Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2022, 11407 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2022, 11407 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister voor Klimaat en Energie,
Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en de artikelen 1, eerste lid, onderdeel o, tweede en derde lid, 2, tweede, derde, vierde, vijfde en zevende lid, 3, eerste lid, onderdelen a, c en d, tweede lid, onderdelen a en c, derde lid, onderdelen a, c en d, vierde en zesde lid, 6, derde lid, 7, eerste lid, 8, 10, eerste en derde lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 14, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, 15, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 25, 27, eerste en derde lid, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 31, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, 32, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 42, 43a, eerste en derde lid, 44, eerste lid, 45, eerste lid, 47, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, 48, derde, vierde, vijfde en zevende lid, 55c, 55e, eerste en derde lid, 55f, eerste lid, 55g, eerste lid, 55i, vierde lid, 55j, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 56, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 57, eerste lid, onderdeel b, 59, tweede en derde lid, 61, eerste, derde en vierde lid, en 62, vierde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van de nummers 400, 410, 420, 500, 550 tot en met 559, waarvan de biogasopbrengst van de ingaande stroom ten minste 25 Nm3 aardgasequivalent per ton bedraagt;
beschermingszone als bedoeld in appendix B bij bijlage I bij de Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017;
Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;
Besluit stimulering duurzame energieproductie, zoals dit luidde op 31 oktober 2020;
mengsel van gassen dat is geproduceerd door vergassing van biomassa en dat geen nadere bewerking tot methaan heeft ondergaan;
coëfficiënt van prestatie uitgedrukt in de hoeveelheid afgegeven warmte aan de condensorzijde per hoeveelheid opgenomen elektriciteit;
combinatie van naast elkaar liggende diepboringen die ten minste bestaat uit één productieput en één injectieput;
biobrandstof als bedoeld in artikel 2, onderdeel 33, van richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) en geproduceerd uit grondstoffen als bedoeld in deel A van bijlage IX bij die richtlijn;
bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, niet zijnde een bouwwerk dat bedoeld is om voor een periode van ten hoogste vijftien jaar op een bepaalde plaats aanwezig te zijn;
installatie waarin brandstof wordt verstookt waarbij de verbrandingswarmte met een warmtewisselaar wordt overgedragen aan een vloeistof;
biologische afbraakreacties van uitsluitend vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren;
Minister voor Klimaat en Energie;
aantal vollasturen waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie is bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;
uitkomst van de deling van het nominaal elektrisch vermogen en;
a. de som van het nominaal elektrisch vermogen en nominaal warmtevermogen in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een verbrandingsmotor; en
b. het nominaal warmtevermogen van de ketel in het geval van gecombineerde opwekking met behulp van een stoomturbine of een organische rankinecyclus;
maximale vermogen van een productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte, nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte of hernieuwbaar gas en dat door de leverancier wordt gegarandeerd bij continu gebruik, waarbij in het geval van geothermische productie-installaties het nominaal vermogen is bepaald met een waarschijnlijkheid van ten minste 50%;
Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 30 november 2017;
nuttig aangewende warmte als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong;
nuttig aangewende koolstofdioxide als bedoeld in artikel 1 van de algemene uitvoeringsregeling;
nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte als bedoeld in artikel 1 van de algemene uitvoeringsregeling;
primaire waterkering als bedoeld in appendix B bij bijlage I bij de Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017;
som van de tijdsperioden waarin een productie-installatie in deellast of op vol vermogen produceert;
onvermijdelijke thermische energie die als bijproduct in de bedrijfsvoering van een onderneming wordt opgewekt en die zonder nuttige aanwending ongebruikt terecht zou komen in lucht of water en die op het moment van indienen van de aanvraag niet nuttig wordt aangewend;
richtlijn nr. (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328);
code, opgenomen in de Standaard Bedrijfs Indeling 2008, Versie 2018, Update 2021;
warmtelevering aan een warmtenet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet, waarbij door een producent de warmte voor ruimteverwarming en warmtapwatervoorzieningen van gebouwen wordt geleverd;
omzetting van vaste of vloeibare biomassa door:
a. verbranding;
b. een andere thermische behandeling dan bedoeld onder a in het geval de producten daarvan vervolgens worden verbrand; of
c. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;
verschil in waterpeil voor en achter een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door waterkracht waarbij het nominaal vermogen wordt benut;
stadsverwarming of ruimteverwarming en warmtapwatervoorzieningen in een gebouw, niet zijnde een kas, waarbij de producent de warmte rechtstreeks levert aan dat gebouw;
voorliggende waterkeringen als genoemd in de paragrafen 5.2.4 tot en met 5.7.4 van bijlage I bij de Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017;
waterstaatswerk als bedoeld in appendix B bij bijlage I bij de Regeling veiligheid primaire waterkeringen 2017;
harde zeewering en zachte zeewering van Maasvlakte 2 als bedoeld in bijlage 1 bij de concessie aan het Havenbedrijf Rotterdam N.V. te Rotterdam, bij koninklijk besluit van 23 mei 2008, nr. 08.001524.
1. Het subsidieplafond bedraagt € 13.000.000.000 voor het verlenen van subsidies die worden aangevraagd in de periode van 28 juni 2022, 09:00 uur, tot 6 oktober 2022, 17:00 uur, voor:
a. de productie van hernieuwbare elektriciteit op grond van artikel 11, 13, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid, 21, eerste lid, of 23, eerste lid;
b. de productie van hernieuwbaar gas op grond van artikel 25, 27, 29, eerste lid, 31 of 33;
c. de productie van hernieuwbare warmte of al dan niet gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte op grond van artikel 35, eerste lid, 37, 39, 41, eerste lid, 43, 45, 47, 49, 51, 53, 55, 57, eerste lid, 59, eerste lid, of 61; of
d. de vermindering van broeikasgas op grond van artikel 63, 65, 67, eerste lid, 69, eerste lid, 71, eerste lid, 73, eerste lid, 75, eerste lid, 77, eerste lid, 79, eerste lid, 81, eerste lid, 83, 85, eerste lid, 87, eerste lid, of 89, eerste lid.
2. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van ontvangst van de aanvragen.
3. Per categorie productie-installaties kan in de periode, genoemd in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.
1. De maximale vermindering van broeikasgas in kg die in aanmerking komt voor subsidies voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide op grond van artikelen 85, eerste lid, en 87, eerste lid, die worden aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 2, eerste lid, bedraagt, gerekend voor de hele looptijd van die subsidies:
a. 93.000.000.000 kg voor de koolstofdioxide afkomstig van door subsidieontvangers uitgevoerde economische activiteiten met:
1°. SBI-code 35111 indien het de productie van elektriciteit door een warmtekrachtcentrale betreft die hoofdzakelijk wordt gestookt op aardgas bij economische activiteiten met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352, 353 of 38:
2°. SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352, 353 of 38; en
b. 45.000.000.000 kg voor de koolstofdioxide afkomstig van:
1°. economische activiteiten met SBI-code 351, waarbij de koolstofdioxide vrijkomt bij de verbranding van een bijproduct afkomstig van door subsidieontvangers uitgevoerde economische activiteiten met SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352, 353 of 38; of
2°. door subsidieontvangers uitgevoerde economische activiteiten met SBI-code 35111 indien het de productie van elektriciteit door een warmtekrachtcentrale betreft die hoofdzakelijk wordt gestookt op aardgas bij economische activiteiten met andere SBI-codes dan SBI-code 06, 08 tot en met 33, 352, 353 of 38.
2. Indien bij een subsidie als bedoeld in het eerste lid de koolstofdioxide deels afkomstig is als bijproduct van een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en deels van een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt alle koolstofdioxide toegerekend:
a. aan de maximale vermindering van broeikasgas in kg, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b; en vervolgens
b. aan de maximale vermindering van broeikasgas, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
3. De maximale vermindering van broeikasgas die in aanmerking komt voor subsidies voor de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof op grond van artikel 81, eerste lid, die worden aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 2, eerste lid, komt overeen met 7.100.000.000 kWh, gerekend voor de hele looptijd van de subsidies.
4. De maximale productie in kWh die in aanmerking komt voor subsidies voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonne-energie of windenergie op grond van artikel 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid, 21, eerste lid, of 23, eerste lid, die worden aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 2, eerste lid, komt overeen met 37.500.000.000 kWh, gerekend voor de hele looptijd van de subsidies.
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag, indien:
a. geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie en geen gedoogplichtbeschikking op grond van artikel 2, vijfde lid, of 3, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht voor de beoogde locatie kan worden overgelegd voor het plaatsen van de productie-installatie op de beoogde locatie;
b. de subsidieaanvrager voor de investering in de productie-installatie beschikt over een verklaring van de minister dat sprake is van energie-investeringen op grond van artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001; of
c. voor dezelfde productie-installatie reeds subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking.
2. Bij het overleggen van de toestemming van de eigenaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt gebruik gemaakt van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.
1. Een subsidie als bedoeld in de artikelen 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, onderdeel b, subonderdeel 2°, en onderdelen c tot en met g, 87, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, onderdeel b, subonderdeel 2°, en onderdelen c tot en met h, en 89, eerste lid, onderdelen a tot en met f, of een subsidie van meer dan € 400.000.000,– wordt verleend onder de volgende opschortende voorwaarden:
a. binnen twee weken na afgifte van de betreffende beschikking tot subsidieverlening is een uitvoeringsovereenkomst tot stand gekomen tussen de Staat en de subsidieontvanger;
b. de subsidieontvanger heeft binnen vier weken na afgifte van de beschikking tot subsidieverlening aangetoond dat een bankgarantie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de uitvoeringsovereenkomst is afgegeven.
2. Voor het opstellen van een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van het in bijlage 1 opgenomen model.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998.
4. Indien voor dezelfde periode, of gedeeltelijk voor dezelfde periode, meer beschikkingen zijn afgegeven voor dezelfde productie-installatie en dezelfde soort hernieuwbare energie, worden voor de toepassing van het eerste lid bij elkaar opgeteld de subsidies die de subsidieontvanger ontvangt, bedoeld in artikel 48, eerste lid, van het besluit of het Besluit SDE, van die beschikkingen waarvan de periode waarover subsidie wordt verstrekt, nog niet is aangevangen.
5. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien sprake is van een combinatie van twee subsidies als bedoeld in de artikelen 85, tweede tot en met zevende lid, 87, tweede tot en met zevende lid en 89, tweede tot en met vierde lid, waardoor in totaal meer dan € 400.000.000,– aan subsidie wordt verleend.
1. Als te renoveren productie-installaties waarvoor subsidie kan worden verstrekt als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, onderdeel c, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 11, onderdeel c; en
b. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 57, eerste lid.
2. Als productie-installaties die als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas door biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 27;
b. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 39;
c. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 43 en 57, eerste lid;
d. productie-installaties waarmee broeikasgas wordt verminderd als bedoeld in artikel 85, eerste lid, onderdelen c tot en met g, indien deze worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 68, onderdelen c of d van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2020 of in artikel 83, eerste lid, onderdelen e, f, g, i, k, l, m of n van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021; en
e. productie-installaties waarmee broeikasgas wordt verminderd als bedoeld in artikel 87, eerste lid, onderdelen c tot en met h, indien deze worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdelen h of j van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
3. Als te renoveren productie-installaties waarvoor subsidie kan worden verstrekt als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel c, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas door biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 27; en
b. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 39.
4. Als productie-installaties waarvoor subsidie wordt verstrekt indien deze geheel of deels bestaat uit gebruikte materialen als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 11, onderdeel c;
b. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25, 27, 29, eerste lid, 31 en 33;
c. productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 37, 39, 41, eerste lid, 43, 45, 47, 49, 51, 53, 55, 57, eerste lid, en 61, onderdeel e;
d. productie-installaties waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 77, eerste lid;
e. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent opgeslagen als bedoeld in artikelen 85, eerste lid, en 87, eerste lid; en
f. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en gebruikt als bedoeld in artikel 89, eerste lid.
1. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 15, derde en vierde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 11, 13, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid, en 21, eerste lid. Het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
2. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 15, derde en vierde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 23, eerste lid. Het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt. Bij de benutting van de opgetelde kWh, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit, wordt de productie verdeeld in een deel netlevering en een deel niet-netlevering op basis van de verhouding tussen de geproduceerde energie die aan het net geleverd is en de energie die niet aan het net geleverd is in het voorgaande jaar.
3. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 32, derde en vierde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25, 27, 29, eerste lid, 31 en 33. Het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
4. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 48, derde en vierde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 35, eerste lid, 37, 39, 41, eerste lid, 43, 45, 47, 49, 51, 53, 55, 57, eerste lid, 59, eerste lid, en 61.
5. Voor de productie-installaties, bedoeld in het vierde lid, wordt het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, vierde lid, van het besluit, gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
6. Als productie-installaties waarvoor het verschil in kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 55j, derde en vierde lid, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 63, 65, 67, eerste lid, 69, eerste lid, 71, eerste lid, 73, eerste lid, 75, eerste lid, 77, eerste lid, en 83;
b. productie-installaties waarmee waterstof wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 79, eerste lid;
c. productie-installaties waarmee geavanceerde hernieuwbare brandstof wordt geproduceerd als bedoeld in artikel 81, eerste lid;
d. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent opgeslagen als bedoeld in artikelen 85, eerste lid, en 87, eerste lid; en
e. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en gebruikt als bedoeld in artikel 89, eerste lid.
7. Voor de productie-installatie, bedoeld in het zesde lid, wordt het verschil in kg verminderde broeikasgas dat bij het aantal kg verminderde broeikasgas van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 55j, vierde lid, van het besluit, gemaximeerd op 25% van het aantal kg verminderde broeikasgas dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
1. Als productie-installaties waarvoor het aantal kWh kan worden opgeteld als bedoeld in artikel 32, zesde lid, van het besluit worden aangewezen productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25, 27, 29, eerste lid, 31 en 33.
2. Als productie-installaties waarvoor de producent kan aantonen dat hij hernieuwbaar gas heeft geproduceerd waarmee hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit is geproduceerd, als bedoeld in artikel 32, zevende lid, van het besluit worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 37, 39 en 41, eerste lid.
1. Als productie-installaties waarvoor het aantal kWh kan worden opgeteld waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn verstrekt als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van het besluit worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt als bedoeld in de artikelen 11, 13, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid, 21, eerste lid, en 23, eerste lid.
2. Als productie-installaties waarvoor het aantal kWh kan worden opgeteld waarvoor garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn verstrekt als bedoeld in artikel 48, zevende lid van het besluit worden productie-installaties aangewezen waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 37, onderdelen b, d en f, 39, onderdelen b en d, 41, eerste lid, onderdeel b, 43, 45, 47, 49, 51, 53, 55 en 57, eerste lid.
Als productie-installaties waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend als bedoeld in artikel 56, tweede lid, van het besluit worden aangewezen:
a. productie-installaties waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid, en 21, eerste lid;
b. productie-installaties waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 25 en 27;
c. productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd als bedoeld in de artikelen 37 en 39;
d. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent opgeslagen als bedoeld in artikelen 85, eerste lid, en 87, eerste lid; en
e. productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en gebruikt als bedoeld in artikel 89, eerste lid.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële of kinetische energie van stromend water dat niet specifiek voor de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt:
a. in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter;
b. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter; of
c. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter, die ingrijpend zijn gerenoveerd en waarbij ten minste de turbines nieuw zijn.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, niet zijnde een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie als bedoeld in de artikelen 17, 19 en 21;
a. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en
b. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 1 januari 2022, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
1°. ≥ 8,5 m/s;
2°. ≥ 8,0 en < 8,5 m/s;
3°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
4°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;
5°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of
6°. < 6,75 m/s.
2. De productie-installatie is niet opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone.
3. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van de aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van het indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie met een tiphoogte kleiner dan of gelijk aan 150 meter;
a. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en
b. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 1 januari 2022, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
1°. ≥ 8,5 m/s;
2°. ≥ 8,0 en < 8,5 m/s;
3°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
4°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;
5°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of
6°. < 6,75 m/s.
2. De productie-installatie is niet opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone.
3. Op de locatie van de productie-installatie is sprake van een hoogterestrictie bij of krachtens landelijke wet- en regelgeving in verband met de aanwezigheid van een luchthaven in de omgeving waardoor de windturbine een tiphoogte heeft van kleiner dan of gelijk aan 150 meter.
4. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van een aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie:
a. die is opgericht binnen het waterstaatswerk of een beschermingszone van een voorliggende waterkering, dan wel binnen het waterstaatswerk of de zeewaartsgerichte beschermingszone van een primaire waterkering grenzend aan de Noordzee, de Westerschelde, de Oosterschelde, de Waddenzee, de Dollard of de Eems, dan wel in de harde zeewering of zachte zeewering van Maasvlakte 2;
b. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A; en
c. die wordt gerealiseerd op een locatie die overeenkomstig de lijst van gemeenten volgens de gemeentelijke indeling op 1 januari 2022, bedoeld in bijlage 2, een windsnelheid heeft van:
1°. ≥ 8,5 m/s;
2°. ≥ 8,0 en < 8,5 m/s;
3°. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s;
4°. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s;
5°. ≥ 6,75 en < 7,0 m/s; of
6°. < 6,75 m/s.
2. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van het indienen van de aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie;
a. waarvan de fundering volledig in het water van een meer van minimaal één vierkante kilometer staat, waarbij het hart van de fundering op een afstand van ten minste 25 meter van de waterkant staat; en
b. die is aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A.
2. Indien de productie-installatie wordt opgericht op een locatie waar op het moment van indienen van de aanvraag een windturbine staat of heeft gestaan, verstrekt de minister de subsidie uitsluitend indien:
a. het nominaal en te realiseren vermogen per windturbine ten opzichte van de te vervangen windturbine ten minste 1 MW toeneemt; of
b. de te vervangen windturbine op het moment van vervanging ten minste vijftien jaar op die locatie in gebruik is geweest en op het moment van indienen van de aanvraag ten minste dertien jaar geleden in gebruik is genomen.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen, die is aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A en:
a. waarbij de zonnepanelen op of aan een gebouw zijn aangebracht, met een totaal nominaal vermogen:
1°. gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp; of
2°. gelijk aan of groter dan 1 MWp;
b. waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op water drijven, met een totaal nominaal vermogen;
1°. gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp; of
2°. gelijk aan of groter dan 1 MWp;
c. waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan, met een totaal nominaal vermogen;
1°. gelijk aan of groter dan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp;
2°. gelijk aan of groter dan 1 MWp en kleiner dan 15 MWp; of
3°. gelijk aan of groter dan 15 MWp;
d. waarbij de zonnepanelen automatisch met de stand van de zon meebewegen door middel van een zonvolgsysteem, met een totaal nominaal vermogen:
1°. gelijk aan of groter dan 1 MWp en kleiner dan 15 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan;
2°. gelijk aan of groter dan 15 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op land staan; of
3°. gelijk aan of groter dan 1 MWp en waarbij de zonnepanelen, niet op of aan een gebouw aangebracht, op water drijven.
2. Voor de werking van dit artikel wordt onder gebouw tevens verstaan een aan de grond gebonden overkapping voor van het tegen weersinvloeden beschermd parkeren van voertuigen.
3. Het additioneel gecontracteerde terugleververmogen voor een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, onderdeel b, subonderdeel 2°, en onderdeel c, subonderdelen 2° en 3°, bedraagt maximaal 50% van het piekvermogen van de zonnepanelen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 23, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt een productie-installatie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, onderdeel b, subonderdeel 1°, en onderdeel c, subonderdeel 1°, binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger neemt een productie-installatie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
4. De subsidieontvanger neemt een productie-installatie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, onderdeel c, subonderdelen 2° en 3°, en onderdeel d, subonderdelen 1°, 2° en 3°, binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
5. Artikel 3, eerste lid, van de algemene uitvoeringsregeling is niet van toepassing op een productie-installatie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, onderdeel b, subonderdeel 1°, en onderdeel c, subonderdeel 1°.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd:
a. uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een productie-installatie met een vermogen groter dan 400 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is; of
c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een productie-installatie met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 25, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie die ingrijpend wordt gerenoveerd en waarmee:
a. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbaar gas wordt geproduceerd met een productie-installatie, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt als productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen;
b. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbaar gas wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt als productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen;
c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW hernieuwbaar gas wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt als productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare warmte en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen; of
d. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW hernieuwbaar gas wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt als productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 27, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. Een subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib waarbij:
a. verbeteringen zijn uitgevoerd in het productieproces waarna er per ton slib sprake is van ten minste 25% meer biogasproductie ten opzichte van voor de verbetering; en
b. ten minste de installatiedelen die verantwoordelijk zijn voor de aanvullende productie van biogas nieuw zijn.
2. De installatiedelen die verantwoordelijk zijn voor de aanvullende productie, worden niet in gebruik genomen voor de subsidie is aangevraagd.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 29, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de voorgestelde aanpassingen een verbetering van 25% inhouden ten opzichte van de gemiddelde productie van het jaar voorafgaande aan de aanvraag, of, wanneer hij minder dan een jaar produceert, ten opzichte van de totale gemiddelde productie tot het moment van de aanvraag.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in de productie-installatie met een totaal nominaal thermisch vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan het broeikasgasemissiereductiecriterium, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib, waarbij ten minste de opwerkinstallatie waarmee biogas op aardgaskwaliteit wordt gebracht, nieuw is.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 31, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in de productie-installatie met een totaal nominaal thermisch uitgangsvermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas, niet zijnde biosyngas, geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas door middel van vergassing, waarbij ten minste de vergasser nieuw is, uit:
a. biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017; of
b. biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van B-Hout als bedoeld in nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 33, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal thermisch vermogen van de gasopwaardeerinstallatie gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte overige biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie die uitsluitend voorziet in de productie van hernieuwbare warmte uit zonne-energie met een totaal thermisch vermogen:
a. gelijk aan of groter dan 140 kWth en kleiner dan 1 MWth; of
b. gelijk aan of groter dan 1 MWth.
2. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van afgedekte collectoren waarvan de transparante isolerende laag, niet zijnde beglazing van kassen of fotovoltaïsche zonnepanelen, een geïntegreerd geheel vormt met de collector van een collectorsysteem of met collectoren waarbij het zonlicht met externe spiegels of lenzen wordt geconcentreerd.
3. Het vermogen in kWth van de productie-installatie wordt berekend door de apertuuroppervlakte van de afgedekte collectoren of het aangestraalde oppervlakte van de spiegels of lenzen voor het concentreren van zonlicht in vierkante meter te vermenigvuldigen met een factor 0,7.
4. De subsidie wordt niet verstrekt indien reeds op basis van artikel 4.5.2. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies subsidie is verstrekt.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 35, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie waarmee:
a. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;
c. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 400 kW en waarbij ten minste de vergister nieuw is;
d. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen groter dan 400 kW, voor elektrisch en thermisch vermogen samen, en waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt;
e. hernieuwbare warmte wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW, en waarbij ten minste de vergister nieuw is; of
f. hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte worden geproduceerd door middel van monomestvergisting, met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW, voor elektrisch en thermisch vermogen samen, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch rendement ten minste 20% bedraagt.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 37, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie voor de opwekking van warmte of gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie die ingrijpend wordt gerenoveerd en waarmee:
a. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen;
b. uitsluitend door middel van allesvergisting hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen;
c. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen; of
d. uitsluitend door middel van monomestvergisting met een vermogen kleiner dan of gelijk aan 400 kW hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 39, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van een biologische afbraakreactie van gisting van zuiveringsslib waarbij er verbeteringen zijn uitgevoerd in het productieproces waarna er per ton slib sprake is van ten minste 25% meer biogasproductie ten opzichte van voor de verbetering:
a. waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, waarbij ten minste de installatie-onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de meerproductie nieuw zijn; of
b. waarmee hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd, waarbij ten minste de installatie-onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de meerproductie, nieuw zijn.
2. De installatiedelen die verantwoordelijk zijn voor de meerproductie, worden niet in gebruik genomen voordat de subsidie is aangevraagd.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 41, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieaanvrager maakt aannemelijk dat de voorgestelde aanpassingen een verbetering van 25% inhouden ten opzichte van de gemiddelde productie van het jaar voorafgaande aan de aanvraag, of, wanneer de producent minder dan een jaar produceert, ten opzichte van de totale gemiddelde productie tot het moment van de aanvraag.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie voor de opwekking van warmte of gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 2 MW gebruikte biomassa voldoet aan de broeikasgasemissiereductiecriteria bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van verbranding van vloeibare biomassa als bedoeld in de nummers 512, 514, 517, 518, 543, 545, 550 tot en met 579, 587, 594, 595 en 800 tot en met 809 van de NTA 8003:2017, met een brander in een ketel, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 0,5 MWth en een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MW.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 43, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van verbranding van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017 in een ketel, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 0,5 MWth en kleiner dan 5 MWth waarbij ten minste de ketel nieuw is.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 45, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
6. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003:2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 5 MWth, waarbij ten minste de ketel nieuw is en waarbij het aantal subsidiabele vollasturen:
a. ten hoogste 4.500 vollasturen per jaar bedraagt;
b. ten hoogste 5.000 vollasturen per jaar bedraagt;
c. ten hoogste 5.500 vollasturen per jaar bedraagt;
d. ten hoogste 6.000 vollasturen per jaar bedraagt;
e. ten hoogste 6.500 vollasturen per jaar bedraagt;
f. ten hoogste 7.000 vollasturen per jaar bedraagt;
g. ten hoogste 7.500 vollasturen per jaar bedraagt;
h. ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt; of
i. ten hoogste 8.500 vollasturen per jaar bedraagt.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 47, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
6. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003:2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, uitsluitend door middel van thermische conversie van biomassa als bedoeld in NTA 8003:2017, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 5 MWth, en waarbij ten minste de ketel nieuw is.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 49, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte vaste biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
6. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003:2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets in een ketel, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 10 MWth, waarbij ten minste de ketel nieuw is en waarin:
a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 worden verbrand;
b. reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017 van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 worden verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt; of
c. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003:2017 worden verbrand voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld in de onderdelen a en b.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 51, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof, biogeen is.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
5. De subsidieontvanger levert de warmte uitsluitend ten behoeve van de verwarming van gebouwde omgeving.
6. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat in voldoende mate aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de algemene uitvoeringsregeling.
7. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van stoom door middel van verbranding van houtpellets in een ketel, met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 5 MWth, waarbij ten minste de stoomketel nieuw is en waarin:
a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 worden verbrand;
b. reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017 van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 worden verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt; of
c. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003:2017 worden verbrand, voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld in de onderdelen a en b.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 53, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat ten minste 97% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
5. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat in voldoende mate aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de algemene uitvoeringsregeling.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets met een brander in een ketel, oven of fornuis, met een nominaal thermisch vermogen gelijk aan of groter dan 5 MWth en een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 100 MWth en waarin:
a. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 worden verbrand;
b. reststoffen die vrijkomen uit bioraffinage als bedoeld in nummer 595 van de NTA 8003:2017 van biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 138 van de NTA 8003:2017 worden verbrand voor ten hoogste 25% van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt; of
c. houtpellets geproduceerd uit biomassa als bedoeld in de nummers 160 tot en met 169 van de NTA 8003:2017 worden verbrand voor ten hoogste vijftien vijfentachtigste deel van de som van het aantal kWh dat in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, geproduceerd met biomassa als bedoeld in de onderdelen a en b.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 55, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat in voldoende mate aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, bedoeld in artikel 7 van de algemene uitvoeringsregeling.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017, waarvoor reeds subsidie op grond van het Besluit SDE is verstrekt en waarvoor op het moment van aanvraag ten minste negen jaar voordien de subsidieperiode is aangevangen in een ketel met een nominaal thermisch vermogen:
a. gelijk aan of groter dan 0,5 MWth en kleiner dan 5 MWth; of
b. van ten minste 5 MWth.
2. De biomassa die in de productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast, is voor ten minste 97% van de energetische waarde biogeen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 57, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa, dan wel de in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 MW gebruikte vaste biomassa, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
5. Als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa als bedoeld in de nummers 100 tot en met 199 van de NTA 8003:2017, draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte die vrijkomt bij het composteren van uitsluitend biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2017, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 300 tot en met 329 van de NTA 8003:2017 in een gesloten ruimte voor compostering onder geconditioneerde omstandigheden, met een vermogen van ten minste 500 kWth.
2. De biomassa die in de productie-installatie wordt toegepast, is voor ten minste 97% van de energetische waarde biogeen.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 59, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter met een thermisch vermogen:
1°. kleiner dan of gelijk aan 12 MWth;
2°. van ten minste 12 MWth tot ten hoogste 20 MWth; of
3°. groter dan 20 MWth;
b. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving en waarbij het aantal vollasturen ten hoogste 3.500 uur bedraagt;
c. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving en waarbij het aantal vollasturen ten hoogste 5.000 uur bedraagt;
d. een productie-installatie bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd, gebruikmakend van ten minste één olie- of gasput met een diepte van ten minste 1.500 meter met een thermisch vermogen:
1°. kleiner dan of gelijk aan 12 MWth;
2°. van ten minste 12 MWth tot ten hoogste 20 MWth; of
3°. groter dan 20 MWth;
e. een productie-installatie als bedoeld in de onderdelen a en d, waarvoor op het moment van aanvragen reeds een subsidie is verleend op grond van het besluit of het Besluit SDE, die wordt uitgebreid met ten minste één aanvullende put met een diepte van ten minste 1.500 meter; of
f. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 4.000 meter.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 61, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 61, onderdelen a, d, e en f, binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 61, onderdelen b en c, binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte hernieuwbare warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die broeikasgas vermindert door:
a. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 500 meter en kleiner dan 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp met een COP-waarde van ten minste 3,0 en met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth;
b. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 500 meter en kleiner dan 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp met een COP-waarde van ten minste 3,0 en met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth en de warmte wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving; of
c. een productie-installatie, bestaande uit één of meer doubletten, waarmee koolstofdioxide-arme warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meer geothermische bronnen met een diepte van ten minste 1.500 meter, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd met een compressiewarmtepomp met een COP-waarde van ten minste 3,0 en met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth en waarbij alle geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 90 °C in het stookseizoen en de warmte wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 63, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 63, onderdeel a, binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 63, onderdelen b en c, binnen zes jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
4. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte onttrokken uit oppervlaktewater of zeewater, waarbij de warmte wordt opgewaardeerd door middel van een warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 3,0 met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth en waarbij:
a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 6.000 vollasturen per jaar bedraagt en de productie-installatie beschikt over een seizoensopslag voor warmte en uitsluitend warmte levert voor verwarming van gebouwde omgeving;
b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 6.000 vollasturen per jaar bedraagt en de productie-installatie uitsluitend warmte levert voor verwarming van gebouwde omgeving;
c. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.500 vollasturen per jaar bedraagt en de productie-installatie beschikt over een seizoensopslag voor warmte en uitsluitend warmte levert voor verwarming van gebouwde omgeving; of
d. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.500 vollasturen per jaar bedraagt en de productie-installatie beschikt over een seizoensopslag voor warmte.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 65, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte onttrokken uit afvalwater of drinkwater door middel van een warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 3,0 en met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth.
2. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, levert uitsluitend warmte aan gebouwde omgeving en wordt niet gebruikt voor koudelevering.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 67, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte uit zonne-energie die integraal onderdeel uitmaakt van een nieuwe tuinbouwkas.
2. De productie-installatie maakt gebruik van:
a. een optisch en zonvolgend systeem waarbij zonlicht wordt geconcentreerd op collectorbuizen met een thermisch vermogen dat ten minste vier keer het nominaal thermisch vermogen van de warmtepomp bedraagt; en
b. een warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 5,0 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth.
3. De productie-installatie heeft een seizoensopslag van warmte.
4. De productie-installatie wordt niet gebruikt voor koudelevering.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 69, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte uit zonne-energie en buitenluchtwarmte door middel van zonnecollectoren die warmte en stroom produceren, waarbij de warmte wordt aangewend voor de verwarming van gebouwde omgeving.
2. De productie-installatie maakt gebruik van een water-water-warmtepomp met een minimaal nominaal thermisch vermogen van 500 kWth en een COP-waarde van ten minste 3,0, waarbij de oppervlakte aan fotovoltaïsch-thermische panelen minimaal 1,2 m2 per kWth aan nominaal thermisch vermogen van de warmtepomp bedraagt.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 71, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van elektriciteit in een ketel.
2. De productie-installatie heeft een nominaal thermisch vermogen van ten minste 5 MWth, waarbij de geproduceerde warmte wordt toegepast in een verwarmingssysteem met een aanvoertemperatuur aan de gebruikerszijde van ten minste 100 °C in het stookseizoen of in een stoomsysteem.
3. Het vermogen van de aansluiting op het elektriciteitsnet is ten minste even groot als het gezamenlijke vermogen van de op de locatie aanwezige elektroboilers.
4. Het gezamenlijke vermogen van de op de locatie aanwezige elektroboilers en de nog te plaatsen elektroboilers is niet groter dan het thermisch vermogen van de op de locatie aanwezige boilers die gestookt worden op fossiele brandstoffen en het maximale thermische vermogen dat zij gelijktijdig kunnen leveren.
5. De feitelijke productie van de productie-installatie bedraagt ten hoogste 7.000 productie-uren per jaar.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 73, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van:
a. een elektrisch aangedreven gesloten warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 2,3 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt;
b. een elektrisch aangedreven gesloten warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 2,3 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.000 vollasturen per jaar bedraagt;
c. een elektrisch aangedreven open warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 2,3 en ten hoogste 12,0 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth, waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.000 vollasturen per jaar bedraagt; of
d. een elektrisch aangedreven open warmtepomp met een COP-waarde van ten minste 2,3 en ten hoogste 12,0 en een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth waarbij het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 3.000 vollasturen per jaar bedraagt.
2. De productie-installatie produceert warmte die op dezelfde locatie wordt gebruikt voor een industriële toepassing, niet zijnde tuinbouw, en levert geen koude.
3. De feitelijke productie van een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en d, bedraagt ten hoogste 4.000 productie-uren per jaar.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 75, eerste lid, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie met een thermisch vermogen van ten minste 2 MWth, waarmee restwarmte wordt uitgekoppeld en naar een andere locatie wordt getransporteerd, waarbij ten minste de warmtewisselaar bij de uitkoppeling nieuw is, en:
a. de warmte wordt opgewaardeerd met een nieuwe warmtepomp met een nominaal thermisch vermogen van ten minste 500 kWth en een COP-waarde van ten minste 3,0 en transport plaatsvindt met behulp van een transportleiding met een verhouding van kilometer nieuw aan te leggen transportleiding per MWth outputvermogen van de productie-installatie en andere op de transportleiding invoedende installaties van:
1°. ≥ 0,10 en < 0,20;
2°. ≥ 0,20 en < 0,30;
3°. ≥ 0,30 en < 0,40;
4°. ≥ 0,40; of
b. de warmte niet wordt opgewaardeerd en transport plaatsvindt met behulp van een transportleiding met een verhouding van kilometer nieuw aan te leggen transportleiding per MWth outputvermogen van de productie-installatie en andere op de transportleiding invoedende installaties van:
1°. ≥ 0,10 en < 0,20;
2°. ≥ 0,20 en < 0,30;
3°. ≥ 0,30 en < 0,40;
4°. ≥ 0,40.
2. De levering van stoom wordt uitgesloten van subsidie.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 77, eerste lid, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de opgewekte koolstofdioxide-arme warmte die voor subsidie in aanmerking komt, wordt aangewend als nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van waterstof geproduceerd door een productie-installatie die waterstof produceert met behulp van elektrolyse met een nominale capaciteit van ten minste 500 kW met:
a. een aansluiting op het elektriciteitsnet; of
b. een directe aansluiting op een productie-installatie die elektriciteit produceert met behulp van windenergie of een productie-installatie die elektriciteit produceert uit zonlicht door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen.
2. De productie-installatie is in staat om, terwijl deze gereed is voor gebruik, minder dan 1% elektriciteit te verbruiken van het maximale vermogen van de productie-installatie.
3. De feitelijke productie van een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt ten hoogste 5.000 productie-uren per jaar.
4. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, wordt niet verstrekt indien:
a. voor de productie van de geleverde elektriciteit van een productie-installatie die elektriciteit produceert met behulp van windenergie, of een productie-installatie die elektriciteit produceert uit door middel van zonne-energie subsidie is of wordt verstrekt; of
b. de door de productie-installatie gebruikte elektriciteit niet is geproduceerd door de productie-installatie voor hernieuwbare elektriciteit die met de directe lijn is aangesloten.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van geavanceerde hernieuwbare brandstof die wordt geproduceerd door een productie-installatie waarmee:
a. bioethanol wordt geproduceerd uit vaste lignocellulosehoudende biomassa, waarvan maximaal 50% B-Hout is als bedoeld in nummers 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017;
b. biomethanol wordt geproduceerd uit vaste lignocellulosehoudende biomassa, waarvan maximaal 50% B-Hout is als bedoeld in nummers 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017;
c. bioLNG wordt geproduceerd door middel van monomestvergisting;
d. bioLNG wordt geproduceerd door middel van allesvergisting; of
e. diesel- en benzinevervangers worden geproduceerd uit vaste lignocellulosehoudende biomassa, waarvan maximaal 50% B-Hout is als bedoeld in nummers 170 tot en met 179 van de NTA 8003:2017.
2. De geavanceerde hernieuwbare brandstof wordt in Nederland wordt geleverd aan wegvoertuigen of binnenvaartschepen en wordt ingeboekt in het register hernieuwbare energie vervoer, bedoeld in paragraaf 9.7.5 van de Wet milieubeheer.
3. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, maakt uitsluitend gebruik van grondstoffen als bedoeld in deel A van bijlage IX bij de richtlijn (EU) 2018/2001.
4. De productie-installatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en e, maakt uitsluitend gebruik van vaste grondstoffen als bedoeld onder o) met uitzondering van zwart residuloog, bruin residuloog, vezelslib, lignine en tallolie, en q) van deel A van Bijlage IX bij de richtlijn (EU) 2018/2001.
1. De subsidie, bedoeld in artikel 81, eerste lid, onderdelen a, b en e, wordt voor een periode van vijftien jaar verstrekt.
2. De subsidie, bedoeld in artikel 81, eerste lid, onderdelen c en d, wordt voor een periode van twaalf jaar verstrekt.
3. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van koolstofdioxide-arme warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van koolstofdioxide-arme warmte door middel van elektriciteit in een hybride glasoven met een elektrisch aansluitvermogen van ten minste 500 kWe, en waarbij het elektrisch vermogen van de hybride glasoven ten minste 80% bedraagt van het nominaal thermisch vermogen van de hybride glasoven.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of doet opslaan door een houder van een vergunning voor het exploiteren van een broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.5 van de Wet milieubeheer in een ondergronds opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, waarbij:
a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is;
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide;
b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;
c. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
d. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een nieuw productieproces voor de productie van waterstof uit restgassen en waarbij de waterstof wordt ingezet in een productieproces voor ondervuring in een ketel, fornuis of warmtekrachtkoppeling, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
e. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
f. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een nieuw proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
g. de afvang van koolstofdioxide gebeurt bij een nieuw verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.
2. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, d, e, f of g.
3. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, b, c, f, g, h, l of m, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
4. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel c, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel d, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel e, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel f, subonderdelen 1° of 2° of onderdeel g, subonderdeel 1°.
5. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, f, h of l, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
6. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, onderdeel c, subonderdeel 3°, onderdeel d, subonderdeel 3°, onderdeel e, subonderdeel 3°, onderdeel f, subonderdeel 3° of onderdeel g, subonderdeel 2°.
7. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in, of artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel b, g of m, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die niet valt onder het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer, en die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of doet opslaan door een houder van een vergunning voor het exploiteren van een broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.5 van de Wet milieubeheer in een ondergronds opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, waarbij:
a. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 4.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is;
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en tenminste de vervloeiingsinstallatie nieuw is; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide;
b. het aantal subsidiabele vollasturen ten hoogste 8.000 vollasturen per jaar bedraagt, de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de compressor nieuw is; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;
c. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
d. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een nieuw productieproces voor de productie van waterstof uit restgassen en waarbij de waterstof wordt ingezet in een productieproces voor ondervuring in een ketel, fornuis of warmtekrachtkoppeling, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
e. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
f. de afvang van koolstofdioxide gebeurt bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande afvalverbrandingsinstallatie, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
g. de afvang van koolstofdioxide gebeurt in een nieuw proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
h. de afvang van koolstofdioxide gebeurt bij een nieuw verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een buisleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.
2. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdelen a, c, d, e, f of g.
3. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, b, c, f, g, h, i, j, k, l of m van de regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
4. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel c, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel d, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel e, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel f, subonderdelen 1° of 2° of onderdeel g, subonderdeel 1°.
5. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, f, h, i, k, of l van de regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
6. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 89, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, onderdeel c, subonderdeel 3°, onderdeel d, subonderdeel 3°, onderdeel e, subonderdeel 3°, onderdeel f, subonderdeel 3° of onderdeel g, subonderdeel 2°.
7. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel b, g, j of m van de regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent die met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en gebruikt of doet gebruiken ter vermindering van broeikasgas door middel van nuttig aangewende koolstofdioxide, waarbij:
a. de koolstofdioxide wordt afgevangen bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
b. de koolstofdioxide wordt afgevangen bij een op het moment van indienen van de aanvraag bij een bestaand proces, en gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de vervloeiingsinstallatie nieuw is;
c. de koolstofdioxide wordt afgevangen bij een nieuw proces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
d. de koolstofdioxide die wordt afgevangen ontstaat bij een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
e. de koolstofdioxide die wordt afgevangen ontstaat bij een nieuw verbrandingsproces, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
f. de koolstofdioxide wordt afgevangen die ontstaat bij een in een op het moment van indienen van de aanvraag bestaande afvalverbrandingsinstallatie, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn;
2°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de compressor nieuw zijn, en de transportleiding wordt uitgebreid of nieuw aangelegd; of
3°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn;
g. de koolstofdioxide wordt afgevangen bij een biomassaverbrandingsinstallatie, en gebruik wordt gemaakt van:
1°. gasvormig transport van koolstofdioxide door een transportleiding, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide nieuw is; of
2°. vloeibaar transport van koolstofdioxide, en ten minste de installatie voor de afvang van koolstofdioxide en de vervloeiingsinstallatie nieuw zijn.
2. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, d, e, f of g, kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1° of artikel 87, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°.
3. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel c, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel d, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel e, subonderdelen 1° of 2°, onderdeel f, subonderdelen 1° of 2° of onderdeel g, subonderdeel 1° kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2° of artikel 87, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 2°.
4. Een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°, onderdeel c, subonderdeel 3°, onderdeel d, subonderdeel 3°, onderdeel e, subonderdeel 3°, onderdeel f, subonderdeel 3° of onderdeel g, subonderdeel 2° kan worden gecombineerd met een productie-installatie als bedoeld in artikel 85, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3° of artikel 87, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 3°.
1. Voor de fase, genoemd in de eerste kolom van onderstaande tabel, wordt:
a. de periode waarbinnen de aanvragen ontvangen moeten zijn, vastgesteld van de datum, genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel, tot de datum, genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel, van de daarop volgende fase; de vijfde fase sluit op 6 oktober 2022, 17:00 uur;
b. het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, 27, eerste lid, 43a, eerste lid, en 55e, eerste lid, van het besluit, per respectievelijke fase vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
---|---|---|
fase |
periode openstelling |
fasebedrag in euro/1.000 kg broeikasgas |
1 |
Van 28 juni 2022, 9:00 uur tot 11 juli 2022, 17:00 uur |
65 |
2 |
Van 11 juli 2022, 17:00 uur tot 29 augustus 2022, 17:00 uur |
75 |
3 |
Van 29 augustus 2022, 17:00 uur tot 12 september 2022, 17:00 uur |
105 |
4 |
Van 12 september 2022, 17:00 uur tot 26 september 2022, 17.00 uur |
165 |
5 |
Van 26 september 2022, 17:00 uur tot 6 oktober 2022, 17.00 uur |
300 |
2. Voor de fase 1 tot en met 5, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van het fasebedrag, genoemd in de derde kolom van de tabel in het eerste lid, het omgerekende fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, artikel 27, eerste lid, en 43a, eerste lid en 55e, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking en vermindering van broeikasgas, vastgesteld op het respectievelijk in de derde, vierde, vijfde, zesde en zevende kolom van onderstaande tabellen genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
---|---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Fasebedrag in euro/kWh |
||||
Fase 1 |
Fase 2 |
Fase 3 |
Fase 4 |
Fase 5 |
||
Artikel 11, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte < 50 cm |
0,0547 |
0,0560 |
0,0599 |
0,0677 |
0,0852 |
Artikel 11, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
0,0547 |
0,0560 |
0,0599 |
0,0677 |
0,0852 |
Artikel 11, onderdeel c |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm, renovatie |
0,0547 |
0,0560 |
0,0599 |
0,0677 |
0,0852 |
Artikel 13 |
Osmose |
0,0547 |
0,0560 |
0,0599 |
0,0677 |
0,0852 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, ≥ 8,5 m/s |
0,0389 |
0,0393 |
0,0393 |
0,0393 |
0,0393 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0410 |
0,0410 |
0,0410 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0441 |
0,0441 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0482 |
0,0482 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0500 |
0,0509 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, < 6,75 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0500 |
0,0554 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8,5 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0455 |
0,0455 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0481 |
0,0481 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0500 |
0,0523 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0500 |
0,0574 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0500 |
0,0610 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, hoogtebeperkt < 6,75 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0500 |
0,0649 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Wind op waterkering, ≥ 8,5 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0425 |
0,0425 |
0,0425 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Wind op waterkering, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0444 |
0,0444 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Wind op waterkering, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0475 |
0,0475 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4° |
Wind op waterkering, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0500 |
0,0518 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5° |
Wind op waterkering, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0500 |
0,0554 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6° |
Wind op waterkering, < 6,75 m/s |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0500 |
0,0599 |
Artikel 21, eerste lid |
Wind in meer, water ≥ 1 km² |
0,0389 |
0,0400 |
0,0433 |
0,0500 |
0,0592 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden |
0,0705 |
0,0705 |
0,0705 |
0,0705 |
0,0705 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden |
0,0643 |
0,0654 |
0,0670 |
0,0670 |
0,0670 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, drijvend op water |
0,0656 |
0,0667 |
0,0699 |
0,0705 |
0,0705 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, drijvend op water |
0,0461 |
0,0472 |
0,0504 |
0,0569 |
0,0668 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land |
0,0656 |
0,0667 |
0,0677 |
0,0677 |
0,0677 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 15 MWp, op land |
0,0461 |
0,0472 |
0,0504 |
0,0567 |
0,0567 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 15 MWp, op land |
0,0425 |
0,0436 |
0,0468 |
0,0533 |
0,0538 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 15 MWp, zonvolgend op land |
0,0461 |
0,0472 |
0,0504 |
0,0551 |
0,0551 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 15 MWp, zonvolgend op land |
0,0425 |
0,0436 |
0,0468 |
0,0524 |
0,0524 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op water |
0,0460 |
0,0471 |
0,0502 |
0,0566 |
0,0646 |
Artikel 25, onderdeel a |
Allesvergisting, gas |
0,0333 |
0,0351 |
0,0406 |
0,0516 |
0,0701 |
Artikel 25, onderdeel b |
Monomestvergisting > 400 kW, gas |
0,0432 |
0,0466 |
0,0567 |
0,0768 |
0,0777 |
Artikel 25, onderdeel c |
Monomestvergisting ≤ 400 kW, gas |
0,0432 |
0,0466 |
0,0567 |
0,0768 |
0,1111 |
Artikel 27, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0333 |
0,0351 |
0,0406 |
0,0516 |
0,0608 |
Artikel 27, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas |
0,0333 |
0,0351 |
0,0406 |
0,0516 |
0,0578 |
Artikel 27, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0432 |
0,0466 |
0,0567 |
0,0768 |
0,0974 |
Artikel 27, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas |
0,0432 |
0,0466 |
0,0567 |
0,0768 |
0,0911 |
Artikel 29, eerste lid |
RWZI verbeterde slibgisting, gas |
0,0333 |
0,0351 |
0,0406 |
0,0516 |
0,0763 |
Artikel 31 |
RWZI bestaande slibgisting (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0320 |
0,0320 |
0,0320 |
0,0320 |
0,0320 |
Artikel 33, onderdeel a |
Biomassavergassing (inclusief B-hout) |
0,0337 |
0,0356 |
0,0413 |
0,0526 |
0,0683 |
Artikel 33, onderdeel b |
Biomassavergassing (exclusief B-hout) |
0,0333 |
0,0351 |
0,0406 |
0,0516 |
0,0763 |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel a |
Zonthermie ≥ 140 kWth en < 1 MWth |
0,0523 |
0,0546 |
0,0613 |
0,0749 |
0,0949 |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel b |
Zonthermie ≥ 1 MWth |
0,0470 |
0,0493 |
0,0560 |
0,0696 |
0,0808 |
Artikel 37, onderdeel a |
Allesvergisting, warmte |
0,0470 |
0,0493 |
0,0560 |
0,0672 |
0,0672 |
Artikel 37, onderdeel b |
Allesvergisting, gecombineerde opwekking |
0,0535 |
0,0557 |
0,0623 |
0,0749 |
0,0749 |
Artikel 37, onderdeel c |
Monomestvergisting, warmte > 400 kW |
0,0569 |
0,0607 |
0,0721 |
0,0821 |
0,0821 |
Artikel 37, onderdeel d |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 400 kW |
0,0664 |
0,0701 |
0,0812 |
0,0977 |
0,0977 |
Artikel 37, onderdeel e |
Monomestvergisting, warmte ≤ 400 kW |
0,0569 |
0,0607 |
0,0721 |
0,0948 |
0,1143 |
Artikel 37, onderdeel f |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,0831 |
0,0868 |
0,0980 |
0,1204 |
0,1671 |
Artikel 39, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, warmte |
0,0470 |
0,0493 |
0,0560 |
0,0609 |
0,0609 |
Artikel 39, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking |
0,0535 |
0,0557 |
0,0623 |
0,0635 |
0,0635 |
Artikel 39, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur, warmte ≤ 400 kW |
0,0569 |
0,0607 |
0,0721 |
0,0822 |
0,0822 |
Artikel 39, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,0831 |
0,0868 |
0,0980 |
0,1204 |
0,1222 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel a |
RWZI verbeterde slibgisting, warmte |
0,0470 |
0,0493 |
0,0560 |
0,0685 |
0,0685 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel b |
RWZI verbeterde slibgisting, gecombineerde opwekking |
0,0571 |
0,0593 |
0,0659 |
0,0791 |
0,0936 |
Artikel 43 |
Ketel op vloeibare biomassa |
0,0471 |
0,0494 |
0,0563 |
0,0657 |
0,0657 |
Artikel 45 |
Kleine ketel op vaste of vloeibare biomassa |
0,0475 |
0,0498 |
0,0568 |
0,0618 |
0,0618 |
Artikel 47, onderdeel a |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (4.500 vollasturen) |
0,0367 |
0,0390 |
0,0461 |
0,0529 |
0,0529 |
Artikel 47, onderdeel b |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.000 vollasturen) |
0,0367 |
0,0390 |
0,0461 |
0,0520 |
0,0520 |
Artikel 47, onderdeel c |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.500 vollasturen) |
0,0367 |
0,0390 |
0,0461 |
0,0510 |
0,0510 |
Artikel 47, onderdeel d |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.000 vollasturen) |
0,0367 |
0,0390 |
0,0461 |
0,0503 |
0,0503 |
Artikel 47, onderdeel e |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.500 vollasturen) |
0,0367 |
0,0390 |
0,0461 |
0,0496 |
0,0496 |
Artikel 47, onderdeel f |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.000 vollasturen) |
0,0367 |
0,0390 |
0,0461 |
0,0493 |
0,0493 |
Artikel 47, onderdeel g |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.500 vollasturen) |
0,0367 |
0,0390 |
0,0461 |
0,0489 |
0,0489 |
Artikel 47, onderdeel h |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.000 vollasturen) |
0,0367 |
0,0390 |
0,0461 |
0,0485 |
0,0485 |
Artikel 47, onderdeel i |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.500 vollasturen) |
0,0367 |
0,0390 |
0,0461 |
0,0480 |
0,0480 |
Artikel 49 |
Grote ketel op B-hout |
0,0289 |
0,0289 |
0,0289 |
0,0289 |
0,0289 |
Artikel 51 |
Grote ketel op houtpellets voor gebouwde omgeving |
0,0316 |
0,0339 |
0,0408 |
0,0547 |
0,0697 |
Artikel 53 |
Grote stoomketel op houtpellets |
0,0364 |
0,0387 |
0,0456 |
0,0595 |
0,0685 |
Artikel 55 |
Directe inzet (brander) van houtpellets voor industriële toepassingen |
0,0441 |
0,0464 |
0,0521 |
0,0521 |
0,0521 |
Artikel 57, eerste lid, onderdeel a |
Kleine ketel op vaste of vloeibare biomassa verlengde levensduur |
0,0342 |
0,0342 |
0,0342 |
0,0342 |
0,0342 |
Artikel 57, eerste lid, onderdeel b |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa verlengde levensduur |
0,0367 |
0,0385 |
0,0385 |
0,0385 |
0,0385 |
Artikel 59, eerste lid |
Composteringsinstallatie, warmte |
0,0462 |
0,0462 |
0,0462 |
0,0462 |
0,0462 |
Artikel 61, onderdelen a, subonderdeel 1° en d, subonderdeel 1° |
Diepe geothermie < 12 MWth, basislast |
0,0451 |
0,0494 |
0,0620 |
0,0620 |
0,0620 |
Artikel 61, onderdelen a, subonderdeel 2° en d, subonderdeel 2° |
Diepe geothermie ≥ 12 MWth en < 20 MWth, basislast |
0,0437 |
0,0437 |
0,0437 |
0,0437 |
0,0437 |
Artikel 61, onderdelen a, subonderdeel 3° en d, subonderdeel 3° |
Diepe geothermie ≥ 20 MWth, basislast |
0,0417 |
0,0417 |
0,0417 |
0,0417 |
0,0417 |
Artikel 61, onderdeel b |
Diepe geothermie, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0448 |
0,0491 |
0,0621 |
0,0882 |
0,1072 |
Artikel 61, onderdeel c |
Diepe geothermie, middenlast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0451 |
0,0494 |
0,0626 |
0,0888 |
0,0889 |
Artikel 61, onderdeel e |
Diepe geothermie, basislast, aanvullende put |
0,0310 |
0,0310 |
0,0310 |
0,0310 |
0,0310 |
Artikel 61, onderdeel f |
Ultradiepe geothermie, basislast |
0,0452 |
0,0496 |
0,0628 |
0,0681 |
0,0681 |
Artikel 63, onderdeel a |
Ondiepe geothermie met warmtepomp, basislast, |
0,0414 |
0,0452 |
0,0567 |
0,0768 |
0,0768 |
Artikel 63, onderdeel b |
Ondiepe geothermie met warmtepomp, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0414 |
0,0452 |
0,0567 |
0,0796 |
0,1160 |
Artikel 63, onderdeel c |
Diepe geothermie met warmtepomp, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0412 |
0,0450 |
0,0563 |
0,0790 |
0,0978 |
Artikel 65, onderdeel a |
Thermische energie uit oppervlaktewater met seizoensopslag, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0285 |
0,0303 |
0,0358 |
0,0468 |
0,0715 |
Artikel 65, onderdeel b |
Thermische energie uit oppervlaktewater met seizoensopslag, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0285 |
0,0303 |
0,0358 |
0,0468 |
0,0715 |
Artikel 65, onderdeel c |
Thermische energie uit oppervlaktewater, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0289 |
0,0308 |
0,0364 |
0,0478 |
0,0547 |
Artikel 65, onderdeel d |
Thermische energie uit oppervlaktewater met seizoensopslag, directe toepassing |
0,0291 |
0,0311 |
0,0369 |
0,0484 |
0,0642 |
Artikel 67, eerste lid |
Thermische energie uit drink- en afvalwater, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0288 |
0,0307 |
0,0364 |
0,0477 |
0,0731 |
Artikel 69, eerste lid |
Daglichtkas |
0,0342 |
0,0362 |
0,0421 |
0,0540 |
0,0771 |
Artikel 71, eerste lid |
Zon-PVT systeem |
0,0441 |
0,0441 |
0,0441 |
0,0441 |
0,0441 |
Artikel 73, eerste lid |
Elektroboiler |
0,0361 |
0,0384 |
0,0451 |
0,0587 |
0,0604 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel a |
Industriële gesloten warmtepomp (8.000 uur) |
0,0337 |
0,0356 |
0,0381 |
0,0381 |
0,0381 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel b |
Industriële gesloten warmtepomp (3.000 uur) |
0,0337 |
0,0356 |
0,0412 |
0,0526 |
0,0778 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel c |
Industriële open warmtepomp (8.000 uur) |
0,0349 |
0,0370 |
0,0395 |
0,0395 |
0,0395 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel d |
Industriële open warmtepomp (3.000 uur) |
0,0349 |
0,0370 |
0,0432 |
0,0556 |
0,0836 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,10 en < 0,20 km/MWth |
0,0287 |
0,0306 |
0,0362 |
0,0474 |
0,0501 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0287 |
0,0306 |
0,0362 |
0,0473 |
0,0535 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,30 en < 0,40 km/MWth |
0,0287 |
0,0306 |
0,0361 |
0,0473 |
0,0570 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 4° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,40 km/MWth |
0,0287 |
0,0305 |
0,0361 |
0,0473 |
0,0604 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,10 en < 0,20 km/MWth |
0,0141 |
0,0141 |
0,0141 |
0,0141 |
0,0141 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0181 |
0,0181 |
0,0181 |
0,0181 |
0,0181 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0, 30 en < 0, 40 km/MWth |
0,0221 |
0,0221 |
0,0221 |
0,0221 |
0,0221 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Benutting restwarmte, transportleiding ≥ 0,40 km/MWth |
0,0261 |
0,0261 |
0,0261 |
0,0261 |
0,0261 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel a |
Waterstof uit elektrolyse, netgekoppeld |
0,0489 |
0,0512 |
0,0580 |
0,0718 |
0,1027 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel b |
Waterstof uit elektrolyse, directe lijn met windpark |
0,0489 |
0,0512 |
0,0580 |
0,0718 |
0,1027 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bio-ethanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,0820 |
0,0849 |
0,0934 |
0,1106 |
0,1229 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel b |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bio-methanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,0797 |
0,0822 |
0,0897 |
0,1047 |
0,1070 |
Artikel 81 eerste lid, onderdeel c |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bio-LNG uit monomestvergisting |
0,0527 |
0,0566 |
0,0685 |
0,0923 |
0,0940 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel d |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bio-LNG uit allesvergisting |
0,0427 |
0,0451 |
0,0524 |
0,0669 |
0,0873 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel e |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, diesel- en benzinevervangers uit vaste lignocellulose houdende biomassa |
0,0795 |
0,0823 |
0,0907 |
0,1038 |
0,1038 |
Artikel 83 |
Hybride glasoven |
0,0524 |
0,0536 |
0,0574 |
0,0651 |
0,0821 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
---|---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Fasebedrag in euro/1.000 kg CO2 |
||||
Fase 1 |
Fase 2 |
Fase 3 |
Fase 4 |
Fase 5 |
||
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, gasvormig transport |
108,2214 |
108,2214 |
108,2214 |
108,2214 |
108,2214 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
119,1391 |
128,1562 |
136,9981 |
136,9981 |
136,9981 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport |
94,3260 |
94,3260 |
94,3260 |
94,3260 |
94,3260 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties, gasvormig transport |
71,4435 |
71,4435 |
71,4435 |
71,4435 |
71,4435 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
101,7694 |
101,7694 |
101,7694 |
101,7694 |
101,7694 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
98,5264 |
98,5264 |
98,5264 |
98,5264 |
98,5264 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
119,1391 |
125,6159 |
125,6159 |
125,6159 |
125,6159 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring, gasvormig transport |
119,0034 |
127,9996 |
131,8951 |
131,8951 |
131,8951 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
118,6908 |
127,6388 |
154,4829 |
161,0091 |
161,0091 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
114,2075 |
122,4658 |
131,4751 |
131,4751 |
131,4751 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
113,8948 |
122,1050 |
146,7356 |
157,7749 |
157,7749 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
79,7373 |
79,7373 |
79,7373 |
79,7373 |
79,7373 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
110,4629 |
110,4629 |
110,4629 |
110,4629 |
110,4629 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
115,2358 |
115,3766 |
115,3766 |
115,3766 |
115,3766 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
114,9231 |
123,2915 |
140,0336 |
140,0336 |
140,0336 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
58,9233 |
67,9884 |
95,1838 |
108,2214 |
108,2214 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
58,6106 |
67,6277 |
94,6787 |
136,9981 |
136,9981 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport |
58,6106 |
67,6277 |
94,3260 |
94,3260 |
94,3260 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
58,9233 |
67,9884 |
71,4435 |
71,4435 |
71,4435 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
58,6106 |
67,6277 |
94,6787 |
101,7694 |
101,7694 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
58,9233 |
67,9884 |
95,1838 |
98,5264 |
98,5264 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
58,6106 |
67,6277 |
94,6787 |
125,6159 |
125,6159 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
58,4749 |
67,4711 |
94,4595 |
131,8951 |
131,8951 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
58,1623 |
67,1103 |
93,9544 |
147,6427 |
161,0091 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
53,6790 |
61,9373 |
86,7122 |
131,4751 |
131,4751 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
53,3663 |
61,5765 |
86,2071 |
135,4683 |
157,7749 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande afvalverbrandingsinstallatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
48,4199 |
55,8692 |
78,2168 |
122,9121 |
145,7642 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande afvalverbrandingsinstallatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
48,1073 |
55,5084 |
77,7118 |
122,1185 |
176,2205 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
59,3199 |
68,4461 |
79,7373 |
79,7373 |
79,7373 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
59,0073 |
68,0853 |
95,3194 |
110,4629 |
110,4629 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
54,7073 |
63,1238 |
88,3733 |
115,3766 |
115,3766 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
54,3946 |
62,7630 |
87,8682 |
138,0786 |
140,0336 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
88,1004 |
88,1004 |
88,1004 |
88,1004 |
88,1004 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
102,0525 |
102,0525 |
102,0525 |
102,0525 |
102,0525 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
124,9445 |
133,2626 |
135,8253 |
135,8253 |
135,8253 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel b |
Extra CCU – Bestaande CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
84,8423 |
84,8423 |
84,8423 |
84,8423 |
84,8423 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
56,2011 |
56,2011 |
56,2011 |
56,2011 |
56,2011 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
70,1532 |
70,1532 |
70,1532 |
70,1532 |
70,1532 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
111,1811 |
111,1811 |
111,1811 |
111,1811 |
111,1811 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
120,0055 |
127,5638 |
145,6955 |
145,6955 |
145,6955 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
120,0055 |
127,5638 |
150,2387 |
159,6476 |
159,6476 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
119,6928 |
127,2030 |
149,7336 |
194,7948 |
195,4933 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
114,5953 |
114,5953 |
114,5953 |
114,5953 |
114,5953 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
121,0338 |
128,5474 |
128,5474 |
128,5474 |
128,5474 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
120,7211 |
128,3895 |
151,3947 |
162,1859 |
162,1859 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie, gasvormig transport |
114,7464 |
121,4957 |
141,7433 |
166,3267 |
166,3267 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
114,7464 |
121,4957 |
141,7433 |
180,2788 |
180,2788 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
114,4338 |
121,1349 |
141,2383 |
181,4450 |
220,3396 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij biomassa-installatie, gasvormig |
106,1462 |
112,8433 |
112,8433 |
112,8433 |
112,8433 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij biomassa-installatie, vloeibaar, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
104,8365 |
112,3688 |
134,9657 |
146,6503 |
146,6503 |
3. In afwijking van de fasebedragen, genoemd in de derde, vierde, vijfde, zesde en zevende kolom van de tabel in het tweede lid, geldt voor de productie-installaties, bedoeld in de artikelen 11, 13, 15, eerste lid, 17, eerste lid, 19, eerste lid, 21, eerste lid, 23, eerste lid, 25, 27, 29, eerste lid, 31, 33, 35, eerste lid, 37, 39, 41, eerste lid, 43, 45, 47, 49, 51, 53, 55, 57, eerste lid, 59, eerste lid, 61, 63, 65, 67, eerste lid, 69, eerste lid, 71, eerste lid, 73, eerste lid, 75, eerste lid, 77, eerste lid, 79, eerste lid, 81, eerste lid en 83, het fasebedrag in euro per kWh in vier decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, indien dat bedrag per kWh lager is dan het fasebedrag dat van toepassing is voor de fase waarin de aanvraag is ingediend.
4. In afwijking van de fasebedragen, genoemd in de derde, vierde, vijfde, zesde of zevende kolom van de tabel in het tweede lid, geldt voor de productie-installaties, bedoeld in de artikelen 85, eerste lid, 87, eerste lid, en 89, eerste lid, het fasebedrag in euro per 1.000 kg broeikasgas in vier decimalen dat door de aanvrager bij de aanvraag in een fase is ingediend, indien dat bedrag per 1.000 kg broeikasgas lager is dan het fasebedrag, genoemd in de respectievelijke derde, vierde, vijfde, zesde of zevende kolom van de tabel in het tweede lid, dat van toepassing is voor de fase waarin de aanvraag is ingediend.
1. Het rangschikkingsbedrag, bedoeld voor de vergelijking van de fasebedragen op grond van artikel 58, tweede lid, van het besluit, wordt berekend volgens de formule in het tweede lid en voor de uitdrukking in euro per 1.000 kg vermindering van broeikasgas vermenigvuldigd met de factor 1.000 en afgerond op drie decimalen.
2. De formule voor de berekening van het rangschikkingsbedrag luidt:
a. voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte of hernieuwbare warmte en hernieuwbare elektriciteit: het quotiënt van het verschil tussen het fasebedrag waarvoor de aanvrager de aanvraag heeft ingediend en de langetermijnenergieprijs als vastgesteld in de derde kolom van de in dit lid opgenomen tabel, en de omrekenfactor als vastgesteld in de vierde kolom van de in dit lid opgenomen tabel;
b. voor productie-installaties voor vermindering van broeikasgas: het quotiënt van het verschil tussen het fasebedrag waarvoor de aanvrager de aanvraag heeft ingediend en het langetermijnbroeikasgasbedrag als vastgesteld in de derde kolom van de in dit lid opgenomen tabel, en de omrekenfactor als vastgesteld in de vierde kolom van de in dit lid opgenomen tabel.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Langetermijn energieprijs of langetermijn broeikasgasbedrag in euro/kWh |
Omrekenfactor in kg CO2/kWh |
Artikel 11, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte < 50 cm |
0,0462 |
0,1300 |
Artikel 11, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
0,0462 |
0,1300 |
Artikel 11, onderdeel c |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm, renovatie |
0,0462 |
0,1300 |
Artikel 13 |
Osmose |
0,0462 |
0,1300 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, ≥ 8,5 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, < 6,75 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8,5 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, hoogtebeperkt < 6,75 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Wind op waterkering, ≥ 8,5 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Wind op waterkering, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Wind op waterkering, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4° |
Wind op waterkering, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5° |
Wind op waterkering, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6° |
Wind op waterkering, < 6,75 m/s |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 21, eerste lid |
Wind in meer, water ≥ 1 km² |
0,0317 |
0,1107 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden |
0,0655 |
0,1077 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden |
0,0573 |
0,1077 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, drijvend op water |
0,0586 |
0,1076 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, drijvend op water |
0,0391 |
0,1076 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land |
0,0586 |
0,1076 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 15 MWp, op land |
0,0391 |
0,1076 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 15 MWp, op land |
0,0355 |
0,1076 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 15 MWp, zonvolgend op land |
0,0391 |
0,1075 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 15 MWp, zonvolgend op land |
0,0355 |
0,1075 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op water |
0,0391 |
0,1060 |
Artikel 25, onderdeel a |
Allesvergisting, gas |
0,0214 |
0,1830 |
Artikel 25, onderdeel b |
Monomestvergisting > 400 kW, gas |
0,0214 |
0,3358 |
Artikel 25, onderdeel c |
Monomestvergisting ≤ 400 kW, gas |
0,0214 |
0,3358 |
Artikel 27, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0214 |
0,1830 |
Artikel 27, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas |
0,0214 |
0,1830 |
Artikel 27, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0214 |
0,3358 |
Artikel 27, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas |
0,0214 |
0,3358 |
Artikel 29, eerste lid |
RWZI verbeterde slibgisting, gas |
0,0214 |
0,1830 |
Artikel 31 |
RWZI bestaande slibgisting (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0214 |
0,1830 |
Artikel 33, onderdeel a |
Biomassavergassing (inclusief B-hout) |
0,0214 |
0,1892 |
Artikel 33, onderdeel b |
Biomassavergassing (exclusief B-hout) |
0,0214 |
0,1830 |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel a |
Zonthermie ≥ 140 kWth en < 1 MWth |
0,0376 |
0,2260 |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel b |
Zonthermie ≥ 1 MWth |
0,0323 |
0,2260 |
Artikel 37, onderdeel a |
Allesvergisting, warmte |
0,0323 |
0,2260 |
Artikel 37, onderdeel b |
Allesvergisting, gecombineerde opwekking |
0,0391 |
0,2211 |
Artikel 37, onderdeel c |
Monomestvergisting, warmte > 400 kW |
0,0323 |
0,3788 |
Artikel 37, onderdeel d |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 400 kW |
0,0422 |
0,3717 |
Artikel 37, onderdeel e |
Monomestvergisting, warmte ≤ 400 kW |
0,0323 |
0,3788 |
Artikel 37, onderdeel f |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,0589 |
0,3725 |
Artikel 39, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, warmte |
0,0323 |
0,2260 |
Artikel 39, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking |
0,0391 |
0,2211 |
Artikel 39, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur, warmte ≤ 400 kW |
0,0323 |
0,3788 |
Artikel 39, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,0589 |
0,3725 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel a |
RWZI verbeterde slibgisting, warmte |
0,0323 |
0,2260 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel b |
RWZI verbeterde slibgisting, gecombineerde opwekking |
0,0428 |
0,2200 |
Artikel 43 |
Ketel op vloeibare biomassa |
0,0323 |
0,2281 |
Artikel 45 |
Kleine ketel op vaste of vloeibare biomassa |
0,0323 |
0,2334 |
Artikel 47, onderdeel a |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (4.500 vollasturen) |
0,0214 |
0,2350 |
Artikel 47, onderdeel b |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.000 vollasturen) |
0,0214 |
0,2350 |
Artikel 47, onderdeel c |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.500 vollasturen) |
0,0214 |
0,2350 |
Artikel 47, onderdeel d |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.000 vollasturen) |
0,0214 |
0,2350 |
Artikel 47, onderdeel e |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.500 vollasturen) |
0,0214 |
0,2350 |
Artikel 47, onderdeel f |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.000 vollasturen) |
0,0214 |
0,2350 |
Artikel 47, onderdeel g |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.500 vollasturen) |
0,0214 |
0,2350 |
Artikel 47, onderdeel h |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.000 vollasturen) |
0,0214 |
0,2350 |
Artikel 47, onderdeel i |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (8.500 vollasturen) |
0,0214 |
0,2350 |
Artikel 49 |
Grote ketel op B-hout |
0,0214 |
0,2322 |
Artikel 51 |
Grote ketel op houtpellets voor gebouwde omgeving |
0,0166 |
0,2308 |
Artikel 53 |
Grote stoomketel op houtpellets |
0,0214 |
0,2308 |
Artikel 55 |
Directe inzet (brander) van houtpellets voor industriële toepassingen |
0,0291 |
0,2308 |
Artikel 57, eerste lid, onderdeel a |
Kleine ketel op vaste of vloeibare biomassa verlengde levensduur |
0,0323 |
0,2350 |
Artikel 57, eerste lid, onderdeel b |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa verlengde levensduur |
0,0214 |
0,2350 |
Artikel 59, eerste lid |
Composteringsinstallatie, warmte |
0,0323 |
0,2260 |
Artikel 61, onderdelen a, subonderdeel 1° en d, subonderdeel 1° |
Diepe geothermie < 12 MWth, basislast |
0,0166 |
0,4377 |
Artikel 61, onderdelen a, subonderdeel 2° en d, subonderdeel 2° |
Diepe geothermie ≥ 12 MWth en < 20 MWth, basislast |
0,0166 |
0,4407 |
Artikel 61, onderdelen a, subonderdeel 3° en d, subonderdeel 3° |
Diepe geothermie ≥ 20 MWth, basislast |
0,0166 |
0,4395 |
Artikel 61, onderdeel b |
Diepe geothermie, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0166 |
0,4338 |
Artikel 61, onderdeel c |
Diepe geothermie, middenlast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0166 |
0,4377 |
Artikel 61, onderdeel e |
Diepe geothermie, basislast, aanvullende put |
0,0166 |
0,4402 |
Artikel 61, onderdeel f |
Ultradiepe geothermie, basislast |
0,0166 |
0,4403 |
Artikel 63, onderdeel a |
Ondiepe geothermie met warmtepomp, basislast, |
0,0166 |
0,3817 |
Artikel 63, onderdeel b |
Ondiepe geothermie met warmtepomp, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0166 |
0,3817 |
Artikel 63, onderdeel c |
Diepe geothermie met warmtepomp, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0166 |
0,3782 |
Artikel 65, onderdeel a |
Thermische energie uit oppervlaktewater met seizoensopslag, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0166 |
0,1831 |
Artikel 65, onderdeel b |
Thermische energie uit oppervlaktewater met seizoensopslag, geen basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0166 |
0,1831 |
Artikel 65, onderdeel c |
Thermische energie uit oppervlaktewater, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0166 |
0,1888 |
Artikel 65, onderdeel d |
Thermische energie uit oppervlaktewater met seizoensopslag, directe toepassing |
0,0166 |
0,1929 |
Artikel 67, eerste lid |
Thermische energie uit drink- en afvalwater, basislast, verwarming gebouwde omgeving |
0,0166 |
0,1882 |
Artikel 69, eerste lid |
Daglichtkas |
0,0214 |
0,1974 |
Artikel 71, eerste lid |
Zon-PVT systeem |
0,0376 |
0,1974 |
Artikel 73, eerste lid |
Elektroboiler |
0,0214 |
0,2260 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel a |
Industriële gesloten warmtepomp (8.000 uur) |
0,0214 |
0,1889 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel b |
Industriële gesloten warmtepomp (3.000 uur) |
0,0214 |
0,1889 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel c |
Industriële open warmtepomp (8.000 uur) |
0,0214 |
0,2074 |
Artikel 75, eerste lid, onderdeel d |
Industriële open warmtepomp (3.000 uur) |
0,0214 |
0,2074 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,10 en < 0,20 km/MWth |
0,0166 |
0,1866 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a subonderdeel 2° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0166 |
0,1863 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a subonderdeel 3° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,30 en < 0,40 km/MWth |
0,0166 |
0,1861 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel a subonderdeel 4° |
Restwarmtebenutting met warmtepomp, transportleiding ≥ 0,40 km/MWth |
0,0166 |
0,1858 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,10 en < 0,20 km/MWth |
0,0166 |
0,2256 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0,20 en < 0,30 km/MWth |
0,0166 |
0,2254 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Restwarmtebenutting, transportleiding ≥ 0, 30 en < 0, 40 km/MWth |
0,0166 |
0,2252 |
Artikel 77, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Benutting restwarmte, transportleiding ≥ 0,40 km/MWth |
0,0166 |
0,2249 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel a |
Waterstof uit elektrolyse, netgekoppeld |
0,0340 |
0,2290 |
Artikel 79, eerste lid, onderdeel b |
Waterstof uit elektrolyse, directe lijn met windpark |
0,0340 |
0,2290 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel a |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bio-ethanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,0634 |
0,2860 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel b |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bio-methanol uit vaste lignocellulosehoudende biomassa |
0,0634 |
0,2500 |
Artikel 81 eerste lid, onderdeel c |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bio-LNG uit monomestvergisting |
0,0269 |
0,3964 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel d |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, bio-LNG uit allesvergisting |
0,0269 |
0,2425 |
Artikel 81, eerste lid, onderdeel e |
Geavanceerde hernieuwbare transportbrandstoffen, diesel- en benzinevervangers uit vaste lignocellulose houdende biomassa |
0,0613 |
0,2798 |
Artikel 83 |
Hybride glasoven |
0,0441 |
0,1270 |
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Langetermijn broeikasgasbedrag in euro/1.000 kg CO2 |
Emissiefactor in kg CO2/1.000 kg CO2 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, gasvormig transport |
60,5285 |
906,5120 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
60,5285 |
901,7020 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport |
60,5285 |
901,7020 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties, gasvormig transport |
60,5285 |
906,5120 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
60,5285 |
901,7020 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
60,5285 |
906,5120 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
60,5285 |
901,7020 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring, gasvormig transport |
60,5285 |
899,6140 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
60,5285 |
894,8040 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
60,5285 |
825,8300 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
60,5285 |
821,0200 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
60,5285 |
912,6140 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
60,5285 |
907,8040 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
60,5285 |
841,6500 |
Artikel 85, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
60,5285 |
836,8400 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
906,5120 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
901,7020 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCS – Gedeeltelijke CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport |
0,0000 |
901,7020 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
906,5120 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
CCS – Volledige CO2-opslag bij bestaande installaties niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
901,7020 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
906,5120 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
901,7020 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
899,6140 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang bij waterstofproductie uit restgassen voor ondervuring niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
894,8040 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
825,8300 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
821,0200 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande afvalverbrandingsinstallatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
744,9220 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande afvalverbrandingsinstallatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
740,1120 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
912,6140 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
907,8040 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 1° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, gasvormig transport |
0,0000 |
841,6500 |
Artikel 87, eerste lid, onderdeel h, subonderdeel 2° |
CCS – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie niet-ETS-bedrijf, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
0,0000 |
836,8400 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
70,8765 |
836,6250 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
70,8765 |
836,6250 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
70,8765 |
831,8150 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel b |
Extra CCU – Bestaande CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
70,8765 |
831,8150 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
70,8765 |
842,5236 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
70,8765 |
842,5236 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe pre-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
70,8765 |
837,7136 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport |
70,8765 |
755,8300 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
70,8765 |
755,8300 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, bestaande installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
70,8765 |
751,0200 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport |
70,8765 |
771,6500 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
70,8765 |
771,6500 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang, nieuwe installatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
70,8765 |
766,8400 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie, gasvormig transport |
70,8765 |
674,9220 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie, gasvormig transport, nieuwe transportleiding |
70,8765 |
674,9220 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 3° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij bestaande afvalverbrandingsinstallatie, vloeibaar transport, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
70,8765 |
670,1120 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 1° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij biomassa-installatie, gasvormig |
55,8765 |
773,3800 |
Artikel 89, eerste lid, onderdeel g, subonderdeel 2° |
CCU – Nieuwe post-combustion CO2-afvang bij biomassa-installatie, vloeibaar, nieuwe vervloeiingsinstallatie |
55,8765 |
753,2300 |
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de derde kolom genoemde bedrag;
b. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit het maximaal aantal vollasturen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;
c. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag; en
d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2022 vastgesteld op:
1°. voor de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, het in de zesde kolom genoemde bedrag;
2°. voor de waarde van de garanties van oorsprong, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, het in de zevende kolom genoemde bedrag; en
3° voor andere correcties als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van het besluit op € 0 per kWh.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
---|---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basisbedrag in euro/kWh |
Vollasturen |
Basiselektriciteitsprijs in euro/kWh |
Voorlopige correctie elektriciteitsprijs in 2022 in euro/kWh |
Voorlopige correctie waarde garanties van oorsprong in 2022 in euro/kWh |
Artikel 11, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte < 50 cm |
0,0852 |
3.700 |
0,0308 |
0,0566 |
0,0000 |
Artikel 11, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
0,0852 |
5.700 |
0,0308 |
0,0566 |
0,0000 |
Artikel 11, onderdeel c |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm, renovatie |
0,0852 |
2.600 |
0,0308 |
0,0566 |
0,0000 |
Artikel 13 |
Osmose |
0,0852 |
8.000 |
0,0308 |
0,0566 |
0,0000 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, ≥ 8,5 m/s |
0,0393 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0410 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0441 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0482 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0509 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 15, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, < 6,75 m/s |
0,0554 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8,5 m/s |
0,0455 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0481 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 3° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0523 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 4° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0574 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 5° |
Wind op land, hoogtebeperkt ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0610 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 6° |
Wind op land, hoogtebeperkt < 6,75 m/s |
0,0649 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Wind op waterkering, ≥ 8,5 m/s |
0,0425 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Wind op waterkering, ≥ 8 en < 8,5 m/s |
0,0444 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Wind op waterkering, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,0475 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 4° |
Wind op waterkering, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,0518 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 5° |
Wind op waterkering, ≥ 6,75 en < 7,0 m/s |
0,0554 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 19, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 6° |
Wind op waterkering, < 6,75 m/s |
0,0599 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 21, eerste lid |
Wind in meer, water ≥ 1 km² |
0,0592 |
P50 |
0,0211 |
0,0444 |
0,0020 |
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, gebouwgebonden |
0,0705 |
900 |
Netlevering: 0,0237 |
Netlevering: 0,0354 |
Netlevering: 0,0020 |
Niet-netlevering: 0,0698 |
Niet-netlevering: 0,0815 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, gebouwgebonden |
0,0670 |
850 |
Netlevering: 0,0237 |
Netlevering: 0,0354 |
Netlevering: 0,0020 |
Niet-netlevering: 0,0599 |
Niet-netlevering: 0,0716 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, drijvend op water |
0,0705 |
950 |
Netlevering: 0,0237 |
Netlevering: 0,0354 |
Netlevering: 0,0020 |
Niet-netlevering: 0,0698 |
Niet-netlevering: 0,0815 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, drijvend op water |
0,0668 |
890 |
Netlevering: 0,0237 |
Netlevering: 0,0354 |
Netlevering: 0,0020 |
Niet-netlevering: 0,0599 |
Niet-netlevering: 0,0716 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 15 kWp en < 1 MWp aansluiting > 3*80 A, op land |
0,0677 |
950 |
Netlevering: 0,0237 |
Netlevering: 0,0354 |
Netlevering: 0,0020 |
Niet-netlevering: 0,0698 |
Niet-netlevering: 0,0815 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 15 MWp, op land |
0,0567 |
890 |
Netlevering: 0,0237 |
Netlevering: 0,0354 |
Netlevering: 0,0020 |
Niet-netlevering: 0,0599 |
Niet-netlevering: 0,0716 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel c, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 15 MWp, op land |
0,0538 |
890 |
Netlevering: 0,0237 |
Netlevering: 0,0354 |
Netlevering: 0,0020 |
Niet-netlevering: 0,0599 |
Niet-netlevering: 0,0716 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1° |
Zon-PV ≥ 1 MWp en < 15 MWp, zonvolgend op land |
0,0551 |
1.045 |
Netlevering: 0,0237 |
Netlevering: 0,0354 |
Netlevering: 0,0020 |
Niet-netlevering: 0,0599 |
Niet-netlevering: 0,0716 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2° |
Zon-PV ≥ 15 MWp, zonvolgend op land |
0,0524 |
1.045 |
Netlevering: 0,0237 |
Netlevering: 0,0354 |
Netlevering: 0,0020 |
Niet-netlevering: 0,0599 |
Niet-netlevering: 0,0716 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
||||
Artikel 23, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3° |
Zon-PV ≥ 1 MWp, zonvolgend op water |
0,0646 |
1.190 |
Netlevering: 0,0237 |
Netlevering: 0,0354 |
Netlevering: 0,0020 |
Niet-netlevering: 0,0599 |
Niet-netlevering: 0,0716 |
Niet-netlevering: 0,0000 |
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbaar gas vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
b. voor de productie van hernieuwbaar gas het maximaal aantal vollasturen, bedoeld in artikel 32, vijfde lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;
c. voor de productie van hernieuwbaar gas de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag; en
d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2022 vastgesteld op:
1°. voor de energieprijs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag; en
2°. voor de waarde van de garanties van oorsprong, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, en andere correcties als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel c, van het besluit op € 0 per kWh.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basisbedrag in euro/kWh |
Vollasturen |
Basisenergieprijs in euro/kWh |
Voorlopige correctie energieprijs in 2022 in euro/kWh |
Artikel 25, onderdeel a |
Allesvergisting, gas |
0,0701 |
8.000 |
0,0143 |
0,0191 |
Artikel 25, onderdeel b |
Monomestvergisting > 400 kW, gas |
0,0777 |
8.000 |
0,0143 |
0,0191 |
Artikel 25, onderdeel c |
Monomestvergisting ≤ 400 kW, gas |
0,1111 |
8.000 |
0,0143 |
0,0191 |
Artikel 27, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0608 |
8.000 |
0,0143 |
0,0191 |
Artikel 27, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gas |
0,0578 |
8.000 |
0,0143 |
0,0191 |
Artikel 27, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0974 |
8.000 |
0,0143 |
0,0191 |
Artikel 27, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur ≤ 400 kW, gas |
0,0911 |
8.000 |
0,0143 |
0,0191 |
Artikel 29, eerste lid |
RWZI verbeterde slibgisting, gas |
0,0763 |
8.000 |
0,0143 |
0,0191 |
Artikel 31 |
RWZI bestaande slibgisting (nieuwe gasopwaardeerinstallatie) |
0,0320 |
8.000 |
0,0143 |
0,0191 |
Artikel 33, onderdeel a |
Biomassavergassing (inclusief B-hout) |
0,0683 |
7.500 |
0,0143 |
0,0191 |
Artikel 33, onderdeel b |
Biomassavergassing (exclusief B-hout) |
0,0763 |
7.500 |
0,0143 |
0,0191 |
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt:
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare warmte en de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
b. voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte het maximaal aantal vollasturen, bedoeld in artikel 48, vijfde lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren;
c. de basisenergieprijs, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag; en
d. de correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2022 vastgesteld op:
1°. voor de energieprijs, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag;
2°. voor de waarde van garanties van oorsprong, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, op € 0 per kWh; en
3°. voor andere correcties als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel c, van het besluit het in de zevende kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
---|---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basisbedrag in euro/kWh |
Vollasturen |
Basisenergieprijs in euro/kWh |
Voorlopige correctie energieprijs in 2022 in euro/kWh |
Andere correcties in 2022 in euro/kWh |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel a |
Zonthermie ≥ 140 kWth en < 1 MWth |
0,0949 |
600 |
0,0288 |
0,0348 |
0,0093 |
Artikel 35, eerste lid, onderdeel b |
Zonthermie ≥ 1 MWth |
0,0808 |
600 |
0,0235 |
0,0295 |
0,0093 |
Artikel 37, onderdeel a |
Allesvergisting, warmte |
0,0672 |
7.000 |
0,0235 |
0,0295 |
0,0093 |
Artikel 37, onderdeel b |
Allesvergisting, gecombineerde opwekking |
0,0749 |
7.625 |
0,0271 |
0,0427 |
0,0048 |
Artikel 37, onderdeel c |
Monomestvergisting, warmte > 400 kW |
0,0821 |
6.000 |
0,0235 |
0,0295 |
0,0093 |
Artikel 37, onderdeel d |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking > 400 kW |
0,0977 |
6.060 |
0,0287 |
0,0487 |
0,0027 |
Artikel 37, onderdeel e |
Monomestvergisting, warmte ≤ 400 kW |
0,1143 |
6.500 |
0,0235 |
0,0295 |
0,0093 |
Artikel 37, onderdeel f |
Monomestvergisting, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,1671 |
4.989 |
0,0459 |
0,0645 |
0,0034 |
Artikel 39, onderdeel a |
Allesvergisting verlengde levensduur, warmte |
0,0609 |
7.000 |
0,0235 |
0,0295 |
0,0093 |
Artikel 39, onderdeel b |
Allesvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking |
0,0635 |
7.625 |
0,0271 |
0,0427 |
0,0048 |
Artikel 39, onderdeel c |
Monomestvergisting verlengde levensduur, warmte ≤ 400 kW |
0,0822 |
6.500 |
0,0235 |
0,0295 |
0,0093 |
Artikel 39, onderdeel d |
Monomestvergisting verlengde levensduur, gecombineerde opwekking ≤ 400 kW |
0,1222 |
4.989 |
0,0459 |
0,0645 |
0,0034 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel a |
RWZI verbeterde slibgisting, warmte |
0,0685 |
7.000 |
0,0235 |
0,0295 |
0,0093 |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel b |
RWZI verbeterde slibgisting, gecombineerde opwekking |
0,0936 |
5.728 |
0,0300 |
0,0479 |
0,0037 |
Artikel 43 |
Ketel op vloeibare biomassa |
0,0657 |
7.000 |
0,0235 |
0,0295 |
0,0093 |
Artikel 45 |
Kleine ketel op vaste of vloeibare biomassa |
0,0618 |
3.000 |
0,0235 |
0,0295 |
0,0093 |
Artikel 47, onderdeel a |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (4.500 vollasturen) |
0,0529 |
4.500 |
0,0143 |
0,0191 |
0,0093 |
Artikel 47, onderdeel b |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.000 vollasturen) |
0,0520 |
5.000 |
0,0143 |
0,0191 |
0,0093 |
Artikel 47, onderdeel c |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (5.500 vollasturen) |
0,0510 |
5.500 |
0,0143 |
0,0191 |
0,0093 |
Artikel 47, onderdeel d |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.000 vollasturen) |
0,0503 |
6.000 |
0,0143 |
0,0191 |
0,0093 |
Artikel 47, onderdeel e |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (6.500 vollasturen) |
0,0496 |
6.500 |
0,0143 |
0,0191 |
0,0093 |
Artikel 47, onderdeel f |
Grote ketel op vaste of vloeibare biomassa (7.000 vollasturen) |
0,0493 |
7.000 |
0,0143 |
0,0191 |
0,0093 |