TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel
Artikel 133, eerste lid, van de Mijnbouwwet bepaalt dat de Minister van Economische
Zaken en Klimaat (hierna: de minister) voor bepaalde werkzaamheden een retributie
heft bij exploitanten van een productie-installatie, eigenaren van een niet-productie-installatie,
eigenaren van pijpleidingen en gasnetbeheerders. Onderdeel a van dit artikel noemt
het op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, ontheffing, of
instemming dan wel het beoordelen van een melding voor een handeling met een mobiele
installatie. Onderdeel b van dit artikel bepaalt dat de kosten van het Staatstoezicht
op Mijnen (hierna: SodM) voor de uitvoering van enkele specifieke taken in verband
met mijnbouwwerken in rekening worden gebracht bij de genoemde doelgroepen.
Artikel 133, eerste lid, van de Mijnbouwwet geeft uitvoering aan het kabinetsbeleid
dat is vastgelegd in het rapport ‘Maat houden 2014’. Daarin is de mogelijkheid geboden
om op basis van specifieke onderscheidende criteria individuele (rechts)personen of
groepen van (rechts)personen aan te wijzen die zelf specifiek en in substantiële mate
profijt hebben van toezicht en handhaving door de overheid (het profijtbeginsel).
Bepaalde taken van SodM dienen niet alleen het algemeen belang van veiligheid, maar
ook het belang van de sector. Het profijtbeginsel geeft in dat geval de mogelijkheid
om de kosten van overheidstoezicht te verhalen op mijnbouwondernemingen (zie verder
Kamerstukken II 2014/15, 34 041, nr. 3). De kosten van toezicht door SodM zijn niet beperkt tot exploitanten van productie-installaties
en eigenaren van niet productie-installaties in de mijnbouwsector. Daarom is ook voor
eigenaren van pijpleidingen en gasnetbeheerders in artikel 133, eerste lid, van de
Mijnbouwwet in een retributie voorzien voor de kosten van toezicht door SodM.
Verder is krachtens artikel 133, tweede lid, van de Mijnbouwwet in artikel 161a van
het Mijnbouwbesluit bepaald voor welke te onderscheiden handelingen een retributie
wordt opgelegd. De hoogte van de voor deze handelingen in rekening te brengen vergoeding
wordt op basis van artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet vastgesteld aan de hand
van artikel 12.2 en bijlage 15 van de Mijnbouwregeling. Overigens zal, om aan het
beginsel van retribuering van de werkelijke kosten te kunnen blijven voldoen, de hoogte
van de retributies regelmatig worden bijgesteld aan de veranderingen in de kosten
in opwaartse dan wel neerwaartse zin. Ook zal de hoogte van de retributies worden
aangepast, indien wijziging van wet- en regelgeving aanleiding geeft voor een verandering
van het toezicht en de daarmee verband houdende kosten.
2. Beschrijving van de inhoud van de regeling
2.1. Opbouw
Bijlage 15 is opgedeeld in vijf onderdelen. De begripsbepalingen in onderdeel A hebben
met name betrekking op het onderscheid tussen de verschillende installaties. In onderdeel
B is bepaald hoe de vergoeding voor het toezicht door SodM op deze installaties wordt
berekend. In overeenstemming met artikel 133, eerste lid, aanhef, van de Mijnbouwwet
wordt daarbij onderscheid gemaakt naar exploitanten van een productie-installatie,
eigenaren van een niet-productie-installatie en eigenaren van een pijpleiding. De
vergoeding die in rekening wordt gebracht bij gasnetbeheerders is vermeld in onderdeel
C. In onderdeel D is beschreven op welke wijze de vergoeding wordt berekend, die verband
houdt met diverse beslissingen op aanvraag van de minister en enkele beslissingen
op aanvraag van SodM. Onderdeel E geeft aan dat de op grond van de onderdelen B en
D bepaalde vergoeding wordt verhoogd met de onderzoekskosten die worden gemaakt om
een risicobeoordeling te kunnen toetsen, zoals aanvullend onderzoek door TNO en het
KNMI.
De bedragen die in onderdeel B, onderdeel C en onderdeel D, tabel 1, worden genoemd,
zijn overeenkomstig artikel 161a, eerste lid, van het Mijnbouwbesluit vaste bedragen.
De bedragen verschillen per exploitant, eigenaar of netbeheerder, per activiteit en
zijn afhankelijk van de locatie op land of op zee, de eigenschappen en de grootte
van de productie-installatie, de niet-productie-installatie, de pijpleiding of het
gastransportnet.
2.2. Basisvergoeding toezicht exploitanten productie installaties
Alle exploitanten van productie-installaties zijn een basisvergoeding verschuldigd.
Deze jaarlijkse vergoeding is onafhankelijk van het aantal inspecties dat door SodM
op de betreffende installatie(s) worden uitgevoerd (onderdeel B, eerste lid). Deze
vergoeding is nodig om een basisniveau van toezicht door SodM te bestendigen. SodM
houdt onder andere toezicht op het naleven van de opsporings- of winningsvergunning,
alsmede op het werkplan dat de vergunninghouder aan SodM overlegt (artikel 4 van het
Mijnbouwbesluit en paragraaf 1.11 van de Mijnbouwregeling). Jaarlijks voert SodM een
analyse uit, waarin de prestaties op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu,
alsmede de naleving van regelgeving door elke actieve exploitant worden beoordeeld.
De resultaten van deze analyse worden tezamen met het werkplan met de betreffende
exploitant besproken. Verder beoordeelt SodM het bedrijfsbeleid inzake het voorkomen
van zware ongevallen en de regeling voor onafhankelijke verificatie. Deze activiteiten
zijn voor alle actieve exploitanten gelijk, zodat daarvoor één basisvergoeding kan
worden gevraagd.
De niet-actieve exploitanten zijn nog niet in een stadium van het verrichten van opsporings-,
winnings-, of opslagactiviteiten, maar zijn al wel vergunninghouder. Zodra een nog
niet actieve exploitant feitelijke activiteiten ontplooit, bijvoorbeeld na het indienen
van een aanvraag om een vergunning voor het oprichten van een mijnbouwwerk zal ook
aan die exploitant een basisvergoeding in rekening worden gebracht.
2.3. Verhogingen vergoeding toezicht
Aan de jaarlijkse basisvergoeding worden bedragen toegevoegd, die verband houden met
het toezicht op specifieke installaties en het toezicht op specifieke handelingen.
Dit betreft achtereenvolgens een vergoeding:
-
– ieder jaar voor het toezicht op kleine, middelgrote en grote installaties op land
en kleine en grote installaties op zee,
-
– per geval voor de beoordeling van wijzigingen in installaties en het toezicht daarop
na aanvraag van een omgevingsvergunning of de indiening van een rapport inzake grote
gevaren voor een installatie op land,
-
– per dag voor het toezicht op boorgatactiviteiten,
-
– van de kosten voor de beoordeling van wettelijk verplichte kennisgevingen.
SodM voert risico-gericht toezicht uit dat betekent dat een installatie soms drie
keer in drie jaar wordt bezocht en een andere installatie maar één keer in de drie
jaar. Voor beide installaties geldt dat de jaarlijkse vergoeding verschuldigd blijft
en verhoogd wordt met de vergoeding die in onderdeel B, derde lid, onderdelen a tot
en met d, is vermeld. De in deze onderdelen genoemde bedragen worden derhalve ieder
jaar geheven, onafhankelijk van de vraag of in dat jaar daadwerkelijk een inspectie
heeft plaatsgevonden. Deze verhoging hangt af van het type installatie. De retributie
voor installaties op land maakt onderscheidt in kleine, middelgrote en grote productie-installaties.
De retributie voor installaties op zee maakt onderscheid in: kleine en grote productie-installaties.
In het jaar dat voor een nieuwe productie-installatie of een essentiële wijziging
van een bestaande productie-installatie een aanvraag is ingediend, wordt de vergoeding
voor het toezicht op productie-installaties verhoogd voor de gehele periode tot 6
maanden nadat de nieuwe of gewijzigde installatie in gebruik is genomen. Als de essentiële
wijziging betrekking heeft op een ontmanteling geldt het moment waarop uitvoering
is gegeven aan de ontmanteling zoals in het ingediende rapport inzake grote gevaren
is beschreven. Nieuwe installaties en essentiële wijzigingen van bestaande installaties
kunnen nieuwe risico’s geven. Daarom is op deze installaties, respectievelijk deze
activiteiten, extra toezicht nodig om te verifiëren of de activiteiten in overeenstemming
zijn met de regelgeving en vergunningvoorschriften. Dit risico is klein bij de oprichting
van een kleine productie-installatie op land of een neutrale wijziging van een bestaande
installatie. In dat geval verschilt het toezicht weinig van het toezicht in de operationele
fase, zodat de werkelijke kosten nauwelijks verschillen en een extra verhoging niet
voor de hand ligt.
Na het staken van de winning blijft toezicht nodig op nog niet verwijderde installaties,
zoals een nog niet verwijderde vloeistofdichte vloer of een mijnbouwplatform. Bijlage
15, onderdeel B, tweede lid, onderdelen a, b, en c, voorzien in de retributie van
de kosten van het toezicht voor kleine- en middelgrote productie-installaties, die
in werking zijn, maar ook in een vergoeding voor toezicht op kleine en middelgrote
productie-installaties op land (onderdeel a), kleine productie-installaties op zee
(onderdeel b) en grote productie-installaties (onderdeel c) waarvan de winning is
gestaakt, maar waarvan de uitvoering van het sluitingsplan of het verwijderingsplan
nog niet is afgerond. Deze tarieven zijn ook van toepassing als een beschrijving van
maatregelen wordt aangeleverd om een put af te sluiten in het geval geen winning tot
stand is gekomen.
Verder wordt de vergoeding verhoogd met een vergoeding voor het toezicht op boorgatactiviteiten.
Met name is gebleken dat vanwege een potentieel hoger risico meer toezicht nodig is
bij een hogere werkdruk in het boorgat. De grens is getrokken bij een werkdruk voor
de toe te passen boorgatafsluiters van 68,95 MPa (689,5 bar).
De informatie die wordt verstrekt bij de kennisgevingen, bedoeld in de artikelen 45m
tot en met 45p, van de wet wordt door SodM beoordeeld. Deze beoordeling is bij nieuwe
installaties en boorgatactiviteiten omvangrijker dan bij de beoordeling van een verplaatsing
van een installatie of een combinatie van bestaande activiteiten.
2.4. Vergoeding niet productie-installaties
Voor niet-productie-installaties is in een aparte vergoeding voorzien. Met deze installaties
worden risicovolle activiteiten uitgevoerd, zoals het aanleggen, repareren, stimuleren
en buiten gebruik stellen van boorgaten en putten. Het toezicht ziet niet alleen op
de beveiligingsapparatuur, die nodig is voor de veiligheid en de bescherming van het
milieu, maar ook op andere essentiële installaties, die nodig zijn voor de boorgatactiviteit.
Het zijn mobiele installaties, waar doorgaans meer personeel voor nodig is dan op
grote productie-installaties. Het toezicht op dergelijke niet-productie-installaties
is om deze redenen intensiever, dan op de productie-installaties. De vergoeding voor
het toezicht op niet productie-installaties is om die reden hoger.
2.5. Vergoeding vergunningverlening
Een vergoeding is verschuldigd voor het door de minister op aanvraag verlenen, wijzigen
of intrekken van een vergunning, ontheffing, of instemming met betrekking tot mijnbouw,
dan wel het beoordelen van een melding voor een handeling met een mobiele installatie.
De raming van de kosten voor deze werkzaamheden van de minister die specifiek ten
goede komen aan de in artikel 133, eerste lid, aanhef, van de Mijnbouwwet genoemde
exploitanten en eigenaren, heeft plaatsgevonden op basis van ervaringen, die hiermee
de afgelopen jaren zijn opgedaan. Kosten die worden doorberekend zijn onder meer de
volgende:
-
a. directe dossier gebonden kosten: registratie van de ontvangst van een aanvraag, verzending
van de aanvraag aan adviseurs, opvragen van eventueel benodigde aanvullingen, verwerken
en beoordelen van adviezen, opstellen van het besluit, verwerken van zienswijzen,
kosten in verband met de advisering over een dossier,
-
b. indirecte kosten: kosten die gemoeid zijn met het voeren van besprekingen met bedrijven,
collegiale toetsing.
De hoogte van de vergoeding is mede afhankelijk van de tijd die wordt besteed aan
beoordeling van de technische capaciteit van de desbetreffende aanvrager. Over de
technische mogelijkheden van de aanvrager wordt altijd advies gevraagd aan SodM krachtens
artikel 127, eerste lid, onderdeel b, van de Mijnbouwwet. De kosten van advisering
door SodM zijn in tabel 2 verdisconteerd in de kosten die de minister maakt.
De vergoeding voor het behandelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning is van
toepassing op het milieudeel van die vergunning (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel
e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Op het verstrekken van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht) of het gebruiken van gronden of bouwwerken in
strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht) blijft de Regeling leges omgevingsvergunning Rijksoverheid
van toepassing. Bij een melding en een uitgebreide voorbereidingsprocedure kan zich
een cumulatie van vergoedingen voordoen. Om dit te voorkomen is in een anticumulatiebepaling
voorzien (onderdeel D, tweede lid).
2.6. Vergoeding toezicht gastransportnetten
De vergoeding voor het toezicht door SodM op gastransportnetten heeft betrekking op
het toezicht van SodM op het landelijk gastransportnet van Gasunie Transport Services
(GTS) en de netten van de regionale netbeheerders, waaronder het Zebra-net. De raming
van de kosten voor het toezicht van SodM op gasnetten is gebaseerd op de ervaring
die met dit toezicht de afgelopen jaren is opgedaan en de kosten die daarvoor zijn
gemaakt. Op basis van het capaciteitsplan van SodM zijn de kosten berekend op € 0,89
mln voor de regionale netbeheerders. Dit bedrag is exclusief de geraamde tijdsbesteding
voor onderzoeken bij netbeheerders, die niet passen onder de uitgangspunten van ‘Maat
houden 2014’, zoals handhaving.
2.7. Berekening bedragen
De bedragen (onderdeel B, tweede lid, en onderdeel D) zijn berekend aan de hand van
tabel 2.2, Integrale loonkosten per salarisschaal BBRA in 2017, kolom kostendekkend
tarief per uur, van de Handleiding overheidstarieven 2017. Voor de vergunningverlening
is uitgegaan van € 79 per uur per medewerker in schaal 11 en voor het toezicht op
de naleving is uitgegaan van € 68,– en € 87,– per uur per medewerker in schaal 9,
respectievelijk schaal 12. De werkelijke uren voor de onderscheiden handelingen zijn
geschat en vermenigvuldigd met het uurtarief. Het aantal categorieën in tabel 1 is
beperkt tot 15 categorieën door tarieven die slechts in beperkte mate van elkaar afwijken
samen te voegen in één categorie. De bedragen bij de categorieën zijn vervolgens op
tientallen naar beneden afgerond. De handelingen, genoemd in tabel 2, met een overeenkomstige
vergoeding zijn voor de leesbaarheid van de tabel bij elkaar gevoegd. Hiermee is voor
de met de handelingen, bedoeld in artikel 161a, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit
een vergoeding bepaald met uitzondering van de werkelijk gemaakte kosten, bedoeld
in onderdeel E, waarvoor de daadwerkelijke kosten maatgevend zijn.
2.8. Regeldruk
Deze regeling stelt de hoogte van de vergoedingen vast voor het toezicht van SodM
op mijnbouwbedrijven en de verlening van vergunningen door de minister. De regeling
stelt geen nadere regels over het toezicht, het indienen van een aanvraag om een vergunning
of het verstrekken van gegevens. De regeling heeft geen invloed op de regeldruk.
2.9. Vaste verandermoment
De regeling treedt op een vast verandermoment in werking, maar wordt niet twee maanden
vóór de inwerkingtreding in de Staatscourant bekendgemaakt. De reden hiervan is het
publieke belang van het innen van de kosten van het toezicht op de naleving en de
gehoudenheid van de minister krachtens artikel 133 van de Mijnbouwwet (aanwijzing
174, vierde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
II. ARTIKELEN
Artikel I, onderdelen A en B (opschrift hoofdstuk 12 en artikel 12.2)
Hoofdstuk 12 gaat over financiële aangelegenheden. Het nieuwe artikel 12.2 in dit
hoofdstuk regelt krachtens artikel 133, derde lid, van de Mijnbouwwet dat de hoogte
van de vergoeding in bijlage 15 wordt vastgesteld. Artikel 133, tweede lid, van de
Mijnbouwwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld.
Daartoe bepaalt artikel 161a van het Mijnbouwbesluit voor welke handelingen een vergoeding
wordt vastgesteld. In artikel I, onderdeel C (bijlage 15, onderdelen B, C, D, tabel
1, en E) is de vergoeding voor deze handelingen krachtens artikel 133, derde lid,
van de Mijnbouwwet vastgesteld.
Artikel I, onderdeel C (bijlage 15)
Bijlage 15, onderdeel A
In de tarifering wordt een onderscheid gemaakt tussen land en zee en tussen verschillende
typen installaties. De begripsbepalingen voor land en zee (subonderdelen a en e) sluiten
aan het krachtens artikel 54, onderdelen d en e, van de Mijnbouwwet geldende onderscheid
tussen land en zee bij de toepassing van financiële bepalingen. Dit onderscheid wordt
bepaald volgens de in de bijlage bij de wet vastgelegde begrenzing van drie zeemijl
uit de kust. Dit betekent dat mijnbouwwerken in de Waddenzee, op de Waddeneilanden
en andere oppervlaktewateren tot drie zeemijl uit de Noordzeekust, voor de toepassing
van financiële bepalingen worden gezien als mijnbouwwerken op land. Dit leidt tot
een eenduidig systeem voor uitvoering van de financiële bepalingen.
Voor installaties op land wordt onderscheid gemaakt in drie typen installaties, klein,
middelgroot en groot, (subonderdelen b, c, respectievelijk d). De installaties op
zee worden onderscheiden in klein en groot (subonderdeel f, respectievelijk g). Bij
het vaststellen van deze begripsbepalingen is bezien om welke reden een installatie
meer uren aan toezicht vergt. Twee criteria zijn daarbij doorslaggevend, namelijk
ten eerste de aanwezigheid van een behandelingsinstallatie, die meer omvat dan het
afscheiden van water of gascondensaat en ten tweede de verwerking van koolwaterstoffen
van één of meer andere productie-installaties. Wanneer een behandelingsinstallatie
meer omvat dan een behandeling voor het afscheiden van water of gascondensaat is geen
sprake meer van een kleine productie-installatie. Het gaat dan bijvoorbeeld om het
gebruik van een compressiestation om de koolwaterstoffen op een bepaalde druk te brengen.
Wanneer naar een behandelingsinstallatie die slechts water of gascondensaat afscheid,
koolwaterstoffen van andere productie-installaties worden aangevoerd is eveneens geen
sprake meer van een kleine productie-installatie. Wanneer een productie-installatie
niet meer dan één behandelingsinstallatie omvat, wordt op land gesproken van een middelgrote
productie-installatie.
In subonderdeel h is bepaald wat onder een essentiële wijziging wordt verstaan. Dergelijke
wijzigingen vragen meer aandacht bij de vergunningverlening en bij het toezicht. Dit
type wijziging is in een begripsbepaling gedefinieerd om in een apart tarief te kunnen
voorzien. Bij een neutrale wijziging (subonderdeel i) is niet te verwachten dat er
gevolgen voor het milieu of veiligheid zijn.
Bijlage 15, onderdelen B en E
Het eerste lid bepaalt de hoogte van de jaarlijkse vergoeding die iedere exploitant
ten minste betaalt. Deze vergoeding wordt verhoogd met de bedragen die in het tweede
lid zijn vastgesteld en de kosten, bedoeld in onderdeel E. De verhogingen, bedoeld
in onderdeel B, tweede lid, onderdelen a, tweede zinsdeel, c en d zijn voor vergoeding
van het toezicht op een bestaande specifieke productie-installatie. Dit bedrag wordt
ieder jaar in rekening gebracht, ongeacht of daadwerkelijk fysiek een inspectie op
de locatie van de installatie heeft plaatsgevonden. Indien de exploitant de productie
heeft gestaakt, maar het sluitingsplan, de beschrijving van de beëindiging van de
opsporing, of het verwijderingsplan nog niet volledig is uitgevoerd, wordt een vergoeding
als bedoeld in de onderdelen a, tweede zinsdeel, b, of c, tweede zinsdeel, in rekening
gebracht. De verhoging voor de beoordeling van de oprichting van een nieuwe productie-installatie
(onderdeel B, tweede lid, onderdeel e) en een essentiële wijziging van een bestaande
installatie (onderdeel f) worden berekend voor het gedeelte van een jaar waarin dit
toezicht is uitgevoerd. Als een aanvraag, bijvoorbeeld, op 1 oktober is gedaan en
op 31 december nog niet is afgerond, wordt een periode van drie maanden in rekening
gebracht aan de hand van het te retribueren bedrag dat voor dat jaar is vastgesteld.
Zodra deze installatie in het daarop volgende jaar in bedrijf wordt gesteld, bijvoorbeeld
op 1 maart, worden nog acht maanden in rekening gebracht. Dit betreft de resterende
twee maanden van 1 januari tot 1 maart en de zes maanden na aanvang van de ingebruikneming
op 1 maart die nodig zijn om te controleren of de winning werkelijk veilig en op een
voor het milieu verantwoorde wijze wordt uitgevoerd. De vergoeding wordt in rekening
gebracht aan de hand van de voor het nieuwe jaar vastgestelde bedragen. Voor het resterende
gedeelte van dat jaar (in het voorbeeld vanaf 1 september) geldt de vergoeding, bedoeld
in de onderdeel B, tweede lid, onderdelen a tot en met e. Op deze manier wordt cumulatie
van vergoedingen voorkomen.
Voor de beoordeling van een neutrale wijziging van een productie-installatie worden
geen extra kosten in rekening gebracht, omdat deze kosten zeer beperkt zijn en niet
in verhouding staan tot de uitvoeringslasten. Ook de kosten van beoordeling van een
wijziging van een kleine productie-installatie op land zijn beperkt. De jaarlijkse
vergoeding is voldoende om deze kosten te dragen.
In onderdeel B, derde lid, is de vergoeding voor het toezicht op een niet-productie-installatie
bepaald. Dit zijn doorgaans mobiele installaties waarmee boorgaten worden aangelegd,
gerepareerd, gestimuleerd of buiten gebruik gesteld. Deze mobiele installatie wordt
voor de duur van een jaar gecontroleerd. Indien de eigenaar van de installatie in
die periode de installatie opnieuw gebruikt, controleert SodM de installatie opnieuw,
maar wordt geen nieuwe vergoeding in rekening gebracht.
Indien een eigenaar meerdere mobiele installaties in bedrijf heeft, wordt voor iedere
mobiele installatie afzonderlijk de vergoeding, bedoeld in onderdeel B, derde lid,
in rekening gebracht. Na het verstrijken van een jaar na de aanvang van de controle
kan na een nieuwe inspectie opnieuw een vergoeding in rekening worden gebracht. Het
aantal operationele dagen heeft geen invloed op het te retribueren bedrag. Het gaat
om een periode van een jaar vanaf moment van ingebruikname.
De werkzaamheden die met de mobiele installatie (de boorgatactiviteiten) worden verricht
staan onder verantwoordelijkheid van de exploitant van het mijnbouwwerk. De vergoedingen
voor het toezicht op die werkzaamheden staan vermeld in de onderdelen h, i, en j.
De vergoeding voor het toezicht op het boren, herstellen of aanpassen (waaronder het
aanleggen, uitbreiden, wijzigen, repareren of stimuleren) van een boorgat onder hoge
druk (onderdeel h) is hoger dan de vergoeding voor het toezicht van een boorgat onder
lage druk (onderdeel g). De potentiële effecten van de hoge druk en temperatuur zijn
met name bij de aanleg van het boorgat groter dan bij boorgaten met een lage werkdruk.
Deze effecten kunnen slechts worden beoordeeld met expertise van het boorontwerp,
gesteentemechanische expertise en expertise over compactie-aspecten van hoge druk
reservoirs. Dit is reden voor hogere kosten van toezicht.
Het definitief verlaten (waaronder het buiten gebruik stellen) van een boorgat (onderdeel
i) wordt uitgevoerd als de winning niet meer doelmatig is. Doel van het buiten gebruik
stellen is het teruggeven van het terrein, waar de put zich bevindt, aan de eigenaar.
Het is daarom belangrijk dat bij het buiten gebruik stellen van de put de verschillende
(afsluitende) gesteentelagen adequaat worden afgesloten en de verbuizing in het boorgat
onder het maaiveld wordt afgesneden. Hierop dient goed en nauwgezet toezicht te worden
gehouden, om zeker te stellen dat deze activiteiten in overeenstemming met de ingediende
kennisgeving en de geldende wettelijke bepalingen worden uitgevoerd.
De in onderdeel E genoemde handelingen zijn afhankelijk van de bij iedere aanvraag
specifiek gemaakte kosten voor studies, berekeningen, analyses en onderzoek in het
veld, aan het bureau en in het laboratorium. Dit zijn bij onderzoek bij mijnbouwwerken
op land onder meer de door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk
onderzoek TNO gemaakte kosten bij het onderzoek naar bodembeweging, met name bij onderzoek
op land. Daarnaast kan bij mijnbouwwerken op zee worden gedacht aan kosten voor helikoptervervoer
van medewerkers die lozingen op zee controleren.
Bijlage 15, onderdeel C
De vergoeding voor het toezicht op gastransportnetten heeft betrekking op toezicht
bij Gasunie Transport Services (GTS) als netbeheerder van het landelijk gastransportnet
en de regionale netbeheerders. Als maatstaf geldt voor regionale netbeheerders het
aantal aansluitingen (onderdeel a), waaronder een groot aantal aansluitingen van consumenten,
zodat het aantal een goed beeld geeft van de grootte van het net. Als maatstaf voor
de vergoeding door GTS is gekozen voor een vergoeding gelijk aan die door de regionale
netbeheerder met het meeste aantal aansluitingen (onderdeel b). Onderdeel c ziet op
een netbeheerder van een gastransportnet met uitsluitend hoge druk gastransport. Thans
gaat het hierbij om het zogenaamde Zebra-net. Dit net is gekwalificeerd als een distributiesysteem
van een regionale netbeheerder vanwege ‘de huidige feitelijke situatie en kenmerken’
(Nota van toelichting bij het Besluit van 12 juli 2012 tot vaststelling van het tijdstip
van inwerkingtreding van de wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Elektriciteitswet
1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied
van elektriciteit en gas) (Stb. 2012, 336). De vergoeding door Zebra is gelijk aan die door de regionale netbeheerder met het
minste aantal aansluitingen. Het aantal gasaansluitingen wordt jaarlijks geactualiseerd
en is beschikbaar bij de Autoriteit Consument en Markt.
Bijlage 15, onderdeel D
Onderdeel D, eerste lid, regelt de systematiek aan de hand waarvan de vergoeding wordt
vastgesteld na een aanvraag. Voor iedere aanvraag als bedoeld in tabel 2 is een bedrag
vastgesteld in tabel 1. Dit bedrag wordt verhoogd met de bij iedere aanvraag specifiek
gemaakte kosten voor vermelding in dag- en weekbladen, websites (eerste lid) en de
in onderdeel E genoemde kosten.
In het tweede lid is een anticumulatiebepaling opgenomen om te voorkomen dat gemaakte
kosten voor meldingen of procedures twee keer worden vergoed.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes