TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding en doel NOW
In de zomer van 2021 verbeterde de situatie met betrekking tot COVID-19 aanzienlijk
en zijn de meeste contactbeperkende maatregelen langzaamaan losgelaten. Per 1 oktober
2021 kwam daarmee ook grotendeels een eind aan het economisch steun- en herstelpakket,
waaronder generieke steunmaatregelen zoals de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging
voor Werkbehoud (NOW). Sinds begin november 2021 is sprake van een opleving van het
coronavirus en zijn per 12 november 2021 wederom contactbeperkende maatregelen ingevoerd.
Op 26 november werden een verlenging en verzwaring van de maatregelen aangekondigd,
waardoor het kabinet ook heeft besloten om de NOW weer beschikbaar te stellen voor
getroffen werkgevers voor de maanden november en december 2021, de NOW-5. Op 14 december
2021 heeft het kabinet de contactbeperkende maatregelen verlengd tot ten minste 14
januari 2022. Om werkgevers en werkenden hierbij wederom te helpen en ze zoveel mogelijk
rust en zekerheid te bieden, heeft het kabinet gelijktijdig aangekondigd om het economisch
steunpakket ook beschikbaar te maken voor het eerste kwartaal in 2022. Een nieuwe
NOW-regeling, de NOW-6, maakt hier ook onderdeel van uit, zodat werkgevers ondersteuning
krijgen bij het betalen van de lonen voor de maanden januari, februari en maart 2022.
Dit zal werkgevers in staat stellen om lonen door te betalen en hun personeel in dienst
te houden. Verder lopen onderdelen van het aanvullend sociaal pakket in 2022 door
en zet het kabinet in op het begeleiden van werknemers naar nieuw werk. Dit is van
groot belang in het kader van de krapte op de arbeidsmarkt. Op 18 december 2021 zag
het kabinet zich genoodzaakt om de maatregelen nog verder aan te scherpen en werd
een volledige lockdown aangekondigd die per 19 december 2021 in zou gaan tot ten minste
14 januari 2022. Vanwege deze verzwaring heeft het kabinet op 21 december ook aangekondigd
het steunpakket te intensiveren. Voor de NOW-5 en -6 betekent dit dat het maximaal
te subsidiëren omzetverlies verhoogd zal worden van 80% naar 90%. Op 14 januari besloot
het kabinet de contactbeperkende maatregelen voor bijna alle sectoren, behalve de
horeca- en cultuursector, te versoepelen en op 25 januari mocht ook de horeca- en
cultuursector (beperkt) open.
Vanaf maart 2020 zijn er vijf NOW regelingen opgezet, te weten de Eerste, Tweede,
Derde, Vierde en Vijfde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
(hierna: NOW-1, NOW-2, NOW-3, NOW-4, NOW-5).
De NOW heeft als doelgroep werkgevers die te maken hebben met een omzetdaling ten
opzichte van 2019 van tenminste 20% in de respectievelijke subsidieperiodes en de
regeling heeft als doel om hen te ondersteunen bij het betalen van de lonen, waardoor
zoveel mogelijk personeel behouden kan blijven. Op basis van de NOW wordt aan hen
een subsidie verstrekt als tegemoetkoming in de loonkosten. De voorgaande NOW-regelingen
liggen nadrukkelijk in elkaars verlengde, zij het dat de regelingen op een aantal
voorwaarden van elkaar afwijken. Met de NOW-regelingen zijn veel bedrijven en instellingen
geholpen doordat zij middels een subsidie voor de loonkosten een periode van substantiële
omzetdaling kunnen overbruggen.
2. Verlenging NOW
Het kabinet heeft als gevolg van de op 14 december 2021 aangekondigde verzwaring en
verlenging van de contactbeperkende maatregelen besloten de NOW te verlengen voor
drie maanden, namelijk januari tot en met maart 2022. Ondernemers worden door de nieuw
aangekondigde maatregelen weer hard getroffen in de mogelijkheden om te kunnen ondernemen.
Het verlengen van de NOW biedt werkgevers en het personeel dat bij hen in dienst is
de zekerheid dat zij vanaf een omzetdaling van ten minste 20% tegemoetgekomen worden
in de loonkosten. De NOW-6 is in grote lijnen hetzelfde als de NOW-5. De omzetdrempel
om in aanmerking te komen voor NOW-6 blijft, net als in alle eerdere NOW regelingen,
20%. Het vergoedingspercentage voor de loonsom wordt gelijk gehouden op 85%; daarbij
blijft de loonsomvrijstelling net zoals in de NOW-5 15%. Ook de maximering van het
in aanmerking te nemen loon blijft hetzelfde, namelijk 2 maal het maximum dagloon
(omgerekend € 9.952,00 per maand). Aanvullend worden er enkele wijzigingen doorgevoerd
om de subsidie beter te richten op de huidige situatie.
Ten eerste wordt de maximale omzetverliesgrens opgehoogd van 80% naar 90%. Dit geldt
eveneens voor de NOW-5. Dit betekent dat bij de berekening van de hoogte van de subsidie
gerekend wordt met een percentage van maximaal 90% omzetverlies. Het verhogen van
deze begrenzing past beter bij de in december 2021 aangekondigde contactbeperkende
maatregelen, omdat die voor sommige ondernemingen tot een omzetverlies van meer dan
80% kunnen leiden. Bij de NOW-6 wordt bij het verstrekken van het voorschot reeds
met deze opgehoogde grens gerekend. Voor de NOW-5 geldt dat de voorschotten al zijn
verstrekt en dat bij de vaststelling van de subsidie de opgehoogde grens zal worden
gehanteerd.
Ten tweede bestaat vanaf de NOW-5 de mogelijkheid om bedrijven, die na 1 februari
2020 maar uiterlijk op 30 september 2021 zijn gestart, tegemoet te komen. Dit kan
doordat de omzet in de periode juli 2021 tot en met oktober 2021 redelijk zuiver is
geweest: de meeste contactbeperkende maatregelen golden namelijk in die maanden niet
meer. Ook voor de NOW-6 kunnen deze startende ondernemingen in aanmerking komen, als
ook aan de andere geldende voorwaarden wordt voldaan. De uiterste startdatum zal in
de NOW-6 echter één dag opschuiven; ondernemers die gebruik willen maken van de NOW-6
dienen uiterlijk 1 oktober 2021 te zijn gestart. De datum kan ten opzichte van de
NOW-5 met één dag worden opgeschoven, omdat de loonsom referentiemaand niet langer
september 2021, maar oktober 2021 is. Tegelijkertijd moet er wel sprake zijn van ten
minste één maand referentieomzet in de relatief zuivere omzetperiode, zijnde juli
tot en met oktober 2021. Hierdoor komen bedrijven, die tussen 1 februari 2020 en uiterlijk
1 oktober 2021 zijn gestart, ook in aanmerking voor de NOW-6.
Ten derde is er ten opzichte van de voorgaande NOW-regelingen een wijziging gemaakt
in het begrip ‘overname’. Bij aanvang van de NOW-1 was er voor bedrijven die in 2019,
en uiterlijk 1 februari 2020, een economische eenheid hadden overgenomen geen goede
manier om de referentieomzet te berekenen. Daarom is in de derde wijzigingsregeling
van de NOW (d.d. 28 mei 2020) geregeld dat indien de werkgever na 1 januari 2019 een
economische eenheid heeft overgenomen (in de zin van artikel 7:662 van het Burgerlijk
Wetboek) de startersmethode mág worden toegepast.
Gebleken is echter dat zuivere aandelentransacties, waarbij er enkel een verplaatsing
van zeggenschap over het bedrijf plaatsvindt, in de basis niet vallen onder de in artikel 7:662 BW bedoelde overgang van een onderneming, waar in
de NOW-regelingen naar wordt verwezen. Dat betekent dat wanneer een bedrijf middels
een zuivere aandelentransactie een bedrijf heeft overgenomen, geen gebruik kan worden
gemaakt van de startersmethodiek voor de referentieomzet-berekening. Hier was het
kabinet zich tot voor kort niet van bewust, maar het is altijd de bedoeling geweest
dat deze werkgevers ook gebruik kunnen maken van de startersmethode. Door de wijziging
wordt dit aangepast, en kan in het geval van een zuivere aandelentransactie ook gebruik
worden gemaakt van de startersmethodiek.
Deze wijziging geldt ook voor de NOW-2 tot en met NOW-5. Omdat voor de NOW-1 het vaststellingsloket
al is gesloten wijzigen we de NOW-1 op dit punt niet, maar beoordelen we per geval
of er nadelige gevolgen zijn die onevenredig uitpakken en of het in bepaalde gevallen
mogelijk is de startersregeling toe te passen.
Ten vierde vindt er nog een wijziging van meer technische aard plaats in de forfaitaire
opslag. In de NOW-6 wordt de forfaitaire opslag 30% in plaats van 40%, zoals in de
NOW-2 tot en met NOW-5 het geval was. De verlaging van de forfaitaire opslag is bedoeld
om de hoogte van de subsidie op vergelijkbaar niveau te houden ten opzichte van de
vorige NOW regelingen. Hij is niet bedoeld om de subsidie te verlagen. Hier ligt aan
ten grondslag dat de registratie van de loonsom in de polisadministratie van UWV per
1 januari 2022 is veranderd, waardoor de gebruikelijke manier van hoe het SV-loon
werd bepaald niet meer mogelijk is. In de oude situatie schoonde UWV het SV-loon door
de betaalde vakantiebijslag en extra periodiek salaris af te trekken, en in het geval
er geen opbouw van de vakantiebijslag plaats vond, de loonsom met 8% te verlagen.
Het SV-loon bevatte in eerdere NOW-tranches dus loonelementen zonder vakantiebijslag
of andere incidentele looncomponenten. Vervolgens werd er voor vakantiebijslag en
extra periodiek salaris gecompenseerd via de forfaitaire opslag. In de nieuwe situatie
kan de vakantiebijslag op meerdere manieren worden opgegeven, waardoor de vakantiebijslag
niet meer goed gefilterd kan worden, wat voorheen wel kon. Daarom is besloten om de
opgebouwde vakantiebijslag en eventueel extra periodiek salaris bij de loonsom op
te tellen en de uitbetaalde looncomponenten van de loonsom af te trekken. In tegenstelling
tot de berekeningswijze van de eerdere NOW-regelingen, waar de vakantiebijslag en
eventueel extra periodiek salaris van de loonsom werden afgetrokken, maar er geen
opgespaarde looncomponenten werden opgeteld. Hierdoor valt de loonsom voor de berekening
van de hoogte van de subsidie hoger uit. Een hogere loonsom met een forfaitaire opslag
van 40% zou leiden tot dubbelfinanciering voor de vakantiebijslag en extra periodiek
salaris en dus een hogere subsidie. Door de forfaitaire opslag te verlagen met 10%-punt
wordt dit effect geneutraliseerd.
Ten behoeve van NOW-6 wordt, net als voor alle voorgaande NOW-regelingen, weer een
afzonderlijke regeling vastgesteld ter bevordering van de eenduidigheid en transparantie.
In deze toelichting wordt met name ingegaan op de elementen die ten opzichte van NOW-5
zijn toegevoegd of gewijzigd. Aan datgene wat ongewijzigd is gebleven, wordt in deze
toelichting minder aandacht besteed, omdat deze onderwerpen in de regelingen aangaande
de NOW-1, -2, -3 -4 en -5 reeds uitgebreid zijn toegelicht.
Doeltreffendheid en doelmatigheid
Zoals bij de vorige NOW-regelingen, is ook de NOW-6 een grofmazige regeling met weinig
ruimte voor maatwerk. Dit komt omdat er voortgebouwd wordt op de eerste NOW regeling,
de afwikkeling van vorige NOW-tranches veel uitvoeringscapaciteit vergt van UWV en
er geen capaciteit is om op korte termijn een andere regeling te ontwikkelen die bij
snel veranderende omstandigheden aan grote aantallen werkgevers steun kan bieden.
Bij de introductie van de NOW-1 is destijds aangegeven dat de regeling als noodmaatregel
in korte tijd tot stand was gebracht om werkgevers zo snel mogelijk van steun te kunnen
voorzien. Daarbij is aangegeven dat de werking van de regeling nauwlettend gemonitord
wordt en bezien wordt of de gehanteerde voorwaarden voor subsidie zouden leiden tot
het daarmee beoogde doel. Indien dat niet of in te beperkte mate het geval zou blijken,
zou overwogen worden de regeling aan te passen, mits dat geen belemmering zou vormen
voor de uitvoering. Tot nog toe zijn de voorgaande NOW-regelingen een aantal keer
gewijzigd vanwege het doorvoeren van dergelijke noodzakelijke en uitvoerbare aanpassingen.
Deze monitoring blijft ook voor de NOW-6 gehandhaafd, al zijn de mogelijkheden om
af te wijken binnen de NOW-regeling beperkt vanwege het generieke en grofmazige karakter
van de regeling.
In september 2021 publiceerde het CPB een onderzoek1 naar de economische effecten van het steunbeleid in algemene zin, waaronder eerdere
NOW-tranches. Daarin concludeerde het CPB dat het steunpakket van 2020 effectief is
geweest in het realiseren van behoud van werk en het voorkomen van een oploop van
de werkloosheid, het overeind houden van bedrijven en het beperken van vraaguitval.
Het CPB concludeert in hetzelfde onderzoek dat de kosten van het generieke steunbeleid
naarmate de tijd verstreek stegen, terwijl de baten ervan afnamen. Volgens het CPB
zijn echter aanvullende analyses nodig om meer causale uitspraken te doen over de
werking van individuele NOW-tranches in 2020 en 2021 en uitspraken te kunnen doen
over de doelmatigheid van de individuele maatregelen. Zo kunnen ook nadelen aan de
steun kleven. De steun kan verstorend zijn voor de economie, komt niet altijd op de
juiste plekken terecht en doet een groot beroep op belastingmiddelen.
3. Toelichting subsidieverlening
Alle werkgevers, die aan de voorwaarden van de regeling voldoen, kunnen een aanvraag
voor subsidie indienen. Uiteraard blijft het moreel appel staanom alleen een subsidieaanvraag
in te dienen wanneer werkgevers niet langer zelfstandig in staat zijn om hun werknemers
in dienst te houden en om zo maatschappelijk bewust om te gaan met publieke gelden.
Hieronder wordt een aantal essentiële voorwaarden en onderdelen van de NOW-6 toegelicht.
Omzetdaling
De voorwaarde die geldt om voor de NOW in aanmerking te komen, is dat een werkgever,
net als in de voorgaande NOW-regelingen, een omzetdaling van ten minste 20% heeft.
Voor NOW-6 geldt dat de omzetdaling wordt bepaald door een vierde van de omzet van
2019 te vergelijken met de omzet van een periode van drie maanden, namelijk januari
tot en met maart 2022. Dit komt overeen met de systematiek van de eerdere NOW-regelingen.
Er wordt in beginsel voor wat betreft de referentieomzet voor het jaar 2019 gekozen
en niet voor (een periode in) 2020 of 2021, omdat 2019 het laatste gehele jaar is
waar er nog geen sprake was van de effecten van het coronavirus op de omzet. Door
een heel jaar te nemen, worden seizoenseffecten grotendeels uitgemiddeld. In 2020
en een gedeelte van 2021 is het aannemelijk dat de jaaromzet sterk beïnvloed is door
verschillende contactbeperkende maatregelen. Bij de NOW-1 tot en met NOW-4 konden
werkgevers bij de aanvraag steeds kiezen over welke maanden zij het omzetverlies wilden
laten berekenen. Werkgevers konden zo de beste omzetperiode kiezen, passend bij hun
situatie. In de NOW-5 is er voor gekozen om deze systematiek los te laten. Voor de
NOW-6 sluiten we aan bij de NOW-5. De keuze voor een vaste meetperiode zorgt voor
een eenduidige uitvoering, en daarnaast ook voor verlichting in de uitvoering. De
keuzemogelijkheid in de eerdere regelingen (NOW-1 tot en met NOW-4) was voor UWV uitvoeringstechnisch
lastig en leidde tot veel handmatige correcties, met name bij meerdere aanvragen van
hetzelfde concern. Omdat in de NOW-1 was gekozen voor de keuzemogelijkheid, was het
echter wenselijk om hierop te blijven voortborduren in de daaropvolgende tranches.
Bij de totstandkoming van de NOW-5 was het mogelijk om hiervan af te stappen en had
een vaste meetperiode ook de voorkeur omdat de meetperiode dan niet de jaargrens zou
overschrijden. Ten tijde van de NOW-1 is gekozen voor een flexibele meetperiode omwille
van mogelijke na-ijleffecten. De inschatting van de minister van SZW is dat deze na-ijleffecten
na bijna 2 jaar beperkt zullen zijn.
Net als in alle voorgaande NOW-regelingen geldt ook in de NOW-6 dat indien er sprake
is van een grotere samenstelling van rechtspersonen of natuurlijke personen, zoals
een concern, de omzetdaling van de gehele groep de basis is van de subsidie. Dit betekent
ook dat indien er sprake is van een moeder-dochterrelatie, deze relatie van entiteiten
binnen een groep tezamen moet worden genomen voor de omzetbepaling, althans voor zover
het gaat om werkmaatschappijen met SV-loon in Nederland. Indien een moedermaatschappij
bijvoorbeeld verschillende dochtermaatschappijen heeft, dient de omzetbepaling van
de moedermaatschappij en de verschillende dochters dus gezamenlijk te worden bepaald.
Al deze maatschappijen worden gezamenlijk gezien als een groep. Dit geldt ook voor
buitenlandse (dochter)maatschappijen met Nederlands SV-loon.
In de NOW zijn subsidies en andere tegemoetkomingen onderdeel van de omzetberekeningen
conform het jaarrekeningenrecht, ook subsidies die worden opgehoogd of verstrekt om
deze ondernemingen te compenseren in het kader van de uitbraak van het COVID-19-virus.
Voor de NOW-6 is dit nog steeds het geval, maar er is, net als in de NOW-3, NOW-4
en NOW-5, sprake van een uitzondering: de subsidie die de werkgever over de omzetperiode
ontvangt van de Minister van Economische Zaken en Klimaat ter tegemoetkoming in de
vaste lasten in verband met de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding
van COVID-19 wordt niet gezien als omzet voor de NOW (de Tegemoetkoming Vaste Lasten,
afgekort de TVL), evenals de eerdere ontvangen NOW-subsidies. De TVL telt vanaf de
NOW-3 niet meer mee als omzet voor de NOW omdat de TVL meermaals (fors) is verhoogd
en bedrijven die beide vormen van ondersteuning nodig hebben daardoor in de problemen
zouden komen. Andere soorten subsidies en tegemoetkomingen kunnen wel onderdeel blijven
uitmaken van de omzetberekeningen. Het jaarrekeningenrecht is hierbij leidend. Vier
subsidies worden altijd aangemerkt als omzet voor de NOW: de TOGS, Regeling continuïteitsbijdrage
zorg, beschikbaarheidsvergoeding OV-bedrijven en Tegemoetkoming sierteelt en voedingstuinbouw.
Een werkgever dient zich hier bij het bepalen van zijn omzetdaling bewust van te zijn.
Net als in de NOW-5 is het ook in de NOW-6 mogelijk om een vergunning om de werktijd
te verkorten te krijgen (WTV). De NOW is ten tijde van de NOW-1 in de plaats gekomen
van de WTV omdat het aantal WTV-aanvragen niet meer (handmatig) verwerkt kon worden.
De NOW verving de WTV tot en met de NOW-4. Inmiddels is het sinds 1 oktober 2021 weer
mogelijk om WTV aan te vragen, nadat het aanvraagloket van de NOW-4 per 30 september
2021 gesloten was. Daarbij geldt dat geen WTV wordt verleend voor corona-gerelateerde
omstandigheden. Mede daardoor is er op dit moment geen sprake van een enorme hoeveelheid
WTV-aanvragen en kunnen de WTV en de NOW-6 nu naast elkaar open blijven. Het naast
elkaar open staan van de NOW en de TVL zorgt ervoor dat een werkgever, die bijvoorbeeld
te maken heeft met een tijdelijke afname van de bedrijvigheid door een brand, WTV
én NOW zou kunnen aanvragen. Om deze samenloop en ongewenste dubbelfinanciering zoveel
mogelijk te beperken wordt de WW-uitkering die, ten behoeve van de werknemer, in verband
met de WTV wordt uitbetaald aan een werkgever, aangemerkt als omzet voor de NOW-6.
Referentieomzet
Voor de bepaling van de omzetdaling bij ondernemingen, die gestart zijn voor 1 januari 2019,
zal de eerder gehanteerde referentieperiode gelden. Dat is het gehele jaar 2019. De
omzet over 2019 wordt vervolgens gedeeld door vier om zo te vergelijken met de omzet
van de NOW-6 periode, januari, februari en maart 2022. Ook voor ondernemingen, die
zijn gestart in de periode van 2 januari 2019 tot en met 1 februari 2020, blijft de
eerder gehanteerde referentieperiode gelden. Dit betekent dat de hele kalendermaanden
gerekend worden vanaf het moment dat de bedrijfsuitoefening van de werkgever is aangevangen
in 2019 tot en met 29 februari 2020, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet
in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie.
Referentieomzet-periode voor startende ondernemingen
In de NOW-1 tot en met NOW-4 bestond voor bedrijven die gestart zijn na 1 februari 2020
geen recht op NOW. Er was immers geen volledige maand omzet te bepalen in de referentieperiode
1 januari 2019 tot en met 29 februari 2020. Het bepalen van een latere referentieomzet-periode
voor deze groep startende ondernemingen was ook niet mogelijk. Sinds maart 2020 zijn
er namelijk altijd contactbeperkende maatregelen geweest en was er dus geen zuivere
referentieomzet-periode.
Vanaf de NOW-5 zag het kabinet voor de groep startende ondernemingen, die zijn gestart
tussen 1 februari 2020 en uiterlijk op 30 september 2021, een mogelijkheid om hen
toegang tot de NOW te geven. Dat was in eerdere tranches niet mogelijk, maar vanaf
de NOW-5 wel. Er is voor het eerst sinds maart 2020 een relatief zuivere omzetperiode
beschikbaar, namelijk juli 2021 t/m oktober 2021. Hoewel in deze periode ook contactbeperkende
maatregelen van kracht waren, waren deze substantieel verminderd ten opzichte van
eerdere periodes. Daarnaast was het vaccinatieprogramma in volle gang en was op veel
locaties toegang op basis van een toegangsbewijs mogelijk. De omzet in deze periode
kan worden gebruikt als referentieomzet-periode en biedt de groep ondernemingen, die
zijn gestart na 1 februari 2020, ook toegang tot de NOW-5. Deze starterssystematiek
zal ook in de NOW-6 gaan gelden. Er is echter één kleine wijziging ten opzichte van
de NOW-5: de uiterste datum dat een onderneming moet zijn gestart om in aanmerking
te komen voor de NOW-6 zal niet 30 september 2021 zijn, maar 1 oktober 2021. De datum
kan een dag worden opgeschoven omdat de loonsomreferentiemaand niet langer september
2021 is, zoals in de NOW-5 het geval was, maar oktober 2021. De uiterste startdatum
kan slechts met één dag worden opgeschoven, want er moet sprake zijn van ten minste
één maand volledige omzet in de relatief zuivere omzetperiode, uiterlijk zijnde oktober
2021. Voor deze groep starters wordt de referentieomzet dan bepaald door de volledige
omzet in de maanden juli 2021 t/m oktober 2022 te delen door vier en vervolgens te
vermenigvuldigen met drie (zodat deze vergeleken kan worden met de NOW-6 periode januari
tot en met maart 2022).
Wel kent de nieuwe referentieperiode van 1 juli 2021 tot en met 31 oktober 2021 voor
starters ook een beperking. Uitmiddeling van seizoenseffecten vindt slechts plaats
over 4 maanden en kan dus leiden tot een minder representatieve referentieomzet.
Ondernemingen, die gestart zijn in de periode van 2 februari 2020 tot en met 1 juli 2021,
kunnen dus de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 oktober 2021 als referentieomzet-periode
hanteren. Voor ondernemingen die ná 1 juli 2021 maar uiterlijk op 1 oktober 2021 zijn
gestart, is het niet mogelijk om van die volledige referentieomzet-periode gebruik
te maken. Zij zijn immers gestart na 1 juli 2021, de eerste dag van deze nieuwe referentieperiode.
Deze startende ondernemingen kunnen hun referentieomzet berekenen vanaf de eerste
volledige kalendermaand waarin omzet is gedraaid tot en met 31 oktober 2021 en kunnen
deze omrekenen naar 3 maanden (zodat deze vergelijkbaar is met de NOW-6 periode januari
tot en met maart 2022).
Voor ondernemingen, die zijn gestart na 1 oktober 2021, bestaat er geen recht op NOW-6.
Deze ondernemingen hebben in de referentieperiode geen volledige kalendermaand omzet,
waardoor er geen omzetverlies vastgesteld kan worden en derhalve bestaat er dus geen
recht op NOW.
De referentieperiode voor de omzetbepaling ziet er schematisch als volgt uit:
Onderneming is gestart
|
Referentieomzet-periode
|
Vóór 1 januari 2019
|
Omzet 1 januari 2019 t/m 31 december 2019 gedeeld door 4
|
Vanaf 2 januari 2019 maar uiterlijk op 1 februari 2020
|
Omzet vanaf de eerste volledige kalendermaand t/m 29 februari 2020 gedeeld door het
aantal volledige maanden * 3
|
Vanaf 2 februari 2020 maar uiterlijk op 1 juli 2021
|
Omzet 1 juli 2021 t/m 31 oktober 2021 gedeeld door 4 * 3
|
Vanaf 2 juli 2021 maar uiterlijk op 1 oktober 2021
|
Omzet vanaf de eerste volledige kalendermaand t/m 31 oktober 2021 gedeeld door het
aantal volledige maanden * 3
|
Als hoofdregel voor de bepaling van de referentieomzet geldt dat het jaar 2019 het
meest representatief is, het gaat namelijk om een volledig kalenderjaar, nog vrij
van corona en de daarbij horende contactbeperkende maatregelen. Door het gebruik van
een volledig kalenderjaar als referentieperiode worden ook seizoensinvloeden uitgemiddeld.
Voor ondernemingen die na 1 januari 2019 maar uiterlijk 1 februari 2020 zijn gestart,
kan deze referentieperiode onevenredig benadelend uitwerken. Hierdoor wordt afgeweken
van 2019 als referentiejaar. Zoals al aangegeven, blijven voor ondernemingen die al
vóór 2 februari 2020 bestonden, de eerder gehanteerde referentieomzet-berekeningen
gelden. Deze ondernemingen kunnen niet kiezen voor de nieuwe referentieperiode 1 juli
tot en met 31 oktober 2021. Voor ondernemingen die zijn gestart na 1 februari 2020
en derhalve geen gebruik hebben kunnen maken van de NOW-1 tot en met NOW-4, gelden
net als in de NOW-5 de twee nieuwe referentieomzet-berekeningswijzen.
Het bieden van een keuze voor de nieuwe referentieperiode voor ondernemingen, die
al gebruik konden maken van de bestaande referentieperiodes, is niet mogelijk. Dit
omdat de NOW zoals bekend een grofmazige regeling is die snel tot stand is gekomen.
De NOW-6 bouwt voort op de eerdere NOW-periodes. Het introduceren van een keuzemogelijkheid
bij de referentieperiode zou ook zorgen voor meer complexiteit en een mindere eenduidige
uitvoering. Het inbouwen van verdere keuzemogelijkheden is niet uitvoerbaar. Wat dat
betreft is een grofmazige, snelle en eenduidige uitvoering nog steeds een belangrijk
pijler voor UWV om de NOW uit kunnen voeren. Ook zorgt het aansluiten bij de bestaande
berekeningsmethodiek ervoor dat ondernemingen, die eerder gebruik hebben gemaakt van
de NOW, de eerdere gecontroleerde omzet in de referentieperiode kunnen hergebruiken
bij de controle van de NOW-6, mits de groep of het concern niet is gewijzigd.
Voor de bepaling van de omzetdaling bij ondernemingen die gestart zijn voor 1 januari
2019 zal dus de eerder gehanteerde referentieperiode gelden. Dat is het gehele jaar
2019. De omzet over 2019 wordt vervolgens gedeeld door vier om zo te vergelijken met
de omzet van de NOW-6 periode, januari tot en met maart 2022. Ook voor ondernemingen
die zijn gestart in de periode van 2 januari 2019 tot en met 1 februari 2020 blijft
de eerder gehanteerde referentieperiode gelden. Dit betekent dat de hele kalendermaanden
gerekend worden vanaf het moment dat de bedrijfsuitoefening van de werkgever is aangevangen
in 2019 tot en met 29 februari 2020, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet
in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie. Met de gekozen bewoordingen
(‘aanvang van de bedrijfsuitoefening’) wordt aansluiting gezocht bij de terminologie
van de Handelsregisterwet 2007. Dat betekent dat in beginsel kan worden uitgegaan
van de datum waarop de onderneming is ingeschreven in het KvK-register. Daarvan kan
echter worden afgeweken als op basis van objectief bepaalbare feiten en omstandigheden
aannemelijk gemaakt kan worden dat de feitelijke start van de bedrijfsuitoefening
op een later moment valt. Te denken valt aan de situatie dat de werkgever nog niet
over de vereiste vergunningen beschikt. Door deze afwijking toe te staan wordt aansluiting
gezocht bij de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 31
augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845) over de uitleg van het begrip ‘start van de activiteiten’
bij de uitvoering van de TVL. Als de KvK-inschrijvingsdatum in een ander tijdvak valt
dan het tijdvak waarin voor het eerst omzet is gedraaid, kan de ondernemer de datum
waarop de eerste omzet is gemaakt beschouwen als startdatum en zodoende een andere
referentieomzet-periode gebruiken. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan ondernemers die
feitelijk wel aan de voorwaarde voldoen om in aanmerking te komen voor NOW, maar over
de voor hen op grond van hun startdatum geldende referentieperiode geen referentieomzet
kunnen overleggen. Dit betekent bijvoorbeeld dat een restauranteigenaar die op 1 december
2019 is ingeschreven bij de KvK, maar feitelijk pas open kon gaan in juni 2020 en
dus op dat moment pas omzet is gaan draaien, gebruik kan maken van de referentieomzet-periode
juli tot en met oktober 2021. Als de datum inschrijving bij de KvK afwijkt van de
feitelijke aanvang van de bedrijfsoefening, maar de aanvang van de bedrijfsuitoefening
valt nog wel in dezelfde referentieomzet-periode, dan geldt het volgende. De ondernemer
kan als referentie-omzet gebruiken de omzet over de periode vanaf de eerste volledige
kalendermaand vanaf de feitelijke aanvang van de bedrijfsuitoefening tot en met de
laatste dag van de maand in die referentieomzet-periode, gedeeld door het aantal maanden
waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie. Als bijvoorbeeld
de restauranteigenaar uit het eerdere voorbeeld feitelijk is opengegaan op 15 december
2019, kan de ondernemer als referentieomzet de omzet nemen over januari en februari
2020.
Voor de bepaling van de groepssamenstelling geldt dat de samenstelling op 1 januari
2022 bepalend is. In de NOW-5 was de groepssamenstelling op 1 november 2021 bepalend.
Door in de NOW-6 te kiezen voor 1 januari 2022 sluit de groepssamenstelling beter
aan bij de werkelijke groepssamenstelling en benadert dus beter het doel van de regeling.
Referentieomzet-periode bij een overname van economische eenheid of aandelentransactie
Ondernemingen die (een onderdeel van) een onderneming hebben overgenomen of zeggenschap
in een onderneming hebben gekregen doordat er sprake was van een aandelentransactie
waarbij het overgenomen deel onderdeel is geworden van een groep in de periode 2 januari
2019 tot en met 1 oktober 2021 kunnen ervoor kiezen om een andere referentieomzet
te berekenen dan volgt uit de regels voor bestaande en startende ondernemingen.
Bij overnames en aandelentransacties in de periode van 2 januari 2019 tot en met 1
februari 2020 kan de werkgever zijn referentieomzet bepalen door te kijken naar de
periode vanaf de eerste volledige kalendermaand vanaf de overgang/aandelentransactie
tot en met 29 februari 2020, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking
wordt genomen, vermenigvuldigd met drie.
Ondernemingen die een (onderdeel van een) onderneming hebben overgenomen of zeggenschap
in een onderneming hebben gekregen doordat er sprake was van een aandelentransactie
waarbij het overgenomen deel onderdeel is geworden van een groep in de periode van
2 februari 2020 tot en met 1 juli 2021 kunnen kiezen voor de periode 1 juli 2021 tot
en met 31 oktober 2021 als referentieomzet-periode. De referentieomzet wordt dan bepaald
door de volledige omzet in de maanden juli 2021 t/m oktober 2022 te delen door vier
en vervolgens te vermenigvuldigen met drie.
Voor ondernemingen die in de periode van 2 juli 2021 tot en met 1 oktober 2021 een
(onderdeel van een) onderneming hebben overgenomen, of zeggenschap in een onderneming
hebben gekregen, doordat er sprake was van een aandelentransactie waarbij het overgenomen
deel onderdeel is geworden van een groep is het niet mogelijk om van die volledige
referentieomzet-periode gebruik te maken. Zij hebben immers na 1 juli 2021 nog een
overname/aandelentransactie gedaan waardoor de referentieperiode niet representatief
zal zijn. Deze ondernemingen kunnen hun referentieomzet berekenen vanaf de eerste
volledige kalendermaand omzet na overname/aandelentransactie tot en met 31 oktober
2021, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen,
vermenigvuldigd met drie.
Schematisch ziet dit er als volgt uit:
Overname/aandelentransactie heeft plaatsgevonden
|
Optionele referentieomzet-periode
|
Vanaf 2 januari 2019 maar uiterlijk op 1 februari 2020
|
Omzet vanaf de eerste volledige kalendermaand na overname t/m 29 februari 2020 gedeeld
door het aantal volledige maanden * 3
|
Vanaf 2 februari 2020 maar uiterlijk op 1 juli 2021
|
Omzet 1 juli 2021 t/m 31 oktober 2021 gedeeld door 4 * 3
|
Vanaf 2 juli 2021 maar uiterlijk op 1 oktober 2021
|
Omzet vanaf de eerste volledige kalendermaand na overname/aandelentransactie t/m 31
oktober 2021 gedeeld door het aantal volledige maanden * 3
|
In alle gevallen geldt, net zoals in de eerdere NOW-tranches, dat de omzet van de
overgenomen entiteit die is gerealiseerd vóór overname of vóór een aandelentransactie
niet mag worden meegenomen in de bepaling van de referentieomzet. Indien wordt gekozen
voor de startersmethode moet voor de bepaling van de referentieomzet altijd worden
uitgegaan van de laatste overname of aandelentransactie.
Referentieomzet-periode bij afstotingen
De referentieomzet-periode wordt niet gewijzigd als er sprake is geweest van afstotingen
van onderdelen of activiteiten in de periode van 2 januari 2019 tot en met 1 januari
2022. Deze methode wijkt af van de NOW-2, -3 en -4, waarbij het moment van afstoting
bepalend was voor de vaststelling van de referentieomzet-periode. Hier is voor gekozen,
vanwege de complexiteit die door de nieuwe starterssystematiek sinds de NOW-5 zou
ontstaan. De methode die in de NOW-5 is voorgesteld en waaraan in de NOW-6 wordt vastgehouden,
betekent dat ondernemers de omzet van het afgestoten onderdeel of activiteit uit diens
referentieomzet moet elimineren. Hierdoor kan er een zuivere referentieomzet worden
vastgesteld.
Peildatum omzetdaling voor groepen
Indien er sprake is van een groep tellen voor de bepaling van de omzetdaling van het
concern alle rechtspersonen binnen de groep mee zoals die groep eruit ziet op 1 januari
2022.
Subsidietijdvak
Het subsidietijdvak van de NOW-6 sluit aan bij het subsidietijdvak van de NOW-5. Het
subsidietijdvak van de NOW-5 eindigde op 31 december 2021 en het subsidietijdvak van
de NOW-6 loopt vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022.
Grens percentage omzetverlies
In de NOW-6 wordt er, net als in de NOW-4 en -5, een begrenzing gesteld op het percentage
omzetverlies waarmee gerekend wordt. De subsidie wordt begrensd op een omzetverlies
van maximaal 90%. Deze grens geeft werkgevers een aanvullende prikkel om de bedrijfsvoering
door te zetten, ondanks de beperkingen om omzet te genereren. De begrenzing draagt
bij aan het verminderen van risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. De grens
is voor de NOW-5 en NOW-6 opgehoogd naar 90% omdat de coronabeperkende maatregelen
vanaf 18 december 2021 strenger zijn geworden en er daardoor meer bedrijven bijna
geheel hun deuren moesten sluiten. De grens houdt in dat het maximale op te geven
omzetverlies waarmee bij het bepalen van de hoogte van de subsidie gerekend wordt
in de NOW-regeling, over de maanden januari, februari en maart 2022 wordt begrensd
op 90%. Ook als een bedrijf verwacht dat er meer dan 90% omzetverlies geleden gaat
worden, of als er daadwerkelijk meer dan 90% omzetverlies geleden is, mag een bedrijf
in de aanvraag van de NOW-6 maximaal 90% omzetverlies opvoeren. Zowel het voorschot
als de uiteindelijke vaststelling van de subsidie gaan uit van maximaal 90% omzetverlies.
Het subsidiepercentage van 85% blijft, zoals hiervoor beschreven, intact. Concreet
betekent dit dat een bedrijf met een omzetverlies van 100%, subsidie krijgt voor 77%
(90% x 85%) van zijn loonkosten.
Subsidiehoogte
De subsidie wordt gebaseerd op de loonsom van oktober 2021 en bedraagt per maand maximaal
85% van de loonsom over oktober 2021 (bij betaling per vier weken is dit het elfde
aangiftetijdvak van 2021, verhoogd met 8,33%). De subsidie is een tegemoetkoming in
de loonkosten van de periode januari, februari en maart 2022. De keuze voor de loonsomreferentiemaand
wordt hieronder onderbouwd.
Subsidiepercentage
De hoogte van het maximale subsidiepercentage is in de NOW-6 hetzelfde als in de vierde,
vijfde, zesde en zevende tranche om werkgevers te blijven steunen, met 85% van de
totale loonsom, naar rato van de omzetdaling. Bij een omzetdaling van 50% wordt dus
gesubsidieerd voor 42,5% (85% van 50%) van de totale loonsom. Hierbij geldt dat bij
een omzetverlies tussen de 90% en 100%, wordt gerekend met een omzetverlies van 90%.
Zie hiervoor ook Grens percentage omzetverlies.
Opslag
Ook aanvullende lasten en kosten zoals onder andere werkgeverspremies en werknemersbijdragen
aan pensioen worden gecompenseerd. Bij NOW-2, NOW-3, NOW-4 en NOW-5 bedroeg deze opslag
een forfaitair percentage van 40%. In de NOW-6 wordt deze opslag bijgesteld naar 30%,
zodat de NOW-steun op vergelijkbare hoogte als de voorgaande NOW-tranches blijft.
De vakantiebijslag en eventuele uitbetalingen van een extra periode salaris (hierna:
EPS) worden nu niet meer via de forfaitaire opslag gecompenseerd, maar maken al deel
uit van de loonsom waarmee gerekend wordt om de hoogte van de subsidie te betalen.
Hier is voor gekozen vanwege de wijziging van artikel 5 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen2, waardoor UWV wijzigingen in de polisadministratie dient door te voeren.
Op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat luidde tot en met
31 december 2021 kon gebruik worden gemaakt van een loon dat ‘geschoond’ is van vakantiebijslag
en andere looncomponenten. Dat was dan ook de berekeningswijze bij de eerdere NOW-regelingen:
uitbetaalde vakantiebijslag en EPS werden afgetrokken van het loon. In de polisadministratie
blijft de rubriek Vakantiebijslag (VT) bestaan, maar is de categorie EPS vervallen
en is de nieuwe categorie arbeidsvoorwaardenbedrag (hierna: AVWB) ontstaan. Vakantiebijslag
kan door deze wijziging niet altijd goed worden onderscheiden, doordat het ook onderdeel
kan zijn van AVWB. Zie daarvoor nader de nota van toelichting bij de hiervoor genoemde
wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.
Door deze wijziging is het voor UWV niet langer altijd mogelijk om in de loonadministratie
uitbetaalde vakantiebijslag te onderscheiden. In de nieuwe situatie worden de opgespaarde
vakantiebijslag en eventueel extra periodiek salaris bij de loonsom opgeteld, en de
uitbetaalde looncomponenten van de loonsom afgetrokken. In tegenstelling tot de berekeningswijze
van de eerdere NOW-regelingen, waar de vakantiebijslag en eventueel extra periodiek
salaris van de loonsom werden afgetrokken, maar er geen opgespaarde looncomponenten
werden opgeteld. Hierdoor valt de loonsom voor de berekening van de hoogte van de
subsidie hoger uit.
Een hogere loonsom met een forfaitaire opslag van 40% zou leiden tot dubbelfinanciering
voor de vakantiebijslag en extra periodiek salaris en dus een hogere subsidie. Door
de forfaitaire opslag te verlagen met 10%-punt wordt dit effect geneutraliseerd. Oftewel
de verlaging van de forfaitaire opslag is niet bedoeld als verlagend effect op de
subsidie maar om de hoogte van de NOW-subsidie, uiteraard in samenhang met de andere
parameters, te continueren.
Het betreft dus enkel een technische wijziging, omdat de rubrieken van de polisadministratie
veranderen en de werkgevers hun loonbetalingen op een andere wijze moeten invullen.
Aangezien de referentiemaand voor de loonsom nog in 2021 ligt en dus vóór de wijziging
van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, moet er ten behoeve van de berekening
van de hoogte van de subsidie nog wel uitgegaan worden van het EPS. Bij de vaststelling
dient er echter een vergelijking te worden gemaakt met de loonsom van januari, februari
en maart 2022, waar wél gerekend wordt met het AVWB. Dit ziet namelijk op een periode
gelegen in 2022 en zodoende na het tijdstip van de wijziging van het Dagloonbesluit
werknemersverzekeringen. Om de vergelijking zo zuiver mogelijk te houden, is besloten
dezelfde formule te gebruiken maar dan met AVWB in plaats van EPS.
Bovengrens loon
Met het oog op een verantwoorde besteding van de beschikbare overheidsmiddelen zal
net als in de voorgaande NOW regelingen het subsidiebedrag ten aanzien van het loon
een bovengrens hebben. Als loon wordt voor NOW-6 maximaal twee keer het geldende maximumdagloon
per maand per individuele werknemer in aanmerking genomen. Dat komt – per 1 januari
2022 – neer op € 9.952,00 per maand. Daarbij gaat het over het loon over het aangiftetijdvak
waarover het voorschot wordt vastgesteld. Loon boven het bedrag van € 9.952,00 per
maand komt niet voor subsidie in aanmerking.
Loonsom
Voor de bepaling van de loonsom geldt dat het voorschot zal worden gebaseerd op de
loonsom van oktober 2021. Hiervoor is gekozen omdat oktober de meest representatieve
maand is waarop de loongegevens werden vastgesteld in de polisadministratie van het
UWV, nog voor de bekendmaking van de verlenging van het steun- en herstelpakket, wat
risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik vermindert. Als peildatum van de loonsom
is gekozen voor 14 december 2021, de dag waarop de NOW-6 is aangekondigd. In voorgaande
NOW-regelingen lag de peildatum altijd voor de bekendmaking van de regeling, op de
15e van de (voorgaande) maand. Doordat de aankondiging van de NOW-6 dit keer op de 14e van de maand viel, is er voor gekozen om af te wijken van de 15e van de maand, waardoor een meer representatievere referentiemaand voor de loonsom
gekozen kon worden.
Deze loonsom van oktober 2021 wordt gebruikt bij de subsidieverlening (bevoorschotting).
Bij de definitieve subsidievaststelling wordt de loonsom (zoals gebruikt bij de bevoorschotting)
vergeleken met de loonsom van de driemaandsperiode 1 januari 2022 tot en met 31 maart
2022, waarover subsidie wordt verleend. Sommige werkgevers doen geen loonaangifte
per maand, maar per vier weken. In dat geval wordt het loon over vier weken omgerekend
naar het loon over een maand door het te verhogen met 8,33%. Als benadering van de
loonsom in oktober 2021 wordt dan de loonsom van het elfde tijdvak van 2021 genomen
(11 oktober 2021 t/m 7 november 2021). Voor de driemaandsperiode waarover subsidie
wordt verleend, wordt gekeken naar het eerste tot en met het derde tijdvak van 2022
(1 januari 2022 t/m 27 maart 2022).
Net als in de NOW-3, NOW-4 en NOW-5 wordt het in de NOW-6 mogelijk gemaakt om de loonsom
ten opzichte van de referentiemaand (oktober 2021) te laten dalen. In de NOW-3 en
in de NOW-4 was het mogelijk om de loonsom met maximaal 10% te laten dalen, zonder
dat dit van invloed is op de subsidie. In de NOW-5 werd het mogelijk om de loonsom
met 15% te laten dalen. Dit percentage wordt in de NOW-6 ook gehanteerd. Bij een hogere
daling van de loonsom dan de toegestane loonsomvrijstelling ten opzichte van de referentieperiode
krijgt de werkgever voor elke euro teveel gedaalde loonsom 85 cent minder subsidie;
er vindt dus geen correctie plaats voor het omzetverlies. Hiervoor is gekozen vanuit
de gedachte dat de werkgever met een bepaald percentage omzetverlies ook voor datzelfde
percentage van zijn loonsom subsidie nodig heeft.
Het gevolg van de 15% loonsomvrijstelling is dat werkgevers in theorie NOW-subsidie
kunnen ontvangen terwijl er sprake is van € 0 aan loonkosten. De NOW verplicht de
werkgever om de subsidie aan te wenden voor het doel waarvoor de subsidie verstrekt
is, namelijk voor de betaling van loonkosten. Als er sprake is van volledige loonsomdaling
(tot € 0), is er geen noodzaak meer voor tegemoetkoming van de loonkosten. Dus, als
de loonkosten nul zijn terwijl er subsidie is ontvangen, wordt er niet voldaan aan
deze verplichting tot het aanwenden van de subsidie voor het doorbetalen van de lonen
en het behoud van werkgelegenheid. Daarom wordt een NOW-subsidie op nihil gesteld
als er sprake is van € 0 aan loonkosten. Deze beleidslijn is met de Tweede Kamer gedeeld
in een brief3 en is ook toegepast voor de NOW-3 en -4, waarvoor een loonsomvrijstelling van 10%
gold.
Aanvraag, voorschotverlening en vaststelling subsidie
Het beoogde tijdvak waarbinnen aanvragen gedaan kunnen worden voor de NOW-6 loopt
van 14 februari tot en met 13 april 2022. Het aanvraagloket van de NOW-6 is ook ná
de subsidieperiode open, net als in de NOW-5. Dit is anders dan bij de NOW-1 tot en
met de NOW-4. Hiervoor is gekozen omdat UWV eind maart druk zal zijn met het sluiten
van het vaststellingsloket van de NOW-2 en het openen van het vaststellingsloket van
de NOW-4. Om te grote drukte bij UWV te voorkomen zal het aanvraagloket daarom langer
dan de aanvraagperiode open blijven. Aanvragen kunnen alleen worden ingediend via
het daarvoor ontworpen formulier dat via www.uwv.nl beschikbaar wordt gesteld.
Op het aanvraagformulier voor de voorschotverlening wordt de werkgever gevraagd een
inschatting van het omzetverlies te maken. Op het formulier van de NOW-6 zal een aanvrager,
maximaal 90% omzetverlies kunnen invoeren, in lijn met de regeling.
Zodra positief op de aanvraag is beslist, zal de subsidie verleend worden en een voorschot
van 80% in drie delen verstrekt worden, zoals deze wordt berekend op basis van de
bij de aanvraag geleverde gegevens over de verwachte omzetdaling en de loonsom over
de maand oktober 2021. Het voorschotpercentage in de NOW-6 is gelijk aan dat in de
eerdere NOW regelingen. De werkgever is zelf verantwoordelijk voor een goede inschatting
van de verwachte omzetdaling. Werkgevers kunnen daarbij gebruik maken van de rekentool
van UWV. Het kabinet acht de voorschotsystematiek wenselijkom werkgevers zo snel mogelijk
van liquide middelen te voorzien om personeel te betalen.
Er geldt een beslistermijn van 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag. In
de praktijk wordt ernaar gestreefd om de betaling van het eerste voorschot binnen
2 à 4 weken na ontvangst van de volledige aanvraag te realiseren.
Vanwege de noodsituatie waarin bedrijven en instellingen zijn komen te verkeren en
de gewenste snelheid waarmee de regeling wordt uitgevoerd, wordt ook in de NOW-6 gewerkt
met een voorschot van een subsidie over de loonsom. Bevoorschotting zal zo snel mogelijk
na de aanvraag plaatsvinden. Het voorschot zal worden uitgekeerd in drie termijnen.
De werkgever kan de vaststelling van de subsidie aanvragen vanaf uiterlijk 3 oktober
2022. Mogelijk kan dit al op een eerder tijdstip, dat dan bekend gemaakt wordt via
www.uwv.nl. Het vaststellingsloket is open tot en met 2 juni 2023. Een aanvraag kan worden gedaan
via een daarvoor ontworpen formulier dat beschikbaar is op www.uwv.nl. Vervolgens zal op basis van door de werkgever aan te leveren definitieve gegevens
over de omzetdaling vastgesteld worden hoe groot de daadwerkelijke omzetdaling is
geweest alsmede in hoeverre aan de werkgever aan alle opgelegde verplichtingen in
het kader van de NOW heeft voldaan. Een aantal werkgevers dient daarbij een accountantsverklaring
te overleggen. Dit betreft ondernemingen die ten minste €125.000 subsidie hebben ontvangen
of een voorschot van ten minste €125.000. De drempelbedragen van een derden- en accountantsverklaring
zijn resp. €40.000 en €125.000. Binnen 52 weken na ontvangst van deze aanvraag wordt
de definitieve subsidie vastgesteld. Bij de afrekening kan sprake zijn van terugvorderingen
of nabetalingen. In de praktijk zal de vaststelling vaak eerder plaatsvinden. De mogelijkheid
van een langere periode is echter nodig, bijvoorbeeld voor het geval er aanleiding
is voor nader onderzoek.
De eerder benoemde begrenzing van het percentage omzetverlies waarmee wordt gerekend,
wordt zoals hierboven beschreven ook toegepast in de berekening van de definitieve
vaststelling. Bij een vaststellingsaanvraag wordt het maximale op te geven omzetverlies
begrensd op 90%. Ook als een bedrijf meer dan 90% omzetverlies geleden heeft, mag
een bedrijf in de vaststellingsaanvraag van de NOW-6 maximaal 90% omzetverlies opvoeren.
De verwerkingsverantwoordelijkheid voor het verwerken van opgevraagde gegevens ligt,
net als bij de eerdere regelingen, bij UWV. UWV heeft deze bevoegdheid al voor gegevens
uit de Polisadministratie op grond van de Wet Suwi, en deze verwerkingsverantwoordelijkheid
geldt daarnaast ook breder voor de overige gegevens die verwerkt worden in het kader
van een NOW-aanvraag of NOW-vaststellingsaanvraag.
4. Verplichtingen werkgever
Aan de werkgever die op grond van de regeling subsidie ontvangt, wordt een aantal
verplichtingen opgelegd. Deze verplichtingen zijn enerzijds gericht op het verzekeren
van een doelmatige en doelgerichte besteding van de subsidie. Dit betreft bijvoorbeeld
de verplichting tot het voeren van een controleerbare administratie en de verplichting
om melding te doen van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het toekennen
van de subsidie of de hoogte daarvan. Anderzijds zijn er de inspanningsverplichtingen
die vanaf de NOW-3 zijn opgenomen of aangepast, en die zien op het ondersteunen van
werknemers met scholing of van werk-naar-werkbegeleiding als ontslag niet te voorkomen
is. In de NOW-6 zijn deze verplichtingen grotendeels ongewijzigd gebleven ten opzichte
van NOW-3, -4 en -5. In onderstaande paragrafen worden de verplichtingen voor werkgevers
nader toegelicht.
a. Dividend, bonus en inkoop eigen aandelen
Net als in de NOW-4 en -5 is ook in de NOW-6 het uitgangspunt dat van bedrijven die
een beroep doen op overheidssteun in het kader van de NOW verwacht mag worden dat
zij alles in het werk stellen om hun financiële positie te versterken om de werkgelegenheid
in hun bedrijf veilig te stellen en voor de toekomst een buffer op te bouwen. Dit
leidt ook tot een doelmatige besteding van overheidsmiddelen. Het mag niet zo zijn
dat de financiële verlichting die de NOW biedt direct of indirect benut wordt om dividend
of bonussen uit te keren of eigen aandelen in te kopen, waarmee kapitaal aan de onderneming
(of de groep) onttrokken wordt. Binnen de NOW-2 is door opname van die eis eerder
invulling gegeven aan de motie Jetten c.s.4 en deze eis is ook opgenomen in de NOW-3, -4 en -5. Dit in aanvulling op de meer
specifieke eis ten aanzien van dividend of bonussen die al in de NOW-1 was opgenomen
voor aanvragen op werkmaatschappijniveau. Deze eis is overgenomen in de NOW-2, -3,
-4 en -5. In de NOW-6 richt het verbod op het uitkeren van dividend of bonussen dan
wel eigen aandelen in te kopen zich op het uitkeren van dividend of bonussen c.q.
inkopen van eigen aandelen over het jaar 2022. In de regel wordt over een dergelijke
uitkering dan wel het inkopen van eigen aandelen over het jaar 2022 beslist in de
jaarvergadering van 2023.
Ongeacht of bedrijven al eerder subsidie verstrekt hebben gekregen op grond van de
NOW, geldt dat wanneer een bedrijf een aanvraag indient voor de NOW-6 dat bedrijf
zich dient te houden aan bovengenoemde verplichtingen. Alle dividend- en winstuitkeringen
aan aandeelhouders en derden mogen in dat geval niet plaatsvinden. Dit betekent ook
dividend- of winstuitkeringen aan aandeelhouders als de Staat, overheden, of de natuurlijke
personen achter de onderneming. Overigens ziet de bovenbeschreven voorwaarde (verbod)
voor NOW-6 niet op dividend, bonussen en aandelen over eerdere jaren die pas in 2022
tot uitbetaling zullen leiden aangezien de beslissingen daarover al genomen waren.
Voor het voldoen aan de voorwaarde rondom dividend en bonussen is het niet relevant
of er sprake is van een Nederlandse onderneming of van een internationale onderneming.
Indien een werkgever subsidie aanvraagt, dient hij zich aan de aan de subsidie verbonden
verplichtingen te houden. De verplichting om geen bonussen te verstrekken zal, net
als eerder in de NOW-2, -3, -4 en -5, beperkt worden tot de bonussen en winstdelingen
die worden uitgekeerd aan het bestuur en de directie. Het begrip bestuur, directie
(of management) dient breed te worden opgevat. De registratie in de Kamer van Koophandel
is hierbij niet doorslaggevend, ook niet of de betrokken personen beslissend of tekeningsbevoegd
zijn. Bestuursleden, directieleden of leden van het management die het beleid bepalen
behoren tot het bestuur, directie of management en vallen daarmee onder deze bepaling.
De interne naam die hieraan wordt gegeven is niet relevant. Onder deze bepaling valt
ook degene die tijdelijk zitting heeft in het bestuur, de directie, of het management.
Het strekt zich niet uit tot het overige personeel dat in het bedrijf werkzaam is
en dat mogelijk variabel beloond wordt via bonussen. Dit betekent voor directeur-grootaandeelhouders
(DGA’s), bestuurders en andere directieleden dat zij mogelijk slechts hun basisvergoeding
ontvangen of hun gebruikelijk-loonregeling, vanwege het verbod om bonussen uit te
keren.
Een rechtspersoon mag dus ook geen dividend uitkeren aan aandeelhouders binnen het
concern, en geen bonussen uitkeren aan de directie of het management van het concern.
Dit ziet slechts op de rechtspersoon. De overige rechtspersonen van het concern, mits
zij niet zelf ook aanvragen en er geen aanvraag op niveau van de werkmaatschappij
wordt gedaan, mogen dit nog wel.
De verplichting tot het niet uitkeren van dividend of winst, bonussen of eigen aandelen
inkopen moet proportioneel en controleerbaar zijn. Daarom geldt deze verplichting
alleen indien de werkgever, of het concern gezamenlijk, een subsidievoorschot of subsidie
ontvangt van € 125.000 of meer.
Aanvullende voorwaarde
Het doel van de NOW is om werkgelegenheid zo veel mogelijk te behouden. Met de NOW
financiert de Staat gedeeltelijk de loonkosten van ondernemers. Hier is voor gekozen
vanwege de ongekende crisis en de door de overheid opgelegde maatregelen ter bestrijding
van de corona-pandemie. Het is onwenselijk dat, wanneer er door deze steun financiële
ruimte ontstaat bij werkgevers, deze wordt benut om bonussen uit te keren aan directie
en bestuur, winstuitkeringen uit te betalen of eigen aandelen in te kopen. De Tweede
Kamer heeft de regering door middel van motie Ploumen c.s. verzocht om aanvullende
voorwaarden te stellen met betrekking tot het uitkeren van bonussen en dividend.5 In de NOW-4 en -5 is daarom een aanvullende voorwaarde opgenomen die werkgevers verplicht
om bij een NOW-aanvraag een overeenkomst te sluiten met een vertegenwoordiging van
werknemers over hoe om wordt gegaan met het uitkeren van bonussen en dividend.
Deze aanvullende voorwaarde geldt ook voor de NOW-6. Het stellen van deze aanvullende
voorwaarde, naast de al geldende voorwaarden voor bonussen en dividend, geeft de werknemersvertegenwoordiging
de gelegenheid het gesprek aan te gaan over de uitkering van bonussen en dividend
en het belang van behoud van werkgelegenheid daartegenover te wegen.
Deze voorwaarde houdt in dat wanneer een werkgever een aanvraag doet voor de NOW-6,
deze net als in de NOW-4 en -5 verplicht is om een overeenkomst te sluiten met ten
minste één belanghebbende vereniging van werknemers (zoals bedoeld in artikel 3, derde
lid, van de Wet melding collectief ontslag) waarin schriftelijke afspraken zijn vastgelegd
over het bonus- en dividendbeleid. Indien de aanvrager minder dan 20 werknemers heeft
kan worden volstaan met een andere vertegenwoordiging van werknemers: de ondernemingsraad,
de personeelsvertegenwoordiging of de vergadering (zoals bedoeld in artikel 35b, eerste
lid, van de Wet op de ondernemingsraden). De overeenkomst is vormvrij, zodat werkgevers
en belanghebbende partijen de overeenkomst kunnen toespitsen op de specifieke situatie
van het bedrijf dat NOW aanvraagt. Zo kan onderling bepaald worden dat, indien dat
van toepassing is en wenselijk wordt geacht, de internationale bedrijfsonderdelen
en hun bonus-en dividendbeleid betrokken worden bij deze overeenkomst. Werkgevers
die voor de NOW-4 en/of -5 reeds een overeenkomst hebben gesloten, kunnen die ook
voor de NOW-6 gebruiken. Wanneer de overeenkomst voor de NOW-4 en/of de NOW-5 nog
niet is gesloten dan kan worden volstaan met één overeenkomst waar ook de NOW-6 bij
kan worden betrokken. Wanneer er al wel een overeenkomst is gesloten kunnen de afspraken
in deze overeenkomst ook voldoende zijn voor de NOW-6. De overeenkomst is immers vormvrij
en biedt ruimte om over meerdere jaren afspraken te maken, zo ook over bijvoorbeeld
2022. Desgewenst, kan in overweging worden genomen om voor de NOW-6 aanvullende afspraken
te maken, bijvoorbeeld omdat het in de reeds gemaakte afspraken enkel over 2021 is
gegaan, en deze toe te voegen aan de eerder gesloten overeenkomst. Het is aan de werkgever
en de belanghebbende vereniging van werknemers om hier afspraken over te maken.
Deze voorwaarde is in aanvulling op, en niet in plaats van, de reeds geldende verplichtingen
omtrent het niet mogen uitkeren van bonussen, dividend en het niet inkopen van eigen
aandelen. Deze verplichtingen blijven onverminderd van kracht. Als een werkgever,
bijvoorbeeld een werkmaatschappij of eventueel zelfs het concern, al is gehouden aan
de verplichting tot het niet uitkeren van bonussen of dividenden, zal ook een overeenkomst gesloten dienen te worden. Gezien de onwenselijkheid van het wegvloeien
van NOW-subsidie richting bonussen en dividend, eventueel zelfs naar buitenlandse
moederbedrijven, is het verplicht stellen van het overhandigen van een dergelijke
overeenkomst proportioneel en wenselijk. Door betrokkenheid van de werknemersvertegenwoordiging
kan ook het maatschappelijk gevoel worden meegewogen.
De huidige voorwaarden omtrent het bonus- en dividendverbod gelden alleen voor NOW-aanvragen
waarbij ofwel het voorschot of het definitieve subsidiebedrag minstens €125.000 bedraagt,
of beide. Daarmee sluit deze aanvullende voorwaarde aan bij de NOW-1 tot en met NOW-5.
Ondanks dat een werkgever vooraf niet zijn definitieve subsidiesom kent, zal de overeenkomst
aanwezig moeten zijn op het moment dat de werkgever de aanvraag tot vaststelling van
de NOW-6 indient. Wanneer het voorschotbedrag lager is dan €125.000 zal de werkgever
zelf een inschatting moeten maken of het definitieve subsidiebedrag €125.000 of meer
zal zijn. UWV zal ook voor de NOW-6 voor werkgevers een simulatietool beschikbaar
stellen waarmee bij benadering het definitieve subsidiebedrag kan worden berekend.
Bij aanvraag tot vaststelling controleert de accountant of de vereiste overeenkomst
aanwezig is. Natuurlijk naast de reeds bestaande controles ten aanzien van het uitkeren
van bonussen of dividend conform de nu reeds geldende voorwaarden. Wanneer er geen
overeenkomst is gesloten, zal de subsidie op nihil worden gesteld.
Hoewel de overeenkomst pas gesloten hoeft te zijn voordat een werkgever een aanvraag
tot vaststelling van de NOW-6 indient, is het raadzaam om al in een eerder stadium,
en wellicht zelfs voordat de aanvraag voor het voorschot wordt ingediend, de overeenkomst
te sluiten. Hierdoor wordt voorkomen dat wanneer een overeenkomst uiteindelijk niet
wordt gesloten, de subsidie op nihil wordt vastgesteld.
Aanvullende verplichting bij gebruikmaking van de bijzondere regeling voor werkmaatschappijen
Indien er bedrijven gebruik willen maken van de bijzondere regeling voor werkmaatschappijen
geldt, net als in alle voorgaande NOW-regelingen, een uitgebreidere verplichting.
In dat geval geldt de verplichting tot het niet uitkeren van bonussen en dividenden,
en het niet inkopen van eigen aandelen, ook voor het concern, de groep of de moedermaatschappij.
De verplichting tot het niet uitkeren van dividend geldt voor de gehele groep waarvan
de werkmaatschappij onderdeel uitmaakt. Dit geldt dus ook voor de internationale bedrijfsonderdelen
van de groep en groepsonderdelen die zelf geen NOW hebben aangevraagd. Het bonusverbod
ziet toe op de Raad van Bestuur, directie van het concern/de groep en de aanvragende
rechtspersoon of vennootschap zelf. De werkgever (werkmaatschappij) die een aanvraag
indient moet verklaren dat ook het groepshoofd of de moedermaatschappij zich aan deze
verplichtingen houdt en dient zich ervan te vergewissen dat de groep zich hier daadwerkelijk
aan committeert voorafgaand aan de aanvraag van de werkgever. Net als in de voorgaande
NOW-regelingen is het voor bovengenoemd verbod niet relevant of het gaat om een Nederlandse
onderneming of groep of internationale onderneming of groep. De reden achter deze
bredere reikwijdte is dat het concern/moeder hier een beroep doet op bijzondere solidariteit
van de overheid, terwijl het concern geen 20% omzetdaling heeft en dus anders niet
in aanmerking komt voor de NOW-subsidie. Daarom geldt hier de verplichting om geen
dividend of bonussen uit te keren of eigen aandelen in te kopen breder. Indien op
grond van artikel 6 gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om de omzetdaling op
het niveau van de werkmaatschappij te bepalen, geldt deze verplichting, ongeacht de
hoogte van het subsidiebedrag, ook voor het gehele concern/de groep of de moedermoedermaatschappij.
Verplichting voor bedrijven met een gebroken boekjaar
Voor bedrijven met een gebroken boekjaar (een boekjaar dat niet op een kalenderjaar
valt als bedoeld in artikel 10a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) kan de verplichting
tot het niet uitkeren van bonussen, dividend en het niet inkopen van eigen van eigen
aandelen over 2022 niet goed uitpakken. Conform de regeling in de NOW-2, -3,-4 en
-5 wordt geregeld dat indien bedrijven een gebroken boekjaar hanteren, de verplichting
om o.a. geen dividend uit te keren geldt voor het boekjaar waarin de loonperioden
vallen waarover subsidie wordt aangevraagd. Indien er twee boekjaren in die periode
vallen, geldt de verplichting voor beide boekjaren. Indien een concern of moeder-dochter
ook een gebroken boekjaar hanteert, geldt dezelfde afwijking voor het concern of de
moeder-dochter.
b. Inspanningsverplichting scholing
Een inspanningsverplichting die in de NOW-6 hetzelfde is gebleven als in NOW-2, -3,
-4 en -5 is gericht op het voorkomen van werkloosheid en betreft de verplichting voor
de werkgever om zijn werknemers te stimuleren een ontwikkeladvies te volgen of deel
te nemen aan scholing. De veranderingen die de samenleving en de economie ondergaan
vragen om andere bedrijfsmodellen met een andere inzet van mensen en middelen. Als
werknemers in sectoren waar beperkingen gelden op dit moment minder uren of zelfs
helemaal niet werken, kan scholing een goede manier zijn om vaardigheden op peil te
houden en nieuwe vaardigheden aan te leren. Juist omdat werkgevers middels het vanaf
de NOW-5 ingestelde hogere loonsomvrijstellingspercentage van 15% ruimer de kans wordt
geboden om hun bedrijfsvoering aan te passen zullen werknemers zich in deze situatie
moeten voorbereiden op een andere manier van werken of zelfs ander werk. Het is daarom
nog steeds van belang dat zij de kans krijgen zich hierop voor te bereiden door zich
tijdig te heroriënteren bijvoorbeeld door een ontwikkeladvies te volgen of zich bij
te scholen voor behoud van werk. Werkgevers kunnen de aandacht hiervoor inpassen in
het bestaande scholingsbeleid in hun onderneming of bespreken met de ondernemingsraad
of personeelsvertegenwoordiging.
Daarnaast kunnen werkgevers – mede in het kader van goed werkgeverschap – wijzen op
het belang van een scholing en ontwikkeling tijdens individuele personeelsgesprekken.
Voorts kunnen zij hun werknemers stimuleren door vrijvallende arbeidstijd beschikbaar
te stellen en middelen te verschaffen via bijvoorbeeld O&O-fondsen. Werkgevers dienen
bij de aanvraag van NOW-6 subsidie te verklaren aan deze inspanningsverplichting te
zullen voldoen. De scholing zelf is geen onderdeel van de NOW, de inspanningsverplichting
is dat – als flankerend beleid – wel. Het kabinet heeft tegelijkertijd met NOW-2 ook
ondersteuning mogelijk gemaakt voor ontwikkeling en scholing via maatregelen uit het
steun- en herstelpakket waaronder de drie regelingen van NL Leert Door.6 In het eerdere steun- en herstelpakket, waarin ook de NOW-3 was opgenomen, was voorzien
in flankerend beleid voor onder meer leren en ontwikkelen. Daarmee zijn nieuwe middelen
beschikbaar gekomen die onder meer worden ingezet ter uitbreiding van het crisispakket
NL Leert Door. Zo kunnen ook in 2022 mensen kosteloos ontwikkeladvies, begeleiding
naar ander werk, EVC-trajecten en scholing aanvragen via NL leert door met inzet van
sectoraal maatwerk. Daarnaast zal begin 2022 het nieuwe scholingsaanbod voor NL leert
door met inzet van scholing beschikbaar worden gemaakt. Vanaf maart 2022 treedt de
Stimulans ArbeidsmarktPositie-regeling (STAP) ook in werking, waarmee een financiële
tegemoetkoming beschikbaar komt voor individuele aanvragen voor scholing. Tot slot
zal via flankerend beleid bij de STAP regeling ontwikkeladviezen beschikbaar gesteld
worden voor degenen die meer ondersteuning nodig hebben.
c. Inspanningsverplichting begeleiding van werk-naar-werk
De coronapandemie heeft inmiddels al een kleine twee jaar gevolgen voor de samenleving,
en de manier waarop gewerkt wordt in Nederland. Sommige ondernemingen zijn maanden
verplicht gesloten geweest, of hebben hun bedrijfsvoering moeten aanpassen aan de
anderhalve metersamenleving. Deze veranderingen kunnen ertoe leiden dat werknemers
met baanverlies te maken zullen krijgen. Aan de andere kant heeft de economie zich
in 2021 beter dan verwacht hersteld en heerst er zelfs krapte op de arbeidsmarkt.
Het bieden van ruimte voor herstructurering is een logisch gevolg van de impact van
de coronacrisis op de economie, maar ook van de ontstane krapte op de arbeidsmarkt.
Tegelijkertijd zorgt dit bij individuele werknemers wel voor onzekerheid. Ondanks
een krappe arbeidsmarkt kan het voorkomen dat werknemers niet direct een andere baan
kunnen vinden, bijvoorbeeld door wezenlijke verschillen tussen diverse sectoren qua
opleidingsvereisten en vaardigheden. Naast het bieden van ruimte voor ondernemers
om hun bedrijfsvoering aan te passen in de vorm van een vrijstelling van de loonsomdaling,
is het daarom eveneens van belang om in te zetten op een zo goed mogelijke begeleiding
van de werknemer, die met ontslag bedreigd wordt, naar een nieuwe baan. Met dat doel
is al eerder een omvangrijk sociaal pakket ontwikkeld, met veel maatregelen op het
gebied van begeleiding van werk naar werk.
Werkgevers spelen een belangrijke rol in de van werk naar werk begeleiding van werknemers.
Het is daarom passend dat bij een omvangrijke steunmaatregel als de NOW een inspanning
gevraagd wordt van werkgevers om zich actief in te zetten voor dergelijke begeleiding
van de werknemers die (naar verwachting) hun baan zullen kwijtraken, net zoals dit
bij de NOW-3,-4 en -5 het geval was. Binnen de NOW-3 is daarom als invulling van de
motie Asscher een inspanningsverplichting voor begeleiding van werk-naar-werk opgenomen7, die ook in de NOW-6 van toepassing blijft. Daarom zijn werkgevers, die gebruik willen
maken van de NOW-subsidie, verplicht om zich in te zetten om werknemers van wie het
dienstverband eindigt, of als het voornemen bestaat om dienstverbanden met werknemers
te eindigen, te begeleiden naar een andere baan. Deze algemene inspanningsverplichting
is daarmee niet alleen bedoeld voor werknemers voor wie de werkgever bedrijfseconomisch
ontslag aanvraagt, maar voor alle mogelijkheden waarop de arbeidsovereenkomst kan
eindigen, behalve in geval van pensionering van de werknemer. Zij geldt dus ook voor
de werknemers van wie het dienstverband niet wordt voortgezet na het aflopen van een
tijdelijk contract of voor werknemers met wie overeenstemming wordt bereikt over beëindiging
met wederzijds goedvinden. Het is van belang dat zo vroeg mogelijk wordt ingezet op
het begeleiden van werknemers naar andere arbeid. Dit betekent dat de inspanningsverplichting
reeds geldt als tijdens de subsidieperiode het voornemen bestaat de arbeidsovereenkomst
te beëindigen of niet voort te zetten, en niet alleen als de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk
tijdens de looptijd van de betreffende tranche eindigt. De werkgever kan bij de invulling
van deze verplichting onder andere gebruik maken van de mogelijkheden die het sociaal
pakket biedt. Ook kan de werkgever samen met werknemers of werknemersorganisaties
bezien wat mogelijk is op het gebied van begeleiding naar een andere baan.
d. Korting op de subsidie
Naast de algemene inspanningsverplichting voor werkgevers om zich in te spannen voor
de begeleiding van met ontslag bedreigde werknemers naar ander werk, is voor werkgevers
die tijdens het tijdvak waarvoor zij subsidie hebben aangevraagd en die voor één of
meerdere werknemers vanaf 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022 een ontslagaanvraag
om bedrijfseconomische redenen indienen bij UWV, in de subsidieregeling verplicht
gesteld dat zij contact opnemen met UWV. UWV heeft hiervoor een speciaal NOW-telefoonnummer
ter beschikking gesteld. Als een werkgever niet aan deze verplichting voldoet, wordt
de subsidie met 5% verlaagd. Uitgangspunt daarbij is dat in die gevallen dat van een
werkgever, die gebruik maakt van deze subsidieregeling en aantoonbaar stappen zet
om werknemers te ontslaan, kan worden verwacht dat hij de mogelijkheden gebruikt die
het sociaal pakket biedt om de betreffende werknemer of werknemers zo goed mogelijk
naar nieuw werk te begeleiden. Op grond van deze regeling wordt van de werkgever minimaal
verwacht dat hij contact legt met UWV voor ondersteuning bij het vormgeven van de
van werk naar werk begeleiding, ook wanneer de werknemer al zicht heeft op ander werk.
De werkgever zal in het gesprek met UWV in den brede gevraagd worden of hij ondersteuning
kan gebruiken bij van werk naar werk beleid. Daarbij is de verwachting dat de werkgever
in overleg met betrokken partijen kijkt welke aanpak voor alle mogelijk betrokken
werknemers het meest passend is.
De werkgever heeft tot en met 13 april 2022 de tijd om contact op te nemen met UWV.
Bij de vaststelling van de NOW-6 controleert UWV dan of de werkgever vanaf 1 januari
2022 tot en met het einde van het subsidietijdvak (31 maart 2022) een aanvraag voor
bedrijfseconomisch ontslag heeft ingediend en of de werkgever tussen 1 januari 2022
en sluiting van het voorschotloket (13 april 2022) contact met UWV heeft opgenomen.
Als dit niet is gebeurd, wordt de korting van 5% op de subsidie toegepast.
e. Overig
De werkgever is verplicht om de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging
of bij ontbreken daarvan de werknemers te informeren over de subsidieverlening. Met
deze informatieplicht is het voor de werknemers duidelijk dat de werkgever een tegemoetkoming
ontvangt om de lonen te kunnen doorbetalen. Ook in het kader van de inspanningsverplichting
scholing is het van belang dat de werknemers ervan op de hoogte zijn en kunnen bewaken
en bevorderen dat deze inspanningsverplichting in de praktijk vorm krijgt. Zij kunnen
de werkgever hierop aanspreken en werknemers wijzen op het belang van scholing en
stimuleren om deel te nemen aan de scholingsmogelijkheden die aangeboden worden of
als individuele werknemer daartoe zelf het initiatief nemen.
5. Staatssteun en internationale aspecten
De NOW is geen steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie. De NOW is een generieke en tijdelijke subsidieregeling
voor alle werkgevers (ondernemingen) die in hun omzet getroffen zijn door de gevolgen
van het COVID-19-virus of andere buitengewone omstandigheden en die voldoen aan de
in de regeling gestelde voorwaarden. Voor de berekening van de omzet gelden voor alle
werkgevers dezelfde regels. De NOW is erop gericht werkgevers te ondersteunen bij
het doorbetalen van de lonen om zo behoud van werkgelegenheid te bewerkstellingen
door de vergoeding van (een deel van) de loonsom met toepassing van een subsidie van
de overheid. Met de steun kan ontslag worden voorkomen en kunnen werkgevers menskracht,
ervaring en kennis behouden voor hun onderneming. De NOW komt dus uiteindelijk de
werknemers ten goede. De NOW levert de ene onderneming geen economisch voordeel op
ten opzichte van de andere welke onverenigbaar is met de interne markt, juist omdat
het een generieke maatregel betreft.
De verplichting dat geen dividend mag worden uitgekeerd over 2022 is slechts een beperkte
inperking van het vrij verkeer van kapitaal. Er ligt namelijk geen algemeen dividendverbod,
maar een onderneming of concern, die bij de Nederlandse staat loonsubsidie aanvraagt,
dient zich ervan te vergewissen dat het dan over 2022 geen dividend mag uitkeren.
Het staat een onderneming of concern vrij dit alsnog te doen, maar dan dient de subsidie
te worden terugbetaald. Deze beperkte inperking is gerechtvaardigd omdat het de eigen
keuze van de onderneming is.
Voor zover de verplichting een beperking van het vrij verkeer van kapitaal is, is
deze gerechtvaardigd, noodzakelijke en proportioneel. Een maatregel die afwijkt van
de referentieregeling (a priori selectiviteit) is steeds niet-selectief indien deze
is gerechtvaardigd door de aard of de opzet van die regeling. Dit is het geval wanneer
een maatregel rechtstreeks uit de basis- of hoofdbeginselen van de referentieregeling
voortvloeit of resulteert uit inherente mechanismen die noodzakelijk zijn voor het
functioneren en de doeltreffendheid van de regeling. Het is noodzakelijk, omdat deze
verplichting ervoor zorgt dat het geld in het concern blijft en dus gebruikt kan worden
om een buffer op te bouwen en overheidssteun in de toekomst te voorkomen. Dat lijkt
ook een van de redenen dat de Europese Commissie in haar mededeling voor herkapitalisatie
deze voorwaarde (het niet uitkeren van dividend) adviseert voor individuele ondernemingen.8 Tevens is de beperking proportioneel, aangezien de beperking alleen ziet op dividend/bonussen
en aandelen over 2022, het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, en niet meer.
Er is niet voor gekozen om dit te beperken tot puur Nederlandse concerns of ondernemingen.
Juist deze beperking zou een onderscheid naar vestigingsplaats inhouden. Daarnaast
zou een uitzondering voor buitenlandse moeders of groepshoofden ertoe leiden dat buitenlandse
concerns hiermee in een voordeligere positie komen dan geheel Nederlandse concerns.
Dat is onwenselijk. Daarnaast is de hoofdreden voor deze voorwaarde het versterken
van de cashpositie. Deze redenering gaat zowel op voor Nederlandse als voor buitenlandse
concerns op.
6. Misbruik, oneigenlijk gebruik en handhaving
Het grillige verloop van de coronacrisis zorgt ervoor dat telkens snel en flexibel
moet worden gehandeld om ondernemers zo snel en goed mogelijk te helpen. Dit heeft
als gevolg dat de noodmaatregelen NOW-1, -2, -3, -4, -5 en -6 steeds snel tot stand
zijn gekomen. Dit brengt met zich mee dat mogelijk zaken over het hoofd zijn gezien
en de NOW-6 onvoorziene consequenties kan hebben, die achteraf (bij de subsidievaststelling)
mogelijk niet gerepareerd kunnen worden. De NOW kent mede vanwege deze totstandkomingsgeschiedenis
verhoogde risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Uiteraard worden lessen die
zijn geleerd uit eerdere NOW-tranches zo goed als mogelijk meegenomen in de opzet
van nieuwe NOW-regelingen. Er is sprake van gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk
gebruik bij elke regeling waarbij er afhankelijkheid is van door derden geleverde
gegevens bij de beoordeling van de aanvraag. Voor zover mogelijk worden deze risico’s
geadresseerd met beheersmaatregelen, maar het is realistisch te verwachten dat er
onvolkomenheden in de aanpak van deze risico’s zullen zijn en deze risico’s kunnen
niet helemaal voorkomen worden. Vanwege het grote maatschappelijke belang van de NOW
voor behoud van bedrijvigheid en banen, worden deze onvolkomenheden geaccepteerd.
Uitgangspunt bij de beheersmaatregelen is dat de werkgever verantwoordelijk is voor
de juist- en volledigheid van alle informatie die hij aanlevert. Hij legt verantwoording
af over de wijze waarop hij aan de voorwaarden uit de regeling voldoet. Dit uitgangspunt
komt tot uiting in het vereiste dat de werkgever met betrekking tot de omzet en de
loonsom een zodanig controleerbare administratie beheert, dat achteraf tot vijf jaar
na datum van vaststelling van de subsidie gecontroleerd kan worden of een subsidie
terecht is verstrekt. De werkgever verleent desgevraagd inzage in deze administratie.
Ook heeft de werkgever de verplichting onverwijld melding te doen indien duidelijk
is dat hij niet langer aan de vereisten voor subsidieverlening voldoet, bijvoorbeeld
als de omzetvermindering zich niet of in mindere mate voordoet waardoor de vereiste
drempel van 20% omzetverlies niet gehaald wordt. De werkgever bevestigt dat hij de
aanvraag naar waarheid invult en geen misbruik of oneigenlijk gebruik maakt van subsidiegelden.
De werkgever bevestigt ook dat hij zich ervan bewust is dat verder onderzoek gedaan
kan worden in geval van (vermoeden van) misbruik van de regeling.
UWV heeft op grond van artikel 54 Wet SUWI de bevoegdheid om gegevens en inlichtingen
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn taken op te vragen bij de Belastingdienst.
Daarnaast worden gegevens over de loonsom van de werkgever gebaseerd op de polisadministratie
van UWV. Voor de verificatie van de door de aanvrager verstrekte gegevens wordt gebruik
gemaakt van gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en UWV. Deze gegevensuitwisseling
is essentieel om te voorkomen dat willekeurige rechts- of natuurlijke personen zich
kunnen voordoen als een grote werkgever en vervolgens zelf grote bedragen kunnen incasseren.
Deze gegevenslevering beperkt dit risico substantieel en wordt daarom proportioneel
geacht. Bovendien wordt hiermee de administratieve last van aanvragers beperkt nu
zo min mogelijk bewijsmiddelen voor het rekeningnummer aangedragen hoeven te worden.
Daarmee wordt voldaan aan het beginsel van subsidiariteit.
Voorts worden data-analyses uitgevoerd, bijvoorbeeld op onverwachte verschuivingen
tussen personeel binnen het concern, loonheffingsnummers of andere mogelijke variabelen.
Naar aanleiding van onverwachte verschuivingen kan een verklaring worden opgevraagd
bij de subsidieontvanger of kunnen nadere controles worden uitgevoerd. Bij definitieve
vaststelling van de subsidie wordt gebruik gemaakt van een verklaring van een accountant
of een verklaring van een deskundige derde, behalve indien het subsidiebedrag onder
de grenswaarde valt voor een verplichte derden- of accountantsverklaring. Ook worden
op alle ontvangen aanvragen en verantwoordingen risicogericht controles uitgevoerd.
UWV kan de betaling van het voorschot weigeren, wijzigen, intrekken of opschorten
indien sprake is van een ernstig vermoeden dat niet aan de subsidievoorwaarden wordt
voldaan. UWV kan daarnaast een reeds verleende subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
De grondslag hiervoor is opgenomen in de regeling. Indien tijdens of bij het vaststellen
van de subsidie sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, dan heeft
UWV de mogelijkheid om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan
vervolgens een strafrechtelijk onderzoek instellen en overgaan tot een strafrechtelijke
vervolging. Op grond van informatie van UWV en/of op grond van signalen en meldingen
kan de Nederlandse Arbeidsinspectie onder gezag van het OM een opsporingsonderzoek
instellen. Daarnaast heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie een digitaal meldformulier
op de website geplaats voor meldingen van (vermoedens van) fraude met corona-gerelateerde
subsidies en regelingen. De banken zijn gestimuleerd om ongebruikelijke transacties
in relatie tot de NOW-subsidies te melden. Verdachte transacties worden door de FIU,
de Nederlandse Arbeidsinspectie en de FIOD geanalyseerd.
Omdat tijdens de maanden januari, februari en maart 2022 ondernemingen (deels) weer
open kunnen, is er geen aanleiding om bedrijven die kampen met grote omzetverliezen
nog volledige steun te geven. Een omzetverlies van tussen de 90% en 100% is daarom
minder waarschijnlijk. Het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik van de loonsubsidie
wordt met de 90% omzetverliesgrens beperkt. Deze grens geeft werkgevers immers een
aanvullende prikkel om de bedrijfsvoering zoveel mogelijk door te zetten.
In de NOW-6 is de peildatum voor de loonsom 14 december 2021. Bij voorgaande NOW regelingen
was de peildatum altijd de 15e van de maand voordat de NOW werd aangekondigd. Om het risico op M&O te verkleinen,
moet de peildatum vóór de bekendmaking van de NOW liggen. Werkgevers hebben dan geen
kans om de loongegevens in de polisadministratie aan te passen. Doordat de peildatum
nu op de dag van bekendmaking ligt, leidt dit tot een beperkt M&O risico in de NOW-6.
Dit risico wordt echter klein geacht, doordat de referentiemaand niet gelijktijdig
bekend is gemaakt. UWV controleert hierop middels data-analyses op gedane mutaties
in de polisadministratie.
7. Evaluatie
De minister draagt zorg voor de evaluatie van doeltreffendheid en doelmatigheid van
deze regeling. De doeltreffendheid en doelmatigheid voor de NOW kunnen pas goed geëvalueerd
worden als alle benodigde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn. De vaststellingsperiodes
lopen bij de NOW anderhalf jaar achter op de voorschotverleningsperiodes. Vaststellingen
die nog niet geheel gesloten zijn, kunnen nog niet worden geëvalueerd omdat er dan
een selectie-effect optreedt van bedrijven die sneller zijn met het doen van hun vaststellingsaanvraag.
De eindevaluatie van de NOW is voorzien voor 2023. Bezien wordt in hoeverre de NOW-6
hierin kan worden meegenomen gezien de vaststellingsloketten pas in juni 2023 sluiten.
Bij deze evaluatie zal er naast doeltreffendheid en doelmatigheid ook uitgebreid aandacht
zijn voor de lessen die geleerd kunnen worden. Het voornemen is om de Tweede Kamer
in het najaar van 2022 op de hoogte te stellen over de voortgang van de evaluatie
en daarbij in te gaan op de geactualiseerde evaluatieprogrammering, de wijze van toetsing
en eventuele tussenresultaten. Ondertussen wordt er continu gemonitord of er nieuwe
signalen zijn waarop het beleid aangepast kan worden in de bestaande of nieuwe pakketten
als blijkt dat in de praktijk er een onvoorziene, onwenselijke uitwerking van het
beleid optreedt.
8. Financiële gevolgen
Het budgettair effect van de NOW-6 (8e tranche) wordt ingeschat op circa € 1,8 miljard (inclusief uitvoeringskosten). Het
bedrag is een grove inschatting en afhankelijk van de impact van de contactbeperkende
maatregelen op bedrijven en werknemers. De regeling wordt voor 80% bevoorschot aan
werkgevers en wordt op een later moment afgerekend bij de subsidievaststelling.
De budgettaire gevolgen van de NOW-6 zijn verwerkt in een nota van wijziging op de
eerste incidentele suppletoire begroting 2022 van het ministerie van SZW. Daarbij
is een bedrag van € 1,781 miljard toegevoegd aan de uitgaven van artikel 1 van de
begroting (artikel Arbeidsmarkt), waarvan € 44 miljoen voorzien is voor het ophogen
van het maximaal te vergoeden omzetverlies van 80% naar 90%. Deze bedragen zijn bedoeld
voor de subsidie-uitgaven van de NOW-6.
Om ervoor te zorgen dat UWV de subsidie kan uitbetalen en de subsidieregeling kan
uitvoeren is in de regeling ook een artikel over de financiering opgenomen. Het gaat
dan om de manier waarop het geld van de begroting van het SZW naar UWV wordt geboekt.
Daarvoor is zo veel mogelijk aangesloten bij bestaande financiering van door UWV uit
te voeren taken. In de praktijk betekent dit dat UWV een periodiek voorschot krijgt
op basis van de geraamde uitgaven. Dit voorschot wordt uitbetaald op de rekening die
UWV bij ’s Rijks schatkist aanhoudt. De middelen verlaten daardoor pas de schatkist
op het moment dat UWV een subsidievoorschot uitbetaalt. Na afloop van het jaar wordt
in het UWV jaarverslag verantwoording afgelegd over de lasten en baten van de regeling.
Uiteraard wordt deze informatie ook opgenomen in de begroting en het jaarverslag van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Uitvoeringskosten
Voor de aanvullende uitvoeringskosten van deze regeling door UWV is € 5 miljoen in
2022 gereserveerd. Voor wat betreft SZW bedraagt de reservering voor de uitvoeringskosten
in totaal € 3,3 miljoen in 2022. De met de NOW-6 gepaard gaande uitvoeringskosten
voor het UWV en SZW (in totaal € 8,3 miljoen) vallen in 2022 en verder. Deze zijn
via een Nota van Wijziging op de eerste incidentele suppletoire begroting 2022 van
SZW verwerkt.
9. Administratieve lasten
Voor het berekenen van de administratieve lasten per subsidieregeling wordt onderscheid
gemaakt tussen (administratieve) handelingen die samenhangen met:
-
– kennisnamekosten van degene die de subsidie aanvragen;
-
– het verkrijgen van een subsidie (aanvraag);
-
– de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten (bv. tussenrapportages);
-
– de (eind-)verantwoording over de gesubsidieerde activiteit.
Het aantal aanvragen voor de NOW-1 bedraagt circa 140.000. Het aantal aanvragen voor
de NOW-2 bedraagt circa 65.000. Het aantal aanvragen voor de NOW-3 (derde tranche)
bedraagt circa 81.000, voor de NOW-3 (vierde tranche) circa 78.000 en voor de NOW-3
(vijfde tranche) circa 46.000. Het aantal aanvragen voor de NOW-4 bedraagt circa 27.000.
Voor de NOW 5 zijn ruim 42 duizend aanvragen ingediend. Doordat de virusontwikkeling
onzeker blijft, is het lastig om in te schatten hoeveel werkgevers de NOW-6 gaan aanvragen.
Onderstaande berekening is gebaseerd op een totaal aantal van circa 45.000 aanvragers.
Om de NOW-6 regeling zo eenvoudig mogelijk te houden, overlapt deze grotendeels met
de voorgaande NOW-regelingen. Het is de verwachting dat de meeste bedrijven die een
beroep zullen doen op de NOW voor het overgrote zal bestaan uit bedrijven die ook
gebruik hebben gemaakt van een eerdere NOW-tranche, omdat de huidige contact beperkende
maatregelen veelal dezelfde sectoren raken als eerdere contact beperkende maatregelen.
De totale eenmalige administratieve lasten in verband met kennisneming van de regeling
worden in de NOW-6 ingeschat op €0,029 miljoen.
Voor de indiening van de vaststellingsaanvraag van de NOW-6 moet het omzetverlies
berekend worden. Dit is het verschil tussen de omzet in de driemaandsperiode waarover
men subsidie heeft aangevraagd en de omzet in het gehele jaar 2019, teruggerekend
naar een driemaandsperiode. Een aantal werkgevers zal deze bedragen snel uit hun geautomatiseerde
bedrijfsadministratiekunnen halen, voor andere bedrijven zal dit ingewikkelder zijn.
Er wordt tevens weer een online rekenhulp voor het berekenen van de verwachte omzetdaling
beschikbaar gesteld. Voor met de NOW bekende werkgevers wordt een gemiddelde tijdsbesteding
van 30 minuten gerekend. De administratieve lasten voor het indienen van de aanvraag,
komen uit op € 1,367 miljoen voor alle bedrijven tezamen.
Er zijn geen tussenrapportages vereist tijdens de periode waarin subsidie wordt verstrekt.
Werkgevers kunnen de inspanningsverplichting om scholing te stimuleren en om werknemers
te begeleiden naar ander werk inpassen in het bestaande scholings- en personeelsbeleid
of invullen via bestaand overleg met ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging
dan wel in reguliere individuele gesprekken met werknemers. De extra kosten daarvan
worden als marginaal ingeschat.
Voor de aanvraag van de definitieve vaststelling van de subsidie dient de werkgever
de gerealiseerde omzetdaling over de aanvraagperiode te berekenen. Dit is een van
de verplichtingen in het kader van de eindverantwoording. Voor deze en de overige
verplichtingen (zie artikel 17, tweede lid onderdeel a tot en met d van de regeling)
wordt gerekend met een gemiddelde tijdsbesteding van 1,5 uur. Voor de berekening van
de aanvraag van de definitieve vaststelling wordt uitgegaan dat werkgevers die voor
het eerst gebruik maken van de NOW een gemiddelde tijdsbesteding van 3 uur nodig zullen
hebben. De administratieve lasten voor alle bedrijven tezamen komen dan uit op € 4,101
miljoen.
De kosten van het opstellen van de overeenkomst om te voldoen aan de eis rond het
bonus- en dividendbeleid worden geraamd op € 0,209 miljoen.
Dit brengt het totaal aan geraamde administratieve lasten op € 5,706 mln. Dit is 0,32%
van het geraamde totaalbedrag dat aan subsidie zal worden verstrekt.
Voor het kunnen vaststellen van een rechtmatige besteding van NOW-gelden, dienen bedrijven
die een voorschot van ten minste € 125.000 ontvangen of als bij de aanvraag tot vaststelling
blijkt dat zij tenminste € 125.000 subsidie ontvangen, een accountantsverklaring te
overhandigen. Bedrijven die onder deze grenzen blijven, hebben een verklaring van
een deskundige derde nodig. Er is geen verklaring nodig indien het voorschot minder
dan € 40.000 bedraagt, tenzij de subsidie bij vaststelling wordt bepaald op tenminste
€ 40.000. Een bedrijf moet per NOW-tranche bepalen of hij een derdenverklaring of
accountantsverklaring moet inleveren. De totale kosten van het laten opstellen van
deze verklaringen worden geraamd op circa € 32,985 miljoen (1,9% van het subsidiebedrag).
Per bedrijf zijn deze kosten sterk afhankelijk van de bedrijfssituatie en de voorbereidende
werkzaamheden van de ondernemingen zelf. Bij de kostenraming is rekening gehouden
met bedrijfsgrootte en subsidiebedrag. Naarmate het bedrijf groter is en het subsidiebedrag
hoger nemen de kosten van het laten opstellen van een verklaring toe. Tot €40.000
is geen aanvullende verklaring van een deskundige derde vereist. De inschatting is
dat ongeveer 77% van de aanvragers geen derdenverklaring nodig zal hebben. Pas vanaf
dit bedrag is een aanvullende verklaring vereist. Voor 9.900 bedrijven (22%) worden
de kosten geraamd op gemiddeld € 2.650, voor circa 450 bedrijven (1%) op gemiddeld
€ 15.000.
Advies Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat de regeling materieel een verlenging van de NOW-5 is, waarover
ATR al in een eerder stadium (op 1 december 2022) positief geadviseerd heeft en de
gevolgen voor de regeldruk ook bij deze regeling weer toereikend in beeld zijn gebracht.
II. Artikelsgewijs deel
Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet geeft de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid om subsidie te verstrekken.
Deze subsidieregeling is ook gebaseerd op artikel 32d, tweede lid, Wet SUWI, omdat
de regeling wordt uitgevoerd door het UWV. Door mandaatverlening wordt namelijk een
taak opgedragen aan het UWV (zie artikel 20).
In deze regeling is, met instemming van de Minister van Financiën, geen subsidieplafond
opgenomen. De regeling wijkt op enkele punten af van de aanwijzingen voor subsidieverstrekking.
Ook hiervoor is instemming van de Minister van Financiën verkregen.
De Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid volgt
op de Vijfde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
(zevende tranche). In de Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van
werkgelegenheid is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de eerdere tranches,
met enkele inhoudelijke aanpassingen, zoals reeds naar voren is gekomen in het algemene
deel van de toelichting.
Hoofdstuk 1
Artikel 1. Begripsbepaling
In dit artikel worden enkele begrippen gedefinieerd. De begrippen die nadere uitleg
behoeven worden hieronder toegelicht.
Het begrip arbeidsvoorwaardenbedrag wordt gebruikt in artikel 15, vierde lid. Het
begrip is sinds 1 januari 2022 nieuw in de polisadministratie ten gevolge van een
wijziging van het Dagloonbesluit werknemersregelingen.9 Dit begrip is relevant voor de berekening van de verlaging van de subsidie indien
de loonsom met meer dan 15% wordt verlaagd. Omdat voor deze berekening wordt uitgegaan
van de loonsom over maanden gelegen in het jaar 2022, wordt hier het begrip arbeidsvoorwaardenbedrag
gebruikt en niet het begrip EPS.
Het begrip EPS wordt in artikel 15, eerste lid, gebruikt. Een voorbeeld EPS is een
recht op een dertiende maand. Het betreft hier niet eenmalige bonussen of vakantiebijslagen.
Het begrip wordt met ingang van 1 januari 2022 niet meer gebruikt in de loonadministratie,
maar omdat voor de berekening van de loonsom wordt uitgegaan van het loon over de
maand oktober 2021, is het nog wel relevant.
In de regeling wordt op verschillende plekken de begrippen ‘loon’ en ‘loonsom’ gehanteerd.
Met het loon wordt gedoeld op het loon voor de sociale verzekeringen op grond van
artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: SV-loon), en wel
alleen voor zover het gaat om loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Het SV-loon
is behoudens enkele uitzonderingen gelijk aan het loon overeenkomstig de Wet op de
loonbelasting 1964. Doordat met deze omschrijving loon uit vroegere dienstbetrekkingen
is uitgesloten, geldt dat uitkeringen – op een tweetal uitzondingen na – in principe
ook niet worden meegenomen in de berekening van de loonsom. De twee uitzonderingen
hierop zijn: Ziektewetuitkeringen en uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg,
in de eerste twee jaren. Deze uitkeringen worden namelijk in de eerste twee jaren
aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en vallen daarmee wel onder
het begrip ‘loon’. Ziektewetuitkeringen door eigenrisicodragers worden in technische
zin gezien als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, maar zijn dit in praktische
zin niet. Het compenseren van deze betalingen past niet bij het doel van werkbehoud
zoals bedoeld in de NOW. Hoewel het loonbegrip dient te worden gelezen in de context
van het doel van de regeling, zijn deze uitkeringen voor de duidelijkheid expliciet
uitgesloten van het loonbegrip.
De loonsom is het loon – dus het SV-loon zoals hiervoor toegelicht – van alle werknemers
die behoren tot een loonheffingennummer van een werkgever.
De omzetdaling, omzetperiode en referentie-omzet zijn gedefinieerd. Dit zijn verschillende
begrippen. De omzetdaling ziet op de daling van de omzet, zoals dat wordt vastgesteld
in artikel 5.
De omzetperiode betreft de periode waarover de werkgever het omzetverlies dient te
berekenen. Deze periode omvat voor de achtste tranche de kalendermaanden januari,
februari en maart 2022.
Om de omzetdaling vast te kunnen stellen wordt de omzet in de omzetperiode vergeleken
met de omzet in de referentieperiode, de zogenaamde referentie-omzet. De berekening
van de referentie-omzet is geregeld in artikel 5.
De NOW-6 omvat de achtste tranche, waarmee de zevende tranche van de NOW-5 wordt opgevolgd.
De achtste tranche beslaat een subsidieperiode van januari tot en met maart 2022.
De werknemer is gedefinieerd als de werknemer in de zin van artikel 1 van de Wet financiering
sociale verzekeringen. Daarin worden zowel de ‘reguliere’ werknemer (onderdeel o),
als de overheidswerknemer (onderdeel p) genoemd. Mensen die op grond van een fictieve
dienstbetrekking zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen vallen ook onder de
definitie van werknemer in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen. Mensen
die niet vallen onder die definitie, zoals niet-verzekerde DGA’s en vrijwillig verzekerden,
zijn hierdoor uitgezonderd. Daardoor komt hun loon niet in aanmerking voor deze subsidie.
Net als de werknemer is ook de werkgever gedefinieerd onder verwijzing naar artikel
1 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
In het tweede tot en met het vijfde lid is het omzetbegrip gedefinieerd. De omzet
wordt bepaald op basis van grondslagen en detailtoepassingen die consistent zijn met
de grondslagen en detailtoepassingen zoals deze door de werkgever zijn gehanteerd
in de uiterlijk op 1 januari 2022 vastgestelde jaarrekening 2019, mits voor de berekening
van de referentie-omzet het kalenderjaar 2019 bepalend is. Wordt voor de berekening
van de referentie-omzet niet gekeken naar het kalenderjaar 2019 dan geldt dat de grondslagen
en detailtoepassingen voor de bepaling van de referentie-omzet en de omzet in de meetperiode
gelijk aan elkaar moeten zijn.
Verduidelijkt wordt dat onder omzet niet wordt verstaan de subsidie die de werkgever
ontvangt op grond van de Eerste, Tweede, Derde, Vierde en Vijfde tijdelijke noodmaatregel
overbrugging voor behoud van werkgelegenheid, alsmede op grond van deze regeling.
Dit ziet op de subsidieverlening (voorschot) en de subsidievaststelling (vaststelling)
op grond van de genoemde regelingen.
Onder omzet wordt ook niet verstaan subsidie die de werkgever ontvangt over de omzetperiode
van de Minister van Economische Zaken en Klimaat om de werkgever in staat te stellen
zijn vaste lasten te blijven betalen in verband met de maatregelen ter bestrijding
van COVID-19 (Tegemoetkoming vaste lasten). Het gaat hierbij om de vastgestelde subsidie.
Tot slot is in het vijfde lid geregeld dat als een werkgever voor de maanden januari,
februari of maart 2022 een WW-uitkering ten behoeve van de werknemer uitbetaald krijgt
in verband met WTV, deze uitkering wordt aangemerkt als omzet voor de NOW-6.
Artikel 2. Inleidende bepaling
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is in het eerste lid buiten toepassing
verklaard, omdat de uitvoering van deze regeling via mandaat bij het UWV is belegd.
In het tweede lid is geregeld dat alle formulieren waarnaar in deze regeling wordt
verwezen, beschikbaar worden gesteld via de website www.uwv.nl.
Artikel 3. Doel van de subsidie
In artikel 3 is het doel van de subsidie geformuleerd. Het doel is tweeledig. Enerzijds
wordt beoogd werkloosheid die veroorzaakt wordt door acute terugval in de omzet ten
gevolge van buitengewone omstandigheden die niet tot het normale ondernemersrisico
behoren, zoveel mogelijk te voorkomen. Anderzijds wordt beoogd dat werkgevers zich
samen met de werknemers kunnen voorbereiden op de nieuwe economische situatie. Het
is hierbij niet de bedoeling dat er dividenden of bonussen worden uitgekeerd of eigen
aandelen worden aangekocht over het jaar 2022.
Artikel 4. Weigeringsgronden
Dit artikel regelt in aanvulling op artikel 4:35, eerste en tweede lid van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb), gronden op basis waarvan de subsidieverlening wordt geweigerd.
Dat is het geval indien:
-
a. niet of onvoldoende aannemelijk is dat de omzetdaling van de betreffende werkgever
in de achtste tranche ten minste 20% zal zijn;
-
b. het rekeningnummer dat bij de aanvraag is opgegeven niet correspondeert met het in
de aanvraag opgegeven loonheffingennummer en de daaraan verbonden, oftewel bijbehorende,
rekeninggegevens;
-
c. geen loongegevens beschikbaar zijn over de aangiftetijdvakken, bedoeld in artikel
15, tweede en derde lid; of
-
d. de aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.
Met betrekking tot onderdeel c geldt dat, indien er geen loongegevens zijn over –
kort gezegd – oktober 2021, er geen subsidie wordt verleend.
Voornoemde gronden zijn een aanvulling op de weigeringsgronden, bedoeld in artikel
4:35 Awb. Daarin is in het tweede lid, onderdeel b, onder andere opgenomen dat wanneer
een aanvrager failliet is verklaard, aan hem surséance van betaling is verleend of
ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing
is verklaard of een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend, de subsidieverlening
in ieder geval worden geweigerd. Ook dit vormt zodoende een weigeringsgrond.
Indien nadat de subsidie is verleend blijkt dat de werkgever niet aan een van deze
gronden voldoet, kan de subsidieverleningsbeschikking worden ingetrokken. Dit vloeit
voort uit artikel 4:48 Awb.
Artikel 5. Omzetdaling
Eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid
Het eerste lid biedt rekenregels om de omzetdaling te berekenen. Het eerste lid bepaalt
dat de omzetdaling berekend wordt door het verschil tussen de referentie-omzet en
de omzet in de omzetperiode (januari tot en met maart 2022) af te zetten tegen de
referentie-omzet. In het tweede tot en met het zevende lid wordt de referentie-omzet
nader uitgewerkt.
De hoofdregel voor de berekening van de referentie-omzet is weergegeven in het tweede
lid, namelijk dat de referentie-omzet de omzet over het kalenderjaar 2019 is, gedeeld
door vier. Hierbij wordt uitgegaan van de situatie dat de onderneming reeds bestond
op 1 januari 2019.
Voorbeeld
Een voorbeeld voor de toepassing lid 2: een werkgever had een omzet in 2019 van gemiddeld
€ 100.000 per maand, ofwel € 1.200.000 over het gehele jaar. In januari, februari
en maart 2022 – in dit voorbeeld de periode waarover de werkgever subsidie kan aanvragen
– is zijn omzet gemiddeld € 70.000 per maand, ofwel € 210.000 over de gehele periode.
In dit geval is de omzetdaling:
|
(€ 1.200.000 / 4) – € 210.000 = € 90.000
|
|
€ 90.000 / (€ 1.200.000 / 4) = 0,30
|
= 30%
|
In het derde tot en met het zevende lid zijn de uitzonderingen voor de berekening
van de referentie-omzet gegeven. De eerste uitzondering – opgenomen in het derde lid
– voorziet in de situatie dat de onderneming de bedrijfsuitoefening is begonnen in
de periode van 2 januari 2019 tot en met 1 februari 2020. Wanneer de aanvang van de
bedrijfsuitoefening van een onderneming in het jaar 2019 of in januari 2020 of op
1 februari 2020 plaatsvond, worden de gehele kalendermaanden vanaf de dag na aanvang
van de bedrijfsuitoefening tot en met 29 februari 2020 in aanmerking genomen voor
de bepaling van de omzetreferentie, omgerekend naar een driemaandsperiode. In het
derde lid wordt met de gekozen bewoordingen (‘aanvang van de bedrijfsuitoefening’)
aansluiting gezocht bij de terminologie van de Handelsregisterwet 2007 (zie aanvullend
paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting onder ‘Referentieomzet-periode
voor startende ondernemingen’). Het moet daarbij daadwerkelijk gaan om een nieuwe
onderneming, welke zowel een Nederlands als een niet-Nederlandse rechtspersoon of
natuurlijke persoon kan zijn. Voor ondernemingen die al op 1 januari 2019 bestonden
geldt het eerste lid.
Voorbeeld
Een voorbeeld voor de toepassing van lid 3: een werkgever start zijn onderneming op
17 juli 2019. Zijn in aanmerking te nemen omzet vanaf 1 augustus 2019 tot en met 29 februari
2020 bedraagt in totaal € 140.000. In dit geval wordt de omzet over deze 7 maanden
naar rato omgezet naar 3 maanden (€ 140.000 / 7 x 3 = € 60.000). Dat is de referentie-omzet.
In de maanden januari tot en met maart 2022 – in dit voorbeeld de periode waarover
de werkgever subsidie kan aanvragen – is zijn omzet gemiddeld € 10.000 per maand,
ofwel € 30.000 over de gehele periode. In dit geval is de omzetdaling:
|
€ 60.000 – € 30.000 = € 30.000
|
|
€ 30.000 / € 60.000 = 0,5
|
= 50%
|
Het vierde lid heeft betrekking op ondernemingen waarvan de bedrijfsuitoefening in
de periode van 2 februari 2020 tot en met 1 juli 2021 is aangevangen. Deze ondernemingen
konden op grond van de NOW-1 tot en met -4 nog geen aanspraak maken op een subsidie.
Voor deze groep betreft de omzetreferentieperiode de periode waarin relatief weinig
beperkende maatregelen golden van juli 2021 tot en met oktober 2021. Voor de referentie-omzet
moet de omzet uit deze vier maanden door vier worden gedeeld en worden vermenigvuldigd
met drie, zodat de referentie-omzet op een driemaandsperiode betrekking heeft.
Voorbeeld
Een voorbeeld voor de toepassing van lid 4: een werkgever start zijn onderneming op
5 november 2020. Zijn in aanmerking te nemen omzet vanaf 1 juli tot en met 31 oktober
2021 bedraagt in totaal € 180.000. In dit geval wordt de omzet over deze 4 maanden
omgezet naar 3 maanden (€ 180.000 / 4 x 3 = € 135.000). Dat is de referentie-omzet.
In de maanden januari tot en met maart 2022 – in dit voorbeeld de periode waarover
de werkgever subsidie kan aanvragen – is zijn omzet gemiddeld € 20.000 per maand,
ofwel € 60.000 over de gehele periode. In dit geval is de omzetdaling:
|
€ 135.000 – € 60.000 = € 75.000
|
|
€ 75.000 / € 135.000 = 0,56
|
= 56%
|
Het vijfde lid ziet op ondernemingen waarvan de bedrijfsuitoefening in de periode
van 2 juli 2021 tot en met 1 oktober 2021 is aangevangen. Ook deze ondernemingen konden
op grond van de eerdere NOW-regelingen, als zij toen al met de bedrijfsuitoefening
waren aangevangen, nog geen aanspraak maken op een subsidie. Van deze recente starters
is de bedrijfsuitoefening aangevangen tijdens de periode waarin relatief weinig beperkende
maatregelen golden van juli 2021 tot en met oktober 2021, waardoor niet deze gehele
periode voor hen kan worden betrokken bij de berekening van de referentieomzet. Conform
de berekeningswijze van de referentieomzet in het derde lid, wordt voor deze ondernemingen
gekeken naar de omzet over de periode vanaf de eerste volledige kalendermaand vanaf
de aanvang van de bedrijfsuitoefening tot en met 31 oktober 2021, gedeeld door het
aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie.
Zo heeft ook voor deze ondernemingen de referentieomzet betrekking op een driemaandsperiode.
Voorbeeld
Een voorbeeld voor de toepassing van lid 5: een werkgever start zijn onderneming op
14 augustus 2021. Zijn in aanmerking te nemen omzet vanaf 1 september tot en met 31
oktober 2021 bedraagt in totaal € 30.000. In dit geval wordt de omzet over deze 2
maanden naar rato omgezet naar 3 maanden (€ 30.000 / 2 x 3 = € 45.000). Dat is de
referentie-omzet. In de maanden januari tot en met maart 2022 – in dit voorbeeld de
periode waarover de werkgever subsidie kan aanvragen – is zijn omzet gemiddeld € 5.000
per maand, ofwel € 15.000 over de gehele periode. In dit geval is de omzetdaling:
|
€ 45.000 – € 15.000 = € 30.000
|
|
€ 30.000 / € 45.000 = 0,67
|
= 67%
|
Zesde en zevende lid
Het zesde lid heeft betrekking op overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662
BW, of op het verkrijgen van zeggenschap door een aandelentransactie waarbij de rechtspersoon
of vennootschap onderdeel is geworden van een groep, bedoeld in het negende lid. Het
artikel wordt alleen toegepast indien de werkgever daarvoor kiest. De werkgever verzoekt
in dat geval om toepassing van deze methode bij de subsidieaanvraag, wat erop neerkomt
dat de werkgever op het aanvraagformulier aangeeft van deze alternatieve berekeningsmethode
gebruik te willen maken.
Is sprake van een overgang van onderneming of verkrijging van zeggenschap in de periode
van 2 januari 2019 tot en met 1 februari 2020, dan kan de werkgever die een economische
activiteit heeft overgenomen, of middels een aandelentransactie zeggenschap heeft
verkregen in een rechtspersoon of vennootschap die onderdeel is geworden van een groep,
ervoor kiezen om de referentie-omzet te berekenen door de gerealiseerde omzet in de
periode vanaf de eerste gehele kalendermaand vanaf de dag van de overgang tot en met
29 februari 2020 als basis voor de referentieomzet te nemen, omgerekend naar een driemaandsperiode.
Dit gold ook in de NOW-5 en is geregeld in het zesde lid, onder a.
Indien een overname plaatsvindt in de periode van 2 februari 2020 tot en met 1 juli 2021,
dan is onder b bepaald dat de werkgever ervoor kan kiezen dat de referentieomzet,
conform de berekeningswijze in het vierde lid, gelijk is aan de omzet over de maanden
juli 2021 tot en met oktober 2021, gedeeld door vier, vermenigvuldigd met drie.
Indien ten slotte een overname plaatsvindt in de periode van 2 juli 2021 tot en met
1 oktober 2021, dan is onder c bepaald dat de werkgever ervoor kan kiezen dat de referentieomzet,
conform de berekeningswijze in het derde en vijfde lid, gelijk is aan de omzet over
de periode vanaf de eerste volledige kalendermaand vanaf de aanvang van de bedrijfsuitoefening
tot en met 31 oktober 2021, gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking
wordt genomen, vermenigvuldigd met drie.
Indien een overname heeft plaatsgevonden na 1 oktober 2021, dan is het zesde lid niet
van toepassing. Er is dan immers geen kalendermaand meer gelegen tussen het moment
van de overname en de uiterlijke datum van 31 oktober 2021. Indien het zesde lid niet
van toepassing is, kan worden teruggevallen op de regels van het tweede, derde, vierde
en vijfde lid.
Het zevende lid voorziet in de situatie dat een werkgever een onderdeel of activiteit
afstoot vanaf de periode waarover de referentie-omzet wordt berekend tot en met 1
januari 2022. Om de referentie-omzet zuiver te houden, wordt in dat geval bepaald
dat de omzet van het afgestoten onderdeel of de afgestoten activiteit in mindering
wordt gebracht op de referentie-omzet.
Achtste en negende lid
Op welk niveau de omzetdaling wordt berekend komt tot uiting in het achtste en negende
lid (en indien van toepassing in artikel 6). Dit geschiedt – afhankelijk van de omstandigheden
– op basis van één van de volgende twee niveaus:
-
* de natuurlijke of rechtspersoon;
-
* de groep, of een moeder dochterrelatie of meerdere moeder dochterrelaties, die voor
deze regeling worden beschouwd als ware zij gezamenlijk een groep.
In het achtste lid is de hoofdregel opgenomen, waarbij voor de omzetdaling wordt uitgegaan
van de omzetdaling van de natuurlijke of rechtspersoon. In het negende lid is de uitzondering
op het achtste lid omschreven. Als de werkgever onderdeel is van een groep als bedoeld
in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de omzetdaling berekend
op grond van deze groep. Dit geldt ook voor de onderneming die in een moeder-dochtermaatschappij
verhouding zit, als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Deze moeder-dochterrelaties worden gezamenlijk daarmee tevens behandeld als waren
zij een groep. Indien een werkgever een aanvraag doet voor de verschillende loonheffingennummers
geldt dat hij daarbij voor alle loonheffingennummers hetzelfde percentage omzetdaling
dient op te geven bij de aanvraag.
In de derde zin van het negende lid komt een beperking op het voorgaande tot uiting.
Indien er sprake is van concernonderdelen die geen in Nederland gevestigde rechtspersonen
of vennootschappen zijn en tevens geen in Nederland verzekerd SV-loon hebben, is de
band met Nederland dermate klein dat het niet in de rede ligt om de omzetdaling mede
te berekenen op de omzet van een dergelijk concernonderdeel. Nederlandse rechtspersonen
of natuurlijke personen dienen altijd te worden meegeteld.
Indien er een verzoek om toepassing van artikel 6 wordt gedaan, geldt een afwijkende
omzetbepaling (zie de toelichting bij artikel 6).
Voor de bepaling van de omzetdaling wordt uitgegaan van de (relevante) concernonderdelen,
waaruit het concern op 1 januari 2022 bestond.
Uit het negende lid volgt ook dat wanneer een werkgever onderdeel uitmaakt van een
groep, er in geval van een overname als bedoeld in het zesde lid de omzetdaling conform
die leden wordt berekend voor de hele groep op basis van de omzetberekening in het
zesde lid.
Tiende lid
In het tiende lid wordt geregeld hoe moet worden omgegaan met subsidies en baten,
die op een langdurige periode zien. Om ervoor te zorgen dat voor de omzetbepaling
geen subsidies en baten in het geheel worden toegeschreven aan de omzetperiode, dan
wel de referentieperiode, wordt deze subsidie of baat enkel naar rato in aanmerking
genomen.
Artikel 6. Afwijking van bepalen omzetdaling op niveau concern of groep
Eerste en vierde lid
In artikel 6 wordt voorzien in een uitzondering voor werkgevers die deel uitmaken
van een concern. Van een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep, dan wel dochtermaatschappij
van een andere rechtspersoon is, kan de omzetdaling afzonderlijk worden berekend.
Ingevolge het vierde lid worden een zogeheten ‘tussenholding’ en haar groepsmaatschappijen
daarbij behandeld als waren zij één rechtspersoon (een groepsdeel als bedoeld in artikel
405, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Het eerste lid stelt aan
deze mogelijkheid de volgende aanvullende voorwaarden:
-
a. De rechtspersoon of vennootschap heeft geen bedrijfsmatige activiteiten die voor meer
dan de helft bestaan uit het binnen de groep ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
Op grond van deze voorwaarde worden zogeheten personeels-BV’s uitgesloten van deze
mogelijkheid.
-
b. Voorafgaand aan de aanvraag van de vaststelling van de subsidie wordt een overeenkomst
getekend met ten minste één belanghebbende vereniging van werknemers, bedoeld in artikel
3, derde lid, van de Wet melding collectief ontslag, en bij gebreke daarvan, of indien
de werkmaatschappij 20 of minder werknemers heeft, een andere vertegenwoordiging van
werknemers, over werkbehoud. Op grond daarvan wordt als belanghebbende vereniging
van werknemers beschouwd een vereniging van werknemers, die in de onderneming werkzame
personen onder haar leden telt, krachtens haar statuten ten doel heeft de belangen
van haar leden als werknemers te behartigen, als zodanig in de betrokken onderneming
of bedrijfstak werkzaam is, voorts ten minste twee jaar in het bezit is van rechtspersoonlijkheid
en als zodanig aan de werkgever bekend is. Deze overeenkomst dient met het oog hierop
te worden gesloten met een vakbond. De werkgever handelt in overeenstemming met deze
overeenkomst.
-
c. In onderdeel c is een voorwaarde opgenomen die inhoudt dat de andere rechtspersonen
of vennootschappen binnen een groep als bedoeld in artikel 5, negende lid, geen opdrachten
of projecten mogen uitvoeren die ten koste kunnen gaan van de rechtspersoon of vennootschap
waarvoor de omzetdaling met toepassing van dit artikel wordt bepaald. Hiermee wordt
voorkomen dat de omzet van de rechtspersoon waarvoor subsidie wordt aangevraagd, kunstmatig
laag wordt gehouden.
-
d. De omzetdaling van de groep, bedoeld in artikel 5, negende lid, in de gekozen periode
waarover de omzetdaling wordt berekend moet minder dan 20% bedragen. Indien de omzetdaling
van de groep als geheel 20% of meer is, dient de omzet van de groep te worden vastgesteld
met toepassing van artikel 5, negende lid. Subsidieverstrekking op basis van de omzet
op het niveau van de werkmaatschappij is dan niet mogelijk. Wat verstaan wordt onder
omzetdaling, is geregeld in artikel 5, eerste lid. Daaruit vloeit voort dat het percentage
van de omzetdaling wordt uitgedrukt in hele procenten, en afgerond naar boven. Dat
geldt ook voor dit onderdeel.
Tweede, derde en vijfde lid
Het tweede, derde en vijfde lid bevatten regels die in acht moeten worden genomen
indien de omzet wordt berekend met toepassing van het eerste lid.
In de eerste plaats wordt de omzet op grond van het eerste lid naar boven bijgesteld
indien in de subsidieperiode werknemers worden uitgeleend aan een andere werkgever.
Deze bijstelling vindt plaats op het moment van de vaststelling, aan de hand van de
loonkosten. In de tweede plaats dienen mutaties in de voorraden te worden toegerekend
aan de omzet. In het vijfde lid wordt geregeld dat de omzet dient te worden gecorrigeerd
indien andere rechtspersonen of vennootschappen binnen de groep opdrachten of projecten
hebben uitgevoerd die ten koste zijn gegaan van de rechtspersoon waarvoor subsidie
wordt verstrekt binnen de groep. Ook als in strijd met de voorwaarde, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel c, of het tweede lid, wordt gehandeld is deze correctie aan
de orde.
Artikel 7. Aanvraag van de subsidieverlening
Eerste en derde lid
In artikel 7 zijn de voorwaarden voor het aanvragen van de subsidie geformuleerd.
De subsidieaanvraag wordt gedaan door de werkgever. Een natuurlijke persoon die de
aanvraag namens de werkgever indient, moet daartoe uiteraard bevoegd zijn. Een aanvraag
geschiedt door middel van een formulier dat beschikbaar wordt gesteld op www.uwv.nl.
De subsidie wordt verstrekt per loonheffingennummer. Een werkgever die beschikt over
meerdere loonheffingennummers doet voor elk loonheffingennummer dus een aparte aanvraag,
waarbij – zoals hiervoor onder de toelichting bij artikel 6 ook is opgemerkt – voor
alle loonheffingennummers hetzelfde percentage van omzetdaling wordt opgegeven. De
werkgever kan per loonheffingennummer één aanvraag doen. Een tweede aanvraag voor
hetzelfde loonheffingennummer wordt niet in behandeling genomen. Dit is geregeld in
het derde lid.
Tweede lid
De werkgever kan een aanvraag indienen van 14 februari tot en met 13 april 2022. Indien
een aanvraag buiten de gestelde periode valt, zal deze worden afgewezen. De werkgever
kan per loonheffingennummer een keer een aanvraag indienen. Dat brengt met zich dat
wanneer een subsidieaanvraag wordt geweigerd, de werkgever niet nogmaals voor datzelfde
loonheffingennummer een aanvraag mag indienen.
Vierde lid
In het vierde lid is uitgewerkt welke gegevens in een subsidieaanvraag moeten worden
vermeld. In de eerste plaats geeft de werkgever de verwachte omzetdaling aan (in hele
procenten). Voorts vermeldt de werkgever het loonheffingennummer, indien aanwezig
het kvk-nummer en het SEPA-rekeningnummer waarop de werkgever betalingen van de Belastingdienst
inzake loonheffingen ontvangt. Voor gebruik van dit rekeningnummer is gekozen om mogelijk
te maken dat UWV, met behulp van gegevens van de Belastingdienst, een controle uitvoert
op het opgegeven rekeningnummer. Daarnaast vermeldt de werkgever of een verzoek als
bedoeld in artikel 5, zesde lid, wordt gedaan.
Vijfde lid
De werkgever zal bij de subsidieaanvraag via het aanvraagformulier worden gevraagd
om te verklaren dat hij zich zal houden aan de verplichting om geen dividend, winstuitkeringen
aan aandeelhouders of andere derden of bonussen uit te keren aan de directie of het
bestuur of eigen aandelen in te kopen. Deze verklaring hangt samen met de verplichting,
bedoeld in artikel 13. Uiteraard hoeft de werkgever deze verplichting alleen na te
leven voor zover deze op hem van toepassing is. Indien de werkgever onderdeel is van
een groep of moeder-dochterrelatie geldt deze verplichting ook voor de groep of de
moedermoedermaatschappij, als op grond van artikel 6 gebruik wordt gemaakt van de
mogelijkheid om de omzet te bepalen op het niveau van de werkmaatschappij. De werkgever
doet de subsidieaanvraag, niet het groepshoofd of de moedermaatschappij. De werkgever
heeft echter geen handelingsbevoegdheid bij het groepshoofd of de moedermaatschappij
om zich te houden aan deze verplichting. Derhalve kan de werkgever niet namens een
groepshoofd of moedermaatschappij een dergelijke verklaring afleggen, maar verklaart
de werkgever dat het groepshoofd of de moedermaatschappij heeft ingestemd zich te
houden aan deze verplichting.
Zesde lid
In het zesde lid wordt gepreciseerd dat voor werkgevers die onderdeel zijn van een
groep dezelfde periode wordt gehanteerd waarover de omzetdaling wordt verwacht. Datzelfde
geldt indien de werkgever meerdere loonheffingennummers heeft, ook dan kan voor alle
loonheffingennummers maar één periode worden uitgekozen. Ook de verwachte omzetdaling
zelf is voor alle loonheffingennummers van een werkgever, dan wel alle groepsonderdelen
van een groep gezamenlijk, gelijk. Daarnaast is geregeld dat de werkgever die bij
de aanvraag tot vaststelling zal verzoeken om toepassing van artikel 6 niet hetzelfde
percentage aan omzetverlies als de rest van de groep hoeft te hanteren. De gedachte
achter artikel 6 is immers dat toepassing van dat artikel ertoe leidt dat een ander
percentage gebruikt wordt. Opgemerkt wordt dat de werkgever die deel uit maakt van
een groep wel dezelfde omzetperiode aanhoudt als de andere werkmaatschappijen in de
groep, ook als artikel 6 wordt toegepast. Dit is nodig omdat anders niet vastgesteld
kan worden of de omzetdaling van het concern in die periode de minimale omzetdaling
te boven ging (20% of meer) voor de werkmaatschappijen waar op werkmaatschappijniveau
is aangevraagd. Toepassing van de omzetdaling op niveau van de werkmaatschappijen
is niet mogelijk als de omzetdaling op concernniveau 20% of meer was.
Zevende lid
De subsidieaanvraag wordt elektronisch ingediend. Als hierbij problemen in de uitvoering
door het UWV ontstaan, kan toegestaan worden dat de aanvragen in plaats daarvan ook,
of uitsluitend, schriftelijk worden gedaan. Indien van toepassing wordt dit kenbaar
gemaakt op www.uwv.nl.
Achtste lid
Elke aanvrager stemt in met openbaarmaking van de naam en vestigingsplaats van de
werkgever, het verstrekte voorschot en de vastgestelde subsidie. Op grond van artikel
24, vijfde lid, blijft de instemming met de openbaarmaking ook na de vervaldatum van
deze regeling van kracht.
Artikel 8. Verlening van de subsidie
Eerste lid
Dit artikel ziet op de verlening van de subsidie. De verlening geschiedt op aanvraag.
Uiterlijk 13 weken nadat een aanvraag is gedaan, besluit de Minister middels een subsidiebeschikking
of de subsidie wordt verleend of niet. De termijn van 13 weken vangt pas aan op het
moment dat een volledige aanvraag is ontvangen. Bij ontvangst van een onvolledige
aanvraag wordt de werkgever in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen.
Tweede lid
In het tweede lid is uitgewerkt waaraan een subsidiebeschikking moet voldoen. De subsidiebeschikking
vermeldt ten minste:
-
a. de periode waarvoor de subsidie wordt verleend;
-
b. de hoogte van de subsidieverlening en het voorschot wat daarop gegeven wordt;
-
c. alle verplichtingen waaraan de werkgever moet voldoen op grond van artikel 11, 12
en 13;
-
d. de termijn waarbinnen de aanvraag voor de subsidievaststelling moet worden gedaan.
Derde lid
De subsidiebeschikking maakt geen melding van de maximale hoogte van de subsidie.
Omdat de aanvraag voor een subsidie is gebaseerd op een te verwachten omzetdaling,
is de hoogte van de subsidie namelijk pas duidelijk op het moment van de vaststelling,
uitgewerkt in artikel 17.
Artikel 9. Voorschot
De Minister verstrekt een voorschot van 80% van het bedrag van de subsidieverlening,
bedoeld in artikel 16.
Artikel 10. Opschorting van de betaling
In dit artikel is voorzien in de mogelijkheid de betaling van het voorschot op de
subsidie na de verlening op te schorten bij een ernstig vermoeden dat niet wordt voldaan
aan de voorwaarden of de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie op grond
van deze regeling. Daarbij is artikel 4:56 Awb van toepassing. Deze bepaling ziet
niet op de verplichting, bedoeld in artikel 11, onderdelen c, d en e. Het niet naleven
van die verplichtingen kan niet leiden tot het opschorten van de betaling.
Artikel 11. Verplichtingen
Als aan de werkgever een subsidie wordt verleend dient de werkgever zich te houden
aan verplichtingen, inhoudende dat:
-
• de werkgever de subsidie alleen aanwendt voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt
en dus in ieder geval voor het betalen van de loonkosten;
-
• de verplichting om de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken
daarvan, de werknemers te informeren over de verlening van de subsidie;
-
• de werkgever een inspanningsverplichting heeft om scholing en ontwikkeladvies te stimuleren
bij werknemers;
de werkgever een inspanningsverplichting heeft om bij te dragen aan de begeleiding
naar ander betaald werk voor werknemers van wie de arbeidsovereenkomst eindigt of
van wie hij het voornemen heeft de arbeidsovereenkomst te beëindigen of niet voort
te zetten;
-
• de werkgever verplicht is om, indien hij vanaf 1 januari tot en met 31 maart 2022
een verzoek om toestemming doet om de arbeidsovereenkomst van één of meer werknemers
op bedrijfseconomische gronden op te zeggen om tijdens de subsidieperiode contact
op te nemen met UWV voor ondersteuning bij de begeleiding naar ander werk. De werkgever
neemt hiervoor contact op met het UWV in de periode van 1 januari 2022 tot en met
13 april 2022;
-
• de werkgever een zodanig controleerbare administratie voert dat de voor de vaststelling
van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten,
met betrekking tot de werknemers waarvoor subsidie wordt verstrekt, kunnen worden
nagegaan en verleent desgevraagd inzage in deze administratie tot vijf jaar na de
datum van vaststelling van de subsidie;
-
• de werkgever de loonaangifte doet op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 op
de voorgeschreven momenten;
-
• de werkgever onverwijld en schriftelijk aan de Minister meldt indien zich omstandigheden
voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking
of vaststelling van de subsidie;
-
• de werkgever na afloop van de periode waarover subsidie is verleend een definitieve
opgave van de omzetdaling overlegt;
-
• de werkgever meewerkt aan door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop
is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen
van een besluit over het verstrekken van de subsidie of de ontwikkeling van het beleid
van de Minister. De werkgever doet dat onder meer door het verschaffen van de daartoe
benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden. Deze verplichting geldt tot vijf jaar
na de datum van vaststelling van de subsidie.
Artikel 12. Verplichting overleggen accountantsverklaring
Eerste en tweede lid
In dit artikel is geregeld dat een verklaring van een accountant vereist is, waarbij
tevens is voorzien in een vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een
accountant mee te zenden met de aanvraag bij een voorschot van minder dan € 125.000.
Dit leidt tot lagere administratieve lasten voor kleinere werkgevers. Deze vrijstelling
geldt niet indien de totale subsidie op het niveau van de natuurlijke persoon, rechtspersoon
of groep wordt vastgesteld op
€ 125.000 of meer. Daarnaast geldt de vrijstelling niet voor de werkgevers die onderdeel
zijn van een concern en toepassing van artikel 6 verzoeken bij de subsidievaststelling.
In die situatie is altijd een verklaring van een accountant vereist.
Derde en vierde lid
De werkgevers die geen verklaring van een accountant hoeven te overleggen, verstrekken
in plaats daarvan een verklaring van een andere deskundige derde, waarmee de definitieve
omzetdaling kan worden aangetoond. Deze verplichting geldt niet indien het totale
voorschot minder is dan € 40.000 of de totale subsidie een bedrag van minder dan €
40.000. Deze bedragen worden vastgesteld op het niveau van de natuurlijke persoon,
rechtspersoon of concern.
Artikel 13. Verplichting niet uitkeren dividenden en bonussen
Eerste lid
In dit artikel is de verplichting opgenomen dat er geen dividend of andere winstuitkeringen
worden uitgekeerd of geen eigen aandelen worden ingekocht. Tevens mogen er aan de
directie of het bestuur geen bonussen of andere winstdelingen worden uitgekeerd. Deze
verplichting vloeit voort uit het doel van de subsidieregeling zoals opgenomen in
artikel 3. In artikel 7, vijfde lid, is opgenomen dat bij de aanvraag wordt verklaard
aan deze verplichting te voldoen.
Een werkgever mag deze handelingen niet verrichten over 2022. De voorwaarde ziet niet
op dividend, bonussen en aandelen over 2021, aangezien de beslissingen daarover al
genomen waren maar pas in 2022 tot uitbetaling kan zijn overgegaan. Bij bonussen is
dit beperkt tot de bonussen die worden uitgekeerd aan het bestuur en de directie.
Het strekt zich niet uit tot het overige personeel dat in het bedrijf werkzaam is
en dat mogelijk variabel beloond wordt via bonussen. Dit betekent voor DGA’s/bestuurders
en andere directieleden dat zij mogelijk slechts hun basisvergoeding ontvangen of
hun gebruikelijk-loonregeling, vanwege het verbod om bonussen uit te keren. Onder
bonussen worden zowel winstdelingen als andere bonusbetalingen verstaan.
Tweede lid
In het tweede lid is de verplichting opgenomen om met vakbonden schriftelijke afspraken
te maken over het bonus- en dividendbeleid. Zie hierover paragraaf 4, onder a van
het algemeen deel van de toelichting.
Voor werkmaatschappijen die een aanvraag indienen op grond van artikel 6, eerste lid,
geldt dat zij te maken hebben het dividendverbod volgens artikel 13, vierde lid, en
met ten minste één belanghebbende vereniging van werknemers of, indien de werkgever
dan 20 werknemers heeft, een andere vertegenwoordiging van werknemers, te weten de
ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of de personeelsvergadering, een
overeenkomst moeten sluiten over werkbehoud (artikel 6, eerste lid) en – voor zover
zij een voorschot of vaststellingsbedrag hebben van ten minste € 125.000 – over het
dividendbeleid (artikel 13, tweede lid).
Derde lid
De verplichtingen uit het eerste en tweede lid, gelden als het voorschot dat is verstrekt
aan de werkgever, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 5, negende lid, €
125.000 of meer bedraagt of wordt vastgesteld op € 125.000 of meer. In dat geval is
de werkgever verplicht een accountantsverklaring te overleggen. De verplichting geldt
voor de werkgever of de rechtspersoon. Dit vloeit voort uit het derde lid.
Vierde lid
Indien op grond van artikel 6 gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om de omzetdaling
op het niveau van de werkmaatschappij te bepalen, geldt deze verplichting, ongeacht
de hoogte van het subsidiebedrag, ook voor het gehele concern/de groep of de moedermoedermaatschappij.
Ook voor deze maatschappijen geldt dan dat er geen dividend of andere winstuitkering
aan aandeelhouders mag worden uitgekeerd, en dat er geen eigen aandelen mogen worden
ingekocht binnen de groep. De verplichting geldt voor 2022. Het verbod op het uitkeren
van bonussen ziet binnen de groep slechts op de Raad van Bestuur, bestuur en directie
van het groepshoofd of de moedermaatschappij en de rechtspersoon die aanvraagt.
Vijfde lid
Er is in het vijfde lid voorzien in een uitzondering op de verplichting om geen dividend
uit te keren voor het geval er een wettelijke verplichting geldt om winst uit te keren
of een verplichting ingevolge een vaststellingsverklaring met de Belastingdienst.
Zesde lid
In het zesde lid is geregeld dat de werkgever in de situatie dat op grond van het
zesde lid de verplichtingen ook gelden voor het gehele concern, de groep of de moedermaatschappij,
moet beschikken over verklaringen dat het groepshoofd of de moedermaatschappij instemt
met deze verplichtingen. Deze verklaring moet voorafgaand aan de subsidieaanvraag
in het bezit van de werkgever zijn.
Zevende lid
In het zevende lid is een bijzondere regeling opgenomen voor bedrijven die werken
met een zogenoemd gebroken boekjaar. Voor hen gelden de voornoemde verplichtingen
over het boekjaar of de boekjaren die in de loonperiode van de subsidieperiode vallen.
Hoofdstuk 2. Achtste tranche
Artikel 14. Voorwaarden voor subsidieverlening
Voor de achtste tranche heeft de werkgever de mogelijkheid om subsidie voor loonkosten
te ontvangen over de periode 1 januari tot en met 31 maart 2022. De werkgever komt
in aanmerking voor subsidieverlening als hij ten minste 20% omzetdaling verwacht over
de kalendermaanden januari tot en met maart 2022.
Welke stukken de werkgever dient aan te leveren, volgt uit artikel 7.
Artikel 15. Hoogte van de subsidie
Eerste tot en met het vierde lid
De bepaling van het subsidiebedrag bij de definitieve vaststelling bouwt voort op
het subsidiebedrag bij de verlening van de subsidie (de bevoorschotting). Hieronder
worden de verschillende onderdelen van de berekening uitgelegd.
De letter A: omzetdaling
Bij de definitieve vaststelling is er duidelijkheid over de daadwerkelijke omzetdaling.
In plaats van de verwachte omzetdaling (waarvan wordt uitgegaan in artikel 16) wordt
uitgegaan van de daadwerkelijk gerealiseerde omzetdaling tijdens de gekozen omzetperiode.
De in aanmerking te nemen omzetdaling bedraagt niet meer dan 90%. De gerealiseerde
omzetdaling wordt weergegeven als zijnde A.
Voorbeeld
|
Voor de berekening van het bedrag van de subsidieverlening en het voorschot heeft
een werkgever een referentieloonsom (de loonsom in het tijdvak oktober 2021) van € 1.000.000
en een verwachte omzetdaling van 95% in de periode januari tot en met maart 2022.
Vanwege de maximering van het omzetverliespercentage op 90%, wordt de subsidieverlening
berekend met een verwacht omzetverlies van 90%. Dat leidt tot een subsidieverlening
van (0,9 x € 1.000.000 x 3 x 1,3 x 0,85) = € 2.983.500 in totaal. Hierop krijgt de
werkgever een voorschot van 80%, zijnde € 2.386.800.
|
|
Bij de subsidievaststelling blijkt dat de omzetdaling inderdaad 95% is en dat de loonsom
gelijk is gebleven ten opzichte van oktober 2021. Dit betekent dat de werkgever voor
maximaal 90% omzetverlies subsidie ontvangt.
|
|
Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op:
|
|
0,9 x 1.000.000 x 3 x 1,3 x 0,85 = €2.983.500
De werkgever ontvangt hierdoor nog een nabetaling van € 2.983.500 – € 2.386.800 =
€ 596.700
|
|
De letter B: loonsom
Voor de bepaling van de hoogte van de loonsom wordt met een aantal onderdelen rekening
gehouden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de formule X – Y + Z.
X staat voor het loon dat de werknemers hebben genoten, in de meeste gevallen in de
maand oktober 2021. Omdat er werkgevers zijn die verlonen per aangiftetijdvak van
vier weken, is in het tweede lid bepaald dat er dan moet worden gekeken naar het elfde
aangiftetijdvak van het jaar 2021. Dat komt neer op de periode 11 oktober tot en met
7 november 2021. In dat geval wordt de loonsom verhoogd met 8,33%, om het om te rekenen
naar dat van een maand. Wordt geen gebruik gemaakt van een aangiftetijdvak van een
maand of vier weken, dan wordt gerekend met een aangiftetijdvak van een maand. Dit
is geregeld in het derde lid.
X ziet op loon inclusief uitbetaalde vakantiebijslag en EPS in een bepaalde periode.
In diezelfde periode is er ook vakantiebijslag en EPS opgebouwd. Zonder de uitbetaalde
vakantiebijslag en EPS van de loonsom af te trekken, zouden deze posten dubbel worden
gerekend, namelijk als opgebouwd én als uitbetaald. Daarom wordt met de letter Y de
uitbetaalde vakantiebijslag en EPS in mindering gebracht op letter X en wordt de opgebouwde
vakantiebijslag en EPS opgeteld met de letter Z.
De uitkomst van de formule X – Y + Z is gemaximeerd. Het in aanmerking te nemen loon
per werknemer, mag niet meer zijn dan tweemaal het maximale dagloon, bedoeld in artikel
17 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), herleid naar een bedrag per
maand. Het bedrag is vanaf 1 januari 2022 € 9.952,00. Hierbij is aangesloten bij de
indexatie op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wfsv. Deze maximering vindt
plaats om de tegemoetkoming zo veel mogelijk tegemoet te laten komen aan de mensen
met het grootste risico op werkloosheid en zeer hoge salarissen niet op rekening van
de samenleving te subsidiëren.
Tot slot wordt in het vierde lid nog gekeken naar de loonsom tijdens de subsidieperiode
(letter C). Indien de loonsom in de maanden januari, februari en maart 2022 is gedaald
met meer dan 15% ten opzichte van de maand oktober 2021 of het elfde tijdvak van vier
weken, dan wordt de hoogte van de subsidie verlaagd. Voor de berekening van deze verlaging
wordt de loonsom in de maanden januari, februari en maart 2022 (berekend in het vierde
lid) vergeleken met de loonsom in een periode in 2021 (berekend in het eerste lid).
Om een goede vergelijking te kunnen maken, wordt voor beide loonsommen dezelfde formule
gebruikt, en worden opgebouwde bedragen dus opgeteld, en uitbetaalde bedragen afgetrokken.
Voor de maanden januari, februari en maart 2022 wordt dus dezelfde formule gehanteerd,
maar dan met het arbeidsvoorwaardenbedrag in plaats van het extra periode salaris.
Correctiefactoren
De uitkomst van het voorgaande wordt voor het voorschot verschillende malen vermenigvuldigd.
Ten eerste gebeurt dit met de factor drie. De berekening van de letter B is gebaseerd
op de loonsom gedurende één maand. De subsidie wordt echter verstrekt voor een periode
van drie maanden. Daarom wordt vermenigvuldigd met de factor drie.
Ten tweede wordt de uitkomst van het voorgaande vervolgens vermenigvuldigd met 1,3.
Deze factor is een forfaitaire opslag om de loonsom te corrigeren voor de verschillende
kosten die de werkgever heeft. De loonsom bestaat immers uit loon waarover loonbelasting
en premies volksverzekering wordt afgedragen. De werkgever heeft daarnaast te maken
met andere lasten, zoals bijvoorbeeld pensioenpremies (zowel het werkgeversdeel als
het werknemersdeel) en premies voor de werknemersverzekeringen. Voor deze componenten
tezamen wordt de loonsom daarom vermenigvuldigd met 1,3. Net als dat de loonsom niet
volledig wordt gesubsidieerd binnen de NOW (zie hieronder), geldt ook dat de aanvullende
werkgeverslasten bovenop de loonsom hoger kunnen zijn dan 30%. Ook hiervoor geldt
dan ook dat van werkgevers gevraagd wordt hun bijdrage te blijven leveren voor dit
deel van de lasten.
Ten derde wordt vermenigvuldigd met de factor 0,85 omdat de maximale subsidie 85%
bedraagt.
Voorbeeld
Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot, waarbij wordt uitgegaan van
het tijdvak oktober 2021, € 1.000.000 loonsom en een verwachte omzetdaling van 50%.
Dat leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 1.000.000 x
3 x 1,3 x 0,85) = € 1.657.500 in totaal. Hiervan krijgt de werkgever een voorschot
van 80%, te weten € 1.326.000.
|
|
De gerealiseerde omzetdaling is 50%. De uiteindelijke loonsom over de maanden januari
tot en met maart 2022 is € 2.400.000. Het verschil in loonsom (gemiddeld € 200.000
per maand minder) wordt als volgt verwerkt in de vaststelling:
|
|
De loonsom is met 20% gedaald ten opzichte van de referentieloonsom. Het vrijstellingspercentage
is 15%, dus de loonsom is met 5 procentpunt, oftewel €150.000 teveel gedaald. Over
deze 5 procentpunt teveel gedaalde loonsom wordt het bedrag van de subsidie verminderd.
Deze vermindering is ((0,85 x € 1.000.000 x 3) – € 2.400.000) x 1,3 x 0,85 = € 165.750.
De subsidie wordt dus vastgesteld op € 1.657.500 – € 165.750= € 1.491.750 en er wordt
€ 1.491.750 – € 1.326.000 = € 165.750 nabetaald.
|
Het voorgaande voorbeeld dient ter illustratie, waarbij geabstraheerd is van een aantal
factoren. Om de vergelijking tussen het tijdvak, bedoeld in het tweede en derde lid,
en het tijdvak van 1 januari tot en met 31 maart 2022 zo zuiver mogelijk te maken,
dient gecorrigeerd te worden voor een aantal situaties.
De bepaling van de letter C geschiedt op dezelfde manier als de bepaling van letter
B. Dat betekent dat dezelfde correcties worden uitgevoerd over de loonsom als hierboven
beschreven. Ook de maximering per werknemer is hetzelfde. Wederom een voorbeeld ter
illustratie.
Voorbeeld
|
|
Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot, waarbij wordt uitgegaan van
het tijdvak oktober 2021, € 1.000.000 loonsom en een verwachte omzetdaling van 50%.
Een aantal werknemers van deze werkgever verdient meer dan tweemaal het maximumdagloon.
Daarvoor wordt gecorrigeerd. Daardoor daalt de in aanmerking te nemen loonsom naar
€ 955.000. Dat leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 955.000
x 3 x 1,3 x 0,85) = € 1.582.912,50 in totaal. Hierop krijgt de werkgever een voorschot
van 80%, zijnde € 1.266.330.
|
|
Bij de subsidievaststelling blijkt dat de gerealiseerde omzetdaling inderdaad 50%
is. Voor de subsidievaststelling wordt in eerste instantie gekeken naar de referentieloonsom
van oktober 2021.
|
|
Het initiële bedrag bij vaststelling is:
|
|
0,5 x 955.000 x 3 x 1,3 x 0,85 = € 1.582.912,50
|
|
Daarna wordt gekeken of de loonsom in de subsidieperiode is gedaald ten opzichte van
oktober 2021. De loonsom van de maanden januari tot en met maart 2022 bedraagt, na
maximering van tweemaal het maximumdagloon, € 2.292.000.
|
|
Omdat de loonsom over januari tot en met maart 2022 meer dan 15% lager is dan driemaal
de loonsom in oktober 2021 moet ook het tweede deel van de subsidievaststelling worden
toegepast. De subsidie wordt dus verlaagd met:
|
|
((0,85 x 955.000 x 3) – 2.292.000) x 1,3 x 0,85 = € 143.250
|
|
De subsidie wordt dus definitief vastgesteld op € 1.582.912,50 – € 143.250 = € 1.439.662,50.
Er wordt dus € 1.439.662,50 – € 1.266.330 = € 173.333 nabetaald.
|
Het bovenstaande voorbeeld gaat uit van aangiftetijdvakken van hele maanden.
Vijfde lid
Werkgevers kunnen ook per vier weken loonaangifte doen. Voor deze werkgevers wordt
de beste benadering genomen voor de periode 1 januari tot en met 31 maart 2022, te
weten de eerste, tweede en derde vierwekenperiode van het jaar. Dat komt neer op de
periode 1 januari tot en met 27 maart 2022.
Indien vanwege vierwekenverloning moet worden uitgegaan van de periode 1 januari tot
en met 27 maart 2022, wordt de loonsom over die periode verhoogd met 8,33 procent
(13/12e) om het loon om te rekenen naar dat van een maand. Ook is het derde lid van
overeenkomstige toepassing verklaard. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de loonsom
van werkgevers die over een tijdvak van een half jaar of jaar verlonen, ook wordt
herleid naar een tijdvak van een maand.
Peildatum, zesde en zevende lid
Op grond van het zesde lid wordt voorzien in een peildatum voor de gegevens uit de
loonaangifte. Een peildatum is nodig omdat een werkgever de loonaangifte met terugwerkende
kracht kan corrigeren door middel van correctieberichten. Voor de vaststelling van
de hoogte van het voorschot is noodzakelijk dat kan worden uitgegaan van de loongegevens
zoals deze gelden op een bepaald tijdstip. Deze datum is vastgesteld op 14 december
2021.
Ook in het kader van bepaling van de definitieve hoogte van de subsidie is voor de
bepaling van de loonsom ten behoeve van de letter C een peilmoment nodig. De uiterste
aangiftedatum voor het derde aangiftetijdvak van een maand (maart) is 30 april 2022;
Om enige speling te creëren is een peildatum vastgelegd van 15 mei 2022. Loonaangiften
en eventuele correcties die na die dag zijn ingediend, worden dus niet meer meegenomen.
Indien er evenwel na de peildatum een correctie is doorgevoerd waarmee de loonsom
naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister op het moment van vaststelling besluiten
die gewijzigde loonaangifte alsnog te gebruiken voor de subsidievaststelling. Ook
na de vaststelling van de subsidie leidt een verkeerde loonaangifte, die na de peildatum
is gecorrigeerd, tot een grond om de subsidievaststelling in te trekken of ten nadele
van de werkgever te wijzigen (vgl. artikel 4:49 Awb).
Verlaging 5%, achtste lid
Dit lid regelt dat de subsidie met 5% wordt verlaagd als de werkgever niet aan de
verplichting van artikel 11, onderdeel e, heeft voldaan. Die verplichting houdt in
dat de werkgever, als hij vanaf 1 januari tot en met 31 maart 2022 toestemming vraagt
voor bedrijfseconomisch ontslag, contact opneemt met het UWV uiterlijk op 13 april
2022. Het UWV heeft hiervoor een apart telefoonnummer beschikbaar gesteld. Doet de
werkgever dat niet, dan wordt de subsidie met 5% verlaagd. De subsidie wordt aangevraagd,
verleend en vastgesteld per loonheffingennummer; voor de verlaging geldt hetzelfde.
De verlaging wordt toegepast nadat de hoogte op grond van het eerste lid is berekend
en eventueel is gecorrigeerd op grond van het vierde lid. Daarna wordt de subsidie
op grond van artikel 17 vastgesteld.
Artikel 16. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening
In dit artikel wordt de berekening van het bedrag van de subsidieverlening beschreven
voor de zevende tranche.
De hoogte is allereerst afhankelijk van de verwachte omzetdaling. Indien een werkgever
in de referentieperiode een omzet had van € 4.000.000 en de verwachting heeft dat
zijn omzet zal dalen naar € 2.400.000, is de verwachte omzetdaling 40%. Bij de berekening
van de hoogte van de subsidieverlening geldt, net als bij de berekening van de definitieve
subsidie op grond van artikel 15, dat de maximaal in aanmerking te nemen verwachte
omzetdaling 90% bedraagt. Verwacht de werkgever een hogere omzetdaling, dan wordt
het bedrag van de subsidieverlening berekend op basis van een verwachte omzetdaling
van 90%. Voor de verwachte omzetdaling staat de letter A* in de berekening.
Vervolgens is de hoogte van de berekening afhankelijk van de loonsom van de werkgever,
uitgedrukt met letter B. De bepaling van de letter B geschiedt op dezelfde wijze als
de bepaling van letter B, bedoeld in artikel 15, eerste tot en met vierde lid. Zowel
voor wat wordt verstaan onder de loonsom als op welke periode de loonsom ziet.
Voorbeeld
Voor een voorbeeld van de hoogte van het voorschot wordt gebruik gemaakt van de verwachte
omzetdaling en de De loonsom van de werkgever betreft in de maand oktober 2021 € 1.000.000.
De uitkomst van het voorgaande wordt voor het voorschot met een aantal correctiefactoren
vermenigvuldigd, zoals toegelicht in artikel 8, eerste lid.
|
|
loonsom van de referentiemaand. De berekening is dan de verwachte omzetdaling van
40%, vermenigvuldigd met de loonsom van € 1.000.000, vermenigvuldigd met 1,3, vermenigvuldigd
met 3, vermenigvuldigd met 0,85. De uitkomst is een bedrag van € 1.326.000 voor de
periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022. Hiervan wordt, op grond van artikel
12,80% uitgekeerd als voorschot, te weten € 1.060.800.
|
Hoofdstuk 3. Subsidievaststelling, uitvoering en financiering
Artikel 17. Subsidievaststelling
Dit artikel regelt de subsidievaststelling en de termijnen die in dat kader gelden.
Eerste lid
De aanvraag voor de vaststelling geschiedt middels een door de Minister vast te stellen
formulier. De aanvraag kan in ieder geval vanaf 3 oktober 2022 worden ingediend. Op
het moment waarop deze regeling is vastgesteld was nog geen uitsluitsel te geven over
de exacte datum waarop de aanvraag van de vaststelling op zijn vroegst kan worden
gedaan. Deze datum zal op de website van UWV bekend gemaakt worden. De vaststelling
kan tot en met 2 juni 2023 worden aangevraagd. Tegen de beschikking tot vaststelling
van de subsidie staat bezwaar en beroep open.
Net als bij de subsidieaanvraag, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling in de
regel elektronisch ingediend. Alleen in het geval hiermee problemen in de uitvoering
door het UWV ontstaan, kan toegestaan worden dat de aanvragen tot subsidievaststelling
in plaats daarvan ook, of uitsluitend, schriftelijk worden gedaan. Indien van toepassing
wordt dit kenbaar gemaakt op www.uwv.nl.
Indien niet tijdig een aanvraag voor vaststelling wordt gedaan wordt de subsidieverlening
ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat het subsidievoorschot onverschuldigd is betaald
en volledig wordt teruggevorderd.
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt welke gegevens de werkgever bij de aanvraag voor de vaststelling
dient te verstrekken. Dit zijn de volgende gegevens:
-
• de definitieve gegevens over de omzetdaling in de omzetperiode.;
-
• een verklaring waaruit blijkt of in de periode, bedoeld in artikel 5, zevende lid,
onderdelen of activiteiten zijn afgestoten;
-
• indien nodig een accountantsverklaring; en
-
• een verklaring dat voldaan is aan de verplichtingen genoemd in artikel 11, onderdelen
a, b, en f tot en met j, en artikel 13.
Derde lid
In het derde lid wordt geregeld dat als de werkgever toepassing van artikel 6 wenst,
hij bij de aanvraag van de subsidievaststelling verklaart dat voldaan is aan de voorwaarden
uit artikel 6. Deze werkgever overlegt tevens een verklaring van een accountant waaruit
dat blijkt.
Vierde lid
In het vierde lid is geregeld wanneer de werkgever die geen verklaring van een accountant
of verklaring van een deskundige derde heeft overgelegd, alsnog 14 weken de gelegenheid
krijgt om een verklaring van een accountant, respectievelijk verklaring van een deskundige
derde te overleggen. Als de werkgever dit niet doet, of niet op tijd doet, wordt de
subsidie vastgesteld op nihil. Er is in dat geval immers niet aan de voorwaarden die
aan de subsidie zijn verbonden voldaan.
Vijfde lid
In dit lid wordt verduidelijkt dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld indien de
omzetdaling bij de vaststelling uiteindelijk minder blijkt te zijn dan 20%. Hoewel
dit al blijkt uit artikel 3 wordt dit duidelijkheidshalve tevens opgenomen in de bepaling
over de vaststelling van de subsidie. Tevens zal de subsidie op nihil worden vastgesteld
indien geen verklaring van een accountant of deskundige derde wordt overgelegd indien
dat wel verplicht is. In beginsel is een goedkeurende verklaring van de accountant
vereist. Als een afkeurende verklaring wordt overlegd, wordt de subsidie dus ook op
nihil vastgesteld. In een beleidsregel worden op dit punt verdere voorwaarden gesteld.
Daarnaast is in dit lid geregeld dat de subsidie van de werkgever die om toepassing
van artikel 6 heeft verzocht, op nihil wordt vastgesteld, als niet aan alle voorwaarden
van artikel 6 is voldaan. Dit betekent ook dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld
als bij de vaststelling van de subsidie is verzocht om toepassing van artikel 6, terwijl
de omzetdaling van het gehele concern 20% of meer is. Tot slot wordt de subsidie op
nihil vastgesteld als in strijd is gehandeld met de verplichting geen dividend of
bonussen uit te keren of geen eigen aandelen in te kopen, of wanneer geen overeenkomst
met vakbonden is gesloten over het bonus- en dividendbeleid, bedoeld in artikel 13,
tweede lid.
Zesde lid
In het zesde lid is opgenomen dat de subsidie wordt vastgesteld binnen 52 weken na
ontvangst van de aanvraag tot vaststelling. Tegen de vaststelling is uiteraard bezwaar
en beroep mogelijk. Door een termijn van 52 weken aan te houden bestaat voldoende
tijd om een goede controle te verrichten van de verzoeken om vaststelling en de daarbij
aangeleverde gegevens. Om enerzijds een zo spoedig mogelijke afhandeling van de aanvragen
mogelijk te maken en anderzijds misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te
voorkomen zullen risicogerichte controles worden ingericht. Voor de meeste werkgevers
zal gelden dat de hoogte van de vast te stellen subsidie goed is vast te stellen op
basis van de aan te leveren stukken bij het verzoek tot vaststelling.
Artikel 18. Terugvordering
Overeenkomstig artikel 4:95, vierde lid, Awb, is in dit artikel bepaald dat onverschuldigd
betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd. Meer specifiek is bepaald dat
als op enig moment blijkt dat de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag
is verstrekt, het subsidiebedrag kan worden teruggevorderd van de werkgever. Dit is
bijvoorbeeld mogelijk als blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige informatie
heeft verstrekt tijdens de aanvraagprocedure en op basis van de juiste informatie
geconcludeerd wordt dat de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt.
Terugvordering is ook mogelijk indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan
de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie.
Artikel 19. Wijziging subsidievaststelling
In dit artikel is geregeld dat de subsidievaststelling kan worden ingetrokken of gewijzigd,
als op enig moment blijkt dat de werkgever door zijn handelen of nalaten gehandeld
heeft in strijd met het doel van deze subsidieregeling. Hierbij moet met name gedacht
worden aan vormen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling, die ertoe zouden
kunnen leiden dat subsidiebedragen terecht komen bij werkgevers die bewust handelingen
hebben verricht om in aanmerking te komen voor de subsidie, of grotere bedragen aan
subsidie dan waar ze zonder die handelingen voor in aanmerking gekomen zouden zijn.
Het gaat daarbij niet om aspecten die reeds meegenomen zijn in de vaststelling van
de hoogte van de subsidie.
Deze mogelijkheid laat de mogelijkheden om de subsidievaststelling te wijzigen of
in te trekken op grond van artikel 4:49 Awb onverlet.
Artikel 20. Mandaat, volmacht en machtiging UWV en Arbeidsinspectie
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking
op subsidieverlening door de Minister. Het onderhavige artikel voorziet in mandaatverlening
aan de Raad van Bestuur van het UWV. De Raad van Bestuur van het UWV zal deze regeling
namens de Minister uitvoeren. Die uitvoering betreft alle taken die aan de Minister
zijn opgedragen. Dat betreft onder meer het gehele proces van aanvraag, beslissingen,
de behandeling van bezwaar- en beroepschriften tegen besluiten die zijn genomen op
grond van deze regeling. Het UWV op zijn beurt kan ondermandaat verlenen aan functionarissen
die werkzaam zijn bij dat instituut. Dat kunnen naast functionarissen in dienst van
het UWV, ook personen zijn die van buiten zijn ingehuurd, zolang deze personen maar
onder gezag van het UWV werkzaam zijn bij het UWV.
Op grond van het vierde lid worden de door de voorzitter van de Raad van Bestuur functionarissen
van het UWV aangewezen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de in artikel
11, 12 of 13 genoemde verplichtingen. Deze aanwijzing is gebaseerd op artikel 8, eerste
lid, van de Kaderwet SZW-subsidies. Op grond van het vijfde lid kunnen in aanvulling
daarop ook functionarissen, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken Werkgelegenheid
worden belast met dat toezicht. Het gaat daarbij om functionarissen, werkzaam bij
de Inspectie SZW, voor zover zij zijn aangewezen door de inspecteur-generaal, en om
functionarissen werkzaam bij de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en
Uitvoering, voor zover aangewezen door de directeur van die directie.
Artikel 21 en 22. Financiering en verslaglegging
In de artikelen 21 en 22 worden regels gesteld met betrekking tot de financiering
van de regeling ten laste van de rijksbegroting. Als uitvoerder van de regeling draagt
het UWV zorg voor het beheer en de administratie van de financiële middelen. Daartoe
wordt op grond van artikel 21 door het UWV bij de Minister periodiek een opgave gedaan
van het totaalbedrag van de geraamde lasten (subsidielasten en uitvoeringskosten).
Artikel 21 regelt de bevoorschotting, inclusief de mogelijkheid om af te wijken. Het
bedrag van de opgegeven lasten, wordt gestort op de rekening-courant, bedoeld in artikel
5.16, onderdeel b, van de Regeling Wfsv. Dit is de rekening-courant die het UWV aanhoudt
bij het Rijk.
Afrekening vindt ingevolge artikel 22 plaats via de jaarrekening.
De kosten van deze regeling zullen worden gefinancierd uit de algemene middelen. Er
is in voorzien dat de middelen die in het kader van deze regeling nodig zijn, afzonderlijk
worden geadministreerd. UWV zal deze kosten tevens afzonderlijk opnemen in de jaarrekening
en het jaarverslag van het UWV op grond van artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatiewerk
en inkomen. Voor de kosten geldt vervolgens de reguliere verantwoordingssystematiek.
Hoofdstuk 4. Slotbepalingen
Artikel 23. Wijziging van de Tweede, Derde, Vierde en Vijfde tijdelijke noodmaatregel
overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
Artikel 23, eerste en vijfde lid, regelt dat in de NOW-2 tot en met NOW-5 naast het
daarin gedefinieerde begrip ‘overname’ ook wordt gekeken naar het middels een aandelentransactie
zeggenschap verkrijgen over een rechtspersoon of vennootschap die onderdeel is geworden
van een groep. Het tweede lid brengt middels een addendum enige taalkundige correcties
aan in het accountantsprotocol voor NOW-3 en NOW-4. Het derde lid vervangt de derdenverklaring
voor de NOW-3 ten behoeve van enige taalkundige correcties, het vierde lid doet dat
voor de NOW-4. Het zesde lid betreft een technische correctie. Het zevende lid regelt
dat de maximale omzetdaling in de NOW-5 ten behoeve van de berekening van de hoogte
van de subsidievaststelling 90% kan zijn, in plaats van 80%.
Artikel 24. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing van de regeling
in de Staatscourant.
Om te voorkomen dat bij een late afwikkeling van de subsidie de bepalingen in de regeling
inzake de vaststelling niet meer gelden, is in het derde lid bepaald dat de regeling
van toepassing blijft op de afwikkeling van subsidieaanvragen op grond van deze regeling.
Dit ziet ook op het mandaat dat aan UWV is verleend.
Ook nadat de subsidie is vastgesteld, blijven de verplichtingen voor werkgevers van
toepassing om tot vijf jaar na de vaststelling inzage te geven in de administratie
en mee te werken aan een namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht
de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een
besluit over het verstrekken van de subsidie, de vaststelling van de rechtmatigheid
daarvan, of de ontwikkeling van het beleid van de Minister.
Om die reden is in het vierde lid expliciet bepaald dat deze verplichtingen blijven
gelden na de vervaldatum van de regeling gedurende de periode van vijf jaar na de
vaststelling. Indien daartoe aanleiding is, kan bij beschikking de vaststelling van
de subsidie worden gewijzigd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip