Ontwerpregeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 19 december 2019, nr. WJZ/ 19085872, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de implementatie van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, handelende in overeenstemming met de Minister voor Milieu en Wonen;

Gelet op Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU L 375) de artikelen 11, tweede en derde lid, en 35, eerste lid, van de Meststoffenwet en artikel 21a, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk 3, paragraaf 3, komt te luiden:

§ 3. Fosfaattoestand van de bodem en fosfaatgebruiksnormen

B

De artikelen 29a, 30, 31 en 32 komen te luiden:

Artikel 29a

  • 1. De indicator voor de fosfaattoestand van grasland is het PAL-getal en wordt uitgedrukt in milligrammen P2O5 per 100 gram grond.

  • 2. De indicator voor de fosfaattoestand van bouwland is het Pw-getal en wordt uitgedrukt in milligrammen P2O5 per liter grond.

Artikel 30

  • 1. De fosfaattoestand van grasland en bouwland wordt in afgeronde getallen gekwalificeerd volgens tabel I.

  • 2. Indien geen melding als bedoeld in artikel 103b, tweede lid, is gedaan of indien na afloop van de vier kalenderjaren, bedoeld in artikel 32, eerste lid, geen nieuwe melding is gedaan, wordt de fosfaattoestand van grasland en bouwland aangemerkt als hoog.

    Tabel I

    Fosfaattoestand

    PAL-grenzen (grasland)

    Pw-grenzen (bouwland)

    arm

    < 16

    < 25

    laag

    16 tot en met 26

    25 tot en met 35

    neutraal

    27 tot en met 40

    36 tot en met 45

    ruim

    41 tot en met 50

    46 tot en met 55

    hoog

    > 50 en niet gemeld

    > 55 en niet gemeld

Artikel 31

  • 1. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand arm bedraagt 120 kilogram fosfaat per hectare grasland of bouwland.

  • 2. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand laag bedraagt 105 kilogram fosfaat per hectare grasland of 80 kilogram per hectare bouwland.

  • 3. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand neutraal bedraagt 95 kilogram fosfaat per hectare grasland of 70 kilogram per hectare bouwland.

  • 4. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand ruim bedraagt 90 kilogram fosfaat per hectare grasland of 60 kilogram per hectare bouwland.

Artikel 32

  • 1. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 31, eerste, tweede, derde en vierde lid, is uitsluitend van toepassing gedurende vier kalenderjaren, met ingang van het kalenderjaar waarin de melding, bedoeld in artikel 103b, tweede lid, is gedaan, en indien wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 103b, derde lid.

  • 2. Indien de percelen dan wel de gewaspercelen, in de in het eerste lid bedoelde periode in gebruik zijn genomen door een andere landbouwer, is de desbetreffende fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 31, eerste, tweede, derde of vierde lid, gedurende het restant van die periode van toepassing, indien de landbouwer de ingebruikneming van de percelen dan wel de gewaspercelen onder opgave van de oppervlakte en de ligging ervan uiterlijk de eerstvolgende 15 mei na de datum van ingebruikneming heeft gemeld aan de minister.

C

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onverminderd artikel 32, eerste lid, is de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 31, eerste lid, slechts van toepassing indien de landbouwer uiterlijk op 15 mei van het eerste kalenderjaar van de in artikel 32, eerste lid, genoemde periode, de oppervlakte en de ligging van het perceel of gewasperceel waarop desbetreffende fosfaatgebruiksnorm wordt toegepast meldt bij de minister op basis van het analyserapport van een laboratorium dat:

    • a. blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025;

    • b. de fosfaattoestand van het perceel of het gewasperceel ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum, bedoeld in de aanhef, heeft vastgesteld; en

    • c. de bemonstering en analyse van de bodem van de desbetreffende percelen dan wel de desbetreffende gewaspercelen overeenkomstig het in bijlage C opgenomen protocol verricht en het analyserapport opstelt.

2. In het derde lid wordt ‘artikel 30, eerste of tweede lid’ vervangen door ‘artikel 31, eerste lid’.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien niet is voldaan aan het eerste lid, terwijl op grond van artikel 103b, tweede lid, is gemeld dat de fosfaattoestand op basis van het analyserapport ‘arm’ is of indien na afloop van vier jaren na de melding, geen nieuwe melding is gedaan, geldt voor desbetreffend perceel of gewasperceel de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 31, tweede lid.

D

Artikel 33a komt te luiden:

Artikel 33a

  • 1. Een landbouwer kan in enig jaar een verhoging van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen op bouwland, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet of artikel 31, eerste, tweede, derde of vierde lid, van deze regeling toepassen, indien de hoeveelheid fosfaat waarmee de geldende fosfaatgebruiksnorm is overschreden, in het navolgende jaar volledig wordt gecompenseerd.

  • 2. De compensatie geschiedt door de hoeveelheid fosfaat waarmee de fosfaatgebruiksnorm in het voorgaande jaar is overschreden in mindering te brengen op de in het navolgende jaar geldende fosfaatgebruiksnorm.

  • 3. De hogere gebruiksnorm, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 20 kilogram fosfaat per hectare per jaar meer dan de fosfaatgebruiksnorm die geldt ingevolge artikel 11, eerste lid, van de wet of artikel 31, eerste, tweede, derde of vierde lid, van deze regeling.

  • 4. De landbouwer, bedoeld in het eerste lid, meldt het perceel of gewasperceel waarop de verhoging van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de verhoging wordt toegepast aan de minister.

E

Na artikel 33a wordt een artikel ingevoegd, luidende

Artikel 33b

  • 1. De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet voor grond met de fosfaattoestand hoog bedraagt 45 kilogram fosfaat per hectare bouwland of op een bedrijf als bedoeld in artikel 72a, tweede lid, onderdeel a, 50 kilogram fosfaat per hectare bouwland, indien de landbouwer op de desbetreffende percelen ten minste 20 kg fosfaat per hectare toepast die aantoonbaar afkomstig is van één of meer van de volgende mestvormen:

    • a. strorijke vaste mest van rundvee;

    • b. in geval van een bedrijf als bedoeld in artikel 72a, tweede lid, onderdeel a, strorijke vaste mest van varkens;

    • c. strorijke vaste mest van schapen;

    • d. strorijke vaste mest van geiten;

    • e. strorijke vaste mest van paarden;

    • f. dikke fractie van meststoffen van rundvee;

    • g. champost;

    • h. gft-compost; of

    • i. groencompost.’

  • 2. De landbouwer, bedoeld in het eerste lid, meldt het perceel of gewasperceel waarop de verhoging van de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin de verhoging wordt toegepast aan de minister.

F

In het opschrift van hoofdstuk 3, paragraaf 4, vervalt ‘en fosfaatverrekening’.

G

Artikel 35 vervalt.

H

In artikel 103a, eerste lid, wordt ‘artikel 69a van het besluit’ vervangen door ‘artikel 21a, eerste lid, van het besluit’.

I

In artikel 122, eerste lid, wordt ‘32, eerste lid’ vervangen door: ‘33, eerste lid, 33a, vierde lid, 33b, tweede lid’.

J

In artikel 125 wordt ‘32, tweede lid’ vervangen door: ‘33, eerste lid’.

K

In artikel 127 wordt ‘voorwaarden 30, 35’ vervangen door: ‘voorwaarden, bedoeld in de artikelen 33, 33a, 33b’.

L

In het opschrift van bijlage C wordt ‘de artikelen 30 tot en met 33’ vervangen door ‘artikel 33’.

ARTIKEL II

De artikelen 29a en 30 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet komen te luiden:

Artikel 29a

De indicator voor de fosfaattoestand van grasland en bouwland is de combinatie van:

  • a. het P-CaCl2-getal dat wordt uitgedrukt in milligrammen P2O5 per liter grond; en

  • b. het P-AL-getal dat wordt uitgedrukt in milligrammen P2O5 per 100 gram grond.

Artikel 30

De fosfaattoestand van grasland wordt, overeenkomstig de indeling genoemd in artikel 21a, eerste lid, van het besluit, gekwalificeerd volgens tabel I en de fosfaattoestand van bouwland wordt gekwalificeerd volgens tabel II waarbij het P-AL-getal wordt afgerond in gehele getallen en het P-CaCl2-getal wordt afgerond in decimalen.

Tabel I Grasland

Indeling klassen P-CaCl2-getal (mg P/kg)

Fosfaatgebruiksnormen (kg P2O5/ha) grasland

Indeling klassen P-AL-getal (mg P2O5/100 g)

<21

21 tot en met 30

31 tot en met 45

46 tot en met 55

>55

<0,8

arm

laag

laag

neutraal

ruim

0,8 tot en met 1,4

arm

laag

neutraal

ruim

ruim

1,5 tot en met 2,4

laag

neutraal

ruim

ruim

hoog

2,5 tot en met 3,4

neutraal

ruim

ruim

hoog

hoog

>3,4

ruim

ruim

hoog

hoog

hoog

Tabel II Bouwland

Indeling klassen P-CaCl2-getal (mg P/kg)

Fosfaatgebruiksnormen (kg P2O5/ha) bouwland

Indeling klassen P-AL-getal (mg P2O5/100 g)

<21

21 tot en met 30

31 tot en met 45

46 tot en met 55

>55

<0,8

arm

arm

arm

laag

laag

0,8 tot en met 1,4

arm

arm

arm

laag

neutraal

1,5 tot en met 2,4

arm

arm

laag

neutraal

ruim

2,5 tot en met 3,4

arm

laag

neutraal

ruim

hoog

>3,4

laag

laag

neutraal

ruim

hoog

ARTIKEL III

  • 1. Meldingen die zijn gedaan op grond van artikel 32, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet worden na de inwerkingtreding van artikel I van deze regeling aangemerkt als meldingen als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

  • 2. Op percelen waarop de meldingen, bedoeld in het eerste lid, van toepassing zijn, zijn de overeenkomstige fosfaatgebruiksnormen van toepassing zoals deze golden op 31 december 2019.

  • 3. Op percelen waarvoor voor de inwerkingtreding van deze regeling meldingen als bedoeld in artikel 103b, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zijn gedaan, zijn tot het verstrijken van de termijn van vier jaren, bedoeld in artikel 103a, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet of, indien dat eerder is, tot het moment waarop een nieuwe melding op grond van de eerstgenoemde bepaling is gedaan, de fosfaatgebruiksnormen van toepassing zoals deze golden op 31 december 2019.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 27 juni 2019 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Meststoffenwet in verband met de implementatie van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstukken 35 233) tot wet is verheven en die wet in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde moment in werking, met uitzondering van artikel II dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 19 december 2019

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Deze regeling wijzigt de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm). De Urm bevat voorschriften over onder meer verhandeling, gebruik, opslag, productie, vervoer en verwerking van mest. Samen met het stelsel van gebruiksvoorschriften draagt de Meststoffenwet en de daarop gebaseerde regelgeving, waaronder de Urm, bij aan het verwezenlijken van de doelen van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991, L 375; hierna Nitraatrichtlijn). Ook draagt het gebruiksnormenstelsel bij aan het realiseren van andere uit Europese regelgeving voortvloeiende doelen en verplichtingen. Het gaat dan vooral om richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327).

In het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018-2021 (Bijlage bij Kamerstukken II, 33 037, nr. 250) (hierna: zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn) zijn de maatregelen beschreven die Nederland gedurende de looptijd van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn zal nemen om onder andere de nitraatuitspoeling uit landbouwgrond naar het grond- en oppervlaktewater in Nederland te verminderen. Twee maatregelen voorzien in wijzigingen in het stelsel van fosfaatgebruiksnormen voor de jaren 2020 en 2021. Deze beogen een betere aansluiting van de fosfaatgebruiksnormen op de stijgende gewasopbrengsten en beogen op langere termijn een fosfaattoestand van de bodem te bewerkstelligen die op of rond de fosfaattoestand neutraal ligt. De uitvoering daarvan vergt wijziging van de Urm. De wijzigingen worden hierna beschreven en toegelicht.

1.1 Waardering van de fosfaattoestand van bouwland en grasland tot 1 januari 2021

Per 1 januari 2020 is in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (hierna: Ubm) een verfijnde klassenindeling voor de fosfaattoestand vastgesteld, te weten de klassen arm, laag, neutraal, ruim en hoog. De klasse ruim is toegevoegd om meer onderscheid te kunnen maken binnen de groep gronden die voor de inwerkingtreding van deze regeling tot de klasse neutraal behoorden. Daarnaast geldt voor de klasse arm, waaronder de fosfaat-fixerende gronden, dat deze niet meer wordt gezien als een subklasse binnen de klasse ‘laag’. In deze regeling wordt de classificering nader geregeld door aan de hand van de indicatoren de grenzen van de onderscheiden klassen vast te stellen (zie artikel I, onderdeel B, het nieuwe artikel 30).

Tot 1 januari 2021 gelden dezelfde indicatoren van de fosfaattoestand van de bodem voor grasland en voor bouwland als nu het geval is. De indicator voor de fosfaattoestand van bouwland blijft het Pw-getal, uitgedrukt in milligrammen P2O5 per 100 ml. Indicator voor de waarde voor de fosfaattoestand van grasland blijft het P-AL-getal, uitgedrukt in milligrammen P2O5 per 100 gram grond. In plaats van de huidige regeling van de indicatoren in de Meststoffenwet, vindt – op grond van artikel 35, eerste lid, van de Meststoffenwet en artikel 21a, tweede lid, van het Ubm – door onderhavige wijzigingsregeling de aanwijzing van de indicator van de fosfaattoestand van de bodem in de Urm plaats.

1.2 Waardering van de fosfaattoestand van bouwland en grasland vanaf 1 januari 2021

In overeenstemming met het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn wordt op grond van artikel II van deze wijzigingsregeling met ingang van 1 januari 2021, één gecombineerde indicator van de fosfaattoestand van kracht voor zowel grasland als bouwland om de fosfaattoestand te bepalen. De gecombineerde indicator voor de fosfaattoestand van bouwland en grasland wordt uitgedrukt in een combinatie van het P-CaCl2-getal, uitgedrukt in milligrammen P (fosfor) per kilogram grond, en het P-AL-getal, uitgedrukt in milligrammen P2O5 (fosfaat) per 100 gram grond.

Deze indicator is een combinatie van een intensiteitsindicator voor de meer directe beschikbaarheid voor fosfaat (P-CaCl2) en een capaciteitsindicator voor de meer op termijn totaal beschikbare hoeveelheid fosfaat (P-AL-getal). De intensiteitsindicator heeft een aantal voordelen. Hij is eenvoudig, geeft snel een indicatie van de beschikbare hoeveelheid fosfaat in de bodem, kan snel worden toegepast, kan (door de combinatie met het P-AL-getal) beter bijdragen aan het milieu en kan goed worden gebruikt om tevens een beeld te krijgen van de hoeveelheid andere mineralen in de bodem. De gecombineerde indicator kan op zowel bouwland als grasland worden toegepast om in de bemestingsadviezen voor fosfaat en de fosfaatgebruiksnormen meer rekening te houden met de mate van beschikbaarheid van fosfaat in de bodem gedurende het groeiseizoen.

De invoering van de gecombineerde indicator leidt tot een aangepaste waardering van de fosfaattoestand van grasland en bouwland (zie daartoe artikel II, onder artikel 30 (nieuw). De wijziging is op basis van het advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet1(hierna: CDM) uit 2019 zo neutraal mogelijk ingevoerd.

Het vaststellen van de fosfaattoestand van de bodem gebeurt op basis van het analyseren van een bodemmonster. Het protocol dat daarvoor nodig is, zal in 2020 worden voorbereid.

1.3 Bemonstering fosfaatklasse `arm’

Als gevolg van de verfijning van de indeling van de fosfaatklassen, is de fosfaatklasse ‘arm’ niet langer een subklasse van fosfaatklasse ‘laag’. Deze regeling wijzigt de wijze van bemonstering van de bodem van een perceel waarvan de fosfaatklasse vastgesteld wordt evenwel niet. Dit betekent dat in geval van de fosfaatklasse `laag’ het laboratorium de bemonsteringsprotocollen in de bijlages C en L van de Urm toepast. Van beide analyses doet de landbouwer mededeling aan de minister via de website van RVO.nl.

1.4 Fosfaatgebruiksnorm

In artikel 11 van de Meststoffenwet is de bevoegdheid opgenomen hogere fosfaatgebruiksnormen bij ministeriële regeling vast te stellen. Deze regeling voorziet in het opnemen van fosfaatgebruiksnormen voor fosfaatklassen arm, laag, neutraal en ruim in artikel 31 van de Urm. Conform het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn veranderen de fosfaatgebruiksnormen op grond van deze wijzigingsregeling bij diverse fosfaatklassen. Voor de fosfaattoestand van een bodem geclassificeerd in de nieuwe fosfaatklasse ‘arm’ geldt een fosfaatgebruiksnorm van 120 kilogram fosfaat per hectare grasland of bouwland. Voor de fosfaattoestand van de bodem geclassificeerd in fosfaatklasse ‘laag’ geldt een fosfaatgebruiksnorm van 105 kilogram fosfaat per hectare grasland of 80 kilogram per hectare bouwland.

Voor de fosfaattoestand van de bodem geclassificeerd in fosfaatklasse ‘neutraal’ geldt een fosfaatgebruiksnorm van 95 kilogram fosfaat per hectare grasland of 70 kilogram per hectare bouwland. De fosfaatgebruiksnormen voor de klasse ‘laag’ en voor de klasse ‘neutraal’ zijn in beperkte mate verhoogd om tegemoet te komen aan de gemiddeld gestegen onttrekking door de gewassen als gevolg van gemiddeld hogere gewasopbrengsten. Voor de fosfaattoestand van de bodem geclassificeerd in fosfaatklasse ‘ruim’ geldt een fosfaatgebruiksnorm van 90 kilogram fosfaat per hectare grasland of 60 kilogram per hectare bouwland. In het nieuwe artikel 31 van de Urm wordt geregeld welke fosfaatgebruiksnorm geldt voor welke fosfaatklasse.

In de onderstaande tabel a staan de fosfaatgebruiksnormen gerelateerd aan de fosfaatklassen voor grasland en bouwland op basis van het P-AL-getal respectievelijk Pw-getal per 1 januari 2020 en in de tabellen b1 en b2 staan ze gerelateerd aan de fosfaatklassen voor grasland respectievelijk bouwland op basis van de gecombineerde indicator P-AL-getal en P-CaCl2-getal per 1 januari 2021. Daarin staan ook de fosfaatgebruiksnormen bij fosfaattoestand ‘hoog’, die in de Meststoffenwet, artikel 11, eerste lid, zijn opgenomen.

Tabel a Fosfaatgebruiksnormen bij verschillende fosfaatklassen op basis van het P-AL-getal op grasland en op basis van het PW-getal op bouwland per 1 januari 2020

Fosfaatklasse

 

Grasland

Bouwland

   

P-AL-getal

Fosfaat-gebruiksnorm (kg P2O5/ha)

Pw-getal

Fosfaat-gebruiksnorm (kg P2O5/ha)

arm

 

<16

120

<25

120

laag

 

16 tot en met 26

105

25 tot en met 35

80

neutraal

 

27 tot en met 40

95

36 tot en met 45

70

ruim

 

41 tot en met 50

90

46 tot en met 55

60

hoog

 

>50

75

>55

40

Tabel b1 Fosfaatgebruiksnormen bij verschillende fosfaatklassen op basis van de gecombineerde indicator P-AL en P-CaCl2 op grasland per 1 januari 2021

Indeling klassen P-CaCl2-getal (mg P/kg)

Fosfaatgebruiksnormen (kg P2O5/ha) grasland

Indeling klassen P-AL-getal (mg P2O5/100 g)

<21

21 tot en met 30

31 tot en met 45

46 tot en met 55

>55

<0,8

120

105

105

95

90

0,8 tot en met 1,4

120

105

95

90

90

1,5 tot en met 2,4

105

95

90

90

75

2,5 tot en met 3,4

95

90

90

75

75

>3,4

90

90

75

75

75

Tabel b2 Fosfaatgebruiksnormen bij verschillende fosfaatklassen op basis van de gecombineerde indicator P-AL en P-CaCl2 op bouwland per 1 januari 2021

Indeling klassen P-CaCl2-getal (mg P/kg)

Fosfaatgebruiksnormen (kg P2O5/ha) bouwland

Indeling klassen P-AL-getal (mg P2O5/100 g)

<21

21 tot en met 30

31 tot en met 45

46 tot en met 55

>55

<0,8

120

120

120

80

80

0,8 tot en met 1,4

120

120

120

80

70

1,5 tot en met 2,4

120

120

80

70

60

2,5 tot en met 3,4

120

80

70

60

40

>3,4

80

80

70

60

40

Conform het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn komen de equivalente maatregelen opbrengstafhankelijke fosfaatgebruiksnormen in de Urm te vervallen. De verhoging van de fosfaatgebruiksnormen voor fosfaattoestanden ‘neutraal’ en ‘laag’ en de verfijning in de klassengrenzen met toevoeging van een nieuwe klasse ‘ruim’ maken deze maatregelen overbodig.

1.5 Hogere fosfaatgebruiksnorm bij toepassing meststoffen die organischestofgehalte verhogen in fosfaatklasse ‘hoog’ op bouwland

Op percelen met fosfaattoestand ‘hoog’ wordt de mogelijkheid geboden aan gangbare bedrijven om aanvullend 5 kilogram fosfaat per hectare per jaar toe te passen en aan biologische bedrijven aanvullend 10 kilogram fosfaat per hectare per jaar toe te passen bij het gebruik van een aangewezen meststof. Voor de aanwijzing van de meststoffen is gekeken naar het positief beïnvloeden van het gehalte aan de organische stof (OS) in de bodem. Deze aanvullende hoeveelheid kan alleen gegeven worden als daarbij minimaal 20 kilogram fosfaat per hectare in de vorm van mestsoorten met een hoog gehalte aan effectieve organische stof (EOS) en een laag gehalte aan stikstof en fosfaat per eenheid EOS toegediend wordt. Als uitgangspunt voor aanwijzing is verder genomen dat het risico op stikstofuitspoeling, ook buiten het groeiseizoen, beperkt moet zijn. Ten slotte is er voor aanwijzing van uitgegaan dat in beginsel alle strorijke meststoffen in aanmerking zouden moeten kunnen komen.

Gezien het doel van toepassing van deze organischestofrijke meststoffen zijn de meststoffen, net als vaste dierlijke mest, niet verpompbaar. De volgende uitgangspunten zijn met in achtneming van het CDM-advies ‘Criteria voor organischestofrijke meststoffen’2 uit 2017 gebruikt om vast te stellen welke meststoffen in aanmerking komen: 225 g EOS per kg per kg droge stof en de hoeveelheid EOS is per gram minerale stikstof (N-mineraal) groter of gelijk aan 30 gram en per gram organisch gebonden stikstof (N-org) groter of gelijk aan 10 gram. Aanvullend is de hoeveelheid EOS per gram P2O5 groter of gelijk aan 15 gram. Hiermee is ook het advies van de CDM om de verhouding tussen EOS en fosfaat in de mest mee te nemen, opgevolgd.

Op basis van gemiddelde gehalten die in de praktijk bekend zijn (Bron: Bemestingsadvies Grasland en Voedergewassen), zijn de volgende meststoffen aangewezen voor gangbare bedrijven: strorijke vaste mest van runderen, schapen, geiten en paarden, dikke fractie van runderdrijfmest (na bewerking), champost, gft-compost en groencompost. Strorijke varkensmest is uitsluitend aangewezen voor biologische landbouwbedrijven. Omdat het gehalte aan N-mineraal en aan fosfaat relatief hoog is en de gehalten van deze stoffen niet binnen de gestelde criteria zijn te passen is het voor het gebruik van deze voorziening niet aangewezen voor de reguliere landbouw. Ook voor biologische bedrijven geldt dat het gehalte aan N-mineraal hoog kan zijn, maar daar staat tegenover dat op biologische bedrijven de gemiddelde stikstofgiften uit meststoffen (aanzienlijk) lager liggen, mede omdat er geen kunstmest mag worden gebruikt. Dat leidt tot een lager risico van nitraatuitspoeling. Daarbij wordt er wel van uitgegaan dat de strorijke varkensmest zo kort mogelijk voordat de gewassen worden ingezaaid of gepoot, wordt toegediend. Zie voor overige argumentatie ook paragraaf 1.4.

Uit de administratie moet kunnen worden opgemaakt dat de hogere fosfaatgebruiksnorm is toegepast. Hierbij moet geadministreerd worden: de percelen met de oppervlakte waarop het is toegepast, het type gebruikte OS-rijke meststoffen en de hoeveelheden gebruikte OS-rijke meststoffen. Aanvoerbewijzen kunnen worden gebruikt indien deze niet van het eigen bedrijf komen. Zie hiertoe artikel I, onderdeel E, onder artikel 33b (nieuw), eerste lid, aanhef, en tweede lid.

1.6 Fosfaatverrekening

De voorziening van de fosfaatverrekening die gold tot de inwerkingtreding van deze regeling wordt vervangen door een hogere fosfaatgebruiksnorm onder voorwaarden. Deze wijziging beoogt geen inhoudelijke wijziging van de bestaande mogelijkheid voor de compensatie van een overschrijding van de toepassing van een hogere fosfaatgebruiksnorm op bouwland. Hierbij vindt de compensatie plaats door de hoeveelheid fosfaat die volgens de in het navolgende jaar geldende fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen op of in de bodem kan worden gebracht, te verminderen met de hoeveelheid waarmee in het voorgaande jaar de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen is overschreden. De fosfaatgebruiksnorm betreft hierbij de gewogen gemiddelde fosfaatgebruiksnorm, berekend op basis van de fosfaatgebruiksnormen, die een bedrijf gerelateerd aan de fosfaattoestanden van de percelen toepast. De afwijkende gebruiksnorm (de compensatie), bedoeld in de vorige volzinnen, bedraagt ten hoogste 20 kilogram fosfaat per hectare.

In verband met het toezicht op de naleving van de gebruiksnormen blijft de verplichting voor de landbouwer melding te doen van het voorgenomen gebruik van de compensatieregeling bestaan. Hiertoe meldt de landbouwer zijn bedrijf uiterlijk 31 december van het desbetreffende jaar aan bij de minister. De melding vindt plaats door indiening van het volledig en naar waarheid ingevulde en ondertekende daartoe bestemde formulier, dat door de minister wordt verstrekt.

2. Effecten bedrijfsleven en overheid

2.1 Bedrijfseffecten
2.1.1 Regeldruk

Ten behoeve van het fosfaatgebruiksnormenstelsel is het nodig dat RVO.nl beschikt over de fosfaattoestanden van de verschillende percelen. Die worden echter niet altijd doorgegeven door de agrariërs. Dat zijn ze ook niet verplicht, maar heeft wel tot gevolg dat de percelen waarvan geen fosfaattoestand bekend is, automatisch de classificatie fosfaattoestand ‘hoog’ krijgen; dat was zo en blijft zo. In sommige gebieden van Nederland loopt het percentage ‘onbekend’ op tot boven 50%. Daar niet op bedrijfsniveau de exacte fosfaattoestand van alle percelen in Nederland is vastgesteld en/of bekend is, zijn de wijzigingen op bedrijfsniveau niet te kwantificeren. Dat heeft ertoe geleid dat in het eerder genoemde advies uit 2019 van de CDM waarin is aangegeven wat de veranderingen in plaatsingsruimte zijn, er gebruik is gemaakt van een databestand van Eurofins om tot een meer realistische inschatting te komen. Daarin is een inschatting gemaakt wat de veranderingen zijn voor grasland en bouwland in lijn met hetgeen in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn is opgenomen.

Vervolgens is met dezelfde database berekend wat de gevolgen in plaatsingsruimte zijn vanaf 2020 na de uitbreiding van het aantal fosfaatklassen en de verandering van de fosfaatgebruiksnormen in de onderscheiden klassen en in 2021 na de veranderingen in de fosfaatklassenindeling door de gecombineerde indicator, alles ten opzichte van de situatie in 2018. De totale fosfaatplaatsingsruimte blijft nagenoeg gelijk; er is sprake van een zeer lichte stijiging. In 2020 verandert deze als volgt: van 139,3 miljoen kg (grasland 83,5 miljoen kg en bouwland 55,8 miljoen kg) tot 140,7 miljoen kg (grasland 84,1 miljoen kg en bouwland 56,6 miljoen kg). En vanaf 2021 neemt deze in Nederland zeer licht toe tot 141,2 miljoen kg (grasland 84,1 miljoen kg en bouwland 57,1 miljoen kg). Door ook de gelegenheid te geven om op bouwland 5 kg fosfaat per hectare (en op biologische bedrijven 10 kg) extra te geven indien (bepaalde) organischestofrijke meststoffen op percelen met fosfaattoestand ‘hoog’ te gebruiken, stijgt de plaatsingsruimte ook licht.

De verfijning in de indeling van fosfaatklassen en – vanaf 1 januari 2021 – de invoering van de gecombineerde indicator kunnen voor individuele bedrijven betekenen dat zij in een andere klasse terechtkomen. Dit resulteert in een andere fosfaatgebruiksnorm die mag worden toegepast. Dit kan dan weer gevolgen hebben voor de mestplaatsingsruimte op een bedrijf. Naar verwachting blijft de totale plaatsingsruimte in Nederland gelijk.

Op basis van het bovenstaande is voor de berekening van de administratieve lasten ervan uitgegaan deze regeling op (maximaal) 40% van de bedrijven met percelen leidt tot een verandering. Dat betreft 21.700 bedrijven. Deze moeten veranderingen doorgeven. De kosten van het doorgeven van een verandering op het bedrijf als gevolg van deze aanpassing bedragen € 200.000. Hierbij is uitgegaan dat een landbouwer 15 minuten zal aan besteden aan het kennis nemen van onderhavige wijziging en nagaat welke gevolgen dit voor zijn bedrijf heeft, en dit is vermenigvuldigd met € 37 per uur.

Het aantonen in de administratie van de toepassing van de hogere fosfaatgift op percelen met fosfaattoestand ‘hoog’ op bouwland als daarbij minimaal 20 kilogram fosfaat in de vorm van organischestofrijke meststoffen moet worden gegeven, houdt geen aanvullende administratieve last in. Deze volgt uit bestaande regelgeving waarbij landbouwers door middel van administratieve verplichtingen deze gegevens reeds bijhouden. Ook de toepassing van de hogere fosfaatgebruiksnorm onder voorwaarden (nu nog bekend als fosfaatverrekening) houdt geen aanvullende administratieve last in, omdat landbouwers hiervan eerder ook melding doen.

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft ten aanzien van de ontwerpregeling advies uitgebracht. De ATR geeft aan de analyse te delen dat er geen (omvangrijke) gevolgen zijn voor de regeldruk waardoor zij geen formeel advies uitbrengt. Overeenkomstig de suggestie van de ATR heeft een tekstuele verbetering plaatsgevonden in deze paragraaf over de kennisnamekosten.

In haar advies doet de ATR de suggestie een nadere motivering over het Integraal Afwegingskader op te nemen. Die motivering is toegevoegd aan de paragraaf 4. Consultatie.

2.1.2 Overige bedrijfseffecten

Veranderingen in de fosfaatgebruiksnormen kunnen gevolgen hebben voor de mate van grondgebondenheid. Dit geldt met name voor melkveebedrijven. Er zijn in totaal ruim 20.000 melkveebedrijven. Ook hier wordt ervan uitgegaan dat 40% van deze bedrijven een berekening uitvoert om na te gaan hoe ze moeten reageren op de veranderingen in de plaatsingsruimte op het bedrijf. De kosten daarvan bedragen € 100.000. Hierbij is er vanuit gegaan dat landbouwers 20 minuten zullen besteden aan het kennis nemen van deze wijziging en nagaan welke gevolgen dit voor zijn bedrijf heeft vermenigvuldig met € 37 per uur.

Er wordt ingeschat dat er op diverse bedrijven nog extra fosfaatplaatsingsruimte is, omdat het onwaarschijnlijk is dat alle bedrijven met fosfaatklasse ‘onbekend’ werkelijk de fosfaattoestand ‘hoog’ hebben. Hoe hoog die extra ruimte is, kan niet worden aangegeven, omdat niet bekend is wat de werkelijke fosfaattoestand van die percelen is.

2.2 Uitvoerings- en handhavingslasten

Bij de opstelling van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn heeft een beoordeling plaatsgevonden door RVO.nl en NVWA op de uitvoering en handhaafbaarheid van de maatregel die ziet op aanpassing in het kader van fosfaatgebruiksnormen. In de memorie van toelichting in de Meststoffenwet is aangegeven dat de aanpassing in het stelsel van fosfaatgebruiksnormen geen wezenlijke gevolgen heeft voor de uitvoering en handhaving. In het kader van de voorgeschreven uitvoerings- en handhavingstoets bevestigen RVO.nl en NVWA deze beoordeling voor de fosfaatklassenindeling in deze wijzigingsregeling. Voor de uitvoering en de handhavingslasten betekent de aanpassing in het stelsel van fosfaatgebruiksnormen door wijziging in de fosfaatklasse-indeling dat de interne instructies van RVO.nl en NVWA aangepast moeten worden. Voor zowel de uitvoering als de handhaving zal de inhoud van de administratieve en fysieke controle niet wezenlijk wijzigen ten opzichte van de huidige controle. De inhoudelijke en administratieve controle in door RVO.nl en NVWA veranderen niet bij gewijzigde normen en klassen. Daarnaast dient RVO.nl eenmalig de voorlichting en de communicatie over de gewijzigde normen en klassen aan te passen.

De mogelijkheid om aanvullend 5 of 10 kilogram fosfaat per hectare per jaar toe te dienen op percelen met fosfaattoestand ‘hoog’ bij het gebruik van een meststof die het gehalte aan de organische stof in de bodem positief beïnvloedt, leidt tot een toename van uitvoerings- en handhavingslasten. Bij controle dienen bewijzen te worden overgelegd door landbouwers, om aan te tonen dat deze maatregel juist is uitgevoerd. Beoordeling zal voor meststoffen die op het bedrijf zelf zijn geproduceerd op basis van forfaitaire normen moeten worden gedaan.

De uitvoerings- en handhavingslasten die zien op de equivalente maatregel ‘opbrengstafhankelijke fosfaatgebruiksnorm’ voor fosfaattoestanden ‘neutraal’ en ‘laag’ vervallen.

RVO.nl en NVWA bevestigen in de uitvoering- en handhavingstoets de eerder uitgevoerde beoordeling bij de opstelling van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn.

3. Milieueffecten

De verhoging van de fosfaatgebruiksnormen bij fosfaattoestand ‘laag’ en ‘neutraal’ leidt ertoe dat het gewas de hogere behoefte aan fosfaat kan dekken. Er is minder risico op daling van de fosfaattoestand op percelen met klasse ‘neutraal’ naar klasse ‘laag’. Verwachting is dat de tijd die nodig is van groei van percelen met fosfaattoestand ‘laag’ naar fosfaattoestand ‘neutraal’ niet verandert. Tegelijkertijd vindt verlaging van de fosfaatgebruiksnorm ‘hoog’ plaats. Dit leidt ertoe dat percelen sneller in de klasse ‘ruim’ en vervolgens in de klasse ‘neutraal’ komen waarin sprake is van evenwichtsbemesting.

Het eerder genoemde advies uit 2019 van de CDM geeft aan dat de effecten van de invoering van de gecombineerde indicator op het milieu gering zullen zijn, met name omdat de veranderingen in fosfaatplaatsingsruimte klein zijn. De waardering van de fosfaattoestand en de daarbij behorende fosfaatgebruiksnormen zal er toe leiden dat de fosfaattoestand zal dalen bij fosfaattoestand ‘hoog’ en zal toenemen bij de fosfaattoestanden ‘neutraal’ en ‘laag’.

Daarnaast wordt door de toepassing van de gecombineerde indicator het beter mogelijk de hoogte van de fosfaatgebruiksnorm af te stemmen op de verhouding tussen de meer direct beschikbare en de op termijn totaal beschikbare hoeveelheid fosfaat in de bodem. Met het geheel aan veranderingen is er geen sprake van een hoger risico voor uit- en afspoeling naar het oppervlaktewater. Wel geldt voor de langere termijn dat op de gronden met fosfaattoestand ‘hoog’ door geleidelijke uitmijning het risico op uitspoeling naar het grondwater en op afspoeling naar het oppervlaktewater vermindert.

De mogelijkheid om aanvullend 5 of 10 kilogram fosfaat per hectare per jaar toe te dienen op percelen met fosfaattoestand ‘hoog’ bij het gebruik van een meststof met een hoog gehalte aan organische stof draagt bij aan de aanvoer van organische stof waaraan op bouwland meer behoefte is en daardoor ook aan de bodemkwaliteit. Daarbij neemt de fosfaatplaatsingsruimte beperkt toe.

4. Consultatie

De ontwerpregeling is ter internetconsultatie aangeboden in de periode van 26 juli tot en met 6 september 2019. Er zijn 15 reacties ontvangen tijdens de consultatie. De ontwerpregeling is als gevolg hiervan op enkele onderdelen gewijzigd.

Een van de respondenten geeft aan dat één bedrijf geaccrediteerd is voor grondanalyse bij de gecombineerde indicator P-AL en P-CaCl2 en dat het risico van verplichte winkelnering bestaat. Vanaf de publicatie van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn op 22 december 2017 is evenwel reeds bekend dat de gecombineerde indicator per 1 januari 2021 ingevoerd wordt. Dit geeft andere partijen de gelegenheid op deze wijziging te anticiperen. Deze inbreng heeft derhalve niet geleid tot aanpassing van de regeling.

Een aantal reactanten merkt op dat het artikel over de mogelijkheid voor compensatie van een overschrijding van de toepassing van een hogere fosfaatgebruiksnorm op bouwland de datum van de melding gewijzigd dient te worden in 31 december, omdat pas na afloop van het jaar duidelijk is of compensatie nodig is. Dat is juist en heeft derhalve geleid tot aanpassing van de regeling. Daarnaast is in dit artikel gewijzigd dat het gaat om de toepassing van de gemiddelde fosfaatgebruiksnorm op bedrijfsniveau in plaats van op gewasperceelniveau, overeenkomstig de huidige praktijk. Uitgangspunt daarbij is wel dat de gemiddelde toegepaste fosfaatbemesting niet de gemiddelde van toepassing zijnde fosfaatgebruiksnorm van het bedrijf mag worden overschreden. Een respondent verzoekt een doorschuifregeling van 20 kg fosfaat per jaar in te voeren in plaats van een verrekening. Dit komt neer op een structurele voorziening waardoor 20 kilogram fosfaat per jaar extra kan worden toegepast. Dit komt niet overeen met het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn en is dan ook niet overgenomen in de regeling.

In verscheidene reacties in de consultatie werd voorgesteld de stikstof/fosfaat-verhouding in de mest te betrekken bij de aanwijzing van de organischestofrijke meststoffen. Dit heeft op drie punten geleid tot wijziging van de regeling. De uitgangspunten zijn aangepast. Een ondergrens voor het gehalte aan organische stof weggelaten. Met de ondergrens aan effectieve organische stof is in feite al een ondergrens voor het gehalte aan organische stof aanwezig in combinatie met de mate waarin de organische stof humificeert. Tegelijk is de ondergrens voor het gehalte aan effectieve organische stof verlaagd van 250 naar 225 gram per kilogram droge stof. Daarnaast wordt voor bedrijven die produceren volgens de biologische productiewijze toegestaan om 10 kg in plaats van 5 kg extra fosfaat te geven op percelen met fosfaattoestand ‘hoog’. Vaste strorijke varkensmest is slechts toegestaan voor deze biologische landbouwbedrijven. Vaste strorijke varkensmest heeft een (te) hoog gehalte aan minerale stikstof en een (te) hoog gehalte aan fosfaat in relatie tot de hoeveelheid effectieve organische stof. Het risico van een te hoge uitspoeling door veel minerale stikstof is op biologische bedrijven echter geringer dan op reguliere landbouwbedrijven. Dit komt omdat er geen stikstofkunstmest wordt gebruikt en er gemiddeld sprake is van een lager niveau van bemesting met stikstof.

Hiermee wordt ook tegemoetgekomen aan een respondent die aangeeft dat biologische bedrijven alleen dierlijke mest kunnen toepassen. Hij stelt daarbij dat voor percelen met fosfaattoestand ‘hoog’ de voorgestelde afname in de fosfaatgebruiksnorm van 60 kilogram fosfaat per hectare naar 40 kilogram fosfaat per hectare niet geheel gecompenseerd wordt door de toepassing van de mogelijkheid 5 kilogram fosfaat per hectare extra te geven.

Een aantal respondenten doet suggesties over de toepassing van alternatieve meststoffen op percelen met fosfaattoestand ‘hoog’ om zo aanvullend 5 kilogram fosfaat per hectare te mogen toepassen. Alleen aangewezen meststoffen mogen worden toegepast, omdat van deze meststoffen het relatief hoge gehalte aan organische stof uit de praktijk voldoende bekend is. De voorgestelde alternatieve meststoffen beantwoorden niet aan de uitgangspunten die zijn gebruikt om meststoffen aan te wijzen als organischestofrijke meststoffen in het kader van deze regeling. Dat is mede het geval omdat per partij van een meststof de humificatiecoëfficiënt moeilijk is vast te stellen. Die coëfficiënt is evenwel nodig, vooral als het gehalte aan organische stof niet te hoog is. De suggesties zijn daarom niet overgenomen

Een van de respondenten stelt voor ook bij andere fosfaatklassen dan ‘hoog’ de mogelijkheid tot een hogere fosfaatgebruiksnorm bij gebruik van bepaalde meststoffen in te stellen omdat dit voor de organischestofvoorziening en CO2-binding in de grond goed is en daarmee bijdraagt aan de klimaatdoelen. Dit voorstel heeft niet geleid tot de aanpassing van de regeling. Een landbouwer kan er namelijk ten behoeve van de organischestofopbouw van de bodem ook nu al kiezen om voor andere meststoffen, waaronder compost, toe te passen. Daarbij geldt voor compost nog steeds de fosfaatvrije voet, dat wil zeggen dat tot een gehalte van maximaal 3,5 gram fosfaat per kilogram 50% van de fosfaat in de compost niet in aanmerking wordt genomen (zie artikel 34 van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet).

In een aantal reacties is aangegeven dat de voorgestelde gewijzigde fosfaatgebruiksnormen te laag zouden zijn om een goede gewasopbrengst te kunnen garanderen. Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van de regeling om dat deze ziet op implementatie van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Voorafgaand aan de totstandkoming van dat programma is veelvuldig overlegd met relevante belangenorganisaties. Ook is een verplichte procedure voor plan-milieueffectrapportage doorlopen, waarbij consultatie van het ontwerpprogramma heeft plaatsgevonden (najaar 2017). Om tegemoet te komen aan de gemiddeld gestegen onttrekking door gewassen als gevolg van gemiddeld hogere gewasopbrengsten zijn de fosfaatgebruiksnormen voor de klassen ‘laag’ en ‘neutraal’ in beperkte mate verhoogd, daarentegen is de fosfaatgebruiksnorm bij de klasse ‘hoog’ in beperkte mate verlaagd. In de hoogte van de norm is rekening gehouden met de fosfaatgift die op basis van het bemestingsadvies voor akkerbouw- en vollegrondsgewassen gewenst is voor gewasgroepen 0 (bijvoorbeeld andijvie) en 1 (bijvoorbeeld aardappelen). Dat zijn de gewasgroepen die de grootste hoeveelheid fosfaat nodig hebben. Bij Pw-toestand 55 is een fosfaatgift van 35 kg geadviseerd.

Ook heeft een respondent opgemerkt dat met de voorgestelde wijziging geen klimaatvriendelijk bodembeheer kan worden gevoerd. Dat is echter onjuist. De mestregelgeving is in de eerste plaats erop gericht om te voorkomen dat uit- en afspoeling van fosfaat de waterkwaliteit negatief beïnvloedt. Daaraan dienen daarom beperkingen gesteld te worden. Binnen de daaraan verbonden normstelling is het mogelijk om op bedrijfsniveau maatregelen te nemen om aan een klimaatvriendelijk bodembeheer te doen. Dat is geen kwestie van maximalisatie maar van optimalisatie en van een klimaatvriendelijke bodembeheer in bedrijfsverband.

Een respondent geeft aan dat voor de teelt van bloembollen op duinzandgronden sprake zou zijn van een te lage norm. Dit is ook niet juist. Daar waar percelen de fosfaattoestand ‘hoog’ hebben, beschikt de bodem over voldoende fosfaat voor een ontwikkeling van een gewas. De minimale fosfaatgebruiksnorm overtreft bij een Pw-toestand van 45 ruim de fosfaatadviesgift van 20 kg per hectare (bron: Bokhorst e.a., 2008. ‘Bodem en bemesting in de bollenteelt’. Louis Bolk Instituut). Fosfaat dat niet effectief wordt opgenomen door het gewas, blijft achter in de bodem. Daar kan het opgeslagen fosfaat worden benut door teelten in de volgende jaren of uitspoelen naar oppervlaktewater. Bij de toepassing van een hogere fosfaatgebruiksnorm op fosfaatverzadigde gronden neemt het risico op uit- en afspoeling van fosfaat naar oppervlaktewater toe door het zogenoemde ‘lekken’. In het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn is vastgesteld dat de fosfaatplaatsingsruimte in Nederland neutraal dient te blijven bij de invoering van de gecombineerde indicator. Het CDM-advies over ‘Fosfaatplaatsingsruimte bij gecombineerde indicator fosfaattoestand’ is uitgangspunt voor de fosfaatgebruiksnormen per 1 januari 2021.

De ATR merkt op dat bij de internetconsultatie van de ontwerpregeling niet is voorzien in een integraal afwegingskader. Bij de opstelling van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn is uitgebreid contact geweest met diverse belangenorganisaties. In het kader van de verplichte milieueffectrapportage3 is het ontwerpprogramma geconsulteerd voor de duur van zes weken (13 oktober tot en met 24 november 2017) waarop een ieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze uit te brengen. Hierop zijn 43 reacties binnengekomen, die zijn betrokken bij de totstandkoming van het definitieve actieprogramma. Voorafgaand aan de wijzigingsregeling heeft dan ook een integrale afweging plaatsgevonden.

5. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling, met uitzondering van artikel II dat met ingang van 1 januari 2021 in werking treedt, treedt in werking indien en zodra het eerder genoemde wetsvoorstel in verband met de implementatie van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn tot wet wordt verheven en in werking treedt. De beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel is 1 januari 2020. Indien de wet na 31 december 2019 wordt in het Staatsblad komt, treedt de wet daags na de bekendmaking in werking. Daarmee kan ook de inwerkingtreding van deze regeling (uitgezonderd artikel II) afwijken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten voor regelgeving. Ook wordt afgeweken van de volgens dat beleid geldende minimale termijn tussen publicatie van de regeling en het moment van inwerkingtreding. Deze afwijkingen zijn gerechtvaardigd omdat het hier gaat om de implementatie van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn, en de uitvoering van het actieprogramma een verplichting is op grond van de Nitraatrichtlijn.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel I wijzigt de Urm op verschillende onderdelen. Deze wijzigingen worden hieronder nader toegelicht.

Artikel I, onderdeel A

Dit onderdeel wijzigt het opschrift van paragraaf 3 uit hoofdstuk, zodat in de titel beter wordt weergegeven wat na inwerkingtreding van deze regeling in de paragraaf wordt geregeld.

Artikel I, onderdeel B

Op grond van onderdeel B van artikel I worden in de Urm de artikelen 29a, 30, 31 en 32 vervangen. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling werden in deze artikelen de fosfaatgebruiksnormen voor de fosfaattoestand ‘laag’ en voor de subklasse ‘arm’, alsmede de eisen waaronder de fosfaatgebruiksnorm voor de subklasse ‘arm’ kan worden toegepast, geregeld.

In artikel 29a (nieuw) worden de indicatoren voor de waarde van de fosfaattoestand voor zowel grasland als bouwland. De indicatoren komen overeen met de huidige indicatoren, geregeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen s en t, van de Meststoffenwet, zoals deze luidden voordat het eerder genoemde wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden.

In artikel 30, eerste lid, en tabel I, is neergelegd welke waarden met betrekking tot de fosfaattoestand van de bodem behoren bij de verschillende klassen voor de fosfaattoestand. In het tweede lid is een voorziening opgenomen voor het geval bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit niet bekend is tot welke klasse een bepaalde oppervlakte grasland of bouwland behoort, omdat een melding ontbreekt. In dat geval wordt verondersteld dat sprak is van de fosfaatklasse ‘hoog’.

In artikel 31 zijn de fosfaatgebruiksnormen, passend bij de fosfaatklassen ‘arm’, ‘laag’, ‘neutraal’ en ‘ruim’ neergelegd, in overeenstemming met het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Zie daartoe ook onderdeel 1.4 van het algemeen deel van deze toelichting. De voorwaarden waaronder deze ‘hogere’ fosfaatgebruiksnormen mogen worden toegepast, zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid. Het betreft de verplichting op grond van artikel 103b, tweede lid, om de fosfaattoestand van een perceel die is gebaseerd op een analyse van een geaccrediteerd laboratorium te melden en de verplichting om het bijbehorende analyserapport te bewaren als onderdeel van de mestadministratie.

In artikel 32, tweede lid, is een voorziening opgenomen voor de toepassing van de fosfaatgebruiksnorm voor de klasse ‘arm’, in het geval een perceel wordt overgedragen aan een andere landbouwer dan de landbouwer die de melding met betrekking tot de fosfaattoestand van de bodem heeft verricht. Deze bepaling komt overeen met artikel 31, tweede lid, van de Urm zoals deze luidde tot de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling.

Artikel I, onderdeel C

Op grond van onderdeel I, onderdeel C, is het eerste lid van artikel 33 Urm vervangen. Het onderdeel regelt dat om in aanmerking te komen voor de verhoogde fosfaatgebruiksnorm behorende bij de fosfaattoestand in de klasse ‘arm’, een aanvullend onderzoek door een laboratorium moet worden verricht, volgens het in bijlage C van de Urm opgenomen protocol. De verplichtingen komen overeen met het aanvullende onderzoek voor de subklasse ‘arm’, zoals dat van kracht was voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling.

Artikel I, onderdeel D

Door artikel I, onderdeel D, wordt artikel 33a van de Urm vervangen. In laatstgenoemd artikel werden de equivalente maatregelen geregeld, die bij onderhavige regeling komen te vervallen. Zie daartoe ook onderdeel 1.4 van het algemeen deel van deze toelichting. Thans worden in artikel 33a de hogere fosfaatgebruiksnorm in geval van verrekening en de voorwaarden waaronder deze fosfaatgebruiksnorm mag worden toegepast, geregeld. Zie daartoe ook onderdeel 1.6 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel E

Artikel I, onderdeel E, voegt een nieuw artikel 33b toe aan de Urm. In dit artikel wordt, overeenkomstig het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn, de hogere fosfaatgebruiksnorm neergelegd voor landbouwers die meststoffen gebruiken die het organischestofgehalte van de bodem verhogen. Zie voor een nadere toelichting onderdeel 1.5 van het algemeen deel van deze toelichting

Artikel I, onderdelen F en G

Op grond van deze onderdelen vervallen de bepalingen inzake de fosfaatverrekening in hoofdstuk 3, paragraaf 4, van de Urm en de verwijzing naar de fosfaatverrekening in het opschrift van de paragraaf. Hiervoor in de plaats wordt de hogere fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen bij verrekening opgenomen in voorgesteld artikel 33a van de Urm. Zie ook de toelichting op artikel I, onderdeel D.

Artikel I, onderdeel H

Artikel I, onderdeel H, wijzigt artikel 103a van de Urm. Artikel 69a van de Ubm is komen te vervallen. De regeling van de fosfaattoestand van de bodem waar in artikel 103a, eerste lid, naar wordt verwezen is nu neergelegd in artikel 21a van het Ubm.

Artikel I, onderdeel I

Onderdeel I van artikel I wijzigt het eerste lid van artikel 122 van de Urm. In dit artikel staan de vormvoorschriften voor meldingen die op grond van de Urm dienen te worden gedaan. De verwijzingen worden door dit onderdeel in overeenstemming gebracht met wijzingen die op grond van de artikelen I, onderdelen C, D en E van deze regeling in de Urm worden aangebracht.

Artikel I, onderdeel J

Artikel I, onderdeel J, wijzigt artikel 125 van de Urm. In dit artikel wordt geregeld dat laboratoria uit de Europese Unie en bepaalde andere staten onder voorwaarden gelijkgesteld worden met in Nederland gevestigde laboratoria. De verwijzingen worden in overeenstemming gebracht met de in onderhavige regeling aangepaste wijzigingen.

Artikel I, onderdeel K

Artikel 127 Urm schrijft voor dat de landbouwer desgevraagd het voldoen aan de voorwaarden uit bepaalde artikelen van de Urm met bewijsstukken dient te staven. De verwijzingen worden in overeenstemming gebracht met de in onderhavige regeling aangepaste wijzigingen.

Artikel I, onderdeel L

Artikel I, onderdeel L, wijzigt het opschrift van Bijlage C. Hierin is het protocol voor de monstername en analyse neergelegd in verband met de vaststelling van de klasse ‘arm’ van de fosfaattoestand van de bodem. De verwijzing is in overeenstemming gebracht met Artikel I, onderdelen B en C, van deze wijzigingsregeling.

Artikel II

Op grond van II dat met ingang van 1 januari 2021 in werking treedt, wordt de Urm per 1 januari 2021 opnieuw gewijzigd in verband met de implementatie van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Op grond van dit artikel wordt overeenkomstig het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn in artikel 29a van de Urm de nieuwe gecombineerde indicator geregeld en in artikel 30 en de tabellen I en II de kwalificatie van de fosfaattoestand van grasland en bouwland neergelegd. Zie voor een nadere toelichting onderdeel 1.2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel III

Artikel III regelt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is met name van belang ten aanzien van percelen grasland of bouwland uit de fosfaatklasse ‘arm’. Het eerste lid van dat artikel regelt dat meldingen inzake de subklasse ‘arm’ die zijn gedaan op grond van artikel 32, eerste lid, (oud) van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet na inwerkingtreding van artikel I van deze regeling aangemerkt worden als meldingen met betrekking tot de fosfaatklasse ‘arm’. In het tweede en derde lid wordt geregeld dat op percelen waarop een melding van toepassing is die voor 1 januari 2020 is gedaan, de fosfaatgebruiksnormen van toepassing zijn zoals deze luidden op 31 december 2019.

Artikel IV

Artikel IV regelt de inwerkingtreding. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar onderdeel 5 van het algemeen deel van de toelichting.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven