TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel
Met de onderhavige regeling wordt de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna:
RNES) gewijzigd. De wijziging houdt verband met steun aan bedrijven die getroffen
zijn door de uitbraak van het coronavirus en is aangekondigd in de brief aan de Tweede
Kamer van 7 april 2020.1
Bedrijven kunnen in liquiditeitsproblemen komen als gevolg van de uitbraak van het
coronavirus en daardoor veroorzaakte bredere economische effecten. Met deze wijziging,
die een tijdelijke verruiming biedt van de bestaande financieringsinstrumenten tot
en met 31 december 2020, wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van liquiditeitstekorten
bij bedrijven, zodat bedrijven met een gezond toekomstperspectief gefinancierd kunnen
blijven worden. Met de Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (hierna:
GO-C) staat de overheid voor een deel garant voor leningen verstrekt aan bedrijven.
De bedrijven die worden geraakt door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus
en daardoor in liquiditeitsproblemen komen, kunnen tijdelijk gebruik maken van de
financieringsmogelijkheden die deze garantiestelling geeft. Deze verruiming, die voor
de brede doelgroep van bedrijven zal worden ingezet, betekent onder andere dat de
Staat een hoger garantieaandeel aanbiedt in deze subsidiemodule.
In de bestaande subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering (titel 3.13 van de
RNES, hierna: GO) betreft de garantstelling van de overheid 50% van de door de financier
verstrekte lening. Voor deze maatregel wordt de omvang van de garantie verhoogd naar
90% van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80% indien deze
is verstrekt aan een grote onderneming. Deze maatregel kan benut worden door alle
bedrijven, behoudens uitgezonderde sectoren, en is bestemd voor financiering van liquiditeitstekorten
van een onderneming door een financier, met een maximale looptijd van zes jaar. Dit
helpt deze bedrijven om aan hun dagelijkse betaalverplichtingen te kunnen blijven
voldoen.
2. Staatssteunaspecten
De onderhavige module is getoetst op mogelijke staatssteun. Geconcludeerd is dat er
sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van
het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie
aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze module is gebruik
gemaakt van de
Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege
de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) (hierna: tijdelijke kaderregeling).2
In deze tijdelijke kaderregeling zet de Europese Commissie uiteen onder welke voorwaarden
staatssteun voor maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van de COVID-19 uitbraak
gerechtvaardigd is op grond van artikel 107, derde lid, onder b, van het VWEU. Op
grond van deze tijdelijke kaderregeling kan steun worden verleend, onder meer, in
de vorm van garanties voor leningen. De voorwaarden hiervan zijn opgenomen in paragraaf
3.2. en 3.4. van de tijdelijke kaderregeling. De onderhavige module, die voorziet
in garanties op leningen, past binnen de voorwaarden van de tijdelijke kaderregeling
en is om die reden op 22 april 2020 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.56914
[2020/N]). In de onderhavige regeling zijn de voorwaarden van de tijdelijke kaderregeling
verwerkt. Om eenvoudig terug te kunnen vinden op welke wijze de bepalingen uit de
tijdelijke kaderregeling zijn omgezet en daarmee derhalve aan de tijdelijke kaderregeling
is voldaan, is in deze toelichting een transponeringstabel opgenomen.
3. Hoofdlijnen regeling en openstelling
Met inachtneming van de voorwaarden die de tijdelijke kaderregeling stelt, is voor
het overige zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de inhoud en opzet van de
GO, zoals opgenomen in titel 3.13 van de RNES. Dit is een vertrouwd financierinstrument
bij financiers, ondernemers en RVO. Omwille van de noodzakelijke spoed waarmee deze
module is opgesteld en de herkenbaarheid bij gebruikers zijn de huidige GO-bepalingen
zo veel als mogelijk gehandhaafd en zijn alleen zaken aangepast die in deze module
anders geregeld moeten worden. Hierdoor kan het voorkomen dat sommige bepalingen,
die zien op situaties die zich naar hun aard niet kunnen voordoen bij toepassing van
deze onderhavige module, zijn gehandhaafd.
De belangrijkste afwijkingen ten opzichte van de bestaande GO-module zijn:
-
• Leningen en garanties verstrekt met toepassing van de GO-C hebben een looptijd van
maximaal zes jaar;
-
• Leningen zijn bestemd om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte van de ondernemer,
als gevolg van de uitbraak van het coronavirus;
-
• Alleen niet achtergestelde leningen kunnen onder de garantstelling worden gebracht;
-
• De maximale hoogte van de lening wordt bepaald op basis van loonsom, omzet of liquiditeitsplanning
-
• De garantie bedraagt maximaal 90% van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer
en 80% indien deze is verstrekt aan een grote onderneming;
-
• Alleen leningen aan ondernemingen die op 31 december 2019 niet al in moeilijkheden
waren, komen in aanmerking;
-
• Er geldt een minimumprovisie.
Bij het artikelsgewijze deel van deze toelichting komen enkele andere verschillen
aan de orde.
Ingevolge artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 en in overeenstemming
met de looptijd van de tijdelijke kaderregeling en het daarop gebaseerde goedkeuringsbesluit
van de Europese Commissie is een horizonbepaling opgenomen. De regeling vervalt met
ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies
die voor die datum zijn verleend. Zie voorts de artikelsgewijze toelichting bij artikel
I, onderdeel B (artikel 3.13b.13).
Voor 2020 kunnen aanvragen worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van
de regeling tot en met 15 december 2020. Deze periode is iets korter dan de looptijd
van de regeling, zodat er voldoende tijd is om de ingediende aanvragen te kunnen beoordelen
en – in overeenstemming met de tijdelijke kaderregeling – uiterlijk op 31 december
2020 daarover te kunnen besluiten. Evenwel is het mogelijk dat het subsidieplafond
in deze periode eerder wordt bereikt dan op 15 december 2020 en dat er om die reden
in dat jaar geen subsidie meer verstrekt kan worden. Dit plafond is opgenomen in artikel
II, waarmee de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2020 wordt gewijzigd. De
GO-C deelt het subsidieplafond met de bestaande GO-modules (titel 3.13, subsidiemodule
Garantie Ondernemingsfinanciering en titel 3.14, subsidiemodule Garantstelling gericht
op bankgaranties). Het subsidieplafond wordt echter aanzienlijk verhoogd van € 1,5
miljard naar € 10 miljard.
4. Regeldruk
Er is voor gekozen om de GO-C naast de bestaande subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering
in te voeren en om deze in belangrijke mate te baseren op die module. Ook voor de
GO-C geldt dat de ondernemer afspraken zal moeten maken met de bank over het afsluiten
van een lening. Procedure en kosten zijn voor de ondernemer niet anders dan voor het
afsluiten van een lening zonder overheidsgarantstelling. Deze regeling heeft derhalve
geen invloed op de regeldruk voor de ondernemer.
Voor de banken geldt het volgende. Omdat is uitgegaan van de procedure zoals bij de
bestaande GO-module, wordt ook met deze regeling gekozen voor een vorm met de minste
regeldrukeffecten. Administratief loopt ook deze regeling op een wijze die gelijk
is aan de bestaande GO-module via de GO postbus bij RVO.nl. Ook de werkwijze met betrekking
tot het factureren van de provisie is gelijk aan die bij de GO-module.
De GO-C module bevat echter ook additionele informatieverplichtingen voor de banken
in verband met de eisen die voortvloeien uit de tijdelijke kaderregeling. De banken
zullen naar verwachting (vooral in de beginfase) hierover extra vragen stellen aan
RVO. Hierdoor zijn de administratieve lasten per aanvraag naar schatting ca. 2 uur
hoger dan voor de andere GO-modules. Daartegenover staat dat voor GO-C garanties,
indien daartoe wordt besloten, onder omstandigheden en voorwaarden, voor leningen
voor ten hoogste € 25 miljoen niet meer de aanvraagprocedure, maar de meldingsprocedure
kan worden gevolgd. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 4 van de modelovereenkomst.
Dit bespaart de banken gemiddeld ca. 1 uur per aanvraag aan afstemming met RVO. Per
saldo leidt de GO-C tot ca. 1 uur extra lastendruk per aanvraag. Uitgaande van een
uurtarief van € 77,– en circa 1.200 verwachte aanvragen, leidt dit derhalve tot circa
€ 92.400,– aan extra regeldruk voor de banken van de GO-C ten opzichte van de GO-module.
Dit staat los van de gebruikelijke kosten die de bank moet maken voor het verstrekken
en beheren van een lening, maar deze kosten zijn voor de bank niet anders dan voor
een lening zonder overheidsgarantstelling en vloeien derhalve niet voort uit deze
regeling.
II. Artikelsgewijs
De artikelen in deze regeling worden hieronder waar nodig toegelicht.
Artikel I, onderdeel A
Artikel 1.8, zevende lid (Transparantie steun)
Indien steun wordt verleend op grond van de tijdelijke kaderregeling, is het op grond
van paragraaf 4, paragraaf 44 van de tijdelijke kaderregeling noodzakelijk dat de
minister binnen 12 maanden na de toekenning van de steun, deze met een aantal gegevens
bekendmaakt op de uitgebreide staatssteunwebsite of via het IT-instrument van de Europese
Commissie3. Het gaat hier om gegevens4, zoals de identiteit van de individuele begunstigden en het subsidiebedrag.
Artikel I, onderdeel B
Artikel 3.13b.1 (Begripsbepalingen)
In dit artikel is opgenomen welke lening (niet achtergesteld), aan welke ondernemers
(met liquiditeitsbehoefte, die wordt vastgesteld op basis van een liquiditeitsplanning,
als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en niet al in moeilijkheden op 31 december
2019) onder de garantstelling kan worden gebracht en wat de maximale hoofdsom van
de lening is. Deze voorwaarden zijn goeddeels ontleend aan de tijdelijke kaderregeling.
Op grond van de tijdelijke kaderregeling kan een garantstelling zien op een lening
voor werkkapitaal of voor investeringskosten (zie daarvoor onderdeel 25, onder g en
voetnoot 22, van de tijdelijke kaderregeling). In deze regeling wordt een garantstelling
voor een lening voor investeringskosten echter beperkt tot investeringen die:
-
– noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering; of
-
– waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan die moeten worden nagekomen. De reden
hiervoor is dat de garantstelling is bedoeld om bedrijven te helpen om aan hun dagelijkse
betaalverplichtingen te kunnen blijven voldoen. Nieuwe investeringen voor de langere
termijn passen daar niet in, hiervoor kan desgewenst de bestaande GO-module worden
gebruikt. In sommige gevallen zullen ook in deze periode investeringen gedaan moeten
worden, bijvoorbeeld in verband met de lopende bedrijfsvoering, zoals vervangingsinvesteringen.
Deze moeten uiteraard, ook bij liquiditeitstekorten doorgang kunnen vinden, omdat
de onderneming hieruit zijn inkomsten haalt. Er kunnen voor de uitbraak van het coronavirus
ook verplichtingen zijn aangegaan voor andersoortige investeringen. Indien deze verplichtingen
moeten worden nagekomen en bijvoorbeeld ook niet kunnen worden uitgesteld dan zullen
ook deze kosten voldaan moeten worden. De uitbraak van het coronavirus is een uitzonderlijke
omstandigheid, zodat ook voor dergelijk uitstel vaak meer mogelijkheden zijn dan onder
normale omstandigheden.
In verband met het maximum leningbedrag biedt onderdeel 25, onder d, van de tijdelijke
kaderregeling drie manieren (subonderdelen i, ii, en iii) waarop dat maximum kan worden
bepaald. Deze zijn in deze regeling opgenomen in artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel
e. In verband met de toepassing van artikel 25, onder d, subonderdeel iii, wordt opgemerkt
dat deze kan worden toegepast omdat voor de GO-C grote aantallen aanvragen worden
verwacht. Deze moeten snel en eenvoudig kunnen worden afgehandeld, zodat de betrokken
ondernemer eveneens snel over zijn lening kan beschikken en kan worden voorzien in
zijn liquiditeitsbehoefte. Het opstellen van een liquiditeitsplanning, zoals bedoeld
in artikel 25 (d) (iii) is een gebruikelijke, snelle en eenvoudige manier om de liquiditeitsbehoefte
van de ondernemer vast te stellen en sluit vanzelfsprekend ook aan bij de bancaire
praktijk. Deze methode maakt het derhalve mogelijk om de lening snel te kunnen verstrekken.
In artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel g, is opgenomen dat voor een lening die
onder de garantstelling wordt gebracht een rente in rekening wordt gebracht die gelijk
is aan de rente die voor een vergelijkbare lening die zonder garantie wordt verstrekt,
in rekening wordt gebracht. Dit betekent dat GO-C leningen door de bank marktconform
moeten worden geprijsd, volgens de eigen rating- en risicomodellen van de bank, alsof
er geen garantie is. De bank draagt een deel van de rentemarge als garantieprovisie
af aan de Staat, conform de berekening die is opgenomen in art. 3.13b.10 (zie de toelichting
bij dat artikel). De onderneming betaalt geen garantieprovisie bovenop de rente die
wordt betaald aan de bank. De garantie van de Staat werkt aldus niet kostenverhogend
voor de onderneming. Overigens zou ook zonder deze bepaling de bevoegdheid van de
minister om op grond van artikel 3.13b.10, tweede lid, een hoger tarief voor de provisie
vast te stellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico dat de Staat
loopt, tot eenzelfde resultaat leiden. Er is echter voor gekozen dit te expliciteren,
mede in het licht van de mogelijkheid die is opgenomen in artikel 4, vierde lid, van
de model garantstellingsovereenkomst (zie de toelichting bij dat artikel), voor de
minister om af te wijken van de aanvraagprocedure.
Artikel 3.13b.2 (Subsidieverstrekking)
Leningen met een maximumduur van zes jaar kunnen onder de garantstelling worden gebracht.
Artikel 3.13b.3 (Uitsluitingen)
Anders dan op grond van de bestaande GO-modules kunnen ook garantstellingen worden
verstrekt voor leningen aan een ondernemer wiens activiteiten in overwegende mate
betrekking hebben op landbouw, visserij en aquacultuur. Ook deze sectoren worden hard
geraakt door de coronacrisis. Daarom is de GO-C ook voor deze voor Nederland belangrijke
sectoren toegankelijk.
Artikel 3.13b.4 (Omvang garantstelling)
Er wordt bij de GO-C garant gestaan voor 90 procent van het nog niet afgeloste deel
van de lening indien deze is verstrekt aan een MKB-ondernemer en 80 procent indien
deze is verstrekt aan een grote onderneming. Bij de GO is dit 50%. Het begrip MKB-ondernemer
is reeds gedefinieerd in artikel 1.1. van de RNES. In dit artikel wordt in de definitie
van kleine onderneming en middelgrote onderneming verwezen naar hoe deze begrippen
worden gebruikt in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Zie hiervoor artikel
2, onderdeel 2, en bijlage I van deze verordening. Volgens bijlage I van deze verordening
wordt daar onder verstaan ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn
en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR
niet overschrijdt. Grote ondernemingen zijn volgens artikel 2, onderdeel 24, van deze
verordeningen, alle ondernemingen die niet aan de in bijlage I vastgestelde criteria
voldoen.
Artikel 3.13b.5 (Hoogte lening)
De garantstelling voor de GO-Corona heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij
de aan de ondernemer verstrekte lening niet minder bedraagt dan € 1.500.000 (artikel
3.13b.5, eerste lid).
In artikel 3.13b.5, tweede lid, is een maximum bepaald voor de aan één ondernemer,
met toepassing van deze titel, de titels 3.13 (subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering)
en 3.13a (subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie financieringsfaciliteit)
en artikel 3.14.2 (titel 3.14. subsidiemodule Garantstelling gericht op bankgaranties)
te verstrekken leningen of bankgarantiefaciliteiten. Dit maximum is vastgesteld op
€ 150 miljoen en is samengesteld uit de som van de leningen en bankgarantiefaciliteiten
op grond van deze titels. Het totaal aan leningen en bankgarantiefaciliteiten verstrekt
met toepassing van deze titels mag op grond hiervan niet meer bedragen dan € 150 miljoen.
Voor zover de ondernemer deel uitmaakt van een groep, dat wil zeggen een economische
eenheid vormt (zie definitie in artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies),
geldt het maximum voor het aan de groep verstrekte of te verstrekken leningen of bankgarantiefaciliteiten.
Dit is ook opgenomen in de model garantstellingsovereenkomst (artikel 3, onderdeel
h).
Van een eerder verstrekte lening is alleen het niet afgeloste deel relevant. Indien
een dergelijke lening inmiddels voor een deel is afgelost, kan tot het maximumbedrag
van € 150 miljoen een nieuwe lening worden verstrekt. Dit betekent bijvoorbeeld dat
indien in eerste instantie een lening van € 150 miljoen is verstrekt, waarop inmiddels
€ 10 miljoen is afgelost, opnieuw een lening kan worden verstrekt van maximaal € 10
miljoen en onder de garantie kan worden gebracht.
Aldus wordt de blootstelling van de overheid gemaximeerd op hetzelfde gecumuleerde
leningsbedrag als de subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering. Ook hierbij
geldt dat – indien op een lening inmiddels is afgelost – opnieuw een lening kan worden
verstrekt tot € 150 miljoen en onder de garantie kan worden gebracht. Artikel 3.13b.5,
tweede lid, leidt ertoe dat een lening die met toepassing van de subsidiemodules Garantie
Ondernemingsfinanciering (titel 3.13), Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie
financieringsfaciliteit (titel 3.13a) en een garantie die met toepassing van de subsidiemodule
Garantstelling gericht op bankgaranties (titel 3.14) zijn verstrekt, meetellen bij
het genoemde maximum van € 150 miljoen dat op grond van deze titel geldt.
Het is voorts wenselijk dat het met toepassing van deze titel verstrekte leningsbedrag
meetelt bij het op grond van de subsidiemodule Garantie Ondernemingsfinanciering verstrekte
maximum leningsbedrag. Gelet op de tekst van artikel 3.13.5 van subsidiemodule Garantie
Ondernemingsfinanciering (titel 3.13), welke bepaling voorziet in de maximum leningsbedragen
van die subsidiemodule, is hiervoor geen wijziging van de RNES noodzakelijk. De huidige
tekst van dit artikel spreekt immers over leningen die met toepassing van dit hoofdstuk
aan de ondernemer zijn of worden verstrekt. Omdat de nieuwe titel, net als de subsidiemodule
Garantie Ondernemingsfinanciering, deel uitmaakt van hoofdstuk 3 van de regeling (Innovatie
en ondernemerschap), zullen zij na inwerkingtreding van titel 3.13b, ook vallen onder
leningen die met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer zijn of worden verstrekt
en derhalve meetellen bij het bepalen van het maximum leningsbedrag voor de subsidiemodule
Garantie Ondernemingsfinanciering.
Dit geldt ook voor de toepassing van titel 3.14 (Garantstelling gericht op bankgaranties).
Omdat in deze module voor leningen alleen wordt verwezen naar de leningen die zijn
verstrekt op grond van artikel 3.13.2 wordt hieraan een verwijzing toegevoegd naar
de leningen die zijn of worden verstrekt op grond van de onderhavige subsidiemodule
(GO-C, artikel 3.13b.2) alsmede, waarmee een omissie wordt hersteld, op grond van
de GO ETFF (artikel 3.13a.2). Zie artikel I, onderdeel C. Een vergelijkbare wijziging
wordt doorgevoerd in artikel 3, onderdeel f, van de bij deze module behorende model
garantstellingsovereenkomst (bijlage 3.14.1 van de RNES). Zie artikel I, onderdeel
F.
Het is niet noodzakelijk een vergelijkbare wijziging door te voeren in titel 3.13a
(subsidiemodule Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie financieringsfaciliteit)
omdat deze subsidiemodule dit jaar niet meer is opengesteld en ook niet meer zal worden
opengesteld, zodat op basis van die module geen verstrekkingen meer kunnen plaatsvinden.
Naast het maximum op grond van het tweede lid, moet nog een ander maximum in acht
worden genomen. Dit is geregeld in het derde lid dat voorziet in het maximum van alle
leningen die op grond van de GO-C onder de garantstelling worden gebracht. Dit maximum
wordt op een andere wijze bepaald. Bij de berekening van dit maximum gaat het hier,
anders dan bij de berekening van het maximum op grond van het tweede lid, niet om
het nog niet afgeloste deel van de lening en evenmin wordt dit in samenhang gezien
met de hierboven genoemde titels van de RNES. Dit is het maximum wat op grond van
de tijdelijke kaderregeling mag worden verstrekt. In artikel 3.13b.1, eerste lid,
onderdeel e, is bepaald wat de maximale hoofdsom van de individuele lening mag zijn
die onder de garantstelling wordt gebracht. Op grond van de tijdelijke kaderregeling
(paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder d) geldt dit maximum niet alleen voor de individuele
lening, maar is dit tevens het maximum voor de som van alle leningen die aan de ondernemer
worden verstrekt en onder de garantstelling worden gebracht op grond van de tijdelijke
kaderregeling. Het is dus niet mogelijk om meer dan één lening te verstrekken, en
deze onder de garantstelling te brengen, als deze gezamenlijk leiden tot overschrijding
van dit maximum. Om die reden is in artikel 3.13b.5, derde lid, opgenomen dat dit
maximum ook van toepassing is als er meer leningen op grond van de GO-C onder de garantstelling
worden gebracht. Herhaald zij dat zowel het maximum van het tweede als het derde lid
in acht genomen moeten worden.
Artikel 3.13b.6 (Adviescommissie)
De adviescommissie die is ingesteld op grond van de subsidiemodule GO (artikel 3.13.6)
adviseert desgevraagd ook over de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten
van een garantstellingsovereenkomst op grond van deze nieuwe module (dit is de model
garantstellingsovereenkomst in bijlage 3.13b.1) en de afwijzingsgronden voor aanvragen
om een garantstelling, bedoeld in artikel 3.13b.9.
Er is geen advies nodig over de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van
een garantstellingsovereenkomst indien dit advies al is verkregen bij het sluiten
van de garantstellingsovereenkomst op grond van de subsidiemodule GO en GO-bankgaranties.
De adviescommissie adviseert in dat verband met name over de deskundigheid, betrouwbaarheid,
integriteit en financiële draagkracht en stabiliteit van de financier. Indien deze
toets al heeft plaatsgevonden in het kader van de toelating tot de GO en GO-bankgaranties,
waarmee deze subsidiemodule grote gelijkenis vertoont, is een nieuw advies niet nodig.
Dit laat onverlet dat deze financiers aan de gestelde eisen van de artikelen 22 en
24 moeten (blijven) voldoen. Deze afwijkende procedure geldt uiteraard niet voor het
advies dat de adviescommissie desgevraagd geeft voor individuele aanvragen om een
garantstelling. Deze adviesprocedure blijft ongewijzigd. In het kader van die adviesaanvraag
wordt immers niet geadviseerd over de financier, maar over de lening en de gevraagde
garantstelling.
Artikel 3.13b.8 (Verdeling van het subsidieplafond)
De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst
van de aanvragen. Zie in dit verband artikel 4 van de model garantstellingsovereenkomst.
In het vierde lid, onderdeel c, is voorzien in de situatie dat niet langer een aanvraag
moet worden ingediend, maar kan worden volstaan met een melding. In dat geval is voor
de toepassing van artikel 3.13b.8, de volgorde van ontvangst van de meldingen door
de minister bepalend.
Artikel 3.13b.9 (Afwijzingsgronden)
De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling, onder andere
indien met de financier geen garantstellingsovereenkomst is gesloten en voorts indien
niet voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de model garantstellingsovereenkomst
zoals opgenomen in bijlage 3.13b.1. Indien wordt besloten tot een meldingsprocedure
in plaats van een aanvraagprocedure, zijn deze voorwaarden uiteraard onverkort van
toepassing en is het aan de financier om deze beoordeling te maken (indien gewenst
met behulp van RVO). In voorkomend geval zal bij een eventuele verliesdeclaratie hierop
getoetst worden. Zie in dit verband artikel 9, tweede lid, van de model garantstellingsovereenkomst.
Artikel 3.13b.10 (Provisie)
Bij vaststelling van het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid,
van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, wordt voor de GO-C garantie op de verstrekte
lening de GO-systematiek gevolgd, behoudens een enkele uitzondering.
De (periodieke) provisie wordt voor de garantie op de verstrekte lening berekend door
alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten
te verminderen met:
-
a. een vergoeding van 0,5% per jaar voor de beheerkosten;
-
b. de fundingkosten, vermeerderd met de liquiditeitsopslag; en
-
c. de afsluitprovisie.
Voor de beheerkosten wordt derhalve een hogere compensatie toegestaan dan op grond
van de GO (daar 0,25%). Deze hogere vergoeding voor beheerkosten ad 0,5% is gerechtvaardigd
omdat de financier vanwege de hogere garantstelling alleen over het niet gegarandeerde
van de lening, zijnde 10%, de volledige marge ontvangt. Immers artikel 3.12b.10 leidt
ertoe dat de financier over het gegarandeerde deel van de lening, hetgeen bij de GO
50%, maar bij de GO-C 80%-90% van de lening is, minder inkomsten zal genereren. Dit
terwijl de kosten voor de bank van het beheer van de lening niet lager zullen zijn.
De hogere vergoeding dan bij de GO voor beheerskosten voor de GO-C zal er toe leiden
dat de overall bekostiging voor de gedurende de looptijd door de financier gemaakte
kosten, in lijn is met de overall bekostiging voor de gedurende looptijd door de financier
gemaakte kosten voor de GO.
Anders dan bij de GO zal de financier ook indien in voorkomend geval een afsluitprovisie
van meer dan 0,5% van de lening in rekening wordt gebracht, deze niet hoeven af te
dragen aan de Staat. Dit om de volgende reden. De afsluitprovisie weerspiegelt de
initiële kosten die gemaakt worden voor het verstrekken van het krediet. De GO-C biedt
in artikel 4, derde lid, van de model garantstellingsovereenkomst de mogelijkheid
dat de financiers een grotere uitvoeringsverantwoordelijkheid kunnen krijgen bij het
onder de garantie brengen van de lening. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 4.
Dit zal er toe leiden dat de financiers meer kosten zullen maken. Tevens zullen hierdoor
de werkzaamheden voor de Staat initieel minder zijn dan bij de reguliere GO. Dit is
de reden dat wordt afgezien van de afsluitprovisie ten gunste van de Staat. Dit leidt
er tevens toe dat de uitvoeringskosten voor de Staat als garantsteller lager zullen
zijn omdat de afsluitprovisie niet apart behoeft te worden verrekend. Deze afsluitprovisie
mag nooit meer bedragen dan 1%. Dit is opgenomen in artikel 3, onderdeel r, van de
model garantstellingsovereenkomst. Het verschil tussen de GO en de GO-C is derhalve
dat bij een afsluitprovisie tussen de 0,5% en 1%, het meerdere van deze afsluitprovisie
boven 0,5% niet pro rata het garantstellingspercentage, voor 50% (GO) dan wel 80%-90%
(GO-C), behoeft te worden afgedragen aan de Staat.
Op grond van paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder a, van de tijdelijke kaderregeling
is voorts een minimumprovisie voorgeschreven. Ook dit is anders dan bij de GO. Deze
minimumprovisie is opgenomen in artikel 3.13b.10, derde lid.
Tot slot is in artikel 6 van de model garantstellingsovereenkomst (zie artikel I,
onderdeel E), anders dan bij de GO, geen bepaling opgenomen die ertoe leidt dat provisie
ook bij vervroegde aflossing volledig verschuldigd is. In artikel 6, vijfde lid, is
nu alleen opgenomen dat indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, geheel
vervroegd wordt afgelost, de te betalen reeds verschuldigde provisie betaald wordt
bij de beëindiging van de garantstelling. De reden hiervoor is dat zowel de financier,
als de Staat als de onderneming er belang bij hebben dat er zo snel mogelijk op de
GO-C wordt afgelost. Hierdoor vermindert het risico voor alle partijen.
Artikel 3.13b.13 (Vervaltermijn)
In dit artikel is de vervaltermijn van de module opgenomen. Deze is gesteld op 1 januari
2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die
datum zijn verleend. Na deze datum is het derhalve niet langer mogelijk om nieuwe
garantstellingen te verlenen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ook de reeds
voor die datum gesloten garantstellingsovereenkomsten (zoals opgenomen in bijlage
3.13b.1) na die datum geen grondslag meer bieden voor het verlenen van nieuwe garantstellingen.
De overeenkomsten blijven wel gelden voor reeds verleende garantstellingen.
Hiermee is de looptijd van deze subsidiemodule gelijk aan de looptijd van de tijdelijke
kaderregeling (tot en met 31 december 2020) op grond waarvan deze steunmaatregel is
goedgekeurd door de Europese Commissie. Hiermee wordt tevens gehandeld overeenkomstig
artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016.
Artikel I, onderdeel C
Zie hiervoor de toelichting bij artikel I, onderdeel B (artikel 3.13b.5)
Artikel I, onderdeel D
Zie hiervoor de toelichting bij artikel I, onderdeel E (artikel 3, onderdeel q)
Artikel I, onderdeel E
Bijlage 3.13b.1. (model garantstellingsovereenkomst)
De inhoud van enkele van de hierboven genoemde artikelen komt ook terug in de modelovereenkomst.
Voor een toelichting op die onderdelen van de modelovereenkomst wordt verwezen naar
de hierboven gegeven toelichting op deze artikelen. In aanvulling daarop wordt de
volgende toelichting gegeven.
Artikel 3 (Randvoorwaarden lening)
Gelet op de aard van de problematiek waarmee de ondernemingen als gevolg van de uitbraak
van het coronavirus worden geconfronteerd, is gebleken dat het voor financiers in
sommige gevallen noodzakelijk was om reeds vooruitlopend op de inwerkingtreding van
deze regeling de benodigde kredieten te verstrekken. Om die reden is ervoor gekozen
om leningen die dienen ter vervanging van een krediet dat is verstrekt vanaf 24 maart
2020 tot de datum van inwerkingtreding van deze regeling, ook in aanmerking te nemen
voor deze subsidiemodule. Hiervoor wordt een vergelijkbare afwijking opgenomen als
die in artikel 3, onderdeel c, van de garantstellingsovereenkomst, zoals deze voor
de GO geldt, op grond waarvan de verstrekking van de lening niet dient ter vervanging
van aan een ondernemer verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier.
Hierop wordt, in vergelijking met de GO, een andere uitzondering geformuleerd, namelijk
alleen voor reeds verstrekte kredieten (artikel 3, onderdeel c). De uitzondering geldt derhalve niet voor reeds verstrekt risicokapitaal. Daarop
ziet deze subsidiemodule immers niet.
De toepassing van deze bepaling leidt tot het volgende. De lening die onder de garantstelling
wordt gebracht is net als op grond van de GO een nieuwe lening: de overeenkomst is
nog niet gesloten. Alleen dient deze lening in dit geval ter vervanging van financiering
die de bank al heeft verstrekt omdat de nood hoog was. Het gaat hier dus uitdrukkelijk
om een herfinanciering van reeds verleende kredieten. De nieuwe lening en de in de
leningovereenkomst op te nemen voorwaarden zullen moeten voldoen aan deze subsidiemodule,
inclusief de bepalingen uit de modelovereenkomst. Dit zal getoetst worden in het kader
van de aanmelding en toetsing in de zin van artikel 4 van de modelovereenkomst. Om
die reden kunnen alleen nieuwe leningen onder de subsidiemodule worden gebracht. Naar
verwachting gaat het om een gering aantal kredieten dat vanaf 24 maart is verstrekt.
Onder de huidige omstandigheden zal het daarbij gaan om additioneel krediet om te
voorzien in liquiditeit in de vorm van rekening courant. Voor de goede orde: doordat
de lening moet voldoen aan de voorwaarden van de GO-C, zal ook het krediet dat met
de GO-C lening wordt geherfinancierd aan de kernvoorwaarden van de GO-C moeten voldoen.
Voldoet dit krediet daar niet aan, dan kan de GO-C lening daar evenmin aan voldoen.
In artikel 3, onderdeel k, is opgenomen dat de GO-C lening niet dient ter overname van een aandelenkapitaal
of ter vervanging van een converteerbare achtergestelde lening. Dit is vergelijkbaar
met het regime bij de GO. Bij de GO geldt hierop echter een uitzondering wanneer dit
een concrete verbetering in het ondernemingsbeleid ten doel heeft. Deze uitzondering
is bij de GO-C niet opgenomen, omdat de GO-C in geen enkel geval kan worden gebruikt
voor overname van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een converteerbare achtergestelde
lening. Daar is de GO-C immers niet voor bedoeld.
In artikel 3, onderdeel m, is opgenomen dat de lening niet als doel heeft de afwenteling van bestaande risico’s
op de Staat. Ook een door de bank doorgevoerde vermindering van een rekening-courant
faciliteit zal hier aan getoetst worden en mag dus niet leiden tot een risico-verschuiving
naar de Staat. Over het algemeen zal van een dergelijke risico-verschuiving geen sprake
zijn bij afloop van seizoenskrediet. Dit krediet volgt de normale kredietbehoefte
van het bedrijf. Tijdens het seizoen is er een piek en buiten het seizoen neemt het
kredietgebruik af. Dit staat los van de huidige liquiditeitsbehoefte die voortkomt
uit de coronacrisis.
De GO schrijft geen aflossingsschema voor. De GO-C doet dat in artikel 3, onderdelen n en o, wel. De reden hiervoor is dat de GO-C voorziet in een garantstelling voor een lening
om te voldoen aan een liquiditeitsbehoefte. Het is de verwachting dat deze liquiditeitsproblemen
na enige tijd voorbij zijn, waarna met de aflossing kan worden begonnen. In artikel
3, onderdeel n, is geregeld dat de lening na verloop van ieder kalenderkwartaal wordt
verminderd met een zodanig vast bedrag, dat de lening op de laatste datum waarop het
moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt.
Dit betekent ook dat, voor zover opschortingen van aflossingen er toe zouden leiden
dat de looptijd van de GO-C lening langer zou worden dat zes jaar, deze opgeschorte
bedragen moeten worden opgeteld bij de laatste aflossingstermijn. Hierdoor is geborgd
dat de totale looptijd van de GO-C lening nooit meer bedraagt dan de in artikel 3.13b.2
(gebaseerd op de tijdelijke kaderregeling) bepaalde zes jaar. Omdat de aflossing een
vast bedrag moet zijn, betekent dit eveneens dat het niet mogelijk is om te komen
tot een grotere aflossing aan het einde van de looptijd van de lening (balloon-aflossing),
tenzij er opschorting van aflossing heeft plaatsgevonden. Voor het bepalen van het
eerste kalenderkwartaal waarin met deze aflossing moet worden begonnen, is aansluiting
gezocht bij één van de wijzen waarop de maximale hoogte van de lening mag worden bepaald,
namelijk de duur van de liquiditeitsbehoefte waarvoor de lening mag worden verstrekt
op grond van onderdeel 25, d, onder iii, van de tijdelijke kaderregeling. Deze is
voor een MKB-ondernemer achttien maanden en voor een grote onderneming twaalf maanden.
Dit is geregeld in artikel 3, onderdeel o. Dit laat onverlet dat de financier de mogelijkheid heeft om de aflossing met een
of meer kalenderkwartalen op te schorten (zie artikel 5 van de model garantstellingsovereenkomst).
Artikel 3, onderdeel p. Dit onderdeel gaat over het vestigen van zekerheden en de positie van de Staat bij
uitwinning daarvan. De inhoud daarvan is de volgende:
-
– op de bank rust de verplichting om zich er voor in te spannen om, naast reeds bestaande
zekerheden die de bank reeds heeft gevestigd voordat de gegarandeerde lening wordt
aangegaan, aanvullende zekerheden te vestigen. Deze moeten worden gevestigd tot zekerheid
voor nakoming van de verplichtingen van de ondernemer jegens de bank uit hoofde van
de gegarandeerde lening.
De bank moet zich er maximaal voor inspannen om deze zekerheden te vestigen.
-
– bij uitwinning van deze aanvullende zekerheden moet de opbrengst daarvan in eerste instantie worden aangewend voor aflossing van
de gegarandeerde lening.
-
– bij uitwinning van de bestaande zekerheden wordt de opbrengst daarvan in ieder geval in tweede instantie aangewend voor het
aflossen van de gegarandeerde lening. Niet gegarandeerde leningen die zijn verstrekt
vóórafgaand aan het verstrekken van de gegarandeerde lening, gaan voor. Dit geldt
uiteraard niet voor niet gegarandeerde leningen die nadien worden verstrekt. De opbrengst van de uitwinning komt eerst na de aflossing van de
gegarandeerde lening ten goede aan deze niet gegarandeerde leningen.
Artikel 3, onderdeel q. De onderhavige module is bestemd voor garanties voor leningen aan ondernemingen die
een substantieel deel van hun activiteiten in Nederland uitvoeren. Dit volgt uit artikel
3, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Dit artikel schrijft voor
dat een subsidie alleen wordt verstrekt aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon
of vennootschap die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoert die ten goede
komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen. Deze eis wordt in
artikel 3, onderdeel q, opgelegd aan de financier. Dit op grond van artikel 31, onderdeel
b, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies. Met deze wijziging wordt ook een omissie
hersteld in de bestaande GO-modules (GO en GO-bankgarantie). Zie artikel I, onderdelen
D en F.
In artikel 3, onderdeel r, is opgenomen dat de afsluitprovisie van de lening nooit meer bedraagt dan 1 procent
van de lening. Zie in dit verband de toelichting bij artikel 3.13b.10 (Provisie).
In artikel 3, onderdeel s, is de verplichting opgenomen voor financiers om voor de duur van minimaal twee kalenderkwartalen
de aflossingen op te schorten van alle reeds verstrekte financieringsfaciliteiten
van de ondernemer door de financier. Reden hiervoor is dat er van banken wordt verwacht
dat ook zij zorgen voor additionele liquiditeit voor de ondernemingen. De opschorting
van de aflossing met minimaal twee kalenderkwartalen zorgt daarvoor. Hierbij mag rekening
gehouden worden met opschortingen die vanaf 31 maart 2020 hebben plaatsgevonden. Op
deze verplichting bestaat één uitzondering. Indien er sprake is van zogenaamde clubdeals
of syndicaatsleningen, waarbij de bank samen met andere financiers een gezamenlijke
financiering verstrekken, zal het voor de financier niet altijd mogelijk zijn om zelfstandig
tot deze opschorting te besluiten. Het is in dat geval niet redelijk om de bank aan
deze verplichting te houden. Het is evenmin in het belang van de te financieren onderneming
als deze in dat geval niet voor een gegarandeerde lening in aanmerking zou komen.
Vandaar deze uitzondering.
Artikel 4 (Aanmelding en toetsing)
De procedure van aanmelding en toetsing verloopt iets anders dan bij de GO. In de
eerste plaats is het niet noodzakelijk voor de financier om een kopie van de ontwerp
leningsovereenkomst te overleggen als de Staat (RVO) in kennis wordt gesteld van de
voorgenomen verstrekking van een lening. Dit vindt zijn rechtvaardiging in de grote
aantallen verstrekkingen die worden verwacht, waardoor de beoordeling wellicht niet
tijdig kan plaatsvinden. Om die reden is gekozen voor een lichtere procedure, overigens
onder handhaving van de overige waarborgen die zijn opgenomen in dit artikel.
Voor leningen die niet meer bedragen dan € 25.000.000, is in het vierde lid de mogelijkheid
opgenomen voor de minister om af te wijken van de aanvraagprocedure, zoals opgenomen
in het eerste tot en met het derde lid. Hiervan zal gebruik worden gemaakt als het
aantal verstrekkingen de beoordelingscapaciteit van RVO te boven gaat. Deze procedure
is ontleend aan die van de subsidiemodule Borgstelling MKB-kredieten, zoals opgenomen
in titel 3.11 van de RNES. Zie hiervoor artikel 6 van de bij deze module behorende
model garantstellingsovereenkomsten (de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3. van de
RNES). De overige voorwaarden van de model garantstellingsovereenkomst blijven onverkort
van toepassing, zodat alleen leningen onder de garantie kunnen worden gebracht die
aan de voorwaarden voldoen, in het bijzonder die van artikel 3 van de model garantstellingsovereenkomst.
Bij twijfel of een lening aan de gestelde voorwaarden voldoet, kan de financier altijd
contact opnemen met RVO. Indien de minister gebruik maakt van het vierde lid, ontvangt
de financier een mededeling met daarin opgenomen de omstandigheden waarin en de voorwaarden
waaronder van deze meldingsprocedure gebruik gemaakt kan worden.
Artikel 5 (Verplichtingen beheer)
In artikel 5 zijn de bepalingen opgenomen over het beheer door de bank. Deze zijn
gelijkluidend aan de bepalingen in de bestaande GO-module, op de onderstaande wijziging
na. In verband met de bestaande bepalingen wordt nog het volgende opgemerkt. Het eerste
lid bevat een algemene verplichting voor de financier om te zorgen dat een actief
en winstgericht beleid wordt gevoerd voor het verstrekken, beheren en vervreemden
van leningen, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
In verband met het verstrekken van de lening is deze bepaling onder meer relevant
bij de beschikbaarstelling van de lening. Hierover kunnen geen specifieke bepalingen
in de modelovereenkomst worden opgenomen, omdat dit nu eenmaal maatwerk is en afhankelijk
van de omstandigheden van het geval. Het spreekt voor zich, maar deze bepaling verzekert
dat prudent kredietbeheer ook wordt gevoerd bij deze beschikbaarstelling. Prudent
kredietbeheer bepaalt de keuze of de lening in één keer wordt uitgeboekt, of dat dit
in tranches moet plaatsvinden. Hierbij zullen factoren als de behoefte aan liquiditeit
volgens de liquiditeitsplanning van de ondernemer, het bedrag van de lening en de
inschatting van de risico’s, een rol spelen.
Artikel 5, zesde lid, van de model garantstellingsovereenkomst bevat een ruimere mogelijkheid
tot opschorting van de aflossing dan de GO. De financier heeft onder de GO-C de mogelijkheid
om de aflossing (zie hiervoor artikel 3, onderdelen n en o, van de model garantstellingsovereenkomst)
gedurende acht kalenderkwartalen op te schorten. Deze kalenderkwartalen hoeven niet
aaneengesloten te zijn. Ook mag al eerder zijn opgeschort. Hieraan is wel de voorwaarde
verbonden dat de financier ook uitstel verleent van de verplichting tot aflossing
van alle financieringsfaciliteiten van de ondernemer bij de financier gedurende de
duur van de opschorting dan wel, bij gedeeltelijke opschorting, uitstel verleent van
de verplichting tot aflossing van eenzelfde gedeelte daarvan.
Indien de financier meer dan acht kalenderkwartalen wil opschorten biedt het zevende
lid daarvoor de mogelijkheid. Dit onder dezelfde cumulatieve voorwaarden als de GO.
In verband met het zevende lid, onderdeel c, wordt opgemerkt dat daar waar staat met inachtneming van de eventuele achterstelling hier wordt gedoeld op achterstelling in ruime zin, bijvoorbeeld de verhouding junior,
senior leningen en niet in de zin van een achtergestelde lening als zodanig, omdat
deze immers niet onder de GO-C kan worden gebracht. Voor de goede orde wordt opgemerkt
dat, voor zover opschortingen van aflossingen er toe zouden leiden dat de looptijd
van de GO-C lening langer zou worden dan zes jaar, deze opgeschorte bedragen moeten
worden opgeteld bij de laatste aflossingstermijn. Hierdoor zal de totale looptijd
van de GO-C lening nooit meer bedragen dan de in artikel 3.13b.2 (gebaseerd op de
tijdelijke kaderregeling) bepaalde zes jaar.
Artikel 7 (Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen)
Op grond van artikel 7 van de model garantstellingsovereenkomst draagt de financier
er zorg voor dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit
te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen
over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen
en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt. Hieruit zal
ook moeten blijken of aan alle voorwaarden die volgen uit de tijdelijke kaderregeling
(paragraaf 4, onderdeel 47) en zoals opgenomen in deze subsidiemodule is voldaan.
Aan deze bepaling is toegevoegd dat deze administratie in ieder geval tien jaar moet
worden bewaard. Dit gelet op de verplichting die op grond van de tijdelijke kaderregeling
op de lidstaten rust om ervoor te zorgen dat gedetailleerde dossiers worden aangelegd
inzake de verlening van steun die onder de tijdelijke kaderregeling valt. Deze dossiers,
die alle informatie moeten bevatten die nodig is om te kunnen nagaan of aan de vastgestelde
voorwaarden is voldaan, moeten tien jaar na de verlening van steun worden bewaard
en op verzoek aan de Commissie worden verstrekt. Omdat deze informatie voor deze dossiers
ook bij de financiers aanwezig is, wordt deze verplichting in de model garantstellingsovereenkomst
opgenomen.
Artikel I, onderdeel F
Zie hiervoor de toelichting bij artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.5) en E (artikel
3, onderdeel q).
Artikel II. Openstelling
Dit artikel regelt de openstelling van deze subsidiemodule. Zie hiervoor de toelichting
in paragraaf 3 van deze toelichting.
Artikel III. Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de
Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit is geen vast verandermoment als bedoeld
in aanwijzing 4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Tevens wordt
afgeweken van de regel dat tussen de publicatiedatum en het tijdstip van inwerkingtreding
een termijn van minimaal twee maanden in acht wordt genomen. Deze afwijking wordt
gerechtvaardigd doordat de doelgroep van deze regeling gebaat is bij een spoedige
inwerkingtreding, waarvoor afwijking volgens aanwijzing 4.17, vijfde lid, eerste uitzonderingsgrond,
in dit geval is toegestaan. Een en ander spreekt voor zich gelet op de aard van de
problematiek waar de ondernemingen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus
mee worden geconfronteerd.
Transponeringstabel
In onderstaande tabel is aangegeven op welke wijze de bepalingen uit de Tijdelijke
kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige
COVID-19-uitbraak, voor zover relevant voor deze regeling, zijn geïmplementeerd in
de regeling.
Bepaling Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie
vanwege de huidige COVID-19-uitbraak
|
Onderhavige regeling
|
Paragraaf 3.2, onderdeel 24
|
Artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel d) en E (artikel 1,
onderdeel c, subonderdeel 4°)
|
Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder a
|
Artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.10, derde lid) en E (artikel 6, tweede lid)
|
Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder c
|
Artikel I, onderdeel B (artikel 3.13b.13)
|
Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder d
|
Artikel I, onderdelen B (artikelen 3.13b.1, eerste lid, onderdeel e, en 3.13b.5, derde
lid) en E (artikelen 1, onderdeel c, subonderdeel 5°, en 3, onderdeel ha)
|
Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder f, aanhef en subonderdelen i en iii
|
Artikel I, onderdelen B (artikelen 3.13b.2 en 3.13b.4, eerste lid) en E (artikelen
2, 3, onderdeel p, 8, 9 en 12)
|
Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder g
|
Artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel d, jo begripsbepaling
van investeringskosten) en E (artikel 1, onderdeel c, subonderdeel 4°, jo onderdeel
ba)
|
Paragraaf 3.2, onderdeel 25, onder h
|
Artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.1, eerste lid, onderdeel f) en E (artikel 1,
onderdeel c, subonderdeel 6°)
|
Paragraaf 3.4
|
Artikel I, onderdelen B (artikel 3.13b.10) en E (artikel 6)
|
Paragraaf 4, onderdeel 44
|
Artikel I, onderdeel A (artikel 1.8, zevende lid)
|
Paragraaf 4, onderdeel 47
|
Artikel I, onderdeel E (artikel 7, eerste lid)
|
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer