BIJLAGE 2, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, EERSTE EN DERDE LID
Geconsolideerde Uitvoeringsregeling Meststoffenwet inclusief toepasselijke artikelen
vroegtijdige toepassing rVDM-systeem
NB:
-
1) In sommige gevallen is er geen sprake van een doorlopende nummering van artikelen.
De artikelen opgenomen in deze geconsolideerde Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
hebben betrekking op het nog in werking te treden rVDM-systeem dat met deze vrijstellingsregeling
wordt getest in een pilot. De ontbrekende artikelen stonden wel in de van 2 april
2022 tot en met 30 april 2022 geconsulteerde wijzigingsregeling over de digitale verantwoording
van het vervoer van dierlijke meststoffen. Ze zijn niet opgenomen in deze bijlage,
omdat zij niet van belang zijn met het oog op het testen van het rVDM-systeem in de
pilot.
-
2) Daar waar bij artikelen een ‘*’ is vermeld, betekent dit dat deze artikelen zijn opgenomen
met het oog op het weergeven van een integraal beeld over het vervoer van meststoffen.
De vrijstellingsregeling is op basis van artikel 2 niet van toepassing op het vervoer
van meststoffen waarop deze artikelen betrekking hebben. De artikelen luidden hetzelfde
als de artikelen in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, maar hebben slechts een
ander artikelnummer gekregen in verband met doorlopende vormgeving van deze bijlage
of deze artikelen zijn met het oog op het testen van het rVDM-systeem gedeeltelijk
van toepassing.
Hoofdstuk 1. Algemeen
Artikel 1
-
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
- automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur:
-
apparatuur als bedoeld in artikel 48b, eerste lid, van het besluit in samenhang met
artikel 78, onderscheidenlijk 79;
- bedrijfslocatie:
-
elke afzonderlijke locatie van de locaties, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel
a, van het besluit, en artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van het besluit;
- besluit:
-
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;
- centrale zandgronden:
-
zandgronden gelegen in de provincies Overijssel, Gelderland of Utrecht;
- champost:
-
product van paardenmest, ponymest, pluimveemest of een mengsel daarvan waarop champignons
zijn geteeld;
- combinatienummer:
-
nummer dat door de minister ter identificatie van een transportmiddel voor drijfmest
is verstrekt en dat bij vervoer middels een transportvoertuig is samengesteld uit
de op grond van artikel 45, vierde en zesde lid, verstrekte gegevens en in het geval
van vervoer door middel van een pijpleiding is samengesteld uit de op grond van artikel
45, vierde lid, verstrekte gegevens;
- derogatiebeschikking:
-
beschikking van de Europese Commissie tot verlening van een door Nederland gevraagde
derogatie op grond van Bijlage III, punt 2, onder b, van richtlijn 91/676/EEG op grond
waarvan onder voorwaarden een grotere hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem
mag worden gebracht dan bepaald in punt 2, tweede alinea, inleidende zinnen en onder
a) van Bijlage III bij richtlijn 91/676/EEG;
- diereenheid:
-
één varkenseenheid of 14,8 pluimvee-eenheden;
- dikke fractie:
-
vaste mest, bestaande uit koek na mestscheiding met mestcode 13 of 43, genoemd in
bijlage I, of een mengsel van vaste mest waarin koek na mestscheiding met mestcode
13 of 43 is opgenomen;
- erkend laboratorium:
-
laboratorium dat beschikt over een accreditatie van de Raad voor de uitvoering en
kwaliteitsborging van analyses van stikstof en fosfaat in dierlijke mest op grond
van het accreditatieprogramma AP05, dat is opgenomen in bijlage H, en is erkend als
bedoeld in artikel 80a;
- eutrofiëring:
-
een verrijking van het water door stikstof- en fosfaatverbindingen, die leidt tot
een versnelde groei van algen en hogere plantaardige levensvormen met als gevolg een
ongewenste verstoring van het evenwicht tussen de verschillende in het water aanwezige
organismen en een verslechtering van de waterkwaliteit;
- gewasperceel:
-
perceel of deel van een perceel met een minimale omvang van twee hectare waarop één
en hetzelfde gewas als bedoeld in bijlage A, wordt geteeld;
- GR-apparatuur:
-
apparatuur als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van het besluit;
- hovenier:
-
ondernemer, niet zijnde een landbouwer of intermediair die zich beroepsmatig met de
aanleg en het onderhoud van tuinen en andere groenobjecten bezighoudt;
- hypotheekhouder:
-
degene ten gunste van wie een recht van hypotheek is gevestigd op een registergoed
behorende tot een bedrijf;
- kennisgeving van overgang:
-
kennisgeving van overgang van een productierecht, of een gedeelte daarvan, als bedoeld
in artikel 27, eerste lid, van de wet;
- mengvoeders:
-
mengvoeders als bedoeld in artikel 3.1 van het Besluit diervoeders 2012;
- mestkorrels:
-
dierlijke meststoffen die in een overeenkomstig artikel 24, eerste lid, onderdeel
f of g, van verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke
consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking
van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300) erkende inrichting of bedrijf zodanig
zijn bewerkt dat het drogestofgehalte ervan ten minste 90% bedraagt;
- mineralenconcentraat:
-
door middel van ultrafiltratie of gelijkwaardige industriële technieken, gevolgd door
omgekeerde osmose uit dierlijke meststoffen als eindproduct vervaardigd concentraat;
- minister:
-
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
- noordelijke zandgronden:
-
zandgronden gelegen in de provincies Friesland, Groningen of Drenthe;
- monsternemende organisatie:
-
organisatie die beschikt over een accreditatie van de Raad voor de bemonstering van
dierlijke mest overeenkomstig het accreditatieprogramma dierlijke mest AP06, dat is
opgenomen in bijlage Ea, en is erkend als bedoeld in artikel 78c;
- opmerkingscode:
-
code overeenkomend met een omstandigheid die zich ter zake van het vervoer van dierlijke
meststoffen, zuiveringsslib of compost voordoet, genoemd in bijlage F en bijlage G,
onderdeel B;
- productielocatie:
-
gebouw of afgescheiden gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
i, van de wet, dat onderdeel uitmaakt van een bedrijf;
- Raad:
-
Raad voor Accreditatie te Utrecht, dan wel een andere nationale accreditatie-instantie,
bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement
en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht
betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG)
nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218);
- richtlijn 91/676/EEG:
-
Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991
inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische
bronnen (PbEU L 324);
- rVDM:
-
systeem voor het vervoer van dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 51, eerste
lid, van het besluit;
- rVDM-nummer:
-
uniek nummer als bedoeld in artikel 54, elfde lid;
- startmelding:
-
melding als bedoeld in artikel 51, derde lid, onderdeel a, van bijlage 1;
- tuincentrum:
-
onderneming, niet zijnde een bedrijf of intermediair die met de activiteit ‘tuincentra’
met SBI-code 47.76.2 staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, bedoeld in artikel
2 van de Wet op de Kamer van Koophandel;
- vaste mest:
-
dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn;
- verordening (EG) nr. 1069/2009:
-
verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober
2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie
bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);
- verordening (EU) nr. 2016/429:
-
verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende
overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen
op het gebied van diergezondheid (diergezondheidswetgeving) (PbEU 2016, L84);
- Verordening (EU) 2019/1009:
-
Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot
vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten
en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en
tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PbEU 2019, L170);
- verordening (EU) nr. 2019/2035:
-
verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening
(EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen
waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van
bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (PbEU 2019, L 314);
- vervoersbewijs zuiveringsslib en compost:
-
vervoersbewijs als bedoeld in artikel 55 van het besluit in samenhang met artikel
69r*;
- vervreemder van een productierecht:
-
landbouwer van wiens bedrijf een productierecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig
is;
- verwerver van een productierecht:
-
landbouwer naar wiens bedrijf een
productierecht, of een gedeelte daarvan, moet overgaan; en
- vloeibaar zuiveringsslib:
-
zuiveringsslib dat verpompbaar is;
- vooraanmelding:
-
mededeling als bedoeld in artikel 50 van het besluit;
- weegmelding:
-
melding die betrekking heeft op de gewichtsbepaling van de dierlijke meststoffen als
bedoeld in artikel 59, vierde lid;
- weegwerktuig:
-
niet-automatisch weegwerktuig als bedoeld in artikel 1 van het Besluit meetinstrumenten
en marktdeelnemers dat voldoet aan de bij of krachtens dat besluit gestelde regels;
- westelijke zandgronden:
-
zandgronden gelegen in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Flevoland of Zeeland;
- wet:
-
Meststoffenwet;
- zuidelijke zandgronden:
-
zandgronden gelegen in de provincies Limburg of Noord-Brabant.
-
2. Voor de toepassing van hoofdstuk 3 wordt onder graasdieren, perceel, zuiveringsslib
en compost verstaan hetgeen daaronder in artikel 1 van het besluit wordt verstaan.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze regeling, met uitzondering van hoofdstuk 4, worden de
hoeveelheden meststoffen en de hoeveelheden diervoeders uitgedrukt in kilogrammen
of liters alsmede in kilogrammen stikstof en kilogrammen fosfaat, tenzij in artikelen
wordt aangegeven dat de aanduiding van hoeveelheden op andere wijze wordt uitgedrukt.
Artikel 3
Als grond waarop bosbouw wordt uitgeoefend die aan bij ministeriële regeling gestelde
regels voldoet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet wordt
aangemerkt grond met een houtopstand die valt onder artikel 4.1, aanhef en onderdeel
h, van de Wet natuurbescherming of een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in artikel
4.5, derde respectievelijk vierde lid, van de Wet natuurbescherming.
Hoofdstuk 2. Verhandelen van meststoffen
Artikel 4
Voor zover zij voldoen aan de artikelen 9 tot en met 15 van het besluit zijn aangewezen:
-
a. als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de in bijlage
Aa, onder I, opgenomen stoffen;
-
b. als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de stoffen
die behoren tot de in bijlage Aa, onder II, opgenomen categorieën afvalstoffen of
reststoffen;
-
c. als afvalstoffen of reststoffen die bij de productie van de daarbij genoemde meststoffen
kunnen worden gebruikt, de in bijlage Aa, onder III, opgenomen stoffen; en
-
d. als eindproducten die als meststof kunnen worden verhandeld, de in bijlage Aa, onder
IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingsprocédés.
Artikel 5
Gereserveerd
Artikel 6
-
1. Het is niet toegestaan zuiveringsslib, de in bijlage Aa, onder I en II, opgenomen
stoffen of de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven
bewerkingsprocédés, onderling of met andere meststoffen te mengen.
-
2. In afwijking van het eerste lid, is het toegestaan verschillende partijen vloeibaar
zuiveringsslib onderling te mengen, mits de gehalten stikstof en fosfaat in de afzonderlijke
partijen zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 92a en 92b en deze afzonderlijke
partijen overigens voldoen aan de bij of krachtens hoofdstuk III van het besluit ter
zake van zuiveringsslib gestelde regels.
-
3. Het is slechts toegestaan andere dan in het eerste lid bedoelde meststoffen te mengen,
indien deze meststoffen afzonderlijk voldoen aan de bij of krachtens hoofdstuk III
van het besluit ter zake van die meststoffen gestelde regels en het mengsel voldoet
aan de bij of krachtens hoofdstuk III van het besluit ter zake van die meststoffen
gestelde regels.
-
4. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen
eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingprocedés, die zijn gebruikt als strooisel
in stallen te mengen met dierlijke mest in de mestkelder.
-
5. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan de dunne fractie die is ontstaan
op het eigen bedrijf door scheiding van ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa,
onder IV, te gebruiken om niet verpompbare covergistingsmaterialen te verdunnen.
Artikel 6a
Herwonnen fosfaten uit rioolzuiveringsslib worden behandeld langs biologische, chemische
of thermische weg, door langdurige opslag of volgens enig ander geschikt procedé,
dat tot gevolg heeft dat het grootste deel van de in het zuiveringsslib aanwezige
pathogene organismen afsterft.
Artikel 7
-
1. Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten
te leveren, bevatten ten minste één van de volgende nutriënten, in de daarbij vermelde
minimale hoeveelheid, uitgedrukt in gewichtsprocenten van de droge stof:
-
a. magnesiumoxide (MgO): ten minste 15%;
-
b. calciumoxide (CaO): ten minste 25%;
-
c. zwaveltrioxide (SO3): ten minste 25%;
-
d. natriumoxide (Na2O): ten minste 50%.
-
2. Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten
te leveren, bevatten ten minste één van deze micronutriënten, in de in Bijlage 1,
Hoofdstuk E, van de meststoffenverordening voorgeschreven minimale gehalten.
Artikel 8
Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten
te leveren, overschrijden niet de in bijlage Ab, onder tabel 1, opgenomen maximale
waarden voor zware metalen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende
waardegevende bestanddeel.
Artikel 9
Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten
te leveren en die organisch materiaal van dierlijke of plantaardige oorsprong bevatten,
overschrijden niet de in bijlage Ab, onder tabel 2, opgenomen maximale waarden voor
organische microverontreinigingen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het
desbetreffende waardegevende bestanddeel.
Artikel 10
In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen hoofdzakelijk zijn bedoeld
om primaire of secundaire nutriënten te leveren, maar ook om de micronutriënten koper
en zink te leveren, is artikel 14 van het besluit, voor zover het betreft de in bijlage
II, onder tabel 1 van het besluit, opgenomen maximale waarden voor koper en zink onderscheidenlijk
artikel 8, voor zover het betreft de in bijlage Ab, onder tabel 1, opgenomen maximale
waarden voor koper en zink, niet van toepassing, voor zover:
-
a. de meststoffen overeenkomstig artikel 14 zijn voorzien van de gehalten aan koper onderscheidenlijk
zink; en
-
b. zowel de hoeveelheden primaire of secundaire nutriënten als de hoeveelheden koper
of zink die met de desbetreffende meststof worden opgebracht, passen binnen het totale
bemestingsadvies.
Artikel 11
Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten
te leveren zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing die past bij de bodemgesteldheid
en de teelt waarvoor de meststof wordt gebruikt.
Artikel 12
-
1. De gehalten stikstof en fosfaat in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid,
onderdeel d van het besluit, worden voor stikstof uitsluitend in de vorm van het element
(N) en voor fosfaat in de vorm van het oxide (P2O5) en desgewenst in de vorm van het element (P) uitgedrukt
-
2. De waardegevende bestanddelen in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel
e, van het besluit, met uitzondering van stikstof en fosfaat behoeven uitsluitend
te worden vermeld voor zover deze de in de artikelen 9 tot en met 12 van het besluit
en de in artikel 7 van deze regeling bedoelde minimale hoeveelheden te boven gaan.
-
3. De in het tweede lid bedoelde gegevens worden voor kalium, calcium, magnesium, natrium
en zwavel in de vorm van het oxide (K2O; CaO; MgO; Na2O; onderscheidenlijk SO3) en desgewenst in de vorm van het element (K; Ca; Mg; Na onderscheidenlijk S) uitgedrukt.
-
4. De hoeveelheid van de meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel f,
van het besluit, wordt uitgedrukt in kilogrammen of in tonnen.
Artikel 13
-
1. Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het besluit zijn overige
organische meststoffen en overige anorganische meststoffen die bestaan uit de in bijlage
Aa opgenomen stoffen, voorzien van het nummer waaronder de desbetreffende stof op
deze bijlage is vermeld.
-
2. Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het besluit zijn mengsels
van meststoffen voorzien van gegevens over de meststoffen waaruit het mengsel bestaat
en de verhouding waarin deze in het mengsel voorkomen.
-
3. Indien het mengsel mede bestaat uit ingevolge artikel 4, onderdeel c, aangewezen stoffen,
wordt bij de in het tweede lid bedoelde vermelding over de samenstelling en verhouding
tevens vermeld het nummer waaronder de desbetreffende stof op bijlage Aa, onder III,
is vermeld.
Artikel 14
In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen primaire of secundaire
nutriënten, maar ook de micronutriënten koper of zink leveren, zijn de meststoffen
voorzien van gegevens inzake de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink.
Artikel 15
-
1. De gehalten aan stikstof, fosfor en kalium in EG-meststoffen worden voor stikstof
uitsluitend in de vorm van het element (N) en voor fosfor en kalium in de vorm van
het oxide (P2O5 onderscheidenlijk K 2O), en desgewenst in de vorm van het element (P onderscheidenlijk
K) uitgedrukt.
-
2. De gehalten aan calcium, magnesium, natrium en zwavel in EG-meststoffen worden in
de vorm van het oxide (CaO; MgO; Na2O; onderscheidenlijk SO3) en desgewenst in de vorm van het element (Ca; Mg; Na onderscheidenlijk S) uitgedrukt.
Artikel 16
-
1. De gehalten stikstof en fosfaat in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid,
onderdeel d van het besluit, worden in gewichtsprocenten vermeld en komen overeen
met de gehalten stikstof en fosfaat zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig
artikel 17, dan wel artikel 92a tot en met 92b voor zover het zuiveringsslib of compost
betreft, zijn vastgesteld
-
2. De waardegevende bestanddelen in meststoffen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel
e, van het besluit, met uitzondering van stikstof en fosfaat worden in gewichtsprocenten
of op gewichtsbasis vermeld en komen overeen met:
-
a. de gehalten aan overige nutriënten zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig
artikel 17 zijn vastgesteld;
-
b. het organischestofgehalte zoals dit voor de desbetreffende meststof overeenkomstig
artikel 18 is vastgesteld; of
-
c. de neutraliserende waarde zoals deze voor de desbetreffende meststof overeenkomstig
artikel 19 is vastgesteld.
Artikel 17
-
1. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib
of compost, alsmede de gehalten aan overige nutriënten in meststoffen worden vastgesteld
door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen
geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.
-
2. De analyse van het monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden
categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel I, of door middel van
een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens
accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
Artikel 18
-
1. Het organischestofgehalte in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse
van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes
genomen representatief monster.
-
2. De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden
categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel II, of door middel van
een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens
accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
Artikel 19
-
1. De neutraliserende waarde van meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse
van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes
genomen representatief monster.
-
2. De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden
categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel III, of door middel
van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat
blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC
17025.
Artikel 20
-
1. Het drogestofgehalte in meststoffen wordt vastgesteld door middel van analyse van
een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes
genomen representatief monster.
-
2. De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden
categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel IV, of door middel van
een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens
accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
Artikel 21
-
1. De hoeveelheden zware metalen in meststoffen worden vastgesteld door middel van analyse
van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes
genomen representatief monster.
-
2. De bemonstering van zuiveringsslib geschiedt ten minste in de frequentie, bedoeld
in artikel 9, in samenhang met bijlage IIA, van richtlijn nr. 86/278/EEG van de Raad
van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1986, betreffende de bescherming van het
milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw
(PbEG L 181).
-
3. De analyse van het monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden
categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel V, of door middel van
een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens
accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
Artikel 22
-
1. De hoeveelheden organische microverontreinigingen in meststoffen wordt vastgesteld
door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen volgens algemeen
geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster.
-
2. De analyse van dit monster geschiedt overeenkomstig het protocol, dat voor de te onderscheiden
categorieën meststoffen is opgenomen in bijlage Ac, onderdeel VI, of door middel van
een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat, door een laboratorium dat blijkens
accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
Artikel 23
Het tijdstip, bedoeld in artikel 77 van het besluit bedraagt voor alle meststoffen
1 januari 2011.
Hoofdstuk 3. Gebruiksnormen
§ 1. Derogatie
Artikel 23a
[Vervallen per 01-05-2014]
Artikel 24
-
1. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van
de wet, is 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte
landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar
is.
-
2. In afwijking van het eerste lid, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld
in artikel 8, onderdeel a, van de wet 230 kilogram stikstof per hectare van de tot
het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die voor het op of in de bodem brengen
van dierlijke mest beschikbaar is, indien de landbouwgrond is gelegen op zand- of
lössgrond, bedoeld in Bijlage I bij het besluit, in de provincies Overijssel, Gelderland,
Utrecht, Noord-Brabant of Limburg.
-
3. De in het eerste lid en tweede lid bedoelde gebruiksnormen zijn uitsluitend van toepassing:
-
a. op dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren;
-
b. indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25, 25c,
27 en 27a;
-
c. indien de landbouwer beschikt over een vergunning, bedoeld in artikel 25a, eerste
lid; en
-
d. indien de landbouwer voor de tot zijn bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond
geen gebruik maakt van de vrijstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Vrijstellingsregeling
bovengronds aanwenden runderdrijfmest 2019–2023.
Artikel 25
-
1. Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarin de landbouwer de gebruiksnormen,
bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, voornemens is toe te passen, vraagt de
landbouwer een vergunning aan bij de minister voor het op zijn bedrijf mogen toepassen
van artikel 24, eerste en tweede lid.
-
2. Bij de aanvraag verklaart de landbouwer dat hij voldoet aan de voorwaarden in de derogatiebeschikking
en het bepaalde in deze paragraaf en verklaart hij ermee in te stemmen dat het meststoffengebruik,
alsmede het bemestingsplan en de mestboekhouding onderwerp kunnen zijn van controle.
-
3. Bij de aanvraag verklaart de landbouwer dat hij de gebruiksnormen, bedoeld in artikel
8 van de wet, de bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 9 in samenhang met de hoofdstukken
IV, VI en X van het besluit gestelde regels, het bepaalde bij of krachtens de artikelen
4b, 5 en 8a van het Besluit gebruik meststoffen en de voorschriften die uit hoofde
van deze paragraaf aan hem worden gesteld naleeft.
-
4. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt in behandeling genomen, nadat de landbouwer
een bedrag van € 50,– heeft voldaan.
-
5. De landbouwer betaalt ten behoeve van ’s Rijks kas een geldsom ter dekking van de
kosten die samenhangen met monitoringswerkzaamheden, bedoeld in artikel 9 van de derogatiebeschikking,
ter hoogte van het bij zijn oppervlakte landbouwgrond behorende tarief, bedoeld in
Bijlage Ad. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, stelt de landbouwer door middel
van het afgeven van een machtiging tot betaling de minister in staat dit bedrag te
innen.
-
6. De landbouwer kan de aanvraag voor een vergunning voor de toepassing op zijn bedrijf
van artikel 24, eerste en tweede lid, tot 16 mei intrekken, zonder dat de geldsom,
bedoeld in het vijfde lid, in rekening wordt gebracht.
Artikel 25a
-
1. De minister verleent een vergunning, indien de landbouwer tijdig een aanvraag, bedoeld
in artikel 25, eerste lid, heeft gedaan en daarbij de verklaringen, bedoeld in artikel
25, tweede en derde lid, heeft gedaan.
-
2. De vergunning wordt verleend voor één kalenderjaar.
-
3. De vergunning wordt overgedragen ingeval van erfopvolging. De opvolger voldoet aan
het bepaalde in deze paragraaf en dient de verklaringen in, bedoeld in artikel 25,
tweede en derde lid.
-
4. Onverminderd het derde lid, is de vergunning overdraagbaar ingeval van bedrijfsoverdracht.
De betrokken landbouwers doen gezamenlijk een verzoek tot wijziging van de tenaamstelling
van de vergunning. De landbouwer op wiens naam de vergunning komt te staan voldoet
aan het bepaalde in deze paragraaf en dient de verklaringen in, bedoeld in artikel
25, tweede en derde lid.
-
5. Geen vergunning wordt verleend aan een landbouwer die zich voor de tot zijn bedrijf
behorende landbouwgrond heeft aangemeld voor deelname aan de vrijstelling, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, van de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden runderdrijfmest
2019–2023.
Artikel 25b
-
1. De minister kan een vergunning intrekken, indien de landbouwer niet voldoet aan het
bepaalde in deze paragraaf.
-
2. De minister trekt een vergunning voorts in, indien de landbouwer dit verzoekt.
-
3. Indien de minister de vergunning voor een bepaald kalenderjaar heeft ingetrokken op
grond van het eerste lid, is de landbouwer voor het daaropvolgende kalenderjaar uitgesloten
van het kunnen doen van een aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid.
Artikel 25c
-
1. De landbouwer voldoet aan de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 8 van de wet, en de
bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 9 in samenhang met de hoofdstukken IV, VI en
X van het besluit gestelde regels. Op de tot het bedrijf van de landbouwer behorende
oppervlakte landbouwgrond wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen
4b, 5 en 8a van het Besluit gebruik meststoffen.
-
2. In het kalenderjaar waarin de gebruiksnormen, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede
lid, worden toegepast, wordt gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september
ten minste tachtig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond,
die voor het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen beschikbaar is, onafgebroken
beteeld met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer.
-
3. De landbouwer gebruikt geen fosfaat uit kunstmest.
-
4. De landbouwer verleent desgevraagd zijn medewerking aan monitoringswerkzaamheden als
bedoeld in artikel 10 van de derogatiebeschikking, in opdracht van de minister of
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Artikel 25d
[Vervallen per 18-02-2021]
Artikel 26
[Vervallen per 01-05-2014]
Artikel 27
-
1. De landbouwer stelt vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld
in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, voor het desbetreffende jaar een bemestingsplan
op dat voldoet aan artikel 7, derde en vierde lid, van de derogatiebeschikking.
-
2. De landbouwer herziet het bemestingsplan uiterlijk zeven dagen nadat zich een wijziging
in de landbouwpraktijk heeft voorgedaan, indien dat noodzakelijk is om de consistentie
van het bemestingsplan te waarborgen.
-
3. De landbouwer bewaart het bemestingsplan als onderdeel van de administratie, bedoeld
in artikel 32 van het besluit.
-
4. De landbouwer houdt een mestboekhouding bij die voldoet aan artikel 7, vijfde en zesde
lid, van de derogatiebeschikking.
-
5. De landbouwer verstrekt elk kalenderjaar uiterlijk op 31 januari aan de minister gegevens
uit de mestboekhouding.
-
6. De landbouwer bewaart de mestboekhouding als onderdeel van de administratie, bedoeld
in artikel 32 van het besluit.
Artikel 27a
-
1. Ten hoogste vier jaren voorafgaand aan 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm,
bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, zijn de waarde van de fosfaattoestand
en de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem van de tot het bedrijf
behorende oppervlakte landbouwgrond vastgesteld en vastgelegd in een analyserapport
door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan
de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
-
2. Het laboratorium stelt de fosfaattoestand van de bodem vast door middel van bemonstering
en analyse van de bodem van de desbetreffende percelen overeenkomstig artikel 103a,
eerste tot en met derde lid.
-
3. De landbouwer bewaart het analyserapport als onderdeel van de administratie, bedoeld
in artikel 32 van het besluit.
-
4. Indien een perceel door de landbouwer in gebruik wordt genomen na 1 februari en vóór
16 mei van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste
lid, wordt toegepast, vindt de waardevaststelling, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk
7 dagen na de ingebruikname plaats.
-
5. In afwijking van het eerste lid zijn voor 2020 de waarde van de fosfaattoestand en
de waarde van het stikstofleverende vermogen van de bodem ten hoogste vijf jaren voorafgaand
aan 4 september 2020 vastgesteld en vastgelegd.
Artikel 27b
Als vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in artikel 27a, tweede
lid, wordt tevens aangemerkt de vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem:
-
a. die tot en met 31 oktober 2009 is verricht overeenkomstig artikel 27 zoals dit artikel
luidde op 31 december 2009; of
-
b. bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol
met uitzondering van de in onderdeel I, paragraaf 1, voorgeschreven vastlegging van
de omvang en vorm van het te bemonsteren perceel dan wel perceelsdeel met een Global
Positioning System, voor zover het monsters betreft die in de periode van 1 november
2009 tot 1 januari 2010 uit de desbetreffende bodem zijn genomen.
Artikel 27c
Indien niet wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25,
25c, 27 en 27a, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel
9, eerste lid, van de wet van toepassing.
§ 2. Stikstofgebruiksnorm
Artikel 28
-
1. Als hoeveelheid stikstof als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet wordt vastgesteld
de hoeveelheid stikstof die in bijlage A, tabel 1, bij het desbetreffende gewas onder
het desbetreffende jaar is vermeld, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare
van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, zoals deze in voorkomend
geval is onderscheiden naar de grondsoort van het perceel waarop de teelt plaatsvindt,
het aantal voorafgaande teelten van hetzelfde gewas in het desbetreffende jaar, de
in het desbetreffende jaar aan de betrokken teelt voorafgaande of op de betrokken
teelt volgende teelt van andere gewassen, het tijdstip waarop het desbetreffende perceel
is beteeld, alsmede de bij de teelt toegepaste landbouwpraktijk, met dien verstande
dat:
-
a. de hoeveelheid stikstof die bij ‘tijdelijk grasland’ en bij ‘groenbemesters’ is vermeld,
niet geldt voor tijdelijk grasland dat wordt, onderscheidenlijk groenbemesters die
worden geteeld aansluitend op de teelt van maïs;
-
b. de hoeveelheid stikstof die bij de onder de gewasgroep ‘groenbemesters’ onderscheiden
gewassen is vermeld, uitsluitend van toepassing is indien de groenbemester:
-
1°. wordt geteeld vóór 16 september en is geploegd na 1 december, voor zover de groenbemester
wordt geteeld op zand-, löss- of veengrond;
-
2°. wordt geteeld vóór 16 september en aantoonbaar ten minste acht weken wordt geteeld
alvorens te worden geploegd, voor zover de groenbemester wordt geteeld op kleigrond;
of
-
3°. gedurende een periode van ten minste tien weken wordt geteeld in het groeiseizoen
en aansluitend daarop een volggewas wordt geteeld.
-
c. de hoeveelheid stikstof die bij ‘Consumptieaardappelen Vroeg’ is vermeld, uitsluitend
geldt indien het loof voor 15 juli van het desbetreffende jaar wordt vernietigd;
-
d. de hoeveelheid stikstof die bij ‘Pootaardappelen Uitgroeiteelt’ is vermeld, uitsluitend
geldt indien het loof na 15 augustus van het desbetreffende jaar wordt vernietigd;
en
-
e. de hoeveelheid stikstof die onder ‘lössgrond’ is vermeld, uitsluitend geldt indien
het grond betreft die is ontstaan in eolisch materiaal en binnen 80 cm van het maaiveld
voor meer dan de helft bestaat uit leem met een kleinere fractie dan 50 µm.
-
2. Indien het gewogen gemiddelde van de hoeveelheid stikstof van alle op de tot een bedrijf
behorende oppervlakte landbouwgrond geteelde gewassen of gewasgroepen uit Bijlage
A, tabel 1, in een kalenderjaar ten minste 100 kilogram en ten hoogste 110 kilogram
stikstof per hectare is, bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 10,
eerste lid, van de wet in het desbetreffende kalenderjaar, in afwijking van het eerste
lid, 110 kilogram stikstof per hectare van de tot dat bedrijf behorende oppervlakte
landbouwgrond.
Artikel 28a
-
1. De hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef, wordt voor onderstaande
gewassen vermeerderd met de hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf
behorende oppervlakte landbouwgrond, voor zover de teelt van deze gewassen op kleigrond
plaatsvindt:
-
a. voor zover het gewas suikerbieten betreft, 15 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde
opbrengst van het totale areaal suikerbieten dat op het desbetreffende bedrijf op
kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande
jaren, ten minste 75 ton per hectare bedroeg;
-
b. voor zover het de in bijlage A, tabel 5, genoemde consumptieaardappelrassen betreft,
30 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal van
deze consumptieaardappelrassen dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd
geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten
minste 50 ton per hectare bedroeg;
-
c. voor zover het gewas wintertarwe betreft, 15 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde
opbrengst van het totale areaal wintertarwe dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond
werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren,
ten minste 9 ton per hectare bedroeg;
-
d. voor zover het gewas zomertarwe betreft, 20 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde
opbrengst van het totale areaal zomertarwe dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond
werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren,
ten minste 8 ton per hectare bedroeg;
-
e. voor zover het gewas wintergerst betreft, 20 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde
opbrengst van het totale areaal wintergerst dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond
werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren,
ten minste 9 ton per hectare bedroeg;
-
f. voor zover het gewas zomergerst betreft, 30 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde
opbrengst van het totale areaal zomergerst dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond
werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren,
ten minste 7 ton per hectare bedroeg.
-
2. De landbouwer die gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm, bedoeld
in het eerste lid, voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
a. de landbouwer heeft de afnemers, bedoeld in het derde lid, gemachtigd om desgevraagd
gegevens over de afgenomen hoeveelheden te verstrekken aan de minister;
-
b. de landbouwer heeft het desbetreffende bedrijf uiterlijk op 15 mei van het kalenderjaar
waarin gebruik gemaakt wordt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm aangemeld
bij de minister;
-
c. de landbouwer heeft bij de melding, bedoeld in onderdeel b, verklaard dat ten aanzien
van het desbetreffende bedrijf is voldaan aan het eerste lid, onderdelen a tot en
met f, in samenhang met het derde lid, en aan het tweede lid, onderdeel a;
-
d. de landbouwer als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit,
gegevens bewaart waaruit in voorkomend geval ter zake van elk van de drie aan het
desbetreffende jaar voorafgaande jaren blijkt:
-
1°. welke gewassen en rassen op zijn bedrijf werden geteeld;
-
2°. het aantal hectaren kleigrond dat met de desbetreffende gewassen en rassen was beteeld;
-
3°. de hoogte van de gewasopbrengst; en
-
4°. de afnemers van de desbetreffende gewassen.
-
3. Voor de bepaling van de gewasopbrengst, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot
en met f, wordt uitsluitend in aanmerking genomen de hoeveelheid die door de desbetreffende
landbouwer rechtstreeks dan wel door tussenkomst van een daartoe gespecialiseerd bedrijf
dat zich toelegt op het sorteren van de betreffende gewassen, is afgeleverd aan afnemers
die de suikerbieten respectievelijk de consumptieaardappelen tot voor menselijke consumptie
dan wel de gewassen, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f, tot voor menselijke
of dierlijke consumptie geschikte producten verwerken.
Artikel 28b
In afwijking van artikel 28 bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 10,
eerste lid, van de wet op bouwland voor een gewasperceel 125 procent van de hoeveelheid
stikstof die in bijlage A, tabel 1, voor de desbetreffende grondsoort bij het desbetreffende
gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, indien voor dat betreffende gewasperceel:
-
a. de betrokken landbouwer schade leidt of dreigt te leiden uit opbrengstderving of kwaliteitsverlies,
veroorzaakt door het optreden van een neerslaghoeveelheid die uitgaat boven 50 millimeter
in de 24 uur na 08.00 uur of 60 millimeter in de 48 uur na 08.00 uur;
-
b. de te verwachten financiële opbrengst van het betreffende gewasperceel zonder bijbemesting
tenminste 25 procent lager is;
-
c. neerslag en opbrengstderving in een rapport door een geregistreerd schade-expert zijn
bevestigd, waarin ook melding gemaakt wordt van ligging en areaal van het betreffende
gewasperceel;
-
d. de hoeveelheid stikstof die boven 100 procent van de in bijlage A, tabel 1, genoemde
hoeveelheid uitgaat, wordt toegediend in de vorm van anorganische meststoffen;
-
e. de landbouwer het voornemen tot bijbemesting vooraf heeft gemeld bij de minister;
-
f. de landbouwer bij de melding, bedoeld in onderdeel e, heeft verklaard dat ten aanzien
van het desbetreffende bedrijf wordt voldaan aan de onderdelen a tot en met d;
-
g. de landbouwer als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit,
het rapport, bedoeld onder c, bewaart.
Artikel 28c
-
1. De hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef, wordt vermeerderd
met de in bijlage A, tabel 1a, vermelde hoeveelheid stikstof per hectare van de tot
het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond indien een bedrijf de in bijlage A,
tabel 1a, gemiddelde gewasopbrengst heeft van het totale areaal van een gewas als
bedoeld in tabel 1a, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande
jaren.
-
2. De landbouwer die gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm, bedoeld
in het eerste lid:
-
a. heeft, voor zover het de gewassen genoemd in artikel 28a, eerste lid, betreft, de
afnemers, bedoeld in het derde lid, gemachtigd om desgevraagd gegevens over de afgenomen
hoeveelheden van het desbetreffende gewas te verstrekken aan de minister;
-
b. beschikt, voor zover het de andere gewassen dan die genoemd in artikel 28a, eerste
lid, betreft, over schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat het gewas aan een afnemer
is geleverd en waaruit blijkt wat de gewasopbrengst is die aan een afnemer is geleverd.
Onder schriftelijk bewijs wordt in ieder geval facturen en afleverbewijzen van de
gewassen en historische financiële informatie verstaan;
-
c. beschikt, voor zover het andere gewassen dan die genoemd in artikel 28a, eerste lid,
betreft, over een samenstellingsverklaring van een accountant waaruit blijkt dat de
gewasopbrengst die aan een afnemer zou zijn geleverd in overeenstemming is met het
door de landbouwer verstrekte schriftelijk bewijs, bedoeld in onderdeel b;
-
d. stelt de minister uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar ervan in kennis dat het
desbetreffende bedrijf gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm;
-
e. bewaart als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit,
gegevens waaruit ter zake van elk van de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande
jaren blijkt:
-
1°. welke gewassen en rassen op het bedrijf werden geteeld;
-
2°. het aantal hectaren grond dat met de desbetreffende gewassen en rassen was beteeld;
-
3°. de hoogte van de gewasopbrengst;
-
4°. welke mestsoorten zijn gebruikt op het bedrijf; en
-
5°. de afnemers van de desbetreffende gewassen;
-
f. gebruikt op het bedrijf:
-
1°. voor zover het zuidelijke zandgronden en lössgronden betreft, maximaal 75 kilogram
stikstof per hectare per jaar in de vorm van drijfmest en waarbij geldt dat de overige
bemesting met stikstof uitsluitend plaats vindt door het gebruik van kunstmest;
-
2°. voor zover het kleigrond, noordelijke, westelijk en centrale zandgronden of veengrond
betreft, maximaal 100 kilogram stikstof per hectare per jaar in de vorm van drijfmest
en waarbij geldt dat de overige bemesting met stikstof uitsluitend plaatsvindt door
het gebruik van kunstmest;
-
g. bemest op het bedrijf na 1 juli de percelen met de gewassen, bedoeld in bijlage A,
bijlage 1a, niet met drijfmest;
-
h. verleent medewerking aan de monitoring door de minister van de milieueffecten van
de toegestane vermeerdering van de hoeveelheid stikstof op grond van het eerste lid.
-
3. Voor de bepaling van de gewasopbrengst, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend
in aanmerking genomen de hoeveelheid die door de desbetreffende landbouwer rechtstreeks
is afgeleverd aan afnemers.
Artikel 28d
[Vervallen per 18-02-2021]
Artikel 28e
Een landbouwer die een verhoging van een stikstofgebruiksnorm toepast als bedoeld
in artikel 28a, eerste lid, kan niet tevens een verhoging van de stikstofgebruiksnorm
toepassen, bedoeld in artikel 28c, eerste lid.
Artikel 28f
-
1. Onverminderd artikel 28, eerste lid, onderdelen a tot en met e, wordt de hoeveelheid
stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef, verminderd met:
-
a. 65 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte voormalig
grasland, gelegen op zand- of lössgrond, indien direct aansluitend aan het vernietigen
van de graszode op deze grond in het zelfde kalenderjaar de teelt van maïs, consumptieaardappelen
of fabrieksaardappelen aanvangt;
-
b. 50 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte grasland,
gelegen op zand- of lössgrond, indien na het vernietigen van de graszode in de periode
van 1 juni tot en met 31 augustus op deze grond direct aansluitend de teelt van gras
aanvangt;
-
c. 50% indien direct voorafgaand aan de teelt van een groenbemester op bouwland, gelegen
op zand- of lössgrond, een gewas, niet zijnde graan, koolzaad, zomerpeen, blauwmaanzaad,
karwij of vlas, wordt geteeld.
-
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien:
-
a. de graszode in het voorafgaande jaar is geteeld als aangewezen gewas conform het bepaalde
in artikel 8a, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit gebruik meststoffen; of
-
b. het gras is ingezaaid als een niet-vlinderbloemige groenbemester als bedoeld in bijlage
A.
-
3. Bij de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt van het bepaalde
in artikel 4b, vierde lid, van het Besluit gebruik meststoffen vrijstelling verleend.
-
4. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt in 2022 de hoeveelheid
stikstof, bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef, verminderd met 85 kilogram stikstof
per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte voormalig grasland, gelegen
op zand- of lössgrond, indien direct aansluitend aan het vernietigen van de graszode
op deze grond in hetzelfde kalenderjaar de teelt van maïs aanvangt.
-
5. Het vierde lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2023.
Artikel 29
-
1. Bij de bepaling van de in artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid
meststoffen wordt de hoeveelheid stikstof in dierlijke en andere in bijlage B vermelde
organische meststoffen slechts in aanmerking genomen voor het percentage dat in de
tabel van die bijlage is vermeld voor de desbetreffende meststof en, indien sprake
is van dierlijke meststoffen die op bouwland op kleigrond of veengrond op of in de
bodem zijn gebracht, voor de desbetreffende periode waarin de meststoffen op of in
de bodem zijn gebracht, met dien verstande dat het bij de omstandigheid ‘op bedrijf
met beweiding’ of ‘op bedrijf zonder beweiding’ vermelde percentage uitsluitend geldt
indien op het desbetreffende bedrijf de in bijlage A, tabel 1, bij ‘grasland met beweiden’
onderscheidenlijk ‘grasland met volledig maaien’ vermelde hoeveelheid stikstof als
stikstofgebruiksnorm wordt toegepast.
-
2. Indien het mengsels van organische meststoffen betreft, wordt bij de bepaling van
de in artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid
stikstof in dat mengsel in aanmerking genomen voor het hoogste percentage dat in bijlage
B is vermeld bij de meststoffen die het mengsel bevat.
§ 3. Fosfaattoestand van de bodem en fosfaatgebruiksnormen
Artikel 29a
De indicator voor de fosfaattoestand van grasland en bouwland is de combinatie van:
Artikel 30
De fosfaattoestand van grasland wordt, overeenkomstig de indeling genoemd in artikel
21a, eerste lid, van het besluit, gekwalificeerd volgens tabel I en de fosfaattoestand
van bouwland wordt gekwalificeerd volgens tabel II waarbij het P-AL-getal wordt afgerond
in gehele getallen en het P-CaCl2-getal wordt afgerond in decimalen.
Tabel I Grasland
Indeling klassen P-CaCl2-getal (mg P/kg)
|
Fosfaatgebruiksnormen (kg P2O5/ha) grasland
|
Indeling klassen P-AL-getal (mg P2O5/100 g)
|
<21
|
21 tot en met 30
|
31 tot en met 45
|
46 tot en met 55
|
>55
|
<0,8
|
arm
|
laag
|
laag
|
neutraal
|
ruim
|
0,8 tot en met 1,4
|
arm
|
laag
|
neutraal
|
ruim
|
ruim
|
1,5 tot en met 2,4
|
laag
|
neutraal
|
ruim
|
ruim
|
hoog
|
2,5 tot en met 3,4
|
neutraal
|
ruim
|
ruim
|
hoog
|
hoog
|
>3,4
|
ruim
|
ruim
|
hoog
|
hoog
|
hoog
|
Tabel II Bouwland
Indeling klassen P-CaCl2-getal (mg P/kg)
|
Fosfaatgebruiksnormen (kg P2O5/ha) bouwland
|
Indeling klassen P-AL-getal (mg P2O5/100 g)
|
<21
|
21 tot en met 30
|
31 tot en met 45
|
46 tot en met 55
|
>55
|
<0,8
|
arm
|
arm
|
arm
|
laag
|
laag
|
0,8 tot en met 1,4
|
arm
|
arm
|
arm
|
laag
|
neutraal
|
1,5 tot en met 2,4
|
arm
|
arm
|
laag
|
neutraal
|
ruim
|
2,5 tot en met 3,4
|
arm
|
laag
|
neutraal
|
ruim
|
hoog
|
>3,4
|
laag
|
laag
|
neutraal
|
ruim
|
hoog
|
Artikel 31
-
1. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de
wet voor grond met de fosfaattoestand arm bedraagt 120 kilogram fosfaat per hectare
grasland of bouwland.
-
2. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de
wet voor grond met de fosfaattoestand laag bedraagt 105 kilogram fosfaat per hectare
grasland of 80 kilogram per hectare bouwland.
-
3. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de
wet voor grond met de fosfaattoestand neutraal bedraagt 95 kilogram fosfaat per hectare
grasland of 70 kilogram per hectare bouwland.
-
4. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de
wet voor grond met de fosfaattoestand ruim bedraagt 90 kilogram fosfaat per hectare
grasland of 60 kilogram per hectare bouwland.
Artikel 32
-
1. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 31, eerste, tweede, derde
en vierde lid, is uitsluitend van toepassing gedurende het kalenderjaar waarin de
melding, bedoeld in artikel 103b, tweede lid, is gedaan, en indien wordt voldaan aan
de voorwaarde, bedoeld in artikel 103b, derde lid.
-
2. Indien de percelen dan wel de gewaspercelen, in de in het eerste lid bedoelde periode
in gebruik zijn genomen door een andere landbouwer, is de desbetreffende fosfaatgebruiksnorm
voor meststoffen, bedoeld in artikel 31, eerste, tweede, derde of vierde lid, gedurende
het restant van die periode van toepassing, indien de landbouwer de ingebruikneming
van de percelen dan wel de gewaspercelen onder opgave van de oppervlakte en de ligging
ervan uiterlijk de eerstvolgende 15 mei na de datum van ingebruikneming heeft gemeld
aan de minister.
-
3. Het tweede en derde lid van artikel III van de Regeling van de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit van 19 december 2019 tot wijziging van de Uitvoeringsregeling
Meststoffenwet in verband met de implementatie van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn
(Stcrt. 2019, 70977) vervallen met ingang van 1 januari 2021.
Artikel 33
-
1. Op percelen waarvoor een melding als bedoeld in artikel 103b, tweede lid, is gedaan
op basis van een geldig analyserapport met een datum van monstername gelegen voor
1 januari 2021 zijn de normen ter bepaling van de fosfaattoestand van de bodem en
zijn de fosfaatgebruiksnormen van toepassing zoals deze golden op 31 december 2020.
-
2. In afwijking van artikel 103a, derde lid, is een analyserapport met een datum van
monstername als bedoeld in dat lid, gelegen tussen 15 mei 2016 en 15 mei 2017 geldig
tot vijf jaar na de datum van monstername.
-
3. Op percelen waarvoor voor 1 januari 2021 een melding is gedaan op grond van zowel
artikel 33, eerste lid, zoals dit luidde op 31 december 2020, als artikel 103b, tweede
lid, is tot het verstrijken van de termijnen van vier jaren, bedoeld in artikel 32,
eerste lid, zoals dit luidde op 31 december 2020 of, indien dat eerder is, tot het
moment waarop een nieuwe melding is gedaan, gebaseerd op een geldig analyserapport,
bedoeld in artikel 103a, tweede lid, met een datum van de monstername na 1 januari
2021, de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van toepassing.
-
3. Op percelen waarvoor een melding als bedoeld in artikel 103b, tweede lid, is gedaan
op basis van een geldig analyserapport dat is opgesteld voor 1 januari 2021 en waaruit
blijkt dat indicator voor de fosfaattoestand van grasland een PAL-getal van minder
dan 16 of de indicator voor de fosfaattoestand van bouwland een Pw-getal van minder
dan 25 heeft, terwijl ten aanzien van desbetreffende percelen geen melding als bedoeld
in artikel 33, eerste lid, zoals het luidde op 31 december 2020, is gedaan, is de
fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van toepassing.
-
4. In afwijking van het eerste lid zijn op percelen waarvoor een melding als bedoeld
artikel 103b, tweede lid, is gedaan op basis van een geldig analyserapport met een
datum van monstername gelegen voor 1 januari 2021 de normen in verband met de fosfaattoestand
van de bodem, bedoeld in artikel 30, en de fosfaatgebruiksnormen, bedoeld in artikel
31, van toepassing indien:
-
a. in het desbetreffende analyserapport de fosfaattoestand tevens is vastgesteld met
gebruikmaking van de indicator voor de fosfaattoestand van grasland en bouwland, bedoeld
in artikel 29a; en
-
b. de landbouwer daarvan melding heeft gedaan bij de melding, bedoeld in de aanhef.
Artikel 33a
-
1. Een landbouwer kan in enig jaar een verhoging van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen
op bouwland, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet of artikel 31, eerste,
tweede, derde of vierde lid, van deze regeling toepassen, indien de hoeveelheid fosfaat
waarmee de geldende fosfaatgebruiksnorm is overschreden, in het navolgende jaar volledig
wordt gecompenseerd.
-
2. De compensatie geschiedt door de hoeveelheid fosfaat waarmee de fosfaatgebruiksnorm
in het voorgaande jaar is overschreden in mindering te brengen op de in het navolgende
jaar geldende fosfaatgebruiksnorm.
-
3. De hogere gebruiksnorm, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 20 kilogram
fosfaat per hectare per jaar meer dan de fosfaatgebruiksnorm die geldt ingevolge artikel
11, eerste lid, van de wet of artikel 31, eerste, tweede, derde of vierde lid, van
deze regeling.
-
4. De landbouwer, bedoeld in het eerste lid, meldt de toepassing van de verhoging van
de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk op 31 december
van het kalenderjaar waarin de verhoging wordt toegepast aan de minister.
Artikel 33b
-
1. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de
wet voor grond met de fosfaattoestand hoog bedraagt 45 kilogram fosfaat per hectare
bouwland of op een bedrijf als bedoeld in artikel 72a, tweede lid, onderdeel a, 50
kilogram fosfaat per hectare bouwland, indien de landbouwer op de desbetreffende percelen
ten minste 20 kg fosfaat per hectare toepast die aantoonbaar afkomstig is van één
of meer van de volgende mestvormen:
-
a. strorijke vaste mest van rundvee;
-
b. in geval van een bedrijf als bedoeld in artikel 72a, tweede lid, onderdeel a, strorijke
vaste mest van varkens;
-
c. strorijke vaste mest van schapen;
-
d. strorijke vaste mest van geiten;
-
e. strorijke vaste mest van paarden;
-
f. dikke fractie van meststoffen van rundvee;
-
g. champost;
-
h. gft-compost; of
-
i. groencompost.’
-
2. De landbouwer, bedoeld in het eerste lid, meldt het perceel of gewasperceel waarop
de verhoging van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in het eerste lid,
wordt toegepast uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de verhoging
wordt toegepast aan de minister.
§ 4. Fosfaatvrije voet
Artikel 34
Bij de bepaling van de in artikel 12, vierde lid, van de wet bedoelde hoeveelheid
meststoffen, wordt:
-
a. 50 procent van de hoeveelheid fosfaat in compost niet in aanmerking genomen, tot een
maximum van 3,5 kilogram fosfaat per 1.000 kilogram droge stof;
-
b. in de jaren 2006 tot en met 2009 50 procent van de hoeveelheid fosfaat in schuimaarde
niet in aanmerking genomen.
Artikel 35
[Vervallen per 01-01-2020]
§ 5. Tijdelijke vrijstelling mineralenconcentraat
Artikel 35a
-
1. In de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2022 vindt een onderzoek plaats
naar de landbouwkundige en milieukundige effecten met betrekking tot de productie,
de afzet en het gebruik van mineralenconcentraat.
-
2. Aan het onderzoek kan worden deelgenomen door ten hoogste tien producenten van mineralenconcentraat.
-
3. Een producent van mineralenconcentraat die wil deelnemen aan het onderzoek kan zich
hiertoe, onder vermelding van het door de minister ter identificatie van het bedrijf
of de onderneming van de producent verstrekte relatienummer, vanaf 1 januari 2015
aanmelden bij de minister.
-
4. [Vervallen.]
-
5. Bij de aanmelding overlegt de producent gegevens over:
-
a. de naam, het correspondentie- en e-mailadres van de contactpersoon;
-
b. het adres van de bedrijfsgebouwen waar mineralenconcentraat wordt geproduceerd;
-
c. de kadastrale aanduiding van de onderscheiden locaties van de tot het bedrijf behorende
opslagruimten voor mineralenconcentraat, dan wel, ingeval de producent een intermediair
is, het registratienummer van de opslagruimte voor mineralenconcentraat, bedoeld in
artikel 49.
-
6. Bij de aanmelding overlegt de producent voorts:
-
a. een beschrijving van de installatie, waaruit blijkt dat deze tenminste een omgekeerde
osmosestap omvat;
-
b. een beschrijving van de mestsoorten die worden behandeld, de hoeveelheden daarvan
uitgedrukt in tonnen en in kilogrammen stikstof en fosfaat per jaar, en de hoeveelheid,
de aard en de samenstelling van de eventueel tezamen met de dierlijke meststoffen
behandelde stoffen;
-
c. een beschrijving van het productieproces, waaronder de gebruikte technieken, de volgorde
waarin deze worden toegepast en de capaciteit per uur van de desbetreffende apparatuur
en de wijze waarop de omvang van de productie wordt gemonitord;
-
d. een beschrijving van de eindproducten van het productieproces, de hoeveelheden daarvan,
uitgedrukt in tonnen per jaar, en de verwachte samenstelling daarvan, onderscheiden
naar de verschillende eindproducten;
-
e. een analyse waaruit blijkt dat aan de kwaliteitseisen voor het product mineralenconcentraat
kan worden voldaan. De kwaliteitseisen zijn de volgende:
-
1°. minimale gehalte aan NH4-N is 90 procent;
-
2°. verhouding stikstof-fosfaat is minimaal 15, en
-
3°. geleidbaarheid van het product uitgedrukt als EC is minimaal 50;
-
f. een opgave van de maximale behandelingscapaciteit van de installatie in tonnen per
jaar.
-
7. Voor zover de in het zesde lid bedoelde beschrijvingen zijn verstrekt op grond van
de wet en niet zijn gewijzigd, behoeven deze niet opnieuw te worden verstrekt.
Artikel 35b
-
1. De minister wijst een producent van mineralenconcentraat aan als deelnemer indien:
-
a. de producent zich overeenkomstig artikel 35a, derde tot en met zevende lid, heeft
aangemeld;
-
b. de producent de volledige zeggenschap over de gehele installatie en het productieproces
heeft;
-
c. de bedrijfsgebouwen waar het mineralenconcentraat wordt geproduceerd, behoren tot
het bedrijf of de onderneming van de producent;
-
d. de installatie volledig operationeel is;
-
e. de producent daadwerkelijk mineralenconcentraat produceert, overeenkomstig de beschrijvingen,
bedoeld in artikel 35a, zesde lid.
-
2. De minister kan aan de aanwijzing nadere voorschriften verbinden. De aan de aanwijzing
verbonden voorschriften kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.
Artikel 35c
Indien meer dan tien producenten, bedoeld in artikel 35a, derde lid, voldoen aan de
voorwaarden, bedoeld in artikel 35b, eerste lid, wijst de minister ten hoogste tien
producenten aan. De aanwijzing geschiedt op volgorde van aanmelding.
Artikel 35d
-
1. Een aangewezen producent verleent indien door of namens de minister daartoe verzocht
alle noodzakelijke medewerking aan het in artikel 35a, eerste lid, bedoelde onderzoek.
-
2. Een aangewezen producent produceert overeenkomstig de op grond van artikel 35a, vijfde
tot en met zevende lid, overgelegde gegevens en beschrijvingen.
-
3. De aangewezen producent meldt de wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikel 35a,
vijfde lid, binnen 30 dagen aan de minister.
-
4. Wijzigingen in de elementen, bedoeld in artikel 35a, zesde lid, vinden niet plaats
dan na instemming van de minister.
-
5. De aangewezen producent draagt er zorg voor dat op het vervoersbewijs dierlijke mest
uitsluitend de in bijlage I voor mineralenconcentraat opgenomen mestcode wordt vermeld,
indien het mineralenconcentraat is vervaardigd overeenkomstig de op grond van artikel
35a, zesde lid, overgelegde beschrijving van het productieproces, en indien het mineralenconcentraat
wordt afgevoerd naar een gebruiker waarmee hij een overeenkomst tot afname van het
mineralenconcentraat heeft gesloten.
-
6. Het gewicht van en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de van het bedrijf
of van de onderneming van de producent afgevoerde hoeveelheid mineralenconcentraat
wordt bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig onderscheidenlijk
door middel van analyse van een uit de desbetreffende hoeveelheid genomen monster.
Het nemen van dit monster en de analyse van dit monster geschieden overeenkomstig
de artikelen 78 tot en met 81.
-
7. Ingeval de aangewezen producent een intermediair is, heeft de in artikel 14, eerste
lid, van de Meststoffenwet bedoelde verantwoording betrekking op zowel de hoeveelheid
fosfaat als de hoeveelheid stikstof.
-
8. Indien de aangewezen producent niet voldoet aan dit artikel of aan de ingevolge artikel
35b, tweede lid, gestelde voorschriften, kan de minister de aanwijzing als deelnemer
voor een bepaalde periode schorsen of intrekken.
Artikel 35e
De landbouwer die op zijn bedrijf mineralenconcentraat gebruikt, is voor wat betreft
het gebruik van het mineralenconcentraat, voor de jaren 2009 tot en met 2022 vrijgesteld
van artikel 7 van de wet, voor zover het gebruik van de totale hoeveelheid meststoffen
op zijn bedrijf de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van de
wet, en de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet, niet
overschrijdt, en indien is voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel
35f.
Artikel 35f
-
1. De landbouwer heeft met een overeenkomstig artikel 35b aangewezen producent van mineralenconcentraat
een schriftelijke overeenkomst gesloten tot afname van het mineralenconcentraat.
-
2. Het desbetreffende bedrijf van de landbouwer is voor de toepassing van artikel 35e
elektronisch bij de minister aangemeld, onder vermelding van het door de minister
ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer. Deze aanmelding geschiedt
voordat de eerste vracht mineralenconcentraat op het bedrijf wordt aangevoerd.
-
3. Het mineralenconcentraat is rechtstreeks vanaf het bedrijf of de onderneming van de
in het eerste lid bedoelde producent op het bedrijf van de landbouwer aangevoerd.
-
4. Het gewicht van en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op het bedrijf
van de landbouwer aangevoerde hoeveelheid mineralenconcentraat worden bepaald door
middel van weging met behulp van een weegwerktuig onderscheidenlijk door middel van
analyse van een uit de desbetreffende hoeveelheid genomen monster. Het nemen van dit
monster en de analyse van dit monster geschieden overeenkomstig de artikelen 78 tot
en met 81.
-
5. Bij de vooraanmelding wordt de in bijlage I voor mineralenconcentraat opgenomen mestcode
vermeld.
-
6. De landbouwer houdt in de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, de
gegevens bij over de oppervlakte en de ligging van de percelen van zijn bedrijf waarop
mineralenconcentraat op of in de bodem is gebracht.
-
7. De landbouwer verleent indien door of namens de minister daartoe verzocht alle noodzakelijke
medewerking aan het in artikel 35a, eerste lid, bedoelde onderzoek.
-
8. Bij de bepaling van de in artikel 12, tweede lid, van de wet bedoelde hoeveelheid
meststoffen wordt voor het desbetreffende bedrijf de hoeveelheid stikstof in het mineralenconcentraat
voor 100 procent in aanmerking genomen.
Artikel 35g
Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 januari 2023.
Hoofdstuk 4. Opslagcapaciteit dierlijke meststoffen
Artikel 36
-
1. Als forfaitaire productienormen als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b,
en vierde lid, van het besluit, worden voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën
de normen vastgesteld die zijn vermeld in bijlage D, tabel IA, kolom A.
-
2. Voor zover het dieren betreft die worden gehouden op een bedrijf waarvoor een inkennisstelling
heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de Regeling dierlijke
producten, en die behoren tot de in bijlage D, tabel IB, deel 1, onderscheiden categorieën
dieren, zijn in afwijking van het eerste lid de normen van toepassing die zijn vermeld
in kolom A van die tabel.
Hoofdstuk 5. Administratieve verplichtingen landbouwers
Artikel 37
-
1. De aanmelding, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit, geschiedt binnen
30 dagen na inwerkingtreding van deze regeling bij de minister.
-
2. Indien een landbouwbedrijf wordt opgericht na 1 januari 2006, geschiedt de aanmelding,
bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 30 dagen na oprichting.
-
3. De gegevens, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, betreffen
mede:
-
a. het adres van de bedrijfsgebouwen waar dierlijke mest wordt geproduceerd; en
-
b. het correspondentieadres van de landbouwer, indien dit afwijkt van het adres, bedoeld
in onderdeel a.
-
4. Wijzigingen in de ingevolge artikel 31 van het besluit verstrekte gegevens worden
uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de
minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer, gemeld aan de
minister.
Artikel 37a
De landbouwer stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan
de krachtens artikel 129 aangewezen ambtenaren.
Artikel 38
-
1. De gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, betreffen
uitsluitend die percelen landbouwgrond die bij het bedrijf in het kader van normale
bedrijfsvoering in gebruik zijn en die al dan niet gedeeltelijk zijn gelegen in Duitsland
of in België, tot 20, onderscheidenlijk tot 25 kilometer uit de Nederlandse grens.
-
2. De gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel e, van het besluit, worden
onderscheiden naar diersoorten en diercategorieën per soort overeenkomstig de omschrijvingen
in bijlage D, tabel IA.
-
3. De gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel i, van het besluit, worden
per afzonderlijke opslagruimte weergegeven.
-
4. Indien op een bedrijf ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa, onder IV wordt
geproduceerd, worden de gegevens, bedoeld in artikel 33, derde lid, onderdeel c, van
het besluit, onderscheiden naar de tezamen met de dierlijke meststoffen vergiste stoffen
overeenkomstig de aanduiding en de daarbij behorende omschrijving van de desbetreffende
stof in bijlage Aa, onder IV, en bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld
in artikel 33, derde lid, van het besluit, gegevens over het bedrijf of de onderneming
waar de desbetreffende stof als reststof is vrijgekomen.
Artikel 39
-
1. Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van het besluit, bevat de
administratie van de landbouwer gegevens over:
-
a. de hoeveelheid dierlijke meststoffen die in de periode van 1 januari tot en met 31 januari
of van 16 september tot en met 31 december, op zijn bedrijf op bouwland op kleigrond
of veengrond op of in de bodem is gebracht; en
-
b. de oppervlakte en de ligging van de percelen van zijn bedrijf waarop zuiveringsslib
op of in de bodem is gebracht.
-
2. Ingeval van een overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door een landbouwer
aan een intermediair of door een intermediair aan een landbouwer, bevat de administratie
tevens het bewijs van overdracht.
Artikel 40
-
1. Wijzigingen in de aantallen op het bedrijf gehouden dan wel anderszins aanwezige varkens,
kippen, kalkoenen en runderen, worden binnen drie dagen na de datum waarop de wijziging
zich heeft voorgedaan, onder vermelding van de datum waarop deze wijziging zich heeft
voorgedaan, in de administratie opgenomen.
-
2. Wijzigingen in de overige gegevens die de administratie ingevolge de artikelen 32,
tweede lid, en 33 van het besluit en de artikelen 38 en 39 bevat, worden binnen 30
dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan, onder vermelding van
de datum waarop deze wijziging zich heeft voorgedaan, in de administratie opgenomen.
Artikel 41
De landbouwer die in de periode van 16 mei tot en met 31 oktober van een kalenderjaar
een perceel landbouwgrond in gebruik neemt dat voor deze periode in gebruik was bij
een ander bedrijf of een derde, doet hiervan binnen 30 dagen melding aan de minister.
Artikel 42
-
1. De landbouwer, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, de
landbouwer op wiens bedrijf in het voorgaande kalenderjaar de gebruiksnorm, bedoeld
in artikel 24, eerste lid, is toegepast of de landbouwer wiens bedrijf daartoe voor
het huidige kalenderjaar is aangemeld bij de minister overeenkomstig artikel 25, eerste
lid, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister met betrekking tot het voorgaande
kalenderjaar gegevens uit de administratie over:
-
a. de aan het eind van het kalenderjaar op het bedrijf aanwezige hoeveelheid meststoffen,
onderscheiden naar:
-
1°. vaste mest;
-
2°. drijfmest;
-
3°. zuiveringsslib en compost; en
-
4°. meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost;
-
b. de hoeveelheden meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost,
die op of van het bedrijf zijn aangevoerd, onderscheidenlijk zijn afgevoerd;
-
c. het gemiddelde aantal in het kalenderjaar op het bedrijf gehouden dieren, anders dan
varkens, schapen, geiten en runderen, onderscheiden naar diersoort en diercategorieën
per soort voor zover dit onderscheid wordt gemaakt in bijlage D, tabel IA; en
-
d. het aantal aan- of afgevoerde staldieren, anders dan varkens of vleeskalveren, onderscheiden
naar diersoort en diercategorieën per soort, voor zover dit onderscheid wordt gemaakt
in bijlage D, tabel IA.
-
2. De landbouwer op wiens bedrijf op 31 december 2005 pluimveerechten, varkensrechten
of niet-gebonden mestproductierechten rustten of wiens bedrijf overeenkomstig artikel
25, eerste lid, is aangemeld voor toepassing in 2006 van de gebruiksnorm, bedoeld
in artikel 24, eerste lid, verstrekt vóór 1 februari 2006 aan de minister gegevens
uit de administratie over de op 1 januari 2006 op het bedrijf aanwezige hoeveelheid
meststoffen, onderscheiden naar meststoffen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a, onder 1° tot en met 4°.
-
3. De landbouwer die op het eigen bedrijf geproduceerde koemelk zelf verwerkt tot eindproducten
en die 50 procent of meer van de geproduceerde koemelk levert aan een koper als bedoeld
in de Regeling superheffing 2008, verstrekt aan de minister gegevens met betrekking
tot de op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid koemelk.
-
4. Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door een landbouwer aan
een intermediair of door een intermediair aan een landbouwer, doet de landbouwer hiervan
binnen 30 dagen na de overdracht melding.
Artikel 43
-
1. De artikelen 26 en 31 tot en met 35 van het besluit en de artikelen 37 tot en met
42 zijn niet van toepassing ten aanzien van een bedrijf, indien op elk moment in het
desbetreffende kalenderjaar wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
-
a. de som van de tot dan toe in dat jaar op het bedrijf aangevoerde dierlijke meststoffen
en de productie van meststoffen door de op dat moment op het bedrijf gehouden dan
wel anderszins aanwezige dieren op jaarbasis is ten hoogste 350 kilogram stikstof;
-
b. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is niet groter dan drie hectare;
-
c. het bedrijf beschikt over een uniek nummer als bedoeld in artikel 9, onderdeel a,
van de Handelsregisterwet 2007 of een door de minister verstrekt relatienummer in
het geval dierlijke meststoffen worden aangevoerd op dan wel afgevoerd van het bedrijf.
-
2. De artikelen 32, tweede lid, onderdelen d, e, f en h en 33 van het besluit en de artikelen
40, eerste lid, en 42, eerste lid, onderdelen a, c en d, zijn niet van toepassing
ten aanzien van diersoorten als bedoeld in bijlage D, tabel IA, waarvan de op enig
moment op het bedrijf gehouden of anderszins aanwezige dieren tezamen op jaarbasis
ten hoogste 350 kilogram stikstof produceren, onderscheidenlijk ten aanzien van de
door deze dieren geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen.
-
3. De productie van dierlijke meststoffen op jaarbasis, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a, en het tweede lid, wordt bepaald op basis van het aantal op het desbetreffende
moment gehouden dieren, onderscheiden naar diersoorten en diercategorieën per soort,
en op basis van de voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën in bijlage
D, tabel IA, kolom B, en tabellen IIA en IIB vermelde forfaitaire productienormen,
uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar.
-
4. Voor zover het dieren betreft die worden gehouden op een bedrijf waarvoor een inkennisstelling
heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de Regeling dierlijke
producten, en die behoren tot de in bijlage D, tabel IB, deel 2, onderscheiden categorieën
dieren, zijn in afwijking van het derde lid de normen van toepassing die zijn vermeld
in deel 2 van die tabel.
Artikel 44
De artikelen 32, tweede lid, onderdelen e, g, en h, van het besluit en de artikelen
40 en 42, eerste lid, onderdelen a en c, zijn niet van toepassing ten aanzien van
de in enig kalenderjaar op het bedrijf ingeschaarde schapen, onderscheidenlijk de
door deze schapen geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, indien ten aanzien
van dat bedrijf wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
-
a. het aantal in dat kalenderjaar ingeschaarde schapen is niet groter dan 450;
-
b. inscharing van de schapen vindt slechts gedurende één aaneengesloten periode van ten
hoogste vier weken in het kalenderjaar plaats in de periode van 1 januari tot 1 maart
of in de periode van 1 oktober tot en met 31 december.
Hoofdstuk 6. Administratieve verplichtingen intermediairs
Artikel 45
-
1. De aanmelding, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het besluit, geschiedt binnen
30 dagen na inwerkingtreding van deze regeling bij de minister.
-
2. Indien een intermediaire onderneming wordt opgericht na 1 januari 2006, geschiedt
de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 30 dagen na oprichting.
-
3. De gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, betreffen
mede:
-
4. De gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdelen f en g, van het besluit,
betreffen mede de serienummers van de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur
en de GR-apparatuur alsmede een aanduiding van het type waartoe deze apparatuur behoort,
het versienummer en de fabrikant van deze apparatuur.
-
5. De gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel h, van het besluit, worden,
voor zover het opslagruimten voor drijfmest of vaste mest betreft, mede uitgedrukt
in kubieke meters onderscheidenlijk in vierkante meters.
-
6. In aanvulling op de gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het besluit,
verstrekt de intermediair ter zake van de transportmiddelen die voor het vervoer van
dierlijke mest exclusief bij de desbetreffende onderneming in gebruik zijn, tevens
de volgende gegevens:
-
a. ofwel het kenteken en de meldcode van het betrokken transportmiddel of aanhangwagen,
zoals deze zijn vermeld op het voor het betrokken voertuig afgegeven, geldige kentekenbewijs,
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wegenverkeerswet 1994, voor
zover het een motorrijtuig of aanhangwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen
c onderscheidenlijk d, van die wet betreft, waarop overeenkomstig Bijlage E, onderdeel
D, onder 4.6, automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur is bevestigd, danwel
het chassisnummer van het betrokken transportmiddel waarop overeenkomstig Bijlage
E, onderdeel D, onder 4.6, automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur is
bevestigd, voor zover het een ander transportmiddel betreft;
-
b. ofwel het kenteken en de meldcode van het betrokken transportmiddel en van iedere
aanhangwagen, zoals deze zijn vermeld op het voor het betrokken voertuig afgegeven,
geldige kentekenbewijs, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wegenverkeerswet
1994, voor zover het een motorrijtuig of aanhangwagen als bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdelen c onderscheidenlijk d, van die wet betreft dat gebruikt wordt voor
het vervoer van vaste mest, danwel het chassisnummer van het betrokken transportmiddel
en het chassisnummer van de aanhangwagen, voor zover het een ander transportmiddel
betreft dat gebruikt wordt voor het vervoer van vaste mest; en
-
c. de koppeling tussen de geregistreerde GR-apparatuur, bedoeld in artikel 38, tweede
lid, onderdeel g, van het besluit, en de in onderdeel b bedoelde kentekens en chassisnummers,
onder vermelding van het serienummer van de GR-apparatuur.
-
7. Indien op een onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld,
verstrekt de intermediair behalve de gegevens, bedoeld in artikel 38, tweede lid,
van het besluit, tevens een omschrijving van de in artikel 16, eerste lid, van het
besluit bedoelde behandelingsmethode voor zuiveringsslib.
-
8. Wijzigingen in de ingevolge artikel 38 van het besluit of het zesde of zevende lid
geregistreerde gegevens worden uiterlijk 30 dagen na de datum van de wijziging, onder
vermelding van het door de minister ter identificatie van de onderneming verstrekte
relatienummer, gemeld aan de minister.
-
9. De artikelen 38 en 39 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers
voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of een onderneming
in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, voert, met dien verstande dat
het tuincentrum of de hovenier wel beschikt over een uniek nummer als bedoeld in artikel
9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007 of een door de minister verstrekt relatienummer.
-
10. Het zesde lid is niet van toepassing, indien het vervoer van drijfmest van een bedrijf
naar een intermediaire onderneming plaatsvindt met behulp van een pijpleiding.
Artikel 45a
De intermediair stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan
de krachtens artikel 129 aangewezen ambtenaren.
Artikel 46
-
1. De gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, worden
bijgehouden op het daartoe door de minister verstrekte formulier.
-
2. In plaats van het in het eerste lid bedoelde formulier kunnen andere gegevensdragers
worden gebruikt, onder de voorwaarde dat daarbij dezelfde berekeningswijze wordt gehanteerd
als bij gebruik van het in het eerste lid bedoelde formulier, het geval zou zijn geweest.
-
3. Voor zover het hoeveelheden dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost betreft,
worden de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel b, van het besluit,
ingevuld zoals deze voor de desbetreffende hoeveelheid ook zijn opgenomen in rVDM,
onderscheidenlijk zoals deze ook zijn vermeld op het op de desbetreffende hoeveelheid
betrekking hebbende vervoersbewijs zuiveringsslib en compost en op het ter zake door
het laboratorium verstrekte overzicht van de analyseresultaten.
-
4. Voor zover het hoeveelheden mestkorrels, overige organische meststoffen en anorganische
meststoffen betreft, worden de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel
b, van het besluit, overgenomen van het etiket op de verpakking, dan wel van het begeleidend
document bij de meststoffen.
-
5. Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede en derde lid, van het besluit,
bevat de administratie met betrekking tot de overdracht van een opslagruimte voor
meststoffen, bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, het
door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de bij deze overdracht
betrokken intermediaire onderneming.
-
6. Indien op een onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld,
bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede en derde
lid, van het besluit tevens gegevens over:
-
a. de in artikel 16, eerste lid, van het besluit bedoelde behandelingsmethode voor zuiveringsslib;
-
b. de hoeveelheid geproduceerd, behandeld zuiveringsslib; en
-
c. de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, de pH-waarde, het organisch stofgehalte
en de hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, bij het besluit opgenomen
zware metalen in het zuiveringsslib alsmede de resultaten van de uitgevoerde bemonsteringen
en analyses, bedoeld in artikel 21.
-
7. Indien op een onderneming compost wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld,
bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld in artikel 39, tweede en derde
lid, van het besluit tevens gegevens over:
-
a. de hoeveelheid geproduceerde, behandelde compost; en
-
b. de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, het organisch stofgehalte en de hoeveelheden
van de in bijlage II, onder tabel 3, bij het besluit opgenomen zware metalen.
-
8. Indien op een onderneming ‘covergiste mest’ als bedoeld in bijlage Aa, onder IV wordt
geproduceerd, worden de gegevens, bedoeld in artikel 39, derde lid, onderdeel c, van
het besluit, onderscheiden naar de tezamen met de dierlijke meststoffen vergiste stoffen
overeenkomstig de aanduiding en de daarbij behorende omschrijving van de desbetreffende
stof in bijlage Aa, onder IV, en bevat de administratie behalve de gegevens, bedoeld
in artikel 39, derde lid, van het besluit, gegevens over het bedrijf of de onderneming
waar de desbetreffende stof als reststof is vrijgekomen.
-
9. Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door of aan een intermediair,
bevat de administratie van de intermediair tevens het bewijs van overdracht en de
gegevens, bedoeld in artikel 48a, tweede lid.
Artikel 47
-
1. Wijzigingen in de gegevens die de administratie ingevolge artikel 39, tweede lid,
aanhef en onderdelen a en c, en derde lid, van het besluit en artikel 46, vijfde lid,
bevat, worden binnen 30 dagen na de datum waarop de wijziging zich heeft voorgedaan
in de administratie opgenomen.
-
2. Wijzigingen in de gegevens, die de administratie ingevolge artikel 39, tweede lid,
onderdeel b, van het besluit bevat, worden, voor zover het dierlijke meststoffen anders
dan mestkorrels betreft, binnen 24 uur na het tijdstip waarop de analyseresultaten,
bedoeld in artikel 81, eerste lid, van het laboratorium zijn ontvangen op het in artikel
46, eerste lid, bedoelde formulier verwerkt.
-
3. Wijzigingen in de gegevens, die de administratie ingevolge artikel 39, tweede lid,
onderdeel b, van het besluit bevat, worden, voor zover het meststoffen anders dan
dierlijke meststoffen betreft, binnen 24 uur na het tijdstip waarop de wijziging zich
heeft voorgedaan op het in artikel 46, eerste lid, bedoelde formulier verwerkt.
Artikel 48
-
1. De intermediair verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister met betrekking
tot het voorgaande kalenderjaar gegevens uit de administratie over:
-
a. de hoeveelheden meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib en compost,
die in het kader van de onderneming zijn aan- en afgevoerd;
-
b. [vervallen; en]
-
c. de aan het eind van het kalenderjaar op de onderneming aanwezige hoeveelheid meststoffen
onderscheiden naar meststoffen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel a,
onder 1° tot en met 4°.
-
2. De ondernemer in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd
of anderszins wordt behandeld, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister
gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib
gemiddeld aanwezige hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, van het besluit
opgenomen zware metalen.
-
3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de in het tweede lid bedoelde gegevens
zijn verstrekt door het laboratorium dat de analyses heeft verricht.
-
4. De minister is bevoegd de op grond van het tweede of derde lid verstrekte gegevens
door te geven aan gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de desbetreffende
onderneming is gevestigd.
-
5. De intermediair die verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib, waarvoor op grond
van artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat,
verstrekt op elektronische wijze aan de minister het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte
en het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid
zuiveringsslib met gebruikmaking van het in artikel 46, eerste lid, bedoelde formulier,
of de in artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers is berekend.
Artikel 48a
-
1. Ingeval van overdracht van een opslagruimte voor meststoffen door of aan een intermediair
doet de intermediair hiervan binnen 30 dagen na de overdracht melding.
-
2. Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens verstrekt:
-
a. de hoeveelheid mest in tonnen die wordt overgedragen;
-
b. de hoeveelheid stikstof en fosfaat in kilogrammen die wordt overgedragen;
-
c. de soort mest die wordt overgedragen, onderscheiden naar meststoffen als bedoeld in
artikel 42, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°.
Artikel 49
-
1. Op de opslagruimten voor meststoffen, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel
a, van het besluit, worden de door de minister verstrekte registratienummers ter identificatie
van de afzonderlijke opslagruimten aangebracht, op zodanige wijze dat het nummer steeds
duidelijk zichtbaar en leesbaar is.
-
2. De opslagruimten voor meststoffen worden in de administratie en bij de verstrekking
van gegevens mede aangeduid met het registratienummer van de opslagruimte, bedoeld
in het eerste lid.
Hoofdstuk 7. Administratieve verplichtingen overige leveranciers en afnemers
Artikel 50
-
1. De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden
afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, bedoeld in artikel 43, eerste
lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen na oprichting van deze onderneming
bij de minister.
-
2. De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming van bedrijven
afgenomen koemelk wordt behandeld, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van het besluit,
geschiedt binnen 30 dagen na oprichting van deze onderneming, overeenkomstig de krachtens
artikel 118 gestelde regels.
-
3. De aanmelding door de ondernemer in het kader van wiens onderneming meststoffen worden
verhandeld, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit, geschiedt binnen 30 dagen
na 1 januari 2008 bij de minister. Indien een onderneming als bedoeld in de vorige
volzin wordt opgericht na 1 januari 2008, geschiedt de aanmelding uiterlijk 30 dagen
na oprichting.
-
4. Indien op een onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt behandeld,
verstrekt de ondernemer behalve de gegevens, bedoeld in artikel 43, derde lid, van
het besluit, tevens een omschrijving van de in artikel 16, eerste lid, van het besluit
bedoelde behandelings methode voor zuiveringsslib.
-
5. Wijzigingen in de ingevolge artikel 43 van het besluit of het vierde lid geregistreerde
gegevens worden door de desbetreffende ondernemer, uiterlijk 30 dagen na de datum
van de wijziging onder vermelding van het door de minister ter identificatie van de
onderneming verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.
-
6. De artikelen 43 en 44 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers,
voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of een onderneming
in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, voert, met dien verstande dat
het tuincentrum of de hovenier wel beschikt over een uniek nummer als bedoeld in artikel
9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007 of een door de minister verstrekt relatienummer.
Artikel 50a
De ondernemer, bedoeld in artikel 50, eerste tot en met derde lid, stelt in Nederland
zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens artikel 129 aangewezen
ambtenaren.
Artikel 51
-
1. Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van het besluit, bevat de
administratie van de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden
afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, bedoeld in artikel 43, eerste
lid, van het besluit, gegevens over:
-
a. de resultaten van de uitgevoerde bemonsteringen en analyses, bedoeld in artikel 98,
eerste en tweede lid; en
-
b. de op het etiket of het begeleidend document, bedoeld in artikel 99, eerste lid, vermelde
droge stofgehalte dan wel het vochtgehalte en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte
in de droge stof.
-
2. Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 44, vierde lid, van het besluit, bevat de
administratie van de ondernemer, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit
voor zover hij compost produceert of anderszins behandelt, gegevens over:
-
a. de hoeveelheid geproduceerde, behandelde compost; en
-
b. de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, het organisch stofgehalte en de hoeveelheden
van de in bijlage II, onder tabel 3, bij het besluit opgenomen zware metalen in de
compost.
-
3. De gegevens, bedoeld in artikel 44, vijfde lid, onderdeel c, van het besluit, betreffen
de gehalten aan droge stof, fosfaat en stikstof, de pH-waarde, het organisch stofgehalte
en de hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, bij het besluit opgenomen
zware metalen in het zuiveringsslib.
-
4. Behalve de gegevens, bedoeld in artikel 44, vierde lid, van het besluit, bevat de
administratie van de ondernemer, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit
voor zover hij verschillende partijen vloeibaar zuiveringsslib waarvoor op grond van
artikel 92b een verschillend analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat,
de hoeveelheden vloeibaar zuiveringsslib die in iedere afzonderlijke opslagruimte
zijn aangevoerd en de hoeveelheden vloeibaar zuiveringsslib die uit die opslagruimte
zijn afgevoerd, zodanig dat steeds blijkt welke hoeveelheid vloeibaar zuiveringsslib
zich in de opslagruimte bevindt.
-
5. De gegevens, bedoeld in het vierde lid, worden bijgehouden op het daartoe door de
minister verstrekte formulier en worden overgenomen van het op de desbetreffende hoeveelheid
betrekking hebbende vervoersbewijs zuiveringsslib en compost en op het ter zake door
het laboratorium verstrekte overzicht van de analyseresultaten. Artikel 46, tweede
en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
6. Wijzigingen in de gegevens die de administratie ingevolge artikel 44 van het besluit
of het eerste tot en met het derde lid bevat, worden binnen 30 dagen na de datum waarop
de wijziging zich heeft voorgedaan in de administratie opgenomen.
-
7. Wijzigingen in de gegevens, die de administratie ingevolge het vierde lid bevat, worden
binnen 24 uur na het tijdstip waarop de wijziging zich heeft voorgedaan op het in
het vijfde lid bedoelde formulier verwerkt.
Artikel 51a
-
1. Op de opslagruimten voor vloeibaar zuiveringsslib, bedoeld in artikel 51, vierde lid,
worden de door de minister verstrekte registratienummers ter identificatie van de
afzonderlijke opslagruimten aangebracht, op zodanige wijze dat het nummer steeds duidelijk
zichtbaar en leesbaar is.
-
2. De opslagruimten voor vloeibaar zuiveringsslib worden in de administratie en bij de
verstrekking van gegevens mede aangeduid met het registratienummer van de opslagruimte,
bedoeld in het eerste lid.
Artikel 52
-
1. De ondernemer, bedoeld in artikel 50, eerste lid, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari
aan de minister per bedrijf met staldieren of runderen waaraan diervoeders worden
geleverd, met betrekking tot het voorafgaande kalenderjaar elektronisch gegevens uit
de administratie over:
-
a. de naam, het adres en het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte
relatienummer van het bedrijf, waaraan diervoeder is geleverd;
-
b. de hoeveelheid geleverd mengvoeders bestemd voor staldieren of runderen, onderscheiden
naar diersoort; en
-
c. de hoeveelheid geleverd ruwvoer en enkelvoudig diervoeder.
-
2. De ondernemer in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd
of anderszins wordt behandeld, verstrekt jaarlijks vóór 1 februari aan de minister
gegevens uit de administratie over de in het voorgaande kalenderjaar in het zuiveringsslib
gemiddeld aanwezige hoeveelheden van de in bijlage II, onder tabel 2, van het besluit
opgenomen zware metalen.
-
3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de in het tweede lid bedoelde gegevens
zijn verstrekt door het laboratorium dat de analyses heeft verricht.
-
4. De minister is bevoegd de op grond van het tweede of derde lid verstrekte gegevens
door te geven aan gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de desbetreffende
onderneming is gevestigd.
-
5. De ondernemer, bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het besluit die verschillende
partijen vloeibaar zuiveringsslib waarvoor op grond van artikel 92b een verschillend
analysenummer is verstrekt, in één opslagruimte opslaat, verstrekt op elektronische
wijze aan de minister het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte en het drogestofgehalte
zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib
met gebruikmaking van het in artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in
artikel 51, vijfde lid in samenhang met artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers
is berekend.
Hoofdstuk 8. Vervoer van meststoffen
§ 1. Apparatuur ten behoeve van het vervoer van dierlijke meststoffen
Artikel 53
-
1. Het vervoer van dierlijke meststoffen vindt uitsluitend plaats indien de GR-apparatuur
adequaat functioneert en voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage
E, onderdeel D, en voor zover de GR-apparatuur, bedoeld in bijlage E, onderdeel D,
onder 4, behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel
van Wageningen UR, te Wageningen is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.
-
2. In aanvulling op het eerste lid, vindt het vervoer van drijfmest uitsluitend plaats
indien de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur zowel afzonderlijk
als in onderlinge samenhang met de GR-apparatuur adequaat functioneert.
-
3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien een storing van de apparatuur
van een intermediair op een transportmiddel gedurende het vervoer van dierlijke meststoffen
is ontstaan en door de vervoerder terstond elektronisch is gemeld aan rVDM.
-
4. Het transportmiddel waarvoor een melding als bedoeld in het derde lid is gedaan, wordt
na afloop van het betreffende vervoer van dierlijke meststoffen niet voor het vervoer
van een nieuwe vracht dierlijke meststoffen gebruikt zolang de melding, bedoeld in
het derde lid, niet met toestemming van de minister door de vervoerder is ingetrokken.
§ 2. Vooraanmelding bij het vervoer van dierlijke meststoffen
Artikel 54
-
1. Ten behoeve van de vooraanmelding worden de volgende gegevens aan rVDM verstrekt:
-
a. namen, adressen, en de door de minister ter identificatie verstrekte relatienummers
of de unieke nummers, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet
2007 van de betrokken leverancier, vervoerder en afnemer;
-
b. indien de leverancier of afnemer een intermediaire onderneming is, het registratienummer
van de opslag;
-
c. van de laad- en losplaats van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen, voor
zover de leverancier of afnemer geen intermediaire onderneming is, het unieke registratienummer,
bedoeld in artikel 93, slot, van verordening (EU) nr. 2016/429, het unieke erkenningsnummer,
bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van verordening (EU) nr. 2019/2035, of de postcode;
-
d. de mestcode dan wel de mestcodes, bedoeld in bijlage I, van de mestsoort of mestsoorten
van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen;
-
e. indien de vracht dierlijke meststoffen uit meerdere mestcodes bestaat, het percentage
van elke mestsoort in de betreffende vracht;
-
f. het geschat gewicht uitgedrukt in tonnen van de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen;
-
g. indien van toepassing: het kenteken van het motorrijtuig, bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, indien daarvan afwijkend tevens het
kenteken van het getrokken voertuig, het identificatienummer of combinatienummer van
het voertuig;
-
h. de datum waarop het laden van de dierlijke meststoffen aanvangt;
-
i. de opmerkingscode dan wel de opmerkingscodes zoals opgenomen in bijlage F die van
toepassing is of zijn op het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen;
-
j. indien van toepassing en voor zover reeds bekend: de code van het laboratorium dat
de analyse van de dierlijke meststoffen uit zal voeren.
-
2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden niet eerder verstrekt dan twee weken
voorafgaand aan de datum, genoemd in het eerste lid, onderdeel h.
-
3. In aanvulling op het eerste lid, wordt ingeval van export van dierlijke meststoffen
het referentienummer van het gezondheidscertificaat of handelsdocument, bedoeld in
artikel 21, van verordening (EG) nr. 1069/2009 dat betrekking heeft op dezelfde vracht
dierlijke meststoffen aan rVDM verstrekt.
-
4. De vervoerder doet ingeval van export van dierlijke meststoffen, waarvoor ingevolge
verordening (EG) nr. 1069/2009 een gezondheidscertificaat is voorgeschreven, de vooraanmelding
ten minste twee werkdagen voordat de vracht dierlijke meststoffen wordt geladen en
verstrekt daarbij de gegevens, bedoeld in het eerste lid. De gegevens, bedoeld in
het derde lid, worden uiterlijk direct voorafgaand aan de startmelding verstrekt.
-
5. Ingeval van import van dierlijke meststoffen worden ten behoeve van de vooraanmelding
de volgende gegevens verstrekt:
-
a. de gegevens die opgenomen staan in het eerste lid; en
-
b. het referentienummer van het gezondheidscertificaat of handelsdocument, bedoeld in
artikel 21 van verordening (EG) nr. 1069/2009 dat betrekking heeft op dezelfde vracht
dierlijke meststoffen.
-
6. In het geval van export respectievelijk import van dierlijke meststoffen behoeft in
afwijking van het eerste lid, onderdeel a, geen relatienummer van de afnemer respectievelijk
de leverancier te worden verstrekt.
-
7. De gegevens, bedoeld in dit artikel, kunnen bij vervoer van dierlijke meststoffen
binnen Nederland tot de startmelding worden gewijzigd.
-
8. In afwijking van het zevende lid, kunnen:
-
a. de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, voor zover het betreft de gegevens
van het kenteken van het motorrijtuig, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
c, van de Wegenverkeerswet 1994, indien daarvan afwijkend tevens het kenteken van
het getrokken voertuig, en de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, voor
zover het betreft de gegevens van de geregistreerde opslag van de leverancier, d en
e, worden gewijzigd tot het tijdstip van het laden, bedoeld in artikel 56;
-
b. de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdeel i, indien het de opmerkingscodes
31, 39, 50, 61, 71 of 72 betreft, worden toegevoegd of verwijderd tot het tijdstip
van lossen, bedoeld in artikel 60.
-
9. Bij export of import van dierlijke meststoffen kunnen de volgende gegevens worden
gewijzigd:
-
a. de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, h, i, en j, alsmede de gegevens,
bedoeld in het derde lid, tot de startmelding worden gewijzigd
-
b. het gegeven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, tot het tijdstip van laden.
-
10. In afwijking van het zevende lid, kunnen bij vervoer van dierlijke meststoffen binnen
Nederland de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a voor zover het betreft
de gegevens van de afnemer, onderdeel b, voor zover het betreft de gegevens van de
geregistreerde opslag van de afnemer, en onderdeel c, voor zover het betreft de locatie
van de losplaats, worden gewijzigd tot het tijdstip van lossen, bedoeld in artikel
60.
-
11. Na ontvangst en controle van de vooraanmelding, bedoeld in het eerste lid, kent de
minister via rVDM na bevestiging van de verstrekte gegevens een uniek nummer toe aan
dat vervoer van dierlijke meststoffen.
§ 3. Het vervoer van dierlijke meststoffen
Artikel 55
Niet eerder dan twee werkdagen voorafgaand aan de in de vooraanmelding verstrekte
datum waarop het laden van de dierlijke meststoffen aanvangt, maar uiterlijk zodra
de vervoerder bij de leverancier gereed is om dierlijke meststoffen te laden, worden
bij de startmelding de gegevens van de vooraanmelding bevestigd en onder vermelding
van het rVDM-nummer en het tijdstip van de melding onverwijld aan rVDM gezonden.
Artikel 56
-
1. De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het laden van de dierlijke
meststoffen door de GR-apparatuur de gegevens inzake het rVDM-nummer, de locatie,
de datum en het tijdstip van het laden van het transportmiddel, alsmede het serienummer,
bedoeld in bijlage E, onderdeel D, onder 4.7, worden vastgelegd en zo spoedig mogelijk
aan rVDM worden gezonden.
-
2. De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid,
tevens de gegevens, bedoeld in artikel 58, vierde lid, worden vastgelegd en aan rVDM
worden gezonden.
§ 4. Bemonsteren bij vervoer van dierlijke meststoffen
Artikel 57
-
1. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf of intermediaire onderneming
aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire
onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire
onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden vastgesteld door middel van analyse van een uit de desbetreffende meststoffen
genomen monster.
-
2. Indien een vracht vaste mest bestemd is om te worden geëxporteerd, geschiedt de bemonstering
tijdens het laden van het transportmiddel.
-
3. Indien een vracht vaste mest is geïmporteerd, geschiedt de bemonstering tijdens het
lossen van het transportmiddel.
Artikel 58
-
1. De bemonstering van een vracht drijfmest vindt plaats onder de verantwoordelijkheid
van de vervoerder.
-
2. De bemonstering van een vracht vaste mest geschiedt door de vervoerder.
-
3. In afwijking van het tweede lid, geschiedt de bemonstering van een vracht vaste mest,
bestaande uit dikke fractie, door een monsternemende organisatie op verzoek van de
leverancier of de vervoerder.
-
4. De vervoerder draagt er zorg voor dat de volgende gegevens aan rVDM worden gezonden:
§ 5. Wegen bij vervoer van dierlijke meststoffen
Artikel 59
-
1. Het gewicht van de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid
dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde
hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde
hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit,
wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen onverwijld na aanvang van
het vervoer bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
-
2. De bepaling van het gewicht van dierlijke meststoffen die van een bedrijf of intermediaire
onderneming worden afgevoerd en worden geëxporteerd, geschiedt in Nederland.
-
3. De bepaling van het gewicht van dierlijke meststoffen die worden geïmporteerd en op
een bedrijf of intermediaire onderneming worden aangevoerd, geschiedt uiterlijk onverwijld
nadat het vervoer op Nederlands grondgebied is aangevangen.
-
4. De vervoerder draagt er zorg voor dat de volgende gegevens onverwijld na het wegen
aan rVDM worden gezonden:
-
a. het rVDM-nummer van de vracht dierlijke meststoffen die is gewogen;
-
b. de datum en het tijdstip van de gewichtsbepaling;
-
c. het vastgestelde gewicht uitgedrukt in kilogrammen van de vracht dierlijke meststoffen;
en
-
d. de locatie waar de gewichtsbepaling heeft plaatsgevonden, bestaande uit hetzij het
adres, hetzij de bij de locatie behorende gps-gegevens.
§ 6. Voltooien van het vervoer van dierlijke meststoffen
Artikel 60
De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke
meststoffen door de GR-apparatuur op basis van het rVDM-nummer, de locatie, de datum
en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en zo spoedig
mogelijk aan rVDM worden gezonden.
Artikel 61
-
1. Uiterlijk zeven dagen na de melding, bedoeld in artikel 60, bevestigen de leverancier
en de afnemer de door rVDM ontvangen gegevens van het transport.
-
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen binnen
Nederland, voor zover de afnemer geen bedrijf of intermediaire onderneming voert,
noch een bedrijf als bedoeld in artikel 43, eerste lid, voert.
-
3. Het eerste lid is niet van toepassing op het vervoer van dierlijke meststoffen binnen
Nederland, voor zover de leverancier een bedrijf voert als bedoeld in artikel 43,
eerste lid.
-
4. Bij de import of export van dierlijke meststoffen is het eerste lid niet van toepassing
op respectievelijk de leverancier en de afnemer.
§ 7. Bijzondere situaties – Maatwerk
Artikel 62
-
1. Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een ander bedrijf,
kunnen de in een kalenderjaar van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen, in
zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op
basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire
stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
-
a. het product van enerzijds het aantal hectaren landbouwgrond dat in dat kalenderjaar
tot het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn behoort en anderzijds het per
hectare van die landbouwgrond bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met derde
lid, van de wet, voor dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm,
bedraagt ten minste 75 procent van de totale hoeveelheid op dat bedrijf in dat kalenderjaar
geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat;
-
b. de van het bedrijf afgevoerde dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag,
vervoerd; en
-
c. de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen
afkomstig zijn en de locatie van het bedrijf waar de dierlijke meststoffen gelost
worden bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.
-
2. De overeenkomstig het eerste lid te bepalen hoeveelheid bedraagt ten hoogste 25 procent
van de totale hoeveelheid in dat kalenderjaar op het desbetreffende bedrijf geproduceerde
hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.
-
3. Artikel 48 van het besluit, de artikelen 48b en 49 van bijlage 1 en de artikelen 56,
57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoer van dierlijke
meststoffen als bedoeld in het eerste lid.
-
4. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt
bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.
-
5. In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het
gewicht dat overeenkomstig het vierde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt
met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt
van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.
-
6. In afwijking van artikel 60 hoeft de locatie van het lossen niet te worden vastgelegd
en aan rVDM te worden gezonden.
-
7. De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire
gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht,
onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.
Artikel 63
-
1. Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf als bedoeld in artikel 43, eerste lid,
worden afgevoerd naar een ander bedrijf, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke
meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit,
worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort
vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de
volgende voorwaarden:
-
a. de hoeveelheid dierlijke meststoffen is afkomstig van de op het bedrijf gehouden,
dan wel anderszins aanwezige dieren;
-
b. de dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag, vervoerd; en
-
c. de afstand tussen de desbetreffende bedrijven bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien
kilometer.
-
2. Artikel 48 van het besluit, de artikelen 48b en 49 van bijlage 1 en de artikelen 56,
57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoer van dierlijke
meststoffen als bedoeld in het eerste lid.
-
3. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt
bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.
-
4. In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het
gewicht dat overeenkomstig het derde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt
met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt
van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.
-
5. In afwijking van artikel 60 hoeft de locatie van het lossen niet te worden vastgelegd
en aan rVDM te worden gezonden.
-
6. De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire
gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht,
onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.
Artikel 64
-
1. Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf of intermediaire onderneming worden afgevoerd
naar een afnemer, die geen bedrijf of onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid
dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het
besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende
mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten,
onder de volgende voorwaarden:
-
a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar afnemers
die geen bedrijf of onderneming voeren wordt afgevoerd bedraagt ten hoogste 250 kilogram
fosfaat; en
-
b. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar een afnemer
die geen bedrijf of onderneming voert wordt afgevoerd bedraagt ten hoogste 20 kilogram
fosfaat per afnemer; en
-
c. de afstand tussen het bedrijf of de intermediaire onderneming en de afnemer bedraagt
hemelsbreed ten hoogste tien kilometer.
-
2. Artikel 48 van het besluit, de artikelen 48b en 49 van bijlage 1 en de artikelen 56,
57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoer van dierlijke
meststoffen als bedoeld in het eerste lid.
-
3. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt
bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.
-
4. In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het
gewicht dat overeenkomstig het derde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt
met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt
van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.
-
5. In afwijking van artikel 60 hoeft de locatie van het lossen niet te worden vastgelegd
en aan rVDM te worden gezonden.
-
6. De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire
gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht,
onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.
Artikel 66
-
1. Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een natuurterrein
of overige grond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onderscheidenlijk
onderdeel g, van het Besluit gebruik meststoffen, waarvan de desbetreffende landbouwer
het exclusieve gebruiksrecht heeft, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen,
in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald
op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire
stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
-
a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar het natuurterrein
wordt afgevoerd, bedraagt uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product
van het aantal hectaren natuurterrein en de hoeveelheid fosfaat die ingevolge artikel
2, derde en vierde lid, van het Besluit gebruik meststoffen per hectare van dat natuurterrein
mag worden gebruikt; en
-
b. de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen
afkomstig zijn en het desbetreffende natuurterrein bedraagt hemelsbreed ten hoogste
twintig kilometer.
-
2. Artikel 48 van het besluit, de artikelen 48b en 49 van bijlage 1 en de artikelen 56,
57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoer van dierlijke
meststoffen als bedoeld in het eerste lid.
-
3. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt
bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.
-
4. In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het
gewicht dat overeenkomstig het derde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt
met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt
van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.
-
5. In afwijking van artikel 60 hoeft de locatie van het lossen niet te worden vastgelegd
en aan rVDM te worden gezonden.
-
6. De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire
gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht,
onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.
Artikel 67
-
1. Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een perceel dat
voor de duur van ten hoogste één jaar in gebruik is gegeven aan een ander bedrijf,
kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage
I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten,
onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
-
a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de uit gebruik
gegeven percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten
hoogste het product van enerzijds het aantal hectaren landbouwgrond dat in dat kalenderjaar
uit gebruik is gegeven en anderzijds het per hectare van die landbouwgrond bij of
krachtens artikel 11, eerste tot en met derde lid, van de wet, voor dierlijke meststoffen
vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;
-
b. de afstand tussen de productielocatie van het bedrijf waarvan de dierlijke meststoffen
afkomstig zijn en het desbetreffende perceel bedraagt hemelsbreed ten hoogste tien
kilometer;
-
c. het perceel behoorde de voorafgaande twee jaren tot het bedrijf waarvan de dierlijke
meststoffen afkomstig zijn;
-
d. het perceel is overeenkomstig artikel 41 aangemeld als behorend tot het bedrijf dat
het perceel tijdelijk in gebruik heeft; en
-
e. de overeenkomst tot ingebruikgeving is schriftelijk aangegaan.
-
2. Artikel 48 van het besluit, de artikelen 48b en 49 van bijlage 1 en de artikelen 56,
57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoer van dierlijke
meststoffen als bedoeld in het eerste lid.
-
3. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt
bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.
-
4. In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het
gewicht dat overeenkomstig het derde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt
met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt
van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.
-
5. In afwijking van artikel 60 hoeft de locatie van het lossen niet te worden vastgelegd
en aan rVDM te worden gezonden.
-
6. De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire
gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht,
onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.
Artikel 68
-
1. Indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een perceel landbouwgrond
dat, al dan niet gedeeltelijk, is gelegen in Duitsland of in België, kan de desbetreffende
hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste
lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de
desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk
fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
-
a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de in het
eerste lid bedoelde percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat,
ten hoogste het product van het aantal hectaren in Duitsland of in België gelegen
landbouwgrond en het indien de landbouwgrond in Nederland zou zijn gelegen per hectare
van die landbouwgrond bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met derde lid, van
de wet, voor dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;
-
b. de afstand tussen het in Nederland gelegen perceel en de grens met België onderscheidenlijk
de grens met Duitsland bedraagt ten hoogste 25 kilometer onderscheidenlijk 20 kilometer;
-
c. het perceel is in het kader van een normale bedrijfsvoering daadwerkelijk bij het
bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn, in gebruik;
-
d. indien het perceel in België is gelegen, behoort dit perceel ingevolge eigendom of
ingevolge een in België geregistreerde pachtovereenkomst toe aan het bedrijf en is
dit perceel, voor wat betreft het Vlaamse gedeelte van België, geregistreerd bij de
Vlaamse Mestbank ingevolge de aangifte op basis van artikel 23, paragraaf 5, onder
6° en 7°, van het Mestdecreet; en
-
e. indien het perceel in Duitsland is gelegen, behoort dit perceel ingevolge eigendom
of ingevolge een in Duitsland geregistreerde pachtovereenkomst toe aan het bedrijf.
-
2. Indien dierlijke meststoffen worden afgevoerd van een bedrijf dat, al dan niet gedeeltelijk,
is gelegen in Duitsland of België, naar een perceel landbouwgrond dat is gelegen in
Nederland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in
afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van
de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten,
onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:
-
a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de in de
aanhef van dit lid bedoelde percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen
fosfaat, ten hoogste het product van het aantal hectaren van die percelen en het bij
of krachtens artikel 11, eerste tot en met derde lid, van de wet, voor dierlijke meststoffen
vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;
-
b. de afstand tussen het in Nederland gelegen perceel en de grens met België onderscheidenlijk
de grens met Duitsland bedraagt ten hoogste 25 kilometer onderscheidenlijk 20 kilometer;
-
c. het perceel is in het kader van een normale bedrijfsvoering daadwerkelijk bij het
bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn, in gebruik; en
-
d. het perceel behoort blijkens registratie bij de minister toe aan het bedrijf in België,
dan wel Duitsland.
-
3. Artikel 48 van het besluit, de artikelen 48b en 49 van bijlage 2 en de artikelen 56,
57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoer van dierlijke
meststoffen als bedoeld in het eerste en tweede lid.
-
4. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid en
tweede lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de
meststoffen.
-
5. In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het
gewicht dat overeenkomstig het vierde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt
met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt
van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.
-
6. In afwijking van artikel 60 hoeft de locatie van het lossen niet te worden vastgelegd
en aan rVDM te worden gezonden.
-
7. De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire
gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht,
onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.
Artikel 69a
-
1. Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony's van een bedrijf worden
afgevoerd naar een intermediaire onderneming waar tussenopslag van maximaal 48 uur
van deze meststoffen plaatsvindt voordat deze meststoffen worden afgevoerd naar een
onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van substraat
voor de teelt van champignons of van een grondstof voor de productie van dat substraat,
kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van
artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage
I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten,
onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
-
2. Indien de in het eerste lid bedoelde dierlijke meststoffen die in tussenopslag hebben
gelegen van de intermediaire onderneming worden afgevoerd naar een onderneming waar
deze meststoffen worden gebruikt voor de productie van het in het eerste lid bedoelde
substraat of in het eerste lid bedoelde grondstof, kan de desbetreffende hoeveelheid
dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het
besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende
mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
-
3. Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony's van een bedrijf worden
afgevoerd naar een onderneming waar deze meststoffen worden gebruikt voor de productie
van substraat voor de teelt van champignons of van een grondstof voor de productie
van substraat, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre
in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis
van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire
stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
-
4. Indien champost van een bedrijf wordt afgevoerd naar een ander bedrijf, kan de desbetreffende
hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste
lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor
de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk
fosfaatgehalten.
-
5. Indien champost van een bedrijf wordt geëxporteerd, kan de desbetreffende hoeveelheid
dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het
besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende
mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
-
6. Artikel 49 van bijlage 1 en de artikelen 56, 57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn
niet van toepassing op vervoer van dierlijke meststoffen als bedoeld in het eerste,
tweede en derde lid.
-
7. De artikelen 57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoer
van dierlijke meststoffen als bedoeld in het vijfde en zesde lid.
-
8. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste, tweede,
derde, vierde, vijfde en zesde lid, wordt bepaald op basis van het volume en het soortelijk
gewicht van de meststoffen.
-
9. In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het
gewicht dat overeenkomstig het tiende lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt
met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt
van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.
-
10. In afwijking van artikel 60 hoeft bij vervoer van dierlijke meststoffen overeenkomstig
het eerste, tweede en derde lid de locatie van het lossen niet te worden vastgelegd
en aan rVDM te worden gezonden.
-
11. De vervoerder meldt in de gevallen, genoemd in het eerste, tweede, derde, vijfde en
zesde lid, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire gehalten
zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht, onder
vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.
-
12. Indien naar het oordeel van de minister de juiste naleving van de regels inzake de
gewichtsbepaling bij het vervoer van dierlijke meststoffen, bedoeld in het vijfde
en zesde lid, door een vervoerder onvoldoende verzekerd is, kan de minister bepalen
dat in die gevallen in afwijking van het negende lid, artikel 59, eerste lid, gedurende
een door hem nader te bepalen periode van toepassing is.
-
13. Naleving is in ieder geval onvoldoende verzekerd, indien ten minste één keer door
middel van een weging op een weegbrug ter controle van het geschatte gewicht door
krachtens artikel 47, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaren een afwijking van
10% of meer is vastgesteld ten opzichte van het geschatte gewicht.
Artikel 69d
-
1. Indien dierlijke meststoffen afkomstig van konijnen, met een drogestofgehalte van
ten hoogste 2,5 procent naar of van een bedrijf of onderneming worden aangevoerd,
onderscheidenlijk worden afgevoerd, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen,
in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald
op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire
stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
-
2. Artikel 48 van het besluit, de artikelen 48b en 49 van bijlage 1 en de artikelen 56,
57, eerste lid, en 59, eerste lid, zijn niet van toepassing op vervoer van dierlijke
meststoffen als bedoeld in het eerste lid.
-
3. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt
bepaald op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen.
-
4. In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het
gewicht dat overeenkomstig het derde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt
met het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, dan wel aangepast, indien dit afwijkt
van het bij de vooraanmelding geschatte gewicht, en aan rVDM gezonden.
-
5. In afwijking van artikel 60 hoeft de locatie van het lossen niet te worden vastgelegd
en aan rVDM te worden gezonden.
-
6. De vervoerder meldt, indien voor de betreffende mestcodes in de vracht geen forfaitaire
gehalten zijn vastgesteld, de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de betreffende vracht,
onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer aan de minister.
Artikel 69e
-
1. Artikel 48 van het besluit, de artikelen 48b en 49 van bijlage 1 en artikel 56 zijn
niet van toepassing op de afvoer van kalvergier van een bedrijf dat rechtstreeks,
zonder tussenopslag, wordt vervoerd naar een kalvergierbewerkingsinstallatie in beheer
bij de Stichting Mestverwerking Gelderland op basis van een schriftelijke overeenkomst
tussen de leverancier en de afnemer die is afgesloten voordat het vervoer van de desbetreffende
vracht plaatsvond.
-
2. Bij vervoer van kalvergier overeenkomstig het eerste lid, geschiedt de bemonstering
en de verpakking van de genomen monsters, in afwijking van artikel 76, eerste lid,
in samenhang met de artikelen 58, eerste lid, 78, onderscheidenlijk 79, door de afnemer
met behulp van op de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebrachte automatische bemonsteringsapparatuur
en automatische verpakkingsapparatuur als bedoeld in artikel 78 onderscheidenlijk
artikel 79, eerste lid.
-
3. Het gewicht van de hoeveelheid kalvergier, vervoerd overeenkomstig het eerste lid,
wordt in afwijking van artikel 59, eerste lid, door de vervoerder bepaald met behulp
van een op de locatie van de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht weegwerktuig.
-
4. Bij het vervoer van kalvergier overeenkomstig het eerste lid, geschiedt de weegmelding,
in afwijking van artikel 59, onverwijld na de melding, bedoeld in artikel 60.
-
5. In afwijking van artikel 60 hoeft de locatie van het lossen niet te worden vastgelegd
en aan rVDM te worden gezonden.
-
6. De afnemer stuurt het overeenkomstig het tweede lid verkregen monster onder vermelding
van het rVDM-nummer en het nummer van het deksel van de monsterpot en het nummer van
de monsterpot of de monsterverpakking, uiterlijk tien werkdagen na bemonstering aan
een door de minister erkend laboratorium als bedoeld in artikel 80a.
-
7. Artikel 80, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 69f
-
1. Meststoffen kunnen door middel van een pijpleiding worden vervoerd:
-
a. indien de meststoffen bestaan uit kalvergier, met behulp van een pijpleiding, in beheer
bij de Stichting Beheer en Aanleg Kalvergierpersleiding enclave Uddel-Elspeet en Omstreken
of bij de Stichting Kalvergierpersleiding Stroe, naar de kalvergierbewerkingsinstallatie
Elspeet onderscheidenlijk naar de kalvergierbewerkingsinstallatie Stroe, beide in
beheer bij de Stichting Mestverwerking Gelderland;
-
b. indien dierlijke meststoffen van een bedrijf worden afgevoerd naar een intermediaire
onderneming en er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
1°. de pijpleiding en de in artikel 53 genoemde apparatuur die wordt gebruikt bij het
vervoer behoort tot de intermediaire onderneming;
-
2°. de pijpleiding wordt uitsluitend gebruikt voor de afvoer van meststoffen van één bedrijf,
en
-
3°. de grootte van een vracht wordt voorafgaand aan het vervoer bepaald en is ten hoogste
één lading van 36 ton en wordt binnen 24 uur vervoerd.
-
2. Artikelen 48 van het besluit, artikel 49 van bijlage 1 en artikel 56 zijn niet van
toepassing op het vervoer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
-
3. Bij vervoer overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, geschiedt de bemonstering
en verpakking van de genomen monsters, in zoverre in afwijking van artikel 76, eerste
lid, in samenhang met de artikelen 58, eerste lid, 78, onderscheidenlijk 79, door
de afnemer met behulp van op de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht automatische
bemonsteringsapparatuur waarmee uit het totale van één leverancier aangevoerde volume
kalvergier een representatief monster wordt genomen.
-
4. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, vervoerd overeenkomstig het
eerste lid, onderdeel a, wordt, in zoverre in afwijking van artikel 59, door de afnemer
bepaald met behulp van een in de kalvergierbewerkingsinstallatie aangebracht apparaat
ter bepaling van het volume dat voldoet aan de bij of krachtens de Metrologiewet gestelde
regels, waarbij één kubieke meter kalvergier overeenkomt met 1.000 kilogram.
-
5. Bij vervoer van dierlijke meststoffen, overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b,
geschiedt de bemonstering en de verpakking van de genomen monsters, in afwijking van
artikel 76, eerste lid, in samenhang met artikel 58, eerste lid, 78, onderscheidenlijk
79, door de vervoerder, met behulp van op de pijpleiding aangebrachte automatische
bemonsteringsapparatuur, waarmee uit het totale van één leverancier aangevoerde volume
drijfmest van maximaal 36 ton dat wordt vervoerd door de pijpleiding, een representatief
monster wordt genomen.
-
6. Bij vervoer van dierlijke meststoffen overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b,
kan het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 59, eerste
lid, door de intermediair ook worden bepaald met behulp van een in de pijpleiding
aangebracht apparaat ter bepaling van het volume dat voldoet aan de bij of krachtens
de Metrologiewet gestelde regels, waarbij het gemeten volume naar gewicht omgerekend
wordt aan de hand van de dichtheid.
-
7. Bij het vervoer van dierlijke meststoffen overeenkomstig het eerste lid, onderdeel
a, geschiedt de weegmelding, in afwijking van artikel 59, onverwijld na de melding,
bedoeld in artikel 60.
-
8. De afnemer, tevens optredend als vervoerder, is verantwoordelijk voor de meldingen,
bedoeld in de artikelen 54, 55 en 58 tot en met 60.
-
9. De afnemer, tevens optredend als vervoerder stuurt, het overeenkomstig het derde en
vijfde lid verkregen monster onder vermelding van het rVDM-nummer uiterlijk tien werkdagen
na bemonstering aan een door de minister erkend laboratorium als bedoeld in artikel
80a.
-
10. Artikel 80, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 69g
-
1. Vaste meststoffen kunnen door middel van een transportband worden vervoerd indien
wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de transportband is zodanig ingericht dat vervuiling van de getransporteerde mest
uitgesloten is;
-
b. de transportband heeft een vaste standplaats;
-
c. de transportband en de in artikel 53 genoemde apparatuur die wordt gebruikt bij het
vervoer behoort tot de intermediaire onderneming;
-
d. de transportband wordt uitsluitend gebruikt voor de afvoer van meststoffen van één
bedrijf; en
-
e. de grootte van een vracht wordt vooraf aan het vervoer bepaald en is ten hoogste één
lading van 36 ton en wordt binnen 24 uur vervoerd.
-
2. De intermediaire onderneming, bedoeld in eerste lid, onderdeel c, is verantwoordelijk
voor de meldingen, bedoeld in de artikelen 54 tot en met 56 en 58 tot en met 60.
Artikel 69h
Indien dezelfde vracht vaste dierlijke meststoffen binnen zeven dagen twee maal wordt
vervoerd van of naar een bedrijf of een onderneming, kan de hoeveelheid meststoffen
van het eerste vervoer, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid van het
besluit, gelijkgesteld worden aan de hoeveelheid meststoffen van het tweede vervoer,
onder voorwaarde dat tijdens het laden van het tweede vervoer, de gegevens ter identificatie
van de monsterverpakking als bedoeld in artikel 58, vierde lid, onderdeel b, van het
eerste vervoer worden ingelezen en gemeld aan de minister onder vermelding van het
desbetreffende rVDM-nummer.
Artikel 69j
Indien de dierlijke meststoffen, bedoeld in de artikelen 62 tot en met 69a en 69d,
bestaan uit filtraat na mestscheiding of koek na mestscheiding, zijn, in afwijking
van het bepaalde in de artikelen 62 tot en met 69a en 69d, artikel 48 van het besluit,
de artikelen 48b en 49 van bijlage 1 en de artikelen 56, 57, 58 en 59, eerste lid,
onverkort van toepassing op het vervoer van die soorten dierlijke meststoffen.
Artikel 69ja
Indien in de situaties zoals beschreven in de artikelen 62 tot en met 64, 66 tot en
met 69, 69d en 69e, het vervoer wordt verricht door een geregistreerde intermediair,
is in afwijking van het bepaalde in die artikelen niet de leverancier, tevens optredend
als vervoerder, maar de geregistreerde intermediair verantwoordelijk voor het doen
van de meldingen, bedoeld in de artikelen 54, 55, 59, vierde lid, en 60.
Artikel 69k
Indien in de in deze paragraaf beschreven situaties, met uitzondering van de situatie
zoals beschreven in artikel 69a, eerste en derde lid, bij het vervoer van dierlijke
meststoffen, in afwijking van het in deze paragraaf bepaalde, toch gebruik wordt gemaakt
van een geregistreerde intermediair en de in artikel 53 bedoelde apparatuur die op
naam van deze intermediair is geregistreerd, gelden onverkort de bij het gebruik van
deze GR-apparatuur behorende verplichtingen overeenkomstig de situaties waarin het
gebruik van een geregistreerde intermediair en apparatuur die op diens naam is geregistreerd
is voorgeschreven.
Artikel 69l
-
1. Een vooraanmelding en startmelding kan betrekking hebben op alle vrachten dierlijke
meststoffen, bedoeld in de artikelen 62 tot en met 64, 66 tot en met 68, 69a, tweede
lid, en 69d, die op dezelfde dag plaatsvinden indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
-
a. bij elke vracht dierlijke meststoffen zijn dezelfde leverancier, vervoerder en afnemer
betrokken;
-
b. de vrachten dierlijke meststoffen hebben betrekking op één mestcode als bedoeld in
bijlage I, of gemengde mest van één of meer diersoorten uit één opslagruimte;
-
c. de vrachten dierlijke meststoffen worden vervoerd door hetzelfde voertuig;
-
d. het unieke registratienummer, bedoeld in artikel 93, slot, van verordening (EU) nr. 2016/429,
het unieke erkenningsnummer, bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van verordening (EU)
nr. 2019/2035, of de postcode van de laadplaats is bij elke vracht dierlijke meststoffen
gelijk;
-
e. de postcode van de losplaats is bij elke vracht dierlijke meststoffen gelijk;
-
f. het vervoer vindt niet plaats door een geregistreerde intermediair met behulp van
een transportmiddel met op diens naam geregistreerde GR-apparatuur; en
-
g. de vervoerder die het transport uitvoert kan het betreffende rVDM-nummer tonen.
-
2. Ten behoeve van een vooraanmelding als bedoeld in het eerste lid verstrekt de vervoerder:
-
a. de gegevens, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, e, g, h, en
i;
-
b. het aantal vrachten dat op dezelfde dag wordt verreden naar dezelfde afnemer; en
-
c. in afwijking van artikel 54, eerste lid, onderdeel f: het geschatte totale gewicht
van alle vrachten, bedoeld in onderdeel b.
-
3. In afwijking van artikel 55, wordt de startmelding enkel gegeven op het moment waarop
de eerste vracht gereed is om geladen te worden, waarbij artikel 55 van overeenkomstige
toepassing.
-
4. Het gewicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt
bepaald op basis van het totale volume en het soortelijk gewicht van de meststoffen
van alle vrachten tezamen.
-
5. In afwijking, van artikel 59, vierde lid, onderdeel c, wordt bij de weegmelding het
gewicht dat overeenkomstig het vierde lid is bepaald, bevestigd, indien dit overeenkomt
met het bij de vooraanmelding geschatte totale gewicht van alle vrachten, dan wel
aangepast, indien dit afwijkt van het bij de vooraanmelding geschatte totale gewicht,
en aan rVDM gezonden.
-
6. In afwijking van artikel 60 worden de gegevens, met uitzondering van de gegevens betreffende
de locatie, aan rVDM gezonden, onverwijld na het lossen van enkel de laatste vracht.
-
7. De bevestiging door leverancier en afnemer, bedoeld in artikel 61, vindt plaats nadat
de gegevens, bedoeld in het vijfde lid, aan rVDM zijn gezonden.
-
8. Het rVDM-nummer dat de minister verstrekt, heeft betrekking op elk transport dat op
dezelfde dag plaatsvindt, onder de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
§ 8. Voorzieningen ingeval van storingen in de bereikbaarheid of beschikbaarheid van
rVDM
Artikel 69m
Indien en voor zover er sprake is van een situatie waarin geen netwerkverbinding aanwezig
is dan wel indien rVDM tijdelijk niet beschikbaar is, wordt gebruik gemaakt van een
applicatie om gegevens vast te leggen.
Artikel 69n
-
1. In de situaties, bedoeld in artikel 69m, worden ten behoeve van de vooraanmelding
via de applicatie de gegevens, bedoeld in artikel 54, eerste lid, vastgelegd.
-
2. Een vooraanmelding, bedoeld in het eerste lid, kan slechts betrekking hebben op het
transport van dierlijke meststoffen dat op dezelfde dag als de vooraanmelding plaatsvindt
dan wel uiterlijk een dag daarna.
-
3. Na controle en bevestiging door de vervoerder van de gegevens van de vooraanmelding,
wordt door de applicatie een door de minister voor dit doel beschikbaar gesteld uniek
nummer verstrekt, dat voor het betreffende transport geldt als rVDM-nummer.
-
4. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de bij het betreffende
transport behorende startmelding.
-
5. De vervoerder vermeldt in de applicatie de reden waarom de vooraanmelding en de startmelding
op deze wijze zijn gedaan.
Artikel 69o
-
1. Als applicatie waarmee gegevens worden vastgelegd, bedoeld in artikel 69m wordt, indien
beschikbaar, een door een derde beschikbaar gestelde applicatie gebruikt.
-
2. De applicatie:
-
a. beschikt over rVDM-nummers als bedoeld in artikel 69n, derde lid, dan wel is in staat
om deze nummers in te lezen;
-
b. stelt het rVDM-nummer beschikbaar, opdat de GR-apparatuur dit nummer op elektronische
wijze kan inlezen;
-
c. legt de gegevens, bedoeld in artikel 69n, vast en bewaart deze gegevens;
-
d. beschikt over een voorziening waarmee de datum en het tijdstip waarop de vooraanmelding
en de startmelding zijn verricht onmiddellijk worden vastgelegd;
-
e. beschikt over een voorziening waarmee de bewaarde gegevens en de datum en het tijdstip,
bedoeld in onderdeel d, onmiddellijk worden verzonden aan rVDM, nadat de netwerkverbinding
weer is hersteld dan wel nadat rVDM weer beschikbaar is, onder vermelding van het
rVDM-nummer en de datum en het tijdstip van de verzending aan rVDM;
-
f. legt de reden van het gebruik van de applicatie, bedoeld in artikel 69n, vijfde lid,
vast en verstrekt deze reden tegelijk met de verzending, bedoeld in onderdeel e;
-
g. bewaart de gegevens, bedoeld in de onderdelen c tot en met f, in ieder geval tot en
met het moment waarop de gegevens met succes zijn verzonden aan rVDM, en
-
h. maakt de gegevens, bedoeld in de onderdelen c tot en met f, gedurende het transport
raadpleegbaar en op een overzichtelijke wijze toonbaar aan de ambtenaren, bedoeld
in artikel 129.
-
3. De apparatuur waarop de applicatie is geïnstalleerd beschikt over een voorziening
waarmee inzichtelijk kan worden gemaakt of de netwerkverbinding of het mobiele dataverkeer
handmatig is uitgeschakeld.
Artikel 69q
-
1. In afwijking van artikel 61, bevestigen de leverancier en de afnemer uiterlijk zeven
dagen na de laatst ontvangen melding die betrekking heeft op het betreffende transport,
de door rVDM ontvangen gegevens van het transport.
-
2. Artikel 61, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
§ 3. Vervoersbewijs zuiveringsslib en compost
Artikel 69r*
-
1. Als vervoersbewijs als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het besluit wordt vastgesteld
het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost dat overeenkomt met het model dat is
opgenomen in bijlage G, onderdeel A.
-
2. Het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost wordt door de minister verstrekt en is
voorzien van een uniek nummer.
Artikel 69s*
-
1. Uiterlijk bij het laden van meststoffen worden de onderdelen 1, 3a, 3b en 3c, met
uitzondering van het gewicht van de vracht, de hoeveelheden fosfaat en stikstof en
het drogestofgehalte, van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld en
wordt het vervoersbewijs door de leverancier ondertekend. In voorkomend geval wordt
bij onderdeel 1 het registratienummer van de desbetreffende opslag ingevuld.
-
2. Bij onderdeel 3c wordt als analysenummer ingevuld het bij de desbetreffende vracht
behorende analysenummer, bedoeld in artikel 92b, derde lid, dan wel indien het een
vracht vloeibaar zuiveringsslib betreft die afkomstig is uit een opslagruimte voor
vloeibaar zuiveringsslib als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van het besluit of
in artikel 51, vierde lid, het ter zake van de ontvangst van de overeenkomstig artikel
48, vijfde lid, of 52, vijfde lid, verstrekte gegevens door de minister uitgegeven
samenstellingnummer.
-
3. Het netto gewicht van de vracht wordt terstond na de weging bij onderdeel 3 van het
op de vracht betrekking hebbende vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld.
-
4. Uiterlijk bij het lossen van de meststoffen worden de onderdelen 3d en 5 van het op
die vracht betrekking hebbende en overeenkomstig het eerste lid ingevulde vervoersbewijs
zuiveringsslib en compost ingevuld en wordt het vervoersbewijs door de vervoerder
en de afnemer ondertekend. Ingeval de afnemer een intermediair is, wordt bij onderdeel
5, in voorkomend geval, het registratienummer van de desbetreffende opslag ingevuld.
-
5. Met de ondertekening verklaren de leverancier en de vervoerder dat de desbetreffende
vracht zuiveringsslib of compost voldoet aan artikel 16 onderscheidenlijk artikel
17 van het besluit.
-
6. Indien zich ter zake van het vervoer één of meer van de in bijlage G, onderdeel B,
vermelde omstandigheden voordoen, worden de hiermee corresponderende codes terstond
bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevuld.
-
7. In zoverre in afwijking van de voorgaande leden, kunnen de gegevens op het vervoersbewijs
zuiveringsslib en compost worden vermeld door het printen van deze gegevens in een
aan de invulvelden gerelateerde volgorde binnen de daarvoor op het vervoersbewijs
bestemde vrije ruimte.
Artikel 69t*
-
1. De vervoerder van een vracht zuiveringsslib of compost verstrekt uiterlijk tien werkdagen
na het vervoer de leverancier en de afnemer een afschrift van het op die vracht betrekking
hebbende vervoersbewijs.
-
2. De op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevulde gegevens worden door
de vervoerder uiterlijk tien werkdagen na het vervoer van de vracht zuiveringsslib
of compost op elektronische wijze bij de minister ingediend.
-
3. In afwijking van artikel 55, vierde lid, van het besluit, kunnen de leverancier of
de afnemer, de vervoerder ter zake van de ondertekening van het vervoersbewijs zuiveringsslib
en compost machtigen. Artikel 65 is op deze machtiging van overeenkomstige toepassing.
Artikel 69u*
Artikel 55 van het besluit is niet van toepassing op het vervoer van:
Hoofdstuk 8a. Mestverwerking
Artikel 70
Als eindproduct als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel dd, onder 1°, van
de wet, voldoet:
-
a. as waarin maximaal 10% organische stof aanwezig is;
-
b. mestkorrels;
-
c. mengsel van gedroogd digestaat en verwerkt categorie 1-materiaal, bedoeld in artikel
8 van verordening (EG) nr. 1069/2009.
Artikel 71
-
1. Het verwerkingspercentage, bedoeld in artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, van de
wet, bedraagt voor:
-
a. het in bijlage I bij de wet als gebied II omschreven gebied: 59 procent;
-
b. het in bijlage I bij de wet als gebied I omschreven gebied: 52 procent;
-
c. het deel van Nederland dat niet behoort tot de gebieden, bedoeld in de onderdelen
a en b: 10 procent.
-
2. Indien een bedrijf bestaat uit verschillende productielocaties die zijn gelegen in
verschillende gebieden als bedoeld in het eerste lid, geldt in een kalenderjaar voor
het bedrijf het hoogste verwerkingspercentage.
Artikel 72
De hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, bedoeld in
artikel 33a, tweede lid, onderdeel c, van de wet, bedraagt 100 kilogram.
Artikel 72a
-
1. Als categorieën landbouwers als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder
2° en artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet worden aangewezen:
-
a. landbouwers die een veehouderijbedrijf exploiteren voor dierlijke productie, als bedoeld
in artikel 14 van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad
van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische
producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018,
L 150) en de dierlijke meststoffen overdragen of laten overdragen aan een afnemer
die behoort tot de categorie afnemers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a;
-
b. landbouwers die op hun bedrijf dierlijke meststoffen afkomstig van paarden, pony’s
of pluimvee produceren, en deze dierlijke meststoffen overdragen of laten overdragen
aan een afnemer die behoort tot de categorie afnemers, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel b, waarbij de afvoer als bedoeld in artikel 89, eerste lid, tevens wordt
beschouwd als het overdragen of laten overdragen aan een afnemer die behoort tot de
categorie afnemers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
-
2. Als categorieën afnemers als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder
2° en artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet worden aangewezen:
-
a. landbouwers die een bedrijf exploiteren voor plantaardige productie, als bedoeld in
artikel 12 van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van
30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten
en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 150);
-
b. ondernemers die champignonsubstraat bereiden.
-
3. Een afnemer als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, die in een kalenderjaar ingevolge
artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 2° en artikel 33a, tweede lid, onderdeel
b, onder 2°, van de wet, een hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen
fosfaat, ontvangt, gebruikt in het desbetreffende kalenderjaar die hoeveelheid dierlijke
meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, voor de bereiding van champignonsubstraat.
Artikel 72b
-
1. De afstand, bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 3°en artikel 33a,
tweede lid, onderdeel b, onder 3° van de wet, tussen:
-
2. De voorwaarden, artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 3° en artikel 33a, tweede
lid, onderdeel b, onder 3° van de wet, zijn de voorwaarden, genoemd in artikel 87,
eerste lid, onderdelen a en d tot en met f.
Artikel 72c
Als voorwaarden, bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 4° en artikel
33a, tweede lid, onderdeel e, van de wet gelden dat:
-
a. het bedrijfsoverschot van de landbouwer in het desbetreffende kalenderjaar maximaal
25% van de totale mestproductie van zijn bedrijf in dat jaar bedraagt, en
-
b. de overgedragen dierlijke meststoffen direct en zonder tussenopslag op landbouwgrond
worden aangewend.
Artikel 72d
Als soort dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 58 van het besluit, is champost
aangewezen.
Artikel 72e
De periode, bedoeld in artikel 57 van het besluit, bedraagt het kalenderjaar waarvoor
de mestverwerkingsovereenkomsten zijn gesloten.
Artikel 72f
-
1. In een mestverwerkingsovereenkomst, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
ee, onder 2°, van de wet, en in een overeenkomst, als bedoeld in artikel 33a, derde
lid, onderdeel c, van de wet, zijn opgenomen de door de minister ter identificatie
van de partijen bij de overeenkomst verstrekte relatienummers.
-
2. De gegevens die in het kader van artikel 33b, vijfde lid, van de wet worden gemeld
zijn:
-
a. het kalenderjaar waarop de overeenkomst ziet;
-
b. de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, waarvoor
de overeenkomst is gesloten;
-
c. de door de minister ter identificatie van de partijen bij de overeenkomst verstrekte
relatienummers, waarbij per relatienummer is aangegeven het soort partij, bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2°, van de wet dan wel de soort landbouwer,
bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet.
Hoofdstuk 9. Hoeveelheidbepaling
§ 1. Mestproductie
Artikel 73
-
1. Als forfaitaire productienormen als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van het besluit
worden voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën de normen vastgesteld,
die zijn vermeld in bijlage D, tabel IA, kolommen B en C.
-
2. De begripsbepalingen van boerderijmelk, ontvanger van boerderijmelk en leverantie
van boerderijmelk, bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit dierlijke producten en de
begripsbepaling van melkcontrolestation, bedoeld in artikel 2.10 van de Regeling dierlijke
producten, zijn van overeenkomstige toepassing in deze paragraaf.
-
3. Voor zover het dieren betreft die worden gehouden op een bedrijf waarvoor een inkennisstelling
heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de Regeling dierlijke
producten, en die behoren tot de in bijlage D, tabel IB, deel 1 of deel 2, onderscheiden
categorieën dieren, zijn in afwijking van het eerste lid de normen van toepassing
die zijn vermeld in deel 1, kolom C, onderscheidenlijk deel 2 van die tabel.
Artikel 74
-
1. Als forfaitaire productienormen per melkkoe als bedoeld in artikel 66, tweede lid,
van het besluit worden voor de naar de gemiddelde melkproductie en naar het gemiddelde
ureumgehalte in de geproduceerde melk onderscheiden melkkoeien vastgesteld de normen
die zijn vermeld in bijlage D, tabellen IIA en IIB.
-
2. De gemiddelde melkproductie per melkkoe, bedoeld in artikel 66, tweede lid, van het
besluit, wordt bepaald door de hoeveelheid in het desbetreffende kalenderjaar op het
bedrijf geproduceerde koemelk te delen door het gemiddeld aantal in het desbetreffende
kalenderjaar op het bedrijf gehouden melkkoeien.
-
3. De totale hoeveelheid in een kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde koemelk en
het gemiddelde ureumgehalte, bedoeld in artikel 66, tweede lid, van het besluit, worden
vastgesteld overeenkomstig de artikelen 75a tot en met 75d.
-
4. In afwijking van het tweede en het derde lid zijn de gemiddelde melkproductie en het
gemiddelde ureumgehalte van koemelk van melkkoeien van landbouwers die op het eigen
bedrijf geproduceerde melk zelf verwerken tot eindproducten en die minder dan 50 procent
van de geproduceerde melk leveren aan een koper als bedoeld in de Regeling superheffing
2008, 7.500 kilogram onderscheidenlijk 26 milligram per 100 gram.
-
5. In afwijking van het derde lid is het gemiddelde ureumgehalte in koemelk van melkkoeien
van bedrijven die meer dan 50 procent van de geproduceerde koemelk leveren aan ondernemingen
waar maximaal 500.000 kilogram koemelk per jaar wordt verwerkt 26 milligram per 100 gram.
Artikel 74a
Voor zover het dieren betreft die worden gehouden op een bedrijf waarvoor een inkennisstelling
heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de Regeling dierlijke
producten, en die behoren tot de in bijlage D, tabel IB, deel 2, onderscheiden categorieën
dieren, zijn de in artikel 66, eerste en tweede lid, van het besluit bedoelde forfaitaire
productienormen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar, in afwijking
van artikel 74, de normen die zijn vermeld in deel 2 van die tabel.
Artikel 75
De artikelen 44, eerste, derde en vierde lid, en 45, eerste en vijfde lid, van het
besluit zijn niet van toepassing op ondernemers in het kader van wier onderneming
maximaal 500.000 kilogram afgenomen koemelk wordt verwerkt, voor zover de gegevens
betrekking hebben op het ureumgehalte van de afgenomen koemelk.
Artikel 75a
-
1. Een ontvanger van boerderijmelk draagt er zorg voor dat een melkcontrolestation het
ureumgehalte vaststelt van een representatief monster als bedoeld in artikel 2.39,
eerste lid, van de Regeling dierlijke producten.
-
2. Een melkcontrolestation stelt het ureumgehalte vast volgens de methode NEN-ISO 14637:2004.
Artikel 75b
-
1. Op basis van de vaststelling van een melkcontrolestation berekent een ontvanger van
boerderijmelk het gewogen gemiddelde ureumgehalte van de leverantie van boerderijmelk
van een melkveehouder in een kalenderjaar.
-
2. Een ontvanger van boerderijmelk verstrekt de berekening vóór 1 februari van het kalenderjaar
dat volgt op het kalenderjaar waarop de berekening betrekking heeft aan de minister.
Artikel 75c
Het ureumgehalte als bedoeld in de artikelen 75a en 75b, eerste lid, wordt uitgedrukt
in milligrammen ureum per 100 gram melk, waarbij de verkregen waarden worden afgerond
op hele getallen.
Artikel 75d
De minister stelt op basis van de berekening, bedoeld in artikel 75b, tweede lid,
het gewogen gemiddelde ureumgehalte vast van een landbouwer in een kalenderjaar.
Artikel 75e
De minister draagt er zorg voor dat aan de landbouwer die 50 procent of meer van de
geproduceerde koemelk levert aan een koper als bedoeld in de Regeling superheffing
2008, jaarlijks vóór 1 februari gegevens over de totale hoeveelheid in het voorafgaande
kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde koemelk en het gemiddelde ureumgehalte van
deze hoeveelheid koemelk worden verstrekt
§ 2. Afgevoerde en aangevoerde dierlijke meststoffen
Artikel 76
-
1. Het nemen van een monster uit een hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel
57, eerste lid, en de analyse van dit monster geschieden overeenkomstig de artikelen
78 tot en met 81.
-
2. Indien een vervoerder binnen een periode van ten hoogste zeven dagen van één leverancier
meerdere vrachten dierlijke meststoffen afvoert naar één afnemer kan het stikstofgehalte
en het fosfaatgehalte van deze vrachten worden vastgesteld door middel van analyse
van een mengmonster dat op verzoek van de vervoerder door het betrokken laboratorium
uit de uit deze vrachten genomen monsters is samengesteld, onder de volgende voorwaarden:
-
a. het mengmonster bestaat uit ten hoogste twaalf monsters; en
-
b. het verschil in gewicht tussen de grootste en de kleinste vracht bedraagt bij drijfmest
ten hoogste tien procent en bij vaste mest ten hoogste twintig procent.
-
3. In het geval van een mengmonster, bedoeld in het tweede lid, vermeldt de vervoerder
dit op het bij het mestmonster behorende begeleidingsformulier.
Artikel 77
-
1. Het bepalen van het gewicht, bedoeld in artikel 59, eerste lid, geschiedt door middel
van weging met behulp van een weegwerktuig.
-
2. Het bepalen van het gewicht geschiedt rechtstreeks of op zodanige wijze dat daarbij
het gewicht van het transportmiddel of van de container buiten beschouwing blijft.
Indien de gewichtsbepaling plaatsvindt door weging op een weegbrug wordt per vracht
dierlijke meststoffen het gewicht van het geladen transportmiddel verminderd met het
gewicht van het ledige transportmiddel zoals dat direct voorafgaande aan het vervoer
is bepaald. Indien een vracht dierlijke meststoffen wordt afgevoerd of aangevoerd
in een container, kan het gewicht van die meststoffen worden bepaald door het gewicht
van de gevulde container te verminderen met het gewicht van de lege container dat
eenmalig is bepaald en dat duidelijk zichtbaar en niet verwijderbaar op de container
is aangebracht.
-
3. De vervoerder beschikt over een door een of meer weegwerktuigen gegenereerd bewijs
van bepaling van het gewicht van de vracht dierlijke meststoffen, dat gedurende het
vervoer van de betreffende vracht in het transportmiddel aanwezig is en de volgende
gegevens bevat:
-
4. In het geval de gewichtsbepaling plaatsvindt door weging op een weegbrug bevat het
bewijs van de gewichtsbepaling, naast de in het vorige lid genoemde gegevens, ook
het kenteken van het betreffende transportmiddel.
-
5. De vervoerder bewaart de bewijsstukken, bedoeld in het derde en vierde lid, na het
vervoer als onderdeel van zijn administratie.
Artikel 78
De bemonstering van een vracht drijfmest, bedoeld in artikel 58, eerste lid, geschiedt
automatisch tijdens het laden van het transportmiddel met behulp van bemonsteringsapparatuur
die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel A,
en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van
Wageningen UR te Wageningen of door een vergelijkbare instelling, is vastgesteld dat
het voldoet aan die prestatiekenmerken.
Artikel 78b
[Vervallen per 01-02-2019]
Artikel 78c
-
1. De minister verleent op aanvraag een erkenning aan een organisatie, indien deze beschikt
over:
-
a. een accreditatie van de Raad op grond van het accreditatieprogramma AP06, dat is opgenomen
in bijlage Ea, en
-
b. een gedragscode, waaraan de organisatie zich committeert.
-
2. Een erkenning wordt verleend voor onbepaalde tijd.
-
3. De beschikking waarmee de erkenning wordt verleend vermeldt ten minste de naam van
de instelling en de vestigingsplaats van de organisatie.
-
4. Een erkenning is niet overdraagbaar.
Artikel 78d
Een monsternemende organisatie:
-
a. neemt op actieve wijze deel aan het harmonisatieoverleg, bedoeld in paragraaf 8.4
van AP06, opgenomen in bijlage Ea;
-
b. registreert gegevens, afwijkingen en bijzonderheden, bedoeld in paragraaf 6 van AP06,
opgenomen in bijlage Ea;
-
c. meldt bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen aan de minister door
middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel;
-
d. zorgt voor een organisatie van de bemonstering op een wijze die de onafhankelijkheid
van degene die het monster neemt garandeert overeenkomstig het bepaalde in paragraaf
8 van AP06, opgenomen in bijlage Ea; en
-
e. draagt zorg voor bemonstering overeenkomstig het bepaalde in de paragrafen 4 en 5
van AP06, opgenomen in bijlage Ea.
Artikel 78e
-
1. Voor de aanvraag van een erkenning als bedoeld in artikel 78c wordt gebruik gemaakt
van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde middel.
-
2. Bij de aanvraag worden ten minste de volgende gegevens verstrekt:
-
a. de naam, adres en de vestigingsplaats van de aanvragende organisatie; en
-
b. bewijs dat aan de eisen, bedoeld in artikel 78c, eerste lid, wordt voldaan.
Artikel 78f
Artikel 78g
-
1. Een monsternemende organisatie meldt wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikel
78e, binnen 30 dagen aan de minister.
-
2. Voor de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de
minister beschikbaar gesteld middel.
Artikel 78h
De vervoerder, bedoeld in artikel 58, tweede lid, stelt een representatief monster
samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande uit deelmonsters
die evenredig verspreid worden genomen uit de betrokken vracht meststoffen.
Artikel 78i
-
1. De bemonstering van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, vindt plaats
overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 5 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.
-
2. De monsternemende organisatie, bedoeld in artikel 58, derde lid, stelt een representatief
monster samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande
uit deelmonsters die evenredig verspreid worden genomen uit de betrokken vracht mest,
bestaande uit dikke fractie.
Artikel 78j
[Vervallen per 01-02-2019]
Artikel 78k
[Vervallen per 01-02-2019]
Artikel 78l
-
1. De monsternemende organisatie meldt namens en op verzoek van de leverancier de planning
van de bemonstering aan de minister dagelijks uiterlijk om 15:00 uur op de werkdag
voorafgaand aan de bemonstering.
-
2. De melding bevat de volgende gegevens:
-
a. de datum van de geplande bemonstering en het tijdvak van ten hoogste twee uur waarbinnen
de geplande bemonstering plaatsvindt;
-
b. de locatie waar de vracht bemonsterd wordt;
-
c. het identificatienummer van de persoon die de bemonstering zal uitvoeren; en
-
d. de namen, adressen en de door de minister ter identificatie verstrekte relatienummers
van de leverancier, vervoerder en afnemer.
-
3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, c en d, kunnen worden gewijzigd.
-
4. Een wijziging kan tot uiterlijk drie uur voorafgaand aan het begin van het reeds gemelde
tijdvak worden gemeld.
-
5. Een melding kan tot uiterlijk drie uur voorafgaand aan het begin van het gemelde tijdvak
worden ingetrokken.
-
6. Voor de melding, bedoeld in het eerste lid, de wijziging, bedoeld in het vierde lid,
en de intrekking, bedoeld in het vijfde lid, wordt gebruik gemaakt van een door de
minister beschikbaar gesteld middel.
Artikel 78la
-
1. In afwijking van artikel 78l, tweede lid, onderdeel a, bedraagt het aan te melden
tijdvak waarbinnen de geplande bemonstering plaatsvindt ten hoogste een dagdeel indien
deze bemonstering plaatsvindt bij een intermediaire onderneming waar sprake is van
een concentratie van ten minste vijf monsternames in het betreffende dagdeel. Voor
de toepassing van deze bepaling wordt onder een dagdeel verstaan de periode tussen
06:00 uur en 12:00 uur dan wel de periode tussen 12:00 uur en 18:00 uur.
-
2. In afwijking van artikel 78l, tweede lid, onderdeel a, bedraagt het aan te melden
tijdvak waarbinnen de geplande bemonstering plaatsvindt ten hoogste een dag indien
deze bemonstering plaatsvindt bij een intermediaire onderneming waar sprake is van
een concentratie van ten minste tien monsternames op de betreffende dag. Voor de toepassing
van deze bepaling wordt onder een dag verstaan de periode tussen 06:00 uur en 18:00
uur.
-
3. Indien naar het oordeel van de minister de juiste naleving van de regels inzake de
bemonstering en aanmelden van de planning van bemonstering bij een intermediaire onderneming
waar sprake is van een concentratie van monsternames als bedoeld in dit artikel onvoldoende
verzekerd is, kan de minister de toepassing van het eerste en tweede lid uitsluiten
voor bemonsteringen die plaatsvinden bij de betreffende intermediaire onderneming.
Artikel 78m
[Vervallen per 01-02-2019]
Artikel 78n
[Vervallen per 01-02-2019]
Artikel 78o
[Vervallen per 01-02-2019]
Artikel 78p
[Vervallen per 01-02-2019]
Artikel 78q
De monsternemende organisatie voorziet ieder laboratoriummonster van de gegevens,
bedoeld in paragraaf 6 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.
Artikel 78r
[Vervallen per 01-02-2019]
Artikel 78s
[Vervallen per 01-02-2019]
Artikel 78t
[Vervallen per 01-02-2019]
Artikel 78u
Ingeval van bemonstering per vracht, bedoeld in artikel 58, derde lid, zorgt de monsternemende
organisatie voor een inzichtelijke administratie die per vracht in ieder geval het
volgende bevat:
-
a. datum en tijdvak van de bemonstering;
-
b. het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de leverancier
van de meststoffen;
-
c. het identificatienummer van de persoon die de bemonstering heeft uitgevoerd;
-
d. beschrijving van eventuele afwijkingen van de werkwijze voor bemonstering, van de
strategie en bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen, bedoeld in paragraaf
6 van AP06, opgenomen in bijlage Ea;
-
e. het geschatte volume van de vracht;
-
f. de mestcode;
-
g. het rVDM-nummer; en
-
h. het monsterverpakkingsnummer.
Artikel 78v
De monsternemende organisatie stelt in Nederland zijn administratie voor controle
beschikbaar aan de krachtens 129 aangewezen ambtenaren.
Artikel 79
-
1. Een uit een vracht drijfmest genomen monster wordt automatisch verpakt in een monsterverpakking
die voldoet aan bijlage E, onderdeel B. De verpakking geschiedt met behulp van verpakkingsapparatuur
die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel C,
en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van
Wageningen UR, te Wageningen of een vergelijkbare instelling, is vastgesteld dat het
voldoet aan die prestatiekenmerken.
-
2. Een uit een vracht vaste mest genomen monster wordt door de vervoerder verpakt in
een monsterverpakking die voldoet aan bijlage E, onderdeel B.
-
3. In afwijking van het tweede lid, wordt een uit een vracht vaste mest, bestaande uit
dikke fractie, genomen monster door de monsternemende organisatie verpakt in een monsterverpakking
die voldoet aan bijlage E, onderdeel B.
Artikel 79a
Indien het mestmonster voor de overdracht aan het laboratorium verloren is gegaan,
meldt de vervoerder dit onverwijld aan de minister.
Artikel 80
-
1. Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 58, eerste lid, stuurt de vervoerder
het uit een vracht dierlijke meststoffen genomen monster, onder vermelding van de
betrokken leverancier van meststoffen en de afnemer, alsmede het op deze vracht betrekking
hebbende rVDM-nummer, uiterlijk tien werkdagen na bemonstering toe aan een door de
minister erkend laboratorium als bedoeld in artikel 80a.
-
2. Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 58, tweede lid, stuurt de vervoerder
het uit een vracht dierlijke meststoffen genomen monster, onder vermelding van de
betrokken leverancier van meststoffen, alsmede het op deze vracht betrekking hebbende
rVDM-nummer, uiterlijk tien werkdagen na bemonstering toe aan een door de minister
erkend laboratorium als bedoeld in artikel 80a.
-
3. De vervoerder, bedoeld in het eerste en tweede lid, bewaart de monsters totdat zij
aan het erkend laboratorium, bedoeld in artikel 80a, worden toegestuurd zodanig dat
zij in goede staat blijven verkeren.
-
4. Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 58, derde lid, stuurt de monsternemende
organisatie het uit een vracht dierlijke meststoffen genomen monster, onder vermelding
van de betrokken leverancier van meststoffen, alsmede van het op deze vracht betrekking
hebbende rVDM-nummer, uiterlijk zeven werkdagen na bemonstering toe aan een erkend
laboratorium, bedoeld in artikel 80a.
-
5. Ingeval van bemonstering, bedoeld in artikel 58, derde lid, bewaart de monsternemende
organisatie de monsters totdat zij aan een erkend laboratorium, bedoeld in artikel
80a, worden toegestuurd zodanig dat zij in goede staat blijven verkeren.
-
6. Ingeval van bemonstering van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, bevindt
de plaats waar het genomen monster wordt bewaard zich niet op het terrein of in een
opstal van de betrokken leverancier, vervoerder of afnemer van de vracht.
Artikel 80a
-
1. De minister verleent op aanvraag een erkenning aan een laboratorium, indien deze beschikt
over een accreditatie van de Raad op grond van het accreditatieprogramma AP05, dat
is opgenomen in bijlage H.
-
2. Een erkenning wordt verleend voor onbepaalde tijd.
-
3. De beschikking waarmee de erkenning wordt verleend vermeldt ten minste de naam van
de instelling en de vestigingsplaats van het laboratorium.
-
4. Een erkenning is niet overdraagbaar.
Artikel 80b
Een erkend laboratorium:
-
a. registreert gegevens, bedoeld in paragraaf 7.4 van AP05, opgenomen in bijlage H;
-
b. meldt bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen aan de minister door
middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.
Artikel 80c
Artikel 80d
Artikel 80e
-
1. Het erkende laboratorium meldt wijzigingen in de gegevens, bedoeld in artikelen 80a
en 80b, binnen 30 dagen aan de minister.
-
2. Voor de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt gemaakt van een door de
minister beschikbaar gesteld middel.
Artikel 81
-
1. Een erkend laboratorium analyseert de monsters uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst
en zendt de analyseresultaten uiterlijk vijf werkdagen na analyse aan de vervoerder,
de leverancier van meststoffen, de afnemer en elektronisch aan de minister.
-
2. Indien bij ontvangst van een toegezonden monster wordt geconstateerd dat de monsterverpakking
is beschadigd, rapporteert een erkend laboratorium aan de Nederlandse Voedsel- en
Warenautoriteit door middel van een door de minister beschikbaar gesteld middel de
gegevens ter identificatie van de monsterverpakking en het op deze vracht betrekking
hebbende rVDM-nummer. Een erkend laboratorium volgt de door de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit ter zake verstrekte aanwijzingen op.
-
3. Een erkend laboratorium voldoet aan de eisen van het accreditatieprogramma AP05, dat
is opgenomen in bijlage H.
-
4. Uiterlijk tien werkdagen na verzending van de analyseresultaten door een erkend laboratorium,
kan door de betrokkenen heranalyse worden aangevraagd. Er vindt ten hoogste éénmaal
een heranalyse plaats die wordt uitgevoerd door het erkende laboratorium dat de analyse
heeft uitgevoerd.
-
5. Indien een erkend laboratorium het fosfaatgehalte of stikstofgehalte van een monster
niet kan vaststellen, omdat het monster bij de monsternemende organisatie of na ontvangst
door het laboratorium in het ongerede is geraakt, wordt de desbetreffende hoeveelheid
dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste en vijfde lid,
van het besluit bepaald op basis van de in bijlage I voor de desbetreffende mestsoort
vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
-
6. Indien een erkend laboratorium bij ontvangst van een toegezonden monster constateert
dat het monster niet voldoet aan de eisen van Hoofdstuk 4, paragraaf 4.2 van het Accreditatieprogramma
dierlijke mest (AP05), dat is opgenomen in bijlage H, wordt de desbetreffende hoeveelheid
dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste en vijfde lid,
van het besluit bepaald op basis van de in bijlage I voor de desbetreffende mestsoort
vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
§ 3. Afgevoerde en aangevoerde andere meststoffen
Artikel 82*
-
1. [...]
-
2. [...]
-
3. [...]
-
4. [...]
-
5. Artikel 68, eerste lid, van het besluit in samenhang met de artikelen 76 en 77 van
de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, is niet van toepassing op de van een tuincentrum of een hovenier
afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen naar een afnemer, niet zijnde een landbouwer
of een ondernemer.
Artikel 83*
Indien een vracht bestaat uit mestkorrels, geldt dat het gewicht, onderscheidenlijk
het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, in afwijking van de artikelen 76, eerste
lid, onderscheidenlijk 77, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt
bepaald op basis van het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte,
zoals dat is vermeld op de verpakking van de mestkorrels of het begeleidende document
bij de mestkorrels.
Artikel 89*
-
1. [...]
-
2. [...]
-
3. [...]
-
4. Indien het substraat, bedoeld in artikel 89, derde lid, van de Uitvoeringsregeling
Meststoffenwet van een onderneming of een bedrijf wordt afgevoerd naar een bedrijf
waar dit substraat wordt gebruikt voor de teelt van champignons, kan de desbetreffende
hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste
lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, van de
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire
stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.
-
5. [...]
-
6. [...]
Artikel 89a*
Indien dierlijke meststoffen afkomstig van paarden of pony’s van een bedrijf in de
gemeente Vlieland worden afgevoerd naar een ander bedrijf in de gemeente Vlieland,
kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in afwijking van artikel
68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel
I, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, voor de desbetreffende mestsoort vermelde
forfaitaire stikstofgehalten onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende
voorwaarden:
-
a. de hoeveelheid dierlijke meststoffen is afkomstig van de op het bedrijf gehouden,
dan wel anderszins aanwezige dieren;
-
b. de dierlijke meststoffen worden rechtstreeks, zonder tussenopslag vervoerd, en
-
c. bij onderdeel 4 van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen wordt de opmerkingscode
‘37’ ingevuld.
Artikel 91a*
Indien een hoeveelheid vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen
of 10% champost bevat, van een onderneming wordt afgevoerd naar een bedrijf, een intermediaire
onderneming of een afnemer die geen bedrijf of intermediaire onderneming voert, kan
de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel
68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald:
-
a. uitgaande van de stikstofgehalten onderscheidenlijk de fosfaatgehalten van de afzonderlijke
grondstoffen waaruit het mengsel is bereid en het aandeel van deze stoffen in het
eindproduct; of
-
b. uitgaande van de stikstofgehalten onderscheidenlijk de fosfaatgehalten van de partij
vaste meststoffen waaruit de afgevoerde hoeveelheid meststoffen afkomstig is, onder
voorwaarde dat deze partij niet groter is dan 5.000 m3 en bemonstering van deze partij tenminste éénmaal per twee maanden plaatsvindt.
Artikel 92
-
1. Het gewicht van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen
worden verhandeld afgevoerde, de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan
meststoffen worden verhandeld aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming
vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, eerste lid,
van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen bepaald
door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
-
2. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de van een bedrijf of onderneming in
het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, afgevoerde, of de op een bedrijf
of onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld, aangevoerde en
de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost,
bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, komt overeen met het stikstofgehalte
en het fosfaatgehalte zoals dat voor de hoeveelheid zuiveringsslib of compost waaruit
de desbetreffende vracht afkomstig is, overeenkomstig de artikelen 92a en 92b is vastgesteld.
Artikel 92a
-
1. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in zuiveringsslib en compost, alsmede het
droge stofgehalte in zuiveringsslib en compost wordt vastgesteld door middel van analyse
van een uit de desbetreffende hoeveelheid genomen monster.
-
2. De bemonstering van een hoeveelheid zuiveringsslib of compost geschiedt door de producent.
Hij stelt per geproduceerde hoeveelheid van ten hoogste 2.000.000 kilogram, een representatief
monster samen, bestaande uit deelmonsters die volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes
evenredig verspreid uit de betrokken partij worden genomen. Indien de geproduceerde
hoeveelheid groter is dan 2.000.000 kilogram, wordt deze allereerst verdeeld in partijen
van ten hoogste 2.000.000 kilogram.
-
3. Indien zuiveringsslib of compost in een continu proces wordt geproduceerd, kan de
desbetreffende producent ervoor kiezen dat het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte
alsmede het drogestof gehalte ervan, in zoverre in afwijking van de voorgaande leden,
overeen komen met het over de afgelopen twaalf maanden overeenkomstig artikel 92b,
tweede lid, berekende twaalf-maandsgemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestof gehalte,
mits:
-
a. de voor de productie van het zuiveringsslib of de compost gebruikte ingangsmaterialen
van constante samenstelling zijn;
-
b. de productie van zuiveringsslib of compost onafgebroken gedurende het gehele jaar
plaatsvindt; en
-
c. het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte alsmede het drogestofgehalte ten minste eenmaal
per kalendermaand wordt vastgesteld door middel van analyse van een representatief
monster bestaande uit deelmonsters die volgens algemeen geldende bemonsteringsprincipes
evenredig verspreid uit de in die kalendermaand geproduceerde hoeveelheid zijn genomen.
-
4. Het monster wordt verpakt in een monsterverpakking die het monster niet verontreinigt
of de samenstelling ervan anderszins beïnvloedt.
-
5. Het monster wordt door de producent uiterlijk tien werkdagen na bemonstering toegestuurd
aan een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan
de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
-
6. Indien het monster afkomstig is uit een hoeveelheid die in een continu proces is geproduceerd,
geeft de betrokken producent bij het verzenden ervan aan of de analyseresultaten van
dit monster gebruikt moeten worden bij de in artikel 92b, tweede lid, bedoelde berekening.
Artikel 92b
-
1. Het laboratorium, bedoeld in artikel 92a, analyseert de monsters uiterlijk vijf werkdagen
na ontvangst overeenkomstig het protocol, dat is opgenomen in bijlage Ia, onderdeel
A, of door middel van een methode die tenminste dezelfde waarborgen omvat.
-
2. Indien dit ten aanzien van het monster overeenkomstig artikel 92a, zesde lid, is aangegeven,
berekent het laboratorium op basis van de meest recente analyseresultaten, het gemiddelde
stikstof-, fosfaat- en drogestofgehalte over de afgelopen twaalf maanden overeenkomstig
de in bijlage Ia, onderdeel B, opgenomen berekeningsmethode.
-
3. Het laboratorium voorziet de analyseresultaten dan wel de overeenkomstig het tweede
lid berekende gemiddelde gehalten van een uniek analysenummer van ten hoogste twaalf
posities.
-
4. Indien het monster afkomstig is uit een afzonderlijk geproduceerde partij zendt het
laboratorium de analyseresultaten uiterlijk tien werkdagen na analyse elektronisch
aan de minister en aan de producent van de desbetreffende meststof, onder vermelding
van het unieke analysenummer, bedoeld in het derde lid.
-
5. Indien het monster afkomstig is uit een hoeveelheid die in een continu proces is geproduceerd,
zendt het laboratorium de in het tweede lid bedoelde gehaltes, uiterlijk tien werkdagen
na afloop van de desbetreffende kalendermaand elektronisch aan de minister en aan
de producent van de desbetreffende meststof, onder vermelding van het unieke analysenummer,
bedoeld in het derde lid en het unieke analysenummer dat betrekking heeft op het in
voorgaande kalendermaand met betrekking tot de desbetreffende hoeveelheid berekende
gemiddelde.
-
6. Het laboratorium bewaart de monsters totdat tien werkdagen na verzending van de analyseresultaten
door het laboratorium zijn verstreken.
Artikel 92c
Ingeval een hoeveelheid vloeibaar zuiveringsslib die afkomstig is uit een opslagruimte
voor vloeibaar zuiveringsslib als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van het besluit
of in artikel 51, vierde lid, en die rechtstreeks van de desbetreffende onderneming
wordt afgevoerd naar een bedrijf, komt het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte alsmede
het drogestofgehalte van de desbetreffende hoeveelheid zuiveringsslib, in afwijking
van artikel 68, eerste lid van het besluit, overeen met het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte
onderscheidenlijk het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag
aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib met gebruikmaking van het in artikel 46, eerste
lid, of artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in artikel 46, tweede lid,
genoemde andere gegevensdragers is berekend en zoals dat voordat de afvoer plaatsvond,
overeenkomstig artikel 48, vijfde lid, of 52, vijfde lid, aan de minister is verstrekt.
Artikel 93
-
1. Het gewicht van de van een bedrijf of onderneming in het kader waarvan meststoffen
worden verhandeld afgevoerde, de op een bedrijf of onderneming in het kader waarvan
meststoffen worden verhandeld aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming
vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib
of compost, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt bepaald door
middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
-
2. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de van een bedrijf of onderneming in
het kader waarvan meststoffen worden verhandeld afgevoerde of de op een bedrijf of
intermediaire onderneming aangevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde
hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost,
bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald overeenkomstig
artikel 17 door bemonstering en analyse.
-
3. In voorkomend geval geldt dat het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en
het fosfaatgehalte, van de in eerste en tweede lid bedoelde meststoffen overeenkomen
met het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals
vermeld op de verpakking van of het begeleidende document bij de desbetreffende meststoffen.
-
4. Artikel 68, eerste lid, van het besluit in samenhang met het eerste en tweede lid,
is niet van toepassing op de van een tuincentrum of een hovenier afgevoerde hoeveelheid
meststoffen, anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost, naar een
afnemer, niet zijnde een landbouwer of een ondernemer.
§ 4. Voorraden meststoffen
Artikel 94
-
1. Het gewicht van de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld
in artikel 68, derde lid, van het besluit, wordt bepaald op basis van meting van het
volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen.
-
2. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid
dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, derde lid, van het besluit, worden bepaald
op basis van de best beschikbare gegevens.
-
3. Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op
een intermediaire onderneming opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld
in artikel 68, vijfde lid, van het besluit, komt overeen met de onderscheiden hoeveelheden
die met gebruikmaking van het in artikel 46, eerste lid, genoemde formulier, respectievelijk
in artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers zijn berekend.
-
4. Onverminderd het eerste tot en met het derde lid, is de aan het begin van het kalenderjaar
opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, gelijk aan de aan het einde van het
voorafgaande kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen.
Artikel 95
-
1. Het gewicht van de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid zuiveringsslib of compost,
bedoeld in artikel 68, vierde en vijfde lid, van het besluit, wordt bepaald op basis
van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen.
-
2. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid
zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, vierde en vijfde lid, van het besluit
worden bepaald op basis van de best beschikbare gegevens.
-
3. Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op
een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld opgeslagen hoeveelheid
zuiveringsslib of compost, bedoeld in artikel 68, vijfde lid, van het besluit, komen
overeen met de onderscheiden hoeveelheden die met gebruikmaking van het in artikel
46, eerste lid, of artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in artikel 46,
tweede lid genoemde andere gegevensdragers zijn berekend.
-
4. Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op
een bedrijf of een onderneming in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld
opgeslagen meststoffen anders dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost,
bedoeld in artikel 68, vierde en vijfde lid, van het besluit, komen overeen met het
gewicht onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals vermeld
op de verpakking van of het begeleidende document bij de desbetreffende meststoffen.
Ingeval van bulkopslag van de desbetreffende meststoffen wordt het gewicht bepaald
op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen
-
5. Onverminderd het eerste tot en met het vierde lid, is de aan het begin van het kalenderjaar
opgeslagen hoeveelheid in deze leden genoemde meststoffen, gelijk aan de aan het einde
van het voorafgaande kalenderjaar opgeslagen hoeveelheid in deze leden genoemde meststoffen.
§ 5. Gasvormige verliezen
Artikel 96
-
1. Als forfaitaire stikstofgehalten als bedoeld in artikel 67, vijfde lid, van het besluit
worden vastgesteld de gehalten, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar,
die in bijlage D, tabel IA, kolom D, voor de onderscheiden diersoorten en diercategorieën
en toegepaste huisvestingssysteem zijn vermeld.
-
2. Voor zover het dieren betreft die worden gehouden op een bedrijf waarvoor een inkennisstelling
heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de Regeling dierlijke
producten, en die behoren tot de in bijlage D, tabel IB, deel 1, onderscheiden categorieën
dieren, zijn in afwijking van het eerste lid de normen van toepassing die zijn vermeld
in kolom D van die tabel.
§ 6. Diervoeders
Artikel 97
-
1. De ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan
een bedrijf met staldieren of runderen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van het
besluit:
-
a. bepaalt het gewicht van de desbetreffende hoeveelheid diervoeders door middel van
weging met behulp van een weegwerktuig; en
-
b. stelt het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte en indien van toepassing het droge stofgehalte
in de desbetreffende hoeveelheid diervoeders vast overeenkomstig artikel 98.
-
2. Indien het ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in bijlage J betreft, kunnen
in afwijking van het eerste lid, het gewicht worden bepaald op basis van meting van
het volume en het soortelijk gewicht van deze diervoeders en kunnen als het stikstofgehalte
en het fosfaatgehalte worden vastgesteld het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte
per kilogram diervoeder, die voor de onderscheiden soorten ruwvoer of enkelvoudig
diervoeder zijn vermeld in bijlage J.
Artikel 98
-
1. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in diervoeders met een vochtgehalte groter
dan veertien procent wordt vastgesteld overeenkomstig het protocol, opgenomen in bijlage
K, onderdeel I, op basis van:
-
a. de resultaten van de overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in bijlage K, onderdeel
II, uitgevoerde bemonstering en analyse van de diervoeders; of
-
b. indien het mengvoeders betreft, de berekeningen uitgaande van de bekende gehalten
van de nutriënten in de grondstoffen waaruit de diervoeders zijn bereid en het aandeel
van deze stoffen in het eindproduct en rekening houdend met de aard van het productieproces.
-
2. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in diervoeders met een vochtgehalte kleiner
dan of gelijk aan veertien procent wordt vastgesteld:
-
a. door middel van analyse van een uit de desbetreffende diervoeders volgens de algemeen
geldende bemonsteringsprincipes genomen representatief monster; of
-
b. indien het mengvoeders betreft, de berekeningen uitgaande van de bekende gehalten
van de nutriënten in de grondstoffen waaruit de diervoeders zijn bereid en het aandeel
van deze stoffen in het eindproduct en rekening houdend met de aard van het productieproces.
-
3. De analyse, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, geschiedt binnen
één week na ontvangst van het monster door een laboratorium dat voldoet aan de norm
NEN-EN-ISO/IEC 17025 of een hieraan gelijkwaardige norm, volgens de toepasselijke
onderzoekmethode voor de bepaling van het ruw eiwitgehalte, het fosforgehalte en het
droge stofgehalte in diervoeders.
-
4. De in het derde lid bedoelde toepasselijke methoden zijn de methoden die ten minste
dezelfde waarborgen bieden als de methoden zijn voorgeschreven in Richtlijn 93/28/EEG
van de Commissie van 4 juni 1993 (Pb.EG L 179) tot wijziging van bijlage I bij Derde
Richtlijn 72/199/EEG betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden
voor de officiële controle van diervoerders, voor het ruw eiwitgehalte en in de Tweede
Richtlijn 71/393/EEG van de Commissie van 18 november 1971 betreffende de vaststelling
van gemeenschappelijke analysemethoden voor officiële controle van veevoeders (Pb.EG
L 279) voor het fosforgehalte.
-
5. Het resultaat van de analyse wordt door het laboratorium beoordeeld in het licht van
de herhaalbaarheid, aangegeven in de betreffende analysemethode. Indien de norm voor
herhaalbaarheid wordt overschreden, voert het laboratorium een herhalingsonderzoek
op het monster uit.
-
6. Het laboratorium zendt de resultaten van de analyse binnen één week na ontvangst van
het monster naar de ondernemer, bedoeld in artikel 97, tweede lid.
Artikel 99
-
1. De ondernemer, bedoeld in artikel 97, vermeldt bij aflevering van diervoeders aan
een bedrijf op het etiket of het begeleidend document:
-
a. het overeenkomstig artikel 97 in samenhang met artikel 98 vastgestelde stikstofgehalte
en het fosfaatgehalte in het product;
-
b. voor diervoeder met een vochtgehalte groter dan veertien procent, het droge stofgehalte
dan wel het vochtgehalte en het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in de droge
stof van het desbetreffende diervoeder;
-
c. voor mengvoeders de diersoort waarvoor het diervoeder is bestemd;
-
d. de datum van levering;
-
e. de naam, het adres en de woonplaats van de desbetreffende afnemer;
-
f. de naam van de ondernemer die de diervoeders heeft afgeleverd; en
-
g. de hoeveelheid diervoeder in kilogrammen.
-
2. Het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte worden vermeld met een nauwkeurigheid van
tiende grammen per kilogram.
-
3. Indien het diervoeder met een vochtgehalte groter dan veertien procent betreft, kunnen
de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, in afwijking van het eerste
lid, schriftelijk binnen twee weken na aflevering aan het desbetreffende bedrijf verstrekt
worden.
Artikel 100
Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op
een bedrijf aan- of afgevoerde, dan wel de aanwezige voorraden diervoeders, bedoeld
in artikel 67, eerste lid, van het besluit, anders dan ruwvoer en enkelvoudig diervoeder
zoals vermeld in bijlage J, komen overeen met het gewicht onderscheidenlijk het stikstofgehalte
en het fosfaatgehalte, zoals vermeld op de verpakking van of het begeleidende document
bij de desbetreffende diervoeders, bedoeld in artikel 99, eerste lid, dan wel met
het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte zoals deze ingevolge artikel 99, derde lid,
schriftelijk zijn verstrekt. Ingeval van bulkopslag van de desbetreffende diervoeders
wordt het gewicht van de aanwezige voorraden diervoeders bepaald op basis van meting
van het volume en het soortelijk gewicht van deze diervoeders.
Artikel 101
-
1. Het gewicht van het in artikel 67, eerste lid, van het besluit bedoelde op een bedrijf
aan- of afgevoerde ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in bijlage J, wordt
bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig, dan wel door middel
van meting van het volume en het soortelijk gewicht.
-
2. Als het gewicht per hectare van het in artikel 67, tweede lid, van het besluit bedoelde
op het bedrijf geproduceerde ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in bijlage
J, wordt vastgesteld het gewicht dat voor de onderscheiden soorten ruwvoer en enkelvoudig
diervoer in die bijlage is vermeld.
-
3. Als het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte in het op een bedrijf aan- of afgevoerde,
dan wel de aanwezige voorraden ruwvoer en enkelvoudig diervoeder, bedoeld in artikel
67, eerste lid, van het besluit, en het op het bedrijf geproduceerde ruwvoer en enkelvoudig
diervoeder, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van het besluit, worden vastgesteld
het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte per kilogram diervoeder, die voor de onderscheiden
soorten ruwvoer of enkelvoudig diervoeder zijn vermeld in bijlage J.
§ 7. Staldieren en eieren
Artikel 102
-
1. Als forfaitaire stikstofgehalten en fosfaatgehalten per dier of per kilogram levend
gewicht als bedoeld in artikel 67, derde lid, van het besluit worden voor de onderscheiden
diersoorten en diercategorieën vastgesteld, de forfaitaire gehalten die zijn vermeld
in bijlage D, tabel III.
-
2. De bepaling van de hoeveelheden stikstof en fosfaat in staldieren, bedoeld in artikel
67, derde lid, van het besluit, wordt gebaseerd op de in het eerste lid bedoelde forfaitaire
stikstofgehalten en fosfaatgehalten per kilogram levend gewicht. Ingeval van een dier
geen gegevens over het gewicht beschikbaar zijn, worden de hoeveelheden stikstof en
fosfaat in dat dier bepaald op basis van de in het eerste lid bedoelde forfaitaire
stikstofgehalten en fosfaatgehalten per dier.
Artikel 102a
Voor de toepassing van artikel 20 van de Meststoffenwet, worden bij de vaststelling
van het dagelijkse aanwezige aantal vleeskalkoenen, bedoeld in artikel 69, eerste
lid, van het besluit, de hanen van een bepaalde mestronde aangemerkt als tegelijk
voor de slacht afgeleverd met de laatste voor de slacht afgeleverde hennen van die
mestronde.
Artikel 103
Als forfaitaire stikstofgehalten en fosfaatgehalten per kilogram eieren als bedoeld
in artikel 67, vierde lid, van het besluit worden voor de onderscheiden soorten eieren
vastgesteld, de forfaitaire gehalten die zijn vermeld in bijlage D, tabel IV.
§ 8. Fosfaattoestand van de bodem
Artikel 103a
-
1. De fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van het besluit,
wordt vastgesteld door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar
voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025, door middel van bemonstering en analyse
van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol.
-
2. Het laboratorium stelt ter zake van de bemonstering en analyse een analyserapport
op, dat voor ieder bemonsterd perceel in ieder geval de volgende gegevens bevat:
-
a. de naam en het adres van de landbouwer wiens perceel is bemonsterd;
-
b. de datum van de monstername;
-
c. het gehanteerde bemonsteringsprotocol;
-
d. de exacte locatie van het bemonsterde perceel dan wel de delen van het perceel, vastgesteld
met behulp van GPS-gegevens;
-
e. het aantal steken dat uit de bodemlaag werd genomen;
-
f. de diepte waarop de bodemmonsters zijn gestoken;
-
g. een schema of een tekening van de locaties waar de bodemmonsters zijn gestoken;
-
h. het codenummer van het mengmonster dan wel de mengmonsters dat is onderscheidenlijk
die zijn samengesteld uit de bodemmonsters;
-
i. de waarnemingen tijdens de monstername die mogelijk van invloed zijn op de uitkomsten
van de vaststelling;
-
j. de gebruikte analysemethode;
-
k. de analysedatum van het mengmonster dan wel de mengmonsters;
-
l. de resultaten van de analyses;
-
m. bijzondere waarnemingen, die tijdens de analyse van het mengmonster dan wel de mengmonsters
zijn gedaan; en
-
n. alle niet in bijlage L voorgeschreven handelingen die het resultaat van de analyse
van het mengmonster dan wel de mengmonsters hebben beïnvloed.
-
3. Het analyserapport is geldig tot vier jaar na de datum van de monstername, bedoeld
in het tweede lid, onderdeel b.
-
4. Als vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem als bedoeld in het eerste lid,
wordt tevens aangemerkt de vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem die is
verricht door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar
voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 door middel van:
-
a. analyse van monsters die in de periode van 16 mei 2006 tot 1 november 2009 uit de
desbetreffende bodem zijn genomen door dat laboratorium of onder de verantwoordelijkheid
van dat laboratorium door een monsternemer die een onafhankelijke positie heeft ten
opzichte van het bedrijf waar de monsters worden genomen; of
-
b. bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol
met uitzondering van de in onderdeel I, paragraaf 1, voorgeschreven vastlegging van
de omvang en vorm van het te bemonsteren perceel dan wel perceelsdeel met een Global
Positioning System, voor zover het betreft monsters die in de periode van 1 november
2009 tot 1 januari 2010 uit de desbetreffende bodem zijn genomen.
Artikel 103b
-
1. Het laboratorium dat de in artikel 103a bedoelde vaststelling heeft verricht, verstrekt
de landbouwer het analyserapport en verstrekt desgevraagd gegevens over die vaststelling
aan de minister.
-
2. De landbouwer meldt de fosfaattoestand van het desbetreffende perceel gebaseerd op
het op grond van artikel 103a, derde lid, geldige analyserapport, uiterlijk 15 mei
van het desbetreffende kalenderjaar.
-
3. De landbouwer bewaart het analyserapport als onderdeel van de administratie, bedoeld
in artikel 32 van het besluit.
Artikel 103c
§ 9. Gewasopbrengst
Artikel 103d
-
1. De gewasopbrengst in een kalenderjaar wordt bepaald door de hoeveelheid van het gewas
die in dat jaar is geoogst van de met het desbetreffende gewas beteelde oppervlakte
tot het bedrijf behorende landbouwgrond, te verminderen met het door de afnemer van
het desbetreffende gewas vastgestelde tarragewicht.
-
2. De gewasopbrengst wordt uitgedrukt in tonnen per hectare per jaar.
Hoofdstuk 10. Overgang van een productierecht en de verplaatsing van een varkens-,
kippen- of kalkoenhouderij binnen een bedrijf
§ 1. Kennisgeving van overgang
Artikel 104
-
1. De kennisgeving van overgang, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet geschiedt
bij de minister.
-
2. Bij de kennisgeving van overgang worden door partijen in ieder geval de volgende gegevens
verstrekt:
-
a. de door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummers;
-
b. het aantal varkenseenheden, pluimvee-eenheden, of kilogrammen fosfaat waarop de kennisgeving
betrekking heeft;
-
c. het gedeelte van het productierecht, dat in het desbetreffende kalenderjaar op het
bedrijf van de vervreemder niet wordt benut voor het houden van dieren.
-
3. Voor de toepassing van artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet worden bij de
kennisgeving van overgang tevens de volgende gegevens verstrekt:
-
a. een civielrechtelijke titel die het exclusieve gebruiksgenot verschaft van de installatie
waarin de mestbehandeling of mestvergisting plaatsvindt;
-
b. de aard en de capaciteit van de installatie waarin de mestbehandeling of mestvergisting
plaatsvindt;
-
c. de wijze en het moment waarop de dierlijke meststoffen worden vergist of behandeld
en de techniek van de bij de mestbehandeling of mestvergisting gebruikte systemen;
-
d. een volledige beschrijving van het mestbehandelingproces of mestvergistingsproces;
-
e. de hoeveelheid en de aard van de dierlijke meststoffen die zullen worden behandeld;
-
f. een beschrijving van de eindproducten die bij de mestbehandeling of mestvergisting
ontstaan en het moment waarop de eindproducten worden afgezet;
-
g. gegevens of bescheiden op grond waarvan is verzekerd dat de producten, bedoeld in
onderdeel f, worden afgezet buiten de markt voor dierlijke mest, en
-
h. een afschrift van de omgevingsvergunning voor de behandelingsinstallatie of vergistingsinstallatie,
die mede betrekking heeft op de bijbehorende voorzieningen.
-
4. Indien een productierecht afkomstig is van een bedrijf dat het later gedurende hetzelfde
kalenderjaar terugontvangt, kan de kennisgeving van overgang, bedoeld in artikel 27,
eerste lid, van de wet, worden gedaan door de overgang van het productierecht naar
het bedrijf dat het productierecht ontvangt, gelijktijdig te melden met de overgang
van het productierecht terug naar het bedrijf waarvan het productierecht afkomstig
is.
-
5. In afwijking van het vierde lid, wordt de kennisgeving van overgang, bedoeld in artikel
32a, derde lid, van de wet, gedaan door de overgang van het fosfaatrecht naar het
bedrijf dat het fosfaatrecht ontvangt, gelijktijdig te melden met de overgang van
het fosfaatrecht terug naar het bedrijf waarvan het fosfaatrecht afkomstig is.
Artikel 104a
Voor de toepassing van artikel 26, zevende lid, van de wet geeft het bedrijf waarbinnen
de verplaatsing van de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij plaatsvindt, van de verplaatsing
vooraf kennis aan de minister en verstrekt de overeenkomstige gegevens bedoeld, in
artikel 104, tweede en derde lid.
§ 2. Blokkaderecht
Artikel 105
-
1. Alvorens de minister een kennisgeving van overgang in behandeling neemt, doet hij
van deze kennisgeving schriftelijk mededeling aan iedere hypotheekhouder die het bedrijf
van de vervreemder van het productierecht bij de minister voor de toepassing van deze
paragraaf ter registratie heeft aangemeld, indien overeenkomstig artikel 106, eerste
lid, registratie door de minister daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De minister
neemt de kennisgeving van overgang niet in behandeling gedurende 30 dagen na dagtekening
van deze mededeling.
-
2. De termijn van 30 dagen wordt verlengd tot negentig dagen na dagtekening van de mededeling,
indien een hypotheekhouder binnen de termijn van 30 dagen een verzoek bij de minister
indient.
-
3. De termijn van negentig dagen wordt eenmalig met negentig dagen verlengd, indien de
hypotheekhouder die het in het tweede lid bedoelde verzoek heeft gedaan een verzoek
daartoe bij de minister indient onder gelijktijdige overlegging van:
-
a. een rechterlijke uitspraak waaruit blijkt dat degene op wiens bedrijf het verzoek
betrekking heeft de desbetreffende overgang geen doorgang kan laten vinden; of
-
b. een schriftelijke verklaring van een notaris, waarin deze stelt dat hij van de hypotheekhouder
op grond van artikel 268, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de opdracht
heeft ontvangen om het desbetreffende registergoed, of in voorkomend geval de desbetreffende
registergoederen in het openbaar te verkopen.
-
4. Na afloop van de overeenkomstig het derde lid verlengde termijn wordt de kennisgeving
van de overgang onherroepelijk door de minister in behandeling genomen.
-
5. In afwijking van het eerste lid, onderscheidenlijk het tweede tot en met het vierde
lid, wordt de kennisgeving van overgang door de minister in behandeling genomen voordat
de termijn van 30 dagen, onderscheidenlijk de verlengde termijn is verstreken, zodra
hij van elke hypotheekhouder die het bedrijf heeft laten registreren, onderscheidenlijk
elke hypotheekhouder die om verlenging van de desbetreffende termijn heeft verzocht,
een verklaring heeft ontvangen waaruit blijkt dat tegen in behandeling neming geen
bezwaar bestaat.
-
6. In afwijking van het eerste lid, doet de minister alvorens hij een kennisgeving van
overgang, gedaan op grond van artikel 104, vierde of vijfde lid, in behandeling neemt,
van deze kennisgeving schriftelijk mededeling aan iedere hypotheekhouder die het bedrijf
waarvan het productierecht afkomstig is en dat het later gedurende hetzelfde kalenderjaar
terugontvangt, bij de minister voor de toepassing van deze paragraaf ter registratie
heeft aangemeld, indien overeenkomstig artikel 106, eerste lid, registratie door de
minister daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De minister neemt de kennisgeving van
overgang niet in behandeling gedurende 30 dagen na dagtekening van deze mededeling.
De leden 2 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 106
-
1. De aanmelding ter registratie, bedoeld in artikel 105, eerste of zesde lid, geschiedt
bij de minister.
-
2. Bij de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende gegevens
verstrekt:
-
a. het adres waar de hypotheekhouder is gevestigd;
-
b. het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van het bedrijf waarop
het verzoek betrekking heeft; en
-
c. het correspondentieadres van het in onderdeel b bedoelde bedrijf.
-
3. De in het eerste lid bedoelde aanmelding wordt voor akkoord medeondertekend door degene
op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft.
Artikel 107
-
1. Indien de aanmelding, bedoeld in artikel 106, eerste lid, niet voor akkoord is medeondertekend
door degene op wiens bedrijf de aanmelding betrekking heeft, wordt het bedrijf slechts
geregistreerd, indien de hypotheekhouder bij het verzoek tevens een uittreksel van
het in artikel 260, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde openbare
register overlegt, waaruit blijkt op welke registergoederen behorend tot het bedrijf
een hypotheekrecht is gevestigd.
-
2. De minister doet van de registratie, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk mededeling
aan degene op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft. Indien deze binnen 30
dagen na dagtekening van deze mededeling aan de minister verklaart dat de geregistreerde
gegevens niet juist zijn, gelden in plaats van artikel 105 de volgende leden.
-
3. De minister neemt een kennisgeving van overgang, gedaan door degene op wiens bedrijf
de registratie betrekking heeft, niet in behandeling zolang de hypotheekhouder de
registratie niet laat doorhalen, doch hoogstens gedurende negentig dagen na dagtekening
van de schriftelijke mededeling, bedoeld in het tweede lid.
-
4. De termijn, bedoeld in het derde lid, wordt eenmalig met negentig dagen verlengd indien
de hypotheekhouder daartoe binnen de eerstgenoemde termijn een verzoek doet aan de
minister, onder gelijktijdige overlegging van een rechterlijke uitspraak of een verklaring
van een notaris als bedoeld in artikel 105, derde lid.
-
5. De registratie wordt doorgehaald na afloop van de in het derde, dan wel in voorkomend
geval in het vierde lid bedoelde termijn.
-
6. Ter zake van een bedrijf, waarvan overeenkomstig het vijfde lid de registratie is
doorgehaald, wordt door de minister geen nieuw verzoek tot registratie van dezelfde
hypotheekhouder in behandeling genomen, tenzij deze voor akkoord is medeondertekend
door degene op wiens bedrijf de registratie betrekking heeft. Dit voor akkoord medeondertekende
verzoek tot registratie geldt tevens als intrekking van het niet-medeondertekende
verzoek tot registratie, indien deze registratie nog niet is doorgehaald.
Artikel 108
-
1. Op verzoek van de hypotheekhouder wordt de registratie van het bedrijf voor de toepassing
van deze paragraaf door de minister doorgehaald.
-
2. Indien het recht van hypotheek op grond waarvan de registratie van het bedrijf plaatsvond
is tenietgegaan, wordt de registratie van het bedrijf voor de toepassing van deze
paragraaf door de minister doorgehaald.
-
3. De hypotheekhouder doet van het tenietgaan van het recht van hypotheek binnen 30 dagen
mededeling aan de minister.
-
4. Indien de in het tweede lid bedoelde mededeling niet binnen 30 dagen na het tenietgaan
van het recht van hypotheek door de minister is ontvangen, kan de minister ten aanzien
van de hypotheekhouder besluiten hem of haar voor de duur van ten hoogste twee jaar
van de toepassing van deze paragraaf uit te sluiten.
Artikel 109
Aan de hypotheekhouder die een bedrijf voor de toepassing van deze paragraaf heeft
laten registreren, kunnen ter zake van het bedrijf waarop de registratie betrekking
heeft door de minister de volgende gegevens worden verstrekt:
-
a. gegevens over het geregistreerde productierecht;
-
b. gegevens over het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden, of
kilogrammen fosfaat waarop de kennisgeving betrekking heeft;
-
c. de dagtekening van de mededeling, bedoeld in artikel 107, tweede lid; en
-
d. de indiening of het achterwege blijven van de verklaring bedoeld in artikel 107, tweede
lid.
§ 3. Vervallen van een productierecht
Artikel 110
-
1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de wet, geschiedt bij de minister.
-
2. Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende
gegevens verstrekt:
-
a. het door de minister ter identificatie van het bedrijf verstrekte relatienummer; en
-
b. indien een gedeelte van het productierecht komt te vervallen, het aantal varkenseenheden,
onderscheidenlijk pluimvee-eenheden, of kilogrammen fosfaat dat komt te vervallen.
§ 3a. Voorwaarden toepasselijkheid uitzondering op uitbreidingsverbod fosfaatrechten
voor jongvee zoogkoeienhouderij
[Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden]
§ 4. Leges
Artikel 111
-
1. Een kennisgeving van overgang, bedoeld in artikel 104, eerste lid, wordt eerst geregistreerd
nadat de verwerver een bedrag van € 100 aan de minister heeft voldaan.
-
2. Een aanmelding ter registratie, bedoeld in artikel 105, eerste lid, wordt voor de
toepassing van paragraaf 2 eerst in behandeling genomen nadat een bedrag van € 35
aan de minister is voldaan.
-
3. Indien de minister op grond van artikel 29, eerste lid, van de wet niet tot registratie
overgaat, wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aan de betaler gerestitueerd.
-
4. Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, geldt per verzoek per bedrijf.
§ 4a. Versoepeling compartimentering bij mestverwerking of mestvergisting
Artikel 111a
-
1. Artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet is van toepassing indien wordt voldaan
aan de volgende voorwaarden:
-
a. de mestbehandeling of mestvergisting geschiedt in een installatie die overeenkomstig
artikel 23, eerste lid, of 24, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 geregistreerd
respectievelijk erkend is;
-
b. ten aanzien van de installatie is een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste
lid, van de Wet milieubeheer of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht afgegeven;
-
c. de mestbehandeling of mestvergisting van de dierlijke meststoffen geschiedt in een
installatie op een naar het oordeel van de minister adequate wijze;
-
d. de installatie waarin de dierlijke meststoffen worden behandeld of vergist, heeft
naar het oordeel van de minister voldoende capaciteit om de met de overgang of verplaatsing
gemoeide hoeveelheid dierlijke meststoffen te behandelen, onderscheidenlijk te vergisten;
-
e. de hoeveelheid in een kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen,
in verband met de overgang of verplaatsing, wordt uiterlijk in het daarop volgende
kalenderjaar in de installatie behandeld of vergist en uiterlijk in het daarop volgende
kalenderjaar worden de eindproducten die bij de mestbehandeling of de mestvergisting
ontstaan, afgezet;
-
f. de geproduceerde hoeveelheid dierlijke mestststoffen, in verband met de overgang of
verplaatsing, wordt behandeld door middel van mestbehandeling of mestvergisting in
een mestbehandelingsinstallatie of mestvergistingsinstallatie die behoort tot het
bedrijf waarnaar het productierecht, of gedeelte daarvan, zal overgaan, of waarbinnen
de varkens-, kippen- of kalkoenhouderij zal worden verplaatst;
-
g. de eindproducten die bij de mestbehandeling of mestvergisting ontstaan, worden niet
binnen de markt voor dierlijke mest afgezet;
-
h. indien de mestbehandeling of de vergisting van de dierlijke meststoffen niet op een
adequate wijze kan geschieden als gevolg van een storing van de installatie, doet
de landbouwer hiervan binnen drie dagen melding aan de minister, en
-
i. wijzigingen in de ingevolge artikel 104 verstrekte gegevens worden uiterlijk 30 dagen
na de datum van de wijziging, onder vermelding van het door de minister ter identificatie
van het bedrijf verstrekte relatienummer, gemeld aan de minister.
-
2. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, wordt van
het op dat bedrijf rustende varkensrecht onderscheidenlijk pluimveerecht dat deel
buiten beschouwing gelaten dat volgens artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet
is overgegaan van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen buiten dat concentratiegebied
naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het concentratiegebied.
Artikel 111b
Een productierecht, of een gedeelte daarvan, dat is overgegaan ingevolge het bepaalde
in artikel 26, zevende lid, van de wet kan niet overgaan naar een ander bedrijf binnen
het concentratiegebied.
§ 5. Uitbreiding buiten rechten
Artikel 112
-
1. De minister kan op aanvraag ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in de artikelen
19, eerste lid, en 20, eerste lid van de wet.
-
2. De minister kan een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken indien een houder
van een ontheffing niet langer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in deze paragraaf.
Artikel 113
Artikel 114
-
1. Een aanvraag voor ontheffing kan worden ingediend in de periode van 5 januari 2015,
9:00 uur, tot 30 januari 2015, 17:00 uur.
-
2. Een aanvraag kan worden ingediend voor:
-
a. ontheffing waarbij de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft
worden gehouden in een integraal duurzame stal, of
-
b. ontheffing waarbij de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft
niet in een integraal duurzame stal worden gehouden.
-
3. Per bedrijf waarop een productierecht rust, kan maximaal één aanvraag voor een ontheffing
voor varkenseenheden en maximaal één aanvraag voor een ontheffing voor pluimvee-eenheden
worden ingediend.
-
4. Een aanvraag die niet compleet is moet uiterlijk op 13 februari 2015 compleet zijn.
Artikel 115
-
1. Een aanvraag voor ontheffing wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat
door de minister beschikbaar wordt gesteld.
-
2. Indien een aanvraag als bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, wordt ingediend
en de aanvrager met een stalcertificaat als bedoeld in artikel 117, tweede lid, onderdeel
c, wil aantonen dat de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking heeft
in een integraal duurzame stal worden gehouden, gaat de aanvraag vergezeld van een
kopie van dat stalcertificaat.
Artikel 116
-
1. De minister verdeelt het aantal beschikbare varkenseenheden in de volgorde van rangschikking,
waarbij de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, hoger worden
gerangschikt dan de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel b.
-
2. Indien er meer aanvragen voor varkenseenheden worden ingediend dan het aantal, genoemd
in artikel 113, eerste lid, verdeelt de minister het aantal beschikbare varkenseenheden
door middel van loting tussen de aanvragen die op grond van de rangschikking voor
verdeling in aanmerking komen.
-
3. De minister verdeelt het aantal beschikbare pluimvee-eenheden in de volgorde van rangschikking,
waarbij de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a, hoger worden
gerangschikt dan de aanvragen, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel b.
-
4. Indien er meer aanvragen voor pluimvee-eenheden worden ingediend dan het aantal, genoemd
in artikel 113, tweede lid, verdeelt de minister het aantal beschikbare pluimvee-eenheden
door middel van loting tussen de aanvragen die op grond van de rangschikking voor
verdeling in aanmerking komen.
Artikel 117
-
1. De aanvrager die een aanvraag als bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel a,
heeft ingediend, houdt de varkens of het pluimvee waarop de uitbreiding betrekking
heeft in een integraal duurzame stal.
-
2. De aanvrager kan aantonen dat hij beschikt over een integraal duurzame stal indien
hij beschikt over:
-
a. een beschikking tot subsidievaststelling op grond van artikel 29 van de Regeling GLB-inkomstensteun
2006,
-
b. een beschikking tot subsidievaststelling op grond van artikel 2.37, eerste lid, van
de Regeling LNV-subsidies juncto bijlage 2, hoofdstuk 4, bij de Regeling LNV-subsidies,
die hoger is dan € 0,00, of
-
c. een stal ontwerp certificaat of een definitief stalcertificaat Maatlat Duurzame Veehouderij
afgegeven door de Stichting Milieukeur.
Artikel 118
-
1. De houder van een ontheffing laat 100% van de hoeveelheid dierlijke meststoffen van
zijn bedrijfsoverschot overeenkomstig artikel 33a, derde lid, onderdeel a of b, van
de Meststoffenwet verwerken.
-
2. Indien de ontheffing niet op 1 januari wordt verleend, laat de houder van de ontheffing
100% van de hoeveelheid meststoffen van zijn bedrijfsoverschot overeenkomstig artikel
33a, derde lid, onderdeel a of b, van de Meststoffenwet verwerken die evenredig is
met de periode van dat jaar waarvoor de ontheffing is verleend.
Artikel 119
-
1. De minister verleent ontheffing voor 50% van de uitbreiding met een maximum van 2.500
varkenseenheden of 20.000 pluimvee-eenheden per ontheffing.
-
2. Een landbouwer verwerft de overige varkenseenheden of pluimvee-eenheden die vereist
zijn voor de uitbreiding uiterlijk op 31 december 2015.
-
3. Een landbouwer heeft de uitbreiding niet voor 28 september 2011 gerealiseerd en realiseert
de uitbreiding uiterlijk 31 december 2015.
Artikel 120
Indien het gehele bedrijf ongewijzigd wordt voortgezet door een andere landbouwer
gaan de rechten en voorschriften verbonden aan de ontheffing op hem over indien partijen
zulks ter zake van de registratie van de overgang van het op dat bedrijf rustende
productierecht aan de minister hebben gemeld. De ontheffing is in andere gevallen
niet overdraagbaar.
Artikel 120a
De ontheffing wordt verleend tot en met 31 december 2017.
Artikel 121
-
1. Op ontheffingen die op grond van artikel 112 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
zijn verleend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt, blijft paragraaf
5 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, zoals deze luidde op de dag voor inwerkingtreding
van deze regeling van toepassing.
-
2. De landbouwer aan wie ontheffing op grond van artikel 112 van de Uitvoeringsregeling
Meststoffen wet is verleend voor de datum waarop deze regeling in werking treedt,
voldoet tevens aan de voorwaarden van paragraaf 5 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
indien hij 100% van de hoeveelheid dierlijke meststoffen van zijn bedrijfsoverschot
overeenkomstig artikel 33a, derde lid, onderdeel a of b, van de Meststoffenwet laat
verwerken.
-
3. In afwijking van artikel 119 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zoals dat luidde
op de dag voor inwerkingtreding van deze regeling, vervallen de ontheffingen, bedoeld
in het eerste lid, op 1 januari 2018.
Hoofdstuk 10a. Regelen betreffende de wijze van uitvoering van het controleprogramma
Artikel 121a
-
1. Het controleprogramma, bedoeld in artikel 5, zesde lid, van richtlijn 91/676/EEG beoordeelt
de doeltreffendheid van het opgestelde actieprogramma, bedoeld in artikel 5 van richtlijn
91/676/EEG, door:
-
a. op landbouwbedrijven de nitraat-, stikstof- en fosfaatconcentratie in het grondwater
en slootwater te meten, en
-
b. de invloed van het landbouwmanagement op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater,
waaronder het slootwater, te monitoren.
-
2. Bij de beoordeling van het actieprogramma worden de nitraatconcentratie van grondwater
op diepten van 5 tot 15 meter onder het grondoppervlak en de nitraat-, stikstof- en
fosforconcentratie en de mate van eutrofiëring van oppervlaktewater, anders dan slootwater,
meegewogen.
Artikel 121b
Het controleprogramma onderscheidt ten minste:
-
a. de veenregio, de kleiregio, de zandregio en de lössregio, waarvan de indeling gebaseerd
is op de meest in die regio voorkomende grondsoort;
-
b. de bedrijfstypen melkveehouderij, akkerbouw en overige bedrijven.
Artikel 121c
-
1. De nitraat-, stikstof- en fosfaatconcentratie in het grondwater wordt gemeten door
op landbouwbedrijven monsters te nemen van:
-
a. de bovenste meter van het grondwater, indien het grondwater zich op minder dan 5 meter
onder het maaiveld bevindt;
-
b. het bodemvocht dat zich in de onverzadigde zone onder de wortelzone tussen 1,5 en
3 meter onder het maaiveld bevindt, indien het grondwater zich dieper dan 5 meter
onder het maaiveld bevindt; of
-
c. het overtollige drainagewater dat uitspoelt uit de wortelzone, indien het drainagewater
wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater via drainagebuizen of greppels.
-
2. De resultaten van de metingen kunnen worden gecorrigeerd voor de invloed van omgevingsfactoren,
zoals neerslagoverschot en veranderingen van de grondwaterstand, en veranderingen
in de steekproef, zoals verandering in het aantal bedrijven, bedrijfstypen en grondsoort.
Artikel 121d
De resultaten van het controleprogramma worden opgenomen in het verslag, bedoeld in
artikel 10 van richtlijn 91/676/EEG, dat de Europese Commissie vierjaarlijks ontvangt.
Hoofdstuk 11. Overige bepalingen
Artikel 122
-
1. De in artikel 26, eerste lid, van het besluit, en de in de artikelen 25, eerste, tweede,
derde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, 25a, vierde lid, 25b, tweede lid, 33a,
vierde lid, 33b, tweede lid, 35a, derde, vierde en vijfde lid, 37, eerste, tweede
en vierde lid, 41, 42, 45, eerste, tweede en achtste lid, 48, 48a, 50, eerste, tweede,
derde en vijfde lid, 52, 62, zevende lid, 63, zesde lid, 64, zesde lid, 66, zesde
lid, 67, zesde lid, 68, zevende lid, 69a, elfde lid, 69d, zesde lid, 79a, 103b, tweede
lid, 104, eerste, vierde en vijfde lid, 105, eerste en zesde lid, 110, eerste lid,
114, 115, en 119, tweede lid, bedoelde meldingen, verklaringen, verstrekking van gegevens,
kennisgevingen, aanmeldingen ter registratie, aanvragen tot vergunning dan wel een
verzoek tot intrekking van de vergunning, verzoeken tot wijziging van een tenaamstelling
en aanvragen tot ontheffing geschieden door indiening bij de minister van het ingevulde
en ondertekende daartoe door de minister ter beschikking gestelde middel.
-
2. Indien de in het eerste lid bedoelde handelingen op elektronische wijze geschieden,
wordt gebruik gemaakt van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde elektronische
portaal.
-
3. De in artikel 33b, vijfde lid, van de wet bedoelde elektronische verstrekking van
gegevens, de in de artikelen 81, eerste lid, en 92b, vierde en vijfde lid, bedoelde
elektronische verzending van gegevens, de in de artikelen 48, vijfde lid, en 52 bedoelde
elektronische mededelingen en verstrekkingen van gegevens, de in de artikelen 28a,
onderdeel e, en 35f, tweede lid, bedoelde elektronische aanmelding en artikel 69t*,
tweede lid, bedoelde elektronische indiening van gegevens geschieden met gebruikmaking
van het door de minister daartoe ter beschikking gestelde elektronische portaal.
-
4. De elektronische verzending wordt door de vervoerder ondertekend door middel van een
persoonlijke gebruikerscode, die overeenkomstig artikel 123 door de minister op naam
van de desbetreffende vervoerder is geregistreerd.
Artikel 123
-
1. De aanvraag tot registratie van een persoonlijke gebruikerscode als bedoeld in artikel
122, derde lid, geschiedt bij de minister.
-
2. De minister zendt de aanvrager een bevestiging van de registratie.
Artikel 124
-
1. Degene die ingevolge deze regeling gegevens in de administratie moet opnemen of uit
de administratie moet verstrekken, doet dit volledig en naar waarheid.
-
2. Het opnemen in of verstrekken uit de administratie van de in het eerste lid bedoelde
gegevens geschiedt, voor zover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onverwijld nadat
de gegevens bekend zijn bij degene die ze ingevolge deze regeling moet opnemen in
of verstrekken uit de administratie.
-
3. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden niet gewijzigd in de administratie en
worden bewaard als onderdeel van de administratie, bedoeld in de artikelen 32, 39
of 44 van het besluit.
Artikel 124a
Voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag, bedoeld in de artikelen
78e en 80c, voldoet de aanvrager een bedrag van € 1.312,–.
Artikel 124a*
[Vervallen per 01-01-2019]
Artikel 125
Met een laboratorium als bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, 18, tweede lid, 19,
tweede lid, 20, tweede lid, 21, derde lid, 22, tweede lid, 27, eerste lid, 33, eerste
lid, 81, derde lid, 92a, vijfde lid, 99, derde lid, en 103a, eerste lid wordt gelijk
gesteld een vergelijkbare instelling, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese
Unie, dan wel in een andere staat die partij is bij een daartoe strekkend Verdrag
dat Nederland bindt, die een verklaring verstrekt op basis van onderzoekingen die
voldoen aan een kwaliteitsborgingniveau dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau
dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.
Artikel 126
-
1. Het verbod, bedoeld in artikel 7 van de wet, is niet van toepassing op bedrijven,
waarop artikel 3.65 of 3.70 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
van toepassing is.
-
2. Op het bedrijf, of deel van het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste
170 kilogram stikstof in de vorm van dierlijke meststoffen op of in de bodem gebracht.
Artikel 127
De voldoening aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 33, 33a, 33b, 43, 44, 92a,
derde lid, en 126, tweede lid, wordt desgevraagd ten genoegen van de minister gestaafd
met bewijsstukken.
Artikel 127a
De melding, bedoeld in artikel 23, vierde tot en met zesde lid, van de wet, kan tot
1 april 2018 worden ingediend.
Artikel 128
Een bedrijf dat voor 1 februari 2016 conform artikel 70a, derde lid, van het besluit
een verzoek heeft ingediend, is voor het kalenderjaar 2016 vrijgesteld van artikel
70a, eerste lid, van het besluit.
Artikel 128a
-
1. Van artikel 21, eerste lid, van de wet wordt in zoverre vrijstelling verleend dat
in enig kalenderjaar op verzoek van de landbouwer bij de bepaling van het melkveefosfaatoverschot
van dat jaar, de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op het bedrijf in
kilogrammen fosfaat wordt verminderd met:
-
1°. de fosfaatruimte,
-
2°. het aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in de melkveefosfaatreferentie van dat bedrijf,
-
3°. het aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in overeenkomsten als bedoeld in artikel 21,
elfde lid en
-
4°. de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een
kalenderjaar ingevolge artikel 8, onderdeel c, aantoonbaar op landbouwgrond had mogen
worden gebracht, als de realisatie van een natuurgebied of de aanleg van of onderhoud
van publieke infrastructuur dit niet tijdelijk had belet.
-
2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt voor het betreffende kalenderjaar voor
16 mei ingediend met gebruikmaking van een door de minister elektronisch beschikbaar
gesteld formulier.
Artikel 129
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Meststoffenwet
zijn belast de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Artikel 130
De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Meststoffenwet
kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M
voor de desbetreffende overtreding is vermeld.
Artikel 131
Voor de uitvoering van zijn taken en bevoegdheden op grond van de Meststoffenwet en
de Wet bodembescherming baseert de minister zich op de gegevens van de basiskaart
Agrarisch Areaal Nederland voor de grenzen van percelen landbouwgrond.
Artikel 132
De volgende regelingen worden ingetrokken:
-
a. de Vrijstellingsregeling mestbe- en verwerking Meststoffenwet;
-
b. de Vaststellingsregeling aanvraagformulieren Besluit erkenning tussenpersonen, mestverwerkers
en exporteurs Meststoffenwet;
-
c. de Regeling uitvoering heffingen en verrekening Meststoffenwet;
-
d. de Regeling landbouwgrond en natuurterrein Meststoffenwet;
-
e. de Regeling vrijstelling van de heffingen Meststoffenwet voor kleine bedrijven, tuinbouwbedrijven
en tuincentra;
-
f. de Vrijstellingsregeling gestarte en uitgebreide bedrijven Meststoffenwet;
-
g. de Vaststellingsregeling formulier grondgebruikersverklaring;
-
h. de Vaststellingsregeling formulier vrijstelling gestarte en uitgebreide bedrijven;
-
i. de Beleidsregels bestuurlijke boeten Bureau Heffingen 1999;
-
j. de Beleidsregels Algemene wet bestuursrecht Bureau Heffingen;
-
k. de Vrijstellingsregeling gebruik dierlijke meststoffen 2005; en
-
l. de regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 17 december 1986, nr. J9110,
houdende aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren Meststoffenwet (Stcrt. 246).
Artikel 133
Indien een hypotheekhouder een bedrijf voor 1 januari 2006 heeft aangemeld overeenkomstig
artikel 5 van de Regeling leges en blokkade Wet herstructurering varkenshouderij of
artikel 3 van de Regeling leges en blokkade pluimveerechten, zoals deze artikelen
luidden op 31 december 2005, wordt dit bedrijf in afwijking van artikel 106, eerste
lid, voor de toepassing van artikel 105, zonder voorafgaand verzoek daartoe geregistreerd
bij de minister.
Artikel 134
Als aanmeldende autoriteit bedoeld in artikel 21, eerste lid, van Verordening (EU)
2019/1009 wordt aangewezen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Artikel 135
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006, met uitzondering van
artikel 134, dat in werking treedt met ingang van 1 december 2005.
Artikel 136
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 4 november 2005
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.P. Veerman
TOELICHTING
1. Doel en aanleiding
Betrouwbare gegevens over mesttransport zijn van groot belang voor het behalen van
de milieudoelen in het kader van de Nitraatrichtlijn. In het zesde actieprogramma,
dat in dat kader is opgesteld, is vastgesteld dat additionele maatregelen noodzakelijk
zijn om een doeltreffende uitvoering en volledige naleving van de gestelde regels
te bevorderen. Hiervoor is de versterkte handhavingsstrategie (VHS) mest ontwikkeld
(Kamerstukken II 2018/19, 33 037, nr. 311). Eén van de maatregelen uit de VHS om de naleving van wet- en regelgeving te verhogen,
is de inzet van digitalisering en automatisering. Het huidige papieren Vervoersbewijs
Dierlijke Meststoffen wordt daarom vervangen door een volledig digitaal systeem waarmee
ondernemers hun mesttransportgegevens vooraf en realtime melden aan de overheid, het
zogeheten rVDM-systeem. Het systeem geeft beter inzicht in en betere verantwoording
van de meststromen. Dit maakt het mogelijk om gericht en real time te controleren
op afwijkende vervoersbewegingen en onregelmatigheden.
Het zevende actieprogramma bevestigt deze ontwikkeling.
Uit de technische voorbereidingen en afstemming met de sector voor invoering van het
rVDM-systeem is naar voren gekomen dat het niet verstandig is om het systeem in één
keer, zonder voorafgaande testperiode, voor de gehele mestmarkt in te voeren (zie
ook Kamerstukken II, 2020/21, 33 037, nr. 381). Het gaat immers om een grootschalige systeemwijziging die enkele tienduizenden
bedrijven en ongeveer een miljoen mesttransporten per jaar raakt. Daarnaast brengt
het rVDM-systeem een forse verandering met zich voor de werkwijze van de NVWA en RVO.
Het is van groot belang dit in goede banen te leiden door middel van een zorgvuldige
invoering. Ten behoeve van de invoering is een implementatieplan opgesteld dat nadrukkelijk
voorziet in een pilotfase met verschillende ondernemers uit de sector om de implementatie
van dit systeem zo soepel mogelijk te laten verlopen. Dit traject wordt nauwlettend
gevolgd en getoetst, zodat eventuele risico’s tijdig kunnen worden ondervangen.
De invoering van het rVDM-systeem zorgt voor een wijziging in de manier van verantwoording
van het vervoer van dierlijke meststoffen. De verandering ziet niet zozeer in de gegevens
die moeten worden verstrekt, maar meer in de wijze van verstrekking en het moment
waarop de gegevens moeten worden verstrekt. Dit vergt een omslag in de werkwijze van
de vervoerders, de leveranciers en afnemers. Door vervoerders, leveranciers en afnemers,
vooruitlopend op de inwerkingtreding van het rVDM-systeem de mogelijkheid te bieden
om ervaring op te doen en het rVDM-systeem te gebruiken voor de verantwoording van
hun mesttransporten hebben zij vroegtijdig de gelegenheid om, indien nodig, hun bedrijfsprocessen
aan te passen aan de nieuwe werkwijze.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de regelgeving voor het rVDM-systeem wordt
daarom gestart met een representatieve pilot. Hierin voorziet de Vrijstellingsregeling
vroegtijdige toepassing rVDM-systeem (hierna: vrijstellingsregeling). Met de deelnemers
van deze pilot wordt de werking van het nieuwe systeem getoetst – voor zover pilotdeelnemers
de keuze maken om bij een vracht volgens het rVDM-systeem te werken, zijn de rVDM-regels
ook daadwerkelijk van toepassing – en wordt nagegaan of de systemen van de sector
en de overheid goed op elkaar aansluiten. De uitkomsten uit deze pilot dragen bij
om na afloop van het mestseizoen in 2022 het rVDM-systeem voor alle ondernemers en
mesttransporten op een verantwoorde manier uit te rollen. Door de maanden na het uitrijdseizoen,
waarin relatief weinig mesttransporten plaatsvinden, te benutten voor de brede uitrol
van het systeem naar zoveel mogelijk ondernemers die daartoe bereid zijn, kunnen zoveel
mogelijk ondernemers in een relatief rustige periode overschakelen op het systeem
en kunnen eventuele problemen worden verholpen voordat het rVDM-systeem in werking
treedt en daarmee voor ieder bedrijf verplicht is.
2. Reikwijdte vrijstelling voorschriften Ubm en Urm
Deze vrijstellingsregeling voorziet in de mogelijkheid om het rVDM-systeem te testen.
Leveranciers, vervoerders en afnemers kunnen hiervoor gezamenlijk een keuze maken
voor een specifieke vracht dierlijke meststoffen. In dat geval volgt uit artikel 2,
eerste lid, van de regeling dat de huidige voorschriften in het Uitvoeringsbesluit
Meststoffenwet (hierna: Ubm) en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm)
over de verantwoording van het vervoer van meststoffen en de hoeveelheidbepaling daarvan
niet van toepassing zijn.
Voor bepaalde mestsoorten wordt geen vrijstelling verleend van de huidige bepalingen
over vervoersstromen en hoeveelheidbepaling. Het gaat dan bijvoorbeeld om het vervoer
en de hoeveelheidbepaling van mestkorrels en mengsels van vaste meststoffen met ten
hoogste 10% dierlijke meststoffen. Artikel 2, eerste en derde lid, van de regeling
geeft de reikwijdte aan van de vrijstellingsregeling. De reden dat deze mestsoorten
worden uitgezonderd is dat de verantwoording van het vervoer en de hoeveelheidbepaling
van deze mestsoorten niet via het rVDM-systeem gemeld zullen worden. Bij volledige
inwerkingtreding van de regels voor het rVDM-systeem zal de verantwoording plaatsvinden
op basis van het per kwartaal aan de minister verstrekken van gegevens in de bedrijfsadministratie.
Het is daarom voor die situaties dus ook niet mogelijk om, vooruitlopend op de volledige
inwerkingtreding van de regels voor het rVDM-systeem, te gaan werken volgens de nieuwe
regels.
Na volledige inwerkingtreding van de regels voor het rVDM-systeem wijzigt ook de verantwoording
van het vervoer van mestkorrels, vaste meststoffen met ten hoogste 10% dierlijke meststoffen
of champost en afvoer van aanvulgrond op basis van spoor 2 ontheffing1 met een aandeel van dierlijke mest tussen 10% en 25%. Deze meststoffen hoeven dan
niet meer door de vervoerder per transport gemeld te worden, maar de verantwoording
vindt plaats doordat producenten periodiek een overzicht aan RVO verstrekken over
de mestkorrels en meststoffen (incl.kg fosfaat en stikstof) die geleverd zijn aan
de verschillende afnemers. In het rVDM systeem is daarom geen mogelijkheid opgenomen
om deze transporten te melden en om die reden valt het vervoer van deze mestsoorten
buiten de reikwijdte van de vrijstellingsregeling.
In het geval er voor een specifiek transport gebruik wordt gemaakt van de vrijstellingsregeling
dan volgt uit artikel 2, tweede lid, van de vrijstellingsregeling dat op het vervoer
artikel 73a van het besluit en de bijlagen 1 en 2 van de vrijstellingsregeling moeten
worden toegepast voor zover het gaat om het vervoer van mest waarop rVDM vroegtijdig wordt toegepast. Die bepalingen
in bijlagen 1 en 2 zijn dan ook voorwaarden waaraan deelnemers van de pilot moeten
voldoen om te zijn vrijgesteld. Maar de voorwaarde gaat niet zo ver dat deze zich
uitstrekt tot onderwerpen waarop de vrijstellingsregeling geen betrekking heeft. Met
andere woorden: voor andere onderwerpen dan onderwerpen samenhangend met de vroegtijdige
toepassing van rVDM moeten pilotdeelnemers eventuele wijzigingen van het Ubm en de
Urm wel degelijk in acht nemen. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 2, tweede
lid, tweede volzin, van de vrijstellingsregeling.
Om de deelnemers zoveel mogelijk te faciliteren is ervoor gekozen om een geconsolideerde
versie van de Urm op te nemen. Hierdoor hebben deelnemers een integraal beeld van
de toepasselijke voorschriften op het vervoer van meststoffen.
Artikel 5 van de vrijstellingsregeling beschrijft de wijze waarop vervoerders, leveranciers
en afnemers zich kunnen aanmelden voor deelname aan de pilot en de gegevens die zij
daarbij behoren te verstrekken. Pas na aanmelding kan voor een specifieke vracht meststoffen
de keuze gemaakt worden om voor een vracht gebruik te maken van de nieuwe voorschriften.
In de hoofdstukken 3 en 4 van deze toelichting wordt dat nader toegelicht. De bijlagen
bevatten de nieuwe voorschriften voor het rVDM-systeem, waaronder de beoogde rVDM-bepalingen
in de Urm die van 2 april 2022 tot en met 30 april op www.internetconsultatie.nl zijn geconsulteerd. In hoofdstuk 5 wordt het nieuwe rVDM-systeem kort toegelicht.
Artikel 3 van de vrijstellingsregeling zondert nog eens twee vervoersstromen uit van
de reikwijdte van de vrijstelling. Het gaat dan om de import en export van dierlijke
meststoffen naar respectievelijk vanuit Nederland. Dit zijn vervoersstromen die later
aan de pilot worden toegevoegd. De reden waarom import en export nog geen onderdeel
kunnen vormen van de pilot is dat het rVDM-systeem voor deze vervoersstromen op het
moment van inwerkingtreding van deze regeling nog niet gereed is. Hiervoor kan dus
nog geen gebruik worden gemaakt van de vrijstelling. Zodra het rVDM systeem hiervoor
gereed is wordt artikel 3 van de vrijstellingsregeling hierop aangepast.
Daarnaast is de noodvoorziening ook een onderdeel van het beoogde rVDM-systeem. Dit
houdt in dat indien het rVDM-systeem niet gebruikt kan worden in verband met een storing
of gebrek aan internetdekking, mesttranssporten toch doorgang kunnen vinden met een
rVDM-nummer. In dat geval moet de apparatuur waarmee de meldingen van het vervoer
van meststoffen worden gedaan via een softwareapplicatie in staat zijn om offline
meldingen te doen en de daarbij behorende gegevens vast te leggen. De apparatuur die
wordt gebruikt houdt deze gegevens van de offline meldingen vast en verzendt deze
gegevens automatisch naar het rVDM-systeem zodra er weer een netwerkverbinding is.
Na afloop van het transport vindt indien nodig een namelding plaats langs elektronische
weg. Zodra alle vereiste rVDM-meldingen ontvangen zijn, wordt er een notificatie verstuurd
naar de leverancier en de afnemer met het verzoek om een digitale bevestiging (artikel
69q in bijlage 2).
Zie hiervoor ook paragraaf 2.10 van de voorgenomen wijziging van de Urm, zoals deze
geconsulteerd is op 2 april 2022 op www.internetconsultatie.nl.
Het is de bedoeling dat de vervoerder, die veelal de verschillende meldingen doet,
voor het offline doen van de vooraanmelding en de bijbehorende startmelding gebruik
kan maken van een applicatie die door de minister beschikbaar gesteld wordt of van
een applicatie van een bedrijfsmanagementsysteem (hierna ook: BMS). Deze applicatie
stelt een rVDM nummer beschikbaar die ingelezen of gescand kan worden in de GR-apparatuur
van het voertuig, zodat de vervoerder de vereiste meldingen in rVDM kan doen en het
transport kan uitvoeren. De applicatie die door de minister gesteld wordt voor het
doen van de offline meldingen is bij de start van de pilot nog niet gereed. Dit betekent
dat op het moment van inwerkingtreding van deze regeling en dus bij aanvang van de
pilot nog geen gebruik kan worden gemaakt van een door de minister beschikbaar gestelde
noodvoorziening in het rVDM-systeem.
Sommige aanbieders van een BMS hebben deze applicatie wel gereed. In dat geval is
het voor de vervoerders die gebruik maken van een dergelijk systeem wel mogelijk om
gebruik te maken van de offlinemogelijkheid. Aan hen wordt dan ook de mogelijkheid
geboden om in het geval van een gebrek in de bereikbaarheid en beschikbaarheid van
het rVDM-systeem een melding te doen via de bovengenoemde noodvoorziening, zie hiervoor
artikel 69o van bijlage 2.
Indien deze offline softwareapplicatie (nog) niet gereed is en het rVDM-systeem niet
bereikbaar of beschikbaar is, dan kan het vervoer van meststoffen niet plaatsvinden
volgens de nieuwe regels van rVDM. Om die reden is in artikel 4 van de vrijstellingsregeling
opgenomen dat de vrijstelling dan niet van toepassing is. In dat geval zijn de huidige
bepalingen over vervoer en hoeveelheidbepaling zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit
Meststoffenwet en de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet van toepassing. De vervoerder
maakt dan dus voor het betreffende vervoer een Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen
(VDM) op en dient de gegevens van het VDM binnen 30 werkdagen, of in geval van maatwerkvervoer,
binnen 10 werkdagen elektronisch in bij RVO.
Indien ook de softwareapplicatie voor het doen van offline meldingen niet beschikbaar
is en het betreffende mesttransport moet op dat moment plaatsvinden, dan zullen de
huidige bepalingen over vervoersstromen en hoeveelheidbepaling uit het Urm van toepassing
zijn. Er wordt dan dus gebruik gemaakt van een reeds bestaand VDM-formulier.
3 Melding deelname vroegtijdige toepassing rVDM
Om gebruik te maken van deze vrijstellingsregeling, en zo alvast te kunnen werken
met de nieuwe regels van het rVDM-systeem, is het nodig dat vervoerders, leveranciers
en afnemers zich hiervoor eenmalig aanmelden. Dit is geregeld in artikel 73a, eerste
lid, van het Ubm. Via de aanmelding is inzichtelijk welke vervoerders, leveranciers
en afnemers gebruik willen maken van het rVDM-systeem voor het vooraf en realtime
melden van de mesttransporten en het digitaal bevestigen van de transportgegevens.
Voor de deelnemers (vervoerders, leveranciers en afnemers) die dienen te beschikken
over een registratie bij de Kamer van Koophandel bestaat de aanmelding uit het aanmaken
van een account in e-CertNL
(artikel 5, tweede lid). Vervoerders zullen in ieder geval een account in e-CertNL
aan moeten maken. Hiervoor dient éénmalig bij transporten van dierlijke mest binnen
Nederland vooraf via eHerkenning op basis van het KvK-nummer een e-CertNL-account
te worden aangemaakt. Zie hiervoor paragraaf 2.2 van de nota van toelichting bij de
Urm die op 2 april 2022 op www.internetconsultatie.nl is geconsulteerd.
Met de keuze voor het aanmaken van een account in e-CertNL is het aanmelden voor pilotdeelname
voor deze ondernemers laagdrempelig ingericht.
Particuliere afnemers en kleine landbouwbedrijven (zowel leverancier als afnemer),
zoals bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Urm, die geen verplichting hebben
om een KVK-nummer aan te vragen, hoeven vooraf geen eCertNL account aan te vragen.
Ze geven de deelname op een andere wijze door. Meer informatie hierover is te vinden
op de website van RVO. Om mest te kunnen aanvoeren of afvoeren via rVDM moeten deze
particuliere afnemers en kleine landbouwbedrijven over een relatienummer van RVO beschikken.
Op basis van de aanmelding wordt aan de deelnemers een informatiepakket beschikbaar
gesteld met verdere informatie over het deelnemen aan de pilot.
Bij de aanmelding verstrekken de leveranciers, vervoerders en afnemers aan RVO gegevens
zoals naam, adres, e-mailadres, KVK-nummer of relatienummer. Dit is nodig, omdat op
basis van deze gegevens identificatie van de aanvrager plaats vindt en indien nodig
het e-CertNL account aangemaakt en geactiveerd wordt, zodat meldingen in rVDM gedaan
kunnen worden en notificaties voor het digitaal bevestigen van de gegevens naar de
leverancier en afnemers verstuurd kunnen worden.
Na de melding ontvangt de deelnemer een ontvangstbevestiging met daarin het tijdstip
waarop voor het eerst de nieuwe rVDM-regels kunnen worden toegepast op het vervoer
van een vracht dierlijke meststoffen (artikel 5, vierde lid). Pas na de melding voor
deelname aan de pilot en de ontvangstbevestiging kan er dus een keuze worden gemaakt
om het rVDM-systeem vroegtijdig toe te passen.
De aanmelding omvat tevens een verklaring van de betrokkenen dat zij, indien zij voor
een specifieke vracht dierlijke mest de keuze maken om de nieuwe regels van het rVDM-systeem
toe te passen, voor het gehele vervoer van de vracht mest de nieuwe regels toepassen.
Dit volgt uit artikel 73a, tweede lid, van het Ubm.
4. Pilot; vervoer specifieke vracht mest via nieuwe rVDM-systeem
Zoals gezegd kunnen de bij het vervoer van een vracht betrokken partijen die zich
hebben aangemeld na aanmelding voor de pilot, per vracht de keuze maken of zij volgens
de huidige of de nieuwe rVDM-regels willen gaan werken.
Deze keuze om de nieuwe rVDM-regels toe te passen blijkt uit het doen van de vooraanmelding
(artikel 50, eerste lid, van bijlage 1) en de daaraan gekoppelde startmelding van
het vervoer een specifieke vracht dierlijke meststoffen. Bij het doen van de vooraanmelding
wordt gebruik gemaakt van de vrijstellingsregeling. In dat geval zijn de huidige voorschriften
in het Ubm en de Urm niet van toepassing op dat vervoer van de aangemelde vracht mest.
Alle partijen die betrokken zijn bij het transport zijn in dat geval gehouden aan
de nieuwe regels van het rVDM-systeem over het vervoer van dierlijke mest zoals opgenomen
in de bijlagen 1 en 2 van deze vrijstellingsregeling. Dit betekent dat alle meldingen
en daarmee de verantwoording van het vervoer van die vracht via het rVDM-systeem gemeld
worden.
5. Algemene beschrijving systeem rVDM bij vroegtijdige toepassing
Indien gebruik gemaakt wordt van rVDM dan geeft de vervoerder voor de verantwoording
van mesttransporten per transport een vooraanmelding, startmelding, laadmelding (GR-apparatuur),
melding met het gewogen gewicht, losmelding (GR-apparatuur, of handmatig) door aan
het rVDM-systeem. Na afloop van het transport dienen de gegevens van het transport
digitaal bevestigd te worden door de leverancier en afnemer van mest. Buitenlandse
leveranciers en afnemers, particulieren en kleine landbouwbedrijven, zoals bedoeld
in artikel 43, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, hoeven de transport
gegevens niet te bevestigen en maken niet daadwerkelijk gebruik van het digitale rVDM-systeem.
Zij vallen daarom ook buiten de reikwijdte van deze vrijstellingsregeling.
Bij mesttransporten die niet hoeven te worden gewogen, bemonsterd en geanalyseerd
en waarbij het transport plaatsvindt met een voertuig zonder GR- apparatuur hoeft
de vervoerder geen laadmelding door te geven aan de overheid.
Elke melding in het proces van het vervoer is relevant voor de verantwoording van
het mesttransport en is direct inzichtelijk voor de betrokkene van het transport en
de toezichthouders. In bijlagen 1 en 2 van de onderhavige vrijstellingsregeling staat
beschreven welke meldingen gedaan moeten worden bij het vervoer van dierlijke meststoffen.
Voor een uitgebreide toelichting op deze transporten verwijs ik u naar het Besluit
van 8 april 2021, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in
verband met het stellen van regels over digitale verantwoording van het vervoer van
dierlijke meststoffen (Stb. 2021, 192) en paragraaf 2 van de voorgenomen wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet,
zoals deze geconsulteerd is op 2 april 2022 op de www.internetconsultatie.nl/realtimevdm.
6. Maatwerkvervoer
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verantwoording in rVDM van de
mesttransporten die vallen onder maatwerkvervoer waarvan de voorwaarden die gelden
voor het betreffende specifieke transport gewijzigd zijn ten opzichte van de bestaande
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
Voor een uitgebreide toelichting op het maatwerkvervoer verwijs ik u eveneens naar
het Besluit van 8 april 2021, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
in verband met het stellen van regels over digitale verantwoording van het vervoer
van dierlijke meststoffen (Stb. 2021, 192) en paragraaf 2.11 van de nota van toelichting bij de voorgenomen wijziging van de
Uitvoeringsregeling, zoals deze geconsulteerd is op 2 april 2022 op de www.internetconsultatie.nl.
De verantwoording van het transport kan plaatsvinden door de leverancier of een andere
vervoerder, onder verantwoordelijkheid van de leverancier, met een transportmiddel
zonder GR-apparatuur. De leverancier is verantwoordelijk voor het doen van de vooraanmelding,
startmelding, weegmelding waarin het geschat gewicht wordt bevestigd of aangevuld
en de losmelding.
Daarnaast kan de leverancier er ook voor kiezen om het transport uit te laten voeren
door een geregistreerde intermediair met een transportmiddel zonder GR-apparatuur
of met een transportmiddel met GR-apparatuur. In deze situaties is de geregistreerde
intermediair verantwoordelijk voor de meldingen in rVDM (artikel 69ja in bijlage 2).
De leverancier en afnemer zijn verantwoordelijk voor het digitaal bevestigen van de
gegevens van een uitgevoerd transport door de vervoerder zoals geregistreerd in rVDM.
Indien het vervoer van meststoffen plaatsvindt door een geregistreerde intermediair
met een transportmiddel toegerust met geregistreerde GR-apparatuur dient deze apparatuur
in ieder geval gebruikt te worden voor de laad- en losmeldingen (artikel 69k in bijlage
2). De vracht hoeft niet gewogen, bemonsterd en geanalyseerd te worden indien voldaan
wordt aan de voorwaarden die gelden voor het betreffende specifieke transport.
Verzamel rVDM
Bij bepaalde maatwerktransporten kan voor het doen van de meldingen gebruik gemaakt
worden van een verzamel-rVDM. Dit is alleen van toepassing voor die transporten met
dierlijke meststoffen waarbij op één dag meerdere transporten plaatsvinden tussen
twee bedrijven. In artikel 69l in bijlage 2 is opgenomen welke voorschriften er gelden
en welke gegevens er gemeld moeten worden
Particulieren
De voorwaarden voor het vervoer van dierlijke mest van een landbouwbedrijf of intermediaire
onderneming naar een particulier, zonder dat de mest vervoerd hoeft te worden door
een geregistreerde intermediair, gewogen en bemonsterd hoeft te worden, worden bij
de invoering van rVDM op een aantal punten aangepast.
Het vervoer door een geregistreerde intermediair, is niet verplicht als het vervoer
naar een particulier hemelsbreed binnen 10 km plaatsvindt én er per afnemer (particulier)
maximaal 20 kg fosfaat per kalenderjaar aangevoerd wordt. Deze vrijstelling geldt
als er per bedrijf of intermediaire onderneming maximaal 250 kg fosfaat per kalenderjaar
afgevoerd wordt naar een afnemer niet zijnde een bedrijf of intermediaire onderneming.
Evenmin hoeft binnen deze voorwaarden gewogen en bemonsterd te worden.
Indien voor het melden van deze transporten gebruik gemaakt wordt van rVDM dan gelden
bovenstaande nieuwe voorwaarden. Daarnaast moet de particulier die mest afneemt beschikken
over een relatienummer.
Champostketen
De voorwaarden voor het vervoer van paardenmest naar de substraatteler en het vervoer
naar of vanuit een tussenopslag van een intermediaire onderneming, waarin de mest
maximaal 48 uur wordt opgeslagen voordat de mest afgevoerd wordt naar een substraatbereider
(zoals bedoeld in artikel 69a, eerste, tweede en derde lid, in bijlage 2) en de afvoer
van champost (artikel 69a, vierde en vijfde lid, in bijlage 2), worden bij de invoering
van rVDM op een aantal punten aangepast. Dit gaat om de volgende aanpassingen:
Het vervoer van paardenmest naar een substraatteler of een tussenopslag moet uitgevoerd
worden door een geregistreerde intermediair. Dit sluit goed aan bij de bestaande praktijk
waarin veel van deze transporten al geregeld en uitgevoerd worden door een geregistreerde
intermediair.
Daarnaast moet het vervoer van champost uitgevoerd worden door een geregistreerde
intermediair met een transportmiddel dat voorzien is van geregistreerde GR- apparatuur
en moet er met behulp van de GR-apparatuur automatisch een laad en losbericht verstuurd
worden naar rVDM. Een betere borging van de daadwerkelijke loslocaties, gekoppeld
aan het realtime in beeld komen van de transportgegevens bij de handhavende diensten,
draagt bij aan beter en efficiënter toezicht op deze transporten.
Indien voor het melden van deze transporten vroegtijdig gebruik gemaakt wordt van
rVDM dan gelden bovenstaande nieuwe voorwaarden.
Kalvergier
De voorwaarden voor het vervoer van kalvergier naar een kalvergierbewerkingsinstallatie
via wegtransport (zoals bedoeld in artikel 69e van bijlage 2) worden bij de invoering
van rVDM op een aantal punten aangepast. Dit gaat om de volgende aanpassingen:
De vervoerder is verantwoordelijk voor het doen van de meldingen in rVDM, zoals de
vooraanmelding, de startmelding en de losmelding en de weegmelding. De weegmelding
zal plaatsvinden op de weeglocatie bij de kalvergierbewerkingsinstallatie. De leverancier
en de afnemer zijn verantwoordelijk voor het digitaal bevestigen van de gegevens van
de vracht zoals bekend in rVDM.
De afnemer (KGBI) verzorgt de verzending van het mestmonster naar het laboratorium
en legt in de administratie het monsterverpakkingsnummer en rVDM-nummer van het betreffende
transport vast. Het laboratorium voert de analyse uit en meldt de resultaten via de
bestaande procedure bij RVO.
Bij het vervoer van kalvergier via een pijpleiding (zoals bedoeld in artikel 69f,
lid 1 a) is de afnemer (KGBI), die hier optreedt als vervoerder, verantwoordelijk
voor het doen van de meldingen in rVDM, zoals de vooraanmelding, de startmelding,
de losmelding en de weegmelding en de verzending van het mestmonster naar het laboratorium.
Dit sluit aan bij de bestaande werkwijze.
Indien voor het melden van deze transporten vroegtijdig gebruik gemaakt wordt van
rVDM dan gelden bovenstaande nieuwe voorwaarden.
De afvoer van filtraat, dikke fractie na mestscheiding en gier
De voorwaarden voor het vervoer van filtraat na mestscheiding (mestcode 11 en 41)
en dikke fractie na mestscheiding (mestcode 13 en 43) (artikel 69j van bijlage 2)
worden bij de invoering van rVDM aangepast. Dit gaat om de volgende aanpassing:
Het vervoer van filtraat na mestscheiding en dikke fractie na mestscheiding moet uitgevoerd
worden door een geregistreerde intermediair met geregistreerde apparatuur en elke
vracht moet onverwijld gewogen worden. De verplichting tot het bemonsteren en analyseren
blijft bestaan. Indien voor het melden van deze transporten vroegtijdig gebruik gemaakt
wordt van rVDM dan gelden bovenstaande nieuwe voorwaarden en moet de vervoerder een
vooraanmelding, startmelding, laadmelding via GR apparatuur, weegmelding, en losmelding
via GR apparatuur doen.
Gier (mestcode 12 en 42) hoeft niet bemonsterd en geanalyseerd te worden en kan op
basis van forfaitaire gehalten en geschat gewicht worden afgevoerd. Indien voor het
melden van de afvoer van gier vroegtijdig gebruik gemaakt wordt van rVDM dan doet
de vervoerder een vooraanmelding, startmelding, weegmelding waarin het geschat gewicht
bevestigd dan wel aangepast als dit afwijkt van het bij die melding opgegeven gewicht
en een losmelding.
De leverancier en de afnemer zijn verantwoordelijk voor het digitaal bevestigen van
de gegevens van de vracht zoals bekend in rVDM.
Spoor 2 afgegeven ontheffingen 2
Op basis van deze vrijstellingsregeling kan ook voor het vervoer van pluimveemest
van pluimveehouders met een ontheffing naar BMC, vooruitlopend op de volledige inwerkingtreding
van de regels voor het rVDM-systeem, gebruik gemaakt worden van rVDM.
Overige maatwerkvervoer
Voor de andere maatwerktransporten zoals boer-boer transport, afvoer van een klein
bedrijf, afvoer naar natuurterrein en overige grond, afvoer naar tijdelijk verhuurd
land, grenspercelen en konijnengier met minder dan 2,5% droge stof, kan er gebruik
gemaakt worden van de vrijstellingsregeling om vooruitlopend op de volledige inwerkingtreding
van de regels voor het rVDM-systeem, na een melding en de bevestiging daarvan alvast
te gaan werken volgens de nieuwe regels van rVDM. Zie hiervoor ook de toelichting
in paragraaf 2.11 maatwerkvervoer van de nota van toelichting bij de voorgenomen wijziging
van de Uitvoeringsregeling, zoals deze geconsulteerd is op 2 april 2022 op www.internetconsultatie.nl.
7. Slot
Deze regeling treedt op 1 juni 2022 in werking (of de dag na de datum van bekendmaking,
indien bekendmaking na 31 mei 2022 plaatsvindt). Hiermee wordt afgeweken van de vaste
verandermomenten, zoals opgenomen in het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten
(Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Een afwijking hiervan is nodig omdat met het oog op een zorgvuldig proces richting
de invoering van rVDM 1 juni gestart wordt met een representatieve pilot, waarin vervoerders
vooruitlopend op de nieuwe wetgeving hun transporten kunnen melden via het rVDM-systeem.
Om deze pilot vooruitlopende op de publicatie van de regelgeving te kunnen starten,
is een vrijstellingsregeling noodzakelijk.Partijen in de sector, degenen tot wie de regelgeving zich richt,
zijn van tevoren op de hoogte gebracht van de start van de pilot en hebben zo de tijd
gekregen om zich hierop voor te bereiden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
H. Staghouwer