Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 december 2017, nr. WJZ/17009215, tot wijziging van de Mijnbouwregeling (retributies)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Mijnbouwregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk 12 komt te luiden:

HOOFDSTUK 12. FINANCIËLE BEPALING EN RETRIBUTIE

B

Na artikel 12.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.2

De vergoeding, bedoeld in artikel 133, eerste lid, van de wet bedraagt de vergoeding, bedoeld in bijlage 15.

C

Na bijlage 14 wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

BIJLAGE 15. BEHORENDE BIJ ARTIKEL 12.2

A. Begripsbepalingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

a. land:

het deel van het Nederlands territoir dat ligt aan de landzijde van de in de bijlage bij de wet vastgelegde lijn;

b. kleine productie-installatie op land:

een productie-installatie op land zonder installatie voor het behandelen van koolwaterstoffen, tenzij de installatie uitsluitend water of gascondensaat afscheidt en de koolwaterstoffen niet afkomstig zijn van één of meer andere productie-installaties;

c. middelgrote productie-installatie op land:

een productie-installatie op land met niet meer dan één installatie voor het behandelen van koolwaterstoffen die niet uitsluitend water of gascondensaat afscheidt of die afkomstig zijn van één of meer andere productie-installaties;

d. grote productie-installatie op land:

een productie-installatie op land die geen kleine productie-installatie op land en geen middelgrote productie-installatie op land is;

e. zee:

het continentaal plat en het deel van het Nederlands territoir dat ligt aan de zeezijde van de in de bijlage bij de wet vastgelegde lijn;

f. kleine productie-installatie op zee:

een productie-installatie op zee zonder installatie voor het behandelen van koolwaterstoffen, tenzij de installatie uitsluitend water of gascondensaat afscheidt en de koolwaterstoffen niet afkomstig zijn van één of meer andere productie-installaties;

g. grote productie-installatie op zee:

een productie-installatie op zee, die geen kleine productie-installatie op zee is;

h. essentiële wijziging:

een wijziging in het ontwerp, de aard of de omvang van de productie-installatie, de gehele of gedeeltelijke verwijdering van een productie-installatie, het buiten gebruik stellen van een boorgat of een put;

i. neutrale wijziging:

een wijziging van de installatie die geen beoordeling vergt van de mogelijke gevolgen voor de veiligheid of het milieu.

B. De vergoeding voor het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 133, eerste lid, onderdeel b, van de wet in verband met een mijnbouwwerk
  • 1. De vergoeding, die jaarlijks in rekening wordt gebracht aan een exploitant van een productie-installatie bedraagt: € 5.000.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met:

    • a. € 618 per jaar voor iedere kleine productie-installatie op land, waaronder het geval dat de exploitant de productie heeft gestaakt en het geval dat een exploitant de productie heeft gestaakt van een middelgrote installatie op land tot het gereed zijn van de uitvoering van het sluitingsplan of de beschrijving van maatregelen, bedoeld in de artikelen 40, respectievelijk 40a, van het Mijnbouwbesluit;

    • b. € 1.236 per jaar voor een kleine productie-installatie op zee waarvan de exploitant de productie heeft gestaakt tot het gereed zijn van de uitvoering van het verwijderingsplan, bedoeld in artikel 60, van het Mijnbouwbesluit;

    • c. € 3.089 per jaar voor een kleine productie-installatie op zee en voor een middelgrote productie-installatie op land, alsmede, in het geval dat de exploitant de productie heeft gestaakt, voor een grote productie-installatie op land of zee, tot het gereed zijn van de uitvoering van het sluitingsplan, de beschrijving van maatregelen, of het verwijderingsplan, bedoeld in de artikelen 40, 40a, respectievelijk 60, van het Mijnbouwbesluit;

    • d. € 6.178 per jaar voor een grote productie-installatie op zee en een grote productie-installatie op land;

    • e. € 9.267 voor het tijdsevenredige deel van een jaar dat de oprichting van een nieuwe productie-installatie wordt beoordeeld tot 6 maanden na de aanvang van de winning, na de ontvangst van:

      • 1°. een verzoek om advies op een aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

      • 2°. een verzoek om advies op een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 40, tweede lid, eerste volzin, van de wet of

      • 3°. een rapport inzake grote gevaren als bedoeld in artikel 45b, tweede lid, van de wet;

    • f. € 9.267 voor het tijdsevenredige deel van een jaar dat een essentiële wijziging van een bestaande productie-installatie, met uitzondering van een wijziging van een kleine productie-installatie op land of een neutrale wijziging van een andere productie-installatie, wordt beoordeeld tot 6 maanden na het in bedrijf nemen van de gewijzigde installatie of na de uitvoering van de ontmanteling, bedoeld in artikel 45e, eerste lid, van de wet onder aftrek van het tijdsevenredige deel van een jaar van de verhoging, bedoeld in de onderdelen c en d, na de ontvangst van:

      • 1°. een verzoek om advies op een aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

      • 2°. een verzoek om advies op een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 40, tweede lid, eerste volzin, van de wet of

      • 3°. een rapport inzake grote gevaren als bedoeld in artikel 45e, tweede lid, van de wet;

    • g. € 132 per dag, gedurende de duur van boorgatactiviteiten als bedoeld in artikel 1, onderdeel y, onder 1° en 2°, van de wet, waarbij een boorgatafsluiter wordt toegepast met een werkdruk van maximaal 68,95 MPa (689,5 bar);

    • h. € 264 per dag, gedurende de duur van boorgatactiviteiten als bedoeld in artikel 1, onderdeel y, onder 1° en 2°, van de wet, waarbij op enig moment een boorgatafsluiter wordt toegepast met een werkdruk hoger dan 68,95 MPa (689,5 bar);

    • i. € 198 per dag, gedurende de duur van boorgatactiviteiten als bedoeld in artikel 1, onderdeel y, onder 3°, van de wet;

    • j. € 4.160 voor de beoordeling van een kennisgeving als bedoeld in de artikelen 45m of 45n van de wet;

    • k. € 2.760 voor de beoordeling van een kennisgeving als bedoeld in de artikelen 45o of 45p van de wet.

  • 3. De vergoeding, die in rekening wordt gebracht aan een eigenaar van een niet-productie-installatie, bedraagt voor het toezicht op iedere afzonderlijke installatie eenmalig voor de periode van een jaar vanaf het eerste dagrapport, bedoeld in artikel 8.2.2.1. van deze regeling: € 12.355.

C. De vergoeding, bedoeld in artikel 133, eerste lid, onderdeel b, van de wet, in verband met een gastransportnet

De vergoeding die jaarlijks in rekening wordt gebracht bij:

  • a. een netbeheerder van een gastransportnet anders dan het landelijk gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Gaswet, met uitzondering van een gastransportnet met uitsluitend hoge druk gastransport, bedraagt: € 8,99 per jaar per 100 aansluitingen;

  • b. de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Gaswet is gelijk aan het bedrag dat aan de netbeheerder, bedoeld onder a, met de meeste aansluitingen in rekening wordt gebracht;

  • c. de netbeheerder van een gastransportnet met uitsluitend hoge druk gastransport is gelijk aan het bedrag dat aan de netbeheerder, bedoeld onder a, met de minste aansluitingen in rekening wordt gebracht.

D. De vergoeding voor het nemen van een besluit, het beoordelen van een melding en een rapport inzake grote gevaren als bedoeld in artikel 133, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk artikel 127, eerste lid, onderdeel f, van de wet
  • 1. De vergoeding voor het nemen van een besluit of het doen van een beoordeling op aanvraag in tabel 2 is gelijk aan het bij de desbetreffende categorie genoemde bedrag in tabel 1 te verhogen met de kosten voor het bekendmaken of mededelen van ontwerpbesluiten en besluiten in de media.

  • 2. In het geval krachtens de Regeling leges omgevingsvergunning Rijksoverheid een vergoeding verschuldigd is, blijven de artikelen 2.13 en 2.15 van die regeling buiten toepassing, indien in tabel 2 van deze bijlage in een vergoeding is voorzien.

Tabel 1

Categorie

Bedrag

A

€ 38.200,00

B

€ 19.200,00

C

€ 17.960,00

D

€ 15.280,00

E

€ 13.970,00

F

€ 12.450,00

G

€ 10.030,00

H

€ 8.020,00

I

€ 7.280,00

J

€ 5.200,00

K

€ 4.300,00

L

€ 3.600,00

M

€ 1.920,00

N

€ 1.020,00

O

Nihil

Tabel 2

Het bedrag behorend bij

als bedoeld in

is het bedrag bij categorie:

a.

het intrekken van een besluit

artikel 161a, tweede lid, onderdelen b, c, en f tot en met j, van het besluit

O

b.

het verlenen van een opsporingsvergunning of winningsvergunning

artikel 6, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk b, van de wet

H

c.

het wijzigen van een opsporingsvergunning of winningsvergunning

artikelen 18, 19, 20 en 143, achtste lid, van de wet

K

d.

intrekken van een opsporingsvergunning

artikel 21 in samenhang met artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet

M

e.

het intrekken van een winningsvergunning

artikel 21 in samenhang met artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de wet

J

f.

de instemming met en wijziging van de instemming met een winningsplan op land

artikel 34, derde lid, van de wet

A

g.

de instemming met en wijziging van de instemming met een winningsplan op land van ondergeschikte aard

artikel 34, derde lid, en vierde lid, onderdeel b, van de wet

C

h.

de instemming met en wijziging van de instemming met een winningsplan voor een locatie gelegen op het continentaal plat of in de territoriale zee

artikel 34, derde lid, van de wet

J

i.

het verlenen of wijzigen van een ontheffing voor het bevinden dan wel enig voorwerp te hebben of te doen hebben binnen een veiligheidszone

artikel 43, vierde lid, van de wet

K

j.

het intrekken van een ontheffing voor het bevinden dan wel enig voorwerp te hebben of te doen hebben binnen een veiligheidszone

artikel 43, vierde lid, van de wet

O

k.

het verlenen of wijzigen van een omgevingsvergunning met de reguliere procedure

artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 3.3, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht

I

l.

het verlenen of wijzigen van een omgevingsvergunning met de uitgebreide procedure

artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 3.3, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht

G

m.

het verlenen van een omgevingsvergunning inzake een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu met de reguliere procedure

artikelen 2.1, eerste lid, onderdeel e, paragraaf 3.2 en 3.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

J

n.

het verlenen van een omgevingsvergunning inzake een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu met de uitgebreide procedure

artikelen 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

H

o.

het verlenen van een vergunning voor een mijnbouwwerk op het continentaal plat

artikel 40, tweede lid, eerste volzin, van de wet

G

p.

het verlenen van een vergunning voor een mijnbouwwerk op het continentaal plat met beoordeling indiening milieueffectrapportage

artikel 40, tweede lid, eerste volzin, van de wet in samenhang met artikel 7.16 van de Wet milieubeheer

E

q.

het verlenen van een vergunning voor een mijnbouwwerk op het continentaal plat met een milieueffectrapportage

artikel 40, tweede lid, eerste volzin, van de wet in samenhang met artikel 7.28 van de Wet milieubeheer

B

r.

het wijzigen of intrekken van een vergunning voor een mijnbouwwerk op het continentaal plat

artikel 40, tweede lid, eerste volzin, van de wet

K

s.

de instemming met een rapport inzake grote gevaren inzake:

– nieuwe productie-installatie op zee of

– essentiële wijzigingen van het algemene deel en één specifiek deel van een bestaande productie-installatie op zee

artikel 45b, tweede lid, onderscheidenlijk 45e, tweede lid, van de wet

D

t.

de instemming met een rapport inzake grote gevaren inzake:

– nieuwe niet-productie-installatie op zee of

– essentiële wijzigingen van het algemene deel en één specifiek deel van een bestaande niet productie-installatie op zee

artikel 45b, tweede lid, onderscheidenlijk 45f, tweede lid, van de wet

D

u.

de beoordeling van een extra specifiek deel van een rapport inzake grote gevaren of een wijziging daarvan als bedoeld onder s en t

artikel 45b, tweede lid, onderscheidenlijk 45f, tweede lid, van de wet

K

v.

het verlenen van een omgevingsvergunning met beoordeling milieueffectrapportage met de reguliere procedure

artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

G

w.

het verlenen van een omgevingsvergunning met beoordeling milieueffectrapportage met de uitgebreide procedure

artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

F

x.

het verlenen van een omgevingsvergunning met een milieueffectrapportage met de reguliere procedure

artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.28 van de Wet milieubeheer

D

y.

het verlenen van een omgevingsvergunning met een milieueffectrapportage met de uitgebreide procedure

artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, en paragraaf 3.3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.28 van de Wet milieubeheer

C

z.

het verlenen of wijzigen van een vergunning of ontheffing voor het gebruik van ontplofbare stoffen voor verkenningsonderzoek in totaal voor de activiteit

artikel 22, derde lid, van het besluit, onderscheidenlijk artikel 2.2.4, derde lid, van de regeling

L

aa.

de instemming met het meetplan en de ontheffing voor meetapparatuur

artikel 30, vijfde lid, onderscheidenlijk 35, derde lid, van het besluit

N

bb.

het verlenen of wijzigen van een instemming met een sluitingsplan of een verwijderingsplan

artikelen 39, tweede lid, onderscheidenlijk 60, derde lid, van het besluit

L

cc.

het verlenen of wijzigen van een ontheffing voor het plaatsen van een mijnbouwinstallatie in een oefen- of schietgebied, een gebied dat druk wordt bevaren, een gebied, dat is aangewezen in een kavelbesluit of een voorbereidingsbesluit als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, respectievelijk 9, eerste lid, van de Wet windenergie op zee

artikelen 44, tweede lid, 45, tweede lid, onderscheidenlijk 45a, tweede lid, van het besluit

K

dd.

het verlenen of wijzigen van een ontheffing van de verplichting van het voorzien van een mijnbouwinstallatie van een helikopterdek

artikel 51, vijfde lid, van het besluit

J

ee.

het verlenen of wijzigen van een instemming met de plaatsing van een mijnbouwinstallatie

artikel 55, eerste lid, van het besluit

M

ff.

het verlenen of wijzigen van een vergunning voor het leggen van pijpleidingen op zee of het na uitvoering van een milieueffectrapportage verlenen of wijzigen van een vergunning voor het leggen van pijpleidingen op land

artikel 94, eerste lid, van het besluit, onderscheidenlijk artikel 95 in samenhang met artikel 94, eerste lid, van het besluit

K

gg.

het intrekken van een vergunning voor het leggen van pijpleidingen op zee of op land

artikel 94, eerste lid, van het besluit, onderscheidenlijk artikel 95 in samenhang met artikel 94, eerste lid, van het besluit

M

hh.

het verlenen van een instemming tot ingebruikname pijpleiding, de frequentie van het onderzoek te verminderen of her-ingebruikname pijpleiding

artikelen 97, eerste lid, 99, vierde lid, onderscheidenlijk 101, van het besluit

N

ii.

het verlenen of wijzigen van een instemming voor het aanleggen, wijzigen of uitbreiden van een boorgat

artikel 5a, eerste lid, van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw

M

jj.

het beoordelen van een melding van het voornemen om werkzaamheden met een mobiele installatie uit te voeren, het wijzigen van die melding of het verlenen of wijzigen van een maatwerkvoorschrift voor die werkzaamheden

artikelen 7 en 8 van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw en artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer

M

kk.

het verlenen of wijzigen van een ontheffing voor de boorgatafsluiters, het hoofdbedieningsverdeelwerk, een persproef, de beveiligingen, de beveiligingsinstallatie, de verbuizing, de zij-inlaat, het spuitkruis, de afdichtconstructie, de afdichting of pijpstuk onder deze afdichting, van een boorgat of put, alsmede de verbuizing van een buiten gebruik te stellen boorgat, put of afsluiting of inzake een oliehoudend mengsel, boorvloeistof, OPF-vloeistof, boorgruis of het lozen van chemicaliën

artikelen 8.3.1.4, zesde lid, 8.3.1.5, tweede lid, 8.3.2.2, vierde lid, 8.3.4.1, vierde lid, artikel 8.4.1, vijfde lid, 8.4.3, eerste, derde en vierde lid, 8.4.5, vierde lid, 8.4.8, eerste, tweede en derde lid, 8.5.2.7, eerste, tweede en derde lid, 9.1.3, tweede lid, artikel 9.1.5, tweede lid, 9.2.3, tweede lid, 9.2.4, tweede lid, 9.2.5, eerste lid, 9.2.6, eerste en derde lid, onderscheidenlijk 9.2.6a, van de regeling

N

E. Bijkomende vergoeding van kosten

De vergoeding, bedoeld in de onderdelen B en D, wordt verhoogd met:

  • a. de kosten van onderzoek, bedoeld in artikel 127, eerste lid, onderdeel d, van de wet naar:

    • 1°. de effecten van de wijze van winning alsmede de daarmee verband houdende activiteiten;

    • 2°. de effecten van bodembeweging ten gevolge van de winning en de maatregelen ter voorkoming van schade door bodembeweging;

    • 3°. de risico’s voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan;

    • 4°. het nemen van monsters die nodig zijn voor het onderzoek;

    • 5°. het berekenen van risico’s en het uitvoeren analyses op monsters, indien van belang in verband met de effecten, bedoeld in subonderdelen 1° en 2° of de risico’s, bedoeld in subonderdeel 3°, en

  • b. de kosten, die zijn gemaakt voor het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, die betrekking hebben op de volgende componenten:

    • 1°. berekeningen, controleberekeningen, literatuurstudies, analyses, modelstudies en onderzoeken;

    • 2°. het opstellen van rapportages en adviezen;

    • 3°. laboratoriumkosten;

    • 4°. verwerkings- en verzendkosten;

    • 5°. administratiekosten;

    • 6°. reis-, vervoers- en verblijfskosten van de bij de werkzaamheden betrokkenen;

    • 7°. een bedrag per uur per met de werkzaamheden belaste persoon;

    • 8°. overige kosten die verband houden met deze werkzaamheden.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 december 2017

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Artikel 133, eerste lid, van de Mijnbouwwet bepaalt dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de minister) voor bepaalde werkzaamheden een retributie heft bij exploitanten van een productie-installatie, eigenaren van een niet-productie-installatie, eigenaren van pijpleidingen en gasnetbeheerders. Onderdeel a van dit artikel noemt het op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, ontheffing, of instemming dan wel het beoordelen van een melding voor een handeling met een mobiele installatie. Onderdeel b van dit artikel bepaalt dat de kosten van het Staatstoezicht op Mijnen (hierna: SodM) voor de uitvoering van enkele specifieke taken in verband met mijnbouwwerken in rekening worden gebracht bij de genoemde doelgroepen.

Artikel 133, eerste lid, van de Mijnbouwwet geeft uitvoering aan het kabinetsbeleid dat is vastgelegd in het rapport ‘Maat houden 2014’. Daarin is de mogelijkheid geboden om op basis van specifieke onderscheidende criteria individuele (rechts)personen of groepen van (rechts)personen aan te wijzen die zelf specifiek en in substantiële mate profijt hebben van toezicht en handhaving door de overheid (het profijtbeginsel). Bepaalde taken van SodM dienen niet alleen het algemeen belang van veiligheid, maar ook het belang van de sector. Het profijtbeginsel geeft in dat geval de mogelijkheid om de kosten van overheidstoezicht te verhalen op mijnbouwondernemingen (zie verder Kamerstukken II 2014/15, 34 041, nr. 3). De kosten van toezicht door SodM zijn niet beperkt tot exploitanten van productie-installaties en eigenaren van niet productie-installaties in de mijnbouwsector. Daarom is ook voor eigenaren van pijpleidingen en gasnetbeheerders in artikel 133, eerste lid, van de Mijnbouwwet in een retributie voorzien voor de kosten van toezicht door SodM.

Verder is krachtens artikel 133, tweede lid, van de Mijnbouwwet in artikel 161a van het Mijnbouwbesluit bepaald voor welke te onderscheiden handelingen een retributie wordt opgelegd. De hoogte van de voor deze handelingen in rekening te brengen vergoeding wordt op basis van artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet vastgesteld aan de hand van artikel 12.2 en bijlage 15 van de Mijnbouwregeling. Overigens zal, om aan het beginsel van retribuering van de werkelijke kosten te kunnen blijven voldoen, de hoogte van de retributies regelmatig worden bijgesteld aan de veranderingen in de kosten in opwaartse dan wel neerwaartse zin. Ook zal de hoogte van de retributies worden aangepast, indien wijziging van wet- en regelgeving aanleiding geeft voor een verandering van het toezicht en de daarmee verband houdende kosten.

2. Beschrijving van de inhoud van de regeling

2.1. Opbouw

Bijlage 15 is opgedeeld in vijf onderdelen. De begripsbepalingen in onderdeel A hebben met name betrekking op het onderscheid tussen de verschillende installaties. In onderdeel B is bepaald hoe de vergoeding voor het toezicht door SodM op deze installaties wordt berekend. In overeenstemming met artikel 133, eerste lid, aanhef, van de Mijnbouwwet wordt daarbij onderscheid gemaakt naar exploitanten van een productie-installatie, eigenaren van een niet-productie-installatie en eigenaren van een pijpleiding. De vergoeding die in rekening wordt gebracht bij gasnetbeheerders is vermeld in onderdeel C. In onderdeel D is beschreven op welke wijze de vergoeding wordt berekend, die verband houdt met diverse beslissingen op aanvraag van de minister en enkele beslissingen op aanvraag van SodM. Onderdeel E geeft aan dat de op grond van de onderdelen B en D bepaalde vergoeding wordt verhoogd met de onderzoekskosten die worden gemaakt om een risicobeoordeling te kunnen toetsen, zoals aanvullend onderzoek door TNO en het KNMI.

De bedragen die in onderdeel B, onderdeel C en onderdeel D, tabel 1, worden genoemd, zijn overeenkomstig artikel 161a, eerste lid, van het Mijnbouwbesluit vaste bedragen. De bedragen verschillen per exploitant, eigenaar of netbeheerder, per activiteit en zijn afhankelijk van de locatie op land of op zee, de eigenschappen en de grootte van de productie-installatie, de niet-productie-installatie, de pijpleiding of het gastransportnet.

2.2. Basisvergoeding toezicht exploitanten productie installaties

Alle exploitanten van productie-installaties zijn een basisvergoeding verschuldigd. Deze jaarlijkse vergoeding is onafhankelijk van het aantal inspecties dat door SodM op de betreffende installatie(s) worden uitgevoerd (onderdeel B, eerste lid). Deze vergoeding is nodig om een basisniveau van toezicht door SodM te bestendigen. SodM houdt onder andere toezicht op het naleven van de opsporings- of winningsvergunning, alsmede op het werkplan dat de vergunninghouder aan SodM overlegt (artikel 4 van het Mijnbouwbesluit en paragraaf 1.11 van de Mijnbouwregeling). Jaarlijks voert SodM een analyse uit, waarin de prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu, alsmede de naleving van regelgeving door elke actieve exploitant worden beoordeeld. De resultaten van deze analyse worden tezamen met het werkplan met de betreffende exploitant besproken. Verder beoordeelt SodM het bedrijfsbeleid inzake het voorkomen van zware ongevallen en de regeling voor onafhankelijke verificatie. Deze activiteiten zijn voor alle actieve exploitanten gelijk, zodat daarvoor één basisvergoeding kan worden gevraagd.

De niet-actieve exploitanten zijn nog niet in een stadium van het verrichten van opsporings-, winnings-, of opslagactiviteiten, maar zijn al wel vergunninghouder. Zodra een nog niet actieve exploitant feitelijke activiteiten ontplooit, bijvoorbeeld na het indienen van een aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een mijnbouwwerk zal ook aan die exploitant een basisvergoeding in rekening worden gebracht.

2.3. Verhogingen vergoeding toezicht

Aan de jaarlijkse basisvergoeding worden bedragen toegevoegd, die verband houden met het toezicht op specifieke installaties en het toezicht op specifieke handelingen. Dit betreft achtereenvolgens een vergoeding:

  • ieder jaar voor het toezicht op kleine, middelgrote en grote installaties op land en kleine en grote installaties op zee,

  • per geval voor de beoordeling van wijzigingen in installaties en het toezicht daarop na aanvraag van een omgevingsvergunning of de indiening van een rapport inzake grote gevaren voor een installatie op land,

  • per dag voor het toezicht op boorgatactiviteiten,

  • van de kosten voor de beoordeling van wettelijk verplichte kennisgevingen.

SodM voert risico-gericht toezicht uit dat betekent dat een installatie soms drie keer in drie jaar wordt bezocht en een andere installatie maar één keer in de drie jaar. Voor beide installaties geldt dat de jaarlijkse vergoeding verschuldigd blijft en verhoogd wordt met de vergoeding die in onderdeel B, derde lid, onderdelen a tot en met d, is vermeld. De in deze onderdelen genoemde bedragen worden derhalve ieder jaar geheven, onafhankelijk van de vraag of in dat jaar daadwerkelijk een inspectie heeft plaatsgevonden. Deze verhoging hangt af van het type installatie. De retributie voor installaties op land maakt onderscheidt in kleine, middelgrote en grote productie-installaties. De retributie voor installaties op zee maakt onderscheid in: kleine en grote productie-installaties.

In het jaar dat voor een nieuwe productie-installatie of een essentiële wijziging van een bestaande productie-installatie een aanvraag is ingediend, wordt de vergoeding voor het toezicht op productie-installaties verhoogd voor de gehele periode tot 6 maanden nadat de nieuwe of gewijzigde installatie in gebruik is genomen. Als de essentiële wijziging betrekking heeft op een ontmanteling geldt het moment waarop uitvoering is gegeven aan de ontmanteling zoals in het ingediende rapport inzake grote gevaren is beschreven. Nieuwe installaties en essentiële wijzigingen van bestaande installaties kunnen nieuwe risico’s geven. Daarom is op deze installaties, respectievelijk deze activiteiten, extra toezicht nodig om te verifiëren of de activiteiten in overeenstemming zijn met de regelgeving en vergunningvoorschriften. Dit risico is klein bij de oprichting van een kleine productie-installatie op land of een neutrale wijziging van een bestaande installatie. In dat geval verschilt het toezicht weinig van het toezicht in de operationele fase, zodat de werkelijke kosten nauwelijks verschillen en een extra verhoging niet voor de hand ligt.

Na het staken van de winning blijft toezicht nodig op nog niet verwijderde installaties, zoals een nog niet verwijderde vloeistofdichte vloer of een mijnbouwplatform. Bijlage 15, onderdeel B, tweede lid, onderdelen a, b, en c, voorzien in de retributie van de kosten van het toezicht voor kleine- en middelgrote productie-installaties, die in werking zijn, maar ook in een vergoeding voor toezicht op kleine en middelgrote productie-installaties op land (onderdeel a), kleine productie-installaties op zee (onderdeel b) en grote productie-installaties (onderdeel c) waarvan de winning is gestaakt, maar waarvan de uitvoering van het sluitingsplan of het verwijderingsplan nog niet is afgerond. Deze tarieven zijn ook van toepassing als een beschrijving van maatregelen wordt aangeleverd om een put af te sluiten in het geval geen winning tot stand is gekomen.

Verder wordt de vergoeding verhoogd met een vergoeding voor het toezicht op boorgatactiviteiten. Met name is gebleken dat vanwege een potentieel hoger risico meer toezicht nodig is bij een hogere werkdruk in het boorgat. De grens is getrokken bij een werkdruk voor de toe te passen boorgatafsluiters van 68,95 MPa (689,5 bar).

De informatie die wordt verstrekt bij de kennisgevingen, bedoeld in de artikelen 45m tot en met 45p, van de wet wordt door SodM beoordeeld. Deze beoordeling is bij nieuwe installaties en boorgatactiviteiten omvangrijker dan bij de beoordeling van een verplaatsing van een installatie of een combinatie van bestaande activiteiten.

2.4. Vergoeding niet productie-installaties

Voor niet-productie-installaties is in een aparte vergoeding voorzien. Met deze installaties worden risicovolle activiteiten uitgevoerd, zoals het aanleggen, repareren, stimuleren en buiten gebruik stellen van boorgaten en putten. Het toezicht ziet niet alleen op de beveiligingsapparatuur, die nodig is voor de veiligheid en de bescherming van het milieu, maar ook op andere essentiële installaties, die nodig zijn voor de boorgatactiviteit. Het zijn mobiele installaties, waar doorgaans meer personeel voor nodig is dan op grote productie-installaties. Het toezicht op dergelijke niet-productie-installaties is om deze redenen intensiever, dan op de productie-installaties. De vergoeding voor het toezicht op niet productie-installaties is om die reden hoger.

2.5. Vergoeding vergunningverlening

Een vergoeding is verschuldigd voor het door de minister op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, ontheffing, of instemming met betrekking tot mijnbouw, dan wel het beoordelen van een melding voor een handeling met een mobiele installatie. De raming van de kosten voor deze werkzaamheden van de minister die specifiek ten goede komen aan de in artikel 133, eerste lid, aanhef, van de Mijnbouwwet genoemde exploitanten en eigenaren, heeft plaatsgevonden op basis van ervaringen, die hiermee de afgelopen jaren zijn opgedaan. Kosten die worden doorberekend zijn onder meer de volgende:

  • a. directe dossier gebonden kosten: registratie van de ontvangst van een aanvraag, verzending van de aanvraag aan adviseurs, opvragen van eventueel benodigde aanvullingen, verwerken en beoordelen van adviezen, opstellen van het besluit, verwerken van zienswijzen, kosten in verband met de advisering over een dossier,

  • b. indirecte kosten: kosten die gemoeid zijn met het voeren van besprekingen met bedrijven, collegiale toetsing.

De hoogte van de vergoeding is mede afhankelijk van de tijd die wordt besteed aan beoordeling van de technische capaciteit van de desbetreffende aanvrager. Over de technische mogelijkheden van de aanvrager wordt altijd advies gevraagd aan SodM krachtens artikel 127, eerste lid, onderdeel b, van de Mijnbouwwet. De kosten van advisering door SodM zijn in tabel 2 verdisconteerd in de kosten die de minister maakt.

De vergoeding voor het behandelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning is van toepassing op het milieudeel van die vergunning (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Op het verstrekken van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) of het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) blijft de Regeling leges omgevingsvergunning Rijksoverheid van toepassing. Bij een melding en een uitgebreide voorbereidingsprocedure kan zich een cumulatie van vergoedingen voordoen. Om dit te voorkomen is in een anticumulatiebepaling voorzien (onderdeel D, tweede lid).

2.6. Vergoeding toezicht gastransportnetten

De vergoeding voor het toezicht door SodM op gastransportnetten heeft betrekking op het toezicht van SodM op het landelijk gastransportnet van Gasunie Transport Services (GTS) en de netten van de regionale netbeheerders, waaronder het Zebra-net. De raming van de kosten voor het toezicht van SodM op gasnetten is gebaseerd op de ervaring die met dit toezicht de afgelopen jaren is opgedaan en de kosten die daarvoor zijn gemaakt. Op basis van het capaciteitsplan van SodM zijn de kosten berekend op € 0,89 mln voor de regionale netbeheerders. Dit bedrag is exclusief de geraamde tijdsbesteding voor onderzoeken bij netbeheerders, die niet passen onder de uitgangspunten van ‘Maat houden 2014’, zoals handhaving.

2.7. Berekening bedragen

De bedragen (onderdeel B, tweede lid, en onderdeel D) zijn berekend aan de hand van tabel 2.2, Integrale loonkosten per salarisschaal BBRA in 2017, kolom kostendekkend tarief per uur, van de Handleiding overheidstarieven 2017. Voor de vergunningverlening is uitgegaan van € 79 per uur per medewerker in schaal 11 en voor het toezicht op de naleving is uitgegaan van € 68,– en € 87,– per uur per medewerker in schaal 9, respectievelijk schaal 12. De werkelijke uren voor de onderscheiden handelingen zijn geschat en vermenigvuldigd met het uurtarief. Het aantal categorieën in tabel 1 is beperkt tot 15 categorieën door tarieven die slechts in beperkte mate van elkaar afwijken samen te voegen in één categorie. De bedragen bij de categorieën zijn vervolgens op tientallen naar beneden afgerond. De handelingen, genoemd in tabel 2, met een overeenkomstige vergoeding zijn voor de leesbaarheid van de tabel bij elkaar gevoegd. Hiermee is voor de met de handelingen, bedoeld in artikel 161a, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit een vergoeding bepaald met uitzondering van de werkelijk gemaakte kosten, bedoeld in onderdeel E, waarvoor de daadwerkelijke kosten maatgevend zijn.

2.8. Regeldruk

Deze regeling stelt de hoogte van de vergoedingen vast voor het toezicht van SodM op mijnbouwbedrijven en de verlening van vergunningen door de minister. De regeling stelt geen nadere regels over het toezicht, het indienen van een aanvraag om een vergunning of het verstrekken van gegevens. De regeling heeft geen invloed op de regeldruk.

2.9. Vaste verandermoment

De regeling treedt op een vast verandermoment in werking, maar wordt niet twee maanden vóór de inwerkingtreding in de Staatscourant bekendgemaakt. De reden hiervan is het publieke belang van het innen van de kosten van het toezicht op de naleving en de gehoudenheid van de minister krachtens artikel 133 van de Mijnbouwwet (aanwijzing 174, vierde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdelen A en B (opschrift hoofdstuk 12 en artikel 12.2)

Hoofdstuk 12 gaat over financiële aangelegenheden. Het nieuwe artikel 12.2 in dit hoofdstuk regelt krachtens artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet dat de hoogte van de vergoeding in bijlage 15 wordt vastgesteld. Artikel 133, tweede lid, van de Mijnbouwwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld. Daartoe bepaalt artikel 161a van het Mijnbouwbesluit voor welke handelingen een vergoeding wordt vastgesteld. In artikel I, onderdeel C (bijlage 15, onderdelen B, C, D, tabel 1, en E) is de vergoeding voor deze handelingen krachtens artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet vastgesteld.

Artikel I, onderdeel C (bijlage 15)

Bijlage 15, onderdeel A

In de tarifering wordt een onderscheid gemaakt tussen land en zee en tussen verschillende typen installaties. De begripsbepalingen voor land en zee (subonderdelen a en e) sluiten aan het krachtens artikel 54, onderdelen d en e, van de Mijnbouwwet geldende onderscheid tussen land en zee bij de toepassing van financiële bepalingen. Dit onderscheid wordt bepaald volgens de in de bijlage bij de wet vastgelegde begrenzing van drie zeemijl uit de kust. Dit betekent dat mijnbouwwerken in de Waddenzee, op de Waddeneilanden en andere oppervlaktewateren tot drie zeemijl uit de Noordzeekust, voor de toepassing van financiële bepalingen worden gezien als mijnbouwwerken op land. Dit leidt tot een eenduidig systeem voor uitvoering van de financiële bepalingen.

Voor installaties op land wordt onderscheid gemaakt in drie typen installaties, klein, middelgroot en groot, (subonderdelen b, c, respectievelijk d). De installaties op zee worden onderscheiden in klein en groot (subonderdeel f, respectievelijk g). Bij het vaststellen van deze begripsbepalingen is bezien om welke reden een installatie meer uren aan toezicht vergt. Twee criteria zijn daarbij doorslaggevend, namelijk ten eerste de aanwezigheid van een behandelingsinstallatie, die meer omvat dan het afscheiden van water of gascondensaat en ten tweede de verwerking van koolwaterstoffen van één of meer andere productie-installaties. Wanneer een behandelingsinstallatie meer omvat dan een behandeling voor het afscheiden van water of gascondensaat is geen sprake meer van een kleine productie-installatie. Het gaat dan bijvoorbeeld om het gebruik van een compressiestation om de koolwaterstoffen op een bepaalde druk te brengen. Wanneer naar een behandelingsinstallatie die slechts water of gascondensaat afscheid, koolwaterstoffen van andere productie-installaties worden aangevoerd is eveneens geen sprake meer van een kleine productie-installatie. Wanneer een productie-installatie niet meer dan één behandelingsinstallatie omvat, wordt op land gesproken van een middelgrote productie-installatie.

In subonderdeel h is bepaald wat onder een essentiële wijziging wordt verstaan. Dergelijke wijzigingen vragen meer aandacht bij de vergunningverlening en bij het toezicht. Dit type wijziging is in een begripsbepaling gedefinieerd om in een apart tarief te kunnen voorzien. Bij een neutrale wijziging (subonderdeel i) is niet te verwachten dat er gevolgen voor het milieu of veiligheid zijn.

Bijlage 15, onderdelen B en E

Het eerste lid bepaalt de hoogte van de jaarlijkse vergoeding die iedere exploitant ten minste betaalt. Deze vergoeding wordt verhoogd met de bedragen die in het tweede lid zijn vastgesteld en de kosten, bedoeld in onderdeel E. De verhogingen, bedoeld in onderdeel B, tweede lid, onderdelen a, tweede zinsdeel, c en d zijn voor vergoeding van het toezicht op een bestaande specifieke productie-installatie. Dit bedrag wordt ieder jaar in rekening gebracht, ongeacht of daadwerkelijk fysiek een inspectie op de locatie van de installatie heeft plaatsgevonden. Indien de exploitant de productie heeft gestaakt, maar het sluitingsplan, de beschrijving van de beëindiging van de opsporing, of het verwijderingsplan nog niet volledig is uitgevoerd, wordt een vergoeding als bedoeld in de onderdelen a, tweede zinsdeel, b, of c, tweede zinsdeel, in rekening gebracht. De verhoging voor de beoordeling van de oprichting van een nieuwe productie-installatie (onderdeel B, tweede lid, onderdeel e) en een essentiële wijziging van een bestaande installatie (onderdeel f) worden berekend voor het gedeelte van een jaar waarin dit toezicht is uitgevoerd. Als een aanvraag, bijvoorbeeld, op 1 oktober is gedaan en op 31 december nog niet is afgerond, wordt een periode van drie maanden in rekening gebracht aan de hand van het te retribueren bedrag dat voor dat jaar is vastgesteld. Zodra deze installatie in het daarop volgende jaar in bedrijf wordt gesteld, bijvoorbeeld op 1 maart, worden nog acht maanden in rekening gebracht. Dit betreft de resterende twee maanden van 1 januari tot 1 maart en de zes maanden na aanvang van de ingebruikneming op 1 maart die nodig zijn om te controleren of de winning werkelijk veilig en op een voor het milieu verantwoorde wijze wordt uitgevoerd. De vergoeding wordt in rekening gebracht aan de hand van de voor het nieuwe jaar vastgestelde bedragen. Voor het resterende gedeelte van dat jaar (in het voorbeeld vanaf 1 september) geldt de vergoeding, bedoeld in de onderdeel B, tweede lid, onderdelen a tot en met e. Op deze manier wordt cumulatie van vergoedingen voorkomen.

Voor de beoordeling van een neutrale wijziging van een productie-installatie worden geen extra kosten in rekening gebracht, omdat deze kosten zeer beperkt zijn en niet in verhouding staan tot de uitvoeringslasten. Ook de kosten van beoordeling van een wijziging van een kleine productie-installatie op land zijn beperkt. De jaarlijkse vergoeding is voldoende om deze kosten te dragen.

In onderdeel B, derde lid, is de vergoeding voor het toezicht op een niet-productie-installatie bepaald. Dit zijn doorgaans mobiele installaties waarmee boorgaten worden aangelegd, gerepareerd, gestimuleerd of buiten gebruik gesteld. Deze mobiele installatie wordt voor de duur van een jaar gecontroleerd. Indien de eigenaar van de installatie in die periode de installatie opnieuw gebruikt, controleert SodM de installatie opnieuw, maar wordt geen nieuwe vergoeding in rekening gebracht.

Indien een eigenaar meerdere mobiele installaties in bedrijf heeft, wordt voor iedere mobiele installatie afzonderlijk de vergoeding, bedoeld in onderdeel B, derde lid, in rekening gebracht. Na het verstrijken van een jaar na de aanvang van de controle kan na een nieuwe inspectie opnieuw een vergoeding in rekening worden gebracht. Het aantal operationele dagen heeft geen invloed op het te retribueren bedrag. Het gaat om een periode van een jaar vanaf moment van ingebruikname.

De werkzaamheden die met de mobiele installatie (de boorgatactiviteiten) worden verricht staan onder verantwoordelijkheid van de exploitant van het mijnbouwwerk. De vergoedingen voor het toezicht op die werkzaamheden staan vermeld in de onderdelen h, i, en j. De vergoeding voor het toezicht op het boren, herstellen of aanpassen (waaronder het aanleggen, uitbreiden, wijzigen, repareren of stimuleren) van een boorgat onder hoge druk (onderdeel h) is hoger dan de vergoeding voor het toezicht van een boorgat onder lage druk (onderdeel g). De potentiële effecten van de hoge druk en temperatuur zijn met name bij de aanleg van het boorgat groter dan bij boorgaten met een lage werkdruk. Deze effecten kunnen slechts worden beoordeeld met expertise van het boorontwerp, gesteentemechanische expertise en expertise over compactie-aspecten van hoge druk reservoirs. Dit is reden voor hogere kosten van toezicht.

Het definitief verlaten (waaronder het buiten gebruik stellen) van een boorgat (onderdeel i) wordt uitgevoerd als de winning niet meer doelmatig is. Doel van het buiten gebruik stellen is het teruggeven van het terrein, waar de put zich bevindt, aan de eigenaar. Het is daarom belangrijk dat bij het buiten gebruik stellen van de put de verschillende (afsluitende) gesteentelagen adequaat worden afgesloten en de verbuizing in het boorgat onder het maaiveld wordt afgesneden. Hierop dient goed en nauwgezet toezicht te worden gehouden, om zeker te stellen dat deze activiteiten in overeenstemming met de ingediende kennisgeving en de geldende wettelijke bepalingen worden uitgevoerd.

De in onderdeel E genoemde handelingen zijn afhankelijk van de bij iedere aanvraag specifiek gemaakte kosten voor studies, berekeningen, analyses en onderzoek in het veld, aan het bureau en in het laboratorium. Dit zijn bij onderzoek bij mijnbouwwerken op land onder meer de door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO gemaakte kosten bij het onderzoek naar bodembeweging, met name bij onderzoek op land. Daarnaast kan bij mijnbouwwerken op zee worden gedacht aan kosten voor helikoptervervoer van medewerkers die lozingen op zee controleren.

Bijlage 15, onderdeel C

De vergoeding voor het toezicht op gastransportnetten heeft betrekking op toezicht bij Gasunie Transport Services (GTS) als netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de regionale netbeheerders. Als maatstaf geldt voor regionale netbeheerders het aantal aansluitingen (onderdeel a), waaronder een groot aantal aansluitingen van consumenten, zodat het aantal een goed beeld geeft van de grootte van het net. Als maatstaf voor de vergoeding door GTS is gekozen voor een vergoeding gelijk aan die door de regionale netbeheerder met het meeste aantal aansluitingen (onderdeel b). Onderdeel c ziet op een netbeheerder van een gastransportnet met uitsluitend hoge druk gastransport. Thans gaat het hierbij om het zogenaamde Zebra-net. Dit net is gekwalificeerd als een distributiesysteem van een regionale netbeheerder vanwege ‘de huidige feitelijke situatie en kenmerken’ (Nota van toelichting bij het Besluit van 12 juli 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas) (Stb. 2012, 336). De vergoeding door Zebra is gelijk aan die door de regionale netbeheerder met het minste aantal aansluitingen. Het aantal gasaansluitingen wordt jaarlijks geactualiseerd en is beschikbaar bij de Autoriteit Consument en Markt.

Bijlage 15, onderdeel D

Onderdeel D, eerste lid, regelt de systematiek aan de hand waarvan de vergoeding wordt vastgesteld na een aanvraag. Voor iedere aanvraag als bedoeld in tabel 2 is een bedrag vastgesteld in tabel 1. Dit bedrag wordt verhoogd met de bij iedere aanvraag specifiek gemaakte kosten voor vermelding in dag- en weekbladen, websites (eerste lid) en de in onderdeel E genoemde kosten.

In het tweede lid is een anticumulatiebepaling opgenomen om te voorkomen dat gemaakte kosten voor meldingen of procedures twee keer worden vergoed.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven