde woning lager is dan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, stelt het dagelijks bestuur de eigen bijdrage per maand in afwijking van het eerste lid vast op dat lagere bedrag.

  • 3. Bij het bewonen van een ter beschikking gestelde woning draagt de voorzitter de onderhoudskosten welke volgens de wet ten laste van de huurder zijn.

P

Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt ‘een eigen auto’ wordt vervangen door ‘een eigen vervoermiddel’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur bij gebruik van een eigen vervoermiddel tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed.

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot het derde tot en met vijfde lid.

Q

Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor woon-werkverkeer alsmede voor reizen, gemaakt voor de uitoefening van het ambt, worden aan de voorzitter of het lid van het dagelijks bestuur bij gebruik van een ter beschikking gestelde auto tevens de parkeer- of stallingkosten, veerkosten en tolkosten vergoed, mits deze kosten niet uit anderen hoofde worden vergoed.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot het derde lid.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst wordt uitgegeven na 1 januari 2023, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij, met uitzondering van artikel I, onderdelen E, onder 1 en 5, G, K, M en O, terug tot en met 1 januari 2023.

  • 2. Artikel I, onderdeel G, werkt terug tot en met 1 januari 2019.

  • 3. Artikel I, onderdelen K, M en O, werken terug tot en met 28 maart 2019.

  • 4. Artikel I, onderdeel E, onder 1 en 5, werkt terug tot en met 10 juli 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

TOELICHTING

Algemeen

Bij de invoering van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers per 1 januari 2019 is aan het Overleg Rechtspositie Decentrale Politieke Ambtsdragers (ORDPA) toegezegd dat er na een aantal jaren een evaluatie zou plaatsvinden over de doorgevoerde modernisering en harmonisatie. In dit overleg zijn de decentrale koepels en de negen beroepsgroepen vertegenwoordigd. Deze evaluatie heeft plaatsgevonden in samenspraak met het ORDPA. Naar aanleiding van deze evaluatie is genoemd rechtspositiebesluit bij Besluit van 26 april 2022 aangepast1 en wordt nu ook de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers gewijzigd. Een uitvloeisel van de evaluatie was de wens om de grondslag voor de vergoeding van de kosten bij het gebruik van een eigen auto te verbreden naar een vergoeding voor ieder eigen vervoersmiddel. Daarnaast is het onderscheid dat tussen woon-werkverkeer en dienstreizen wordt gemaakt met betrekking parkeerkosten in de praktijk onwerkbaar gebleken. Daarom wordt dit onderscheid nu opgeheven. Ten slotte worden naar aanleiding van de evaluatie ten behoeve van de voorzitters van de waterschappen bepalingen met betrekking tot de woonvoorzieningen opgenomen; verwezen wordt naar de toelichting op artikel I, onderdelen K, M en O.

Financiële gevolgen

De wijzigingen in de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers betreffen ten eerste de vergoeding van de kosten bij het gebruik van een eigen vervoermiddel. Omdat in de huidige bepalingen alleen kosten worden vergoed voor het gebruik van een eigen auto, zal daarmee sprake zijn van meerkosten. Daarnaast wordt het onderscheid tussen woon-werkverkeer en dienstreizen met betrekking parkeerkosten opgeheven. Dit betekent dat voortaan ook parkeer- (en stalling)kosten voor vergoeding in aanmerking komen bij gebruik van een eigen vervoermiddel voor woon-werkverkeer. Ook dit levert meerkosten op voor het betrokken overheidsorgaan. Ten slotte wordt de reikwijdte van de bepaling inzake reis- en verblijfkostenvergoeding voor raads- en commissieleden verbreed naar dienstreizen naar een bestemming buiten de eigen gemeente. Ook deze verbreding brengt meerkosten met zich mee. De hoogte van de verschillende meerkosten is niet in te schatten, omdat die kosten in sterke mate afhangen van de situatie van de individuele ambtsdragers. De wijzigingen zijn echter niet financieel, maar inhoudelijk ingegeven: de kosten van woon-werkverkeer en dienstreizen behoren voor rekening te komen van het overheidsorgaan.

Wat betreft de financiële gevolgen voor het opnemen van bepalingen inzake de woonvoorzieningen voor de voorzitters van de waterschappen wordt het volgende opgemerkt. De achtergrond van deze voorzieningen is de woonplicht die aan betrokkene wordt opgelegd. Het opleggen aan de voorzitter van een woonplicht is een optie, maar deze plicht vloeit niet voort uit de wet zoals bij de commissaris van de Koning en de burgemeester. Bij de invoering van artikel 4.2.8 van het Rechtspositiebesluit is aangegeven dat verhuizing naar het desbetreffende waterschap in dat geval niet meer de in de privésfeer genomen beslissing is van betrokkene en dat daarom de kosten van de huisvestingsvoorzieningen voor rekening komen van het waterschap. Deze kosten vormen dus onderdeel van de beslissing om de woonplicht op te leggen. Onderhavige wijziging in de regeling vormt de uitwerking van deze huisvestingsvoorzieningen en die zijn, conform de harmonisatiegedachte, gelijk aan die voor de commissaris en de burgemeester. Tot welke bedragen dit voor een waterschap leidt, is op voorhand niet te zeggen: die zijn sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval.

Regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

Consultatie

De regeling is een uitvloeisel van de bespreking en besluitvorming in het bestuurlijk ORDPA van 1 oktober 2021. De conceptregeling is besproken met en onderschreven door het ambtelijk ORDPA van 15 november 2022.

De VNG wees op mogelijke complicaties bij de uitvoering als gevolg van het verlenen van terugwerkende kracht aan artikel I, onderdeel E, onder 1 en 5. Op dit punt wordt ingegaan in de artikelsgewijze toelichting op dat onderdeel.

Voorts kwam de wens van de decentrale koepels naar voren om na enige tijd te evalueren in welke mate beroep is gedaan op deze bepalingen, en dan vooral die met betrekking tot de reis- en parkeervergoedingen. Hieraan zal gehoor worden gegeven.

Artikelsgewijs

Artikel I Wijziging Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers

Onderdelen A, E, onder 2, 3 en 4, en J

De artikelen 2.1, 3.1 en 4.1 betreffen de reis- en verblijfskostenvergoeding voor de decentrale volksvertegenwoordigers en commissieleden. In het eerste lid, onder b, van die artikelen wordt nu de grondslag voor de vergoeding van de kosten bij het gebruik van een eigen auto verbreed naar een vergoeding voor ieder eigen vervoersmiddel. Dit geldt zowel voor woon-werkverkeer als voor dienstreizen. Hierdoor bestaat voor deze ambtsdragers niet alleen bij het gebruik van een eigen auto, maar ook bij het gebruik van bijvoorbeeld een fiets of motorfiets aanspraak op een vergoeding. Dit sluit aan bij het huidige fiscale regime. De hoogte van de vergoeding is gekoppeld aan de maximale onbelaste kilometervergoeding (in 2022 € 0,19, in 2023 € 0,21).

In het tweede lid van de artikelen 2.1, 3.1 en 4.1 was tot nu toe de vergoeding van veer- en tolkosten geregeld bij het gebruik van een eigen auto voor woon-werkverkeer. Het derde lid regelde dat voor dienstreizen niet alleen de veer- en tolkosten worden vergoed, maar ook de parkeerkosten. In de onderhavige regeling wordt dat derde lid steeds geschrapt en wordt in het tweede lid bepaald dat zowel voor woon-werkverkeer als voor dienstreizen bij het gebruik van een eigen vervoermiddel zowel de veer- en tolkosten als de parkeerkosten worden vergoed. Opgemerkt wordt dat deze vergoedingen in beginsel niet onbelast zijn. Bij de fiscale maximumvergoeding voor de kosten van het zakelijk gebruik van een eigen vervoersmiddel is namelijk rekening gehouden met de bijkomende kosten naast afschrijving en brandstof. Op grond van de artikelen 2.3.8, onder g, 3.3.8, onder g, en 4.3.8, onder d, van het Rechtspositiebesluit zijn de vergoeding voor woon-werkverkeer en de vergoedingen voor reis- en verblijfkosten bij dienstreizen echter als eindheffingsbestanddelen aangewezen. De belasting op deze vergoedingen komt daarmee voor rekening van de provincie, de gemeente of het waterschap.

Ten slotte wordt nog opgemerkt dat de toevoeging ‘zowel binnen de provincie als daarbuiten’ onderscheidenlijk ‘binnen en buiten het waterschap’ hier geen toegevoegde waarde heeft en daarom wordt geschrapt of niet opnieuw wordt gebruikt in de opnieuw geformuleerde bepalingen.

Onderdelen B en F

De verwijzingen in de artikelen 2.3 en 2.4 worden aangepast aan de vernummering (die plaatsvindt ingevolge onderdeel C) van de leden van artikel 2.6. De verwijzingen in de artikelen 3.3 en 3.4 worden aangepast aan de vernummering (ingevolge onderdeel H) van de leden van artikel 3.6. Daarnaast wordt een omissie gerepareerd voor de politieke ambtsdrager die een functionele beperking heeft. Voor deze kan incidenteel voor reizen voor woon- werkverkeer en voor dienstreizen een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld, maar dit was ten onrechte niet geregeld met betrekking tot eventuele parkeervergoedingen. In tegenstelling tot de huidige bepalingen wordt daarom in de nieuwe redactie ook deze vergoeding meegenomen. Dit betreft de verwijzing naar het lid van artikel 2.6 onderscheidenlijk 3.6 dat in de onderhavige regeling wordt vernummerd tot het vierde lid. Er is immers geen reden om dat lid buiten toepassing te laten voor volksvertegenwoordigers.

Onderdelen C, H, en P

De artikelen 2.6, 3.6 en 4.6 betreffen de reis- en verblijfskostenvergoeding voor de decentrale dagelijks bestuurders. Deze artikelen zijn op dezelfde wijze aangepast als de artikelen 2.1, 3.1 en 4.1. Verwezen wordt naar de toelichting op de onderdelen A, E, onder 2, 3 en 4, en J.

Onderdelen D, I en Q

Net als bij het gebruik van een eigen auto, worden voortaan ook bij het gebruik van een ter beschikking gestelde auto zowel voor dienstreizen als voor woon-werkverkeer de parkeerkosten vergoed. Het tweede lid van de artikelen 2.8, 3.8 en 4.8 wordt in die zin aangepast, waarmee het derde lid steeds kan vervallen.

Onderdeel E, onder 1 en 5

Voor de vergoeding aan gemeenteraads- en commissieleden van reiskosten voor dienstreizen binnen het grondgebied van de gemeente zijn op grond artikel 95, vierde lid, in samenhang gelezen met het tweede lid, onderscheidenlijk artikel 96, derde lid, in samenhang gelezen met het eerste lid, onder b, van de Gemeentewet, uniforme regels gesteld in de artikelen 3.1.7 en 3.4.3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Voor dienstreizen buiten de gemeente konden tot 10 juli 2021 (zijnde de inwerkingtreding van artikel VII van de Aanpassingswet Appa 2021) geen uniforme regels worden gesteld, omdat in artikel 97 van de Gemeentewet was bepaald dat vergoeding van dergelijke kosten alleen plaatsvindt op basis van een verordening van de gemeenteraad en de Gemeentewet verder geen grondslag bood voor het stellen van (uniforme) regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Bij de Aanpassingswet Appa 2021 is de beperking in artikel 96, eerste lid, dat het moet gaan om dienstreizen binnen de gemeente, alsmede artikel 97 vervallen. In aansluiting hierop is ook de beperking in de artikelen 3.1.7 en 3.4.3 van het Rechtspositiebesluit, dat het moet gaan om dienstreizen binnen de gemeente, met terugwerkende kracht tot en met 10 juli 2021 vervallen. In artikel I, onderdeel E, onder 1 en 5, van de onderhavige regeling wordt nu ook artikel 3.1 aan deze wijziging aangepast. Aan deze wijziging wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 10 juli 2021. Dit is overigens een specifiek punt voor de gemeenten en speelt niet bij provincies en waterschappen.

De VNG wees op mogelijke complicaties bij de uitvoering als gevolg van het verlenen van terugwerkende kracht aan deze wijziging.

Als reactie hierop wordt erop gewezen dat de aanspraak op de vergoeding aan de raads- en commissieleden geen gevolg is van de onderhavige aanvulling van artikel 3.1, maar reeds bestaat op grond van de artikelen 3.1.7 onderscheidenlijk 3.4.3 van het Rechtspositiebesluit, zoals die artikelen sinds 10 juli 2021 luiden. Op grond van de onderhavige regeling worden de al bestaande nadere regels voor reizen binnen de gemeente ook van toepassing op de reizen buiten de gemeente. Als een raads- of commissielid over de tijd tussen 10 juli 2021 en 1 januari 2023 (zijnde de datum van inwerkingtreding van deze regeling) verzoekt om een reiskostenvergoeding voor een dienstreis buiten de gemeente, dan moet de vergoeding in beginsel worden toegekend. Het maakt daarbij niet uit of aan onderdeel E, onder 1 en 5, terugwerkende kracht wordt verleend. Zonder terugwerkende kracht van deze subonderdelen zou de betrokken gemeente over de desbetreffende periode zelf nadere invulling moeten geven aan de toepassing van de artikelen 3.1.7 en 3.4.3. Daarbij zou een verschil kunnen ontstaan tussen het vergoedingenbeleid dat de gemeente over die korte periode hanteert en de centrale regels die vanaf 1 januari 2023 gaan gelden. Vanwege die ongewenste situatie is voorzien in terugwerkende kracht van onderdeel E, onder 1 en 5. Dit laat onverlet dat dit in sommige situaties uitvoeringstechnisch ingewikkeld kan zijn.

Onderdeel G

In artikel 3.4, eerste lid, onder c, vervalt de toevoeging ‘vermeerderd met de kosten voor energie en water’. Op grond van artikel 3.2.8, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit komen deze kosten ingeval van een ter beschikking gestelde woning ten laste van de gemeente. Genoemd artikel 3.2.8, tweede lid, geldt vanaf 1 januari 2019. Daarom wordt aan dit onderdeel terugwerkende kracht verleend tot en met die datum.

Onderdelen K, L, M, N en O

Bij het besluit van 26 april 2022 zijn de artikelen 4.2.7 en 4.2.8 van Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers in die zin aangepast dat de voorzitter van een waterschap op dezelfde voet als de commissaris van de Koning en de burgemeester bij verhuizing aanspraak heeft op voorzieningen, zoals een verhuiskostenvergoeding en een vergoeding van dubbele woonlasten, indien hij bij zijn benoeming verplicht is om zijn werkelijke woonplaats in het waterschap te hebben. Net als ten aanzien van de commissaris van de Koning en de burgemeester moeten hieromtrent nadere regels worden gesteld bij ministeriële regeling. Hiertoe worden in de artikelen 4.3, 4.4 en 4.5 gelijke bepalingen opgenomen als in de artikelen die ten aanzien van de commissaris en de burgemeester gelden. Hieraan wordt net als aan de desbetreffende onderdelen van het besluit van 26 april 2022 terugwerkende kracht verleend tot de inwerkingtredingsdatum voor waterschappen, te weten 28 maart 2019.

In de artikelen 4.3, derde lid, en 4.4, vijfde lid, wordt verwezen naar leden van artikel 4.6. Dit artikel 4.6 wordt eveneens bij deze regeling gewijzigd, waarbij onder meer de artikelleden worden vernummerd. wordt In de nieuwe redactie van de artikelen 4.3 en 4.4 wordt vanaf 1 januari 2023 ook de voorziening meegenomen van het lid van artikel 4.6 dat in de onderhavige regeling wordt vernummerd tot het vierde lid (dit komt overeen met de huidige bepalingen voor provincies en gemeenten). Aan de wijziging van artikel 4.6 wordt geen terugwerkende kracht verleend. Voor de periode die met de terugwerkende kracht van de artikelen 4.3, 4.4 en 4.5 gemoeid is, geldt de wijziging van artikel daarom nog niet. Daarom zijn de artikelen 4.3, derde lid, en 4.4, vijfde lid, voor die periode geformuleerd met inachtneming van de tekst van het in die periode geldende artikel 4.6. In de onderdelen L en N wordt de verwijzing naar artikel 4.6 aangepast aan de nieuwe redactie. Net als in de nieuwe redactie van de artikelen 2.3, 2.4, 3.3 en 3.4 wordt in de redactie per 1 januari 2023 ook de regeling voor de ambtsdrager met een functionele beperking (het lid van artikel 4.6 dat in de onderhavige regeling wordt vernummerd tot het vierde lid) meegenomen. Vergelijk de toelichting op de onderdelen B en F.

Artikel II

De regeling treedt in beginsel inwerking per 1 januari 2023. Dit komt overeen met het systeem van vaste verandermomenten. Mocht de publicatie in de Staatscourant niet voor die datum tot stand komen, dan wordt aan de regeling terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2023.

Voorts wordt aan een aantal wijzigingen verdergaande terugwerkende kracht verleend. Artikel I, onderdeel E, onder 1 en 5, werkt terug tot en met 10 juli 2021. Dit is toegelicht in de toelichting op artikel I, onderdeel E. Artikel I, onderdeel G, werkt terug tot en met 1 januari 2019. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel I, onderdeel G. Artikel I, onderdelen K, M en O, werken terug tot en met 28 maart 2019. Dit is toegelicht in de toelichting op die onderdelen.

De regeling bevat geen belastende elementen voor de ambtsdragers; toekenning van terugwerkende kracht is vanuit dat gezichtspunt daarom niet bezwaarlijk.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot


X Noot
1

Besluit van 26 april 2022, houdende wijziging van het Besluit pensioen politieke ambtsdragers, het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen en het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman onder meer in verband met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021, alsmede aanpassing van het Vergoedingenbesluit Nationale ombudsman (Staatsblad 2022, 178).

Naar boven