Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 april 2023, nr. WJZ/21198077, houdende de wijziging van de Regeling houders van dieren in verband met de nadere invulling van de nood- en alarmsystemen bij kunstmatige ventilatie

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 2.5, tiende lid, van het Besluit houders van dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

A

Aan hoofdstuk 9 van de Regeling houders van dieren worden na artikel 9.4 de volgende artikelen toegevoegd:

Artikel 9.5 Noodsysteem

<gereserveerd>

Artikel 9.6 Alarmsysteem en alarmplan

  • 1. Een alarmsysteem, bedoeld in artikel 2.5, zesde lid, van het besluit:

    • a. heeft ten minste twee parallelle verbindingen om de houder van dieren direct te alarmeren;

    • b. functioneert onafhankelijk van netspanning; en

    • c. maakt gebruik van een bewaakte verbinding.

  • 2. Het alarmsysteem wordt maandelijks getest.

  • 3. Direct na het testen worden geregistreerd:

    • a. de datum en het tijdstip van testen;

    • b. eventuele onregelmatigheden of defecten die zijn geconstateerd; en

    • c. uitgevoerde herstelacties.

  • 4. De registraties, bedoeld in het derde lid, worden ten minste dertien maanden bewaard.

  • 5. De houder van dieren zorgt ervoor dat op het bedrijf een actueel alarmplan aanwezig is waarin een beschrijving is opgenomen van:

    • a. de methode van testen van de verschillende onderdelen van het systeem;

    • b. <gereserveerd>;

    • c. de wijze van alarmering;

    • d. de namen en telefoonnummers van de alarmopvolgers en de volgorde waarin met hen contact wordt opgenomen;

    • e. de te treffen handelingen op het moment dat een alarm afgaat; en

    • f. de contactgegevens van een elektrotechnische storingsdienst.

  • 6. De houder van dieren:

    • a. informeert de alarmopvolgers over de wijze waarop en plek waar het alarmplan wordt bewaard; en

    • b. draagt er zorg voor dat de alarmopvolgers te allen tijde toegang hebben tot het alarmplan.

9.7 Wederzijdse erkenning

Met een alarmsysteem als bedoeld in artikel 9.6 worden gelijkgesteld alarmsystemen die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een tot een douane-unie strekkend Verdrag, dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat die partij is bij een tot een vrijhandelszone strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

B

De Regeling houders van dieren wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 9.5 komt te luiden:

Artikel 9.5 Noodsysteem

  • 1. Een noodsysteem als bedoeld in artikel 2.5, vijfde lid, van het besluit, bevat een noodstroomaggregaat dat:

    • a. na alarmering door het alarmsysteem:

      • direct in werking treedt in het geval van automatische doorkoppeling; of

      • onverwijld in werking treedt in het geval van handmatige doorkoppeling, waarbij op geen enkel moment risico’s ontstaan voor de gezondheid of het welzijn van de dieren;

    • b. direct kan worden aangesloten op een externe aanvoering, voor zover het een handmatig aan te sluiten noodstroomaggregaat betreft.

  • 2. Het noodsysteem wordt maandelijks onbelast getest.

  • 3. Het noodsysteem wordt ten minste één keer per jaar belast getest.

  • 4. Direct na het testen worden geregistreerd:

    • a. de datum en het tijdstip van testen;

    • b. eventuele onregelmatigheden of defecten die zijn geconstateerd; en

    • c. uitgevoerde herstelacties.

  • 5. De registraties, bedoeld in het vierde lid, worden ten minste dertien maanden bewaard.

  • 6. Het noodstroomaggregaat is in een ruimte opgesteld waar tevens aanwezig is:

    • a. een handleiding over de bediening en de aansluiting van het noodstroomaggregaat; en

    • b. voldoende brandstof om het noodstroomaggregaat zes uur te kunnen laten draaien.

2. Artikel 9.6, vijfde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de benodigde hoeveelheid brandstof om het noodstroomaggregaat zes uur te laten draaien;.

ARTIKEL II

In de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren worden na de rij die betrekking heeft op artikel 9.4, eerste en tweede lid, van de Regeling houders van dieren, de volgende rijen ingevoegd:

Artikel 9.5

2

Artikel 9.6

2

ARTIKEL III

Bijlage 3 bij de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel 9.4 komt de tweede kolom te luiden: artikel 2.5, vijfde, zesde, achtste, negende, en tiende lid en artikel 2.40 van het Besluit houders van dieren;.

B

In onderdeel 11.14 komt de tweede kolom te luiden: artikel 2.5, vijfde, zesde, en tiende lid van het Besluit houders van dieren.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2023, met uitzondering van artikel I, onderdeel B, dat op 1 juli 2024 in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 april 2023

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

1. Aanleiding en doel

Artikel 2.5 van het Besluit houders van dieren (hierna: besluit) bevat regels over verlichting en ventilatie bij het houden van dieren voor landbouwdoeleinden. In het vijfde en zesde lid van dit artikel wordt gesproken over een noodsysteem dat voldoende verse lucht aanvoert, onderscheidenlijk een alarmsysteem dat in werking treedt, indien het kunstmatig ventilatiesysteem uitvalt. In het tiende lid van artikel 2.5 van het besluit is bepaald dat bij ministeriële regeling eisen worden gesteld aan deze systemen. Onderhavige wijziging van de Regeling houders van dieren stelt deze eisen. Het doel van deze nadere eisen is dat er zoveel mogelijk preventieve maatregelen worden getroffen om sterfte van de dieren of (ernstige) gezondheids- en welzijnsproblemen door uitval van systemen te voorkomen. Daarnaast biedt de invulling meer duidelijkheid voor de sector omtrent de uitvoering en naleving van genoemde artikelen. Dit komt ook de handhaving ten goede.

Een gebrekkig nood- of alarmsysteem kan leiden tot gevaarlijke situaties voor de dieren, zoals blijkt uit incidenten waarbij grote getallen dieren komen te overlijden (zie ook Kamervragen (aanhangsel) 2018-2019, nr. 479). Dit heeft mede geleid tot het kijken naar mogelijkheden om de regelgeving op een aantal punten te concretiseren om de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) te kunnen versterken (Kamerstukken II, 28 286, nr. 1123). Meer specifiek heeft de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit toegezegd om de regels omtrent nood- en alarmsystemen te concretiseren (Kamerstukken II, 28 286, nr. 1130). Bij de evaluatie van de Wet dieren werd de invulling van de normen uit artikel 2.5 van het Besluit wederom genoemd (Kamerstuk 28 286, nr. 1139). Met deze regeling wordt aan de hiervoor genoemde toezegging uitvoering gegeven.

2. Noodsysteem (artikel 9.5)

Het noodstroomaggregaat hervat de stroomvoorziening wanneer deze is uitgevallen, zodat het ventilatiesysteem de benodigde toevoer van verse lucht kan hervatten. Een noodstroomaggregaat is alleen verplicht in stallen waarbij de gezondheid en het welzijn van het dier afhankelijk zijn van een kunstmatig ventilatiesysteem (artikel 2.5, vijfde lid, van het besluit). In deze stallen kan het eventueel openen van luiken of deuren namelijk niet garanderen dat er voldoende verse lucht voor alle dieren binnenkomt en de ventilatie is dan te afhankelijk van factoren zoals de wind, de buitentemperatuur en luchtvochtigheid.

Doorgaans wordt gebruik gemaakt van drie soorten noodstroomaggregaten: aggregaten die automatisch aangaan op het moment dat het alarmsysteem afgaat, aggregaten die via een schakelaar in het systeem aangaan, en aggregaten die aan een externe aanvoering worden gekoppeld.

Bij een automatische doorkoppeling zorgt het systeem er zelf voor dat het noodsysteem gaat draaien als de kunstmatige ventilatie uitvalt. Bij een handmatige doorkoppeling is de houder zelf verantwoordelijk voor het aanzetten van het noodsysteem, als hij gealarmeerd is dat de kunstmatige ventilatie is uitgevallen.

Het noodsysteem dient direct via een automatische doorkoppeling aan te gaan (eerste lid, onderdeel a, eerste subonderdeel), of onverwijld na signalering van het alarm via een handmatige doorkoppeling (eerste lid, onderdeel a, tweede subonderdeel), waarbij geen risico’s mogen ontstaan voor de gezondheid en het welzijn van de dieren. Het exacte tijdsverloop voordat risico’s ontstaan voor diergezondheid en dierenwelzijn is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de binnen- en buitentemperatuur, het aantal dieren dat in de stal aanwezig is, en de inrichting van de stal.

Voor aggregaten die handmatig aan een externe aanvoering worden gekoppeld geldt het volgende. Bij dit type wordt bijvoorbeeld vaak gebruik gemaakt van een trekker-aggregaat. In dat geval dient het aggregaat te zijn opgesteld op een zodanige manier dat directe aansluiting mogelijk is (eerste lid, onderdeel b). Dit houdt bijvoorbeeld in dat zich geen objecten op of rondom het aggregaat bevinden, die het spoedige gebruik ervan blokkeren. Ook houdt dat in dat het aggregaat te allen tijde op de bedrijfsvestiging aanwezig dient te zijn.

Het noodsysteem dient maandelijks onbelast te worden getest (tweede lid). Dit komt overeen met wat verzekeringsmaatschappijen adviseren. Daarnaast dient het noodsysteem minstens één keer per jaar belast te worden getest (derde lid). Deze minimale frequentie wordt aangeraden door producenten van noodstroomaggregaten. Bij onbelast testen wordt alleen gekeken of het aggregaat aanslaat, de juiste spanning en frequentie wordt bereikt en of de motor stabiel draait. Bij belast testen wordt ook gekeken of het aggregaat continu en stabiel het gewenste vermogen kan leveren. Dat betekent dat de capaciteit voldoende dient te zijn om de maximale bedrijfslast over te kunnen nemen. Dit laatste vergt een grotere inspanning dan het onbelast testen en is daarom niet elke maand verplicht. Direct na het testen dienen de datum en het tijdstip van testen (vierde lid, onderdeel a), eventuele onregelmatigheden of defecten die zijn geconstateerd (vierde lid, onderdeel b) en uitgevoerde herstelacties (vierde lid, onderdeel c) te worden geregistreerd. Het is aan de houder om te bepalen hoe deze informatie geregistreerd wordt. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een digitaal systeem of een papieren registratieformulier, zoals dat van de Integrale Keten Beheersing (IKB). De registraties worden ten minste dertien maanden bewaard (vijfde lid). Van belang is dat toezichthouders bij controle de momenten van testen en eventuele bijzonderheden kunnen inzien.

Het spreekt voor zich dat alarmopvolgers altijd toegang hebben tot de ruimte waarin het noodstroomaggregaat is opgesteld, zodat zij adequaat kunnen handelen wanneer het alarm afgaat. In deze ruimte moeten twee zaken aanwezig zijn om de noodstroomaggregaat te allen tijde te kunnen gebruiken. Ten eerste dient er altijd een duidelijke handleiding van de noodstroom aanwezig te zijn voor de houder en eventueel personeel, waarin is beschreven hoe het apparaat gebruikt moet worden (vijfde lid, onderdeel a). Ten tweede dient er genoeg brandstof aanwezig te zijn om het noodstroomaggregaat zes uur te laten draaien. Dit biedt de houder voldoende tijd om aanvullende maatregelen te treffen. Ook stelt het de houder in de gelegenheid om tijdig meer brandstof te halen, indien de ventilatie niet binnen zes uur kan worden hersteld en het nodig is om het aggregaat langer te laten draaien (vijfde lid, onderdeel b). Bij de opslag van de brandstof moet uiteraard rekening worden gehouden met de brandveiligheid door brandveilige voorzorgmaatregelen te treffen. Hiervoor dienen artikel 7.1 en 7.6 van het Bouwbesluit in acht genomen te worden.

Tot slot is het uitvoeren van regelmatige controles om defecte elektra of storingen in het ventilatiesysteem zelf op het spoor te komen van belang. Uitval van het ventilatiesysteem kan immers ook andere oorzaken hebben dan uitval van de stroomvoorziening. Deze controles vallen buiten de context van deze regeling.

3. Alarmsysteem en alarmplan (artikel 9.6)

Het alarmsysteem dient ertoe om de houder erop te wijzen dat het hoofdsysteem voor de ventilatie is uitgevallen. Het alarmsysteem dient aan twee eisen te voldoen. Om te borgen dat het alarmsysteem de houder tijdig kan alarmeren, dient het alarmsysteem gebruik te maken van minstens twee parallelle verbindingen (eerste lid, onderdeel a). Hierbij kan uit meerdere werkzame wijzen van verbindingen worden gekozen, bijvoorbeeld via de satelliet, analoge lijn, internet bellen, mobiele telefonie of de semafoon. Een akoestisch alarm, zoals een hoorn, is niet voldoende. Om te verzekeren dat het alarmsysteem werkt, ook als de stroom is uitgevallen, dient het alarmsysteem onafhankelijk te zijn van de netspanning (eerste lid, onderdeel b) en voorzien te zijn van een eigen accu met voldoende vermogen en een bewaakte verbinding (eerste lid, onderdeel c). Een bewaakte verbinding houdt in dat de houder een alarmbericht ontvangt indien de alarmering niet goed functioneert, zodat maatregelen kunnen worden genomen.

Het testen van het alarmsysteem verkleint de kans op incidenten. Een niet-werkend alarmsysteem kan leiden tot verstikking en het overlijden van de dieren. Voorheen was in het besluit opgenomen dat het testen regelmatig moet plaatsvinden. Dit biedt onvoldoende duidelijkheid aan houders en aan de toezichthouder. Daarom is krachtens het besluit in deze regeling opgenomen dat het testen van het alarmsysteem maandelijks moet plaatsvinden (tweede lid). Dit komt overeen met wat de producenten van de veelgebruikte alarmsystemen aanraden om een goede werking van het apparaat te kunnen garanderen. Net zoals bij het noodsysteem, dienen direct na het testen de datum en het tijdstip van testen (derde lid, onderdeel a), eventuele onregelmatigheden of defecten die geconstateerd zijn (derde lid, onderdeel b) en uitgevoerde herstelacties (derde lid, onderdeel c) te worden geregistreerd. Te denken valt aan een digitaal systeem dat de houder in gebruik heeft, of indien de houder dat systeem niet in gebruik heeft, kan het papieren registratieformulier van de IKB worden gebruikt, of een gelijksoortig formulier. De registraties worden ten minste dertien maanden bewaard (vierde lid). De vorm is hierbij aan de houder, zolang toezichthouders bij controle de momenten van testen en bijzonderheden kunnen inzien.

In het alarmplan omschrijft de houder de volgende voorzorgsmaatregelen die genomen worden en stappen die gezet moeten worden als het alarm afgaat (vijfde lid):

  • Op welke wijze de verschillende onderdelen van het alarmsysteem worden getest (testprotocol). In dit testprotocol wordt bijvoorbeeld beschreven hoe de telefoonkiezer, de alarmkast, het temperatuuralarm, het ventilatiealarm en de alarmmelder worden getest (vijfde lid, onderdeel a).

  • De benodigde hoeveelheid brandstof om het noodstroomaggregaat zes uur te laten draaien, zodat voor de houder en toezichthouder duidelijk is hoe veel brandstof aanwezig moet zijn in de ruimte waar het noodstroomaggregaat is opgesteld (vijfde lid, onderdeel b).

  • De wijze van alarmering, bijvoorbeeld via de satelliet, analoge lijn, internet bellen, mobiele telefonie en/of de semafoon (vijfde lid, onderdeel c);

  • De namen en telefoonnummers van de personen en/of instanties die gecontacteerd worden na alarmering (alarmopvolgers) en de volgorde waarin met hen contact wordt opgenomen (vijfde lid, onderdeel d);

  • Hoe de houder ervoor zorgt dat herstel plaatsvindt of, indien herstel niet mogelijk is, welke maatregelen worden getroffen om de gezondheid en het welzijn van de dieren veilig te stellen. Er kan bijvoorbeeld opgenomen worden dat er tijdig extra brandstof gehaald moet worden als de ventilatie niet binnen zes uur kan worden hersteld. (vijfde lid, onderdeel e);

  • De actuele contactgegevens van een (elektro)technische storingsdienst, zodat deze gegevens eenvoudig beschikbaar zijn in geval van alarmering (vijfde lid, onderdeel f).

De alarmopvolgers moeten steeds kunnen beschikken over het alarmplan. Daarom vereist de regeling dat de houder de alarmopvolgers informeert over de wijze waarop en de plek waar het alarmplan wordt bewaard (zesde lid, onderdeel a) en er voor zorgt dat dat alarmopvolgers te allen tijde toegang hebben tot het alarmplan (zesde lid, onderdeel b). De toezichthouder dient in het kader van toezicht en handhaving het alarmplan in te kunnen zien.

Wederzijdse erkenning (artikel 9.7)

In artikel 9.6 worden technische eisen gesteld aan alarmsystemen. De eisen strekken niet tot implementatie van bindende EU-rechtshandelingen. Uit Aanwijzing 5.28 volgt dat daarom een wederzijdse erkenningsclausule moet worden opgenomen. Dit houdt in dat alarmsystemen die buiten Nederland zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht gelijkgesteld worden met een alarmsysteem als bedoeld in deze regeling, en dus toegepast mogen worden, als zij:

  • rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een tot een douane-unie strekkend Verdrag, dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat die partij is bij een tot een vrijhandelszone strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en

  • voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

4. Toezicht en handhaving

De NVWA heeft de toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF) uitgevoerd. Ten algemene is hieruit naar voren gekomen dat de wijzigingsregeling handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig is, mits een aantal voorgestelde wijzigingen worden doorgevoerd. De volgende wijzigingsvoorstellen zijn overgenomen uit de HUF-toets:

  • Aan artikel 9.5, vierde lid, en artikel 9.6, derde lid, is toegevoegd dat in geval van een herstelactie, deze gedocumenteerd wordt.

  • In artikel 9.5, vierde lid, en artikel 9.6 derde lid, zijn de woorden ‘het moment’ veranderd in ‘de datum en het tijdstip’. Dit komt de handhaafbaarheid ten goede.

  • De oorspronkelijke toelichting in paragraaf 2 (Noodsysteem (artikel 9.5)) suggereerde dat het noodstroomaggregaat in alle gevallen de toevoer van verse lucht kan herstellen als de kunstmatige ventilatie uitvalt. Dat is echter niet altijd zo. De tekst van de toelichting is daarom zodanig aangepast, dat duidelijk is dat de wijzigingsregeling ziet op de situaties waar sprake is van uitval van de stroomvoorziening.

  • In de toelichting is toegevoegd dat, vanwege het risico van defecte elektra of storingen in het ventilatiesysteem zelf, het van belang is dat controle op de elektra en het ventilatiesysteem zelf ook met regelmaat blijft plaats vinden.

De volgende wijzigingsvoorstellen zijn niet overgenomen uit de HUF-toets, of op een andere wijze verwerkt:

  • Voorgesteld is om aan artikel 9.5, vierde lid, en artikel 9.6 derde lid, toe te voegen dat in geval van een onvoldoende testresultaat de houder gehouden is per ommegaande een herstelactie uit te voeren en het nood- en/of alarmsysteem daarna opnieuw te testen.

    Reactie: Dit vloeit voort uit de verplichting om een goed werkend nood- en alarmsysteem te hebben en is om die reden niet opgenomen.

  • Om de fraudebestendigheid te verbeteren stelt de NVWA voor om meer specifiekere normen op te nemen rondom de registratie van bijzonderheden na het testen.

    Reactie: Het woord ‘bijzonderheden’ in artikel 9.5, vierde lid, en artikel 9.6, derde lid, is aangepast naar ‘onregelmatigheden of defecten’. Ook is toegevoegd dat in geval van een herstelactie, deze gedocumenteerd wordt.

  • De NVWA heeft voorgesteld om ‘de te treffen handelingen’ in artikel 9.6, vijfde lid, onder c zodanig te specificeren dat duidelijk is dat de genoemde handelingen betrekking hebben op het herstel van de kunstmatige ventilatie en het activeren van het noodsysteem. Anders zou het geen concrete richting geven aan waar die handelingen betrekking op hebben.

    Reactie: deze bepaling geeft wel degelijk richting, namelijk op handelingen als het alarm is afgegaan. Logischerwijze richten die handelingen zich dan op het herstel van de situatie. Deze wijziging is daarom niet overgenomen.

  • In artikel 9.5, zesde lid, is opgenomen: ‘voldoende brandstof’. In de toelichting staat dat in de handleiding vermeld ‘kan’ worden opgenomen hoeveel brandstof nodig is. De NVWA ziet het woord ‘kan’ ten behoeve van de handhaafbaarheid graag in ‘dient’ of ‘moet’ gewijzigd worden.

    Reactie: een toelichting kan alleen toelichtende teksten bevatten en kan geen verplichtingen bevatten die niet uit de regeling volgen of anderszins als geldend recht zijn. Daarom is als alternatief aan artikel 9.6, vijfde lid, van de wijzigingsregeling toegevoegd dat in het alarmplan de benodigde hoeveelheid brandstof om het noodstroomaggregaat zes uur te laten draaien opgenomen moet worden.

  • De NVWA ziet graag dat in de wijzigingsregeling wordt toegevoegd dat alarmopvolgers ten allen tijde toegang hebben tot het noodsysteem.

    Reactie: er is geen bevoegdheid om die eisen te kunnen stellen in deze regeling. In de regeling is geëist dat het noodsysteem direct of onverwijld in werking treedt na alarmering, wat impliceert dat alarmopvolgers altijd toegang tot het systeem moeten hebben om dit te kunnen bewerkstelligen. Om toch te benadrukken dat het van belang is dat alarmopvolgers altijd toegang hebben tot het noodsysteem, is hierover een passage toegevoegd aan de toelichting.

5. Regeldruk

In deze paragraaf worden de regeldrukeffecten van de regeling benoemd. Regeldrukeffecten zijn de investeringen en inspanningen die houders van dieren en de toezichthouder maken om zich aan de regeling te houden. Hoofdbestanddelen van regeldrukeffecten betreffen de regeldrukkosten en de ervaren regeldruk. Aan de hand van het Standaard Kosten Model uit het Handboek Meting Regeldrukkosten zijn de regeldrukkosten in kaart gebracht.

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft een formeel advies uitgebracht over de wijzigingsregeling. Naar aanleiding van dit advies zijn hieronder de kosten van een noodstroomaggregaat en een inschatting van het aantal bedrijven dat een noodstroomaggregaat moet aanschaffen toegevoegd.

Noodsysteem

Bepaalde houders binnen de doelgroep zullen een noodstroomaggregaat moeten aanschaffen, omdat zij bijvoorbeeld het openen van ramen of luiken als noodsysteem hanteren in het geval van het uitvallen van de kunstmatige ventilatie. De aanschafkosten van een noodstroomaggregaat kunnen variëren van een paar duizend euro tot ruim € 20.000,-, mede afhankelijk van het type aggregaat en de bedrijfsgrootte. Ingeschat wordt dat een groot deel van de houders al beschikt over een noodstroomaggregaat, maar het is onduidelijk hoe veel houders dit precies zijn. Het besluit houders van dieren vereist immers al de aanwezigheid van een passend noodsysteem. De onderhavige regeling geeft hier een specifieke invulling aan, zodat het voor een ieder duidelijk is wat hieronder verstaan wordt. Deze invulling is tevens in lijn met de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 17 februari 20221. Ook het Integrale Keten Beheersing (IKB) kwaliteitssysteem Kip (versie met ingangsdatum vanaf 01-06-2022) vereist al dat een werkend noodstroomaggregaat voorhanden is op de bedrijfslocatie, indien er gebruik gemaakt wordt van mechanische ventilatie. IKB is een Nederlands kwaliteitssysteem van de vleesproductieketen. Volgens cijfers uit 2020 is ruim 95% van de ketenpartijen bij IKB-Kip aangesloten2. In het plan van aanpak huisvesting van de konijnensector is opgenomen dat een noodstroomvoorziening voor 2026 aanwezig moet zijn (Kamerstuk 28 286, nr. 2155). Voor konijnenhouders die zijn aangesloten bij het Beter Leven Keurmerk 1 ster (versie 2.1 met ingangsdatum vanaf 01-01-2019) is de aanwezigheid van een noodstroomaggregaat reeds verplicht, indien er gebruik gemaakt wordt van mechanische ventilatie. Volgens cijfers uit 2020 waren zeven van de 36 konijnenhouderijen in Nederland hierbij aangesloten3. De aanwezigheid van een noodstroomaggregaat is daarnaast in 2023 een optioneel criterium van IKB Varken, het Beter Leven Keurmerk voor leghennen, vleeskuikens, kalkoenen en varkens, de Maatlat Duurzame Veehouderij voor pluimvee- konijnen- en varkensstallen en het On the way to PlanetProof keurmerk voor eieren.

Alarmsysteem

Er gold tot dusverre al een plicht voor een houder om te beschikken over een alarmsysteem dat in werking treedt indien het ventilatiesysteem uitvalt. Met deze wijzigingsregeling zijn technische eisen gesteld aan het alarmsysteem. Naar verwachting zal een groot deel van de houders hier al aan voldoen. Deze technische eisen komen namelijk overeen met adviezen en voorschriften van installateurs, leveranciers en verzekeringsmaatschappijen. Een deel van de houders van dieren zal het alarmsysteem als gevolg van deze technische eisen moeten vervangen. Dat kost ongeveer € 2.000,- (inclusief installatie) per bedrijfslocatie. De maandelijkse kosten van het alarmsysteem zijn afhankelijk van de gekozen parallelle verbindingen. Als bijvoorbeeld voor verbinding via mobiele telefonie en/of mobiel internet wordt gekozen, dan kunnen hier abonnementskosten aan verbonden zijn.

Alarmplan

Het verplicht stellen van de aanwezigheid van een actueel alarmplan leidt tot een toename van de regeldruk voor houders van dieren. Het toepassen van kunstmatige ventilatie is gebruikelijk in de varkens- pluimvee- en konijnensector. Er zijn ook bedrijven in deze sectoren die gebruik maken van natuurlijke ventilatie, maar het is onbekend hoe veel bedrijven dit zijn. Om een onderschatting van de regeldrukkosten te voorkomen, is voor de regeldrukkosten berekening van het alarmplan aangenomen dat alle bedrijven in deze sectoren stallen hebben waarbij de gezondheid en het welzijn van dieren afhankelijk is van kustmatige ventilatie. Dit zijn 5.631 bedrijven. In werkelijkheid zal dit aantal dus naar verwachting lager zijn.

Voor een opsteller van een alarmplan is gerekend met een gemiddeld uurtarief van € 54,–. De volgende handelingen zijn voorzien voor de houder van dieren: het opstellen van het alarmplan en het periodiek aanpassen van het alarmplan. Voor het opstellen van het alarmplan is een eenmalige tijdsinvestering van 12 uur gerekend. De eenmalige regeldrukkosten zijn daarom € 648,– per bedrijf. Uitgaande van 5.631 bedrijven, komen de totale eenmalige regeldrukkosten voor houders van dieren uit op circa € 3.648.888,-. Tevens dient de houder van dieren het alarmplan periodiek aan te passen, bijvoorbeeld in geval van een wijziging van de alarmopvolgers of als na een inspectie blijkt dat het alarmplan niet aan de eisen voldoet. Hiervoor is structureel een half uur per jaar gerekend, omdat naar verwachting het alarmplan niet jaarlijks aangepast hoeft te worden en er geen substantiële wijzigingen nodig zijn. De structurele regeldrukkosten zijn dus € 27,– per bedrijf per jaar. Uitgaande van 5.631 bedrijven komen de totale structurele regeldrukkosten voor houders van dieren uit op circa € 152.037,- per jaar.

Testen van nood- en alarmsystemen

Het testen van de nood- en alarmsystemen is niet meegenomen in de regeldrukkosten berekening. Tot op heden was er namelijk sprake van regelmatig testen van de nood- en alarmsystemen. Het is niet bekend hoe vaak houders van dieren de systemen daadwerkelijk in de praktijk testten. Verzekeringsmaatschappijen, producenten van veelgebruikte alarmsystemen, en de IKB’s schrijven voor om het alarmsysteem maandelijks, en bij sommige IKB’s tweemaandelijks, te testen. Hierdoor is de kans groot dat veehouders het alarmsysteem tot op heden reeds elke maand of eens in de twee maanden testen. Voor wat betreft het noodsysteem, bevelen bepaalde verzekeringsmaatschappijen aan om de noodsystemen maandelijks onbelast, en tweemaandelijks belast te testen. Producenten van noodsystemen raden aan wekelijks tot maandelijks onbelast te testen, en een of twee keer per jaar belast te testen. De toename van de regeldruk ten aanzien van het testen van de nood- en alarmsystemen is daarom niet tot beperkt aanwezig voor houders van dieren.

Toezicht

De naleving van deze regeling wordt gecontroleerd en gehandhaafd door de toezichthouder (de NVWA). Voor de toezichthouder is gerekend met een gemiddeld uurtarief van € 54,–. Geschat wordt dat de inspectie gemiddeld een kwartier kost. Uitgaande van een toezichtintensiteit van 3% op 5.631 bedrijven, zijn de totale structurele regeldrukkosten voor toezicht circa € 2.281,- per jaar.

6. Internetconsultatie

Burgers, bedrijven en organisaties hebben hun reactie op het ontwerp van deze regeling kunnen geven via de algemene consultatiewebsite van de rijksoverheid4. Er zijn zeven reacties ontvangen. Hiervan gaan er drie niet inhoudelijk in op het ter consultatie aangeboden document. Verder is in één anonieme reactie instemmend gereageerd op het ontwerp. Drie van de reacties zijn ontvangen van brancheorganisaties (de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO), de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) en Stichting AVINED) en gaan inhoudelijk in op het ontwerp. Hieronder wordt op hoofdlijnen op de inbreng van de brancheorganisaties ingegaan. Een aantal reacties heeft geleid tot aanpassingen in de tekst van de regeling en de nota van toelichting.

Sectorspecifieke aanpak

Inbreng:

Er is gevraagd om een sectorspecifieke aanpak van de regels. LTO geeft aan dat bij specifieke sectoren, zoals de kalverhouderij, sprake is van een combinatie van mechanisch en natuurlijk geventileerde stallen, waarbij uitval van de mechanische ventilatie niet direct tot problemen zou leiden. Met generieke voorschriften voor alle stallen met mechanische ventilatie zou met die nuances geen rekening gehouden worden.

Reactie:

Wanneer er een kunstmatig ventilatiesysteem in gebruik is, is het aannemelijk dat dit in het belang is van de gezondheid en het welzijn van de dieren. Het openen van luiken of deuren kan niet garanderen dat er voldoende verse lucht voor alle dieren binnenkomt. De ventilatie is dan te afhankelijk van factoren zoals de wind, de buitentemperatuur en luchtvochtigheid. In deze stallen is een noodstroomaggregaat dus noodzakelijk. Met de voorgestelde normen is ruimte voor nuances, omdat het type noodstroomaggregaat dat een dierhouder aanschaft afhankelijk is van bedrijfsspecifieke factoren, zoals het benodigde vermogen om het ventilatiesysteem te kunnen laten draaien.

Openvallen van de ventilatiekleppen onvoldoende

Inbreng:

Brancheorganisaties geven aan dat de regeling het niet toestaat om een noodvoorziening te hebben waarbij de ventilatiekleppen automatisch openvallen bij het uitvallen van de stroom. Zij vragen om deze mogelijkheid alsnog in de regeling op te nemen, omdat de natuurlijke ventilatie (in bepaalde stallen) de luchtverversing voldoende over zou nemen. Bij noodluiken zou men niet afhankelijk zijn van andere apparatuur, omdat dit zorgt voor directe luchtverversing.

Reactie:

Het openen van luiken of deuren kan niet garanderen dat er voldoende verse lucht binnenkomt in stallen. De ventilatie is dan te afhankelijk van factoren zoals de wind, de buitentemperatuur en de luchtvochtigheid. Het gebruik van ventilatiekleppen die al dan niet automatisch openvallen is met deze regeling echter niet verboden. De houder is vrij om aanvullende maatregelen te nemen, zoals het openen van ventilatiekleppen.

Frequentie van het onbelast testen

Inbreng:

De regeling schrijft voor om nood- en alarmsystemen eens per maand onbelast te testen. AVINED en LTO benadrukken dat IKB KIP en EI voorschrijven om nood- en alarmsystemen eens per twee maanden onbelast te testen. Zij geven aan dat er nooit is gebleken dat elke twee maanden testen niet voldoende zou zijn.

Reactie:

Het testen van nood- en alarmsystemen is belangrijk om te verzekeren dat de systemen goed functioneren. Het maandelijks onbelast testen van het noodsysteem komt overeen met wat diverse verzekeringsmaatschappijen adviseren. Ook komt het maandelijks testen van alarmsystemen overeen met wat de producenten van veelgebruikte alarmsystemen aanraden en is dit opgenomen in IKB Varken. Er is geen reden om aan te nemen dat bij pluimvee een lagere testfrequentie benodigd is, want de alarmsystemen zijn immers universeel. De regeling schrijft dan ook bedrijven van alle sectoren voor dat zij maandelijks testen.

Overgangstermijn

Inbreng:

Op basis van de open normen kunnen bedrijven de nood- en alarmvoorzieningen nu op een wijze hebben ingericht die afwijkt van de nieuwe voorschriften. Daarom geeft LTO aan dat er in elk geval een redelijke overgangstermijn noodzakelijk is waarin ondernemers de tijd krijgen om aan de nieuwe voorschriften te voldoen.

Reactie:

Een redelijke overgangstermijn is noodzakelijk. Uit berichten van de vakpers en uit contact met leveranciers blijkt bovendien dat er vanwege de energiecrisis tekorten zijn en dat er sprake is van lange levertijden van noodstroomaggregaten. De levertijd kan volgens leveranciers in de huidige markt oplopen tot zes maanden. Mede vanwege deze ontwikkeling is gekozen om de inwerkingtreding van artikel 9.5 uit te stellen. Dit biedt houders de kans om aan de voorschriften te voldoen.

Noodstroomaggregaat ondervangt niet alle oorzaken van stroomuitval

Inbreng:

POV geeft aan dat er vaak verstikkingsschade is door stroomuitval waar een aggregaat niet de oplossing is. Een noordstroomaggregaat heeft namelijk geen nut als bijvoorbeeld een aardlekschakelaar uitvalt.

Reactie:

Het uitvallen van het ventilatiesysteem kan inderdaad verschillende oorzaken hebben. Een noodstroomaggregaat kan de ventilatie weer opstarten in geval van een defect waarbij de hoofdstroom uitvalt. In februari 2022 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch nog een dergelijke zaak behandeld, waarbij een noodstroomaggregaat de ventilatie in een stal had kunnen continueren5. Met de aanwezigheid van een noodstroomaggregaat zijn niet alle oorzaken voor defecten aan het ventilatiesysteem ondervangen. Daarom zijn in de regeling ook normen opgenomen over de technische eisen van het alarmsysteem, het testen van het alarmsysteem en de aanwezigheid van een alarmplan. Hierdoor wordt de houder tijdig gewaarschuwd als het ventilatiesysteem uitvalt, ongeacht de oorzaak van het uitvallen van het ventilatiesysteem. Ook is het duidelijk welke stappen er dan genomen moeten worden.

Kosten- en impactinschatting

Inbreng:

Brancheorganisaties hebben opmerkingen op de kosten- en impactinschatting van de regeling. AVINED geeft aan dat het onduidelijk is wat de impact is van de norm dat het alarmsysteem moet werken via twee parallelle verbindingen. POV benadrukt bovendien dat de materiaalkosten meegenomen moeten worden in de kosteninschatting, want bedrijven met noodluiken zullen grote investeringen moeten doen. POV geeft verder aan dat het maken van een alarmplan meer tijd kost en hoogstwaarschijnlijk uitbesteed zal worden aan een adviesbureau.

Reactie:

Naar aanleiding van het ATR advies en de internetconsultatiereacties is de regeldrukeffectenberekening in de toelichting van de wijzigingsregeling uitgebreid. Er zijn onder andere passages toegevoegd over de kosten van een noodstroomaggregaat en over het aantal bedrijven dat een aggregaat moet aanschaffen. Hiermee is in beeld gebracht wat de kosten en impact zijn van de wijzigingsregeling.

Voor de berekening van de investering voor het alarmplan is gebruik gemaakt van standaarduurtarieven uit het Handboek Meting Regeldrukkosten6. Er is gerekend met een uurtarief voor hoogopgeleide medewerkers. Hiermee is aangesloten op de standaardberekening. De tijd die nodig is voor het opstellen van het alarmplan is naar aanleiding van de internetconsultatiereacties aangepast naar anderhalve werkdag (12 uur).

Opslag van brandstof

Inbreng:

POV en AVINED geven aan dat de opslag van 12 uur brandstof op voorraad veel en brandgevaarlijk is. In Nederland is bijvoorbeeld een tankstation vaak dichtbij, dus kan er op korte termijn meer brandstof gehaald worden indien dat nodig is. POV verzoekt om aan te sluiten bij het dossier brandveiligheid en het beleid daarop. AVINED geeft bovendien aan dat het onduidelijk is hoe deze norm gecontroleerd gaat worden.

Reactie:

Het belang van brandveiligheid maakt onderdeel uit van het dierenwelzijnsbeleid. In aanvulling op het op dit moment in ontwikkeling zijnde beleid ter voorkoming van stalbranden is bij het opstellen van deze regeling is rekening gehouden met brandveiligheid. Hoewel de opslag van 12 uur brandstof binnen de toegestane normen valt, is het aantal uren verlaagd van twaalf naar zes. Dit biedt de houder namelijk ook voldoende tijd om maatregelen te treffen. Daarnaast stelt het de houder in de gelegenheid om tijdig meer brandstof te halen, indien de ventilatie niet binnen zes uur kan worden hersteld en het nodig is om het aggregaat langer te laten draaien. Bovendien is naar aanleiding van de internetconsultatiereacties en de HUF-toets aan de regeling toegevoegd dat in het alarmplan moet zijn opgenomen hoe veel brandstof moet worden opgeslagen, zodat noodstroomaggregaat zes uur kan draaien. De NVWA controleert op de naleving hiervan.

Nut van het alarmplan

Inbreng:

Volgens POV geven afvinklijstjes, zoals het alarmplan, geen uitsluiting van verstikkingsgevaar, maar dragen deze bij aan meer regel- en administratiedruk.

Reactie:

Door een alarmplan op te stellen is duidelijk hoe er in een noodsituatie gehandeld moet worden en hoe het alarmsysteem getest wordt. Bovendien draagt het bij aan bewustwording en de mogelijkheid tot overdracht in afwezigheid van de houder van dieren.

Innovatie

Inbreng:

POV benadrukt om innovatiekracht te stimuleren. De huidige regeling verplicht de aanwezigheid van een noodstroomaggregaat op basis van brandstof. Wanneer er noodsystemen op basis van andere energieopslag worden ontwikkeld, dan worden deze niet toegestaan volgens de huidige regeling.

Reactie:

Innovatie is belangrijk, maar zolang er nog geen reëel alternatief is voor een noodstroomaggregaat, gaan de regels uit van het gebruik van brandstof. Wanneer er reële alternatieven voor noodstroomaggregaten op de markt komen, zal de regeling hierop worden aangepast.

Kwaliteitssystemen

Inbreng:

AVINED geeft aan dat het niet duidelijk is wat de omvang van de mogelijke huidige problematiek is en in hoeverre de voorgenomen voorschriften bijdragen aan reductie daarvan. Hiermee ontbreekt de inschatting van nut en noodzaak en is het dus onmogelijk om te kunnen oordelen over de vraag of de op te leggen wettelijke voorschriften in balans zijn met de inspanning en investering die gevergd wordt van veehouders. Brancheorganisaties geven aan de voorkeur te hebben om de invulling van de open normen voor nood- en alarmsystemen via de ketenkwaliteitssystemen te regelen, in plaats van via de wijzigingsregeling. Ook benadrukt AVINED dat IKB Ei en IKB Kip private schema’s zijn waar zowel Nederlandse bedrijven als bedrijven in het buitenland aan mee doen. Normen dienen zodoende zowel toepasbaar te zijn voor Nederlandse als buitenlandse bedrijven. Het is mogelijk niet realiseerbaar voor de kwaliteitssystemen om de voorgenomen wettelijke voorschriften op te nemen, in verband met de buitenlandse deelnemers.

Reactie:

Het stellen van aanvullende eisen aan de nood- en alarmsystemen is erop gericht om te voorkomen dat grote aantallen dieren overlijden in het geval van incidenten waarbij de kunstmatige ventilatie uitvalt. Door de huidige open normen over nood- en alarmsystemen bestaat het risico dat deze niet eenduidig worden uitgevoerd en hier niet consistent op gehandhaafd kan worden. Met deze wijzigingsregeling wordt invulling gegeven aan deze open normen, zoals in 2020 is toegezegd door toenmalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Schouten. De overheid gaat niet over de inhoud van de kwaliteitssystemen. De beheerders van deze systemen kunnen naar eigen inzicht de certificatieschema’s opstellen.

7. Notificatie

Het concept van de regeling is genotificeerd bij de Europese Commissie in het kader van richtlijn 2015/1535 (vanwege de gestelde (technische) eisen, standaarden en voorschriften technische eisen). De standstill-periode liep van 15 november 2022 tot en met 16 februari 2023. De notificatie heeft niet geleid tot opmerkingen.

8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2023, met uitzondering van artikel 9.5 en artikel 9.6, vijfde lid, onderdeel b, die op 1 juli 2024 in werking treden (artikel I, onderdeel B, van deze regeling). Artikel 9.5 vereist een noodstroomaggregaat voor een noodsysteem. De latere inwerkingtreding is nodig vanwege zowel de huidige levertijden van noodstroomaggregaten als de benodigde tijd voor daarmee samenhangende activiteiten (regelen financiering, installatie etc.). Omdat informatie over de voor dat noodstroomaggregaat benodigde brandstof in het alarmplan moet worden opgenomen, treedt die verplichting eveneens per 1 juli 2024 in werking. Met de inwerkingtredingsdata wordt aangesloten bij vaste verandermomenten voor ministeriële regelingen (Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel II

Op artikel 2.5 van het Besluit houders van dieren is boetecategorie 2 van toepassing. Met deze wijzigingsregeling worden ter nadere invulling van artikel 2.5 van het Besluit houders van dieren twee artikelen toegevoegd aan de Regeling houders van dieren, de artikelen 9.5 en 9.6. Artikel 2.2, derde lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren bepaalt dat bij ministeriële regeling de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, worden ingedeeld overeenkomstig de daarbij aan te wijzen boetecategorie. De twee nieuwe artikelen in de Regeling houders van dieren worden daarom toegevoegd aan de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, zo is duidelijk dat ook daarvoor boetecategorie 2 is aangewezen.

Artikel III

De genoemde onderdelen van bijlage 3 bij de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB worden hiermee aangepast aan de met Stb. 2023, 129 doorgevoerde wijziging in artikel 2.5 van het Besluit houders van dieren zodat de verwijzingen blijven kloppen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven