Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 13 december 2021, nr. WJZ/ 21121401, houdende wijziging van de Mijnbouwregeling in verband met verwijderen en hergebruik mijnbouwwerken

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet en de artikelen 7, eerste lid, 73, onderdeel c, 73a en 103, derde lid, van het Mijnbouwbesluit;

Besluit:

ARTIKEL I

De Mijnbouwregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk 1 komt te luiden:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN, VERGUNNINGEN, ONTHEFFINGEN, INSTEMMINGEN, MELDINGEN EN OVERIGE BEPALINGEN

B

Het opschrift van paragraaf 1.2 komt te luiden:

§ 1.2. Meldingen, vergunningen, ontheffingen en instemmingen

C

Artikel 1.2.1 komt te luiden:

Artikel 1.2.1

  • 1. Meldingen en aanvragen om vergunningen, ontheffingen, instemmingen of andere besluiten bij of krachtens de wet en aanvragen om wijziging daarvan, worden ingediend bij de Minister, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald. De melding of aanvraag kan langs elektronische weg als bedoeld in artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht worden ingediend.

  • 2. De bij de melding of aanvraag behorende stukken worden door of namens de melder of aanvrager gekenmerkt als behorende tot de melding of aanvraag.

  • 3. Indien de melder of aanvrager gegevens eerder heeft verstrekt, of indien gegevens reeds op andere wijze in bezit zijn van de Minister, kan daar naar worden verwezen, tenzij deze gegevens gewijzigd zijn.

  • 4. Op verzoek van de Minister worden, in aanvulling op de gegevens die in dit hoofdstuk worden vermeld, tevens andere gegevens verstrekt of ter inzage gegeven, indien dat voor beoordeling van de melding of aanvraag van belang is.

D

In de aanhef van het eerste lid van artikel 1.2.2 wordt ‘een aanvraag’ vervangen door ‘een melding of aanvraag’.

E

Het opschrift van paragraaf 1.6 komt te luiden:

§ 1.6. Aanvraag ontheffingen mijnbouwwerken

F

Na paragraaf 1.6 worden drie paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 1.6a. Melding buiten werking mijnbouwwerk, kabel of pijpleiding

Artikel 1.6a.1

De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 van de wet doet de melding, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, door middel van een volledig ingevuld door de Minister ter beschikking gesteld middel.

Artikel 1.6a.2
  • 1. De beheerder van een kabel of pijpleiding doet de melding, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, door middel van een volledig ingevuld door de Minister ter beschikking gesteld middel.

  • 2. Bij de toepassing van de criteria, genoemd in artikel 103 van het besluit, worden voor een kabel of pijpleiding in het niet gemeentelijk ingedeelde gebied ten minste de volgende onderwerpen betrokken:

    • a. doelmatigheid van het gebruik van de ruimte, te weten:

      • 1°. ruimtebeslag inclusief werk- en veiligheidszones;

      • 2°. de invloed op de vrije ruimte;

      • 3°. mogelijke barrièrewerking; en

      • 4°. mogelijke hinder en potentie voor andere bestaande en bekende toekomstige gebruiksfuncties;

    • b. de gevolgen voor het milieu, te weten:

      • 1°. de invloed op het bodemecosysteem;

      • 2°. gevolgen voor de waterkwaliteit;

      • 3°. vrijkomen van gebiedsvreemde stoffen;

      • 4°. verstoring van de visfauna, vogels of zeezoogdieren;

      • 5°. netto energieverbruik; en

      • 6°. recycling en hergebruikmogelijkheden;

    • c. de veiligheid op zee, te weten:

      • 1°. risico’s voor personeel en materieel ten tijde van verwijdering; en

      • 2°. risico’s op blootspoelen en breuk en risico’s voor visserij en scheepvaart in geval van laten liggen;

    • d. de doelmatigheid van de kosten, te weten:

      • 1°. saldo van opruim- en verwerkingskosten en opbrengsten in geval van geheel of gedeeltelijk opruimen van een kabel of pijpleiding: en

      • 2°. schoonmaakkosten, inspectiekosten, aansprakelijkheidskosten en extra kosten voor andere bestaande of bekende toekomstige gebruiksfuncties als gevolg van veroorzaakte hinder in geval van geheel of gedeeltelijk laten liggen van een kabel of pijpleiding.

§ 1.6b. Aanvraag instemming verwijderingsplan en ontheffing mijnbouwwerk, kabel of pijpleiding

Artikel 1.6b.1

De aanvraag tot instemming met een verwijderingsplan als bedoeld in de artikelen 40c, eerste lid, en 62 van het besluit en de aanvraag om een ontheffing als bedoeld in de artikelen 40e, eerste lid, en 62b, eerste lid, van het besluit worden ingediend door middel van een volledig ingevuld door de Minister ter beschikking gesteld middel.

§ 1.6c. Aanvraag instemming met rapport over verwijdering mijnbouwwerk, kabel of pijpleiding

Artikel 1.6c.1
  • 1. De aanvraag om instemming met het rapport over de verwijdering als bedoeld in de artikelen 44c, derde lid, en 45, vierde lid, van de wet, wordt ingediend door middel van een volledig ingevuld door de Minister ter beschikking gesteld middel.

  • 2. Bij de aanvraag om instemming met het rapport over de verwijdering van het mijnbouwwerk verstrekt de aanvrager bewijs dat verwijdering heeft plaatsgevonden overeenkomstig het verwijderingsplan en de voorschriften die aan de instemming met het verwijderingsplan zijn verbonden waaronder in elk geval:

    • a. voor mijnbouwwerken op zee:

      • 1°. foto- of videomateriaal of sonarbeelden waaruit blijkt dat de zeebodem vrij is van schroot en ander materiaal;

      • 2°. boorrapportages, zo nodig aangevuld met foto- of videomateriaal of sonarbeelden waaruit blijkt dat putten tot de diepte als bedoeld in artikel 8.5.3.2 onder de zeebodem zijn verwijderd;

    • b. voor mijnbouwwerken op land ten aanzien van de bodem:

      • 1°. indien van toepassing: een beschikking van het bevoegd gezag overeenkomstig de Wet bodembescherming;

      • 2°. bewijs dat de bodemkwaliteit teruggebracht is naar de staat ten tijde van de nulsituatie van de bodem;

      • 3°. indien de nulsituatie niet bekend is, een bodemrapport waaruit blijkt dat de situatie voldoet aan de achtergrondwaarden van de bodem zoals in de omliggende omgeving van de locatie;

      • 4°. indien nog niet geregistreerd, de correcte gegevens voor registratie op grond van de Wet basisregistratie ondergrond.

  • 3. Bij de aanvraag om instemming met het rapport over de verwijdering van kabels of pijpleidingen op zee verstrekt de aanvrager tenminste bewijs door middel van foto- of videomateriaal of sonarbeelden waaruit blijkt dat de kabels of pijpleidingen zijn verwijderd.

G

Het opschrift van paragraaf 1.8 komt te luiden:

§ 1.8. Aanvraag splitsing of samenvoeging vergunning(en)

H

Het opschrift van Hoofdstuk 7 komt te luiden:

HOOFDSTUK 7. ONDERZOEK NAAR STERKTE MIJNBOUWINSTALLATIES EN WIJZE VAN VERWIJDERING VAN ONDER HET OPPERVLAKTEWATER GELEGEN MIJNBOUWINSTALLATIES

I

Artikel 7.3 vervalt.

J

Bijlage 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel B wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid, wordt ‘€ 5.000’ vervangen door ‘€ 5.284’.

b. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘€ 618’ vervangen door ‘€ 653’.

c. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘€ 1.236’ vervangen door ‘€ 1.306’.

d. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘€ 3.089’ vervangen door ‘€ 3.264’.

e. In het tweede lid, onderdeel d, wordt ‘€ 6.178’ vervangen door ‘€ 6.529’.

f. In het tweede lid, onderdeel e, wordt ‘€ 9.267’ vervangen door ‘€ 9.793’.

g. In het tweede lid, onderdeel f, wordt ‘€ 9.267’ vervangen door ‘€ 9.793’.

h. In het tweede lid, onderdeel g, wordt ‘€ 132’ vervangen door ‘€ 140’.

i. In het tweede lid, onderdeel h, wordt ‘€ 264’ vervangen door ‘€ 279’.

j. In het tweede lid, onderdeel i, wordt ‘€ 198’ vervangen door ‘€ 209’.

k. In het tweede lid, onderdeel j, wordt ‘€ 4.160’ vervangen door ‘€ 4.396’.

l. In het tweede lid, onderdeel k, wordt ‘€ 2.760’ vervangen door ‘€ 2.917’.

m. In het derde lid wordt ‘€ 12.355’ vervangen door ‘€ 13.057’.

2. In onderdeel C, onder a, wordt ‘€ 8,99’ vervangen door ‘€ 9,50’.

3. Onderdeel D wordt als volgt gewijzigd:

a. De titel komt te luiden:

D. De vergoeding voor het nemen van een besluit, het adviseren over of instemmen met, het beoordelen van een melding, het beoordelen van gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 133, eerste lid, onderdeel a, van de wet en een rapport inzake grote gevaren, als bedoeld in artikel 127, eerste lid, onderdeel f, van de wet.

b. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De vergoeding voor het nemen van een besluit, het adviseren over of instemmen met of het doen van een beoordeling op aanvraag in tabel 2 is gelijk aan het bij de desbetreffende categorie genoemde bedrag in tabel 1 te verhogen met de kosten voor het bekendmaken of mededelen van ontwerpbesluiten en besluiten in de media.

c. Tabel 1 komt als volgt te luiden:

Tabel 1

Categorie

Bedrag

A

€ 40.370,00

B

€ 20.290,00

C

€ 18.980,00

D

€ 16.150,00

E

€ 14.760,00

F

€ 13.160,00

G

€ 10.600,00

H

€ 8.480,00

I

€ 7.690,00

J

€ 5.500,00

K

€ 4.540,00

L

€ 3.800,00

M

€ 2.030,00

N

€ 1.080,00

O

Nihil

d. In tabel 2, onderdeel c, wordt in de laatste kolom ‘K’ vervangen door ‘J’.

e. In tabel 2 komt onderdeel bb te luiden:

bb

de instemming met en wijziging van de instemming met een verwijderingsplan mijnbouwwerk, kabels, pijpleidingen

artikelen 44a, eerste en vijfde lid, en 45, vierde lid, van de wet

J

f. In tabel 2 worden na onderdeel ll de volgende onderdelen toegevoegd:

mm

beoordelen van een melding buiten werking stellen

artikel 44, eerste lid, en artikel 45, eerste lid, van de wet

M

nn

verlenen van ontheffing en wijziging van de ontheffing van overleggen verwijderingsplan

artikelen 44b, eerste lid, en 45, derde lid, van de wet juncto artikel 40e van het besluit.

M

oo

besluit tot instemming op rapport over de verwijdering mijnbouwwerk, kabels, pijpleidingen

artikelen 44c, tweede en derde lid, en 45, vierde lid, van de wet

J

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 13 december 2021

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

De wet tot wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek) (Staatsblad 2021, 92) (verder te noemen: de Wet) introduceert een systeem dat ziet op het verwijderen, dan wel hergebruiken van mijnbouwwerken, waaronder de bijbehorende infrastructuur, die niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor ze zijn opgericht of aangelegd. Mijnbouwwerken moeten worden verwijderd, tenzij ze (deels) hergebruikt kunnen worden, bijvoorbeeld in het kader van de energietransitie.

Het nieuwe wettelijk systeem ziet op onder andere een verplichting tot het melden van het buiten werking stellen van een mijnbouwwerk, een mogelijkheid tot het verlenen van een tijdelijk ontheffing van de verwijderingsverplichting en het voorleggen van een plan van aanpak voor het permanent verlaten van een locatie op land en zee, en is nader uitgewerkt in het Mijnbouwbesluit zoals gewijzigd bij Besluit van 11 november 2021 tot wijziging van het Mijnbouwbesluit (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken (Staatsblad 2021, 573), (verder te noemen: het Besluit). In deze wijziging is ook opgenomen aan de hand van welke criteria afgewogen wordt of een pijpleiding op zee schoon en veilig wordt achtergelaten of moet worden verwijderd. Om de Wet in werking te laten treden is een uitwerking nodig in de Mijnbouwregeling ten aanzien van het sluitstuk van het nieuwe systeem; het rapport over de verwijdering. Daarnaast is nog een uitwerking benodigd van de afwegingscriteria ten aanzien van de pijpleidingen op zee. Deze wijziging van de Mijnbouwregeling ziet op beide uitwerkingen. In de Mijnbouwregeling zijn in bijlage 15 voorts de bedragen opgenomen ten behoeve van het stellen van retributies. Aan deze bijlage worden bedragen voor het stellen van retributies voor de 4 nieuwe procedures toegevoegd. Daarnaast wordt in een indexatie van het geheel aan bestaande retributies voorzien.

2. Hoofdlijnen van uitwerking wettelijk systeem

– Ter beschikking gesteld middel

De aanpassing van paragraaf 1.2 van de Mijnbouwregeling zorgt ervoor dat voor het indienen van een melding buiten werking stellen, het aanvragen van een ontheffing en het indienen van een verwijderingsplan of rapport over verwijdering ter instemming, gebruik moet worden gemaakt van een door de Minister vastgesteld middel. In de Wet en het Besluit zijn indieningsvereisten en weigeringsgrondslagen opgenomen. Om de uitvoering van die wet- en regelgeving zo efficiënt mogelijk te laten verlopen voor aanvrager, vergunningverlener en adviseurs, worden standaardformulieren vorm gegeven waarmee een aanvraag of melding moet worden gedaan. Voor het opmaken van de standaarden is afstemming gezocht met de sector, vergunningverlening en adviseurs. De verplicht te gebruiken formulieren worden geplaatst op de website www.mijnbouwvergunningen.nl. De regeling ziet er verder op dat deze formulieren elektronisch kunnen worden ingediend. Tot slot moeten formulieren volledig worden ingevuld bij indiening. Een niet volledig ingevuld formulier kan tot gevolg hebben dat een melding niet is ingediend of dat de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten.

– Uitwerking criteria pijpleidingen offshore

In artikel 103 van het Besluit zijn, ter uitwerking van artikel 45, eerste lid, van de Wet, vier criteria opgenomen aan de hand waarvan de Minister een afweging maakt of een kabel of pijpleiding op zee, al dan niet gedeeltelijk, alsnog moet worden verwijderd. Pijpleidingen worden in beginsel schoon en veilig achtergelaten op zee, zoals uiteen gezet in de toelichting op artikel 45 van de Wet (p. 24) in de memorie van toelichting op de Wet (Kamerstuk 35 462, nr. 3). Als de pijpleiding (of een gedeelte hiervan) zich echter bijvoorbeeld in een gebied bevindt waar zandwinning plaatsvindt, dan kan deze pijpleiding ander gebruik hinderen. De beheerder van de pijpleiding dient een buiten werking melding in conform artikel 1.6a.2, eerste lid, van de regeling. In deze melding is alle informatie opgenomen die de Minister van Economische Zaken en Klimaat (verder te noemen: de Minister) nodig heeft om een afweging te kunnen maken of de pijpleiding schoon en veilig kan worden achtergelaten of toch verwijderd dient te worden conform artikel 1.6a.2, tweede lid. In dat laatste geval zal de Minister verwijdering voorschrijven, waarvoor een verwijderingsplan ter instemming moet worden voorgelegd.

De afweging vindt plaats aan de hand van de vier criteria: doelmatig gebruik van de ruimte, de gevolgen voor het milieu, de veiligheid op zee en de doelmatigheid van de kosten. Deze criteria worden in artikel 1.6a.2 uitgewerkt, in lijn met Annex 1 uit de Beleidsnota Noordzee 2016-2021. De criteria sluiten voorts aan bij de opvolger van deze Beleidsnota, het Programma Noordzee, waarvan vaststelling wordt verwacht in 2022.

De beheerder dient de melding in via een door de Minister vastgesteld middel. In dit formulier is een uitwerking opgenomen van het afwegingskader dat is afgestemd met Rijkswaterstaat.

– Uitwerking Rapport over verwijdering

Het sluitstuk van het systeem dat ziet op hergebruik en verwijderen is het rapport over verwijdering. Als de verwijdering is voltooid, is een houder van een vergunning krachtens artikel 44c van de Wet verplicht om hierover een rapport in te dienen. Artikel 44c, eerste en tweede lid, van de Wet regelt de verplichting dat de vergunninghouder het verwijderingsplan overeenkomstig de instemming en daaraan verbonden voorschriften uitvoert en rapporteert over de uitvoering van de verwijdering. De vergunninghouder kan de Minister verzoeken om een instemming met het rapport.

Het rapport over de verwijdering bevat het geheel aan bewijsvoering dat veilig en verantwoord is opgeruimd conform het verwijderingsplan. Op twee onderdelen van de bewijsvoering wordt in de regeling specifiek ingegaan. Zo bestaat een deel bijvoorbeeld uit beeldmateriaal, waaruit blijkt dat de verwijdering goed is uitgevoerd en dat de bodem bijvoorbeeld vrij is van schroot. Hierbij is waar mogelijk aangesloten bij de bestaande toezichtspraktijk. Materiaal kan bestaan uit foto-, videomateriaal of sonarbeelden.

Daarnaast moet worden aangetoond dat eventuele bodemvervuiling is gesaneerd conform de Wet Bodembescherming, of dat de bodemkwaliteit weer teruggebracht is naar het moment dat met de mijnbouwactiviteiten werd gestart. Als er geen procedure in het kader van de Wet bodembescherming is benodigd en er geen nulsituatie is vastgelegd van de bodem bij de start van de activiteiten, wordt teruggegrepen op de bodemkwaliteit in de nabije omgeving. Benadrukt wordt dat het mogelijk is om voor een gedeeltelijke verwijdering een verwijderingsplan voor dat deel in te dienen. Bijbehorend kan ook om instemming op een rapport over verwijdering van een gedeeltelijk verwijderingsplan worden verzocht. In die gevallen ziet de bewijsverplichting slechts op de onderdelen waar de instemming met het gedeeltelijke verwijderingsplan betrekking op heeft. Dit laat onverlet dat voor het overige deel van de locatie nog een verwijderingsplan en een rapport over de verwijdering is benodigd. De regelgeving ziet slechts op de mogelijkheid van een fasering, bijvoorbeeld in het belang van mogelijk hergebruik.

Tot slot wordt aangesloten bij de Wet basisregistratie ondergrond. De 4e tranche, waarbij mijnbouwactiviteiten worden opgenomen in deze registratie, treedt naar verwachting 01-07-2022 in werking. Voor zogenoemde mijnbouwconstructies is in deze regelgeving de verplichting opgenomen om het boortraject (well trajectory) te registreren. Bij zoutwinning geldt een aanvullende verplichting om de maximale horizontale holruimte-contour vast te leggen. Indien registratie nog niet heeft plaatsgevonden, dient het materiaal voor registratie alsnog aangeleverd te worden. Deze informatie wordt digitaal beschikbaar gesteld, conform de gestelde eisen in de Wet basisregistratie ondergrond.

3. Regeldruk

Algemeen

In deze regeling is de verplichting opgenomen om van een door de Minister vastgesteld middel gebruik te maken bij het starten van een van de vier procedures, dit betekent in de praktijk dat er gebruik moet worden gemaakt van standaardformulieren. Daarnaast is er een indexering van de retributies opgenomen. Deze kosten zijn niet direct gerelateerd aan een informatiebehoefte van de overheid of aan inhoudelijke verplichtingen en vallen niet onder de definitie van regeldrukkosten. De regeling veroorzaakt derhalve geen extra regeldrukkosten dan kosten voor kennisname van de regeling.

In onderdeel F van deze regeling wordt uitwerking gegeven aan de wijze waarop de zogenoemde buiten werking melding moet worden gedaan en de wijze waarop een aanvraag tot instemming met het verwijderingsplan of het rapport over verwijdering wordt ingediend bij de Minister. De standaardformulieren, zie ook paragraaf 2.2. van de toelichting op deze regeling, zijn in afstemming met de sector gemaakt en zorgen voor een efficiënte werkwijze voor alle betrokken partijen. Voor de aanvrager is direct helder op welke wijze de aanvraag moet worden vormgegeven, waarbij zo dicht mogelijk bij de praktijksituatie is aangesloten waar mogelijk. De vergunningverlener en adviseur krijgen de stukken eenduidig aangeleverd, dit komt de behandeling ten goede. In onderdeel F worden ook de indieningsvereisten van de melding van het buiten werking zijn van pijpleidingen op zee uitgewerkt en de indieningsvereisten voor het rapport over de verwijdering. De regeldruk van deze vier procedures zijn in de wijziging van de Wet en het Besluit al uiteengezet. Zie hiervoor paragraaf 5.3 van de memorie van toelichting bij de Wet en paragraaf 4.3 van de nota van toelichting bij het Besluit over de uiteenzetting welke nalevingskosten en administratieve lasten bij deze vier procedures worden verwacht.

Kennisnamekosten

Aan kennisneming van onderhavige regeling, door degenen voor wie deze relevant is, zijn kosten verbonden. Dit zal naar verwachting circa 0,5 uur vergen. Bij een uurtarief van € 54,– is de administratieve last van kennisneming € 27,–. Naar schatting gaat het om 17 operators en 7 gasnetbeheerders, waardoor de administratieve lasten uitkomen op € 648,–.

4. Retributies

Algemeen

Onderhavige regeling stelt in onderdeel J, van bijlage 15 behorende bij artikel 12.2 van de Mijnbouwregeling, de hoogte van de vergoedingen vast voor het op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van een instemming met een verwijderingsplan, instemming op een rapport over verwijdering en een ontheffing van de verwijderingsplicht voor mijnbouwwerken, zoals geregeld in artikel 133 van de wet.

Indexering

In deze regeling stelt de Minister voor de eerste maal na publicatie van de tarieven in december 2017, de geïndexeerde tarieven vast van de vergoedingen verschuldigd door een exploitant van een productie-installatie, een eigenaar van een niet-productie-installatie, een eigenaar van een pijpleiding en een netbeheerder als bedoeld in artikel 1 van de Gaswet, indien van toepassing in afwijking van artikel 2.9a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het door de Minister op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, ontheffing, instemming, maatwerkvoorschrift of toestemming; adviseren over of instemmen met activiteiten inzake een mijnbouwwerk, het beoordelen van een melding of het beoordelen van gegevens en bescheiden die zijn verstrekt voor een activiteit inzake een mijnbouwwerk; de door de inspecteur-generaal uit te voeren taken als bedoeld in artikel 127, eerste lid, onderdelen a tot en met g, in de onderdelen B, C en D van bijlage 15.

De tarieven zijn berekend aan de hand van het indexcijfer der lonen, zoals dat gold op 31 december van het voorafgaande jaar. De tarieven zijn na publicatie van de Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 december 2017, nr. WJZ/17009215, tot wijziging van de Mijnbouwregeling (retributies) (Stcrt. 2017, 70222) niet geïndexeerd. Om de industrie tegemoet te komen is besloten om in onderhavige regeling een indexering van de tarieven vast te stellen op basis van de laatste twee jaar in plaats van de laatste 4 jaar. Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid is het nodig dat de mijnbouwondernemingen zo spoedig mogelijk na 1 januari van een nieuw jaar zekerheid krijgen over de tarieven die dat jaar betaald moeten worden. Daarom is het niet mogelijk deze tarieven reeds aan het einde van het voorafgaande jaar te berekenen zoals dat bij jaarlijks veranderende tarieven gebruikelijk is.

De toegepaste indexcijfers, aan de hand waarvan de tarieven over 2022 zijn berekend, zijn door het Centraal Bureau voor de Statistiek bekendgemaakt in de Statistisch Bulletins, 76e jaargang, no.1, januari 2020 en 77e jaargang, no. 1, januari 2021 en zijn te raadplegen op http://www.cbs.nl. De percentages waarmee de tarieven over 2018 zijn verhoogd, is gelijk aan het op één tiende van een procent afgeronde procentuele verschil tussen het indexcijfer der lonen per 31 december 2018 (112,6) en het indexcijfer der lonen per 31 december 2019 (115,7), dus 2,8% en vervolgens het op één tiende van een procent afgeronde procentuele verschil tussen het indexcijfer der lonen per 31 december 2019 (115,7) en het indexcijfer der lonen per 31 december 2020 (118,9), dus 2,8%. In het belang van de administratieve eenvoud zijn de tarieven over 2022 afgerond op hele euro's. Na indexatie valt onderdeel D, tabel 2, onder c van Bijlage 15 van de regeling, het wijzigen van een opsporingsvergunning of winningsvergunning als bedoeld in artikelen 18, 19, 20 en 143, achtste lid, van de wet in naastgelegen categorie J, van tabel 1, onderdeel D van Bijlage 15 van de regeling.

5. Advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)

Op 24 november 2021 heeft het college haar advies uitgebracht. Het dictum van het advies luidt: «De regeling vaststellen nadat met het adviespunt rekening is gehouden».

Het college heeft de gevolgen voor de regeldruk aan de hand van het volgende toetsingskader beoordeeld: 1. Nuloptie (nut en noodzaak): is er een taak voor de overheid en is wetgeving het meest aangewezen instrument? 2. Zijn er minder belastende alternatieven mogelijk? 3. Is gekozen voor een uitvoeringswijze die werkbaar is voor de doelgroepen die de wetgeving moeten naleven? 4. Zijn de gevolgen voor de regeldruk volledig en juist in beeld gebracht?

Het college heeft geen opmerkingen bij de nut en noodzaak van de voorgestelde wijziging van de regeling, evenmin ten aanzien van een minder belastend alternatief of de werkbaarheid voor de doelgroepen die de regeling moeten naleven. Ten aanzien van de regeldruk adviseert het college de passage over retributies separaat van de regeldrukparagraaf op te nemen in de toelichting, aangezien retributies buiten de definitie van regeldruk vallen. In de toelichting is overeenkomstig het advies gehandeld; paragraaf 3 ziet op de regeldruk en paragraaf 4 op de retributies.

6. Internetconsultatie

De internetconsultatie is opengesteld in de periode van 9 november 2020 tot en met 22 november 2021. In totaal zijn 3 reacties ontvangen, van Netbeheer Nederland, Gasunie Transport Services B.V. en Nogepa.

Netbeheer Nederland gaf in haar reactie op de internetconsultatie aan in beginsel positief te staan tegenover de indexatie van de geldende retributie-tarieven en de bekendmaking hiervan zo spoedig mogelijk na 1 januari 2022. Daarnaast werd het verzoek gedaan te voorzien in een wettelijke basis op grond waarvan de netbeheerders de bij hun in rekening gebrachte kosten volledig kunnen doorberekenen. Bij de evaluatie van het retributiestelsel zal dit verzoek worden beoordeeld.

In de reactie van Gasunie Transport Services B.V. (GTS) werd de consultatiereactie van Netbeheer Nederland aangaande de indexering van de geldende retributie-tarieven ondersteund. GTS benoemde tevens dat er geen blijk is van het meewegen van de naar voren gebrachte bezwaren in een lopende gerechtelijke procedure. Aangezien er weliswaar door de Rechtbank uitspraak in de zaak is gedaan, maar hoger beroep nog open staat, kan bij het opstellen van deze wijzigingsregeling nog geen gevolg worden gegeven aan een eventuele noodzakelijke aanpassing van het retributiestelsel.

De leden van Nogepa maakten in eerste instantie bezwaar tegen de verplichting om de bodemkwaliteit terug te brengen naar de nulsituatie van de bodem, of indien de nulsituatie niet beschikbaar is, een bodemkwaliteit die vergelijkbaar is met die van de omliggende percelen. Nogepa was in de veronderstelling dat dit een verdergaande verplichting zou behelzen. Indien met (potentieel) bodembedreigende stoffen wordt gewerkt, wordt voorafgaand aan het oprichten van een inrichting, een zogenoemd nulsituatie bodemonderzoek vereist, krachtens de Wet Milieubeheer. Deze verplichting is uitgewerkt in milieuvergunningverlening. Daarnaast is in de Wet bodembescherming onder andere een zorgplichtartikel opgenomen. Aanvullend was in het Mijnbouwbesluit tot 2021 een verplichting opgenomen tot het indienen van een sluitingsplan bij het permanent verlaten van een mijnbouwlocatie. In dit sluitingsplan moest eveneens worden opgenomen welke maatregelen werden toegepast om het terrein van de locatie zoveel mogelijk in oorspronkelijke staat terug te brengen. De bepalingen omtrent de bodemkwaliteit in artikel 1.6c.1 zijn een uitwerking van de bestaande (toezichts-)praktijk en bevatten geen verdergaande verplichting. Na deze toelichting hebben de leden van Nogepa geen verdere bezwaren ten aanzien van dit punt.

De leden van Nogepa maakten daarnaast bezwaar tegen de verhoging van de geldende retributie-tarieven, waarbij wordt aangevoerd dat het vaste bedragen betreffen en een indexatieclausule niet is opgenomen. Daarbij wordt aangevoerd dat er in geval van indexatie dient te worden aangetoond dat de kosten die EZK en SodM maken hoger zijn geworden, waarbij voldaan dient te worden aan de uitgangspunten van het rapport ‘Maat houden 2014’. De indieners verzochten een onderbouwing te ontvangen dat de werkelijke kosten omhoog zijn gegaan, met hoeveel, en voor welke categorieën.

Een in de regelgeving opgenomen indexeringsclausule voor het wijzigen van de geldende retributietarieven is niet nodig aangezien de Minister voor de handelingen, genoemd in artikel 133, eerste lid, van de Mijnbouwwet een vergoeding mag vaststellen op basis van de werkelijke kosten.

In onderhavige regeling heeft de Minister ervoor gekozen om de bedragen die met ingang van 2022 gaan gelden vast te stellen middels indexatie, zoals uitgebreid toegelicht in paragraaf 4. Alle in bijlage 15 van de Mijnbouwregeling genoemde bedragen betreffen voornamelijk personeelskosten die in de afgelopen vier jaar zijn gestegen. Om de industrie tegemoet te komen is besloten om in onderhavige regeling een indexering van de tarieven vast te stellen op basis van de laatste twee jaar in plaats van de laatste vier jaar.

De leden van Nogepa maakten tenslotte bezwaar tegen de hoogte van de vier nieuwe retributietarieven, omdat hen onduidelijk is hoe de hoogte van de (werkelijke) kosten is bepaald. Het betreft de hoogte van de retributie voor (bb) de instemming met en wijziging van de instemming met een verwijderingsplan mijnbouwwerk, kabels en pijpleidingen, (mm) beoordelen van een melding buiten werking stellen, (nn) verlenen van ontheffing en wijziging van de ontheffing van overleggen verwijderingsplan alsmede (oo) besluit tot instemming op rapport over de verwijdering mijnbouwwerk, kabels, pijpleidingen.

Evenals de overige in bijlage 15 opgenomen tarieven, bestaan deze vier nieuwe tarieven grotendeels uit personeelskosten van EZK en SodM. Na consultatie heeft een herberekening plaats gevonden, zijn drie van de vier tarieven in categorie verlaagd en sluiten beter aan bij de retributietarieven van bestaande activiteiten.

7. Uitvoerings- en handhavingstoets

Het ontwerp voor de wijziging van de Mijnbouwregeling is na verwerking van het advies van de ATR en de reacties uit de internetconsultatie voor een uitvoerings- en handhavingstoets voorgelegd aan het Staatstoezicht op de Mijnen en aan het cluster Mijnbouw vergunningverlening van het directoraat-generaal Klimaat en Energie, directie Warmte en Ondergrond van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

7.1 Staatstoezicht op de Mijnen

Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft op 7 december 2021 de uitkomsten van de uitvoerings- en handhavingstoets (UHT) aangeboden. De toezichthouder komt tot de conclusie dat het voorstel voor wijziging van het Mijnbouwregeling uitvoerbaar en handhaafbaar is, mits het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZK 2019 niet wordt gewijzigd. Voor de uitvoering van de regeling is aanpassing van dit besluit, dat onder andere ziet op mandatering van taken aan de toezichthouder, niet nodig.

De toezichthouder heeft verder enkele suggesties voor een praktische uitvoering, zoals het evalueren en harmoniseren van indieningsformulieren. Daarnaast wordt verzocht om het maken van werkafspraken omtrent advisering over buiten werking zijnde pijpleidingen op zee, aangezien de uitwerking van afwegingscriteria open normen bevatten. SodM geeft verder aan de indieningsformulieren een geschikt instrument te vinden om normen in op te nemen.

De indieningsformulieren zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving gemaakt, op basis van gesprekken met vergunningverlening, adviseurs en mijnbouwmaatschappijen. Een van de motiveringen om te kiezen voor het verplicht stellen van indieningsformulieren, is dat deze formulieren eenvoudiger passend aan de praktijk zijn te maken dan statische regelgeving. De formulieren zijn voorts zoveel mogelijk in samenspraak met de verschillende sectoren en adviseurs gemaakt, om het werken voor alle partijen zo efficiënt mogelijk te maken. In de indieningsformulieren is om die reden maatwerk opgenomen met het oog op aansluiting bij specifieke kenmerken van sectoren. Voorts is in de diverse overleggen aangekondigd dat er waarde wordt gehecht aan het zo passend mogelijk maken van de indieningsformulieren en dat een evaluatie van de formulieren in het komende jaar (2022) wordt verwacht, als de nieuwe regelgeving enige tijd van kracht is. Op die manier kunnen aandachtspunten die in de praktijk worden ontdekt, direct worden verwerkt in de formulieren. Bij deze evaluatie wordt SodM vanzelfsprekend wederom betrokken. Met betrekking tot de advisering rond het buiten werking stellen van pijpleidingen kan worden benadrukt dat de uitwerking van de afwegingscriteria volledig in lijn is met het afwegingskader in Annex I van de Beleidsnota Noordzee. Dit afwegingskader dat met Rijkswaterstaat is afgestemd is uitgewerkt in de indieningsvereisten en daardoor in lijn met het vigerend beleid. Het belang van duidelijke normen wordt herkend, in dit geval worden de open normen nader ingekaderd door het afwegingskader, waar het indieningsformulier een uitvloeisel van is. Voor het maken van werkafspraken omtrent de advisering van pijpleidingen wordt contact gelegd met SodM.

7.2 Cluster Mijnbouw vergunningverlening

Op 7 december 2021 is de uitvoerings- en handhavingstoets van het cluster Mijnbouw vergunningverlening ontvangen, van het directoraat-generaal Klimaat en Energie, directie Warmte en Ondergrond van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het cluster stelt dat het voorstel tot de wijziging van de Mijnbouwregeling uitvoerbaar is en heeft geen verdere opmerkingen bij het voorstel.

8. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking per 1 januari 2022. Deze regeling is na 1 november 2021 in de Staatscourant gepubliceerd. Van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29515, nr. 309) is dus afgeweken. Vanwege het feit dat de sectoren over de voorgenomen wijzigingen zijn geconsulteerd en het belang van de regeling groot is voor het in werking kunnen treden van de Wet en het Besluit per 1 januari 2022 wordt afgeweken van de minimale publicatietermijn van twee maanden.

II Artikelen

In artikel I, onderdelen A, B, D, E, G en H wordt de titel van een paragraaf aangepast aan de (gewijzigde) inhoud van de paragraaf.

In artikel I, onderdeel C, wordt een aangepast artikel 1.2.1. opgenomen, waarin algemene bepalingen staan over het indienen van meldingen en aanvragen om vergunningen, ontheffingen, instemmingen of andere besluiten. In artikel I, onderdeel F, zijn de paragrafen 1.6a, 1.6b en 1.6c opgenomen die deze bepalingen nader uitwerken voor de melding buiten werking stellen, de aanvraag instemming verwijderingsplan, aanvraag ontheffing verwijderingsplan en de aanvraag instemming rapport over verwijdering.

Met artikel I, onderdeel I, vervalt artikel 7.3. Hierin was geregeld dat de verwijdering van een geheel onder oppervlaktewater gelegen mijnbouwinstallatie aan de inspecteur-generaal moest worden gemeld. Dit is vervangen door de melding buiten werking stellen in artikel 44, eerste lid, van de Wet.

Artikel I, onderdeel J, wijzigt de retributietarieven die met ingang van 2018 in de regeling zijn opgenomen. Het betreft retributies die op grond van artikel 133 van de wet zijn vastgesteld voor de kosten van de beschreven activiteiten. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4 van deze toelichting.

In artikel II is de inwerkingtredingsbepaling van deze regeling opgenomen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok

Naar boven