Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 23 april 2020, nr. WJZ/ 20095811, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus)

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 7, tweede lid, 16, 17, eerste en vierde lid, 18, eerste lid, 19, 25, 30, vierde en vijfde lid, 32, derde lid, 34, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat die wordt gerechtvaardigd door de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I), maakt de minister na de datum van subsidieverlening de gegevens bekend, bedoeld in paragraaf 4, onderdeel 44, van die kaderregeling.

2. In het achtste lid (nieuw) wordt ‘eerste tot en met zesde lid’ vervangen door ‘eerste tot en met zevende lid’.

B

Na titel 3.13a wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 3.13b. Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus

Artikel 3.13b.1. Begripsbepalingen
  • 1. In deze titel wordt verstaan onder:

    fundingkosten:

    kosten die de bank maakt om geld aan te trekken op de kapitaalmarkt;

    investeringskosten:

    kosten voor investeringen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering dan wel waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan die moeten worden nagekomen en waarvan de nakoming niet kan worden uitgesteld;

    lening:

    niet achtergestelde lening van geld door een financier aan een ondernemer, welke lening:

    • a. al dan niet door enige vorm van zekerheid is gedekt;

    • b. niet converteerbaar is;

    • c. is afgesloten met de afspraak dat de rente vast is, of een gedeelte van de rente vast is en een gedeelte van de rente flexibel is en gekoppeld is aan Euribor, met het oog op de financiering door deze onderneming van eigen activiteiten;

    • d. wordt verstrekt om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor werkkapitaal of investeringskosten van een ondernemer, die is ontstaan als gevolg van de uitbraak van het coronavirus;

    • e. een hoofdsom kent die niet meer bedraagt dan:

      • 1°. het dubbele van de jaarlijkse loonsom van de begunstigde, met inbegrip van de sociale lasten en de kosten van personeel dat op de locatie van de onderneming werkt, maar formeel op de loonlijst van onderaannemers staat, voor 2019 of voor het laatste jaar waarvoor dit bedrag bekend is; bij op of na 1 januari 2019 opgerichte ondernemingen mag het maximumbedrag van de lening niet hoger zijn dan de geraamde jaarlijkse loonsom voor de eerste twee exploitatiejaren;

      • 2°. 25% van de totale omzet van de begunstigde in 2019; of

      • 3°. met passende motivering en op basis van zelfcertificering door de begunstigde van zijn liquiditeitsbehoeften, op basis van een liquiditeitsplan dat zowel werkkapitaal als investeringskosten kan omvatten, mag het bedrag van de lening worden verhoogd om de liquiditeitsbehoeften vanaf het moment van toekenning te dekken voor de komende achttien maanden voor een MKB-ondernemer en voor de komende twaalf maanden voor een grote onderneming;

    • f. wordt verstrekt aan ondernemingen die niet al in moeilijkheden verkeerden, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019; en

    • g. met een rente wordt verstrekt die gelijk is aan de rente die voor een vergelijkbare lening die zonder garantie wordt verstrekt, in rekening wordt gebracht;

    liquiditeitsopslag:

    door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.

  • 2. Voor de toepassing van deze titel wordt als financier aangewezen een bank.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 3.13b.2, tweede lid, wordt als financier aangewezen een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen.

Artikel 3.13b.2. Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie in de vorm van een garantstelling aan een financier voor de terugbetaling van een lening die de financier op grond van een overeenkomst aan een ondernemer heeft verstrekt voor de duur van de overeenkomst met een maximum van zes jaar.

  • 2. De minister kan ook subsidie in de vorm van een garantstelling verstrekken aan een financier voor de terugbetaling van een lening die de financier op grond van een overeenkomst aan een ondernemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba heeft verstrekt.

Artikel 3.13b.3. Uitsluitingen
  • 1. De financier verstrekt geen lening aan een ondernemer wiens activiteiten in overwegende mate betrekking hebben op:

    • a. onroerend goed voor zover de activiteiten gericht zijn op het behalen van resultaten door waardestijging van onroerend goed zonder dat er sprake is van significante waardetoevoeging door eigen productieve activiteiten;

    • b. de financiële sector voor zover de ondernemer het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf uitoefent, of een participatiemaatschappij heeft;

    • c. de gezondheidszorg, voor zover de onderneming een aanbieder is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg.

  • 2. De financier verstrekt geen lening aan een instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet.

Artikel 3.13b.4. Omvang garantstelling
  • 1. Er wordt garant gestaan voor 90 procent van het nog niet afgeloste deel van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80 procent van het nog niet afgeloste deel van de lening indien deze is verstrekt aan een grote onderneming.

  • 2. Indien de financier bij het verkrijgen van een lening een gedeelte daarvan niet onder de garantstelling van de Staat brengt, zijn de bepalingen van deze titel slechts van toepassing op het gedeelte van de verkregen lening dat onder de garantstelling is gebracht.

Artikel 3.13b.5. Hoogte lening voor garantstelling
  • 1. De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer verstrekte lening niet minder bedraagt dan € 1.500.000.

  • 2. De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte lening tezamen met

    • a. het nog niet afgeloste deel van een of meer leningen of

    • b. een of meer bankgarantiefaciliteiten als bedoeld in artikel 3.14.2

    die door een financier met toepassing van deze titel en de titels 3.13, 3.13a en 3.14. aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer bedraagt dan € 150.000.000.

  • 3. De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte lening tezamen met andere leningen die door een financier met toepassing van deze titel aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer bedraagt dan het maximum bedoeld in artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel e.

Artikel 3.13b.6. Adviescommissie

De in artikel 3.13.6, eerste lid, genoemde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent:

  • a. de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 22 en 24 van het besluit indien met de financier nog geen garantstellingsovereenkomst is gesloten als bedoeld in de titels 3.13 of 3.14; en

  • b. de afwijzingsgronden voor aanvragen om een garantstelling, bedoeld in artikel 3.13b.9.

Artikel 3.13b.7. Garantstellingsovereenkomst

In bijlage 3.13b.1 is een model opgenomen voor een garantstellingsovereenkomst ten aanzien van leningen.

Artikel 3.13b.8. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.13b.9. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling indien:

  • a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten;

  • b. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van het model garantstellingsovereenkomst zoals opgenomen in bijlage 3.13b.1;

  • c. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond van de garantstellingsovereenkomst.

Artikel 3.13b.10. Provisie
  • 1. Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantie op de verstrekte lening, berekend door alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten te verminderen met:

    • a. een half procent per jaar voor beheerskosten;

    • b. fundingkosten, vermeerderd met een liquiditeitsopslag; en

    • c. de afsluitprovisie.

  • 2. De minister kan een hoger tarief voor de provisie vaststellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico dat de Staat loopt.

  • 3. De provisie, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten minste:

    • a. voor het eerste jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 25 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 50 basispunten;

    • b. voor het tweede en derde jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 50 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 100 basispunten;

    • c. voor het vierde, vijfde en zesde jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 100 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 200 basispunten.

Artikel 3.13b.11. Informatieverplichtingen

Een aanvraag om een garantstellingsovereenkomst op grond van deze titel, bevat in ieder geval:

  • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • c. kerngegevens over de organisatie, waaronder de funding, de deskundigheid, het financieringsbeleid, het financieringsproces, het beheer, en het uitwinningsbeleid van krediet.

Artikel 3.13b.12. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 3.13b.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregel SA.56914 (2020/N).

Artikel 3.13b.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 3.13b.1 vervallen met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

C

In artikel 3.14.5, tweede lid, van titel 3.14, wordt ‘in artikel 3.13.2’ vervangen door ‘in de artikelen 3.13.2, 3.13a.2 en 3.13b.2’

D

Aan artikel 3 van bijlage 3.13.1 wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel m door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

n. de lening uitsluitend wordt verstrekt aan ondernemingen die een substantieel deel van hun activiteiten in Nederland uitvoeren.

E

Na bijlage 3.13a.1 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE 3.13b.1. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3.13B.7 EN 3.13B.9, ONDERDEEL B, VAN DE REGELING NATIONALE EZK- EN LNV-SUBSIDIES

Model garantstellingsovereenkomst

Overeenkomst tussen:

  • 1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,

    vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • 2. ..., hierna te noemen de financier;

Partijen zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Definitiebepalingen

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Economische Zaken en Klimaat;

b. bank:

binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het bedrijf van bank uit te oefenen;

ba. investeringskosten:

kosten voor investeringen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering dan wel waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan die moeten worden nagekomen en waarvan de nakoming niet kan worden uitgesteld;

c. lening:

niet achtergestelde lening van geld door een financier aan een ondernemer, welke lening:

  • 1°. al dan niet door enige vorm van zekerheid is gedekt,

  • 2°. niet converteerbaar is,

  • 3°. is afgesloten met de afspraak dat de rente vast is, of een gedeelte van de rente vast is en een gedeelte van de rente flexibel is en gekoppeld is aan Euribor, met het oog op de financiering door deze onderneming van eigen activiteiten,

  • 4°. wordt verstrekt om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor werkkapitaal of investeringskosten van een ondernemer, die is ontstaan als gevolg van de uitbraak van het coronavirus,

  • 5°. een hoofdsom kent die niet meer bedraagt dan:

    • het dubbele van de jaarlijkse loonsom van de begunstigde, met inbegrip van de sociale lasten en de kosten van personeel dat op de locatie van de onderneming werkt, maar formeel op de loonlijst van onderaannemers staat, voor 2019 of voor het laatste jaar waarvoor dit bedrag bekend is; bij op of na 1 januari 2019 opgerichte ondernemingen mag het maximumbedrag van de lening niet hoger zijn dan de geraamde jaarlijkse loonsom voor de eerste twee exploitatiejaren,

    • 25% van de totale omzet van de begunstigde in 2019, of

    • met passende motivering en op basis van zelfcertificering door de begunstigde van zijn liquiditeitsbehoeften, op basis van een liquiditeitsplan dat zowel werkkapitaal als investeringskosten kan omvatten, mag het bedrag van de lening worden verhoogd om de liquiditeitsbehoeften vanaf het moment van toekenning te dekken voor de komende achttien maanden voor een MKB-ondernemer en voor de komende twaalf maanden voor een grote onderneming,

  • 6°. wordt verstrekt aan ondernemingen die niet al in moeilijkheden verkeerden, in de zin van artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, op 31 december 2019, en

  • 7°. met een rente wordt verstrekt die gelijk is aan de rente die voor een vergelijkbare lening die zonder garantie wordt verstrekt, in rekening wordt gebracht;

d. liquiditeitsopslag:

een door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld;

e. waarde van een lening:

het nog niet afgeloste deel van de lening;

f. ondernemer:

een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;

g. groep:

een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

  • a. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

    • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

    • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is van, of

    • 3°. overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

  • b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

h. financier:

een bank;

i. onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

j. fundingkosten:

kosten die de bank maakt om geld aan te trekken op de kapitaalmarkt;

k. MKB-ondernemer:

ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt in de zin van artikel 2, onderdeel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

l. grote onderneming:

onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

m. algemene groepsvrijstellingsverordening:

verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

Artikel 2. Garantstelling
  • 1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor 90% van de waarde van door de financier verstrekte leningen indien deze zijn verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80% van de waarde van door de financier verstrekte leningen indien deze zijn verstrekt aan een grote onderneming, voor welke garantstelling de financier een provisie is verschuldigd.

  • 2. De garantie wordt verleend voor de duur van deze leningen met een maximum van zes jaar.

  • 3. De garantstelling heeft alleen betrekking op leningen:

    • a. die worden verstrekt overeenkomstig de in artikel 3 genoemde voorwaarden;

    • b. die onder de garantstelling zijn gebracht overeenkomstig de procedure van artikel 4.

  • 4. Indien de financier bij de verstrekking van een lening een gedeelte daarvan niet onder de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing op het gedeelte van de lening dat onder de garantstelling is gebracht, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 3. Randvoorwaarden lening

Een lening aan een ondernemer kan onder de garantstelling van de Staat worden gebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer zijn bevredigend;

  • b. in de voorafgaande periode van twaalf maanden zijn niet meer middelen ten behoeve van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een zodanige onttrekking aangegaan;

  • c. de verstrekking van de lening dient niet ter vervanging van aan een ondernemer verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier of door een financier die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier, tenzij de lening dient ter vervanging van een krediet dat is verstrekt vanaf 24 maart 2020 tot en met het tijdstip waarop de regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 23 april 2020, nr. WJZ / 20095811, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 in werking treedt;

  • d. de waarde van de lening die aan de ondernemer wordt verstrekt bedraagt niet minder dan € 1.500.000;

  • e. bij of in verband met het verstrekken van de lening verstrekt de financier geen andere goederen dan geld;

  • f. de lening draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief en winstgericht beleid van de financier;

  • g. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:

    • 1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;

    • 2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;

    • 3°. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking te verlenen;

  • h. de waarde van de lening die aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep wordt verstrekt tezamen met het nog niet afgeloste deel van een of meer leningen die door een financier met toepassing van de titels 3.13, 3.13a en 3.14 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies of een of meer bankgarantiegarantiefaciliteiten als bedoeld in artikel 3.14.2 aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt, bedraagt niet meer dan € 150.000.000;

  • ha. de waarde van de lening waarbij de aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte lening tezamen met andere leningen die door een financier met toepassing van titel 3.13b aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt, bedraagt niet meer dan het maximum bedoeld artikel 1, onderdeel c, subonderdeel 5°;

  • i. de lening dient niet ter vervanging van een bestaande lening die is opgezegd om de reden dat een ondernemer niet meer aan de financiële ratio’s uit de leningovereenkomst kan voldoen, behoudens indien de bestaande lening wordt overgenomen door een andere financier die geen deel uitmaakt van de groep van de bestaande financier;

  • j. de lening dient in overwegende mate niet ter vervanging door dezelfde financier of door een financier die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier van aan een ondernemer verschaft krediet waarvan de aflossing is vervroegd;

  • k. de lening dient niet ter overname van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een converteerbare achtergestelde lening;

  • l. de lening dient niet ter vervanging van een bestaande lening, indien dit uitsluitend ten doel heeft betere leningsvoorwaarden te verkrijgen;

  • m. de lening heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de Staat;

  • n. de lening wordt na verloop van ieder kalenderkwartaal afgelost met een zodanig vast bedrag, dat de lening op de laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt;

  • o. het eerste kalenderkwartaal van aflossing van de lening vangt aan uiterlijk achttien maanden nadat de lening is verstrekt indien de lening is verstrekt aan een MKB-ondernemer en twaalf maanden indien de lening is verstrekt aan een grote onderneming;

  • p. de financier spant zich ervoor in dat, naast de op het moment van verstrekken van de gegarandeerde lening reeds bestaande zekerheden, de ondernemer ten gunste van de financier aanvullende zekerheden vestigt, zo hoog mogelijk in rang, tot zekerheid voor nakoming van de verplichtingen van de ondernemer jegens de financier uit hoofde van de gegarandeerde lening. Bij uitwinning wordt de opbrengst van deze aanvullende zekerheden in eerste instantie aangewend voor het aflossen van de gegarandeerde lening. Bij uitwinning wordt de opbrengst van de reeds bestaande zekerheden in eerste instantie aangewend voor het aflossen van de overige niet gegarandeerde financieringsfaciliteiten, voor zover deze financieringsfaciliteiten voor het moment van verstrekken van de gegarandeerde lening door de financier zijn verstrekt, en in tweede instantie voor het aflossen van de gegarandeerde lening;

  • q. de lening wordt uitsluitend verstrekt aan ondernemingen die een substantieel deel van hun activiteiten in Nederland uitvoeren;

  • r. de afsluitprovisie bedraagt nooit meer dan 1 procent van de lening;

  • s. de financier verleent voor de duur van minimaal twee kalenderkwartalen uitstel van de verplichting tot aflossing van alle financieringsfaciliteiten van de ondernemer bij de financier, waarbij de kalenderkwartalen vanaf 31 maart 2020 mogen worden meegerekend, met uitzondering van die financieringsfaciliteiten waarbij dit niet mogelijk is omdat deze samen, en onder dezelfde voorwaarden, met een of meer andere financiers zijn verstrekt, en de andere financiers hiermee niet instemmen.

Artikel 4. Aanmelding en toetsing
  • 1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van een lening met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van de bescheiden, genoemd in het model.

  • 2. Indien de verstrekking van de lening naar het oordeel van de Staat voldoet aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van deze overeenkomst voor deze lening. De Staat bericht hierover de financier binnen drie weken na ontvangst van de aanmelding onder vermelding van de omvang, duur en provisie van de garantie. De minister kan, in afwijking van het voorstel van de financier, een hoger tarief van de provisie vaststellen indien de door de financier voorgestelde provisie, zoals bedoeld in artikel 6.1, naar het oordeel van de Minister te laag is in relatie tot het risico.

  • 3. De garantie wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een door partijen gesloten overeenkomst over de in het eerste lid bedoelde voorgenomen verstrekking aan de Staat wordt overgelegd en dat ook dan wordt voldaan aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden.

  • 4. Indien de lening niet meer bedraagt dan € 25.000.000, kan de minister, in afwijking van het eerste tot en met derde lid, de financier schriftelijk meedelen dat in de daarin genoemde omstandigheden en onder de daarin genoemde voorwaarden, de volgende procedure wordt gevolgd:

    • a. de financier meldt de lening waarop deze overeenkomst van toepassing is binnen 35 dagen na het sluiten van de leningsovereenkomst aan de Staat onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie;

    • b. de minister bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst;

    • c. voor de toepassing van artikel 3.13b.8 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, is de volgorde van ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.

Artikel 5. Verplichtingen beheer
  • 1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken, beheren en vervreemden van leningen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.

  • 2. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken, beheren of vervreemden van leningen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid.

  • 3. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren of vervreemden van leningen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar zijn.

  • 4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van tegenstrijdige belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten, aandeelhouders of andere betrokkenen te voorkomen.

  • 5. De financier staat er voor in dat aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders en beheerders van de financier en andere zijdens de financier betrokkenen alleen medewerking verlenen aan verstrekkingen van risicokapitaal en krediet door een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier een gegarandeerde lening heeft verstrekt, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder deze verstrekkingen zou hebben gedaan in het kader van een actief en winstgericht beleid.

  • 6. De financier komt met een ondernemer aan wie een gegarandeerde lening is verstrekt slechts een wijziging van het aflossingsschema overeen na voorafgaande toestemming van de Staat, tenzij:

    • a. de wijziging een versnelde aflossing betreft; of

    • b. de wijziging een opschorting van de aflossing betreft gedurende ten hoogste acht kalenderkwartalen en de financier gedurende de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van:

      • 1°. alle financieringsfaciliteiten van de ondernemer bij de financier, bij een gehele opschorting van de aflossing;

      • 2°. eenzelfde gedeelte van alle financieringsfaciliteiten van de ondernemer, bij een gedeeltelijke opschorting van de aflossing.

  • 7. De Staat verleent de in het zesde lid bedoelde toestemming indien aannemelijk is dat:

    • a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan het bestaande aflossingsschema;

    • b. adequate maatregelen worden genomen ter verbetering van de liquiditeit van de onderneming, rekening houdend met het belang van rentabiliteit en continuïteit van de onderneming;

    • c. rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.

  • 8. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie, bedoeld in artikel 6.1, op te schorten in geval dat:

    • a. er voor de financier geen mogelijkheden meer zijn om de renteverplichtingen te incasseren bij de ondernemer; en

    • b. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de verplichtingen van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.

  • 9. De financier vervreemdt de lening slechts na voorafgaande toestemming van de Staat.

  • 10. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit de leningovereenkomst, uit hoofde waarvan de gegarandeerde lening is verstrekt, na voorafgaande toestemming van de Staat.

  • 11. De financier brengt slechts wijzigingen aan in de leningovereenkomst na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.

Artikel 6. Financiële verplichtingen
  • 1. De financier is een door de Minister vastgestelde provisie verschuldigd voor de garantie op leningen die overeenkomstig de procedure van artikel 4 onder de garantstelling zijn gebracht. Het tarief van de provisie voor de garantie op de verstrekte lening wordt berekend door alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten te verminderen met:

    • a. een half procent per jaar voor beheerskosten,

    • b. fundingkosten, vermeerderd met een liquiditeitsopslag, en

    • c. de afsluitprovisie.

  • 2. De provisie, bedoeld in het eerste lid en artikel 4, tweede lid, bedraagt ten minste:

    • a. voor het eerste jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 25 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 50 basispunten;

    • b. voor het tweede en derde jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 50 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 100 basispunten;

    • c. voor het vierde, vijfde en zesde jaar na verstrekking van de lening:

      • 1°. voor een MKB-onderneming: 100 basispunten;

      • 2°. voor een grote onderneming: 200 basispunten.

  • 3. Per kwartaal wordt een vierde deel van de periodieke provisie, bedoeld in het eerste lid, bij de financier in rekening gebracht, uitgaand van de waarde van de leningen op de eerste dag van het kwartaal.

  • 4. Indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, geheel vervroegd wordt afgelost, wordt de te betalen reeds verschuldigde provisie betaald bij de beëindiging van de garantstelling.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde provisie is verschuldigd voor de duur van de garantie of zoveel korter als zich één van de in artikel 8, eerste lid, genoemde omstandigheden voordoet.

  • 6. Indien de lening wordt afgestoten om verlies op die lening in de zin van artikel 8, eerste lid, te beperken, kan de minister op verzoek van de financier de over de resterende termijn verschuldigde provisie geheel of gedeeltelijk kwijtschelden indien sprake is van klemmende redenen, gelegen in het belang van de onderneming van de ondernemer.

Artikel 7. Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen
  • 1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt. Deze administratie moet ten minste tien jaar na het verstrekken van de lening worden bewaard.

  • 2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerde leningen, waaronder:

    • a. een aflossing van een lening, tenzij deze aflossing overeenkomt met een aflossingsschema waarover de Staat eerder is geïnformeerd;

    • b. een wijziging van de looptijd van een lening;

    • c. de materiële verslechtering van de kredietwaardigheid van de ondernemer.

  • 3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.

  • 4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen waaraan kapitaal is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor het bestuur van de onderneming.

  • 5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing te verklaren.

Artikel 8. Reikwijdte garantie
  • 1. De financier kan een beroep doen op de garantie indien zij op een gegarandeerde lening verlies lijdt:

    • a. bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van de lening;

    • b. door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de lening door de financier;

    • c. door het onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen;

    • d. als gevolg van een faillietverklaring, een surséance van betaling of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de lening is verstrekt;

    • e. bij een in kracht van gewijsde gegane homologatie van een akkoord na de faillietverklaring, na de verlening van surséance van betaling of na het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de lening is verstrekt;

    • f. indien de ondernemer een rechtspersoon is, bij ontbinding van de rechtspersoon.

  • 2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de onderneming zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan, mits de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.

  • 3. Bij verlies ingevolge vervreemding van een lening geldt de garantie alleen indien de vervreemding:

    • a. na instemming van de Staat plaatsvindt;

    • b. gebeurt tegen een prijs die past in het voeren van een actief en winstgericht beleid;

    • c. voor zover de financier daarbij de lening geheel of voor een deel overdraagt aan één van zijn aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders, beheerders of andere betrokkenen, tegen een prijs die is gebaseerd op een taxatie van twee onafhankelijke deskundigen, dan wel gepaard gaat met vervreemding van ten minste een derde deel van de lening aan onafhankelijke derden.

  • 4. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een lening geldt de garantie alleen indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening is verstrekt en indien rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.

  • 5. Als onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt aangemerkt de situatie waarin:

    • a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen;

    • b. aannemelijk is dat de ondernemer in de eerstvolgende jaren niet in staat zal zijn te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen; en

    • c. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.

  • 6. Verlies als gevolg van faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, wordt aanwezig geacht:

    • a. voor zover aannemelijk is dat de financier bij het einde van het faillissement, van de surséance onderscheidenlijk van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een verlies als bedoeld in het achtste lid zal leiden;

    • b. mits aannemelijk is dat rekening is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.

  • 7. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag indien de financier tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond van deze overeenkomst of indien de financier niet kan aantonen die maatregelen te hebben genomen die een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder zou hebben genomen in het kader van een actief en winstgericht beleid.

  • 8. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van de lening of, indien het verlies slechts op een deel van de lening is geleden, het hiermee overeenkomende deel van die waarde, in een voorkomend geval verminderd met:

    • a. in geval van vervreemding: de prijs waarvoor die vervreemding heeft plaatsgevonden;

    • b. in geval van ontbinding: de liquidatie-uitkering;

    • c. in geval van homologatie van een akkoord als bedoeld in het eerste lid, onder e, de in het kader van het akkoord voor de lening verrichte uitkering.

  • 9. Indien de financier meermalen gegarandeerde leningen aan een ondernemer heeft verstrekt en slechts op een deel daarvan verlies lijdt, wordt het verlies geacht te zijn geleden op de lening die de financier het eerst heeft verstrekt.

  • 10. Indien de financier aan een ondernemer leningen heeft verstrekt die slechts ten dele onder de garantstelling zijn gebracht en slechts op een deel daarvan verlies lijdt, wordt het verlies, onverminderd het zesde lid, naar rato toegerekend aan de leningen die onder de garantstelling zijn gebracht.

Artikel 9. Inroepen van garantie en toetsing
  • 1. De financier verzoekt de Staat binnen zes maanden nadat zich de in artikel 8, eerste lid, bedoelde situatie heeft voorgedaan om betaling op grond van de garantie met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de vervreemdingsovereenkomst, de inschrijving in het register van de ontbinding van de rechtspersoon of van de in artikel 8, eerste lid, onder c, bedoelde akkoorden en van andere bescheiden als genoemd in het model.

  • 2. Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van een verlies als bedoeld in artikel 8, maakt de financier aanspraak op betaling van 90% van het geleden verlies indien de lening is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80% indien deze is verstrekt aan een grote onderneming, tenzij de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst. De Staat bericht hierover de financier binnen dertien weken na ontvangst van het betalingsverzoek onder vermelding van het te betalen bedrag.

Artikel 10. Betalingen

Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer [P.M.] bij de ---bank, ten name van RVO.nl, onder vermelding van het [P.M.] nummer.

Artikel 11. Overdracht van garantie
  • 1. Overdracht van de rechten en verplichtingen uit hoofde van de garantie op de lening is uitsluitend mogelijk na goedkeuring door de minister.

  • 2. Toestemming door de minister voor de overdracht vindt uitsluitend plaats indien de overdracht plaatsvindt met het oogmerk de lening beleenbaar te maken.

  • 3. De minister kan voorwaarden verbinden aan de goedkeuring.

  • 4. Verlies ontstaan als gevolg van overdracht, bedoeld in het eerste lid, kan niet gerekend worden tot verlies als bedoeld in artikel 8.

Artikel 12. Terugvordering en navordering
  • 1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra blijkt dat de financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat de Staat op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft.

  • 2. Indien vanwege een verlies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c of d, een uitkering op grond van de garantie heeft plaatsgevonden, is de financier verplicht 90% van de aflossingen die na de uitkering worden verricht, indien de lening is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80% indien deze is verstrekt aan een grote onderneming, uit te betalen aan de Staat.

Artikel 13. Opzegging
  • 1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien:

    • a. de financier tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst;

    • b. ten aanzien van de financier een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;

    • c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;

    • d. de bepalingen in titel 3.13b van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels van de Europese Unie ten aanzien van staatssteun.

  • 2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te herstellen binnen een redelijke termijn.

  • 3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onder d, bedoelde omstandigheid heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van leningen die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.

  • 4. Een opzegging heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van leningen die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht, indien overdracht van verplichtingen, bedoeld in artikel 11, van toepassing is.

Artikel 14. Geschillen
  • 1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.

  • 2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.

Artikel 15. Adressering schriftelijke stukken

Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder

  • 1. gemelde partij worden gericht aan

    Ministerie van Economische Zaken en Klimaat,

    RVO.nl, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.

Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder

  • 2. gemelde partij worden gericht aan

    .....

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.

........., ten deze vertegenwoordigd door

  • 1. ...

  • 2. ...

Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag

F

Artikel 3 van bijlage 3.14.1. wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f wordt ‘in artikel 3.13.2’ vervangen door ‘in de artikelen 3.13.2, 3.13a.2 en 3.13b.2’ en wordt ‘titel 3.13’ vervangen door ‘de titels 3.13, 3.13a en 3.13b’.

2. Er wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel k door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

l. de bankgarantiefaciliteit wordt uitsluitend verstrekt aan ondernemingen die een substantieel deel van hun activiteiten in Nederland uitvoeren.

ARTIKEL II

In de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 komt in de tabel in artikel 1, de rij met betrekking tot titel 3.13, als volgt te luiden:

Titels 3.13, 3.13b en 3.14: Garantie ondernemingsfinanciering, Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus en Garantstelling gericht op bankgaranties

3.13.2, 3.13b.2 en 3.14.2

   

Voor titel 3.13 en 3.14 01-01-2020 t/m 31-05-2020

Voor titel 3.13b

Tijdstip waarop de regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 23 april 2020, nr. WJZ / 20095811, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 in werking treedt t/m 15-12-2020

In totaal voor titels 3.13, 3.13b en 3.14 samen:

€ 10.000.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 april 2020

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Met de onderhavige regeling wordt de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) gewijzigd. De wijziging houdt verband met steun aan bedrijven die getroffen zijn door de uitbraak van het coronavirus en is aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 7 april 2020.1

Bedrijven kunnen in liquiditeitsproblemen komen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en daardoor veroorzaakte bredere economische effecten. Met deze wijziging, die een tijdelijke verruiming biedt van de bestaande financieringsinstrumenten tot en met 31 december 2020, wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van liquiditeitstekorten bij bedrijven, zodat bedrijven met een gezond toekomstperspectief gefinancierd kunnen blijven worden. Met de Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (hierna: GO-C) staat de overheid voor een deel garant voor leningen verstrekt aan bedrijven. De bedrijven die worden geraakt door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus en daardoor in liquiditeitsproblemen komen, kunnen tijdelijk gebruik maken van de financieringsmogelijkheden die deze garantiestelling geeft. Deze verruiming, die voor de brede doelgroep van bedrijven zal worden ingezet, betekent onder andere dat de Staat een hoger garantieaandeel aanbiedt in deze subsidiemodule.

In de bestaande subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering (titel 3.13 van de RNES, hierna: GO) betreft de garantstelling van de overheid 50% van de door de financier verstrekte lening. Voor deze maatregel wordt de omvang van de garantie verhoogd naar 90% van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80% indien deze is verstrekt aan een grote onderneming. Deze maatregel kan benut worden door alle bedrijven, behoudens uitgezonderde sectoren, en is bestemd voor financiering van liquiditeitstekorten van een onderneming door een financier, met een maximale looptijd van zes jaar. Dit helpt deze bedrijven om aan hun dagelijkse betaalverplichtingen te kunnen blijven voldoen.

2. Staatssteunaspecten

De onderhavige module is getoetst op mogelijke staatssteun. Geconcludeerd is dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze module is gebruik gemaakt van de

Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) (hierna: tijdelijke kaderregeling).2

In deze tijdelijke kaderregeling zet de Europese Commissie uiteen onder welke voorwaarden staatssteun voor maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van de COVID-19 uitbraak gerechtvaardigd is op grond van artikel 107, derde lid, onder b, van het VWEU. Op grond van deze tijdelijke kaderregeling kan steun worden verleend, onder meer, in de vorm van garanties voor leningen. De voorwaarden hiervan zijn opgenomen in paragraaf 3.2. en 3.4. van de tijdelijke kaderregeling. De onderhavige module, die voorziet in garanties op leningen, past binnen de voorwaarden van de tijdelijke kaderregeling en is om die reden op 22 april 2020 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.56914 [2020/N]). In de onderhavige regeling zijn de voorwaarden van de tijdelijke kaderregeling verwerkt. Om eenvoudig terug te kunnen vinden op welke wijze de bepalingen uit de tijdelijke kaderregeling zijn omgezet en daarmee derhalve aan de tijdelijke kaderregeling is voldaan, is in deze toelichting een transponeringstabel opgenomen.

3. Hoofdlijnen regeling en openstelling

Met inachtneming van de voorwaarden die de tijdelijke kaderregeling stelt, is voor het overige zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de inhoud en opzet van de GO, zoals opgenomen in titel 3.13 van de RNES. Dit is een vertrouwd financierinstrument bij financiers, ondernemers en RVO. Omwille van de noodzakelijke spoed waarmee deze module is opgesteld en de herkenbaarheid bij gebruikers zijn de huidige GO-bepalingen zo veel als mogelijk gehandhaafd en zijn alleen zaken aangepast die in deze module anders geregeld moeten worden. Hierdoor kan het voorkomen dat sommige bepalingen, die zien op situaties die zich naar hun aard niet kunnen voordoen bij toepassing van deze onderhavige module, zijn gehandhaafd.

De belangrijkste afwijkingen ten opzichte van de bestaande GO-module zijn:

  • Leningen en garanties verstrekt met toepassing van de GO-C hebben een looptijd van maximaal zes jaar;

  • Leningen zijn bestemd om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte van de ondernemer, als gevolg van de uitbraak van het coronavirus;

  • Alleen niet achtergestelde leningen kunnen onder de garantstelling worden gebracht;

  • De maximale hoogte van de lening wordt bepaald op basis van loonsom, omzet of liquiditeitsplanning

  • De garantie bedraagt maximaal 90% van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80% indien deze is verstrekt aan een grote onderneming;

  • Alleen leningen aan ondernemingen die op 31 december 2019 niet al in moeilijkheden waren, komen in aanmerking;

  • Er geldt een minimumprovisie.

Bij het artikelsgewijze deel van deze toelichting komen enkele andere verschillen aan de orde.

Ingevolge artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 en in overeenstemming met de looptijd van de tijdelijke kaderregeling en het daarop gebaseerde goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie is een horizonbepaling opgenomen. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend. Zie voorts de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel B (artikel 3.13b.13).

Voor 2020 kunnen aanvragen worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van de regeling tot en met 15 december 2020. Deze periode is iets korter dan de looptijd van de regeling, zodat er voldoende tijd is om de ingediende aanvragen te kunnen beoordelen en – in overeenstemming met de tijdelijke kaderregeling – uiterlijk op 31 december 2020 daarover te kunnen besluiten. Evenwel is het mogelijk dat het subsidieplafond in deze periode eerder wordt bereikt dan op 15 december 2020 en dat er om die reden in dat jaar geen subsidie meer verstrekt kan worden. Dit plafond is opgenomen in artikel II, waarmee de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 wordt gewijzigd. De GO-C deelt het subsidieplafond met de bestaande GO-modules (titel 3.13, subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering en titel 3.14, subsidiemodule Garantstelling gericht op bankgaranties). Het subsidieplafond wordt echter aanzienlijk verhoogd van € 1,5 miljard naar € 10 miljard.

4. Regeldruk

Er is voor gekozen om de GO-C naast de bestaande subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering in te voeren en om deze in belangrijke mate te baseren op die module. Ook voor de GO-C geldt dat de ondernemer afspraken zal moeten maken met de bank over het afsluiten van een lening. Procedure en kosten zijn voor de ondernemer niet anders dan voor het afsluiten van een lening zonder overheidsgarantstelling. Deze regeling heeft derhalve geen invloed op de regeldruk voor de ondernemer.

Voor de banken geldt het volgende. Omdat is uitgegaan van de procedure zoals bij de bestaande GO-module, wordt ook met deze regeling gekozen voor een vorm met de minste regeldrukeffecten. Administratief loopt ook deze regeling op een wijze die gelijk is aan de bestaande GO-module via de GO postbus bij RVO.nl. Ook de werkwijze met betrekking tot het factureren van de provisie is gelijk aan die bij de GO-module.

De GO-C module bevat echter ook additionele informatieverplichtingen voor de banken in verband met de eisen die voortvloeien uit de tijdelijke kaderregeling. De banken zullen naar verwachting (vooral in de beginfase) hierover extra vragen stellen aan RVO. Hierdoor zijn de administratieve lasten per aanvraag naar schatting ca. 2 uur hoger dan voor de andere GO-modules. Daartegenover staat dat voor GO-C garanties, indien daartoe wordt besloten, onder omstandigheden en voorwaarden, voor leningen voor ten hoogste € 25 miljoen niet meer de aanvraagprocedure, maar de meldingsprocedure kan worden gevolgd. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 4 van de modelovereenkomst. Dit bespaart de banken gemiddeld ca. 1 uur per aanvraag aan afstemming met RVO. Per saldo leidt de GO-C tot ca. 1 uur extra lastendruk per aanvraag. Uitgaande van een uurtarief van € 77,– en circa 1.200 verwachte aanvragen, leidt dit derhalve tot circa € 92.400,– aan extra regeldruk voor de banken van de GO-C ten opzichte van de GO-module.

Dit staat los van de gebruikelijke kosten die de bank moet maken voor het verstrekken en beheren van een lening, maar deze kosten zijn voor de bank niet anders dan voor een lening zonder overheidsgarantstelling en vloeien derhalve niet voort uit deze regeling.

II. Artikelsgewijs

De artikelen in deze regeling worden hieronder waar nodig toegelicht.

Artikel I, onderdeel A

Artikel 1.8, zevende lid (Transparantie steun)

Indien steun wordt verleend op grond van de tijdelijke kaderregeling, is het op grond van paragraaf 4, paragraaf 44 van de tijdelijke kaderregeling noodzakelijk dat de minister binnen 12 maanden na de toekenning van de steun, deze met een aantal gegevens bekendmaakt op de uitgebreide staatssteunwebsite of via het IT-instrument van de Europese Commissie3. Het gaat hier om gegevens4, zoals de identiteit van de individuele begunstigden en het subsidiebedrag.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 3.13b.1 (Begripsbepalingen)

In dit artikel is opgenomen welke lening (niet achtergesteld), aan welke ondernemers (met liquiditeitsbehoefte, die wordt vastgesteld op basis van een liquiditeitsplanning, als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en niet al in moeilijkheden op 31 december 2019) onder de garantstelling kan worden gebracht en wat de maximale hoofdsom van de lening is. Deze voorwaarden zijn goeddeels ontleend aan de tijdelijke kaderregeling. Op grond van de tijdelijke kaderregeling kan een garantstelling zien op een lening voor werkkapitaal of voor investeringskosten (zie daarvoor onderdeel 25, onder g en voetnoot 22, van de tijdelijke kaderregeling). In deze regeling wordt een garantstelling voor een lening voor investeringskosten echter beperkt tot investeringen die:

  • noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering; of

  • waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan die moeten worden nagekomen. De reden hiervoor is dat de garantstelling is bedoeld om bedrijven te helpen om aan hun dagelijkse betaalverplichtingen te kunnen blijven voldoen. Nieuwe investeringen voor de langere termijn passen daar niet in, hiervoor kan desgewenst de bestaande GO-module worden gebruikt. In sommige gevallen zullen ook in deze periode investeringen gedaan moeten worden, bijvoorbeeld in verband met de lopende bedrijfsvoering, zoals vervangingsinvesteringen. Deze moeten uiteraard, ook bij liquiditeitstekorten doorgang kunnen vinden, omdat de onderneming hieruit zijn inkomsten haalt. Er kunnen voor de uitbraak van het coronavirus ook verplichtingen zijn aangegaan voor andersoortige investeringen. Indien deze verplichtingen moeten worden nagekomen en bijvoorbeeld ook niet kunnen worden uitgesteld dan zullen ook deze kosten voldaan moeten worden. De uitbraak van het coronavirus is een uitzonderlijke omstandigheid, zodat ook voor dergelijk uitstel vaak meer mogelijkheden zijn dan onder normale omstandigheden.

In verband met het maximum leningbedrag biedt onderdeel 25, onder d, van de tijdelijke kaderregeling drie manieren (subonderdelen i, ii, en iii) waarop dat maximum kan worden bepaald. Deze zijn in deze regeling opgenomen in artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel e. In verband met de toepassing van artikel 25, onder d, subonderdeel iii, wordt opgemerkt dat deze kan worden toegepast omdat voor de GO-C grote aantallen aanvragen worden verwacht. Deze moeten snel en eenvoudig kunnen worden afgehandeld, zodat de betrokken ondernemer eveneens snel over zijn lening kan beschikken en kan worden voorzien in zijn liquiditeitsbehoefte. Het opstellen van een liquiditeitsplanning, zoals bedoeld in artikel 25 (d) (iii) is een gebruikelijke, snelle en eenvoudige manier om de liquiditeitsbehoefte van de ondernemer vast te stellen en sluit vanzelfsprekend ook aan bij de bancaire praktijk. Deze methode maakt het derhalve mogelijk om de lening snel te kunnen verstrekken.

In artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel g, is opgenomen dat voor een lening die onder de garantstelling wordt gebracht een rente in rekening wordt gebracht die gelijk is aan de rente die voor een vergelijkbare lening die zonder garantie wordt verstrekt, in rekening wordt gebracht. Dit betekent dat GO-C leningen door de bank marktconform moeten worden geprijsd, volgens de eigen rating- en risicomodellen van de bank, alsof er geen garantie is. De bank draagt een deel van de rentemarge als garantieprovisie af aan de Staat, conform de berekening die is opgenomen in art. 3.13b.10 (zie de toelichting bij dat artikel). De onderneming betaalt geen garantieprovisie bovenop de rente die wordt betaald aan de bank. De garantie van de Staat werkt aldus niet kostenverhogend voor de onderneming. Overigens zou ook zonder deze bepaling de bevoegdheid van de minister om op grond van artikel 3.13b.10, tweede lid, een hoger tarief voor de provisie vast te stellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico dat de Staat loopt, tot eenzelfde resultaat leiden. Er is echter voor gekozen dit te expliciteren, mede in het licht van de mogelijkheid die is opgenomen in artikel 4, vierde lid, van de model garantstellingsovereenkomst (zie de toelichting bij dat artikel), voor de minister om af te wijken van de aanvraagprocedure.

Artikel 3.13b.2 (Subsidieverstrekking)

Leningen met een maximumduur van zes jaar kunnen onder de garantstelling worden gebracht.

Artikel 3.13b.3 (Uitsluitingen)

Anders dan op grond van de bestaande GO-modules kunnen ook garantstellingen worden verstrekt voor leningen aan een ondernemer wiens activiteiten in overwegende mate betrekking hebben op landbouw, visserij en aquacultuur. Ook deze sectoren worden hard geraakt door de coronacrisis. Daarom is de GO-C ook voor deze voor Nederland belangrijke sectoren toegankelijk.

Artikel 3.13b.4 (Omvang garantstelling)

Er wordt bij de GO-C garant gestaan voor 90 procent van het nog niet afgeloste deel van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80 procent indien deze is verstrekt aan een grote onderneming. Bij de GO is dit 50%. Het begrip MKB-ondernemer is reeds gedefinieerd in artikel 1.1. van de RNES. In dit artikel wordt in de definitie van kleine onderneming en middelgrote onderneming verwezen naar hoe deze begrippen worden gebruikt in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Zie hiervoor artikel 2, onderdeel 2, en bijlage I van deze verordening. Volgens bijlage I van deze verordening wordt daar onder verstaan ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt. Grote ondernemingen zijn volgens artikel 2, onderdeel 24, van deze verordeningen, alle ondernemingen die niet aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen.

Artikel 3.13b.5 (Hoogte lening)

De garantstelling voor de GO-Corona heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer verstrekte lening niet minder bedraagt dan € 1.500.000 (artikel 3.13b.5, eerste lid).

In artikel 3.13b.5, tweede lid, is een maximum bepaald voor de aan één ondernemer, met toepassing van deze titel, de titels 3.13 (subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering) en 3.13a (subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie financieringsfaciliteit) en artikel 3.14.2 (titel 3.14. subsidiemodule Garantstelling gericht op bankgaranties) te verstrekken leningen of bankgarantiefaciliteiten. Dit maximum is vastgesteld op € 150 miljoen en is samengesteld uit de som van de leningen en bankgarantiefaciliteiten op grond van deze titels. Het totaal aan leningen en bankgarantiefaciliteiten verstrekt met toepassing van deze titels mag op grond hiervan niet meer bedragen dan € 150 miljoen. Voor zover de ondernemer deel uitmaakt van een groep, dat wil zeggen een economische eenheid vormt (zie definitie in artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies), geldt het maximum voor het aan de groep verstrekte of te verstrekken leningen of bankgarantiefaciliteiten. Dit is ook opgenomen in de model garantstellingsovereenkomst (artikel 3, onderdeel h).

Van een eerder verstrekte lening is alleen het niet afgeloste deel relevant. Indien een dergelijke lening inmiddels voor een deel is afgelost, kan tot het maximumbedrag van € 150 miljoen een nieuwe lening worden verstrekt. Dit betekent bijvoorbeeld dat indien in eerste instantie een lening van € 150 miljoen is verstrekt, waarop inmiddels € 10 miljoen is afgelost, opnieuw een lening kan worden verstrekt van maximaal € 10 miljoen en onder de garantie kan worden gebracht.

Aldus wordt de blootstelling van de overheid gemaximeerd op hetzelfde gecumuleerde leningsbedrag als de subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering. Ook hierbij geldt dat – indien op een lening inmiddels is afgelost – opnieuw een lening kan worden verstrekt tot € 150 miljoen en onder de garantie kan worden gebracht. Artikel 3.13b.5, tweede lid, leidt ertoe dat een lening die met toepassing van de subsidiemodules Garantie Ondernemingsfinanciering (titel 3.13), Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie financieringsfaciliteit (titel 3.13a) en een garantie die met toepassing van de subsidiemodule Garantstelling gericht op bankgaranties (titel 3.14) zijn verstrekt, meetellen bij het genoemde maximum van € 150 miljoen dat op grond van deze titel geldt.

Het is voorts wenselijk dat het met toepassing van deze titel verstrekte leningsbedrag meetelt bij het op grond van de subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering verstrekte maximum leningsbedrag. Gelet op de tekst van artikel 3.13.5 van subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering (titel 3.13), welke bepaling voorziet in de maximum leningsbedragen van die subsidiemodule, is hiervoor geen wijziging van de RNES noodzakelijk. De huidige tekst van dit artikel spreekt immers over leningen die met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer zijn of worden verstrekt. Omdat de nieuwe titel, net als de subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering, deel uitmaakt van hoofdstuk 3 van de regeling (Innovatie en ondernemerschap), zullen zij na inwerkingtreding van titel 3.13b, ook vallen onder leningen die met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer zijn of worden verstrekt en derhalve meetellen bij het bepalen van het maximum leningsbedrag voor de subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering.

Dit geldt ook voor de toepassing van titel 3.14 (Garantstelling gericht op bankgaranties). Omdat in deze module voor leningen alleen wordt verwezen naar de leningen die zijn verstrekt op grond van artikel 3.13.2 wordt hieraan een verwijzing toegevoegd naar de leningen die zijn of worden verstrekt op grond van de onderhavige subsidiemodule (GO-C, artikel 3.13b.2) alsmede, waarmee een omissie wordt hersteld, op grond van de GO ETFF (artikel 3.13a.2). Zie artikel I, onderdeel C. Een vergelijkbare wijziging wordt doorgevoerd in artikel 3, onderdeel f, van de bij deze module behorende model garantstellingsovereenkomst (bijlage 3.14.1 van de RNES). Zie artikel I, onderdeel F.

Het is niet noodzakelijk een vergelijkbare wijziging door te voeren in titel 3.13a (subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie financieringsfaciliteit) omdat deze subsidiemodule dit jaar niet meer is opengesteld en ook niet meer zal worden opengesteld, zodat op basis van die module geen verstrekkingen meer kunnen plaatsvinden.

Naast het maximum op grond van het tweede lid, moet nog een ander maximum in acht worden genomen. Dit is geregeld in het derde lid dat voorziet in het maximum van alle leningen die op grond van de GO-C onder de garantstelling worden gebracht. Dit maximum wordt op een andere wijze bepaald. Bij de berekening van dit maximum gaat het hier, anders dan bij de berekening van het maximum op grond van het tweede lid, niet om het nog niet afgeloste deel van de lening en evenmin wordt dit in samenhang gezien met de hierboven genoemde titels van de RNES. Dit is het maximum wat op grond van de tijdelijke kaderregeling mag worden verstrekt. In artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel e, is bepaald wat de maximale hoofdsom van de individuele lening mag zijn die onder de garantstelling wordt gebracht. Op grond van de tijdelijke kaderregeling (paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder d) geldt dit maximum niet alleen voor de individuele lening, maar is dit tevens het maximum voor de som van alle leningen die aan de ondernemer worden verstrekt en onder de garantstelling worden gebracht op grond van de tijdelijke kaderregeling. Het is dus niet mogelijk om meer dan één lening te verstrekken, en deze onder de garantstelling te brengen, als deze gezamenlijk leiden tot overschrijding van dit maximum. Om die reden is in artikel 3.13b.5, derde lid, opgenomen dat dit maximum ook van toepassing is als er meer leningen op grond van de GO-C onder de garantstelling worden gebracht. Herhaald zij dat zowel het maximum van het tweede als het derde lid in acht genomen moeten worden.

Artikel 3.13b.6 (Adviescommissie)

De adviescommissie die is ingesteld op grond van de subsidiemodule GO (artikel 3.13.6) adviseert desgevraagd ook over de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst op grond van deze nieuwe module (dit is de model garantstellingsovereenkomst in bijlage 3.13b.1) en de afwijzingsgronden voor aanvragen om een garantstelling, bedoeld in artikel 3.13b.9.

Er is geen advies nodig over de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst indien dit advies al is verkregen bij het sluiten van de garantstellingsovereenkomst op grond van de subsidiemodule GO en GO-bankgaranties. De adviescommissie adviseert in dat verband met name over de deskundigheid, betrouwbaarheid, integriteit en financiële draagkracht en stabiliteit van de financier. Indien deze toets al heeft plaatsgevonden in het kader van de toelating tot de GO en GO-bankgaranties, waarmee deze subsidiemodule grote gelijkenis vertoont, is een nieuw advies niet nodig. Dit laat onverlet dat deze financiers aan de gestelde eisen van de artikelen 22 en 24 moeten (blijven) voldoen. Deze afwijkende procedure geldt uiteraard niet voor het advies dat de adviescommissie desgevraagd geeft voor individuele aanvragen om een garantstelling. Deze adviesprocedure blijft ongewijzigd. In het kader van die adviesaanvraag wordt immers niet geadviseerd over de financier, maar over de lening en de gevraagde garantstelling.

Artikel 3.13b.8 (Verdeling van het subsidieplafond)

De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Zie in dit verband artikel 4 van de model garantstellingsovereenkomst. In het vierde lid, onderdeel c, is voorzien in de situatie dat niet langer een aanvraag moet worden ingediend, maar kan worden volstaan met een melding. In dat geval is voor de toepassing van artikel 3.13b.8, de volgorde van ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.

Artikel 3.13b.9 (Afwijzingsgronden)

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling, onder andere indien met de financier geen garantstellingsovereenkomst is gesloten en voorts indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de model garantstellingsovereenkomst zoals opgenomen in bijlage 3.13b.1. Indien wordt besloten tot een meldingsprocedure in plaats van een aanvraagprocedure, zijn deze voorwaarden uiteraard onverkort van toepassing en is het aan de financier om deze beoordeling te maken (indien gewenst met behulp van RVO). In voorkomend geval zal bij een eventuele verliesdeclaratie hierop getoetst worden. Zie in dit verband artikel 9, tweede lid, van de model garantstellingsovereenkomst.

Artikel 3.13b.10 (Provisie)

Bij vaststelling van het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, wordt voor de GO-C garantie op de verstrekte lening de GO-systematiek gevolgd, behoudens een enkele uitzondering.

De (periodieke) provisie wordt voor de garantie op de verstrekte lening berekend door alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten te verminderen met:

  • a. een vergoeding van 0,5% per jaar voor de beheerkosten;

  • b. de fundingkosten, vermeerderd met de liquiditeitsopslag; en

  • c. de afsluitprovisie.

Voor de beheerkosten wordt derhalve een hogere compensatie toegestaan dan op grond van de GO (daar 0,25%). Deze hogere vergoeding voor beheerkosten ad 0,5% is gerechtvaardigd omdat de financier vanwege de hogere garantstelling alleen over het niet gegarandeerde van de lening, zijnde 10%, de volledige marge ontvangt. Immers artikel 3.12b.10 leidt ertoe dat de financier over het gegarandeerde deel van de lening, hetgeen bij de GO 50%, maar bij de GO-C 80%-90% van de lening is, minder inkomsten zal genereren. Dit terwijl de kosten voor de bank van het beheer van de lening niet lager zullen zijn. De hogere vergoeding dan bij de GO voor beheerskosten voor de GO-C zal er toe leiden dat de overall bekostiging voor de gedurende de looptijd door de financier gemaakte kosten, in lijn is met de overall bekostiging voor de gedurende looptijd door de financier gemaakte kosten voor de GO.

Anders dan bij de GO zal de financier ook indien in voorkomend geval een afsluitprovisie van meer dan 0,5% van de lening in rekening wordt gebracht, deze niet hoeven af te dragen aan de Staat. Dit om de volgende reden. De afsluitprovisie weerspiegelt de initiële kosten die gemaakt worden voor het verstrekken van het krediet. De GO-C biedt in artikel 4, derde lid, van de model garantstellingsovereenkomst de mogelijkheid dat de financiers een grotere uitvoeringsverantwoordelijkheid kunnen krijgen bij het onder de garantie brengen van de lening. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 4. Dit zal er toe leiden dat de financiers meer kosten zullen maken. Tevens zullen hierdoor de werkzaamheden voor de Staat initieel minder zijn dan bij de reguliere GO. Dit is de reden dat wordt afgezien van de afsluitprovisie ten gunste van de Staat. Dit leidt er tevens toe dat de uitvoeringskosten voor de Staat als garantsteller lager zullen zijn omdat de afsluitprovisie niet apart behoeft te worden verrekend. Deze afsluitprovisie mag nooit meer bedragen dan 1%. Dit is opgenomen in artikel 3, onderdeel r, van de model garantstellingsovereenkomst. Het verschil tussen de GO en de GO-C is derhalve dat bij een afsluitprovisie tussen de 0,5% en 1%, het meerdere van deze afsluitprovisie boven 0,5% niet pro rata het garantstellingspercentage, voor 50% (GO) dan wel 80%-90% (GO-C), behoeft te worden afgedragen aan de Staat.

Op grond van paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder a, van de tijdelijke kaderregeling is voorts een minimumprovisie voorgeschreven. Ook dit is anders dan bij de GO. Deze minimumprovisie is opgenomen in artikel 3.13b.10, derde lid.

Tot slot is in artikel 6 van de model garantstellingsovereenkomst (zie artikel I, onderdeel E), anders dan bij de GO, geen bepaling opgenomen die ertoe leidt dat provisie ook bij vervroegde aflossing volledig verschuldigd is. In artikel 6, vijfde lid, is nu alleen opgenomen dat indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, geheel vervroegd wordt afgelost, de te betalen reeds verschuldigde provisie betaald wordt bij de beëindiging van de garantstelling. De reden hiervoor is dat zowel de financier, als de Staat als de onderneming er belang bij hebben dat er zo snel mogelijk op de GO-C wordt afgelost. Hierdoor vermindert het risico voor alle partijen.

Artikel 3.13b.13 (Vervaltermijn)

In dit artikel is de vervaltermijn van de module opgenomen. Deze is gesteld op 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend. Na deze datum is het derhalve niet langer mogelijk om nieuwe garantstellingen te verlenen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ook de reeds voor die datum gesloten garantstellingsovereenkomsten (zoals opgenomen in bijlage 3.13b.1) na die datum geen grondslag meer bieden voor het verlenen van nieuwe garantstellingen. De overeenkomsten blijven wel gelden voor reeds verleende garantstellingen.

Hiermee is de looptijd van deze subsidiemodule gelijk aan de looptijd van de tijdelijke kaderregeling (tot en met 31 december 2020) op grond waarvan deze steunmaatregel is goedgekeurd door de Europese Commissie. Hiermee wordt tevens gehandeld overeenkomstig artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.

Artikel I, onderdeel C

Zie hiervoor de toelichting bij artikel I, onderdeel B (artikel 3.13b.5)

Artikel I, onderdeel D

Zie hiervoor de toelichting bij artikel I, onderdeel E (artikel 3, onderdeel q)

Artikel I, onderdeel E

Bijlage 3.13b.1. (model garantstellingsovereenkomst)

De inhoud van enkele van de hierboven genoemde artikelen komt ook terug in de modelovereenkomst. Voor een toelichting op die onderdelen van de modelovereenkomst wordt verwezen naar de hierboven gegeven toelichting op deze artikelen. In aanvulling daarop wordt de volgende toelichting gegeven.

Artikel 3 (Randvoorwaarden lening)

Gelet op de aard van de problematiek waarmee de ondernemingen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus worden geconfronteerd, is gebleken dat het voor financiers in sommige gevallen noodzakelijk was om reeds vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze regeling de benodigde kredieten te verstrekken. Om die reden is ervoor gekozen om leningen die dienen ter vervanging van een krediet dat is verstrekt vanaf 24 maart 2020 tot de datum van inwerkingtreding van deze regeling, ook in aanmerking te nemen voor deze subsidiemodule. Hiervoor wordt een vergelijkbare afwijking opgenomen als die in artikel 3, onderdeel c, van de garantstellingsovereenkomst, zoals deze voor de GO geldt, op grond waarvan de verstrekking van de lening niet dient ter vervanging van aan een ondernemer verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier. Hierop wordt, in vergelijking met de GO, een andere uitzondering geformuleerd, namelijk alleen voor reeds verstrekte kredieten (artikel 3, onderdeel c). De uitzondering geldt derhalve niet voor reeds verstrekt risicokapitaal. Daarop ziet deze subsidiemodule immers niet.

De toepassing van deze bepaling leidt tot het volgende. De lening die onder de garantstelling wordt gebracht is net als op grond van de GO een nieuwe lening: de overeenkomst is nog niet gesloten. Alleen dient deze lening in dit geval ter vervanging van financiering die de bank al heeft verstrekt omdat de nood hoog was. Het gaat hier dus uitdrukkelijk om een herfinanciering van reeds verleende kredieten. De nieuwe lening en de in de leningovereenkomst op te nemen voorwaarden zullen moeten voldoen aan deze subsidiemodule, inclusief de bepalingen uit de modelovereenkomst. Dit zal getoetst worden in het kader van de aanmelding en toetsing in de zin van artikel 4 van de modelovereenkomst. Om die reden kunnen alleen nieuwe leningen onder de subsidiemodule worden gebracht. Naar verwachting gaat het om een gering aantal kredieten dat vanaf 24 maart is verstrekt. Onder de huidige omstandigheden zal het daarbij gaan om additioneel krediet om te voorzien in liquiditeit in de vorm van rekening courant. Voor de goede orde: doordat de lening moet voldoen aan de voorwaarden van de GO-C, zal ook het krediet dat met de GO-C lening wordt geherfinancierd aan de kernvoorwaarden van de GO-C moeten voldoen. Voldoet dit krediet daar niet aan, dan kan de GO-C lening daar evenmin aan voldoen.

In artikel 3, onderdeel k, is opgenomen dat de GO-C lening niet dient ter overname van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een converteerbare achtergestelde lening. Dit is vergelijkbaar met het regime bij de GO. Bij de GO geldt hierop echter een uitzondering wanneer dit een concrete verbetering in het ondernemingsbeleid ten doel heeft. Deze uitzondering is bij de GO-C niet opgenomen, omdat de GO-C in geen enkel geval kan worden gebruikt voor overname van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een converteerbare achtergestelde lening. Daar is de GO-C immers niet voor bedoeld.

In artikel 3, onderdeel m, is opgenomen dat de lening niet als doel heeft de afwenteling van bestaande risico’s op de Staat. Ook een door de bank doorgevoerde vermindering van een rekening-courant faciliteit zal hier aan getoetst worden en mag dus niet leiden tot een risico-verschuiving naar de Staat. Over het algemeen zal van een dergelijke risico-verschuiving geen sprake zijn bij afloop van seizoenskrediet. Dit krediet volgt de normale kredietbehoefte van het bedrijf. Tijdens het seizoen is er een piek en buiten het seizoen neemt het kredietgebruik af. Dit staat los van de huidige liquiditeitsbehoefte die voortkomt uit de coronacrisis.

De GO schrijft geen aflossingsschema voor. De GO-C doet dat in artikel 3, onderdelen n en o, wel. De reden hiervoor is dat de GO-C voorziet in een garantstelling voor een lening om te voldoen aan een liquiditeitsbehoefte. Het is de verwachting dat deze liquiditeitsproblemen na enige tijd voorbij zijn, waarna met de aflossing kan worden begonnen. In artikel 3, onderdeel n, is geregeld dat de lening na verloop van ieder kalenderkwartaal wordt verminderd met een zodanig vast bedrag, dat de lening op de laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt.

Dit betekent ook dat, voor zover opschortingen van aflossingen er toe zouden leiden dat de looptijd van de GO-C lening langer zou worden dat zes jaar, deze opgeschorte bedragen moeten worden opgeteld bij de laatste aflossingstermijn. Hierdoor is geborgd dat de totale looptijd van de GO-C lening nooit meer bedraagt dan de in artikel 3.13b.2 (gebaseerd op de tijdelijke kaderregeling) bepaalde zes jaar. Omdat de aflossing een vast bedrag moet zijn, betekent dit eveneens dat het niet mogelijk is om te komen tot een grotere aflossing aan het einde van de looptijd van de lening (balloon-aflossing), tenzij er opschorting van aflossing heeft plaatsgevonden. Voor het bepalen van het eerste kalenderkwartaal waarin met deze aflossing moet worden begonnen, is aansluiting gezocht bij één van de wijzen waarop de maximale hoogte van de lening mag worden bepaald, namelijk de duur van de liquiditeitsbehoefte waarvoor de lening mag worden verstrekt op grond van onderdeel 25, d, onder iii, van de tijdelijke kaderregeling. Deze is voor een MKB-ondernemer achttien maanden en voor een grote onderneming twaalf maanden. Dit is geregeld in artikel 3, onderdeel o. Dit laat onverlet dat de financier de mogelijkheid heeft om de aflossing met een of meer kalenderkwartalen op te schorten (zie artikel 5 van de model garantstellingsovereenkomst).

Artikel 3, onderdeel p. Dit onderdeel gaat over het vestigen van zekerheden en de positie van de Staat bij uitwinning daarvan. De inhoud daarvan is de volgende:

  • op de bank rust de verplichting om zich er voor in te spannen om, naast reeds bestaande zekerheden die de bank reeds heeft gevestigd voordat de gegarandeerde lening wordt aangegaan, aanvullende zekerheden te vestigen. Deze moeten worden gevestigd tot zekerheid voor nakoming van de verplichtingen van de ondernemer jegens de bank uit hoofde van de gegarandeerde lening.

De bank moet zich er maximaal voor inspannen om deze zekerheden te vestigen.

  • bij uitwinning van deze aanvullende zekerheden moet de opbrengst daarvan in eerste instantie worden aangewend voor aflossing van de gegarandeerde lening.

  • bij uitwinning van de bestaande zekerheden wordt de opbrengst daarvan in ieder geval in tweede instantie aangewend voor het aflossen van de gegarandeerde lening. Niet gegarandeerde leningen die zijn verstrekt vóórafgaand aan het verstrekken van de gegarandeerde lening, gaan voor. Dit geldt uiteraard niet voor niet gegarandeerde leningen die nadien worden verstrekt. De opbrengst van de uitwinning komt eerst na de aflossing van de gegarandeerde lening ten goede aan deze niet gegarandeerde leningen.

Artikel 3, onderdeel q. De onderhavige module is bestemd voor garanties voor leningen aan ondernemingen die een substantieel deel van hun activiteiten in Nederland uitvoeren. Dit volgt uit artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Dit artikel schrijft voor dat een subsidie alleen wordt verstrekt aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoert die ten goede komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen. Deze eis wordt in artikel 3, onderdeel q, opgelegd aan de financier. Dit op grond van artikel 31, onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Met deze wijziging wordt ook een omissie hersteld in de bestaande GO-modules (GO en GO-bankgarantie). Zie artikel I, onderdelen D en F.

In artikel 3, onderdeel r, is opgenomen dat de afsluitprovisie van de lening nooit meer bedraagt dan 1 procent van de lening. Zie in dit verband de toelichting bij artikel 3.13b.10 (Provisie).

In artikel 3, onderdeel s, is de verplichting opgenomen voor financiers om voor de duur van minimaal twee kalenderkwartalen de aflossingen op te schorten van alle reeds verstrekte financieringsfaciliteiten van de ondernemer door de financier. Reden hiervoor is dat er van banken wordt verwacht dat ook zij zorgen voor additionele liquiditeit voor de ondernemingen. De opschorting van de aflossing met minimaal twee kalenderkwartalen zorgt daarvoor. Hierbij mag rekening gehouden worden met opschortingen die vanaf 31 maart 2020 hebben plaatsgevonden. Op deze verplichting bestaat één uitzondering. Indien er sprake is van zogenaamde clubdeals of syndicaatsleningen, waarbij de bank samen met andere financiers een gezamenlijke financiering verstrekken, zal het voor de financier niet altijd mogelijk zijn om zelfstandig tot deze opschorting te besluiten. Het is in dat geval niet redelijk om de bank aan deze verplichting te houden. Het is evenmin in het belang van de te financieren onderneming als deze in dat geval niet voor een gegarandeerde lening in aanmerking zou komen. Vandaar deze uitzondering.

Artikel 4 (Aanmelding en toetsing)

De procedure van aanmelding en toetsing verloopt iets anders dan bij de GO. In de eerste plaats is het niet noodzakelijk voor de financier om een kopie van de ontwerp leningsovereenkomst te overleggen als de Staat (RVO) in kennis wordt gesteld van de voorgenomen verstrekking van een lening. Dit vindt zijn rechtvaardiging in de grote aantallen verstrekkingen die worden verwacht, waardoor de beoordeling wellicht niet tijdig kan plaatsvinden. Om die reden is gekozen voor een lichtere procedure, overigens onder handhaving van de overige waarborgen die zijn opgenomen in dit artikel.

Voor leningen die niet meer bedragen dan € 25.000.000, is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen voor de minister om af te wijken van de aanvraagprocedure, zoals opgenomen in het eerste tot en met het derde lid. Hiervan zal gebruik worden gemaakt als het aantal verstrekkingen de beoordelingscapaciteit van RVO te boven gaat. Deze procedure is ontleend aan die van de subsidiemodule Borgstelling MKB-kredieten, zoals opgenomen in titel 3.11 van de RNES. Zie hiervoor artikel 6 van de bij deze module behorende model garantstellingsovereenkomsten (de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3. van de RNES). De overige voorwaarden van de model garantstellingsovereenkomst blijven onverkort van toepassing, zodat alleen leningen onder de garantie kunnen worden gebracht die aan de voorwaarden voldoen, in het bijzonder die van artikel 3 van de model garantstellingsovereenkomst. Bij twijfel of een lening aan de gestelde voorwaarden voldoet, kan de financier altijd contact opnemen met RVO. Indien de minister gebruik maakt van het vierde lid, ontvangt de financier een mededeling met daarin opgenomen de omstandigheden waarin en de voorwaarden waaronder van deze meldingsprocedure gebruik gemaakt kan worden.

Artikel 5 (Verplichtingen beheer)

In artikel 5 zijn de bepalingen opgenomen over het beheer door de bank. Deze zijn gelijkluidend aan de bepalingen in de bestaande GO-module, op de onderstaande wijziging na. In verband met de bestaande bepalingen wordt nog het volgende opgemerkt. Het eerste lid bevat een algemene verplichting voor de financier om te zorgen dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken, beheren en vervreemden van leningen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller. In verband met het verstrekken van de lening is deze bepaling onder meer relevant bij de beschikbaarstelling van de lening. Hierover kunnen geen specifieke bepalingen in de modelovereenkomst worden opgenomen, omdat dit nu eenmaal maatwerk is en afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het spreekt voor zich, maar deze bepaling verzekert dat prudent kredietbeheer ook wordt gevoerd bij deze beschikbaarstelling. Prudent kredietbeheer bepaalt de keuze of de lening in één keer wordt uitgeboekt, of dat dit in tranches moet plaatsvinden. Hierbij zullen factoren als de behoefte aan liquiditeit volgens de liquiditeitsplanning van de ondernemer, het bedrag van de lening en de inschatting van de risico’s, een rol spelen.

Artikel 5, zesde lid, van de model garantstellingsovereenkomst bevat een ruimere mogelijkheid tot opschorting van de aflossing dan de GO. De financier heeft onder de GO-C de mogelijkheid om de aflossing (zie hiervoor artikel 3, onderdelen n en o, van de model garantstellingsovereenkomst) gedurende acht kalenderkwartalen op te schorten. Deze kalenderkwartalen hoeven niet aaneengesloten te zijn. Ook mag al eerder zijn opgeschort. Hieraan is wel de voorwaarde verbonden dat de financier ook uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle financieringsfaciliteiten van de ondernemer bij de financier gedurende de duur van de opschorting dan wel, bij gedeeltelijke opschorting, uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van eenzelfde gedeelte daarvan.

Indien de financier meer dan acht kalenderkwartalen wil opschorten biedt het zevende lid daarvoor de mogelijkheid. Dit onder dezelfde cumulatieve voorwaarden als de GO. In verband met het zevende lid, onderdeel c, wordt opgemerkt dat daar waar staat met inachtneming van de eventuele achterstelling hier wordt gedoeld op achterstelling in ruime zin, bijvoorbeeld de verhouding junior, senior leningen en niet in de zin van een achtergestelde lening als zodanig, omdat deze immers niet onder de GO-C kan worden gebracht. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat, voor zover opschortingen van aflossingen er toe zouden leiden dat de looptijd van de GO-C lening langer zou worden dan zes jaar, deze opgeschorte bedragen moeten worden opgeteld bij de laatste aflossingstermijn. Hierdoor zal de totale looptijd van de GO-C lening nooit meer bedragen dan de in artikel 3.13b.2 (gebaseerd op de tijdelijke kaderregeling) bepaalde zes jaar.

Artikel 7 (Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen)

Op grond van artikel 7 van de model garantstellingsovereenkomst draagt de financier er zorg voor dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt. Hieruit zal ook moeten blijken of aan alle voorwaarden die volgen uit de tijdelijke kaderregeling (paragraaf 4, onderdeel 47) en zoals opgenomen in deze subsidiemodule is voldaan. Aan deze bepaling is toegevoegd dat deze administratie in ieder geval tien jaar moet worden bewaard. Dit gelet op de verplichting die op grond van de tijdelijke kaderregeling op de lidstaten rust om ervoor te zorgen dat gedetailleerde dossiers worden aangelegd inzake de verlening van steun die onder de tijdelijke kaderregeling valt. Deze dossiers, die alle informatie moeten bevatten die nodig is om te kunnen nagaan of aan de vastgestelde voorwaarden is voldaan, moeten tien jaar na de verlening van steun worden bewaard en op verzoek aan de Commissie worden verstrekt. Omdat deze informatie voor deze dossiers ook bij de financiers aanwezig is, wordt deze verplichting in de model garantstellingsovereenkomst opgenomen.

Artikel I, onderdeel F

Zie hiervoor de toelichting bij artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.5) en E (artikel 3, onderdeel q).

Artikel II. Openstelling

Dit artikel regelt de openstelling van deze subsidiemodule. Zie hiervoor de toelichting in paragraaf 3 van deze toelichting.

Artikel III. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit is geen vast verandermoment als bedoeld in aanwijzing 4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Tevens wordt afgeweken van de regel dat tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding een termijn van minimaal twee maanden in acht wordt genomen. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd doordat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding, waarvoor afwijking volgens aanwijzing 4.17, vijfde lid, eerste uitzonderingsgrond, in dit geval is toegestaan. Een en ander spreekt voor zich gelet op de aard van de problematiek waar de ondernemingen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus mee worden geconfronteerd.

Transponeringstabel

In onderstaande tabel is aangegeven op welke wijze de bepalingen uit de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak, voor zover relevant voor deze regeling, zijn geïmplementeerd in de regeling.

Bepaling Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak

Onderhavige regeling

Paragraaf 3.2, onderdeel 24

Artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel d) en E (artikel 1, onderdeel c, subonderdeel 4°)

Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder a

Artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.10, derde lid) en E (artikel 6, tweede lid)

Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder c

Artikel I, onderdeel B (artikel 3.13b.13)

Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder d

Artikel I, onderdelen B (artikelen 3.13b.1, eerste lid, onderdeel e, en 3.13b.5, derde lid) en E (artikelen 1, onderdeel c, subonderdeel 5°, en 3, onderdeel ha)

Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder f, aanhef en subonderdelen i en iii

Artikel I, onderdelen B (artikelen 3.13b.2 en 3.13b.4, eerste lid) en E (artikelen 2, 3, onderdeel p, 8, 9 en 12)

Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder g

Artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel d, jo begripsbepaling van investeringskosten) en E (artikel 1, onderdeel c, subonderdeel 4°, jo onderdeel ba)

Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder h

Artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel f) en E (artikel 1, onderdeel c, subonderdeel 6°)

Paragraaf 3.4

Artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.10) en E (artikel 6)

Paragraaf 4, onderdeel 44

Artikel I, onderdeel A (artikel 1.8, zevende lid)

Paragraaf 4, onderdeel 47

Artikel I, onderdeel E (artikel 7, eerste lid)

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
2

Gewijzigd door Wijziging van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 112 I).

X Noot
3

De publieke zoekpagina “State Aid Transparency” geeft toegang tot gegevens over individuele steunverleningen die lidstaten hebben verstrekt om te voldoen aan de Europese eisen inzake transparantie over staatssteun. Deze zijn te vinden op: https://webgate.ec.europa.eu/competition/transparency/public?lang=nl.

X Noot
4

Hiermee wordt de informatie bedoeld die wordt gevraagd in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie en in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014. Voor terugbetaalbare voorschotten, garanties, leningen en andere vormen van steun mag de nominale waarde van het onderliggende instrument per begunstigde worden opgegeven.

Naar boven