TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding en doel
Met de onderhavige regeling wordt de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna:
RNES) gewijzigd, in verband met steun aan bedrijven die worden getroffen door het
coronavirus. Met deze wijzigingsregeling worden de subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering
uitbraak coronavirus (hierna: GO-C) en de subsidiemodule Garantie Klein Krediet Corona (hierna: KKC),
die zijn vervallen met ingang van 1 januari 2022 opnieuw ingevoerd. Hiermee wordt
uitvoering gegeven aan de brief van 14 december 2021 aan de Tweede Kamer over het
steunpakket in het eerste kwartaal van 2022 (Kamerstukken II, 2021–22, 35 420, nr. BL), waarin onder andere is aangekondigd dat de voornoemde subsidiemodules beschikbaarheid
worden gemaakt tot en met het tweede kwartaal van 2022. Daarnaast worden met deze
wijzigingsregeling de voornoemde subsidiemodules voor de eerste helft van 2022 opengesteld.
Overeenkomstig artikel 4.10 van de Comptabiliteitwet 2016 moeten subsidieregelingen
een datum bevatten waarop zij komen te vervallen, welke datum niet later mag liggen
dan vijf jaar na inwerkingtreding van die regeling. Ten aanzien van de subsidiemodules
GO-C en de KKC was de vervaldatum 1 januari 2022. Deze datum volgde uit de Tijdelijke
kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige
COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) (hierna: Tijdelijke kaderregeling). Doordat
de Tijdelijke kaderregeling is verlengd, is het mogelijk de subsidiemodules GO-C en
de KKC ook in de eerste helft van 2022 te continueren. Omdat beide subsidiemodules
per 1 januari 2022 zijn komen te vervallen, worden de subsidiemodules door middel
van deze wijzigingsregeling opnieuw ingevoerd. Op grond van artikel 4.10, zesde lid,
van de Comptabiliteitswet 2016 moet de invoering van een subsidieregeling die strekt
tot het verstrekken van subsidie onder hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden voor overwegend
dezelfde activiteiten als een vervallen subsidieregeling bij de Tweede Kamer worden
voorgehangen. Onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd (Kamerstukken
II, 2021/22, 35 420, nr. 267).
De subsidiemodule GO-C is inhoudelijk niet gewijzigd. De subsidiemodule KKC wordt
inhoudelijk ongewijzigd ingevoerd met uitzondering van enkele wijzigingen die verderop
worden behandeld. Er is voorzien in een nieuwe openstellingsperiode voor de eerste
helft van 2022. Waar nodig zijn bepalingen in de subsidiemodules en de bijbehorende
bijlagen hierop aangepast. Daarnaast is ten aanzien van beide subsidiemodules geregeld
dat het mogelijk is om kredieten die zijn gesloten na 1 januari 2022 en die voldoen
aan de criteria van de betreffende subsidiemodule na inwerkingtreding van de huidige
regeling opnieuw te verstrekken en onder de betreffende subsidiemodule te brengen
(herfinanciering). De beide subsidiemodules komen overeenkomstig de Tijdelijke kaderregeling
met ingang van 1 juli 2022 te vervallen. Ten behoeve van transparantie is ervoor gekozen
om de beide subsidiemodules (opnieuw) volledig toe te lichten en voor de toelichting
niet enkel te verwijzen naar eerdere relevante publicaties in de Staatscourant.
2. Subsidiemodule GO-C
2.1 Aanleiding en doel
Bedrijven kunnen in liquiditeitsproblemen komen als gevolg van het coronavirus en
daardoor veroorzaakte bredere economische effecten. Met de GO-C, die tot en met 30 juni
2022 een tijdelijke verruiming biedt ten opzichte van de bestaande financieringsinstrumenten,
wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van liquiditeitstekorten bij bedrijven,
zodat bedrijven met een gezond toekomstperspectief gefinancierd kunnen blijven worden.
Met de GO-C staat de overheid voor een deel garant voor leningen verstrekt aan bedrijven.
De bedrijven die worden geraakt door de gevolgen van het coronavirus en daardoor in
liquiditeitsproblemen komen, kunnen tijdelijk gebruik maken van de financieringsmogelijkheden
die deze garantiestelling geeft. Deze verruiming, die voor de brede doelgroep van
bedrijven zal worden ingezet, betekent onder andere dat de Staat een hoger garantieaandeel
aanbiedt in deze subsidiemodule.
In de bestaande subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering (titel 3.13 van de
RNES, hierna: GO) betreft de garantstelling van de overheid 50% van de door de financier
verstrekte lening. Voor de GO-C is de omvang van de garantie verhoogd naar 90% van
de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80% indien deze is verstrekt
aan een grote onderneming. De GO-C kan benut worden door alle bedrijven, behoudens
uitgezonderde sectoren, en is bestemd voor financiering van liquiditeitstekorten van
een onderneming door een financier, met een maximale looptijd van zes jaar. Dit helpt
deze bedrijven om aan hun dagelijkse betaalverplichtingen te kunnen blijven voldoen.
Daarnaast kan de GO-C worden ingezet voor financiering van investeringen in vaste
activa en/of werkkapitaal die noodzakelijk zijn voor herstel van de exploitatie naar
het niveau vóór corona.
2.2 Hoofdlijnen
Met inachtneming van de voorwaarden die de Tijdelijke kaderregeling stelt, is voor
het overige zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de inhoud en opzet van de
GO. Dit is een vertrouwd financierinstrument bij financiers, ondernemers en RVO. Omwille van de noodzakelijke spoed
waarmee deze module in eerste instantie is opgesteld en de herkenbaarheid bij gebruikers,
zijn de huidige GO-bepalingen zo veel als mogelijk gehandhaafd en zijn alleen zaken
aangepast die in deze module anders geregeld moesten worden. Hierdoor kan het voorkomen
dat sommige bepalingen, die zien op situaties die zich naar hun aard niet kunnen voordoen
bij toepassing van deze onderhavige module, zijn gehandhaafd.
De belangrijkste afwijkingen ten opzichte van de bestaande GO-module zijn:
-
• Leningen en garanties verstrekt met toepassing van de GO-C hebben een looptijd van
maximaal zes jaar;
-
• Leningen zijn bestemd om te voorzien in de liquiditeits- en investeringsbehoefte van
de ondernemer, die noodzakelijk zijn voor herstel van de exploitatie naar het niveau
vóór corona;
-
• Alleen niet achtergestelde leningen kunnen onder de garantstelling worden gebracht;
-
• De maximale hoogte van de lening wordt bepaald op basis van loonsom, omzet of liquiditeitsplanning;
-
• De garantie bedraagt maximaal 90% van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer
en 80% indien deze is verstrekt aan een grote onderneming;
-
• Alleen leningen aan ondernemingen die op 31 december 2019 niet al in moeilijkheden
waren, komen in aanmerking;
-
• Er geldt een minimumprovisie.
Bij het artikelsgewijze deel van deze toelichting komen enkele andere verschillen
aan de orde.
2.3 Vervalbepaling
Ingevolge artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 en in overeenstemming
met de looptijd van de Tijdelijke kaderregeling en het daarop gebaseerde goedkeuringsbesluit
van de Europese Commissie is een horizonbepaling opgenomen. De regeling vervalt met
ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies
die voor die datum zijn verleend.
2.4 Openstelling 2022
Voor het eerste half jaar van 2022 kunnen aanvragen worden ingediend vanaf de datum
van inwerkingtreding van de onderhavige regeling tot en met 15 juni 2022. Deze periode
is iets korter dan de looptijd van de regeling, zodat er voldoende tijd is om de ingediende
aanvragen te kunnen beoordelen en – in overeenstemming met de Tijdelijke kaderregeling
– uiterlijk op 30 juni 2022 daarover te kunnen besluiten. Evenwel is het mogelijk
dat het subsidieplafond in deze periode eerder wordt bereikt dan op 15 juni 2022 en
dat er om die reden in dat jaar geen subsidie meer verstrekt kan worden. Dit plafond
is opgenomen in artikel II, waarmee de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies
2022 wordt gewijzigd. De GO-C deelt het subsidieplafond met de bestaande GO-modules
(titel 3.13, subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering en titel 3.14, subsidiemodule
Garantstelling gericht op bankgaranties). Het subsidieplafond voor 2022 bedroeg voor
de bestaande GO-modules € 300.000.000. Het subsidieplafond wordt echter aanzienlijk
verhoogd met toevoeging van de GO-C tot € 600.000.000.
3. Subsidiemodule KKC
3.1 Aanleiding en doel
Het coronavirus zorgt voor een breed scala aan negatieve economische effecten. Bedrijven
die voor corona in de kern gezond waren, kunnen hierdoor in liquiditeitsproblemen
komen. Het kabinet wil de toegang tot liquiditeit voor MKB-ondernemingen vergemakkelijken.
Het gaat specifiek om ondernemingen met een relatief kleine financieringsbehoefte
tussen de € 10.000 en € 50.000. Dit betreft naar schatting enkele duizenden ondernemingen
in Nederland. De relatief kleine financieringsomvang waar deze ondernemingen naar
op zoek zijn, in verhouding tot de handelingskosten maakt dat dit type ondernemingen
een extra zetje nodig heeft. Het doel van de KKC is om op een verantwoorde wijze een
zo breed mogelijke groep MKB-ondernemingen tegen relatief gunstige voorwaarden in
hun financieringsbehoefte tot € 50.000 te voorzien.
De subsidiemodule KKC wordt inhoudelijk ongewijzigd ingevoerd met uitzondering van
enkele wijzigingen:
-
• Naast verlies aan inkomsten kunnen ook investeringskosten om terug te komen tot pré
corona niveau worden gefinancierd. Uit de crisis investeren geniet in economische
perspectief de voorkeur boven verliesfinanciering voor behoud van economische activiteit.
Daarom wordt naast het financieren van verlies aan inkomsten ook mogelijk om investeringskosten
te financieren om terug te komen tot pré corona niveau. Hiermee wordt de KKC gelijkgetrokken
met de GO-C en BMKB-C die dit ook mogelijk maken. Hiermee wordt ook maximaal gebruik
gemaakt van de ruimte die de Tijdelijke kaderregeling hiervoor biedt.
-
• De maximale steun die per ondernemer is verstrekt onder paragraaf 3.1 van de Tijdelijke
kaderregeling, wordt verhoogd van € 1.800.000 naar € 2.300.000. Hiermee wordt maximaal
gebruik gemaakt van de ruimte die de Tijdelijke kaderregeling biedt voor steunverlening.
-
• Voor het bepalen of voldaan wordt aan de eis of een ondernemer winst maakte voor de
uitbraak van corona kon gekeken worden naar 2019 of het gemiddelde over minimaal de
laatste twee boekjaren. Deze laatste mogelijkheid verdwijnt. Het laatste boekjaar
voordat ondernemers met het corona te maken kregen is 2019. De zin met betrekking
tot de laatste twee boekjaren zou een beoordeling over 2020 en 2021 betekenen. Dit
zijn jaren waarin corona al effect heeft en kunnen niet gebruikt worden om te bepalen
of een ondernemer winst maakte voor de uitbraak van corona. De bepaling wordt niet
herschreven naar het gemiddelde van 2018 en 2019 doordat het in de uitvoering van
de regeling praktischer is om naar één boekjaar te kijken en het technisch lastiger
is om een gemiddelde van boekjaren te gebruiken.
-
• De periode waarop het (verwachte) verlies aan inkomsten of de liquiditeitsbehoefte
als gevolg van het coronavirus mag zien, wordt verlengd van 31 december 2021 naar
30 juni 2022. Deze aanpassing is nodig omdat ook voor een (verwacht) verlies aan inkomsten
of liquiditeitsbehoefte als gevolg van het coronavirus in de eerste helft van 2022
een beroep op de module gedaan moet kunnen worden.
3.2 Hoofdlijnen
Met inachtneming van de voorwaarden die de Tijdelijke kaderregeling stelt, zijn hieronder
de belangrijkste uitgangspunten van de KKC opgenomen:
-
• De staat garandeert 95% van ieder individueel krediet onder de regeling bestaande
uit de hoofdsom van dat krediet, de verschuldigde achterstallige rente en de voor
dat krediet gemaakte kosten, waaronder kosten voor de uitwinning.
-
• De kredieten bedragen minstens € 10.000 en in totaal niet meer dan € 50.000 en worden
verstrekt aan een MKB-ondernemer. De financier mag als vergoeding voor de kosten jaarlijks
maximaal 4% rente rekenen.
-
• Er geldt een eenmalige provisie van 2% over de hoofdsom die de MKB-ondernemer aan
de Staat betaalt.
-
• Het krediet kan worden verstrekt door alle partijen (bancair/non-bancair) die geaccrediteerd
zijn onder de BMKB-C.
-
• Het krediet heeft een maximale reguliere looptijd van vijf jaar. Het is mogelijk de
looptijd op te schorten met een periode van maximaal acht kwartalen (hetgeen gepaard
gaat met verlenging van de looptijd met dezelfde periode. In geval van een restschuld
kan conform beleid van de financier een betalingsregeling getroffen worden met een
maximale looptijd van drie jaar. Het portfolio voor deze kredieten eindigt daarmee
uiterlijk tien jaar na het laatst verstrekte krediet.
-
• Het staat de financier vrij het krediet de eerste twaalf maanden aflossingsvrij aan
te bieden.
-
• De MKB-ondernemer kan het krediet zonder vergoeding aflossen wanneer de hoofdsom in
zijn geheel wordt afgelost;
-
• Tussentijds aanvullend aflossen is éénmaal per jaar toegestaan voor minimaal 20% van
de hoofdsom (of openstaand saldo bij krediet in rekening-courant) of anderszins conform
de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering zoals toegepast door de financier.
-
• Ten aanzien van de kredietbeoordeling geldt dat het aanvragende bedrijf winst heeft
gemaakt in 2019, heeft een maximaal uitstaand obligo van € 250.000, heeft gelijktijdig
met het KKC-krediet geen ander krediet afgesloten en zal dat op korte termijn ook
niet doen en heeft geen ander krediet ten aanzien waarvan de Staat borg of garant
staat.
-
• Indien het MKB-bedrijf een rechtspersoon is of een personenvennootschap met een rechtspersoon
als vennoot, dan geldt een persoonlijke borgstelling van 10% van de hoofdsom van de
lening. De financier heeft een inspanningsverplichting om deze zekerheid zo goed mogelijk
te borgen.
-
• Alleen kredieten voor ondernemingen die op 31 december 2019 niet al in moeilijkheden
waren, komen in aanmerking.
3.3 Uitvoering
Gezien de relatief lage kredietbehoefte en de relatief hoge handlingskosten voor deze
kredieten is in de algemene systematiek van de KKC gekozen voor uitvoering door middel
van een (deels) geautomatiseerd proces. De MKB-ondernemer moet verklaren over de verschillende
afwijzingsgronden en de financier gaat in beginsel uit van de verklaring van de ondernemer.
Dit geldt niet voor de criteria waar de financier zelf geautomatiseerde gegevens over
heeft en die ook geautomatiseerd getoetst kunnen worden. Hiermee wordt op een redelijke
wijze invulling gegeven aan een controle die de snelheid van het proces niet in de
weg staat. De financier moet er echter wel voor waken dat geen evident onjuiste gegevens
worden verstrekt, zoals ook terug te zien in artikel 12 van de bij deze subsidiemodule
behorende modelovereenkomst.
Om de snelheid van de kredietverstrekking te garanderen richten financiers een eigen
(gedeeltelijk) digitale omgeving in. Binnen deze digitale omgeving moet het mogelijk
zijn om op basis van de aangeleverde gegevens geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde
verwerking en beoordeling te bewerkstelligen. Daarbij streven financiers ernaar om
tussen het indienen van de aanvraag en de uitbetaling van het krediet maximaal vijf
werkdagen te laten zitten. Uitgangspunt hierbij is dat er sprake is van een complete
aanvraag en er geen aanvullende onderzoeken of een Customer Due Diligence-toets nodig
zijn.
Voor de uitvoering van de KKC wordt in grote mate aangesloten bij het vigerende beleid
van financiers en bij de bestaande gedragscodes, als de Gedragscode Kleinzakelijke
Financiering. Voor het kredietbeoordelingsproces geldt dat financiers zelf het proces
invullen. Zoals eerder aangegeven wordt van de financier verwacht dat dit proces deels
geautomatiseerd verloopt.
Voorafgaand aan de individuele kredietverstrekking vindt geen melding aan RVO noch
controle door RVO plaats. Direct na verstrekking van het eerste krediet, en daarmee
bij het openen van een Klein Krediet Corona portfolio, kan wel een controle plaatsvinden.
Na het de kredietverstrekking wordt hiervan melding gedaan bij RVO. Pas na deze melding
is er sprake van subsidieverstrekking zoals bedoeld in artikel 3.25.2 RNES. De controle
op de KKC zal voor de minister door RVO steekproefsgewijs worden uitgevoerd. Met de
steekproef wordt getoetst of de financier conform de procesafspraken en normaal bancair
gebruik heeft gehandeld. In het geval er ernstige afwijkingen worden geconstateerd
bij de steekproef kan de overeenkomst met de financier worden opgezegd. Deze opzegging
heeft geen gevolgen voor de bestaande uitstaande leningen en de daarbij behorende
garantie. Zie hiervoor ook artikel 13 van de modelovereenkomst.
Gedurende de looptijd van de KKC bouwt de financier een portfolio op met betrekking
tot de KKC. Deze portfolio bestaat uit kredietovereenkomsten waarvoor een garantstelling
is verleend door de Staat op grond van de onderhavige subsidiemodule. De portfolio
eindigt, gelet op de looptijd en eventuele opschorting en restschuldregeling, maximaal
tien jaar na de laatst verstrekte kredietovereenkomst onder de KKC. Na afloop van
deze periode vindt een eindafrekening plaats.
3.4 Vervalbepaling
Ingevolge artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 en in overeenstemming
met de looptijd van de Tijdelijke kaderregeling en het daarop gebaseerde goedkeuringsbesluit
van de Europese Commissie is een horizonbepaling opgenomen. De regeling vervalt met
ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies
die voor die datum zijn verleend.
3.5 Openstelling 2022
Voor het eerste half jaar van 2022 kunnen afgesloten kredietovereenkomsten bij RVO
worden gemeld vanaf de datum van inwerkingtreding van de regeling tot en met 30 juni
2022. Evenwel is het mogelijk dat het subsidieplafond in deze periode eerder wordt
bereikt dan op 1 juli 2022 en dat er om die reden geen subsidie meer verstrekt kan
worden. Dit plafond is opgenomen in artikel II, waarmee de Regeling openstelling EZK-
en LNV-subsidies 2022 wordt gewijzigd, en bedraagt € 100.000.000.
4. Staatssteunaspecten
De GO-C en de KKC bevatten staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel
108, derde lid, van het VWEU zijn deze steunmaatregelen ter voorafgaande goedkeuring
bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op
basis van deze modules is gebruik gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling, in het
bijzonder de paragrafen 3.2 en 3.4 ten aanzien van de GO-C en de paragrafen 3.1 en
3.4 ten aanzien van de KKC. De GO-C is door de Europese Commissie goedgekeurd middels
de volgende besluiten: SA.56914 (2020/N), SA.59925 (2020/N), SA.62944 (2021/N) en
SA.101235 (2021/N). De KKC is door de Europese Commissie goedgekeurd middels de volgende
besluiten: SA.57397 (2020/N), SA.59925 (2020/N), SA.62944 (2021/N) en SA.101235 (2021/N).
Middels de ten aanzien van beide modules laatst genoemde besluiten heeft de Europese
Commissie goedkeuring gegeven aan de verlenging en openstelling van de GO-C en de
KKC voor de eerste helft van 2022.
5. Regeldruk
5.1 Algemeen
Deze regeling betreft het opnieuw vaststellen en openstellen van de subsidiemodules
GO-C en KKC. Voor de berekening van de regeldruk als gevolg van de oorspronkelijke
invoering van de subsidiemodules wordt ten aanzien van de GO-C verwezen naar Stcrt. 2020, 23929 en ten aanzien van de KKC naar Stcrt. 2020, 29548.
5.2 GO-C
Er is voor gekozen om de GO-C naast de bestaande subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering
in te voeren en om deze in belangrijke mate te baseren op die module. Ook voor de
GO-C geldt dat de ondernemer afspraken zal moeten maken met de bank over het afsluiten
van een lening. Procedure en kosten zijn voor de ondernemer niet anders dan voor het
afsluiten van een lening zonder overheidsgarantstelling. Deze regeling heeft derhalve
geen invloed op de regeldruk voor de ondernemer. Voor de banken geldt het volgende.
Omdat is uitgegaan van de procedure zoals bij de bestaande GO-module, wordt ook met
deze regeling gekozen voor een vorm met de minste regeldrukeffecten. Administratief
loopt ook deze regeling op een wijze die gelijk is aan de bestaande GO-module via
de GO postbus bij RVO. Ook de werkwijze met betrekking tot het factureren van de provisie
is gelijk aan die bij de GO-module. De GO-C module bevat echter ook additionele informatieverplichtingen
voor de banken in verband met de eisen die voortvloeien uit de Tijdelijke kaderregeling.
De banken zullen naar verwachting hierover extra vragen stellen aan RVO. Hierdoor
zijn de administratieve lasten per aanvraag naar schatting ca. 2 uur hoger dan voor
de andere GO-modules. De tijdsbesteding bij een reguliere GO bedraagt 2 uur. Uitgaande
van een uurtarief van € 77,– en circa 15 verwachte aanvragen, leidt dit derhalve tot
circa 4*77*15 = € 4.620 – aan regeldruk voor de banken van de GO-C. Dit staat los
van de gebruikelijke kosten die de bank moet maken voor het verstrekken en beheren
van een lening, maar deze kosten zijn voor de bank niet anders dan voor een lening
zonder overheidsgarantstelling en vloeien derhalve niet voort uit deze regeling.
5.3 KKC
In tegenstelling tot een gewone lening vindt er controle door de overheid op de verstrekte
lening plaats. Hierbij wordt gekeken of de regeling op een correcte wijze is ingezet.
De controle hierop vindt plaats door RVO. De opzet van de controle is, gezien de verstrekte
kredieten, gering van omvang en vindt steekproefsgewijs plaats. Financier dient hiervoor
alleen RVO toegang te geven tot de gegevens. Voor de controle dienen ten opzichte
van een normale lening geen extra gegevens bewaard te worden. Deze dienen volgens
de geldende voorschriften, zoals onder andere de interne controle en de CRR-voorschriften,
al bewaard te worden. Daarom gaat het bij de inschatting om gemiddeld 10 minuten per
dossier om de gegevens op te halen. Om deze vervolgens in gereedheid te brengen voor
RVO wordt naar een ruime schatting nogmaals 30 minuten per dossier gerekend. Hiermee
komt de totale tijdsduur op 40 minuten per dossier. Met de verlenging van de regeling
wordt verwacht dat er per financier ongeveer 2 dossiers van de nieuwe kredietverstrekkingen
worden nagevraagd. Indien er ernstige afwijkingen worden geconstateerd kan dit aantal
oplopen. Daar wordt hier niet van uitgegaan. Per financier gaat het dus om 1 uur en
20 minuten. Uitgaande van in totaal 7 verstrekkende financiers komen de kosten voor
controle daarmee op: 1,33 uur x € 54 x 7 financiers = € 502,74.
5.4 Adviescollege toetsing regeldruk
Een concept van de regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR). ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het
geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
6. Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de
Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit is geen vast verandermoment als bedoeld
in aanwijzing 4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Tevens wordt
afgeweken van de regel dat tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding
een termijn van minimaal twee maanden in acht wordt genomen. Deze afwijking wordt
gerechtvaardigd doordat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij een spoedige
inwerkingtreding, waarvoor afwijking volgens aanwijzing 4.17, vijfde lid, eerste uitzonderingsgrond,
in dit geval is toegestaan.
Artikelsgewijs
De artikelen in deze regeling worden hieronder waar nodig toegelicht.
Artikel I, onderdeel A
Met dit onderdeel wordt de subsidiemodule GO-C weer ingevoerd. De verschillende artikelen
worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Artikel 3.13b.1 (Begripsbepalingen)
In dit artikel is opgenomen welke lening (niet achtergesteld), aan welke ondernemers
(met liquiditeitsbehoefte, die wordt vastgesteld op basis van een liquiditeitsplanning,
als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en niet al in moeilijkheden op 31 december
2019) onder de garantstelling kan worden gebracht en wat de maximale hoofdsom van
de lening is. Deze voorwaarden zijn goeddeels ontleend aan de Tijdelijke kaderregeling.
Op grond van de Tijdelijke kaderregeling kan een garantstelling zien op een lening
voor werkkapitaal of voor investeringskosten (zie daarvoor onderdeel 25, onder g,
van de Tijdelijke kaderregeling). In deze regeling wordt een garantstelling voor een
lening voor investeringskosten echter beperkt tot investeringen die:
-
• noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering (investeringen in vaste activa en/of werkkapitaal
die noodzakelijk zijn voor herstel van de exploitatie naar het niveau vóór corona);
of
-
• waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan die moeten worden nagekomen.
De reden hiervoor is dat de garantstelling is bedoeld om bedrijven te helpen om aan
hun dagelijkse betaalverplichtingen te kunnen blijven voldoen.
Andere investeringen voor de langere termijn passen daar niet in, hiervoor kan desgewenst
de bestaande GO-module worden gebruikt. In verband met het maximum leningbedrag biedt
onderdeel 25, onderdeel d, van de Tijdelijke kaderregeling drie manieren (subonderdelen
i, ii, en iii) waarop dat maximum kan worden bepaald. Deze zijn in deze regeling opgenomen
in artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel e. In verband met de toepassing van artikel
25, onderdeel d, subonderdeel iii, wordt opgemerkt dat deze kan worden toegepast omdat
voor de GO-C grote aantallen aanvragen worden verwacht. Deze moeten snel en eenvoudig
kunnen worden afgehandeld, zodat de betrokken ondernemer eveneens snel over zijn lening
kan beschikken en kan worden voorzien in zijn liquiditeitsbehoefte. Het opstellen
van een liquiditeitsplanning, zoals bedoeld in artikel 25, onderdeel d, subonderdeel
iii, van de Tijdelijke kaderregeling is een gebruikelijke, snelle en eenvoudige manier
om de liquiditeitsbehoefte van de ondernemer vast te stellen en sluit vanzelfsprekend
ook aan bij de bancaire praktijk. Deze methode maakt het derhalve mogelijk om de lening
snel te kunnen verstrekken.
In artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel g, is opgenomen dat voor een lening die
onder de garantstelling wordt gebracht een rente in rekening wordt gebracht die gelijk
is aan de rente die voor een vergelijkbare lening die zonder garantie wordt verstrekt,
in rekening wordt gebracht. Dit betekent dat GO-C leningen door de bank marktconform
moeten worden geprijsd, volgens de eigen rating- en risicomodellen van de bank, alsof
er geen garantie is. De bank draagt een deel van de rentemarge als garantieprovisie
af aan de Staat, conform de berekening die is opgenomen in art. 3.13b.10 (zie de toelichting
bij dat artikel). De onderneming betaalt geen garantieprovisie bovenop de rente die
wordt betaald aan de bank. De garantie van de Staat werkt aldus niet kostenverhogend
voor de onderneming. Overigens zou ook zonder deze bepaling de bevoegdheid van de
minister om op grond van artikel 3.13b.10, tweede lid, een hoger tarief voor de provisie
vast te stellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico dat de Staat
loopt, tot eenzelfde resultaat leiden. Er is echter voor gekozen dit te expliciteren,
mede in het licht van de mogelijkheid die is opgenomen in artikel 4, vierde lid, van
de model garantstellingsovereenkomst (zie de toelichting bij dat artikel), voor de
minister om af te wijken van de aanvraagprocedure.
Artikel 3.13b.2 (Subsidieverstrekking)
Leningen met een maximumduur van zes jaar kunnen onder de garantstelling worden gebracht.
Artikel 3.13b.3 (Uitsluitingen)
Anders dan op grond van de bestaande GO-modules kunnen ook garantstellingen worden
verstrekt voor leningen aan een ondernemer wiens activiteiten in overwegende mate
betrekking hebben op landbouw, visserij en aquacultuur. Ook deze sectoren worden hard
geraakt door de coronacrisis. Daarom is de GO-C ook voor deze voor Nederland belangrijke
sectoren toegankelijk.
Artikel 3.13b.4 (Omvang garantstelling)
Er wordt bij de GO-C garant gestaan voor 90 procent van het nog niet afgeloste deel
van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80 procent indien
deze is verstrekt aan een grote onderneming. Bij de GO is dit 50 procent. Het begrip
MKB-ondernemer is gedefinieerd in artikel 1.1. van de RNES. In dit artikel wordt in
de definitie van kleine onderneming en middelgrote onderneming verwezen naar hoe deze
begrippen worden gebruikt in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Zie hiervoor
artikel 2, onderdeel 2, en bijlage I van deze verordening. Volgens bijlage I van deze
verordening wordt daar onder verstaan ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam
zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen
niet overschrijdt. Grote ondernemingen zijn volgens artikel 2, onderdeel 24, van deze
verordeningen, alle ondernemingen die niet aan de in bijlage I vastgestelde criteria
voldoen.
Artikel 3.13b.5 (Hoogte lening)
De garantstelling voor de GO-C heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij
de aan de ondernemer verstrekte lening niet minder bedraagt dan € 1.500.000 (artikel
3.13b.5, eerste lid).
In artikel 3.13b.5, tweede lid, is een maximum bepaald voor de aan één ondernemer,
met toepassing van deze titel, titel 3.13 (subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering),
de thans vervallen titel 3.13a (subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie
financieringsfaciliteit) en artikel 3.14.2 (titel 3.14. subsidiemodule Garantstelling
gericht op bankgaranties) te verstrekken leningen of bankgarantiefaciliteiten. Dit
maximum is vastgesteld op € 150 miljoen en is samengesteld uit de som van de leningen
en bankgarantiefaciliteiten op grond van deze titels. Het totaal aan leningen en bankgarantiefaciliteiten
verstrekt met toepassing van deze titels mag op grond hiervan niet meer bedragen dan
€ 150 miljoen. Voor zover de ondernemer deel uitmaakt van een groep, dat wil zeggen
een economische eenheid vormt (zie definitie in artikel 1 van het Kaderbesluit nationale
EZK en LNV-subsidies), geldt het maximum voor het aan de groep verstrekte of te verstrekken
leningen of bankgarantiefaciliteiten. Dit is ook opgenomen in de model garantstellingsovereenkomst
(artikel 3, onderdeel h).
Van een eerder verstrekte lening is alleen het niet afgeloste deel relevant. Indien
een dergelijke lening inmiddels voor een deel is afgelost, kan tot het maximumbedrag
van € 150 miljoen een nieuwe lening worden verstrekt. Dit betekent bijvoorbeeld dat
indien in eerste instantie een lening van € 150 miljoen is verstrekt, waarop inmiddels
€ 10 miljoen is afgelost, opnieuw een lening kan worden verstrekt van maximaal € 10
miljoen en onder de garantie kan worden gebracht.
Aldus wordt de blootstelling van de overheid gemaximeerd op hetzelfde gecumuleerde
leningsbedrag als de GO. Ook hierbij geldt dat – indien op een lening inmiddels is
afgelost – opnieuw een lening kan worden verstrekt tot € 150 miljoen en onder de garantie
kan worden gebracht. Artikel 3.13b.5, tweede lid, leidt ertoe dat een lening die met
toepassing van de subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering (titel 3.13), de
thans vervallen subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie
financieringsfaciliteit (voormalige titel 3.13a) en een garantie die met toepassing
van de subsidiemodule Garantstelling gericht op bankgaranties (titel 3.14) zijn verstrekt,
meetellen bij het genoemde maximum van € 150 miljoen dat op grond van deze titel geldt.
Het is voorts wenselijk dat het met toepassing van deze titel verstrekte leningsbedrag
meetelt bij het op grond van de GO verstrekte maximum leningsbedrag. Gelet op de tekst
van artikel 3.13.5 van subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering (titel 3.13),
welke bepaling voorziet in de maximum leningsbedragen van die subsidiemodule, is hiervoor
geen wijziging van de RNES noodzakelijk. De huidige tekst van dit artikel spreekt
immers over leningen die met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer zijn of
worden verstrekt. Omdat de nieuwe titel, net als de GO, deel uitmaakt van hoofdstuk
3 van de regeling (Innovatie en ondernemerschap), zullen zij na inwerkingtreding van
titel 3.13b, ook vallen onder leningen die met toepassing van dit hoofdstuk aan de
ondernemer zijn of worden verstrekt en derhalve meetellen bij het bepalen van het
maximum leningsbedrag voor de GO. Dit geldt ook voor de toepassing van titel 3.14
(Garantstelling gericht op bankgaranties).
Naast het maximum op grond van het tweede lid, moet nog een ander maximum in acht
worden genomen. Dit is geregeld in het derde lid dat voorziet in het maximum van alle
leningen die op grond van de GO-C onder de garantstelling worden gebracht. Dit maximum
wordt op een andere wijze bepaald. Bij de berekening van dit maximum gaat het hier,
anders dan bij de berekening van het maximum op grond van het tweede lid, niet om
het nog niet afgeloste deel van de lening en evenmin wordt dit in samenhang gezien
met de hierboven genoemde titels van de RNES. Dit is het maximum wat op grond van
de Tijdelijke kaderregeling mag worden verstrekt. In artikel 3.13b.1, eerste lid,
onderdeel e, is bepaald wat de maximale hoofdsom van de individuele lening mag zijn
die onder de garantstelling wordt gebracht. Op grond van de Tijdelijke kaderregeling
(paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder d) geldt dit maximum niet alleen voor de individuele
lening, maar is dit tevens het maximum voor de som van alle leningen die aan de ondernemer
worden verstrekt en onder de garantstelling worden gebracht op grond van de Tijdelijke
kaderregeling. Het is dus niet mogelijk om meer dan één lening te verstrekken, en
deze onder de garantstelling te brengen, als deze gezamenlijk leiden tot overschrijding
van dit maximum. Om die reden is in artikel 3.13b.5, derde lid, opgenomen dat dit
maximum ook van toepassing is als er meer leningen op grond van de GO-C onder de garantstelling
worden gebracht. Herhaald zij dat zowel het maximum van het tweede als het derde lid
in acht genomen moeten worden.
Artikel 3.13b.6 (Adviescommissie)
De adviescommissie die is ingesteld op grond van de subsidiemodule GO (artikel 3.13.6)
adviseert desgevraagd ook over de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten
van een garantstellingsovereenkomst op grond van deze nieuwe module (dit is de model
garantstellingsovereenkomst in bijlage 3.13b.1) en de afwijzingsgronden voor aanvragen
om een garantstelling, bedoeld in artikel 3.13b.9.
Er is geen advies nodig over de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van
een garantstellingsovereenkomst indien dit advies al is verkregen bij het sluiten
van de garantstellingsovereenkomst op grond van de subsidiemodules GO en GO-bankgaranties
en de GO-C zoals deze gold in de periode van 29 april 2020 tot en met 31 december
2021 (dus tot het moment van verval van de GO-C). De adviescommissie adviseert in
dat verband met name over de deskundigheid, betrouwbaarheid, integriteit en financiële
draagkracht en stabiliteit van de financier. Indien deze toets al heeft plaatsgevonden
in het kader van de toelating tot de GO en GO-bankgaranties, waarmee deze subsidiemodule
grote gelijkenis vertoont, is een nieuw advies niet nodig. Dit laat onverlet dat deze
financiers aan de gestelde eisen van de artikelen 22 en 24 moeten (blijven) voldoen.
Deze afwijkende procedure geldt uiteraard niet voor het advies dat de adviescommissie
desgevraagd geeft voor individuele aanvragen om een garantstelling. Deze adviesprocedure
blijft ongewijzigd. In het kader van die adviesaanvraag wordt immers niet geadviseerd
over de financier, maar over de lening en de gevraagde garantstelling.
Artikel 3.13b.8 (Verdeling van het subsidieplafond)
De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst
van de aanvragen. Zie in dit verband artikel 4 van de model garantstellingsovereenkomst.
In het vierde lid, onderdeel c, is voorzien in de situatie dat niet langer een aanvraag
moet worden ingediend, maar kan worden volstaan met een melding. In dat geval is voor
de toepassing van artikel 3.13b.8, de volgorde van ontvangst van de meldingen door
de minister bepalend.
Artikel 3.13b.9 (Afwijzingsgronden)
De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling, onder andere
indien met de financier geen garantstellingsovereenkomst is gesloten en voorts indien
niet voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de model garantstellingsovereenkomst
zoals opgenomen in bijlage 3.13b.1. Indien wordt besloten tot een meldingsprocedure
in plaats van een aanvraagprocedure, zijn deze voorwaarden uiteraard onverkort van
toepassing en is het aan de financier om deze beoordeling te maken (indien gewenst
met behulp van RVO). In voorkomend geval zal bij een eventuele verliesdeclaratie hierop
getoetst worden. Zie in dit verband artikel 9, tweede lid, van de model garantstellingsovereenkomst.
Artikel 3.13b.10 (Provisie)
Bij vaststelling van het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid,
van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies, wordt voor de GO-C garantie op
de verstrekte lening de GO-systematiek gevolgd, behoudens een enkele uitzondering.
De (periodieke) provisie wordt voor de garantie op de verstrekte lening berekend door
alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten
te verminderen met:
-
a. een vergoeding van 0,5% per jaar voor de beheerkosten;
-
b. de fundingkosten, vermeerderd met de liquiditeitsopslag; en
-
c. de afsluitprovisie.
Voor de beheerkosten wordt derhalve een hogere compensatie toegestaan dan op grond
van de GO (daar 0,25%). Deze hogere vergoeding voor beheerkosten ad 0,5% is gerechtvaardigd
omdat de financier vanwege de hogere garantstelling alleen over het niet gegarandeerde
van de lening, zijnde 10%, de volledige marge ontvangt. Immers artikel 3.12b.10 leidt
ertoe dat de financier over het gegarandeerde deel van de lening, hetgeen bij de GO
50%, maar bij de GO-C 80%–90% van de lening is, minder inkomsten zal genereren. Dit
terwijl de kosten voor de bank van het beheer van de lening niet lager zullen zijn.
De hogere vergoeding dan bij de GO voor beheerskosten voor de GO-C zal er toe leiden
dat de overall bekostiging voor de gedurende de looptijd door de financier gemaakte
kosten, in lijn is met de overall bekostiging voor de gedurende looptijd door de financier
gemaakte kosten voor de GO.
Anders dan bij de GO zal de financier ook indien in voorkomend geval een afsluitprovisie
van meer dan 0,5% van de lening in rekening wordt gebracht, deze niet hoeven af te
dragen aan de Staat. Dit om de volgende reden. De afsluitprovisie weerspiegelt de
initiële kosten die gemaakt worden voor het verstrekken van het krediet. De GO-C biedt
in artikel 4, vierde lid, van de model garantstellingsovereenkomst de mogelijkheid
dat de financiers een grotere uitvoeringsverantwoordelijkheid kunnen krijgen bij het
onder de garantie brengen van de lening. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 4.
Dit kan er toe leiden dat de financiers meer kosten zullen maken. Tevens kunnen hierdoor
de werkzaamheden voor de Staat initieel minder zijn dan bij de reguliere GO. Dit is
de reden dat wordt afgezien van de afsluitprovisie ten gunste van de Staat. Dit leidt
er tevens toe dat de uitvoeringskosten voor de Staat als garantsteller lager zullen
zijn omdat de afsluitprovisie niet apart behoeft te worden verrekend. Deze afsluitprovisie
mag nooit meer bedragen dan 1%. Dit is opgenomen in artikel 3, onderdeel r, van de
model garantstellingsovereenkomst. Het verschil tussen de GO en de GO-C is derhalve
dat bij een afsluitprovisie tussen de 0,5% en 1%, het meerdere van deze afsluitprovisie
boven 0,5% niet pro rata het garantstellingspercentage, voor 50% (GO) dan wel 80%-90%
(GO-C), behoeft te worden afgedragen aan de Staat.
Op grond van paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder a, van de Tijdelijke kaderregeling
is voorts een minimumprovisie voorgeschreven. Ook dit is anders dan bij de GO. Deze
minimumprovisie is opgenomen in artikel 3.13b.10, derde lid.
Tot slot is in artikel 6 van de model garantstellingsovereenkomst, anders dan bij
de GO, geen bepaling opgenomen die ertoe leidt dat provisie ook bij vervroegde aflossing
volledig verschuldigd is. In artikel 6, vijfde lid, is nu alleen opgenomen dat indien
een lening waarvoor een garantie is verstrekt, geheel vervroegd wordt afgelost, de
te betalen reeds verschuldigde provisie betaald wordt bij de beëindiging van de garantstelling.
De reden hiervoor is dat zowel de financier, als de Staat als de onderneming er belang
bij hebben dat er zo snel mogelijk op de GO-C wordt afgelost. Hierdoor vermindert
het risico voor alle partijen.
Artikel 3.13b.13 (Vervaltermijn)
In dit artikel is de vervaltermijn van de subsidiemodule opgenomen. Deze is gesteld
op 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die
voor die datum zijn verleend. Na deze datum is het derhalve niet langer mogelijk om
nieuwe garantstellingen te verlenen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ook de
reeds voor die datum gesloten garantstellingsovereenkomsten (zoals opgenomen in bijlage
3.13b.1) na die datum geen grondslag meer bieden voor het verlenen van nieuwe garantstellingen.
De overeenkomsten blijven wel gelden voor reeds verleende garantstellingen.
Hiermee is de looptijd van deze subsidiemodule gelijk aan de looptijd van de Tijdelijke
kaderregeling (tot en met 1 juli 2022) op grond waarvan deze steunmaatregel is goedgekeurd
door de Europese Commissie. Hiermee wordt tevens gehandeld overeenkomstig artikel
4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.
Artikel I, onderdeel B
Met dit onderdeel wordt de KKC weer ingevoerd. Voor de vormgeving van deze module
is aansluiting gezocht bij de BMKB (titel 3.11 RNES), omdat dit een voor de MKB-ondernemers
bekende module van de RNES is. Bij de onderhavige module is daarentegen wel voor een
eenvoudiger opzet gekozen vanwege onder andere de lagere kredietbedragen en het aanhaken
bij de accreditatie van de BMKB-module. De verschillende artikelen uit de KKC worden
hierna toegelicht.
Artikel 3.25.1 (Begripsomschrijvingen)
In dit artikel wordt voor de verstrekking van het krediet bepaald dat als financier
worden aangewezen zowel banken als (andere) kredietverstrekkers die geaccrediteerd
zijn onder de module BMKB van de RNES. Met deze waarborg zijn er afdoende garanties
ingebouwd dat alleen betrouwbare financiers kredieten verstrekken.
Ook kredieten die worden verstrekt in Caribisch Nederland vallen onder deze subsidiemodule.
Deze kredieten mogen verstrekt worden door kredietinstellingen in de zin van de Wet
financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd zijn in Bonaire, Sint Eustatius
of Saba het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen en onder de BMKB geaccrediteerde, op Bonaire, Sint Eustatius
of Saba gevestigde, kredietverstrekkers.
Voor de definitie van het begrip winst is aangesloten bij het begrip winst zoals gedefinieerd
in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 3.25.2 (Subsidieverstrekking)
Van belang bij het sluiten van de kredietovereenkomsten, het verstrekken van het krediet
en de toekenning van de bijbehorende subsidie voor de financier is dat deze handelingen
ingevolge de Tijdelijke kaderregeling niet later mogen plaatsvinden dan 30 juni 2022
(eerste lid).
Belangrijk uitgangspunt van de subsidiemodule KKC is dat de overheid garant staat
voor 95 procent van de hoofdsom van het krediet, de verschuldigde achterstallige rente
en voor dat krediet gemaakte kosten, waaronder de kosten voor de uitwinning (tweede
lid). Zowel in het geval van een verstrekking in de vorm van een geldlening als in
het geval van een verstrekking in de vorm van krediet in rekening-courant geldt dat
de door de MKB-ondernemer verschuldigde rente wordt berekend vanaf de datum van het
verstrekken van de KKC.
Het derde lid bevat de voorwaarden waaraan de kredietovereenkomst, en daarmee het
krediet, moet voldoen. De kredietovereenkomst die door een financier met een MKB-ondernemer
wordt gesloten kan zowel de vorm krijgen van een geldlening als de vorm van krediet
in rekening-courant. Het mag hierbij niet gaan om een achtergestelde of een converteerbare
lening.
De reguliere maximale looptijd van de kredietovereenkomst voor de subsidiemodule is
vastgesteld op vijf jaar (onderdeel a). De financier heeft de mogelijkheid om de terugbetalingsverplichting
van het krediet op te schorten met een periode van maximaal acht kwartalen. De looptijd
van de kredietovereenkomst wordt hierbij met eenzelfde periode verlengd. Hierna en
na de eventuele uitwinning van de zekerheden is het voor de financier mogelijk om
een restschuldregeling van maximaal drie jaar af te sluiten. Bij inzet van alle hierboven
genoemde mogelijkheden komt de totale maximale looptijd van kredieten onder de subsidiemodule
KKC uit op tien jaar.
Het kredietbedrag dat wordt verleend aan de MKB-ondernemer bedraagt ten minste € 10.000
en maximaal € 50.000 (onderdeel b). Hiermee wordt geborgd dat het krediet wordt verleend
voor MKB-ondernemingen met een beperkte kredietbehoefte tot maximaal € 50.000.
Het maximale tarief van 4% van het kredietbedrag per jaar geldt alleen gedurende de
reguliere looptijd van het krediet (onderdeel c). Hierbij gaat het alleen om kosten
die naar normaal bancair gebruik gemaakt worden voor de verstrekking van het krediet.
Specifieke diensten die niet zijn te scharen onder (kosten voor) het krediet dienen
te worden gezien als een apart product waarvoor in de vorm van een opslag, conform
normaal bancair gebruik, extra kosten in rekening kunnen worden gebracht.
Met onderdeel d wordt verder verhelderd dat de KKC alleen dient te worden verstrekt
indien er sprake is van een door de MKB-ondernemer geleden of te verwachten verlies
aan inkomsten of wordt verstrekt om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor investeringskosten
van een ondernemer, ontstaan als gevolg van het coronavirus. Het moet gaan om verliezen
in de periode tussen 19 maart 2020 en 30 juni 2022. Dit vloeit voort uit de Tijdelijke
kaderregeling.
In onderdeel e is geregeld dat de overeenkomst moet voldoen aan de voorwaarden en
verplichtingen ten aanzien van het krediet die zijn opgenomen in het model voor een
garantstellingsovereenkomst, behorend bij deze subsidiemodule en opgenomen in bijlage
3.25.1 bij de RNES.
Artikel 3.25.3 (Afwijzingsgronden)
In dit artikel is geregeld in welke gevallen een aanvraag om subsidie voor een garantstelling
wordt afgewezen. Het eerste lid bevat gronden die betrekking hebben op de ondernemer
waaraan het krediet wordt verstrekt. De gronden in het tweede lid hebben betrekking
op het handelen van de financier.
Het begrip MKB-ondernemer is gedefinieerd in artikel 1.1. van de RNES. In dit artikel
wordt in de definitie van kleine onderneming en middelgrote onderneming verwezen naar
hoe deze begrippen worden gebruikt in de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Zie hiervoor artikel 2, onderdeel 2, en bijlage I van deze verordening. Volgens bijlage
I van deze verordening wordt daar onder verstaan ondernemingen waar minder dan 250
personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal
€ 43 miljoen niet overschrijdt.
Ondernemingen waarvan de activiteiten betrekking hebben op onroerend goed en de financiële
sector zijn uitgesloten (eerste lid, onderdeel a). Dat geldt ook voor aanbieders als
bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg (eerste
lid, onderdeel b). Ook onder artikel 3.11.3 van de BMKB zijn dergelijke ondernemingen
(grotendeels) uitgesloten. Daarnaast is in punt 20 bis van de Tijdelijke kaderregeling,
waar voor deze subsidiemodule gebruik van wordt gemaakt, expliciet opgenomen dat steun
aan financiële instellingen niet onder de Tijdelijke kaderregeling dient te worden
beoordeeld. Ook ondernemingen die actief zijn in de sector visserij en aquacultuur,
de primaire productie van landbouwproducten en de sector verwerking en afzet van landbouwproducten,
zijn uitgesloten van deze subsidiemodule in verband met de diverse steunregelingen
die voor dergelijke ondernemingen reeds in het leven zijn geroepen, waaronder de subsidiemodule
Borgstelling MKB-landbouwkredieten en tijdelijke borgstelling MKB-visserij- en aquacultuurkredieten
(titel 2.5 van de RNES) en de verruiming daarvan in verband met Corona (BL-C) (eerste
lid, onderdeel c). Deze uitsluiting geldt ook voor ondernemingen die gedeeltelijk
actief zijn in de hiervoor genoemde sectoren. Daarnaast is de kredietbehoefte bij
MKB-ondernemingen in de sector visserij en aquacultuur, de primaire productie van
landbouwproducten en de sector verwerking en afzet van landbouwproducten vaak groter
dan het maximumbedrag van deze subsidiemodule.
De afwijzingsgrond in het eerste lid, onderdeel d, is overgenomen uit punt 22, onder
a, van de Tijdelijke kaderregeling. De bedragen die voor dit maximumbedrag in acht
dienen te worden genomen, moeten brutobedragen zijn, dat wil zeggen de bedragen vóór
aftrek van belastingen of andere heffingen.
Het eerste lid, onderdeel e, is opgenomen om te voorkomen dat er meerdere kredieten,
anders dan de KKC, worden afgesloten bij dezelfde financier. De KKC is bedoeld voor
MKB-ondernemers met een maximale kredietbehoefte van € 50.000. De voorzienbaarheid
moet hier nader ingekleurd worden naar wat voorzienbaar is voor de financier.
In het eerste lid, onderdeel f, is geregeld dat de openstaande betalingsverplichtingen
die een MKB-ondernemer mag hebben na verstrekking van het krediet niet meer mag zijn
dan € 250.000, waarbij alle zakelijke financieringen, met uitzondering van een zakelijke
hypotheek, worden meegenomen. Het gaat hierbij om betalingsverplichtingen bij financiers
en financier-gelieerden (een rechtspersoon waaraan de een financier direct of indirect
meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft of voor het handelen waarvan
de een financier volledig aansprakelijk is).
De in het eerste lid, onderdeel g, opgenomen afwijzingsgrond is opgenomen ter voorkoming
dat er enige vorm van overlap bestaat tussen de verschillende subsidiemodules uit
de RNES. De onderhavige subsidiemodule dient specifiek voor MKB-ondernemingen die
bij de andere subsidiemodules buiten de boot vallen vanwege de geringe omvang van
het kredietbedrag en de hoge handlingskosten die hiermee gepaard gaan. Een aanvraag
om subsidie wordt daarom afgewezen als de MKB-ondernemer al een kredietovereenkomst
of lening heeft waarvoor met toepassing van de titels 2.5, 3.11, 3.13, of 3.13b of
de thans vervallen titel 3.13a subsidie is verstrekt. Het is niet bedoeld hier uit
te sluiten dat een MKB-ondernemer die nu gebruik maakt van de onderhavige regeling
in de toekomst gebruik kan maken van de andere genoemde modules onder de RNES.
Buiten de hierboven nader toegelichte afwijzingsgronden beslist de minister tevens
afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling in de gevallen waarin de financier
geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten of de aanvrager eerder
tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond van de garantstellingsovereenkomst
(tweede lid). Deze tweede afwijzingsgrond wordt toegepast indien er sprake is van
een ernstige tekortkoming.
Artikel 3.25.4 (Provisie)
Anders dan bij de BMKB is voor de KKC de provisie die door de MKB-ondernemer eenmalig
via de financier aan de Staat dient te worden betaald vastgesteld op 2% van het kredietbedrag.
De provisie is daarnaast opgenomen in artikel 6 van het model van de garantstellingsovereenkomst.
In artikel 6, tweede lid, van de garantstellingsovereenkomst is vastgelegd in welk
geval de provisie door de Staat wordt terugbetaald aan de financier mits daartoe een
verzoek aan de Staat is gedaan.
Artikel 3.25.5 (Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond)
Per financier wordt door de minister een maximumbedrag aan subsidie vastgesteld. De
garantstelling wordt verleend op volgorde van binnenkomst totdat het maximumbedrag
van de financier is bereikt. Dit maximumbedrag kan door de minister worden bijgesteld.
In artikel 3, tweede lid, van de garantstellingsovereenkomst is verder verduidelijkt
dat de toepasselijkheid van de garantstellingsovereenkomst slechts kan worden ingeroepen
indien en voor zover door de melding van het krediet het voor dat kalenderjaar vastgestelde
maximumbedrag per financier niet is overschreden. Een verlaging van het subsidieplafond
heeft geen invloed op al verleende subsidies (garantstellingen) met betrekking tot
aan MKB-ondernemers verstrekte kredieten.
Artikel 3.25.6 (Omvang garantstelling)
Er wordt door de Staat garant gestaan voor 95 procent van het kredietbedrag, bestaande
uit de hoofdsom van dat krediet, de verschuldigde achterstallige rente en de voor
dat krediet gemaakte kosten, waaronder kosten voor de uitwinning. Voor wat betreft
de garantstelling voor de 95 procent van het kredietbedrag gaat het hierbij om het
nog uitstaande kredietbedrag.
Artikel 3.25.10 (Vervaltermijn)
In dit artikel is de vervaltermijn van de module opgenomen. Deze is gesteld op 1 juli
2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die
datum zijn verleend. Na deze datum is het derhalve niet langer mogelijk om nieuwe
garantstellingen te verlenen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ook de reeds
voor die datum gesloten garantstellingsovereenkomsten (zoals opgenomen in bijlage
3.25.1) na die datum geen grondslag meer bieden voor het verlenen van nieuwe garantstellingen.
De overeenkomsten blijven wel gelden voor reeds verleende garantstellingen.
Hiermee is de looptijd van deze subsidiemodule gelijk aan de looptijd van de Tijdelijke
kaderregeling (tot en met 30 juni 2022) op grond waarvan deze steunmaatregel is goedgekeurd
door de Europese Commissie. Hiermee wordt tevens gehandeld overeenkomstig artikel
4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.
Artikel I, onderdeel C
Met dit onderdeel wordt bijlage 3.13b.1. ingevoegd. Deze bijlage bevat het model voor
een garantstellingsovereenkomst voor de GO-C. De inhoud van enkele van de ten aanzien
van de GO-C toegelichte artikelen (artikel I, onderdeel A) komt ook terug in de modelovereenkomst.
Voor een toelichting op die onderdelen van de modelovereenkomst wordt verwezen naar
de hierboven gegeven toelichting op deze artikelen. In aanvulling daarop wordt de
volgende toelichting gegeven.
Artikel 3 (Randvoorwaarden lening)
Gelet op de aard van de problematiek waarmee de ondernemingen als gevolg van de uitbraak
van het coronavirus worden geconfronteerd en de periode tussen het verval van de GO-C
en het moment waarop deze module opnieuw wordt ingevoerd, is gebleken dat het voor
in sommige gevallen noodzakelijk zou kunnen zijn om reeds vooruitlopend op de inwerkingtreding
van deze regeling de benodigde kredieten te verstrekken. Om die reden is ervoor gekozen
om leningen die dienen ter vervanging van een krediet dat is verstrekt vanaf 1 januari
2022 tot de datum van inwerkingtreding van deze regeling, ook in aanmerking te nemen
voor deze subsidiemodule. Hiervoor wordt een vergelijkbare afwijking opgenomen als
die in artikel 3, onderdeel c, van de garantstellingsovereenkomst, zoals deze voor
de GO geldt, op grond waarvan de verstrekking van de lening niet dient ter vervanging
van aan een ondernemer verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier.
Hierop wordt, in vergelijking met de GO, een andere uitzondering geformuleerd, namelijk
alleen voor reeds verstrekte kredieten (artikel 3, onderdeel c). De uitzondering geldt
derhalve niet voor reeds verstrekt risicokapitaal. Daarop ziet deze subsidiemodule
immers niet.
De toepassing van deze bepaling leidt tot het volgende. De lening die onder de garantstelling
wordt gebracht is net als op grond van de GO een nieuwe lening: de overeenkomst is
nog niet gesloten. Alleen dient deze lening in dit geval ter vervanging van financiering
die de bank al heeft verstrekt omdat de nood hoog was. Het gaat hier dus uitdrukkelijk
om een herfinanciering van reeds verleende kredieten. De nieuwe lening en de in de
leningovereenkomst op te nemen voorwaarden zullen moeten voldoen aan deze subsidiemodule,
inclusief de bepalingen uit de modelovereenkomst. Dit zal getoetst worden in het kader
van de aanmelding en toetsing in de zin van artikel 4 van de modelovereenkomst. Om
die reden kunnen alleen nieuwe leningen onder de subsidiemodule worden gebracht. Naar
verwachting gaat het om een gering aantal kredieten dat vanaf 1 januari 2022 is verstrekt.
Onder de huidige omstandigheden zal het daarbij gaan om additioneel krediet om te
voorzien in liquiditeit in de vorm van rekening courant. Voor de goede orde: doordat
de lening moet voldoen aan de voorwaarden van de GO-C, zal ook het krediet dat met
de GO-C lening wordt geherfinancierd aan de kernvoorwaarden van de GO-C moeten voldoen.
Voldoet dit krediet daar niet aan, dan kan de GO-C lening daar evenmin aan voldoen.
In artikel 3, onderdeel l, is opgenomen dat de GO-C lening niet dient ter overname
van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een converteerbare achtergestelde lening.
Dit is vergelijkbaar met het regime bij de GO. Bij de GO geldt hierop echter een uitzondering
wanneer dit een concrete verbetering in het ondernemingsbeleid ten doel heeft. Deze
uitzondering is bij de GO-C niet opgenomen, omdat de GO-C in geen enkel geval kan
worden gebruikt voor overname van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een converteerbare
achtergestelde lening. Daar is de GO-C immers niet voor bedoeld.
In artikel 3, onderdeel n, is opgenomen dat de lening niet als doel heeft de afwenteling
van bestaande risico’s op de Staat. Ook een door de bank doorgevoerde vermindering
van een rekening-courant faciliteit zal hier aan getoetst worden en mag dus niet leiden
tot een risico-verschuiving naar de Staat. Over het algemeen zal van een dergelijke
risico-verschuiving geen sprake zijn bij afloop van seizoenskrediet. Dit krediet volgt
de normale kredietbehoefte van het bedrijf. Tijdens het seizoen is er een piek en
buiten het seizoen neemt het kredietgebruik af. Dit staat los van de huidige liquiditeitsbehoefte
die voortkomt uit de coronacrisis.
De GO schrijft geen aflossingsschema voor. De GO-C doet dat in artikel 3, onderdelen
o en p, wel. De reden hiervoor is dat de GO-C voorziet in een garantstelling voor
een lening om te voldoen aan een liquiditeitsbehoefte. Het is de verwachting dat deze
liquiditeitsproblemen na enige tijd voorbij zijn, waarna met de aflossing kan worden
begonnen. In artikel 3, onderdeel o, is geregeld dat de lening na verloop van ieder
kalenderkwartaal wordt verminderd met een zodanig vast bedrag, dat de lening op de
laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van zes jaar,
nihil bedraagt.
Dit betekent ook dat, voor zover opschortingen van aflossingen er toe zouden leiden
dat de looptijd van de GO-C lening langer zou worden dat zes jaar, deze opgeschorte
bedragen moeten worden opgeteld bij de laatste aflossingstermijn. Hierdoor is geborgd
dat de totale looptijd van de GO-C lening nooit meer bedraagt dan de in artikel 3.13b.2
(gebaseerd op de Tijdelijke kaderregeling) bepaalde zes jaar. Omdat de aflossing een
vast bedrag moet zijn, betekent dit eveneens dat het niet mogelijk is om te komen
tot een grotere aflossing aan het einde van de looptijd van de lening (balloon-aflossing),
tenzij er opschorting van aflossing heeft plaatsgevonden. Voor het bepalen van het
eerste kalenderkwartaal waarin met deze aflossing moet worden begonnen, is aansluiting
gezocht bij één van de wijzen waarop de maximale hoogte van de lening mag worden bepaald,
namelijk de duur van de liquiditeitsbehoefte waarvoor de lening mag worden verstrekt
op grond van onderdeel 25, d, onder iii, van de Tijdelijke kaderregeling. Deze is
voor een MKB-ondernemer achttien maanden en voor een grote onderneming twaalf maanden.
Dit is geregeld in artikel 3, onderdeel p. Dit laat onverlet dat de financier de mogelijkheid
heeft om de aflossing met een of meer kalenderkwartalen op te schorten (zie artikel
5 van de model garantstellingsovereenkomst).
Artikel 3, onderdeel q. Dit onderdeel gaat over het vestigen van zekerheden en de
positie van de Staat bij uitwinning daarvan. De inhoud daarvan is de volgende:
-
– op de bank rust de verplichting om zich er voor in te spannen om, naast reeds bestaande
zekerheden die de bank reeds heeft gevestigd voordat de gegarandeerde lening wordt
aangegaan, aanvullende zekerheden te vestigen. Deze moeten worden gevestigd tot zekerheid
voor nakoming van de verplichtingen van de ondernemer jegens de bank uit hoofde van
de gegarandeerde lening.
De bank moet zich er maximaal voor inspannen om deze zekerheden te vestigen.
-
– bij uitwinning van deze aanvullende zekerheden moet de opbrengst daarvan in eerste
instantie worden aangewend voor aflossing van de gegarandeerde lening.
-
– bij uitwinning van de bestaande zekerheden wordt de opbrengst daarvan in ieder geval
in tweede instantie aangewend voor het aflossen van de gegarandeerde lening. Niet
gegarandeerde leningen die zijn verstrekt vóórafgaand aan het verstrekken van de gegarandeerde
lening, gaan voor. Dit geldt uiteraard niet voor niet gegarandeerde leningen die nadien
worden verstrekt. De opbrengst van de uitwinning komt eerst na de aflossing van de
gegarandeerde lening ten goede aan deze niet gegarandeerde leningen.
Artikel 3, onderdeel r. De onderhavige module is bestemd voor garanties voor leningen
aan ondernemingen die een substantieel deel van hun activiteiten in Nederland uitvoeren.
Dit volgt uit artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies.
Dit artikel schrijft voor dat een subsidie alleen wordt verstrekt aan een natuurlijke
persoon, rechtspersoon of vennootschap die voor eigen rekening en risico activiteiten
uitvoert die ten goede komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen.
Deze eis wordt in artikel 3, onderdeel r, opgelegd aan de financier. Dit op grond
van artikel 31, onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV subsidies.
In artikel 3, onderdeel s, is opgenomen dat de afsluitprovisie van de lening nooit
meer bedraagt dan 1 procent van de lening. Zie in dit verband de toelichting bij artikel
3.13b.10 (Provisie).
Artikel 4 (Aanmelding en toetsing)
Voor leningen die niet meer bedragen dan € 25.000.000, is in het vierde lid de mogelijkheid
opgenomen voor de minister om af te wijken van de aanvraagprocedure, zoals opgenomen
in het eerste tot en met het derde lid. Hiervan zal gebruik worden gemaakt als het
aantal verstrekkingen de beoordelingscapaciteit van RVO te boven gaat. Deze procedure
is ontleend aan die van de subsidiemodule Borgstelling MKB-kredieten, zoals opgenomen
in titel 3.11 van de RNES. Zie hiervoor artikel 6 van de bij deze module behorende
model garantstellingsovereenkomsten (de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3. van de
RNES). De overige voorwaarden van de model garantstellingsovereenkomst blijven onverkort
van toepassing, zodat alleen leningen onder de garantie kunnen worden gebracht die
aan de voorwaarden voldoen, in het bijzonder die van artikel 3 van de model garantstellingsovereenkomst.
Bij twijfel of een lening aan de gestelde voorwaarden voldoet, kan de financier altijd
contact opnemen met RVO. Indien de minister gebruik maakt van het vierde lid, ontvangt
de financier een mededeling met daarin opgenomen de omstandigheden waarin en de voorwaarden
waaronder van deze meldingsprocedure gebruik gemaakt kan worden.
Artikel 5 (Verplichtingen beheer)
In artikel 5 zijn de bepalingen opgenomen over het beheer door de bank. Deze zijn
gelijkluidend aan de bepalingen in de bestaande GO-module, op de onderstaande wijziging
na. In verband met de bestaande bepalingen wordt nog het volgende opgemerkt. Het eerste
lid bevat een algemene verplichting voor de financier om te zorgen dat een actief
en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken, beheren en vervreemden
van leningen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
In verband met het verstrekken van de lening is deze bepaling onder meer relevant
bij de beschikbaarstelling van de lening. Hierover kunnen geen specifieke bepalingen
in de modelovereenkomst worden opgenomen, omdat dit nu eenmaal maatwerk is en afhankelijk
van de omstandigheden van het geval. Het spreekt voor zich, maar deze bepaling verzekert
dat prudent kredietbeheer ook wordt gevoerd bij deze beschikbaarstelling. Prudent
kredietbeheer bepaalt de keuze of de lening in één keer wordt uitgeboekt, of dat dit
in tranches moet plaatsvinden. Hierbij zullen factoren als de behoefte aan liquiditeit
volgens de liquiditeitsplanning van de ondernemer, het bedrag van de lening en de
inschatting van de risico’s, een rol spelen.
Artikel 5, zesde lid, van de model garantstellingsovereenkomst bevat een ruimere mogelijkheid
tot opschorting van de aflossing dan de GO. De financier heeft onder de GO-C de mogelijkheid
om de aflossing (zie hiervoor artikel 3, onderdelen n en o, van de model garantstellingsovereenkomst)
gedurende acht kalenderkwartalen op te schorten. Deze kalenderkwartalen hoeven niet
aaneengesloten te zijn. Ook mag al eerder zijn opgeschort. Hieraan is wel de voorwaarde
verbonden dat de financier ook uitstel verleent van de verplichting tot aflossing
van alle financieringsfaciliteiten van de ondernemer bij de financier gedurende de
duur van de opschorting dan wel, bij gedeeltelijke opschorting, uitstel verleent van
de verplichting tot aflossing van eenzelfde gedeelte daarvan.
Indien de financier meer dan acht kalenderkwartalen wil opschorten biedt het zevende
lid daarvoor de mogelijkheid. Dit onder dezelfde cumulatieve voorwaarden als de GO.
In verband met het zevende lid, onderdeel c, wordt opgemerkt dat daar waar staat met
inachtneming van de eventuele achterstelling hier wordt gedoeld op achterstelling
in ruime zin, bijvoorbeeld de verhouding junior, senior leningen en niet in de zin
van een achtergestelde lening als zodanig, omdat deze immers niet onder de GO-C kan
worden gebracht. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat, voor zover opschortingen
van aflossingen er toe zouden leiden dat de looptijd van de GO-C lening langer zou
worden dan zes jaar, deze opgeschorte bedragen moeten worden opgeteld bij de laatste
aflossingstermijn. Hierdoor zal de totale looptijd van de GO-C lening nooit meer bedragen
dan de in artikel 3.13b.2 (gebaseerd op de Tijdelijke kaderregeling) bepaalde zes
jaar.
Artikel 7 (Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen)
Op grond van artikel 7 van de model garantstellingsovereenkomst draagt de financier
er zorg voor dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit
te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen
over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen
en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt. Hieruit zal
ook moeten blijken of aan alle voorwaarden die volgen uit de Tijdelijke kaderregeling
(paragraaf 4, onderdeel 47) en zoals opgenomen in deze subsidiemodule is voldaan.
Aan deze bepaling is toegevoegd dat deze administratie in ieder geval tien jaar moet
worden bewaard. Dit gelet op de verplichting die op grond van de Tijdelijke kaderregeling
op de lidstaten rust om ervoor te zorgen dat gedetailleerde dossiers worden aangelegd
inzake de verlening van steun die onder de Tijdelijke kaderregeling valt. Deze dossiers,
die alle informatie moeten bevatten die nodig is om te kunnen nagaan of aan de vastgestelde
voorwaarden is voldaan, moeten tien jaar na de verlening van steun worden bewaard
en op verzoek aan de Europese Commissie worden verstrekt. Omdat deze informatie voor
deze dossiers ook bij de financiers aanwezig is, wordt deze verplichting in de model
garantstellingsovereenkomst opgenomen.
Artikel I, onderdeel D
Met dit onderdeel wordt bijlage 3.25.1. ingevoegd. Deze bijlage bevat het model voor
een garantstellingsovereenkomst voor de KKC. De inhoud van enkele van de ten aanzien
van de KKC toegelichte artikelen (artikel I, onderdeel B) komt ook terug in de modelovereenkomst.
Voor een toelichting op die onderdelen van de modelovereenkomst wordt verwezen naar
de hierboven gegeven toelichting op deze artikelen. In aanvulling daarop wordt de
volgende toelichting gegeven.
Artikel 3. Voorwaarden en verplichtingen krediet
Gelet op de aard van de problematiek waarmee de ondernemingen als gevolg van het coronavirus
worden geconfronteerd en de periode tussen het verval van de KKC en het moment waarop
deze module opnieuw wordt ingevoerd, is gebleken dat het in sommige gevallen noodzakelijk
zou kunnen zijn om reeds vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze regeling de
benodigde kredieten te verstrekken. Om die reden is ervoor gekozen dat de garantstelling
door de Staat ook kan worden ingeroepen voor een kredietovereenkomst die is verstrekt
of aangeboden vanaf 1 januari 2022. De toepassing van deze bepaling leidt tot het
volgende. Het krediet dat onder de garantstelling wordt gebracht is een nieuw krediet:
de overeenkomst is nog niet gesloten. Alleen dient de kredietovereenkomst in dit geval
ter vervanging van financiering die de bank al heeft verstrekt omdat de nood hoog
was. Het gaat hier dus uitdrukkelijk om een herfinanciering van reeds verleende kredieten.
Het nieuwe krediet en de in de kredietovereenkomst op te nemen voorwaarden zullen
moeten voldoen aan deze subsidiemodule, inclusief de bepalingen uit de modelovereenkomst.
De financier heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het zeker stellen van
de persoonlijke borgstelling naar normaal bancair gebruik. Gezien de beoogde snelheid
van verwerking van de kredietaanvraag en gezien het feit dat het gaat om beperkte
zekerheden, kan het lastig zijn om de borgstelling zeker te stellen naar normaal bancair
gebruik. Om die reden is er ten aanzien van de persoonlijke borgstelling sprake van
een inspanningsverplichting.
In het zesde lid van dit artikel is expliciet gemaakt dat het garantstellingskrediet
niet is bedoeld om bijvoorbeeld door middel van de herfinanciering van lopende leningen
het risico van de bestaande leningen neer te leggen bij de Staat.
Artikel 4. Criteria voor MKB-ondernemer bij verstrekken garantstellingskrediet
Een van de criteria is dat een MKB-ondernemer moet verklaren dat het garantstellingskrediet
dient ter financiering van de geleden schade of het te verwachten verlies aan inkomsten
of wordt verstrekt om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor investeringskosten
van een ondernemer als gevolg van het coronavirus. De regeling is expliciet bedoeld
voor het opvangen van de economische gevolgen als gevolg van het coronavirus. Dit
wordt in de praktijk door de financier getoetst aan de hand van de winstgevendheid
van de onderneming vóór de coronacrisis. Was er toen sprake van een winstgevende onderneming
dan is de conclusie dat de huidige kredietbehoefte van de MKB-onderneming het gevolg
is van de economische impact van het coronavirus. In de praktijk betekent dit dat
de KKC open staat voor MKB-ondernemingen die in 2019 winst hebben gemaakt.
Artikel 7. Verzoek om betaling uit hoofde van de garantstellingsovereenkomst
De garantie is vormgegeven als een eigen, afzonderlijke verplichting van de Staat
(geen hoofdelijkheid, geen borgtocht). De kredietovereenkomst verandert niet door
een betaling onder de garantie zodat de financier gerechtigd blijft tot uitwinning.
De betaling, zoals die voortkomt uit het in het tweede lid van dit artikel genoemde
verzoek, wordt aangemerkt als een voorschot. Dit voorschot wordt in beginsel niet
in mindering gebracht op de volledige bij de financier bestaande vordering op het
kredietbedrag van de MKB-ondernemer. Uiteindelijk wordt dit voorschot verrekend conform
de eindafrekening uit artikel 11 van deze modelovereenkomst.
Artikel 9. Betaling door de Staat
In het tweede lid van dit artikel is vastgelegd dat de Staat niet is verplicht tot
betaling op het verzoek van de financier in de onder sub a, sub b en sub c genoemde
gevallen.
Artikel 10. Herstructurering en uitwinning
De uitwinning van zekerheden gebeurt door financier. Indachtig enerzijds de zorgplicht
richting klanten, gelet op de kwetsbaarheid van de doelgroep, wordt er zorgvuldig
uitgewonnen door de financiers waarbij anderzijds gelet wordt op goed rentmeesterschap
richting de Staat. Bij uitwinning worden eerst de normale zekerheden (indien van toepassing)
en daarna de persoonlijke borgtocht uitgewonnen. De financier kan ook op andere wijze
het krediet incasseren. De financier volgt hierin het eigen uitwinningsproces en eigen
afweging naar normaal bancair gebruik.
Indien na de uitwinning van de zekerheden (indien van toepassing) en de persoonlijke
borgtocht nog een schuld overblijft, kan – conform het eigen beleid van de financier
en naar normaal bancair gebruik – een betalingsregeling worden getroffen met een maximale
looptijd van drie jaar. Hierbij geldt eveneens dat individuele omstandigheden aanleiding
kunnen zijn voor kwijtschelding naar normaal bancair gebruik.
Het is mogelijk voor een financier om een derde gespecialiseerde partij ten behoeve
van uitwinning te betrekken. Het blijft echter de verantwoordelijkheid van de financier
dat de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering wordt nageleefd. Het is de financier
niet toegestaan om eventuele restvorderingen te verkopen aan derde partijen. Mocht
het voorkomen dat werkzaamheden in het kader van bijzonder beheer worden uitbesteed
aan een derde partij zal de financier de MKB-ondernemer hierover informeren. Daarbij
wordt eveneens aangegeven welke gevolgen dit heeft voor het contact met de MKB-ondernemer.
Indien een financier kosten maakt vanaf het ontstaan van een betalingsachterstand
en voor herstructurering ofwel uitwinning, mogen deze op de MKB-ondernemer worden
verhaald. Dit is inclusief de kosten die zijn gemaakt voor het inschakelen van een
derde partij. De financier zal hiervoor eerst een kosten/baten analyse maken en daarnaast
de geldende gedragscodes en normen volgen.
De manier waarop de financier de uitwinning in de praktijk vorm geeft wordt nader
vormgegeven in een apart document. Dit document bevat tenminste een procesomschrijving
en zal worden gedeeld met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Artikel 13. Informatieverplichting
Op grond van artikel 7 van de model garantstellingsovereenkomst draagt de financier
er zorg voor dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit
te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen
over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen
en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt. Hieruit zal
ook moeten blijken of aan alle voorwaarden die volgen uit de Tijdelijke kaderregeling
en zoals opgenomen in deze subsidiemodule is voldaan. Aan deze bepaling is toegevoegd
dat deze administratie in ieder geval tien jaar moet worden bewaard. Dit gelet op
de verplichting die op grond van de Tijdelijke kaderregeling op de lidstaten rust
om ervoor te zorgen dat gedetailleerde dossiers worden aangelegd inzake de verlening
van steun die onder de Tijdelijke kaderregeling valt. Deze dossiers, die alle informatie
moeten bevatten die nodig is om te kunnen nagaan of aan de vastgestelde voorwaarden
is voldaan, moeten tien jaar na de verlening van steun worden bewaard en op verzoek
aan de Europese Commissie worden verstrekt. Omdat deze informatie voor deze dossiers
ook bij de financiers aanwezig is, wordt deze verplichting in de model garantstellingsovereenkomst
opgenomen.
Artikel II
Met dit artikel wordt de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 gewijzigd
in verband met de openstelling van de GO-C en de KKC. Voor een toelichting hierop
wordt verwezen naar de paragrafen 2.4 en 3.5 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel III
Voor een toelichting op de inwerkingtreding van deze regeling wordt verwezen naar
paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens