Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 23 maart 2022, nr. WJZ/ 21315158, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met het opnieuw vaststellen en de openstelling van de subsidiemodules Garantie Ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (GO-C) en Klein Krediet Corona (KKC)

De minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 2, 4, 5, 7, tweede lid, 16, 17, eerste, vierde en zevende lid en, 18, eerste lid, 19, 25, 30, vierde en vijfde lid, 32, derde lid, 34, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor titel 3.14 wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 3.13b. Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus

Artikel 3.13b.1. Begripsbepalingen
  • 1. In deze titel wordt verstaan onder:

    fundingkosten:

    kosten die de bank maakt om geld aan te trekken op de kapitaalmarkt;

    investeringskosten:

    kosten voor investeringen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering dan wel waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan die moeten worden nagekomen en waarvan de nakoming niet kan worden uitgesteld;

    lening:

    niet achtergestelde lening van geld door een financier aan een ondernemer, welke lening:

    • a. al dan niet door enige vorm van zekerheid is gedekt;

    • b. niet converteerbaar is;

    • c. is afgesloten met de afspraak dat de rente vast is, of een gedeelte van de rente vast is en een gedeelte van de rente flexibel is en gekoppeld is aan Euribor, met het oog op de financiering door deze onderneming van eigen activiteiten;

    • d. wordt verstrekt om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor werkkapitaal of investeringskosten van een ondernemer, die is ontstaan als gevolg van de uitbraak van het coronavirus;

    • e. een hoofdsom kent die niet meer bedraagt dan:

      • 1°. het dubbele van de jaarlijkse loonsom van de begunstigde, met inbegrip van de sociale lasten en de kosten van personeel dat op de locatie van de onderneming werkt, maar formeel op de loonlijst van onderaannemers staat, voor 2019 of voor het laatste jaar waarvoor dit bedrag bekend is; bij op of na 1 januari 2019 opgerichte ondernemingen mag het maximumbedrag van de lening niet hoger zijn dan de geraamde jaarlijkse loonsom voor de eerste twee exploitatiejaren;

      • 2°. 25 procent van de totale omzet van de begunstigde in 2019; of

      • 3°. met passende motivering en op basis van zelfcertificering door de begunstigde van zijn liquiditeitsbehoeften, op basis van een liquiditeitsplan dat zowel werkkapitaal als investeringskosten kan omvatten, mag het bedrag van de lening worden verhoogd om de liquiditeitsbehoeften vanaf het moment van toekenning te dekken voor de komende achttien maanden voor een MKB-ondernemer en voor de komende twaalf maanden voor een grote onderneming;

    • f. wordt verstrekt aan ondernemingen die niet al in moeilijkheden verkeerden, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019; en

    • g. met een rente wordt verstrekt die gelijk is aan de rente die voor een vergelijkbare lening die zonder garantie wordt verstrekt, in rekening wordt gebracht;

    liquiditeitsopslag:

    door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.

  • 2. Voor de toepassing van deze titel wordt als financier aangewezen een bank.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 3.13b.2, tweede lid, wordt als financier aangewezen een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen.

Artikel 3.13b.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie in de vorm van een garantstelling aan een financier voor de terugbetaling van een lening die de financier op grond van een overeenkomst aan een ondernemer heeft verstrekt voor de duur van de overeenkomst met een maximum van zes jaar.

  • 2. De minister kan ook subsidie in de vorm van een garantstelling verstrekken aan een financier voor de terugbetaling van een lening die de financier op grond van een overeenkomst aan een ondernemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba heeft verstrekt.

Artikel 3.13b.3. Uitsluitingen
  • 1. De financier verstrekt geen lening aan een ondernemer wiens activiteiten in overwegende mate betrekking hebben op:

    • a. onroerend goed voor zover de activiteiten gericht zijn op het behalen van resultaten door waardestijging van onroerend goed zonder dat er sprake is van significante waardetoevoeging door eigen productieve activiteiten;

    • b. de financiële sector voor zover de ondernemer het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uitoefent, of een participatiemaatschappij heeft;

    • c. de gezondheidszorg, voor zover de onderneming een aanbieder is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg.

  • 2. De financier verstrekt geen lening aan een instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet.

Artikel 3.13b.4. Omvang garantstelling
  • 1. Er wordt garant gestaan voor 90 procent van het nog niet afgeloste deel van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80 procent van het nog niet afgeloste deel van de lening indien deze is verstrekt aan een grote onderneming.

  • 2. Indien de financier bij het verkrijgen van een lening een gedeelte daarvan niet onder de garantstelling van de Staat brengt, zijn de bepalingen van deze titel slechts van toepassing op het gedeelte van de verkregen lening dat onder de garantstelling is gebracht.

Artikel 3.13b.5. Hoogte lening voor garantstelling
  • 1. De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer verstrekte lening niet minder bedraagt dan € 1.500.000.

  • 2. De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte lening tezamen met

    • a. het nog niet afgeloste deel van een of meer leningen of

    • b. een of meer bankgarantiefaciliteiten als bedoeld in artikel 3.14.2

    die door een financier met toepassing van deze titel, de titels 3.13 en 3.14 en titel 3.13a, zoals deze luidde in de periode van 1 augustus 2017 tot 1 juli 2020 aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer bedraagt dan € 150.000.000.

  • 3. De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte lening tezamen met andere leningen die door een financier met toepassing van deze titel aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer bedraagt dan het maximum bedoeld in artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel e.

Artikel 3.13b.6. Adviescommissie

De in artikel 3.13.6, eerste lid, genoemde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent:

  • a. de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 22 en 24 van het besluit indien met de financier nog geen garantstellingsovereenkomst is gesloten als bedoeld in de titels 3.13 of 3.14 of titel 3.13b, zoals deze gold in de periode van 29 april 2020 tot en met 31 december 2021; en

  • b. de afwijzingsgronden voor aanvragen om een garantstelling, bedoeld in artikel 3.13b.9.

Artikel 3.13b.7. Garantstellingsovereenkomst

In bijlage 3.13b.1 is een model opgenomen voor een garantstellingsovereenkomst ten aanzien van leningen.

Artikel 3.13b.8. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.13b.9. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling indien:

  • a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten;

  • b. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van het model garantstellingsovereenkomst zoals opgenomen in bijlage 3.13b.1;

  • c. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond van de garantstellingsovereenkomst.

Artikel 3.13b.10. Provisie
  • 1. Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantie op de verstrekte lening, berekend door alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten te verminderen met:

    • a. een half procent per jaar voor beheerskosten;

    • b. fundingkosten, vermeerderd met een liquiditeitsopslag; en

    • c. de afsluitprovisie.

  • 2. De minister kan een hoger tarief voor de provisie vaststellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico dat de Staat loopt.

  • 3. De provisie, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten minste:

    • a. voor het eerste jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 25 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 50 basispunten;

    • b. voor het tweede en derde jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 50 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 100 basispunten;

    • c. voor het vierde, vijfde en zesde jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 100 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 200 basispunten.

Artikel 3.13b.11. Informatieverplichtingen

Een aanvraag om een garantstellingsovereenkomst op grond van deze titel, bevat in ieder geval:

  • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • c. kerngegevens over de organisatie, waaronder de funding, de deskundigheid, het financieringsbeleid, het financieringsproces, het beheer, en het uitwinningsbeleid van krediet.

Artikel 3.13b.12. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.13b.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregelen SA.56914 (2020/N), SA.59925 (2020/N), SA.62944 (2021/N) en SA.101235 (2021/N).

Artikel 3.13b.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 3.13b.1 vervallen met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

B

Na titel 3.24 wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 3.25. Garantie Klein Krediet Corona

Artikel 3.25.1. Begripsomschrijvingen

  • 1. Voor de toepassing van deze titel wordt als financier aangewezen een bank en een ingevolge artikel 3.11.1, eerste lid, door de minister aangewezen kredietverstrekker.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 3.25.2, vierde lid, wordt als financier aangewezen een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen en een door de minister ingevolge artikel 3.11.1, tweede lid, aangewezen, op Bonaire, Sint Eustatius of Saba gevestigde, kredietverstrekker.

  • 3. In deze titel wordt verstaan onder:

    financier-gelieerde:

    een rechtspersoon waaraan een financier direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft of voor het handelen waarvan een financier volledig aansprakelijk is;

    investeringskosten:

    kosten voor investeringen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering dan wel waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan die moeten worden nagekomen en waarvan de nakoming niet kan worden uitgesteld;

    winst:

    winst uit een onderneming, zijnde het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming.

Artikel 3.25.2. Subsidieverstrekking

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een financier voor het sluiten van kredietovereenkomsten met MKB-ondernemers.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een garantstelling voor de terugbetaling van een krediet, bestaande uit de hoofdsom van dat krediet, de verschuldigde achterstallige rente en de voor dat krediet gemaakte kosten, waaronder kosten voor de uitwinning, dat de financier op grond van een kredietovereenkomst aan een MKB-ondernemer heeft verstrekt voor de duur van de kredietovereenkomst.

  • 3. De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een kredietovereenkomst in de vorm van een geldlening of een krediet in rekening-courant, niet zijnde een achtergestelde of een converteerbare lening:

    • a. met een reguliere looptijd van maximaal 5 jaar;

    • b. waarbij het kredietbedrag dat wordt verleend aan de MKB-ondernemer ten minste € 10.000 maar niet meer dan € 50.000 bedraagt;

    • c. waarbij de kosten die de financier per jaar aan de MKB-ondernemer in rekening brengt, maximaal 4 procent van het kredietbedrag voor de gehele looptijd van het krediet bedragen;

    • d. waarbij het krediet dient ter financiering van door de MKB-ondernemer geleden of te verwachten verlies aan inkomsten of wordt verstrekt om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor investeringskosten van de MKB-ondernemer, dat of die is ontstaan of naar verwachting ontstaat tussen 19 maart 2020 en 30 juni 2022, als gevolg van het coronavirus;

    • e. die voldoet aan de voorwaarden en verplichtingen ten aanzien van het krediet zoals opgenomen in het model voor een garantstellingsovereenkomst, opgenomen in bijlage 3.25.1.

  • 4. In aanvulling op het eerste lid kan de minister ook subsidie verstrekken aan een financier voor het sluiten van kredietovereenkomsten met MKB-ondernemers die gevestigd zijn in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Artikel 3.25.3. Afwijzingsgronden

  • 1. Voor subsidie komt niet in aanmerking een financier die een kredietovereenkomst sluit met een MKB-ondernemer die:

    • a. een onderneming in stand houdt waarvan de activiteiten in overwegende mate betrekking hebben op;

      • 1°. onroerende zaken voor zover de activiteiten gericht zijn op het behalen van resultaten door waardestijging van onroerende zaken zonder dat er sprake is van een significante waardetoevoeging door eigen productieve activiteiten;

      • 2°. de financiële sector voor zover de ondernemer het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uitoefent, of een participatiemaatschappij heeft;

    • b. een onderneming in stand houdt die een aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg is;

    • c. een onderneming in stand houdt die actief is in:

      • 1°. de sector visserij en aquacultuur;

      • 2°. de primaire productie van landbouwproducten, of

      • 3°. de sector verwerking en afzet van landbouwproducten;

    • d. een onderneming in stand houdt waarvoor de totale ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) na toepassing van deze titel meer bedraagt dan € 2.300.000 waarbij uit wordt gegaan van bruto bedragen;

    • e. gelijktijdig met een kredietovereenkomst als bedoeld in artikel 3.25.2. eerste lid, een andere kredietovereenkomst met dezelfde financier heeft gesloten of dit voorzienbaar op korte termijn zal doen;

    • f. een onderneming in stand houdt waarbij het uitstaand obligo bij financiers en financier-gelieerden na verstrekking van het krediet meer is dan € 250.000 waarbij alle zakelijke financieringen, met uitzondering van een zakelijke hypotheek, worden meegenomen;

    • g. een onderneming in stand houdt waarmee een kredietovereenkomst is gesloten of waaraan een lening is verstrekt met toepassing van de titels 2.5, 3.11, 3.13, of 3.13b of titel 3.13a, zoals deze luidde in de periode van 1 augustus 2017 tot 1 juli 2020;

    • h. een onderneming in stand houdt die geen winst heeft gemaakt in 2019;

    • i. een onderneming in stand houdt:

      • 1°. die al op 31 december 2019 kwalificeerde als een onderneming in moeilijkheden zoals bedoeld in artikel 2, punt 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • 2°. waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt, of

      • 3°. die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid beslist de minister tevens afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling indien:

    • a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten;

    • b. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond van de garantstellingsovereenkomst.

Artikel 3.25.4. Provisie

Voor een kredietovereenkomst met MKB-ondernemer bedraagt het tarief, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, eenmalig 2 procent van het kredietbedrag.

Artikel 3.25.5. Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond

  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond door vaststelling van een maximumbedrag per financier die zich bij de minister heeft aangemeld.

  • 2. De minister stelt het maximumbedrag per financier, als bedoeld in het eerste lid, ambtshalve vast.

Artikel 3.25.6. Omvang garantstelling

Er wordt garant gestaan voor 95 procent van het kredietbedrag, bestaande uit de hoofdsom van dat krediet, de verschuldigde achterstallige rente en de voor dat krediet gemaakte kosten, waaronder kosten voor de uitwinning.

Artikel 3.25.7. Garantstellingsovereenkomst

Het model voor de garantstellingsovereenkomst voor een financier is opgenomen in bijlage 3.25.1.

Artikel 3.25.8. Informatieverplichtingen

Een aanvraag voor een garantstelling als bedoeld in artikel 3.25.2, eerste en vierde lid, bevat in ieder geval:

  • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres.

Artikel 3.25.9. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.25.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregelen SA.57397 (2020/N), SA.59925 (2020/N), SA.62944 (2021/N) en SA.101235 (2021/N).

Artikel 3.25.10. Vervaltermijn

Deze titel en de bijlage 3.25.1 vervallen met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

C

Voor bijlage 3.14.1 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 3.13b.1. behorende bij de artikelen 3.13b.7 en 3.13b.9, onderdeel b, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Model garantstellingsovereenkomst

Overeenkomst tussen:

  • 1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,

    vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • 2. ..., hierna te noemen de financier;

Partijen zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Definitiebepalingen

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Economische Zaken en Klimaat;

b. bank:

binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

c. investeringskosten:

kosten voor investeringen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering dan wel waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan die moeten worden nagekomen en waarvan de nakoming niet kan worden uitgesteld;

d. lening:

niet achtergestelde lening van geld door een financier aan een ondernemer, welke lening:

  • 1°. al dan niet door enige vorm van zekerheid is gedekt,

  • 2°. niet converteerbaar is,

  • 3°. is afgesloten met de afspraak dat de rente vast is, of een gedeelte van de rente vast is en een gedeelte van de rente flexibel is en gekoppeld is aan Euribor, met het oog op de financiering door deze onderneming van eigen activiteiten,

  • 4°. wordt verstrekt om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor werkkapitaal of investeringskosten van een ondernemer, die is ontstaan als gevolg van de uitbraak van het coronavirus,

  • 5°. een hoofdsom kent die niet meer bedraagt dan:

    • het dubbele van de jaarlijkse loonsom van de begunstigde, met inbegrip van de sociale lasten en de kosten van personeel dat op de locatie van de onderneming werkt, maar formeel op de loonlijst van onderaannemers staat, voor 2019 of voor het laatste jaar waarvoor dit bedrag bekend is; bij op of na 1 januari 2019 opgerichte ondernemingen mag het maximumbedrag van de lening niet hoger zijn dan de geraamde jaarlijkse loonsom voor de eerste twee exploitatiejaren,

    • 25 procent van de totale omzet van de begunstigde in 2019, of

    • met passende motivering en op basis van zelfcertificering door de begunstigde van zijn liquiditeitsbehoeften, op basis van een liquiditeitsplan dat zowel werkkapitaal als investeringskosten kan omvatten, mag het bedrag van de lening worden verhoogd om de liquiditeitsbehoeften vanaf het moment van toekenning te dekken voor de komende achttien maanden voor een MKB-ondernemer en voor de komende twaalf maanden voor een grote onderneming,

  • 6°. wordt verstrekt aan ondernemingen die niet al in moeilijkheden verkeerden, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019, en

  • 7°. met een rente wordt verstrekt die gelijk is aan de rente die voor een vergelijkbare lening die zonder garantie wordt verstrekt, in rekening wordt gebracht;

e. liquiditeitsopslag:

een door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld;

f. waarde van een lening:

het nog niet afgeloste deel van de lening;

g. ondernemer:

een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;

h. groep:

een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

  • a. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

    • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

    • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is van, of

    • 3°. overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

  • b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

i. financier:

een bank;

j. onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

k. fundingkosten:

kosten die de bank maakt om geld aan te trekken op de kapitaalmarkt;

l. MKB-ondernemer:

ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt in de zin van artikel 2, onderdeel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

m. grote onderneming:

onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

n. algemene groepsvrijstellingsverordening:

verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

Artikel 2. Garantstelling
  • 1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor 90 procent van de waarde van door de financier verstrekte leningen indien deze zijn verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80 procent van de waarde van door de financier verstrekte leningen indien deze zijn verstrekt aan een grote onderneming, voor welke garantstelling de financier een provisie is verschuldigd.

  • 2. De garantie wordt verleend voor de duur van deze leningen met een maximum van zes jaar.

  • 3. De garantstelling heeft alleen betrekking op leningen die:

    • a. worden verstrekt overeenkomstig de in artikel 3 genoemde voorwaarden;

    • b. onder de garantstelling zijn gebracht overeenkomstig de procedure van artikel 4.

  • 4. Indien de financier bij de verstrekking van een lening een gedeelte daarvan niet onder de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing op het gedeelte van de lening dat onder de garantstelling is gebracht, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 3. Randvoorwaarden lening

Een lening aan een ondernemer kan onder de garantstelling van de Staat worden gebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer zijn bevredigend;

  • b. in de voorafgaande periode van twaalf maanden zijn niet meer middelen ten behoeve van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een zodanige onttrekking aangegaan;

  • c. de verstrekking van de lening dient niet ter vervanging van aan een ondernemer verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier of door een financier die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier, tenzij de lening dient ter vervanging van een krediet dat is verstrekt vanaf 1 januari 2022 tot en met het tijdstip waarop de regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 23 maart 2022, nr. WJZ/ 21315158, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met het opnieuw vaststellen en de openstelling van de subsidiemodules Garantie Ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (GO-C) en Klein Krediet Corona (KKC) in werking treedt;

  • d. de waarde van de lening die aan de ondernemer wordt verstrekt bedraagt niet minder dan € 1.500.000;

  • e. bij of in verband met het verstrekken van de lening verstrekt de financier geen andere goederen dan geld;

  • f. de lening draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief en winstgericht beleid van de financier;

  • g. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:

    • 1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;

    • 2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;

    • 3°. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking te verlenen;

  • h. de waarde van de lening die aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep wordt verstrekt tezamen met het nog niet afgeloste deel van een of meer leningen die door een financier met toepassing van de titels 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en titel 3.13a van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, zoals deze luidde in de periode van 1 augustus 2017 tot 1 juli 2020 of een of meer bankgarantiegarantiefaciliteiten als bedoeld in artikel 3.14.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt, bedraagt niet meer dan € 150.000.000;

  • i. de waarde van de lening waarbij de aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte lening tezamen met andere leningen die door een financier met toepassing van titel 3.13b van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt, bedraagt niet meer dan het maximum bedoeld artikel 1, onderdeel d, subonderdeel 5°;

  • j. de lening dient niet ter vervanging van een bestaande lening die is opgezegd om de reden dat een ondernemer niet meer aan de financiële ratio’s uit de leningovereenkomst kan voldoen, behoudens indien de bestaande lening wordt overgenomen door een andere financier die geen deel uitmaakt van de groep van de bestaande financier;

  • k. de lening dient in overwegende mate niet ter vervanging door dezelfde financier of door een financier die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier van aan een ondernemer verschaft krediet waarvan de aflossing is vervroegd;

  • l. de lening dient niet ter overname van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een converteerbare achtergestelde lening;

  • m. de lening dient niet ter vervanging van een bestaande lening, indien dit uitsluitend ten doel heeft betere leningsvoorwaarden te verkrijgen;

  • n. de lening heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de Staat;

  • o. de lening wordt na verloop van ieder kalenderkwartaal afgelost met een zodanig vast bedrag, dat de lening op de laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt;

  • p. het eerste kalenderkwartaal van aflossing van de lening vangt aan uiterlijk achttien maanden nadat de lening is verstrekt indien de lening is verstrekt aan een MKB-ondernemer en twaalf maanden indien de lening is verstrekt aan een grote onderneming;

  • q. de financier spant zich ervoor in dat, naast de op het moment van verstrekken van de gegarandeerde lening reeds bestaande zekerheden, de ondernemer ten gunste van de financier aanvullende zekerheden vestigt, zo hoog mogelijk in rang, tot zekerheid voor nakoming van de verplichtingen van de ondernemer jegens de financier uit hoofde van de gegarandeerde lening. Bij uitwinning wordt de opbrengst van deze aanvullende zekerheden in eerste instantie aangewend voor het aflossen van de gegarandeerde lening. Bij uitwinning wordt de opbrengst van de reeds bestaande zekerheden in eerste instantie aangewend voor het aflossen van de overige niet gegarandeerde financieringsfaciliteiten, voor zover deze financieringsfaciliteiten voor het moment van verstrekken van de gegarandeerde lening door de financier zijn verstrekt, en in tweede instantie voor het aflossen van de gegarandeerde lening;

  • r. de lening wordt uitsluitend verstrekt aan ondernemingen die een substantieel deel van hun activiteiten in Nederland uitvoeren;

  • s. de afsluitprovisie bedraagt nooit meer dan 1 procent van de lening.

Artikel 4. Aanmelding en toetsing
  • 1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van een lening met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van de bescheiden, genoemd in het model.

  • 2. Indien de verstrekking van de lening naar het oordeel van de Staat voldoet aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van deze overeenkomst voor deze lening. De Staat bericht hierover de financier binnen drie weken na ontvangst van de aanmelding onder vermelding van de omvang, duur en provisie van de garantie. De minister kan, in afwijking van het voorstel van de financier, een hoger tarief van de provisie vaststellen indien de door de financier voorgestelde provisie, zoals bedoeld in artikel 6.1, naar het oordeel van de minister te laag is in relatie tot het risico.

  • 3. De garantie wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een door partijen gesloten overeenkomst over de in het eerste lid bedoelde voorgenomen verstrekking aan de Staat wordt overgelegd en dat ook dan wordt voldaan aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden.

  • 4. Indien de lening niet meer bedraagt dan € 25.000.000, kan de minister, in afwijking van het eerste tot en met derde lid, de financier schriftelijk meedelen dat in de daarin genoemde omstandigheden en onder de daarin genoemde voorwaarden, de volgende procedure wordt gevolgd:

    • a. de financier meldt de lening waarop deze overeenkomst van toepassing is binnen 35 dagen na het sluiten van de leningsovereenkomst aan de Staat onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie;

    • b. de minister bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst;

    • c. voor de toepassing van artikel 3.13b.8 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, is de volgorde van ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.

Artikel 5. Verplichtingen beheer
  • 1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken, beheren en vervreemden van leningen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.

  • 2. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken, beheren of vervreemden van leningen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid.

  • 3. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren of vervreemden van leningen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar zijn.

  • 4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van tegenstrijdige belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten, aandeelhouders of andere betrokkenen te voorkomen.

  • 5. De financier verleent alleen medewerking aan verstrekkingen van krediet door een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier een gegarandeerde lening heeft verstrekt, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder deze medewerking zou hebben verleend in het kader van een actief en winstgericht beleid.

  • 6. De financier komt met een ondernemer aan wie een gegarandeerde lening is verstrekt slechts een wijziging van het aflossingsschema overeen na voorafgaande toestemming van de Staat, tenzij:

    • a. de wijziging een versnelde aflossing betreft; of

    • b. de wijziging een opschorting van de aflossing betreft gedurende ten hoogste acht kalenderkwartalen en de financier gedurende de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van:

      • 1°. alle financieringsfaciliteiten van de ondernemer bij de financier, bij een gehele opschorting van de aflossing;

      • 2°. eenzelfde gedeelte van alle financieringsfaciliteiten van de ondernemer, bij een gedeeltelijke opschorting van de aflossing.

  • 7. De Staat verleent de in het zesde lid bedoelde toestemming indien aannemelijk is dat:

    • a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan het bestaande aflossingsschema;

    • b. adequate maatregelen worden genomen ter verbetering van de liquiditeit van de onderneming, rekening houdend met het belang van rentabiliteit en continuïteit van de onderneming;

    • c. rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.

  • 8. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie, bedoeld in artikel 6.1, op te schorten in geval dat:

    • a. er voor de financier geen mogelijkheden meer zijn om de renteverplichtingen te incasseren bij de ondernemer; en

    • b. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de verplichtingen van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.

  • 9. De financier vervreemdt de lening slechts na voorafgaande toestemming van de Staat.

  • 10. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit de leningovereenkomst, uit hoofde waarvan de gegarandeerde lening is verstrekt, na voorafgaande toestemming van de Staat.

  • 11. De financier brengt slechts wijzigingen aan in de leningovereenkomst na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.

Artikel 6. Financiële verplichtingen
  • 1. De financier is een door de minister vastgestelde provisie verschuldigd voor de garantie op leningen die overeenkomstig de procedure van artikel 4 onder de garantstelling zijn gebracht. Het tarief van de provisie voor de garantie op de verstrekte lening wordt berekend door alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten te verminderen met:

    • a. een half procent per jaar voor beheerskosten,

    • b. fundingkosten, vermeerderd met een liquiditeitsopslag, en

    • c. de afsluitprovisie.

  • 2. De provisie, bedoeld in het eerste lid en artikel 4, tweede lid, bedraagt ten minste:

    • a. voor het eerste jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 25 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 50 basispunten;

    • b. voor het tweede en derde jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 50 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 100 basispunten;

    • c. voor het vierde, vijfde en zesde jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 100 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 200 basispunten.

  • 3. Per kwartaal wordt een vierde deel van de periodieke provisie, bedoeld in het eerste lid, bij de financier in rekening gebracht, uitgaand van de waarde van de leningen op de eerste dag van het kwartaal.

  • 4. Indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, geheel vervroegd wordt afgelost, wordt de te betalen reeds verschuldigde provisie betaald bij de beëindiging van de garantstelling.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde provisie is verschuldigd voor de duur van de garantie of zoveel korter als zich één van de in artikel 8, eerste lid, genoemde omstandigheden voordoet.

  • 6. Indien de lening wordt afgestoten om verlies op die lening in de zin van artikel 8, eerste lid, te beperken, kan de minister op verzoek van de financier de over de resterende termijn verschuldigde provisie geheel of gedeeltelijk kwijtschelden indien sprake is van klemmende redenen, gelegen in het belang van de onderneming van de ondernemer.

Artikel 7. Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen
  • 1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt. Deze administratie moet ten minste tien jaar na het verstrekken van de lening worden bewaard.

  • 2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerde leningen, waaronder:

    • a. een aflossing van een lening, tenzij deze aflossing overeenkomt met een aflossingsschema waarover de Staat eerder is geïnformeerd;

    • b. een wijziging van de looptijd van een lening;

    • c. de materiële verslechtering van de kredietwaardigheid van de ondernemer.

  • 3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.

  • 4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen waaraan kapitaal is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor het bestuur van de onderneming.

  • 5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing te verklaren.

Artikel 8. Reikwijdte garantie
  • 1. De financier kan een beroep doen op de garantie indien zij op een gegarandeerde lening verwacht verlies te lijden:

    • a. bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van de lening;

    • b. door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de lening door de financier;

    • c. door het onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen;

    • d. als gevolg van een faillietverklaring, een surséance van betaling of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de lening is verstrekt;

    • e. bij een in kracht van gewijsde gegane homologatie van een akkoord na de faillietverklaring, na de verlening van surséance van betaling of na het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de lening is verstrekt;

    • f. indien de ondernemer een rechtspersoon is, bij ontbinding van de rechtspersoon;

    • g. bij wanbetaling onder de lening.

  • 2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de onderneming zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan, mits de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.

  • 3. Bij verlies ingevolge vervreemding van een lening geldt de garantie alleen indien de vervreemding:

    • a. na instemming van de Staat plaatsvindt;

    • b. gebeurt tegen een prijs die past in het voeren van een actief en winstgericht beleid;

    • c. voor zover de financier daarbij de lening geheel of voor een deel overdraagt aan één van zijn aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders, beheerders of andere betrokkenen, tegen een prijs die is gebaseerd op een taxatie van twee onafhankelijke deskundigen, dan wel gepaard gaat met vervreemding van ten minste een derde deel van de lening aan onafhankelijke derden.

  • 4. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een lening geldt de garantie alleen indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening is verstrekt en indien rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.

  • 5. Als onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt aangemerkt de situatie waarin:

    • a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen;

    • b. aannemelijk is dat de ondernemer in de eerstvolgende jaren niet in staat zal zijn te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen; en

    • c. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.

  • 6. Verlies als gevolg van faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, wordt aanwezig geacht:

    • a. voor zover aannemelijk is dat de financier bij het einde van het faillissement, van de surséance onderscheidenlijk van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een verlies als bedoeld in het achtste lid zal leiden;

    • b. mits aannemelijk is dat rekening is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.

  • 7. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag indien de financier tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond van deze overeenkomst of indien de financier niet kan aantonen die maatregelen te hebben genomen die een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder zou hebben genomen in het kader van een actief en winstgericht beleid.

  • 8. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van de lening of, indien het verlies slechts op een deel van de lening is geleden, het hiermee overeenkomende deel van die waarde, in een voorkomend geval verminderd met:

    • a. in geval van vervreemding: de prijs waarvoor die vervreemding heeft plaatsgevonden;

    • b. in geval van ontbinding: de liquidatie-uitkering;

    • c. in geval van homologatie van een akkoord als bedoeld in het eerste lid, onder e, de in het kader van het akkoord voor de lening verrichte uitkering.

  • 9. Indien de financier meermalen gegarandeerde leningen aan een ondernemer heeft verstrekt en slechts op een deel daarvan verlies lijdt, wordt het verlies geacht te zijn geleden op de lening die de financier het eerst heeft verstrekt.

  • 10. Indien de financier aan een ondernemer leningen heeft verstrekt die slechts ten dele onder de garantstelling zijn gebracht en slechts op een deel daarvan verlies lijdt, wordt het verlies, onverminderd het zesde lid, naar rato toegerekend aan de leningen die onder de garantstelling zijn gebracht.

  • 11. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel g, is sprake van wanbetaling wanneer een MKB-ondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van de lening.

Artikel 9. Inroepen van garantie en toetsing
  • 1. De financier verzoekt de Staat binnen zes maanden nadat zich de in artikel 8, eerste lid, bedoelde situatie heeft voorgedaan om betaling op grond van de garantie met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de vervreemdingsovereenkomst, de inschrijving in het register van de ontbinding van de rechtspersoon of van de in artikel 8, eerste lid, onderdeel e, bedoelde akkoorden en van andere bescheiden als genoemd in het model.

  • 2. Indien op grond van de feiten die door de financier aan de Staat zijn medegedeeld blijkt dat sprake is van een verlies als bedoeld in artikel 8, maakt de financier aanspraak op betaling van 90 procent van het geleden verlies indien de lening is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80 procent indien deze is verstrekt aan een grote onderneming, tenzij de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst. De Staat bericht hierover de financier binnen dertien weken na ontvangst van het betalingsverzoek onder vermelding van het te betalen bedrag.

Artikel 10. Betalingen

Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer [P.M.] bij de ---bank, ten name van RVO.nl, onder vermelding van het [P.M.] nummer.

Artikel 11. Overdracht van garantie
  • 1. Overdracht van de rechten en verplichtingen uit hoofde van de garantie op de lening is uitsluitend mogelijk na goedkeuring door de minister.

  • 2. Toestemming door de minister voor de overdracht vindt uitsluitend plaats indien de overdracht plaatsvindt met het oogmerk de lening beleenbaar te maken.

  • 3. De minister kan voorwaarden verbinden aan de goedkeuring.

  • 4. Verlies ontstaan als gevolg van overdracht, bedoeld in het eerste lid, kan niet gerekend worden tot verlies als bedoeld in artikel 8.

Artikel 12. Terugvordering en navordering
  • 1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra blijkt dat de financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat de Staat op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft.

  • 2. Indien vanwege een verlies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, d of g, een uitkering op grond van de garantie heeft plaatsgevonden, is de financier verplicht 90 procent van de aflossingen die na de uitkering worden verricht, indien de lening is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80 procent indien deze is verstrekt aan een grote onderneming, uit te betalen aan de Staat.

  • 3. Indien de financier na de uitkering op grond van de garantie nog opbrengsten ontvangt die de gegarandeerde lening toekomen, is de financier verplicht 90 procent van deze opbrengsten, indien de lening is verstrekt aan een MKB-ondernemer, onderscheidenlijk 80 procent van deze opbrengsten, indien deze is verstrekt aan een grote onderneming, uit te betalen aan de Staat.

Artikel 13. Verplichting tot uitwinning van zekerheden
  • 1. Indien de financier de garantie inroept en door de Staat een uitkering is gedaan op grond van de garantie voordat alle ten gunste van de financier gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, is de financier gehouden deze zekerheden binnen vijf jaar na de uitkering uit te winnen, op dezelfde wijze als de financier zou hebben gedaan indien de gegarandeerde lening geheel voor eigen rekening en risico door de financier zou zijn verstrekt.

  • 2. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, is ingediend op een moment waarop de uitwinning van de ten gunste van de financier gevestigde zekerheden nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op de gegarandeerde lening, brengt de financier de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 3. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nader gegevens van de financier verlangen.

  • 4. De financier zal, binnen drie maanden nadat alle ten gunste van de financier gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, aan de minister verslag uitbrengen en de definitieve afrekening ter goedkeuring aan de minister voorleggen.

Artikel 14. Opzegging en wijziging
  • 1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien:

    • a. de financier tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst;

    • b. ten aanzien van de financier een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;

    • c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;

    • d. de bepalingen in titel 3.13b van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels van de Europese Unie ten aanzien van staatssteun.

  • 2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te herstellen binnen een redelijke termijn.

  • 3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onderdeel b of d, bedoelde omstandigheid heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van leningen die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.

  • 4. Een opzegging heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van leningen die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht, indien overdracht van verplichtingen, bedoeld in artikel 11, van toepassing is.

  • 5. De inwerkingtreding van een wijziging van het besluit, of van titel 3.13b van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies leidt terzelfder tijd tot een gelijke wijziging van deze overeenkomst.

  • 6. Een wijziging als bedoeld in het vijfde lid heeft geen gevolgen ten aanzien van verstrekkingen van leningen die voor het tijdstip van de wijziging onder de garantstelling zijn gebracht of voor leningen die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een overeenkomst die is aangegaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging.

Artikel 15. Geschillen
  • 1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.

  • 2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.

Artikel 16. Adressering schriftelijke stukken

Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder

  • 1. gemelde partij worden gericht aan

    Ministerie van Economische Zaken en Klimaat,

    RVO.nl, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.

    Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder

  • 2. gemelde partij worden gericht aan

    ....

Artikel 17. Inwerkingtreding

Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.

........., ten deze vertegenwoordigd door

1....

2....

Deze overeenkomst is getekend op..... te Den Haag

D

Na bijlage 3.22.1 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 3.25.1. behorende bij de artikelen 3.25.2, derde lid onderdeel e, en 3.25.7 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

Model garantstellingsovereenkomst

Overeenkomst tussen:

De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat;

......, hierna noemen: de Financier,

Partijen zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Definitiebepalingen
  • 1. De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en artikel 1.1 en paragraaf 3.25 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst de in deze regelingen gegeven betekenis.

  • 2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:

    a. financier-gelieerde:

    een rechtspersoon waaraan de Financier direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft of voor het handelen waarvan de Financier volledig aansprakelijk is, en die als Financier-gelieerde is vermeld in artikel 18 van deze overeenkomst;

    b. garantstellingskrediet:

    krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 5 is gemeld;

    c. investeringskosten:

    kosten voor investeringen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering dan wel waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan die moeten worden nagekomen en waarvan de nakoming niet kan worden uitgesteld;

    d. krediet:

    bedrag dat de Financier uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;

    e. kredietovereenkomst:

    overeenkomst uit hoofde waarvan:

    • 1°. de Financier aan een MKB-ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of

    • 2°. de MKB-ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Financier, of

    • 3°. de Financier tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Financier in een groep verbonden is of een Financier-gelieerde, onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Financier van invloed is;

    f. minister:

    de Minister van Economische Zaken en Klimaat;

    g. uitwinning:
    • 1°. uitwinning door de Financier, naar normaal bankgebruik, van de door de MKB-ondernemer aan de Financier verstrekte zekerheden;

    • 2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Financier door de MKB-ondernemer van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen; en

    • 3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer;

    • 4°. indien het faillissement van de MKB-ondernemer is uitgesproken of aan hem surseance van betaling is verleend (of een andere insolventieprocedure onder de Faillissementswet op hem wordt toegepast), de onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder.

Artikel 2. Garantstelling

De Staat stelt zich garant ten behoeve van de Financier voor de terugbetaling van garantstellingskredieten die met inachtneming van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en paragraaf 3.25 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en deze overeenkomst door de Financier worden verstrekt, met dien verstande dat deze garantstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.

Artikel 3. Voorwaarden en verplichtingen krediet
  • 1. De Financier draagt er zorg voor dat:

    • a. het krediet voldoet aan de volgende voorwaarden:

      • 1°. het kredietbedrag dat wordt verleend aan de MKB-ondernemer bedraagt ten minste € 10.000,– maar niet meer dan € 50.000,–;

      • 2°. het krediet heeft een maximale reguliere looptijd van 5 jaar, met de mogelijkheid tot opschorting met een periode van maximaal 8 kwartalen, waarbij de opschorting gepaard gaat met een verlenging van de looptijd met dezelfde periode;

      • 3°. het tarief, dat de Financier per jaar aan de MKB-ondernemer in rekening brengt, bedraagt maximaal 4 procent van het kredietbedrag voor de gehele looptijd van het krediet;

      • 4°. de verstrekking van het krediet dient niet ter vervanging van aan een ondernemer verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier of door een financier die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier, tenzij het krediet dient ter vervanging van een krediet dat is verstrekt of aangeboden vanaf 1 januari 2022 tot en met het tijdstip waarop de regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 23 maart 2022, nr. WJZ/ 21315158, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met het opnieuw vaststellen en openstelling van de subsidiemodules Garantie Ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (GO-C) en Klein Krediet Corona (KKC) in werking treedt;

      • 5°. het krediet dient, na een eventuele aflossingsvrije periode van maximaal 12 maanden na verstrekking van het krediet, op annuïtaire of lineaire basis te worden afgelost, althans de rekening-courant verhouding dient te wordt gereduceerd, tot een nulstand aan het einde van de looptijd;

    • b. het krediet is gemeld overeenkomstig artikel 5;

    • c. de door de minister op grond van artikel 3.25.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies vastgestelde eenmalige provisie, bedoeld in dat artikel, door de Financier aan de Staat is betaald binnen 35 dagen na het verstrekken van het krediet;

    • d. de kredietovereenkomst in schriftelijke vorm of langs elektronische weg tot stand is gekomen;

    • e. de relaties tussen de Financier en de bij zijn onderneming betrokkenen enerzijds, en de ondernemers aan wie kapitaal wordt verschaft anderzijds, transparant zijn.

  • 2. De toepasselijkheid van deze garantstellingsovereenkomst kan slechts worden ingeroepen indien en voor zover door de melding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten of delen daarvan de door de minister op grond van artikel 3.25.5, tweede lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde maximumbedrag per financier niet is overschreden.

  • 3. Indien de MKB-ondernemer een rechtspersoon is of een personenvennootschap met een rechtspersoon als vennoot, geldt een persoonlijke borgstelling van 10 procent van de hoofdsom van het garantstellingskrediet.

  • 4. De MKB-ondernemer kan het garantstellingskrediet slechts zonder vergoeding aflossen wanneer de hoofdsom in zijn geheel wordt afgelost.

  • 5. De MKB-ondernemer kan het garantstellingskrediet tussentijds aanvullend aflossen onder voorwaarde dat dit eenmaal per jaar gebeurt voor minimaal 20 procent van de hoofdsom van het garantstellingskrediet (of openstaand saldo bij krediet in rekening-courant) of volgens een andere afspraak conform de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering zoals toegepast door de Financier.

  • 6. Het garantstellingskrediet heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de Staat.

  • 7. Het garantstellingskrediet wordt niet later aangevraagd dan 15 juni 2022 en wordt verstrekt uiterlijk tot en met 30 juni 2022.

  • 8. De opschorting, bedoeld in artikel 3, lid 1, onderdeel a, onder 2, vereist niet de voorafgaande goedkeuring van de Staat.

Artikel 4. Criteria voor MKB-ondernemer bij verstrekken garantstellingskrediet

Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een garantstellingskrediet aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:

  • a. de MKB-ondernemer heeft verklaard:

    • 1°. dat het krediet dient ter financiering van het door de MKB-onderneming geleden of te verwachten verlies aan inkomsten of wordt verstrekt om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor investeringskosten van een MKB-onderneming, dat of die is ontstaan of naar verwachting ontstaat tussen 19 maart 2020 en 30 juni 2022, als gevolg van het coronavirus;

    • 2°. in Nederland te zijn gevestigd en daar een substantieel deel van de activiteiten van de onderneming uit te voeren;

    • 3°. te zijn opgenomen in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarbij de registratie is terug te voeren naar een datum vóór 1 januari 2019;

    • 4°. geen aanbieder te zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg;

    • 5°. geen onderneming in stand te houden waarvan de activiteiten in overwegende mate betrekking hebben op;

      • onroerende zaken voor zover de activiteiten gericht zijn op het behalen van resultaten door waardestijging van onroerende zaken zonder dat sprake is van een significante waardetoevoeging door eigen productieve activiteiten;

      • de financiële sector voor zover de ondernemer het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uitoefent, of een participatiemaatschappij heeft;

    • 6°. geen onderneming in stand te houden die actief is in:

      • de sector visserij en aquacultuur;

      • de primaire productie van landbouwproducten;

      • de sector verwerking en afzet van landbouwproducten;

    • 7°. geen onderneming in stand te houden waarvoor de ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) meer is dan € 2.300.000, waarbij wordt uitgegaan van bruto bedragen;

    • 8°. niet gelijktijdig met een kredietovereenkomst als bedoeld in artikel 3.25.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies een andere kredietovereenkomst met dezelfde financier te hebben gesloten of dit voorzienbaar op korte termijn te zullen doen;

    • 9°. geen onderneming in stand te houden:

      • die al op 31 december 2019 kwalificeerde als een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, punt 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

      • waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt; of

      • die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;

    • 10°. winst te hebben gemaakt in 2019;

    • 11°. geen onderneming in stand te houden waarmee een kredietovereenkomst is gesloten of waaraan een lening is verstrekt met toepassing van de titels 2.5, 3.11, 3.13, of 3.13b of titel 3.13a, zoals deze luidde in de periode van 1 augustus 2017 tot 1 juli 2020;

    • 12°. geen onderneming in stand te houden waarbij het uitstaand obligo bij financiers en financier-gelieerden na verstrekking van het krediet meer is dan € 250.000,– waarbij alle zakelijke financieringen, met uitzondering van een zakelijke hypotheek, worden meegenomen.

Artikel 5. Kredietmelding
  • 1. De Financier meldt ten minste eens per kwartaal aan de Staat de in dat kwartaal verstrekte kredieten waarop deze garantstellingsovereenkomst van toepassing is, onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister gevraagde informatie.

  • 2. De minister bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 3, tweede lid, is de volgorde van ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.

Artikel 6. Provisie
  • 1. Het tarief van de provisie bedraagt voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer eenmalig 2 procent van het kredietbedrag.

  • 2. Indien overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel c, een provisie is betaald met betrekking tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de Financier, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de Financier mits de Financier binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de Staat heeft gedaan.

Artikel 7. Verzoek om betaling uit hoofde van de garantstellingsovereenkomst
  • 1. De Staat stelt zich garant voor 95 procent van ieder garantstellingskrediet, bestaande uit de hoofdsom van dat krediet, de verschuldigde achterstallige rente en de voor dat krediet gemaakte kosten, waaronder kosten voor de uitwinning.

  • 2. De Financier kan, zodra er sprake is van een wanbetaling onder een garantstellingskrediet, een verzoek doen aan de Staat tot betaling van het verwachte verlies, bedoeld in artikel 8. Dit verzoek wordt ingediend in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het garantstellingskrediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid is sprake van wanbetaling wanneer een MKB-ondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van een verplichting onder het krediet.

  • 4. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister gevraagde informatie.

  • 5. De minister geeft binnen 35 dagen na de ontvangst uitvoering aan het verzoek aan de Financier.

Artikel 8. Berekening verlies

De omvang van het verwachte verlies bedraagt per krediet 95 procent van hetgeen de MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 7 ingediende verzoek uit hoofde van het garantstellingskrediet pro resto verschuldigd is van het krediet, bestaande uit de hoofdsom van dat krediet, de verschuldigde rente en voor dat krediet gemaakte kosten, waaronder kosten voor de uitwinning.

Artikel 9. Betaling door de Staat
  • 1. De minister betaalt hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog op de door de Financier in haar verzoek bedoelde garantstellingskrediet verschuldigd is.

  • 2. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de Financier, indien:

    • a. niet voldaan is aan de artikelen 3 en 4;

    • b. de Financier in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek heeft geleid;

    • c. de Financier niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting als bedoeld in artikel 13.

  • 3. De Staat en de Financier betalen op het door de ontvangende partij opgegeven rekeningnummer.

  • 4. Er zal door de Staat geen regres of subrogatie plaatsvinden.

  • 5. De Financier is niet gehouden een vordering op de MKB-ondernemer in te stellen voordat de Staat tot betaling over zal gaan.

Artikel 10. Herstructurering en uitwinning
  • 1. In het geval van wanbetaling, als bedoeld in artikel 7, derde lid, is het de verantwoordelijkheid van de Financier om naar normaal bancair gebruik in samenspraak met de MKB-ondernemer te bezien op welke wijze deze zo veel als mogelijk aan zijn verplichtingen jegens de Financier kan voldoen.

  • 2. Indien een uitwinningsproces wordt gestart komen de opbrengsten daarvan ten gunste aan de aflossing voor eerder verstrekte reguliere financieringen. De persoonlijke borgtocht verstrekt ten behoeve van het garantstellingskrediet en resterende opbrengsten uit zekerheden komen ten gunste van de aflossing van het garantstellingskrediet.

  • 3. De Financier zal geen restvorderingen uit hoofde van het garantstellingskrediet verkopen aan derde partijen.

  • 4. Financier en Staat delen naar rato van garantiepercentage in de uitwinning van zekerheden

    (indien van toepassing). Dit is inclusief persoonlijke borgtocht verstrekt ten behoeve van het garantstellingskrediet voor deze lening en met inachtneming van de volgorde bij meerdere financieringen zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Indien na de uitwinning van zekerheden en de persoonlijke borgtocht sprake is van een restschuld kan conform beleid van de Financier een betalingsregeling getroffen worden met een maximale looptijd van drie jaar. Individuele omstandigheden kunnen aanleiding zijn voor kwijtschelding.

  • 6. De Financier kan de restschuld van de borg (max. 10 procent) herfinancieren door omzetting in consumptief of hypothecaire krediet, waarbij de looptijd van de restschuldregeling in acht wordt genomen en het nieuwe krediet moet passen binnen de geldende leennormen. Kosten van herstructurering en uitwinning kunnen conform regulier beleid van de Financier worden verhaald op de MKB-ondernemer. Dit is inclusief de kosten die zijn gemaakt door inschakeling van een derde partij. Hierbij geldt ook de reguliere incassovergoeding (provisie) van 20 procent.

  • 7. De BKR registratie in het geval van wanbetaling wordt gedaan conform bancair gebruik.

Artikel 11. Eindafrekening
  • 1. Uiterlijk het tweede kwartaal na de maximale looptijd van het laatste verstrekte krediet wordt het totale verlies vastgesteld. Het totale verlies wordt gebaseerd op de uit hoofde van de garantstellingskredieten pro resto verschuldigde hoofdsommen, de verschuldigde achterstallige rentes en de voor die kredieten gemaakte kosten, waaronder de kosten voor de uitwinning, minus de opbrengsten van de uitwinning, met inachtneming van de omvang van de garantstelling door de Staat als bepaald in artikel 7, eerste lid, en de verdeling van de uitwinningsopbrengsten conform artikel 10, vierde lid. Op basis daarvan vindt verrekening plaats met de reeds betaalde verwachte verliezen met betrekking tot de garantstellingskredieten.

  • 2. Afhankelijk van het resultaat van de in het eerste lid genoemde verrekening, betaalt de Staat of de Financier hetgeen zij uit hoofde daarvan aan de andere partij verschuldigd is op het door die partij opgegeven rekeningnummer.

Artikel 12. Procedure bij aanleveren onjuiste gegevens door Financier

Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de minister blijkt dat de Financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, terwijl de Financier wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en dat de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou leiden.

Artikel 13. Informatieverplichting
  • 1. De Financier draagt er zorg voor dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt. Deze administratie moet ten minste tien jaar na het verstrekken van de lening worden bewaard.

  • 2. De Financier doet aan de minister onverwijld mededeling van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan hem, een verzoek tot faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing te verklaren

  • 3. De Financier stelt de minister eenmaal per kwartaal via batch levering voor alle door hem onder deze garantstellingsovereenkomst gesloten kredietovereenkomsten op de hoogte van de door de minister gevraagde informatie, waaronder in ieder geval bij het verstrekken van het krediet:

    • a. de naam van de onderneming;

    • b. de naam van de ondernemer;

    • c. het nummer van inschrijving bij Kamer van Koophandel;

    • d. de SBI-code;

    • e. het kredietbedrag;

    • f. de looptijd van de kredietovereenkomst;

    • g. de eventuele aflossingsvrije periode.

  • 4. De Financier stelt de minister eenmaal per kwartaal via batch levering op de hoogte van de door de minister gevraagde informatie, waaronder gedurende de looptijd en afwikkeling van het krediet:

    • a. de vervroegde volledige aflossing van het garantstellingskrediet;

    • b. het door de afdeling bijzonder beheer of een vergelijkbare afdeling van de Financier in beheer nemen van het garantstellingskrediet;

    • c. de opeising van het garantstellingskrediet;

    • d. de omvang van de opschorting van het garantstellingskrediet;

    • e. de omvang van de gedeeltelijke aflossing van het garantstellingskrediet;

    • f. de wanbetaling en het resterende kredietbedrag;

    • g. het verzoek om betaling met resterende hoofdsom, verschuldigde rente en gemaakte kosten;

    • h. de restschuldregeling met het bedrag en de looptijd;

    • i. het einde van de restschuldregeling, opbrengsten en gemaakte kosten.

  • 5. Aan de hand van een steekproef wordt getoetst of de Financier conform deze garantstellingsovereenkomst handelt. Bij ernstige afwijkingen daarvan kan de garantstellingsovereenkomst met de Financier worden opgezegd. De minister kan ten behoeve van de steekproef om informatie verzoeken, welke de financier conform verzoek dient te verstrekken, bijvoorbeeld aangaande het kredietbeoordelings- en uitwinningsproces.

Artikel 14. Beheer
  • 1. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een garantstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Financier waken over de belangen van de Staat als garant.

  • 2. De Financier zal er voor zorg dragen dat het garantstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan de Financier die het garantstellingskrediet verstrekt, aan een financier-gelieerde. Dit verhindert de Financier echter niet om in het geval het garantstellingskrediet wordt verstrekt in de vorm van een rekening-courant krediet, de verschuldigde rente van de rekening-courant incasseren.

Artikel 15. Hardheidsclausule

Indien naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst op een garantstellingskrediet of een deel van een garantstellingskrediet wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet instemmen met een gemotiveerd verzoek van de Financier om afwijking van deze overeenkomst.

Artikel 16. Communicatie

Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze langs elektronische weg. De aanlevering door de Financier kan in afwijking en bij wijze van alternatief en ter keuze van de Financier ook geschieden in schriftelijke vorm en door aanlevering van een fysieke gegevensdrager.

Artikel 17. Overige bepalingen
  • 1. De inwerkingtreding van een wijziging van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies of paragraaf 3.25 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies leidt te zelfder tijd tot een gelijke wijziging van deze overeenkomst.

  • 2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister aan de Financier.

  • 3. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de minister en de Financier schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele kalendermaanden.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke ingang worden ontbonden, indien de Financier in strijd heeft gehandeld met het gestelde in deze overeenkomst.

  • 5. In afwijking van het derde lid kan de Financier deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van een wijziging van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies, publicatie in de Staatscourant van een wijziging van paragraaf 3.25 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies of een schriftelijke mededeling van de minister, inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.

  • 6. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies of door intrekking van artikel 3.25.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

  • 7. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van garantstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 5 zijn gemeld en ten aanzien van garantstellingskredieten die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.

  • 8. Als het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en artikel 3.25.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies gelijktijdig worden ingetrokken en vervangen door materieel identieke wettelijke voorschriften in een andere algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling dan is het zesde lid niet van toepassing.

Artikel 18. Financier-gelieerde

Financier-gelieerde in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a, van deze overeenkomst is (zijn):

a.(...)....................

b.(...enz.)

Getekend te ’s-Gravenhage op.....

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

(naam en functie vertegenwoordigers Financier)

ARTIKEL II

De tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 wordt als volgt gewijzigd:

A

De rij met betrekking tot titels 3.13 en 3.14 komt als volgt te luiden:

Titels 3.13, 3.13b en 3.14: Garantie ondernemingsfinanciering, Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus en Garantstelling gericht op bankgaranties

3.13.2, 3.13b.2 en 3.14.2

   

Voor titel 3.13 en 3.14 01-01-2022 t/m 31-12-2022

Voor titel 3.13b: tijdstip waarop de regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 23 maart 2022, nr. WJZ/ 21315158, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met het opnieuw vaststellen en de openstelling van de subsidiemodules Garantie Ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (GO-C) en Klein Krediet Corona (KKC) in werking treedt t/m 15-06-2022

€ 600.000.000

B

Boven de rij met betrekking tot titel 3.26 wordt een rij ingevoegd, luidende:

Titel 3.25: Garantie Klein Krediet Corona

3.25.2

   

tijdstip waarop de regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 23 maart 2022, nr. WJZ/ 21315158, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 in verband met het opnieuw vaststellen en de openstelling van de subsidiemodules Garantie Ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (GO-C) en Klein Krediet Corona (KKC) in werking treedt t/m 30-06-2022

€ 100.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 maart 2022

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en doel

Met de onderhavige regeling wordt de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) gewijzigd, in verband met steun aan bedrijven die worden getroffen door het coronavirus. Met deze wijzigingsregeling worden de subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (hierna: GO-C) en de subsidiemodule Garantie Klein Krediet Corona (hierna: KKC), die zijn vervallen met ingang van 1 januari 2022 opnieuw ingevoerd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de brief van 14 december 2021 aan de Tweede Kamer over het steunpakket in het eerste kwartaal van 2022 (Kamerstukken II, 2021–22, 35 420, nr. BL), waarin onder andere is aangekondigd dat de voornoemde subsidiemodules beschikbaarheid worden gemaakt tot en met het tweede kwartaal van 2022. Daarnaast worden met deze wijzigingsregeling de voornoemde subsidiemodules voor de eerste helft van 2022 opengesteld.

Overeenkomstig artikel 4.10 van de Comptabiliteitwet 2016 moeten subsidieregelingen een datum bevatten waarop zij komen te vervallen, welke datum niet later mag liggen dan vijf jaar na inwerkingtreding van die regeling. Ten aanzien van de subsidiemodules GO-C en de KKC was de vervaldatum 1 januari 2022. Deze datum volgde uit de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) (hierna: Tijdelijke kaderregeling). Doordat de Tijdelijke kaderregeling is verlengd, is het mogelijk de subsidiemodules GO-C en de KKC ook in de eerste helft van 2022 te continueren. Omdat beide subsidiemodules per 1 januari 2022 zijn komen te vervallen, worden de subsidiemodules door middel van deze wijzigingsregeling opnieuw ingevoerd. Op grond van artikel 4.10, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 moet de invoering van een subsidieregeling die strekt tot het verstrekken van subsidie onder hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden voor overwegend dezelfde activiteiten als een vervallen subsidieregeling bij de Tweede Kamer worden voorgehangen. Onderhavige regeling is daarom aan de Tweede Kamer overgelegd (Kamerstukken II, 2021/22, 35 420, nr. 267).

De subsidiemodule GO-C is inhoudelijk niet gewijzigd. De subsidiemodule KKC wordt inhoudelijk ongewijzigd ingevoerd met uitzondering van enkele wijzigingen die verderop worden behandeld. Er is voorzien in een nieuwe openstellingsperiode voor de eerste helft van 2022. Waar nodig zijn bepalingen in de subsidiemodules en de bijbehorende bijlagen hierop aangepast. Daarnaast is ten aanzien van beide subsidiemodules geregeld dat het mogelijk is om kredieten die zijn gesloten na 1 januari 2022 en die voldoen aan de criteria van de betreffende subsidiemodule na inwerkingtreding van de huidige regeling opnieuw te verstrekken en onder de betreffende subsidiemodule te brengen (herfinanciering). De beide subsidiemodules komen overeenkomstig de Tijdelijke kaderregeling met ingang van 1 juli 2022 te vervallen. Ten behoeve van transparantie is ervoor gekozen om de beide subsidiemodules (opnieuw) volledig toe te lichten en voor de toelichting niet enkel te verwijzen naar eerdere relevante publicaties in de Staatscourant.

2. Subsidiemodule GO-C

2.1 Aanleiding en doel

Bedrijven kunnen in liquiditeitsproblemen komen als gevolg van het coronavirus en daardoor veroorzaakte bredere economische effecten. Met de GO-C, die tot en met 30 juni 2022 een tijdelijke verruiming biedt ten opzichte van de bestaande financieringsinstrumenten, wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van liquiditeitstekorten bij bedrijven, zodat bedrijven met een gezond toekomstperspectief gefinancierd kunnen blijven worden. Met de GO-C staat de overheid voor een deel garant voor leningen verstrekt aan bedrijven. De bedrijven die worden geraakt door de gevolgen van het coronavirus en daardoor in liquiditeitsproblemen komen, kunnen tijdelijk gebruik maken van de financieringsmogelijkheden die deze garantiestelling geeft. Deze verruiming, die voor de brede doelgroep van bedrijven zal worden ingezet, betekent onder andere dat de Staat een hoger garantieaandeel aanbiedt in deze subsidiemodule.

In de bestaande subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering (titel 3.13 van de RNES, hierna: GO) betreft de garantstelling van de overheid 50% van de door de financier verstrekte lening. Voor de GO-C is de omvang van de garantie verhoogd naar 90% van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80% indien deze is verstrekt aan een grote onderneming. De GO-C kan benut worden door alle bedrijven, behoudens uitgezonderde sectoren, en is bestemd voor financiering van liquiditeitstekorten van een onderneming door een financier, met een maximale looptijd van zes jaar. Dit helpt deze bedrijven om aan hun dagelijkse betaalverplichtingen te kunnen blijven voldoen. Daarnaast kan de GO-C worden ingezet voor financiering van investeringen in vaste activa en/of werkkapitaal die noodzakelijk zijn voor herstel van de exploitatie naar het niveau vóór corona.

2.2 Hoofdlijnen

Met inachtneming van de voorwaarden die de Tijdelijke kaderregeling stelt, is voor het overige zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de inhoud en opzet van de GO. Dit is een vertrouwd financierinstrument bij financiers, ondernemers en RVO. Omwille van de noodzakelijke spoed waarmee deze module in eerste instantie is opgesteld en de herkenbaarheid bij gebruikers, zijn de huidige GO-bepalingen zo veel als mogelijk gehandhaafd en zijn alleen zaken aangepast die in deze module anders geregeld moesten worden. Hierdoor kan het voorkomen dat sommige bepalingen, die zien op situaties die zich naar hun aard niet kunnen voordoen bij toepassing van deze onderhavige module, zijn gehandhaafd.

De belangrijkste afwijkingen ten opzichte van de bestaande GO-module zijn:

  • Leningen en garanties verstrekt met toepassing van de GO-C hebben een looptijd van maximaal zes jaar;

  • Leningen zijn bestemd om te voorzien in de liquiditeits- en investeringsbehoefte van de ondernemer, die noodzakelijk zijn voor herstel van de exploitatie naar het niveau vóór corona;

  • Alleen niet achtergestelde leningen kunnen onder de garantstelling worden gebracht;

  • De maximale hoogte van de lening wordt bepaald op basis van loonsom, omzet of liquiditeitsplanning;

  • De garantie bedraagt maximaal 90% van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80% indien deze is verstrekt aan een grote onderneming;

  • Alleen leningen aan ondernemingen die op 31 december 2019 niet al in moeilijkheden waren, komen in aanmerking;

  • Er geldt een minimumprovisie.

Bij het artikelsgewijze deel van deze toelichting komen enkele andere verschillen aan de orde.

2.3 Vervalbepaling

Ingevolge artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 en in overeenstemming met de looptijd van de Tijdelijke kaderregeling en het daarop gebaseerde goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie is een horizonbepaling opgenomen. De regeling vervalt met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

2.4 Openstelling 2022

Voor het eerste half jaar van 2022 kunnen aanvragen worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van de onderhavige regeling tot en met 15 juni 2022. Deze periode is iets korter dan de looptijd van de regeling, zodat er voldoende tijd is om de ingediende aanvragen te kunnen beoordelen en – in overeenstemming met de Tijdelijke kaderregeling – uiterlijk op 30 juni 2022 daarover te kunnen besluiten. Evenwel is het mogelijk dat het subsidieplafond in deze periode eerder wordt bereikt dan op 15 juni 2022 en dat er om die reden in dat jaar geen subsidie meer verstrekt kan worden. Dit plafond is opgenomen in artikel II, waarmee de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 wordt gewijzigd. De GO-C deelt het subsidieplafond met de bestaande GO-modules (titel 3.13, subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering en titel 3.14, subsidiemodule Garantstelling gericht op bankgaranties). Het subsidieplafond voor 2022 bedroeg voor de bestaande GO-modules € 300.000.000. Het subsidieplafond wordt echter aanzienlijk verhoogd met toevoeging van de GO-C tot € 600.000.000.

3. Subsidiemodule KKC

3.1 Aanleiding en doel

Het coronavirus zorgt voor een breed scala aan negatieve economische effecten. Bedrijven die voor corona in de kern gezond waren, kunnen hierdoor in liquiditeitsproblemen komen. Het kabinet wil de toegang tot liquiditeit voor MKB-ondernemingen vergemakkelijken. Het gaat specifiek om ondernemingen met een relatief kleine financieringsbehoefte tussen de € 10.000 en € 50.000. Dit betreft naar schatting enkele duizenden ondernemingen in Nederland. De relatief kleine financieringsomvang waar deze ondernemingen naar op zoek zijn, in verhouding tot de handelingskosten maakt dat dit type ondernemingen een extra zetje nodig heeft. Het doel van de KKC is om op een verantwoorde wijze een zo breed mogelijke groep MKB-ondernemingen tegen relatief gunstige voorwaarden in hun financieringsbehoefte tot € 50.000 te voorzien.

De subsidiemodule KKC wordt inhoudelijk ongewijzigd ingevoerd met uitzondering van enkele wijzigingen:

  • Naast verlies aan inkomsten kunnen ook investeringskosten om terug te komen tot pré corona niveau worden gefinancierd. Uit de crisis investeren geniet in economische perspectief de voorkeur boven verliesfinanciering voor behoud van economische activiteit. Daarom wordt naast het financieren van verlies aan inkomsten ook mogelijk om investeringskosten te financieren om terug te komen tot pré corona niveau. Hiermee wordt de KKC gelijkgetrokken met de GO-C en BMKB-C die dit ook mogelijk maken. Hiermee wordt ook maximaal gebruik gemaakt van de ruimte die de Tijdelijke kaderregeling hiervoor biedt.

  • De maximale steun die per ondernemer is verstrekt onder paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling, wordt verhoogd van € 1.800.000 naar € 2.300.000. Hiermee wordt maximaal gebruik gemaakt van de ruimte die de Tijdelijke kaderregeling biedt voor steunverlening.

  • Voor het bepalen of voldaan wordt aan de eis of een ondernemer winst maakte voor de uitbraak van corona kon gekeken worden naar 2019 of het gemiddelde over minimaal de laatste twee boekjaren. Deze laatste mogelijkheid verdwijnt. Het laatste boekjaar voordat ondernemers met het corona te maken kregen is 2019. De zin met betrekking tot de laatste twee boekjaren zou een beoordeling over 2020 en 2021 betekenen. Dit zijn jaren waarin corona al effect heeft en kunnen niet gebruikt worden om te bepalen of een ondernemer winst maakte voor de uitbraak van corona. De bepaling wordt niet herschreven naar het gemiddelde van 2018 en 2019 doordat het in de uitvoering van de regeling praktischer is om naar één boekjaar te kijken en het technisch lastiger is om een gemiddelde van boekjaren te gebruiken.

  • De periode waarop het (verwachte) verlies aan inkomsten of de liquiditeitsbehoefte als gevolg van het coronavirus mag zien, wordt verlengd van 31 december 2021 naar 30 juni 2022. Deze aanpassing is nodig omdat ook voor een (verwacht) verlies aan inkomsten of liquiditeitsbehoefte als gevolg van het coronavirus in de eerste helft van 2022 een beroep op de module gedaan moet kunnen worden.

3.2 Hoofdlijnen

Met inachtneming van de voorwaarden die de Tijdelijke kaderregeling stelt, zijn hieronder de belangrijkste uitgangspunten van de KKC opgenomen:

  • De staat garandeert 95% van ieder individueel krediet onder de regeling bestaande uit de hoofdsom van dat krediet, de verschuldigde achterstallige rente en de voor dat krediet gemaakte kosten, waaronder kosten voor de uitwinning.

  • De kredieten bedragen minstens € 10.000 en in totaal niet meer dan € 50.000 en worden verstrekt aan een MKB-ondernemer. De financier mag als vergoeding voor de kosten jaarlijks maximaal 4% rente rekenen.

  • Er geldt een eenmalige provisie van 2% over de hoofdsom die de MKB-ondernemer aan de Staat betaalt.

  • Het krediet kan worden verstrekt door alle partijen (bancair/non-bancair) die geaccrediteerd zijn onder de BMKB-C.

  • Het krediet heeft een maximale reguliere looptijd van vijf jaar. Het is mogelijk de looptijd op te schorten met een periode van maximaal acht kwartalen (hetgeen gepaard gaat met verlenging van de looptijd met dezelfde periode. In geval van een restschuld kan conform beleid van de financier een betalingsregeling getroffen worden met een maximale looptijd van drie jaar. Het portfolio voor deze kredieten eindigt daarmee uiterlijk tien jaar na het laatst verstrekte krediet.

  • Het staat de financier vrij het krediet de eerste twaalf maanden aflossingsvrij aan te bieden.

  • De MKB-ondernemer kan het krediet zonder vergoeding aflossen wanneer de hoofdsom in zijn geheel wordt afgelost;

  • Tussentijds aanvullend aflossen is éénmaal per jaar toegestaan voor minimaal 20% van de hoofdsom (of openstaand saldo bij krediet in rekening-courant) of anderszins conform de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering zoals toegepast door de financier.

  • Ten aanzien van de kredietbeoordeling geldt dat het aanvragende bedrijf winst heeft gemaakt in 2019, heeft een maximaal uitstaand obligo van € 250.000, heeft gelijktijdig met het KKC-krediet geen ander krediet afgesloten en zal dat op korte termijn ook niet doen en heeft geen ander krediet ten aanzien waarvan de Staat borg of garant staat.

  • Indien het MKB-bedrijf een rechtspersoon is of een personenvennootschap met een rechtspersoon als vennoot, dan geldt een persoonlijke borgstelling van 10% van de hoofdsom van de lening. De financier heeft een inspanningsverplichting om deze zekerheid zo goed mogelijk te borgen.

  • Alleen kredieten voor ondernemingen die op 31 december 2019 niet al in moeilijkheden waren, komen in aanmerking.

3.3 Uitvoering

Gezien de relatief lage kredietbehoefte en de relatief hoge handlingskosten voor deze kredieten is in de algemene systematiek van de KKC gekozen voor uitvoering door middel van een (deels) geautomatiseerd proces. De MKB-ondernemer moet verklaren over de verschillende afwijzingsgronden en de financier gaat in beginsel uit van de verklaring van de ondernemer. Dit geldt niet voor de criteria waar de financier zelf geautomatiseerde gegevens over heeft en die ook geautomatiseerd getoetst kunnen worden. Hiermee wordt op een redelijke wijze invulling gegeven aan een controle die de snelheid van het proces niet in de weg staat. De financier moet er echter wel voor waken dat geen evident onjuiste gegevens worden verstrekt, zoals ook terug te zien in artikel 12 van de bij deze subsidiemodule behorende modelovereenkomst.

Om de snelheid van de kredietverstrekking te garanderen richten financiers een eigen (gedeeltelijk) digitale omgeving in. Binnen deze digitale omgeving moet het mogelijk zijn om op basis van de aangeleverde gegevens geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking en beoordeling te bewerkstelligen. Daarbij streven financiers ernaar om tussen het indienen van de aanvraag en de uitbetaling van het krediet maximaal vijf werkdagen te laten zitten. Uitgangspunt hierbij is dat er sprake is van een complete aanvraag en er geen aanvullende onderzoeken of een Customer Due Diligence-toets nodig zijn.

Voor de uitvoering van de KKC wordt in grote mate aangesloten bij het vigerende beleid van financiers en bij de bestaande gedragscodes, als de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering. Voor het kredietbeoordelingsproces geldt dat financiers zelf het proces invullen. Zoals eerder aangegeven wordt van de financier verwacht dat dit proces deels geautomatiseerd verloopt.

Voorafgaand aan de individuele kredietverstrekking vindt geen melding aan RVO noch controle door RVO plaats. Direct na verstrekking van het eerste krediet, en daarmee bij het openen van een Klein Krediet Corona portfolio, kan wel een controle plaatsvinden. Na het de kredietverstrekking wordt hiervan melding gedaan bij RVO. Pas na deze melding is er sprake van subsidieverstrekking zoals bedoeld in artikel 3.25.2 RNES. De controle op de KKC zal voor de minister door RVO steekproefsgewijs worden uitgevoerd. Met de steekproef wordt getoetst of de financier conform de procesafspraken en normaal bancair gebruik heeft gehandeld. In het geval er ernstige afwijkingen worden geconstateerd bij de steekproef kan de overeenkomst met de financier worden opgezegd. Deze opzegging heeft geen gevolgen voor de bestaande uitstaande leningen en de daarbij behorende garantie. Zie hiervoor ook artikel 13 van de modelovereenkomst.

Gedurende de looptijd van de KKC bouwt de financier een portfolio op met betrekking tot de KKC. Deze portfolio bestaat uit kredietovereenkomsten waarvoor een garantstelling is verleend door de Staat op grond van de onderhavige subsidiemodule. De portfolio eindigt, gelet op de looptijd en eventuele opschorting en restschuldregeling, maximaal tien jaar na de laatst verstrekte kredietovereenkomst onder de KKC. Na afloop van deze periode vindt een eindafrekening plaats.

3.4 Vervalbepaling

Ingevolge artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 en in overeenstemming met de looptijd van de Tijdelijke kaderregeling en het daarop gebaseerde goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie is een horizonbepaling opgenomen. De regeling vervalt met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

3.5 Openstelling 2022

Voor het eerste half jaar van 2022 kunnen afgesloten kredietovereenkomsten bij RVO worden gemeld vanaf de datum van inwerkingtreding van de regeling tot en met 30 juni 2022. Evenwel is het mogelijk dat het subsidieplafond in deze periode eerder wordt bereikt dan op 1 juli 2022 en dat er om die reden geen subsidie meer verstrekt kan worden. Dit plafond is opgenomen in artikel II, waarmee de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 wordt gewijzigd, en bedraagt € 100.000.000.

4. Staatssteunaspecten

De GO-C en de KKC bevatten staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU zijn deze steunmaatregelen ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze modules is gebruik gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling, in het bijzonder de paragrafen 3.2 en 3.4 ten aanzien van de GO-C en de paragrafen 3.1 en 3.4 ten aanzien van de KKC. De GO-C is door de Europese Commissie goedgekeurd middels de volgende besluiten: SA.56914 (2020/N), SA.59925 (2020/N), SA.62944 (2021/N) en SA.101235 (2021/N). De KKC is door de Europese Commissie goedgekeurd middels de volgende besluiten: SA.57397 (2020/N), SA.59925 (2020/N), SA.62944 (2021/N) en SA.101235 (2021/N). Middels de ten aanzien van beide modules laatst genoemde besluiten heeft de Europese Commissie goedkeuring gegeven aan de verlenging en openstelling van de GO-C en de KKC voor de eerste helft van 2022.

5. Regeldruk

5.1 Algemeen

Deze regeling betreft het opnieuw vaststellen en openstellen van de subsidiemodules GO-C en KKC. Voor de berekening van de regeldruk als gevolg van de oorspronkelijke invoering van de subsidiemodules wordt ten aanzien van de GO-C verwezen naar Stcrt. 2020, 23929 en ten aanzien van de KKC naar Stcrt. 2020, 29548.

5.2 GO-C

Er is voor gekozen om de GO-C naast de bestaande subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering in te voeren en om deze in belangrijke mate te baseren op die module. Ook voor de GO-C geldt dat de ondernemer afspraken zal moeten maken met de bank over het afsluiten van een lening. Procedure en kosten zijn voor de ondernemer niet anders dan voor het afsluiten van een lening zonder overheidsgarantstelling. Deze regeling heeft derhalve geen invloed op de regeldruk voor de ondernemer. Voor de banken geldt het volgende. Omdat is uitgegaan van de procedure zoals bij de bestaande GO-module, wordt ook met deze regeling gekozen voor een vorm met de minste regeldrukeffecten. Administratief loopt ook deze regeling op een wijze die gelijk is aan de bestaande GO-module via de GO postbus bij RVO. Ook de werkwijze met betrekking tot het factureren van de provisie is gelijk aan die bij de GO-module. De GO-C module bevat echter ook additionele informatieverplichtingen voor de banken in verband met de eisen die voortvloeien uit de Tijdelijke kaderregeling. De banken zullen naar verwachting hierover extra vragen stellen aan RVO. Hierdoor zijn de administratieve lasten per aanvraag naar schatting ca. 2 uur hoger dan voor de andere GO-modules. De tijdsbesteding bij een reguliere GO bedraagt 2 uur. Uitgaande van een uurtarief van € 77,– en circa 15 verwachte aanvragen, leidt dit derhalve tot circa 4*77*15 = € 4.620 – aan regeldruk voor de banken van de GO-C. Dit staat los van de gebruikelijke kosten die de bank moet maken voor het verstrekken en beheren van een lening, maar deze kosten zijn voor de bank niet anders dan voor een lening zonder overheidsgarantstelling en vloeien derhalve niet voort uit deze regeling.

5.3 KKC

In tegenstelling tot een gewone lening vindt er controle door de overheid op de verstrekte lening plaats. Hierbij wordt gekeken of de regeling op een correcte wijze is ingezet. De controle hierop vindt plaats door RVO. De opzet van de controle is, gezien de verstrekte kredieten, gering van omvang en vindt steekproefsgewijs plaats. Financier dient hiervoor alleen RVO toegang te geven tot de gegevens. Voor de controle dienen ten opzichte van een normale lening geen extra gegevens bewaard te worden. Deze dienen volgens de geldende voorschriften, zoals onder andere de interne controle en de CRR-voorschriften, al bewaard te worden. Daarom gaat het bij de inschatting om gemiddeld 10 minuten per dossier om de gegevens op te halen. Om deze vervolgens in gereedheid te brengen voor RVO wordt naar een ruime schatting nogmaals 30 minuten per dossier gerekend. Hiermee komt de totale tijdsduur op 40 minuten per dossier. Met de verlenging van de regeling wordt verwacht dat er per financier ongeveer 2 dossiers van de nieuwe kredietverstrekkingen worden nagevraagd. Indien er ernstige afwijkingen worden geconstateerd kan dit aantal oplopen. Daar wordt hier niet van uitgegaan. Per financier gaat het dus om 1 uur en 20 minuten. Uitgaande van in totaal 7 verstrekkende financiers komen de kosten voor controle daarmee op: 1,33 uur x € 54 x 7 financiers = € 502,74.

5.4 Adviescollege toetsing regeldruk

Een concept van de regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

6. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit is geen vast verandermoment als bedoeld in aanwijzing 4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Tevens wordt afgeweken van de regel dat tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding een termijn van minimaal twee maanden in acht wordt genomen. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd doordat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding, waarvoor afwijking volgens aanwijzing 4.17, vijfde lid, eerste uitzonderingsgrond, in dit geval is toegestaan.

Artikelsgewijs

De artikelen in deze regeling worden hieronder waar nodig toegelicht.

Artikel I, onderdeel A

Met dit onderdeel wordt de subsidiemodule GO-C weer ingevoerd. De verschillende artikelen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Artikel 3.13b.1 (Begripsbepalingen)

In dit artikel is opgenomen welke lening (niet achtergesteld), aan welke ondernemers (met liquiditeitsbehoefte, die wordt vastgesteld op basis van een liquiditeitsplanning, als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en niet al in moeilijkheden op 31 december 2019) onder de garantstelling kan worden gebracht en wat de maximale hoofdsom van de lening is. Deze voorwaarden zijn goeddeels ontleend aan de Tijdelijke kaderregeling. Op grond van de Tijdelijke kaderregeling kan een garantstelling zien op een lening voor werkkapitaal of voor investeringskosten (zie daarvoor onderdeel 25, onder g, van de Tijdelijke kaderregeling). In deze regeling wordt een garantstelling voor een lening voor investeringskosten echter beperkt tot investeringen die:

  • noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering (investeringen in vaste activa en/of werkkapitaal die noodzakelijk zijn voor herstel van de exploitatie naar het niveau vóór corona); of

  • waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan die moeten worden nagekomen.

De reden hiervoor is dat de garantstelling is bedoeld om bedrijven te helpen om aan hun dagelijkse betaalverplichtingen te kunnen blijven voldoen.

Andere investeringen voor de langere termijn passen daar niet in, hiervoor kan desgewenst de bestaande GO-module worden gebruikt. In verband met het maximum leningbedrag biedt onderdeel 25, onderdeel d, van de Tijdelijke kaderregeling drie manieren (subonderdelen i, ii, en iii) waarop dat maximum kan worden bepaald. Deze zijn in deze regeling opgenomen in artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel e. In verband met de toepassing van artikel 25, onderdeel d, subonderdeel iii, wordt opgemerkt dat deze kan worden toegepast omdat voor de GO-C grote aantallen aanvragen worden verwacht. Deze moeten snel en eenvoudig kunnen worden afgehandeld, zodat de betrokken ondernemer eveneens snel over zijn lening kan beschikken en kan worden voorzien in zijn liquiditeitsbehoefte. Het opstellen van een liquiditeitsplanning, zoals bedoeld in artikel 25, onderdeel d, subonderdeel iii, van de Tijdelijke kaderregeling is een gebruikelijke, snelle en eenvoudige manier om de liquiditeitsbehoefte van de ondernemer vast te stellen en sluit vanzelfsprekend ook aan bij de bancaire praktijk. Deze methode maakt het derhalve mogelijk om de lening snel te kunnen verstrekken.

In artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel g, is opgenomen dat voor een lening die onder de garantstelling wordt gebracht een rente in rekening wordt gebracht die gelijk is aan de rente die voor een vergelijkbare lening die zonder garantie wordt verstrekt, in rekening wordt gebracht. Dit betekent dat GO-C leningen door de bank marktconform moeten worden geprijsd, volgens de eigen rating- en risicomodellen van de bank, alsof er geen garantie is. De bank draagt een deel van de rentemarge als garantieprovisie af aan de Staat, conform de berekening die is opgenomen in art. 3.13b.10 (zie de toelichting bij dat artikel). De onderneming betaalt geen garantieprovisie bovenop de rente die wordt betaald aan de bank. De garantie van de Staat werkt aldus niet kostenverhogend voor de onderneming. Overigens zou ook zonder deze bepaling de bevoegdheid van de minister om op grond van artikel 3.13b.10, tweede lid, een hoger tarief voor de provisie vast te stellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico dat de Staat loopt, tot eenzelfde resultaat leiden. Er is echter voor gekozen dit te expliciteren, mede in het licht van de mogelijkheid die is opgenomen in artikel 4, vierde lid, van de model garantstellingsovereenkomst (zie de toelichting bij dat artikel), voor de minister om af te wijken van de aanvraagprocedure.

Artikel 3.13b.2 (Subsidieverstrekking)

Leningen met een maximumduur van zes jaar kunnen onder de garantstelling worden gebracht.

Artikel 3.13b.3 (Uitsluitingen)

Anders dan op grond van de bestaande GO-modules kunnen ook garantstellingen worden verstrekt voor leningen aan een ondernemer wiens activiteiten in overwegende mate betrekking hebben op landbouw, visserij en aquacultuur. Ook deze sectoren worden hard geraakt door de coronacrisis. Daarom is de GO-C ook voor deze voor Nederland belangrijke sectoren toegankelijk.

Artikel 3.13b.4 (Omvang garantstelling)

Er wordt bij de GO-C garant gestaan voor 90 procent van het nog niet afgeloste deel van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80 procent indien deze is verstrekt aan een grote onderneming. Bij de GO is dit 50 procent. Het begrip MKB-ondernemer is gedefinieerd in artikel 1.1. van de RNES. In dit artikel wordt in de definitie van kleine onderneming en middelgrote onderneming verwezen naar hoe deze begrippen worden gebruikt in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Zie hiervoor artikel 2, onderdeel 2, en bijlage I van deze verordening. Volgens bijlage I van deze verordening wordt daar onder verstaan ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt. Grote ondernemingen zijn volgens artikel 2, onderdeel 24, van deze verordeningen, alle ondernemingen die niet aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen.

Artikel 3.13b.5 (Hoogte lening)

De garantstelling voor de GO-C heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer verstrekte lening niet minder bedraagt dan € 1.500.000 (artikel 3.13b.5, eerste lid).

In artikel 3.13b.5, tweede lid, is een maximum bepaald voor de aan één ondernemer, met toepassing van deze titel, titel 3.13 (subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering), de thans vervallen titel 3.13a (subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie financieringsfaciliteit) en artikel 3.14.2 (titel 3.14. subsidiemodule Garantstelling gericht op bankgaranties) te verstrekken leningen of bankgarantiefaciliteiten. Dit maximum is vastgesteld op € 150 miljoen en is samengesteld uit de som van de leningen en bankgarantiefaciliteiten op grond van deze titels. Het totaal aan leningen en bankgarantiefaciliteiten verstrekt met toepassing van deze titels mag op grond hiervan niet meer bedragen dan € 150 miljoen. Voor zover de ondernemer deel uitmaakt van een groep, dat wil zeggen een economische eenheid vormt (zie definitie in artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies), geldt het maximum voor het aan de groep verstrekte of te verstrekken leningen of bankgarantiefaciliteiten. Dit is ook opgenomen in de model garantstellingsovereenkomst (artikel 3, onderdeel h).

Van een eerder verstrekte lening is alleen het niet afgeloste deel relevant. Indien een dergelijke lening inmiddels voor een deel is afgelost, kan tot het maximumbedrag van € 150 miljoen een nieuwe lening worden verstrekt. Dit betekent bijvoorbeeld dat indien in eerste instantie een lening van € 150 miljoen is verstrekt, waarop inmiddels € 10 miljoen is afgelost, opnieuw een lening kan worden verstrekt van maximaal € 10 miljoen en onder de garantie kan worden gebracht.

Aldus wordt de blootstelling van de overheid gemaximeerd op hetzelfde gecumuleerde leningsbedrag als de GO. Ook hierbij geldt dat – indien op een lening inmiddels is afgelost – opnieuw een lening kan worden verstrekt tot € 150 miljoen en onder de garantie kan worden gebracht. Artikel 3.13b.5, tweede lid, leidt ertoe dat een lening die met toepassing van de subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering (titel 3.13), de thans vervallen subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie financieringsfaciliteit (voormalige titel 3.13a) en een garantie die met toepassing van de subsidiemodule Garantstelling gericht op bankgaranties (titel 3.14) zijn verstrekt, meetellen bij het genoemde maximum van € 150 miljoen dat op grond van deze titel geldt.

Het is voorts wenselijk dat het met toepassing van deze titel verstrekte leningsbedrag meetelt bij het op grond van de GO verstrekte maximum leningsbedrag. Gelet op de tekst van artikel 3.13.5 van subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering (titel 3.13), welke bepaling voorziet in de maximum leningsbedragen van die subsidiemodule, is hiervoor geen wijziging van de RNES noodzakelijk. De huidige tekst van dit artikel spreekt immers over leningen die met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer zijn of worden verstrekt. Omdat de nieuwe titel, net als de GO, deel uitmaakt van hoofdstuk 3 van de regeling (Innovatie en ondernemerschap), zullen zij na inwerkingtreding van titel 3.13b, ook vallen onder leningen die met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer zijn of worden verstrekt en derhalve meetellen bij het bepalen van het maximum leningsbedrag voor de GO. Dit geldt ook voor de toepassing van titel 3.14 (Garantstelling gericht op bankgaranties).

Naast het maximum op grond van het tweede lid, moet nog een ander maximum in acht worden genomen. Dit is geregeld in het derde lid dat voorziet in het maximum van alle leningen die op grond van de GO-C onder de garantstelling worden gebracht. Dit maximum wordt op een andere wijze bepaald. Bij de berekening van dit maximum gaat het hier, anders dan bij de berekening van het maximum op grond van het tweede lid, niet om het nog niet afgeloste deel van de lening en evenmin wordt dit in samenhang gezien met de hierboven genoemde titels van de RNES. Dit is het maximum wat op grond van de Tijdelijke kaderregeling mag worden verstrekt. In artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel e, is bepaald wat de maximale hoofdsom van de individuele lening mag zijn die onder de garantstelling wordt gebracht. Op grond van de Tijdelijke kaderregeling (paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder d) geldt dit maximum niet alleen voor de individuele lening, maar is dit tevens het maximum voor de som van alle leningen die aan de ondernemer worden verstrekt en onder de garantstelling worden gebracht op grond van de Tijdelijke kaderregeling. Het is dus niet mogelijk om meer dan één lening te verstrekken, en deze onder de garantstelling te brengen, als deze gezamenlijk leiden tot overschrijding van dit maximum. Om die reden is in artikel 3.13b.5, derde lid, opgenomen dat dit maximum ook van toepassing is als er meer leningen op grond van de GO-C onder de garantstelling worden gebracht. Herhaald zij dat zowel het maximum van het tweede als het derde lid in acht genomen moeten worden.

Artikel 3.13b.6 (Adviescommissie)

De adviescommissie die is ingesteld op grond van de subsidiemodule GO (artikel 3.13.6) adviseert desgevraagd ook over de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst op grond van deze nieuwe module (dit is de model garantstellingsovereenkomst in bijlage 3.13b.1) en de afwijzingsgronden voor aanvragen om een garantstelling, bedoeld in artikel 3.13b.9.

Er is geen advies nodig over de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst indien dit advies al is verkregen bij het sluiten van de garantstellingsovereenkomst op grond van de subsidiemodules GO en GO-bankgaranties en de GO-C zoals deze gold in de periode van 29 april 2020 tot en met 31 december 2021 (dus tot het moment van verval van de GO-C). De adviescommissie adviseert in dat verband met name over de deskundigheid, betrouwbaarheid, integriteit en financiële draagkracht en stabiliteit van de financier. Indien deze toets al heeft plaatsgevonden in het kader van de toelating tot de GO en GO-bankgaranties, waarmee deze subsidiemodule grote gelijkenis vertoont, is een nieuw advies niet nodig. Dit laat onverlet dat deze financiers aan de gestelde eisen van de artikelen 22 en 24 moeten (blijven) voldoen. Deze afwijkende procedure geldt uiteraard niet voor het advies dat de adviescommissie desgevraagd geeft voor individuele aanvragen om een garantstelling. Deze adviesprocedure blijft ongewijzigd. In het kader van die adviesaanvraag wordt immers niet geadviseerd over de financier, maar over de lening en de gevraagde garantstelling.

Artikel 3.13b.8 (Verdeling van het subsidieplafond)

De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Zie in dit verband artikel 4 van de model garantstellingsovereenkomst. In het vierde lid, onderdeel c, is voorzien in de situatie dat niet langer een aanvraag moet worden ingediend, maar kan worden volstaan met een melding. In dat geval is voor de toepassing van artikel 3.13b.8, de volgorde van ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.

Artikel 3.13b.9 (Afwijzingsgronden)

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling, onder andere indien met de financier geen garantstellingsovereenkomst is gesloten en voorts indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de model garantstellingsovereenkomst zoals opgenomen in bijlage 3.13b.1. Indien wordt besloten tot een meldingsprocedure in plaats van een aanvraagprocedure, zijn deze voorwaarden uiteraard onverkort van toepassing en is het aan de financier om deze beoordeling te maken (indien gewenst met behulp van RVO). In voorkomend geval zal bij een eventuele verliesdeclaratie hierop getoetst worden. Zie in dit verband artikel 9, tweede lid, van de model garantstellingsovereenkomst.

Artikel 3.13b.10 (Provisie)

Bij vaststelling van het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK en LNV-subsidies, wordt voor de GO-C garantie op de verstrekte lening de GO-systematiek gevolgd, behoudens een enkele uitzondering.

De (periodieke) provisie wordt voor de garantie op de verstrekte lening berekend door alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten te verminderen met:

  • a. een vergoeding van 0,5% per jaar voor de beheerkosten;

  • b. de fundingkosten, vermeerderd met de liquiditeitsopslag; en

  • c. de afsluitprovisie.

Voor de beheerkosten wordt derhalve een hogere compensatie toegestaan dan op grond van de GO (daar 0,25%). Deze hogere vergoeding voor beheerkosten ad 0,5% is gerechtvaardigd omdat de financier vanwege de hogere garantstelling alleen over het niet gegarandeerde van de lening, zijnde 10%, de volledige marge ontvangt. Immers artikel 3.12b.10 leidt ertoe dat de financier over het gegarandeerde deel van de lening, hetgeen bij de GO 50%, maar bij de GO-C 80%–90% van de lening is, minder inkomsten zal genereren. Dit terwijl de kosten voor de bank van het beheer van de lening niet lager zullen zijn. De hogere vergoeding dan bij de GO voor beheerskosten voor de GO-C zal er toe leiden dat de overall bekostiging voor de gedurende de looptijd door de financier gemaakte kosten, in lijn is met de overall bekostiging voor de gedurende looptijd door de financier gemaakte kosten voor de GO.

Anders dan bij de GO zal de financier ook indien in voorkomend geval een afsluitprovisie van meer dan 0,5% van de lening in rekening wordt gebracht, deze niet hoeven af te dragen aan de Staat. Dit om de volgende reden. De afsluitprovisie weerspiegelt de initiële kosten die gemaakt worden voor het verstrekken van het krediet. De GO-C biedt in artikel 4, vierde lid, van de model garantstellingsovereenkomst de mogelijkheid dat de financiers een grotere uitvoeringsverantwoordelijkheid kunnen krijgen bij het onder de garantie brengen van de lening. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 4. Dit kan er toe leiden dat de financiers meer kosten zullen maken. Tevens kunnen hierdoor de werkzaamheden voor de Staat initieel minder zijn dan bij de reguliere GO. Dit is de reden dat wordt afgezien van de afsluitprovisie ten gunste van de Staat. Dit leidt er tevens toe dat de uitvoeringskosten voor de Staat als garantsteller lager zullen zijn omdat de afsluitprovisie niet apart behoeft te worden verrekend. Deze afsluitprovisie mag nooit meer bedragen dan 1%. Dit is opgenomen in artikel 3, onderdeel r, van de model garantstellingsovereenkomst. Het verschil tussen de GO en de GO-C is derhalve dat bij een afsluitprovisie tussen de 0,5% en 1%, het meerdere van deze afsluitprovisie boven 0,5% niet pro rata het garantstellingspercentage, voor 50% (GO) dan wel 80%-90% (GO-C), behoeft te worden afgedragen aan de Staat.

Op grond van paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder a, van de Tijdelijke kaderregeling is voorts een minimumprovisie voorgeschreven. Ook dit is anders dan bij de GO. Deze minimumprovisie is opgenomen in artikel 3.13b.10, derde lid.

Tot slot is in artikel 6 van de model garantstellingsovereenkomst, anders dan bij de GO, geen bepaling opgenomen die ertoe leidt dat provisie ook bij vervroegde aflossing volledig verschuldigd is. In artikel 6, vijfde lid, is nu alleen opgenomen dat indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, geheel vervroegd wordt afgelost, de te betalen reeds verschuldigde provisie betaald wordt bij de beëindiging van de garantstelling. De reden hiervoor is dat zowel de financier, als de Staat als de onderneming er belang bij hebben dat er zo snel mogelijk op de GO-C wordt afgelost. Hierdoor vermindert het risico voor alle partijen.

Artikel 3.13b.13 (Vervaltermijn)

In dit artikel is de vervaltermijn van de subsidiemodule opgenomen. Deze is gesteld op 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend. Na deze datum is het derhalve niet langer mogelijk om nieuwe garantstellingen te verlenen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ook de reeds voor die datum gesloten garantstellingsovereenkomsten (zoals opgenomen in bijlage 3.13b.1) na die datum geen grondslag meer bieden voor het verlenen van nieuwe garantstellingen. De overeenkomsten blijven wel gelden voor reeds verleende garantstellingen.

Hiermee is de looptijd van deze subsidiemodule gelijk aan de looptijd van de Tijdelijke kaderregeling (tot en met 1 juli 2022) op grond waarvan deze steunmaatregel is goedgekeurd door de Europese Commissie. Hiermee wordt tevens gehandeld overeenkomstig artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.

Artikel I, onderdeel B

Met dit onderdeel wordt de KKC weer ingevoerd. Voor de vormgeving van deze module is aansluiting gezocht bij de BMKB (titel 3.11 RNES), omdat dit een voor de MKB-ondernemers bekende module van de RNES is. Bij de onderhavige module is daarentegen wel voor een eenvoudiger opzet gekozen vanwege onder andere de lagere kredietbedragen en het aanhaken bij de accreditatie van de BMKB-module. De verschillende artikelen uit de KKC worden hierna toegelicht.

Artikel 3.25.1 (Begripsomschrijvingen)

In dit artikel wordt voor de verstrekking van het krediet bepaald dat als financier worden aangewezen zowel banken als (andere) kredietverstrekkers die geaccrediteerd zijn onder de module BMKB van de RNES. Met deze waarborg zijn er afdoende garanties ingebouwd dat alleen betrouwbare financiers kredieten verstrekken.

Ook kredieten die worden verstrekt in Caribisch Nederland vallen onder deze subsidiemodule. Deze kredieten mogen verstrekt worden door kredietinstellingen in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd zijn in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen en onder de BMKB geaccrediteerde, op Bonaire, Sint Eustatius of Saba gevestigde, kredietverstrekkers.

Voor de definitie van het begrip winst is aangesloten bij het begrip winst zoals gedefinieerd in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 3.25.2 (Subsidieverstrekking)

Van belang bij het sluiten van de kredietovereenkomsten, het verstrekken van het krediet en de toekenning van de bijbehorende subsidie voor de financier is dat deze handelingen ingevolge de Tijdelijke kaderregeling niet later mogen plaatsvinden dan 30 juni 2022 (eerste lid).

Belangrijk uitgangspunt van de subsidiemodule KKC is dat de overheid garant staat voor 95 procent van de hoofdsom van het krediet, de verschuldigde achterstallige rente en voor dat krediet gemaakte kosten, waaronder de kosten voor de uitwinning (tweede lid). Zowel in het geval van een verstrekking in de vorm van een geldlening als in het geval van een verstrekking in de vorm van krediet in rekening-courant geldt dat de door de MKB-ondernemer verschuldigde rente wordt berekend vanaf de datum van het verstrekken van de KKC.

Het derde lid bevat de voorwaarden waaraan de kredietovereenkomst, en daarmee het krediet, moet voldoen. De kredietovereenkomst die door een financier met een MKB-ondernemer wordt gesloten kan zowel de vorm krijgen van een geldlening als de vorm van krediet in rekening-courant. Het mag hierbij niet gaan om een achtergestelde of een converteerbare lening.

De reguliere maximale looptijd van de kredietovereenkomst voor de subsidiemodule is vastgesteld op vijf jaar (onderdeel a). De financier heeft de mogelijkheid om de terugbetalingsverplichting van het krediet op te schorten met een periode van maximaal acht kwartalen. De looptijd van de kredietovereenkomst wordt hierbij met eenzelfde periode verlengd. Hierna en na de eventuele uitwinning van de zekerheden is het voor de financier mogelijk om een restschuldregeling van maximaal drie jaar af te sluiten. Bij inzet van alle hierboven genoemde mogelijkheden komt de totale maximale looptijd van kredieten onder de subsidiemodule KKC uit op tien jaar.

Het kredietbedrag dat wordt verleend aan de MKB-ondernemer bedraagt ten minste € 10.000 en maximaal € 50.000 (onderdeel b). Hiermee wordt geborgd dat het krediet wordt verleend voor MKB-ondernemingen met een beperkte kredietbehoefte tot maximaal € 50.000.

Het maximale tarief van 4% van het kredietbedrag per jaar geldt alleen gedurende de reguliere looptijd van het krediet (onderdeel c). Hierbij gaat het alleen om kosten die naar normaal bancair gebruik gemaakt worden voor de verstrekking van het krediet. Specifieke diensten die niet zijn te scharen onder (kosten voor) het krediet dienen te worden gezien als een apart product waarvoor in de vorm van een opslag, conform normaal bancair gebruik, extra kosten in rekening kunnen worden gebracht.

Met onderdeel d wordt verder verhelderd dat de KKC alleen dient te worden verstrekt indien er sprake is van een door de MKB-ondernemer geleden of te verwachten verlies aan inkomsten of wordt verstrekt om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor investeringskosten van een ondernemer, ontstaan als gevolg van het coronavirus. Het moet gaan om verliezen in de periode tussen 19 maart 2020 en 30 juni 2022. Dit vloeit voort uit de Tijdelijke kaderregeling.

In onderdeel e is geregeld dat de overeenkomst moet voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen ten aanzien van het krediet die zijn opgenomen in het model voor een garantstellingsovereenkomst, behorend bij deze subsidiemodule en opgenomen in bijlage 3.25.1 bij de RNES.

Artikel 3.25.3 (Afwijzingsgronden)

In dit artikel is geregeld in welke gevallen een aanvraag om subsidie voor een garantstelling wordt afgewezen. Het eerste lid bevat gronden die betrekking hebben op de ondernemer waaraan het krediet wordt verstrekt. De gronden in het tweede lid hebben betrekking op het handelen van de financier.

Het begrip MKB-ondernemer is gedefinieerd in artikel 1.1. van de RNES. In dit artikel wordt in de definitie van kleine onderneming en middelgrote onderneming verwezen naar hoe deze begrippen worden gebruikt in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Zie hiervoor artikel 2, onderdeel 2, en bijlage I van deze verordening. Volgens bijlage I van deze verordening wordt daar onder verstaan ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt.

Ondernemingen waarvan de activiteiten betrekking hebben op onroerend goed en de financiële sector zijn uitgesloten (eerste lid, onderdeel a). Dat geldt ook voor aanbieders als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg (eerste lid, onderdeel b). Ook onder artikel 3.11.3 van de BMKB zijn dergelijke ondernemingen (grotendeels) uitgesloten. Daarnaast is in punt 20 bis van de Tijdelijke kaderregeling, waar voor deze subsidiemodule gebruik van wordt gemaakt, expliciet opgenomen dat steun aan financiële instellingen niet onder de Tijdelijke kaderregeling dient te worden beoordeeld. Ook ondernemingen die actief zijn in de sector visserij en aquacultuur, de primaire productie van landbouwproducten en de sector verwerking en afzet van landbouwproducten, zijn uitgesloten van deze subsidiemodule in verband met de diverse steunregelingen die voor dergelijke ondernemingen reeds in het leven zijn geroepen, waaronder de subsidiemodule Borgstelling MKB-landbouwkredieten en tijdelijke borgstelling MKB-visserij- en aquacultuurkredieten (titel 2.5 van de RNES) en de verruiming daarvan in verband met Corona (BL-C) (eerste lid, onderdeel c). Deze uitsluiting geldt ook voor ondernemingen die gedeeltelijk actief zijn in de hiervoor genoemde sectoren. Daarnaast is de kredietbehoefte bij MKB-ondernemingen in de sector visserij en aquacultuur, de primaire productie van landbouwproducten en de sector verwerking en afzet van landbouwproducten vaak groter dan het maximumbedrag van deze subsidiemodule.

De afwijzingsgrond in het eerste lid, onderdeel d, is overgenomen uit punt 22, onder a, van de Tijdelijke kaderregeling. De bedragen die voor dit maximumbedrag in acht dienen te worden genomen, moeten brutobedragen zijn, dat wil zeggen de bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen.

Het eerste lid, onderdeel e, is opgenomen om te voorkomen dat er meerdere kredieten, anders dan de KKC, worden afgesloten bij dezelfde financier. De KKC is bedoeld voor MKB-ondernemers met een maximale kredietbehoefte van € 50.000. De voorzienbaarheid moet hier nader ingekleurd worden naar wat voorzienbaar is voor de financier.

In het eerste lid, onderdeel f, is geregeld dat de openstaande betalingsverplichtingen die een MKB-ondernemer mag hebben na verstrekking van het krediet niet meer mag zijn dan € 250.000, waarbij alle zakelijke financieringen, met uitzondering van een zakelijke hypotheek, worden meegenomen. Het gaat hierbij om betalingsverplichtingen bij financiers en financier-gelieerden (een rechtspersoon waaraan de een financier direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft of voor het handelen waarvan de een financier volledig aansprakelijk is).

De in het eerste lid, onderdeel g, opgenomen afwijzingsgrond is opgenomen ter voorkoming dat er enige vorm van overlap bestaat tussen de verschillende subsidiemodules uit de RNES. De onderhavige subsidiemodule dient specifiek voor MKB-ondernemingen die bij de andere subsidiemodules buiten de boot vallen vanwege de geringe omvang van het kredietbedrag en de hoge handlingskosten die hiermee gepaard gaan. Een aanvraag om subsidie wordt daarom afgewezen als de MKB-ondernemer al een kredietovereenkomst of lening heeft waarvoor met toepassing van de titels 2.5, 3.11, 3.13, of 3.13b of de thans vervallen titel 3.13a subsidie is verstrekt. Het is niet bedoeld hier uit te sluiten dat een MKB-ondernemer die nu gebruik maakt van de onderhavige regeling in de toekomst gebruik kan maken van de andere genoemde modules onder de RNES.

Buiten de hierboven nader toegelichte afwijzingsgronden beslist de minister tevens afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling in de gevallen waarin de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten of de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond van de garantstellingsovereenkomst (tweede lid). Deze tweede afwijzingsgrond wordt toegepast indien er sprake is van een ernstige tekortkoming.

Artikel 3.25.4 (Provisie)

Anders dan bij de BMKB is voor de KKC de provisie die door de MKB-ondernemer eenmalig via de financier aan de Staat dient te worden betaald vastgesteld op 2% van het kredietbedrag. De provisie is daarnaast opgenomen in artikel 6 van het model van de garantstellingsovereenkomst. In artikel 6, tweede lid, van de garantstellingsovereenkomst is vastgelegd in welk geval de provisie door de Staat wordt terugbetaald aan de financier mits daartoe een verzoek aan de Staat is gedaan.

Artikel 3.25.5 (Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond)

Per financier wordt door de minister een maximumbedrag aan subsidie vastgesteld. De garantstelling wordt verleend op volgorde van binnenkomst totdat het maximumbedrag van de financier is bereikt. Dit maximumbedrag kan door de minister worden bijgesteld. In artikel 3, tweede lid, van de garantstellingsovereenkomst is verder verduidelijkt dat de toepasselijkheid van de garantstellingsovereenkomst slechts kan worden ingeroepen indien en voor zover door de melding van het krediet het voor dat kalenderjaar vastgestelde maximumbedrag per financier niet is overschreden. Een verlaging van het subsidieplafond heeft geen invloed op al verleende subsidies (garantstellingen) met betrekking tot aan MKB-ondernemers verstrekte kredieten.

Artikel 3.25.6 (Omvang garantstelling)

Er wordt door de Staat garant gestaan voor 95 procent van het kredietbedrag, bestaande uit de hoofdsom van dat krediet, de verschuldigde achterstallige rente en de voor dat krediet gemaakte kosten, waaronder kosten voor de uitwinning. Voor wat betreft de garantstelling voor de 95 procent van het kredietbedrag gaat het hierbij om het nog uitstaande kredietbedrag.

Artikel 3.25.10 (Vervaltermijn)

In dit artikel is de vervaltermijn van de module opgenomen. Deze is gesteld op 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend. Na deze datum is het derhalve niet langer mogelijk om nieuwe garantstellingen te verlenen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ook de reeds voor die datum gesloten garantstellingsovereenkomsten (zoals opgenomen in bijlage 3.25.1) na die datum geen grondslag meer bieden voor het verlenen van nieuwe garantstellingen. De overeenkomsten blijven wel gelden voor reeds verleende garantstellingen.

Hiermee is de looptijd van deze subsidiemodule gelijk aan de looptijd van de Tijdelijke kaderregeling (tot en met 30 juni 2022) op grond waarvan deze steunmaatregel is goedgekeurd door de Europese Commissie. Hiermee wordt tevens gehandeld overeenkomstig artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.

Artikel I, onderdeel C

Met dit onderdeel wordt bijlage 3.13b.1. ingevoegd. Deze bijlage bevat het model voor een garantstellingsovereenkomst voor de GO-C. De inhoud van enkele van de ten aanzien van de GO-C toegelichte artikelen (artikel I, onderdeel A) komt ook terug in de modelovereenkomst. Voor een toelichting op die onderdelen van de modelovereenkomst wordt verwezen naar de hierboven gegeven toelichting op deze artikelen. In aanvulling daarop wordt de volgende toelichting gegeven.

Artikel 3 (Randvoorwaarden lening)

Gelet op de aard van de problematiek waarmee de ondernemingen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus worden geconfronteerd en de periode tussen het verval van de GO-C en het moment waarop deze module opnieuw wordt ingevoerd, is gebleken dat het voor in sommige gevallen noodzakelijk zou kunnen zijn om reeds vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze regeling de benodigde kredieten te verstrekken. Om die reden is ervoor gekozen om leningen die dienen ter vervanging van een krediet dat is verstrekt vanaf 1 januari 2022 tot de datum van inwerkingtreding van deze regeling, ook in aanmerking te nemen voor deze subsidiemodule. Hiervoor wordt een vergelijkbare afwijking opgenomen als die in artikel 3, onderdeel c, van de garantstellingsovereenkomst, zoals deze voor de GO geldt, op grond waarvan de verstrekking van de lening niet dient ter vervanging van aan een ondernemer verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier. Hierop wordt, in vergelijking met de GO, een andere uitzondering geformuleerd, namelijk alleen voor reeds verstrekte kredieten (artikel 3, onderdeel c). De uitzondering geldt derhalve niet voor reeds verstrekt risicokapitaal. Daarop ziet deze subsidiemodule immers niet.

De toepassing van deze bepaling leidt tot het volgende. De lening die onder de garantstelling wordt gebracht is net als op grond van de GO een nieuwe lening: de overeenkomst is nog niet gesloten. Alleen dient deze lening in dit geval ter vervanging van financiering die de bank al heeft verstrekt omdat de nood hoog was. Het gaat hier dus uitdrukkelijk om een herfinanciering van reeds verleende kredieten. De nieuwe lening en de in de leningovereenkomst op te nemen voorwaarden zullen moeten voldoen aan deze subsidiemodule, inclusief de bepalingen uit de modelovereenkomst. Dit zal getoetst worden in het kader van de aanmelding en toetsing in de zin van artikel 4 van de modelovereenkomst. Om die reden kunnen alleen nieuwe leningen onder de subsidiemodule worden gebracht. Naar verwachting gaat het om een gering aantal kredieten dat vanaf 1 januari 2022 is verstrekt. Onder de huidige omstandigheden zal het daarbij gaan om additioneel krediet om te voorzien in liquiditeit in de vorm van rekening courant. Voor de goede orde: doordat de lening moet voldoen aan de voorwaarden van de GO-C, zal ook het krediet dat met de GO-C lening wordt geherfinancierd aan de kernvoorwaarden van de GO-C moeten voldoen. Voldoet dit krediet daar niet aan, dan kan de GO-C lening daar evenmin aan voldoen.

In artikel 3, onderdeel l, is opgenomen dat de GO-C lening niet dient ter overname van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een converteerbare achtergestelde lening. Dit is vergelijkbaar met het regime bij de GO. Bij de GO geldt hierop echter een uitzondering wanneer dit een concrete verbetering in het ondernemingsbeleid ten doel heeft. Deze uitzondering is bij de GO-C niet opgenomen, omdat de GO-C in geen enkel geval kan worden gebruikt voor overname van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een converteerbare achtergestelde lening. Daar is de GO-C immers niet voor bedoeld.

In artikel 3, onderdeel n, is opgenomen dat de lening niet als doel heeft de afwenteling van bestaande risico’s op de Staat. Ook een door de bank doorgevoerde vermindering van een rekening-courant faciliteit zal hier aan getoetst worden en mag dus niet leiden tot een risico-verschuiving naar de Staat. Over het algemeen zal van een dergelijke risico-verschuiving geen sprake zijn bij afloop van seizoenskrediet. Dit krediet volgt de normale kredietbehoefte van het bedrijf. Tijdens het seizoen is er een piek en buiten het seizoen neemt het kredietgebruik af. Dit staat los van de huidige liquiditeitsbehoefte die voortkomt uit de coronacrisis.

De GO schrijft geen aflossingsschema voor. De GO-C doet dat in artikel 3, onderdelen o en p, wel. De reden hiervoor is dat de GO-C voorziet in een garantstelling voor een lening om te voldoen aan een liquiditeitsbehoefte. Het is de verwachting dat deze liquiditeitsproblemen na enige tijd voorbij zijn, waarna met de aflossing kan worden begonnen. In artikel 3, onderdeel o, is geregeld dat de lening na verloop van ieder kalenderkwartaal wordt verminderd met een zodanig vast bedrag, dat de lening op de laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt.

Dit betekent ook dat, voor zover opschortingen van aflossingen er toe zouden leiden dat de looptijd van de GO-C lening langer zou worden dat zes jaar, deze opgeschorte bedragen moeten worden opgeteld bij de laatste aflossingstermijn. Hierdoor is geborgd dat de totale looptijd van de GO-C lening nooit meer bedraagt dan de in artikel 3.13b.2 (gebaseerd op de Tijdelijke kaderregeling) bepaalde zes jaar. Omdat de aflossing een vast bedrag moet zijn, betekent dit eveneens dat het niet mogelijk is om te komen tot een grotere aflossing aan het einde van de looptijd van de lening (balloon-aflossing), tenzij er opschorting van aflossing heeft plaatsgevonden. Voor het bepalen van het eerste kalenderkwartaal waarin met deze aflossing moet worden begonnen, is aansluiting gezocht bij één van de wijzen waarop de maximale hoogte van de lening mag worden bepaald, namelijk de duur van de liquiditeitsbehoefte waarvoor de lening mag worden verstrekt op grond van onderdeel 25, d, onder iii, van de Tijdelijke kaderregeling. Deze is voor een MKB-ondernemer achttien maanden en voor een grote onderneming twaalf maanden. Dit is geregeld in artikel 3, onderdeel p. Dit laat onverlet dat de financier de mogelijkheid heeft om de aflossing met een of meer kalenderkwartalen op te schorten (zie artikel 5 van de model garantstellingsovereenkomst).

Artikel 3, onderdeel q. Dit onderdeel gaat over het vestigen van zekerheden en de positie van de Staat bij uitwinning daarvan. De inhoud daarvan is de volgende:

  • op de bank rust de verplichting om zich er voor in te spannen om, naast reeds bestaande zekerheden die de bank reeds heeft gevestigd voordat de gegarandeerde lening wordt aangegaan, aanvullende zekerheden te vestigen. Deze moeten worden gevestigd tot zekerheid voor nakoming van de verplichtingen van de ondernemer jegens de bank uit hoofde van de gegarandeerde lening.

    De bank moet zich er maximaal voor inspannen om deze zekerheden te vestigen.

  • bij uitwinning van deze aanvullende zekerheden moet de opbrengst daarvan in eerste instantie worden aangewend voor aflossing van de gegarandeerde lening.

  • bij uitwinning van de bestaande zekerheden wordt de opbrengst daarvan in ieder geval in tweede instantie aangewend voor het aflossen van de gegarandeerde lening. Niet gegarandeerde leningen die zijn verstrekt vóórafgaand aan het verstrekken van de gegarandeerde lening, gaan voor. Dit geldt uiteraard niet voor niet gegarandeerde leningen die nadien worden verstrekt. De opbrengst van de uitwinning komt eerst na de aflossing van de gegarandeerde lening ten goede aan deze niet gegarandeerde leningen.

Artikel 3, onderdeel r. De onderhavige module is bestemd voor garanties voor leningen aan ondernemingen die een substantieel deel van hun activiteiten in Nederland uitvoeren. Dit volgt uit artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. Dit artikel schrijft voor dat een subsidie alleen wordt verstrekt aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoert die ten goede komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen. Deze eis wordt in artikel 3, onderdeel r, opgelegd aan de financier. Dit op grond van artikel 31, onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV subsidies.

In artikel 3, onderdeel s, is opgenomen dat de afsluitprovisie van de lening nooit meer bedraagt dan 1 procent van de lening. Zie in dit verband de toelichting bij artikel 3.13b.10 (Provisie).

Artikel 4 (Aanmelding en toetsing)

Voor leningen die niet meer bedragen dan € 25.000.000, is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen voor de minister om af te wijken van de aanvraagprocedure, zoals opgenomen in het eerste tot en met het derde lid. Hiervan zal gebruik worden gemaakt als het aantal verstrekkingen de beoordelingscapaciteit van RVO te boven gaat. Deze procedure is ontleend aan die van de subsidiemodule Borgstelling MKB-kredieten, zoals opgenomen in titel 3.11 van de RNES. Zie hiervoor artikel 6 van de bij deze module behorende model garantstellingsovereenkomsten (de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3. van de RNES). De overige voorwaarden van de model garantstellingsovereenkomst blijven onverkort van toepassing, zodat alleen leningen onder de garantie kunnen worden gebracht die aan de voorwaarden voldoen, in het bijzonder die van artikel 3 van de model garantstellingsovereenkomst. Bij twijfel of een lening aan de gestelde voorwaarden voldoet, kan de financier altijd contact opnemen met RVO. Indien de minister gebruik maakt van het vierde lid, ontvangt de financier een mededeling met daarin opgenomen de omstandigheden waarin en de voorwaarden waaronder van deze meldingsprocedure gebruik gemaakt kan worden.

Artikel 5 (Verplichtingen beheer)

In artikel 5 zijn de bepalingen opgenomen over het beheer door de bank. Deze zijn gelijkluidend aan de bepalingen in de bestaande GO-module, op de onderstaande wijziging na. In verband met de bestaande bepalingen wordt nog het volgende opgemerkt. Het eerste lid bevat een algemene verplichting voor de financier om te zorgen dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken, beheren en vervreemden van leningen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller. In verband met het verstrekken van de lening is deze bepaling onder meer relevant bij de beschikbaarstelling van de lening. Hierover kunnen geen specifieke bepalingen in de modelovereenkomst worden opgenomen, omdat dit nu eenmaal maatwerk is en afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het spreekt voor zich, maar deze bepaling verzekert dat prudent kredietbeheer ook wordt gevoerd bij deze beschikbaarstelling. Prudent kredietbeheer bepaalt de keuze of de lening in één keer wordt uitgeboekt, of dat dit in tranches moet plaatsvinden. Hierbij zullen factoren als de behoefte aan liquiditeit volgens de liquiditeitsplanning van de ondernemer, het bedrag van de lening en de inschatting van de risico’s, een rol spelen.

Artikel 5, zesde lid, van de model garantstellingsovereenkomst bevat een ruimere mogelijkheid tot opschorting van de aflossing dan de GO. De financier heeft onder de GO-C de mogelijkheid om de aflossing (zie hiervoor artikel 3, onderdelen n en o, van de model garantstellingsovereenkomst) gedurende acht kalenderkwartalen op te schorten. Deze kalenderkwartalen hoeven niet aaneengesloten te zijn. Ook mag al eerder zijn opgeschort. Hieraan is wel de voorwaarde verbonden dat de financier ook uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle financieringsfaciliteiten van de ondernemer bij de financier gedurende de duur van de opschorting dan wel, bij gedeeltelijke opschorting, uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van eenzelfde gedeelte daarvan.

Indien de financier meer dan acht kalenderkwartalen wil opschorten biedt het zevende lid daarvoor de mogelijkheid. Dit onder dezelfde cumulatieve voorwaarden als de GO. In verband met het zevende lid, onderdeel c, wordt opgemerkt dat daar waar staat met inachtneming van de eventuele achterstelling hier wordt gedoeld op achterstelling in ruime zin, bijvoorbeeld de verhouding junior, senior leningen en niet in de zin van een achtergestelde lening als zodanig, omdat deze immers niet onder de GO-C kan worden gebracht. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat, voor zover opschortingen van aflossingen er toe zouden leiden dat de looptijd van de GO-C lening langer zou worden dan zes jaar, deze opgeschorte bedragen moeten worden opgeteld bij de laatste aflossingstermijn. Hierdoor zal de totale looptijd van de GO-C lening nooit meer bedragen dan de in artikel 3.13b.2 (gebaseerd op de Tijdelijke kaderregeling) bepaalde zes jaar.

Artikel 7 (Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen)

Op grond van artikel 7 van de model garantstellingsovereenkomst draagt de financier er zorg voor dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt. Hieruit zal ook moeten blijken of aan alle voorwaarden die volgen uit de Tijdelijke kaderregeling (paragraaf 4, onderdeel 47) en zoals opgenomen in deze subsidiemodule is voldaan. Aan deze bepaling is toegevoegd dat deze administratie in ieder geval tien jaar moet worden bewaard. Dit gelet op de verplichting die op grond van de Tijdelijke kaderregeling op de lidstaten rust om ervoor te zorgen dat gedetailleerde dossiers worden aangelegd inzake de verlening van steun die onder de Tijdelijke kaderregeling valt. Deze dossiers, die alle informatie moeten bevatten die nodig is om te kunnen nagaan of aan de vastgestelde voorwaarden is voldaan, moeten tien jaar na de verlening van steun worden bewaard en op verzoek aan de Europese Commissie worden verstrekt. Omdat deze informatie voor deze dossiers ook bij de financiers aanwezig is, wordt deze verplichting in de model garantstellingsovereenkomst opgenomen.

Artikel I, onderdeel D

Met dit onderdeel wordt bijlage 3.25.1. ingevoegd. Deze bijlage bevat het model voor een garantstellingsovereenkomst voor de KKC. De inhoud van enkele van de ten aanzien van de KKC toegelichte artikelen (artikel I, onderdeel B) komt ook terug in de modelovereenkomst. Voor een toelichting op die onderdelen van de modelovereenkomst wordt verwezen naar de hierboven gegeven toelichting op deze artikelen. In aanvulling daarop wordt de volgende toelichting gegeven.

Artikel 3. Voorwaarden en verplichtingen krediet

Gelet op de aard van de problematiek waarmee de ondernemingen als gevolg van het coronavirus worden geconfronteerd en de periode tussen het verval van de KKC en het moment waarop deze module opnieuw wordt ingevoerd, is gebleken dat het in sommige gevallen noodzakelijk zou kunnen zijn om reeds vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze regeling de benodigde kredieten te verstrekken. Om die reden is ervoor gekozen dat de garantstelling door de Staat ook kan worden ingeroepen voor een kredietovereenkomst die is verstrekt of aangeboden vanaf 1 januari 2022. De toepassing van deze bepaling leidt tot het volgende. Het krediet dat onder de garantstelling wordt gebracht is een nieuw krediet: de overeenkomst is nog niet gesloten. Alleen dient de kredietovereenkomst in dit geval ter vervanging van financiering die de bank al heeft verstrekt omdat de nood hoog was. Het gaat hier dus uitdrukkelijk om een herfinanciering van reeds verleende kredieten. Het nieuwe krediet en de in de kredietovereenkomst op te nemen voorwaarden zullen moeten voldoen aan deze subsidiemodule, inclusief de bepalingen uit de modelovereenkomst. De financier heeft een inspanningsverplichting ten aanzien van het zeker stellen van de persoonlijke borgstelling naar normaal bancair gebruik. Gezien de beoogde snelheid van verwerking van de kredietaanvraag en gezien het feit dat het gaat om beperkte zekerheden, kan het lastig zijn om de borgstelling zeker te stellen naar normaal bancair gebruik. Om die reden is er ten aanzien van de persoonlijke borgstelling sprake van een inspanningsverplichting.

In het zesde lid van dit artikel is expliciet gemaakt dat het garantstellingskrediet niet is bedoeld om bijvoorbeeld door middel van de herfinanciering van lopende leningen het risico van de bestaande leningen neer te leggen bij de Staat.

Artikel 4. Criteria voor MKB-ondernemer bij verstrekken garantstellingskrediet

Een van de criteria is dat een MKB-ondernemer moet verklaren dat het garantstellingskrediet dient ter financiering van de geleden schade of het te verwachten verlies aan inkomsten of wordt verstrekt om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor investeringskosten van een ondernemer als gevolg van het coronavirus. De regeling is expliciet bedoeld voor het opvangen van de economische gevolgen als gevolg van het coronavirus. Dit wordt in de praktijk door de financier getoetst aan de hand van de winstgevendheid van de onderneming vóór de coronacrisis. Was er toen sprake van een winstgevende onderneming dan is de conclusie dat de huidige kredietbehoefte van de MKB-onderneming het gevolg is van de economische impact van het coronavirus. In de praktijk betekent dit dat de KKC open staat voor MKB-ondernemingen die in 2019 winst hebben gemaakt.

Artikel 7. Verzoek om betaling uit hoofde van de garantstellingsovereenkomst

De garantie is vormgegeven als een eigen, afzonderlijke verplichting van de Staat (geen hoofdelijkheid, geen borgtocht). De kredietovereenkomst verandert niet door een betaling onder de garantie zodat de financier gerechtigd blijft tot uitwinning.

De betaling, zoals die voortkomt uit het in het tweede lid van dit artikel genoemde verzoek, wordt aangemerkt als een voorschot. Dit voorschot wordt in beginsel niet in mindering gebracht op de volledige bij de financier bestaande vordering op het kredietbedrag van de MKB-ondernemer. Uiteindelijk wordt dit voorschot verrekend conform de eindafrekening uit artikel 11 van deze modelovereenkomst.

Artikel 9. Betaling door de Staat

In het tweede lid van dit artikel is vastgelegd dat de Staat niet is verplicht tot betaling op het verzoek van de financier in de onder sub a, sub b en sub c genoemde gevallen.

Artikel 10. Herstructurering en uitwinning

De uitwinning van zekerheden gebeurt door financier. Indachtig enerzijds de zorgplicht richting klanten, gelet op de kwetsbaarheid van de doelgroep, wordt er zorgvuldig uitgewonnen door de financiers waarbij anderzijds gelet wordt op goed rentmeesterschap richting de Staat. Bij uitwinning worden eerst de normale zekerheden (indien van toepassing) en daarna de persoonlijke borgtocht uitgewonnen. De financier kan ook op andere wijze het krediet incasseren. De financier volgt hierin het eigen uitwinningsproces en eigen afweging naar normaal bancair gebruik.

Indien na de uitwinning van de zekerheden (indien van toepassing) en de persoonlijke borgtocht nog een schuld overblijft, kan – conform het eigen beleid van de financier en naar normaal bancair gebruik – een betalingsregeling worden getroffen met een maximale looptijd van drie jaar. Hierbij geldt eveneens dat individuele omstandigheden aanleiding kunnen zijn voor kwijtschelding naar normaal bancair gebruik.

Het is mogelijk voor een financier om een derde gespecialiseerde partij ten behoeve van uitwinning te betrekken. Het blijft echter de verantwoordelijkheid van de financier dat de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering wordt nageleefd. Het is de financier niet toegestaan om eventuele restvorderingen te verkopen aan derde partijen. Mocht het voorkomen dat werkzaamheden in het kader van bijzonder beheer worden uitbesteed aan een derde partij zal de financier de MKB-ondernemer hierover informeren. Daarbij wordt eveneens aangegeven welke gevolgen dit heeft voor het contact met de MKB-ondernemer.

Indien een financier kosten maakt vanaf het ontstaan van een betalingsachterstand en voor herstructurering ofwel uitwinning, mogen deze op de MKB-ondernemer worden verhaald. Dit is inclusief de kosten die zijn gemaakt voor het inschakelen van een derde partij. De financier zal hiervoor eerst een kosten/baten analyse maken en daarnaast de geldende gedragscodes en normen volgen.

De manier waarop de financier de uitwinning in de praktijk vorm geeft wordt nader vormgegeven in een apart document. Dit document bevat tenminste een procesomschrijving en zal worden gedeeld met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 13. Informatieverplichting

Op grond van artikel 7 van de model garantstellingsovereenkomst draagt de financier er zorg voor dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt. Hieruit zal ook moeten blijken of aan alle voorwaarden die volgen uit de Tijdelijke kaderregeling en zoals opgenomen in deze subsidiemodule is voldaan. Aan deze bepaling is toegevoegd dat deze administratie in ieder geval tien jaar moet worden bewaard. Dit gelet op de verplichting die op grond van de Tijdelijke kaderregeling op de lidstaten rust om ervoor te zorgen dat gedetailleerde dossiers worden aangelegd inzake de verlening van steun die onder de Tijdelijke kaderregeling valt. Deze dossiers, die alle informatie moeten bevatten die nodig is om te kunnen nagaan of aan de vastgestelde voorwaarden is voldaan, moeten tien jaar na de verlening van steun worden bewaard en op verzoek aan de Europese Commissie worden verstrekt. Omdat deze informatie voor deze dossiers ook bij de financiers aanwezig is, wordt deze verplichting in de model garantstellingsovereenkomst opgenomen.

Artikel II

Met dit artikel wordt de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 gewijzigd in verband met de openstelling van de GO-C en de KKC. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de paragrafen 2.4 en 3.5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel III

Voor een toelichting op de inwerkingtreding van deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Naar boven