TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
De Wet tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie
en natuurverbetering) (Wsn, Stb. 2021, 140) voegt aan de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Omgevingswet onder meer resultaatsverplichtende
omgevingswaarden toe om de depositie van stikstof op daarvoor gevoelige habitats1 in Natura 2000-gebieden te verminderen. Ook voegt de Wsn aan beide wetten bepalingen
toe over het vaststellen van een programma stikstofreductie en natuurverbetering met
maatregelen om te voldoen aan die omgevingswaarden en om de natuur in die gebieden
te verbeteren. In het programma worden tevens inspanningsverplichtende tussendoelen
opgenomen. Het programma wordt gemonitord, elke zes jaar geactualiseerd en ook tussentijds
gewijzigd als dat nodig is om te voldoen aan een in het programma opgenomen tussendoel
of aan de omgevingswaarden.
Het wijzigingsbesluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) voegt aan het Besluit
natuurbescherming en aan de vier algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet
nadere regels toe over de Wsn, waaronder regels over de inhoud van het programma stikstofreductie
en natuurverbetering, over de monitoring van de tussendoelen, de omgevingswaarden
en het programma en over de verslaglegging van de resultaten van die monitoring. Ook
voegt het Bsn aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) regels toe ter beperking
van de emissie van stikstofverbindingen bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden.
Deze wijzigingsregeling schrijft voor welke applicatie wordt gebruikt voor het monitoren
van de omgevingswaarden voor stikstofdepositie. Hiervoor wijzigt zij de Regeling natuurbescherming
en later de Omgevingsregeling (de ministeriële regeling bij de Omgevingswet). Ook
verankert de onderhavige regeling de aanvraagvereisten voor de emissiereductieverplichting
voor bouwactiviteiten in de Omgevingsregeling. In het Bbl is namelijk de bepaling
opgenomen dat bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning
of melding nodig is, adequate maatregelen getroffen moeten worden om de emissie van
stikstofverbindingen naar de lucht te beperken. De aanvraagvereisten voor de emissiereductieverplichting
voor bouw- en sloopwerkzaamheden waarvoor geen omgevingsvergunning maar een melding
nodig is, zijn geregeld in het Bbl.2
De Wnb, het Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming gaan
naar verwachting op 1 juli 2022 op in de Omgevingswet en de onderliggende regelgeving.
Daarom wijzigt deze regeling naast de Regeling natuurbescherming ook de Omgevingsregeling.
2. Monitoring
Een onderdeel van de Wsn betreft de systematiek voor monitoring en bijsturing waarbij
zowel de ontwikkeling van de stikstofdepositie, de effecten van maatregelen uit het
programma als de ontwikkeling van de staat van instandhouding van in ieder geval stikstofgevoelige
habitats en de ontwikkelingen van de stikstofgevoelige habitats binnen de Natura 2000-gebieden,
gemonitord en gerapporteerd worden. De monitoringssystematiek bestaat uit diverse
onderdelen, zoals een jaarlijkse rapportage over de omvang van de stikstofdepositie
met het oog op de omgevingswaarden, een tweejaarlijkse rapportage over de voortgang,
uitvoering en gevolgen van de natuurherstel- en stikstofbronmaatregelen en een zesjaarlijkse
beoordeling van de staat van instandhouding. Deze monitoringsrapportages zullen in
opdracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) worden opgesteld
door een onafhankelijk consortium van kennisinstellingen onder regie van het Planbureau
voor de Leefomgeving.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de monitoring voor
de omgevingswaarden en tussentijdse doelstellingen. Deze regeling schrijft voor dat
de monitoring voor de omgevingswaarde voor 2030 plaatsvindt met behulp van AERIUS
Monitor versie 2020. 3 4 AERIUS Monitor moet nog worden aangepast om ook gebruikt te kunnen worden voor de
monitoring van de omgevingswaarden voor 2025 en 2035. Daartoe zullen in een later
stadium bij ministeriële regeling een of meer volgende versies van AERIUS Monitor
worden aangewezen. Uiteindelijk wordt dus een versie vastgesteld waarmee alle drie
de waarden kunnen worden gemonitord. De wijze waarop de gegevens tot stand komen die
in AERIUS Monitor 2020 getoond worden, wordt beschreven in de bij deze versie van
AERIUS Monitor behorende factsheets. Deze factsheets worden gepubliceerd op de website
van AERIUS.5
Omgevingswaarden
De Wsn voegt aan de Wnb en de Omgevingswet een drietal resultaatsverplichtende omgevingswaarden
voor stikstofreductie toe. Deze omgevingswaarden houden in dat in 2025, 2030 en 2035
respectievelijk ten minste 40, 50 en 74 procent van de hectares met voor stikstof
gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde (KDW)
zijn gebracht. In de jaarlijkse monitoringsrapportage wordt inzichtelijk gemaakt of
naar verwachting wordt voldaan aan de omgevingswaarden. Hiertoe zijn de volgende gegevens
van belang:6
-
• De omvang van de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitats binnen de Natura
2000-gebieden. Deze depositie wordt met behulp van AERIUS Monitor per hectare in beeld
gebracht.
-
• De KDW en ligging van iedere stikstofgevoelige habitat binnen de Natura 2000-gebieden.
Deze KDW’s zijn opgenomen in AERIUS waardoor de actuele en verwachte depositie per
hectare hiermee per habitat vergeleken kan worden. Daarmee wordt per stikstofgevoelige
habitat duidelijk of sprake is van overschrijding van de KDW.
In beeld brengen depositie met behulp van AERIUS
AERIUS is het best beschikbare instrument voor het berekenen van deposities, zowel
project-specifiek als voor de achtergronddepositie. De met metingen gekalibreerde
resultaten van de berekeningen voor de achtergronddepositie worden met behulp van
AERIUS Monitor in beeld gebracht en er wordt ook een toekomstbeeld geschetst. AERIUS
Monitor beschrijft welke sectoren bijdragen aan stikstofdepositie op een bepaalde
locatie. De depositiekaarten zijn tot stand gekomen door de depositie te bepalen met
de meest recent gerapporteerde emissies en emissieprognoses.
AERIUS Monitor wordt regelmatig geactualiseerd, zodat het instrument goed blijft aansluiten
op wetenschappelijke en ecologische inzichten en de juridische en beleidsmatige uitgangspunten.
Hierdoor zijn fluctuaties mogelijk in de aantallen stikstofgevoelige hectares.
Kritische depositiewaarden
Elk stikstofgevoelig habitat kent een KDW; deze waarden zijn gebaseerd op de beste
beschikbare wetenschappelijke kennis. De te beschermen habitats volgen uit het besluit
waarbij het gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied.Een habitat wordt als stikstofgevoelig
aangemerkt als de KDW onder de 2400 mol stikstof per hectare per jaar ligt.
Tussendoelen
In het programma stikstofreductie en natuurverbetering moeten inspanningsverplichtende
tussendoelen worden opgenomen met het oog op het tijdig voldoen aan de omgevingswaarden
voor stikstofdepositie en met het oog op de in het programma opgenomen maatregelen
voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen.7 Omdat zowel het bereiken van de omgevingswaarden als het realiseren van de natuurdoelen
niet alleen inzet op korte, maar ook op de (middel)lange termijn vereist, is het noodzakelijk
om ook tussentijds grip en sturing te hebben. Het opstellen van tussendoelen biedt
daarvoor – in combinatie met de monitoringssystematiek – belangrijke signaalmomenten
gedurende de uitvoering van het programma. De plicht om het programma stikstofreductie
en natuurverbetering te wijzigen als uit de monitoring blijkt dat met het programma
een tussendoel niet kan worden bereikt, zorgt ervoor dat tijdig wordt bijgestuurd
als bijvoorbeeld het tempo of het volume van de benodigde depositiereductie door de
maatregelen achterblijft bij de verwachte effecten van deze maatregelen.8 Ook is dit relevant voor stikstofreductiemaatregelen met een langzaam ingroeipad
of moeilijker te voorspellen reductie-effect en voor natuurmaatregelen waarvan de
effecten op de natuur zich pas na verloop van jaren voordoen. Tussendoelen op basis
van andere indicatoren dan alleen ‘fysische effecten’, zoals bijvoorbeeld de voortgang
in uitvoering, voorkomen dat tegenvallers pas zichtbaar worden als al een groot deel
van de looptijd van het programma verstreken is. Bij het vaststellen van het programma
stikstofreductie en natuurverbetering zal worden bekeken hoe aan de tussendoelen vorm
gegeven kan worden. Omdat de wijze waarop realisatie van de tussendoelen gemonitord
wordt sterk afhankelijk is van hoe de tussendoelen vorm krijgen, zal ook dit in het
programma worden uitgewerkt. Wanneer er gekozen wordt voor tussendoelen in de vorm
van de hoeveelheid areaal onder de KDW (en die dus afgeleid zijn van de omgevingswaarden),
dan is het aannemelijk dat de gegevens over de voortgang van de realisatie van dergelijke
tussendoelen ook met behulp van AERIUS vergaard worden. Keuzes hierover kunnen in
het programma worden vastgelegd.
3. Aanvraagvereisten emissiereductieplicht
Het Bsn voegt aan het Bbl een artikel toe op grond waarvan bij vergunning- of meldingplichtige
bouw- of sloopactiviteiten adequate maatregelen moeten worden getroffen om de emissie
van stikstofverbindingen naar de lucht te beperken. Voor meldingplichtige activiteiten
is met het Bsn ook geregeld dat de initiatiefnemer een beschrijving van de te treffen
maatregelen moet aanleveren bij het indienen van een melding. In deze regeling wordt
een inhoudelijk gelijke bepaling opgenomen bij de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning
voor de bouwactiviteit. De aanvrager zal moeten beschrijven welke maatregelen worden
getroffen om te voldoen aan het nieuwe artikel 7.19a Bbl. Er is gekozen dit te regelen
in een aanvraagvereiste zodat het bevoegd gezag tijdig informatie over de invulling
van het artikel ontvangt en dit meegenomen wordt in de beoordeling of de vergunning
verleend kan worden.
Bij de beoordeling of een bouwactiviteit voldoet aan alle daarover in het Bbl gestelde
eisen, kan het bevoegd gezag de informatie ook gebruiken om te beoordelen of in een
bijzonder geval een voorschrift aan de vergunning moet worden verbonden, conform de
mogelijkheden hiervoor in artikel 7.5 Bbl. Hierbij wordt opgemerkt dat een maatwerkvoorschrift
over 7.19a Bbl alleen nadere invulling van het in die regel bepaalde kan inhouden,
er mogen dus geen strengere voorschriften gesteld worden. Artikel 7.5, vierde lid,
Bbl, bepaalt uitdrukkelijk dat een voorschrift de uitvoering van een vastgesteld projectbesluit
niet mag belemmeren. De gemeente zal dus moeten bezien of een voorschrift in dat geval
past binnen de uitvoering van het project, of af moeten zien van het stellen van een
voorschrift.
Door aan te sluiten bij bestaande procedures (in dit geval de vergunning) blijven
de lasten zoveel mogelijk beperkt.
4. Wetgevingsaspecten
De onderhavige regeling strekt ertoe om de uitvoeringsregels over de monitoring (paragraaf
2) te verankeren in de Regeling natuurbescherming en later de Omgevingsregeling (de
ministeriële regeling onder de Omgevingswet). Het is voor de verdere inrichting van
het systeem van monitoring van omgevingswaarden van belang om zo snel mogelijk zekerheid
te geven over de regels die nodig zijn daarvoor en voor de uitvoering daarvan zoals
de te hanteren applicatie. Daarom voorziet deze regeling in wijziging van de Regeling
natuurbescherming vooruitlopend op de Omgevingsregeling en wijzigt deze regeling beide
regelingen.
De aanvraagvereisten voor de emissiereductieverplichting voor vergunningplichtige
bouwactiviteiten (paragraaf 3) kennen alleen een wettelijke basis in de Omgevingswet
en deze regels worden dus alleen verankerd in de Omgevingsregeling. De inhoud van
deze uitvoeringsregels is soortgelijk aan die voor bouw- en sloopmeldingen, die met
het Bsn zijn opgenomen in het Bbl (artikel 2.15quater, tweede lid, onder i, en artikel
7.11, eerste lid, onder i, Bbl).
5. Toezicht en handhaving
De in deze regeling opgenomen bepalingen over de voorgeschreven applicatie voor de
monitoring van de omgevingswaarden richten zich uitsluitend tot de overheid, in het
bijzonder de Minister van LNV. Deze Minister is verantwoordelijk voor de monitoring
van omgevingswaarden en van tussendoelen in het programma voor het voldoen aan de
omgevingswaarden en voor het inrichten van het systeem om het bereiken van de omgevingswaarden
en de werking van het programma te monitoren en zo nodig aanpassingen te entameren.9 Burgerhandhaving en nalevingstoezicht van de nieuwe regels tot het gebruik van de
uitvoeringsregels over het gebruik van AERIUS spelen hierbij geen rol. Gevolgen voor
de handhavingscapaciteit worden dan ook niet voorzien.
Wat betreft de aanvraagvereisten voor de bouwactiviteit ten behoeve van de plicht
om bij het bouwen van een bouwwerk de stikstofemissie te beperken wordt opgemerkt
dat deze bepaling aansluit bij de al in artikel 2.15quarter, tweede lid, onder i,
en 7.11, eerste lid, onder i, Bbl opgenomen regeling voor bouw- en sloopmeldingen.
De emissiereductieplicht van artikel 7.19a Bbl gaat gelden voor werkzaamheden die
op grond van het Bbl reeds vergunning- of meldplichtig zijn. Het bevoegd gezag wordt
dus in deze gevallen, reeds voor de werkzaamheden uitgevoerd worden, door de initiatiefnemer
geïnformeerd hoe invulling wordt gegeven aan deze verplichting. Als er sprake is van
een vergunningplichtige bouwactiviteit is het aan de aanvrager om bij de aanvraag
aannemelijk te maken dat aan alle relevante onderdelen van het beoordelingskader voor
de vergunning is voldaan. Dit beoordelingskader is opgenomen in artikel 8.3b van het
Besluit kwaliteit leefomgeving en verwijst onder meer naar de regels uit afdeling
7.1 Bbl als beoordelingskader voor deze vergunning.
Met het ontvangen van deze informatie kan het bevoegd gezag daarnaast ook beoordelen
of er in een specifiek geval een vergunningvoorschrift (geregeld in het Bbl) moet
worden gesteld. Net zoals bij andere maatwerk- of vergunningvoorschriften kunnen belanghebbenden
hiertegen in bezwaar en beroep gaan. Door aan te sluiten bij reeds bestaande vergunning-
en meldprocedures blijven de bestuurlijke lasten van toezicht en handhaving in dit
geval beperkt.
6. Rechtsbescherming
De in deze regeling opgenomen regels over monitoring evenals de aanvraagvereisten
voor de bouwactiviteit zijn gelet op hun aard geen regels die openstaan voor bezwaar
en beroep.
7. Effecten van de regeling
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wsn is een inschatting
gemaakt van de gevolgen van die wet, het besluit en deze regeling voor de samenleving.
Daarbij zijn ook de effecten voor regeldruk voor burgers en bedrijven beschreven.
Net als de Wsn en het Bsn richt deze regeling zich grotendeels tot de overheid, in
het bijzonder de Minister van LNV, waar het gaat om monitoring van de omgevingswaarden.
De Wsn bevat regels voor de bestuurlijke taakuitoefening en besluitvorming op het
gebied van drie elementen van de structurele aanpak, namelijk resultaatsverplichtende
omgevingswaarden voor de vermindering van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden,
met daaraan verbonden een programma met maatregelen en monitoring en bijsturing. De
monitorings- en bijsturingssystematiek wordt ingericht om te monitoren of de condities
voor behoud en herstel van instandhouding worden behaald, het maatregelenpakket als
onderdeel van het programma voldoende effectief is en het maatregelenpakket of het
programma bijstelling behoeven. Het Bsn stelt nadere regels over het programma en
de monitoring, introduceert de partiële vrijstelling in het stelsel van de Omgevingswet,
regelt voor welke activiteiten van de bouwsector de partiële vrijstelling geldt, en
stelt regels ter beperking van de emissie van stikstofverbindingen bij het verrichten
van bouw- en sloopwerkzaamheden.
De Minister van LNV is verantwoordelijk voor de uitvoering van nagenoeg al deze regels.
Waar de Wsn, het Bsn en deze regeling niet voorzien in regels die verplichtingen met
zich brengen voor burgers en ondernemers, hebben zij ook geen effect op de regeldruk.
Gevolgen voor de regeldruk kunnen te zijner tijd uiteraard wel uitgaan van de maatregelen
die worden getroffen ter uitvoering van het programma stikstofreductie en natuurverbetering.
Dat zijn evenwel gevolgen die op dat moment in beeld moeten worden gebracht en moeten
worden gewogen.
Het kabinet is zich ervan bewust dat het realiseren van de doelstellingen uit de structurele
aanpak ook zijn impact zal hebben op verschillende burgers, bedrijven en sectoren.
Daarom is het gepresenteerde pakket bronmaatregelen verdeeld over verschillende sectoren
en is nadrukkelijk rekening gehouden met de kosteneffectiviteit, implementatie en
regeldruk van de maatregelen. Het kabinet heeft daarnaast, mede in het licht van de
coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van deze maatregelen.
Zo wordt er getoetst op nut en noodzaak, proportionaliteit, handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid
en fraudebestendigheid. Ook wordt er ingezet op verlaging van regeldruk vanuit de
Europese Unie. Ook bij de verdere uitwerking van de maatregelen zal regeldruk een
belangrijke rol spelen. Dat geldt eveneens als voor de uitwerking van die maatregelen,
inclusief de nieuwe maatregelen voor de bouw, regelgeving of convenanten door de overheid
nodig zijn: daarbij zullen de gevolgen voor de regeldruk worden betrokken. Voor de
bouwmaatregelen kan dan bijvoorbeeld ook worden gedacht aan een subsidieregeling.
De bronmaatregelen in de bouwsector krijgen vorm langs de lijnen van een verkenning
die met TNO en de bouwsector is uitgevoerd. Ten slotte geldt voor alle bronmaatregelen
dat rekening wordt gehouden met het investeringsritme en de investeringstermijnen
van bedrijven in de verschillende sectoren. Zo onderzoekt het kabinet samen met de
industrie en in samenhang met de uitwerking van het Schone Lucht Akkoord welke mogelijkheden
er zijn om de BBT-aanpak te optimaliseren, met als doel aanvullende kosteneffectieve
stikstofreductie te realiseren. In aanvulling hierop vinden er continu gesprekken
plaats met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van sectoren om gezamenlijk
tot een zo goed mogelijke implementatie van de maatregelen te komen.
Voor een meer uitgebreide beschrijving van de regeldruk van de Wsn en het Bsn wordt
verwezen naar paragraaf 12 van de memorie van toelichting bij de Wsn en paragraaf
9 van de nota van toelichting bij het Bsn. Deze paragraaf bevat, in aanvulling daarop,
een beschrijving van de gevolgen van deze regeling voor de regeldruk voor burgers
en bedrijven. Ook is een aantal uitvoeringsorganisaties gevraagd naar de handhaafbaarheid,
uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van het Bsn. Hun reacties zijn ook relevant
voor deze regeling (paragraaf 7.5). Ten slotte wordt in paragraaf 7.6 ingegaan op
de invoeringstoets.
7.2 Monitoring
Deze regeling schrijft AERIUS Monitor versie 2020 voor als instrument voor de in paragraaf
2 beschreven monitoring van de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030. Zoals
in die paragraaf is beschreven is AERIUS het best beschikbare instrument voor het
berekenen van deposities (gekalibreerd op basis van metingen), zowel project-specifiek
als voor de achtergronddepositie. AERIUS Monitor is de viewer die inzicht geeft in
de depositie van stikstof en de relaties met de stikstofgevoelige habitats in Natura
2000-gebieden. Ook wordt een toekomstbeeld geschetst.
De monitorings- en rapportageverplichtingen richten zich niet tot burgers en bedrijven.
Er zijn dus geen gevolgen voor de regeldruk.
7.3 Aanvraagvereisten
Het bij de vergunningaanvraag voor de bouwactiviteit aanleveren van een beschrijving
van de maatregelen die bij de bouw getroffen zullen worden betreft een beperkte administratieve
handeling, die mee kan lopen in de reguliere vergunningprocedure. Door deze wijziging
worden dus ook geen aanzienlijke gevolgen voor de regeldruk verwacht. De regeldruk
die samenhangt met het moeten treffen van adequate maatregelen tijdens de bouw, volgt
uit de verplichting op besluit niveau.
7.4 MKB-toets
Voor dossiers met substantiële gevolgen moet een MKB-toets worden uitgevoerd.10 Daarom heeft het kabinet bekeken of verwacht kan worden dat er (mogelijk) substantiële
regeldrukeffecten voor het MKB zullen optreden. De Minister van LNV is verantwoordelijk
voor de monitoring. Het uitvoeren van de monitoring zal dan ook niet leiden tot substantiële
regeldrukeffecten voor het MKB. Het kabinet verwacht niet dat het aanleveren van informatie
door initiatiefnemers om aan te tonen dat zij voldoen aan de emissiereductieplicht
leidt tot een substantieel hogere regeldruk. Er geldt namelijk geen verplichting om
bij projecten de verwachte emissiereductie door het treffen van emissiebeperkende
maatregelen te berekenen. Zoals ook aangegeven in de Nota van toelichting bij het
Bsn wordt daarnaast gewerkt aan het opstellen van een routekaart die uiteen zal zetten
hoe een initiatiefnemer stikstofemissies effectief, uitvoerbaar, werkbaar en betaalbaar
kan reduceren.11 De initiatiefnemer dient vervolgens voor een aanvraag, eventueel met behulp van de
genoemde routekaart en producten daaronder, middels een aanvraagformulier te beschrijven
hoe hij voornemens is stikstofemissie te gaan reduceren. De initiatiefnemer dient
in te vullen wat hij voornemens is te gaan doen, op welke wijze wordt gewerkt of hoe
hij inzet van onderaannemers gaat uitvragen.
Het kabinet streeft met het opstellen van de routekaart naar zo laag mogelijke administratieve
lasten voor initiatiefnemers. Op basis van het aantal verwachte vergunningaanvragen,
tijdsbesteding bij een soortgelijke informatieplicht en kosten per uur is de volgende
inschatting gemaakt van de toename in werkdruklast voor het bedrijfsleven:
-
• Jaarlijks worden er gemiddeld 27.500 bouwvergunningen aangevraagd en bouwmeldingen
gedaan waarbij een bedrijf de initiatiefnemer is.12
-
• Op basis van gegevens van het Omgevingsloket is bepaald dat een derde deel van alle
vergunningaanvragen door bedrijven voor bouwactiviteiten kunnen worden aangemerkt
als eenvoudig.13 Dat betreft dan jaarlijks 9.000 eenvoudige bouwactiviteiten. Twee derde deel (18.500
aanvragen) kan daarmee worden aangemerkt als complexer project.
-
• In vergelijking met soortgelijke informatieplichten wordt ingeschat dat het aanleveren
van de stikstofreductie informatie per initiatiefnemer per keer, voor eenvoudige projecten
tussen de 10 en 30 minuten kost. Voor complexere projecten zal dat 30 minuten of meer
zijn.14
-
• Het gemiddeld uur tarief voor bedrijven is vastgesteld op € 47.15
-
• De totale werkdruklasten voor het bedrijfsleven op jaarbasis kunnen dan, bij 9.000
eenvoudige en 18.500 complexere vergunningaanvragen, waarvan de aanlevering van informatie
respectievelijk 20 en 30 minuten kost, als volgt worden berekend: 9.000 x € 47/3 +
18.500 x € 47/2 = € 575.750.
7.5 Uitvoerbaarheidstoets
Op het Bsn is een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd. Diverse uitvoeringsorganisaties
waaronder Rijkswaterstaat, ProRail, de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO),
het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
en de Unie van Waterschappen (UvW) is gevraagd naar de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid
en fraudebestendigheid van het Bsn, waaronder ook de aspecten monitoring en de emissiereductieplicht.
Meer specifiek zijn daarbij ook de vereisten in het kader van de in het Bsn geregelde
meldingsplicht16 – gegevens en bescheiden die een sloopmelding moet bevatten – aan de orde gekomen
alsmede de (inhoudelijk gelijke bepaling) over de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning
voor de bouwactiviteit zoals geregeld in deze wijzigingsregeling. Al deze organisaties
hebben waardevolle inbreng geleverd voor de ontwikkeling van het Bsn en deze inbreng
is ook betrokken bij de vormgeving van deze wijzigingsregeling.
7.6 Invoeringstoets
In overeenstemming met de kabinetsreactie op het eindverslag van de Parlementaire
ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag17 zal de nieuwe regelgeving die wordt ingevoerd met de Wsn, de Bsn en deze wijzigingsregeling
een jaar na haar inwerkingtreding worden getoetst (“invoeringstoets”). Hoofdvragen
van die toets worden: werkt dit inderdaad zoals we bedoeld hadden? Wat is de kwaliteit
van de uitvoering? En zijn er misschien knelpunten of nieuwe inzichten waar we aan
de voorkant niet aan gedacht hadden? Hierbij zullen onder meer ook de gevolgen van
de afspraken en aannames in het kader van de routekaart en de uitkomsten van de toets
op de uitvoerbaarheid van die kaart worden betrokken.
8. Consultatie
8.1 Algemeen
Deze regeling is tot stand gekomen met consultatie van relevante organisaties. Bij
de voorbereiding van deze regeling zijn, naast (maatschappelijke) organisaties, ook
het IPO, de VNG en de UvW betrokken. Deze organisaties hebben waardevolle inbreng
geleverd voor de ontwikkeling van deze regeling. Van 16 april 2021 tot en met 23 mei
2021 heeft de internetconsultatie18 en de formele advisering op de ontwerpregeling plaatsgevonden. Van 12 particulieren
en organisaties zijn reacties ontvangen. Dit betrof een diverse groep van burgers,
bedrijven, gemeenten, brancheorganisaties en belangenorganisaties. Ook IPO, VNG en
UvW hebben gereageerd op dit ontwerp. De consultatieversie van de regeling is door
een deel van de indieners positief ontvangen, maar er zijn ook kritische geluiden.
Deze reacties hebben geleid tot verduidelijking van de toelichting. Een deel van de
reacties ziet overigens niet op de inhoud en strekking van het regeling zelf, maar
op andere achterliggende politiek-bestuurlijke keuzes op het stikstofdossier. In de
volgende paragraaf worden de hoofdlijnen van de consultatiereacties beschreven.
Ook is het Adviescollege toetsing regeldruk gevraagd om advies uit te brengen over
het ontwerpbesluit op het aspect regeldruk. Het Adviescollege heeft aangegeven dat
de effecten van de regeling op de regeldruk voldoende zijn beschreven en besloten
om geen formeel advies uit te brengen vanwege de beperkte effecten daarvan.
De concept-wijzigingsregeling is ook toegezonden aan de Tweede en de Eerste Kamer.19
8.2 Reacties per thema
In deze paragraaf worden de hoofdlijnen van de uitkomsten van de consultatiereacties
beschreven.
8.2.1 Monitoring
Omgevingswaarden 2025 en 2035
Een inspreker vraagt of naast de in de regeling geregelde monitoring met behulp van
AERIUS van de omgevingswaarde van 2030 ook de omgevingswaarden van 2025 en 2030 worden
gemonitord. Een andere inspreker vraagt waarom het model nu niet geschikt is voor
de monitoring van deze omgevingswaarden. Ook de omgevingswaarden van 2025 en 2035
zullen gemonitord gaan worden. Dit is met de huidige versie van AERIUS Monitor nog
niet mogelijk, omdat de hiervoor benodigde datasets nog in ontwikkeling zijn. In dat
proces wordt een groot aantal invoergegevens verzameld (zoals emissie-, natuur- en
meetgegevens en ruimtelijke verdelingen). Het toevoegen van de monitoring van de omgevingswaarden
voor 2025 en 2035 aan Monitor verloopt gefaseerd en is voorzien in respectievelijk
AERIUS Monitor versie 2021 (naar verwachting oktober 2021) en AERIUS Monitor versie
2022 (in 2022). Hiermee is de implementatie onderdeel van de reguliere jaarlijkse
actualisatie van AERIUS en zullen de datasets zo snel mogelijk worden opgenomen.
Nieuwe versie
Een inspreker vraagt naar de situatie dat er een nieuwere versie dan de in deze regeling
voorgeschreven versie van AERIUS Monitor wordt uitgerold. Ook vraagt een inspreker
waarom niet gekozen is voor een dynamische verwijzing. De Minister van LNV moet de
te gebruiken versie van AERIUS Monitor vaststellen, aangezien daaraan rechtsgevolgen
zijn verbonden: met de te gebruiken versie van AERIUS Monitor wordt bepaald of wordt
voldaan aan de in de Wsn opgenomen resultaatsverplichtende omgevingswaarden.
Activiteiten
Uit de toelichting bij de regeling en uit de tekst van de Wsn (artikel 1.12g Wnb)
maakt een inspreker op dat de monitoring een periode van zes jaar beslaat en dat er
na deze zes jaar een actualisatie plaatsvindt. Deze inspreker acht deze periode in
sommige gevallen te kort om de positieve effecten van activiteiten op de uiteindelijke
stikstofdepositie op een juiste manier te meten.
De zesjaarlijkse monitoringsrapportage (die overigens niet is geregeld in artikel
1.12g Wnb maar in artikel 2.4 Bnb en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – in
artikel 11.69c, onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de artikelen 10.36da,
tweede lid, en 10.36dc, onder c, van het Omgevingsbesluit) heeft betrekking op de
staat van instandhouding van de beschermde natuurwaarden. Over de ontwikkeling van
de stikstofdepositie wordt jaarlijks een rapportage uitgebracht. Deze frequentie is
nodig om voldoende zicht te houden op de trends en ontwikkelingen.
Uitvoering, meten en berekenen
Een inspreker vraagt naar de wijze waarop de monitoring concreet zal worden uitgevoerd
en wijst daarbij op het belang van het opbouwen van een logisch, samenhangend informatienetwerk,
waarbij van lokale effecten van maatregelen opgeschaald kan worden naar landelijke
trends en andersom alsmede het belang van extra meetpunten en monitoring van alle
natuur in Nederland. De in deze regeling opgenomen regels ten aanzien van monitoring
hebben betrekking op het gebruik van AERIUS Monitor om de stikstofdepositie te monitoren.
Dit betreft dus slechts een deel van de totale monitoring, omdat ook de staat van
de natuur (ook op gebiedsniveau) en effecten van maatregelen gemonitord zullen worden.
Deze aspecten van de monitoringssystematiek worden momenteel nog uitgewerkt. Het uitgangspunt
is hierbij dat, indien nodig, de bestaande monitoringssystemen worden uitgebreid.
Ook wordt gevraagd naar de wijze waarop de waarden in AERIUS Monitor worden berekend
en of er ook gebruik wordt gemaakt van meetdata. In AERIUS 2020 worden voor alle AERIUS-producten,
waaronder Calculator en Monitor, dezelfde natuurgegevens gebruikt. Hoe de achtergronddepositiekaarten
in Monitor 2020 zijn bepaald, is beschreven in de factsheet https://www.aerius.nl/nl/factsheets/bepalen-depositie-natura-2000-gebieden/15-10-2020. Uit deze factsheet volgt dat de kaarten zijn bepaald door een combinatie van rekenen,
met uitsluitend OPS, en meten. Bij het bepalen van achtergronddepositie wordt uitgegaan
van de werkelijke uitstoot. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van actuele bedrijfs- en
emissiegegevens, die worden verzameld in de emissieregistratie.20 De berekende achtergronddepositie wordt gekalibreerd op basis van veldmetingen. Het
RIVM meet hiervoor op verschillende plaatsen in het land de concentratie van stikstofoxiden
en ammoniak. De achtergronddepositie in AERIUS is dus bepaald door een combinatie
van rekenen en meten. De toegepaste meetcorrectie op de berekende achtergronddepositie
is ook per hexagoon in te zien in Monitor. Mede naar aanleiding van het eindrapport
van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof zet het kabinet in op het uitbreiden
van de meetnetten in zowel landbouw- als natuurgebieden.21
Consistentie en nauwkeurigheid
Een inspreker vraagt naar de consistentie van de gebruikte rekenmethoden. Bij het
bepalen van de achtergronddepositiekaarten is in AERIUS 2020 geen sprake van afkap
door rekenafstanden (zie het antwoord op voorgaande vraag voor een nadere toelichting
op de bepalingsmethode). In AERIUS 2020 en GCN|GDN 2020 zijn dezelfde uitgangspunten
gehanteerd. Het enige verschil is het resolutieniveau waarop de berekeningen plaatsvinden:
AERIUS gebruikt hexagonen met een oppervlak van 1 ha en GCN|GDN gebruikt kilometervlakken.
Een inspreker vraagt, onder verwijzing naar het advies van het adviescollege-Hordijk,22 of AERIUS nauwkeurig genoeg is voor monitoring. Het adviescollege-Hordijk constateert
dat de wetenschappelijke basis voor de onderbouwing van de meet- en rekensystematiek
van de concentratie en depositie van stikstofverbindingen op orde is. De (beleids)vragen
over bronbijdragen, depositieniveaus op Natura 2000-gebieden en bronnen van stikstofemissie
kunnen met het huidige meet- en rekensysteem voldoende nauwkeurig worden vastgesteld.
Minimum natuuroppervlakte in AERIUS Monitor
Gevraagd wordt of er in AERIUS Monitor niet een minimumnatuuroppervlakte moet worden
gehanteerd waar de depositie onder de KDW moet zijn en of die minimumoppervlakte dan
niet moet worden voorgeschreven in de regeling. Hiermee zou volgens de inspreker voorkomen
moeten worden dat door het eventuele verdwijnen van habitats de omgevingswaarden steeds
minder ambitieus worden. In AERIUS is in beginsel alleen habitatkartering opgenomen
die de situatie beschrijft op het moment van definitieve aanwijzing van een Natura
2000-gebied (T0-situatie). Wijzigingen in deze kaarten zijn mogelijk door het aanscherpen
van de methodiek, reviews door de Interbestuurlijke werkgroep Habitatkartering en
eigen bevindingen van de bronhouder. Ook door nieuwe aanwijzingsbesluiten of wijzigingsbesluiten
kan de habitatkartering wijzigen. Van wijzigingen in de habitatkartering van AERIUS
Monitor door het verdwijnen van habitats is geen sprake.
Gevolgen aanpassing
Twee insprekers vragen om duidelijkheid te verschaffen over de effecten van de aanpassingen
van het monitoringsinstrument op de resultaten van de monitoring en daarbij aan te
geven wat dit betekent voor de betrouwbaarheid van de resultaten. Daarbij vraagt een
inspreker zich af of uitgaande van het gegeven dat door betere modellering de gemiddelde
ammoniakdepositie in 2019 volgens het PBL niet 1493 mol/ha/jaar is, maar 1609 mol/ha/jaar,
de opgave met 116 mol/ha/jaar stijgt om de resultaatsverplichting van 50% te halen.
Bij elke actualisatie van AERIUS kunnen berekende deposities wijzigen door nieuwe
inzichten, zoals doorontwikkeling van de rekenmodellen en actuele informatie over
de emissiefactoren en natuurgegevens. Hiermee blijft AERIUS zo goed mogelijk aansluiten
op wetenschappelijke en ecologische inzichten en de juridische en beleidsmatige uitgangspunten.
De opgave kan dan ook groter of kleiner worden. De aangehaalde cijfers hebben betrekking
op de gemiddelde depositie over heel Nederland. De gevolgen van nieuwe inzichten op
de gemiddelde opgave kunnen niet bepaald worden door de landelijke gemiddelde depositie
volgens AERIUS 2020 te verminderen met de landelijk gemiddelde depositie volgens AERIUS
2019A. Het verschil moet per locatie bepaald worden. Daarbij moet ook nagegaan worden
in welke mate sprake is van overbelasting. Als alle verschillen per locatie vervolgens
gemiddeld worden, ontstaat de gemiddelde landelijke opgave.
Een inspreker wijst daarbij ook op mogelijke invloed van buitenlandse uitstoot, waarbij
als die uitstoot toeneemt, de Nederlandse uitstoot alleen maar méér moet dalen om
dat weer te compenseren en vraagt zich af of dit met AERIUS Monitor voldoende in beeld
wordt gebracht. Ook moet dat volgens deze inspreker dan niet ten laste komen van de
landbouwsector.
Op basis van de resultaatsverplichting is het kabinet gehouden om maatregelen te treffen
als blijkt dat de omgevingswaarden niet gehaald worden, ook als dat wordt bemoeilijkt
door een toenemende depositie vanuit het buitenland. Het is niet zo dat één sector
opdraait voor tegenvallende resultaten van de bronmaatregelen, of wanneer de depositie
vanuit het buitenland groter wordt. AERIUS Monitor geeft overzichtelijk en gedetailleerd
inzicht in de stikstofgevoelige habitattypen, de hoeveelheid stikstofdepositie en
de relatie tussen die twee in de Natura 2000-gebieden.
Een inspreker vraagt extra aandacht voor de zogenaamde bijgepluste stikstofarme natuur
(in het bijzonder die op landbouwgrond) en verzoekt om zo spoedig mogelijk herstel
daarvan.
Er zijn met provincies afspraken gemaakt om de wijze waarop met name de leefgebiedkaarten
binnen AERIUS tot stand komen, te verbeteren. Daarnaast is gestart met het verbeteren
van de huidige kaarten wat betreft gronden die hierop ten onrechte als stikstofgevoelig
zijn aangeduid.
8.2.2 Aanvraagvereisten emissiereductieplicht
Verschillende insprekers vragen naar de wijze waarop initiatiefnemers moeten voldoen
aan artikel 7.12a van de Omgevingsregeling (verstrekken gegevens en bescheiden van
getroffen emissiebeperkende maatregelen). Uit de aan te leveren gegevens moet blijken
welke maatregelen getroffen zullen worden bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
Er geldt geen verplichting om bij elk project de verwachte emissiereductie door het
treffen van emissiebeperkende maatregelen te berekenen.
Via het Bsn is een vergelijkbare regel aan het Bbl toegevoegd over het aanleveren
van informatie in meldingplichtige gevallen (artikel 7.11 Bbl). Dit artikel verplicht
initiatiefnemers relevante gegevens en bescheiden te verstrekken zodat beoordeeld
kan worden of aanvragers aan de emissiereductieplicht van artikel 7.19a Bbl voldoen.
Voor een nadere duiding van artikel 7.12a van de Omgevingsregeling wordt hier verder
verwezen naar de toelichting bij artikel 7.19a Bbl in het Bsn.
Op dit moment wordt meer concrete informatie uitgewerkt over de invulling van de emissiereductieplicht
voor initiatiefnemers en het aanleveren van gegevens. Hiertoe wordt een routekaart
voor schoon en emissieloos bouwen opgesteld (zoals beschreven in de toelichting bij
het Bsn). Deze routekaart zal uiteenzetten hoe een initiatiefnemer stikstofemissies
effectief, uitvoerbaar, werkbaar en betaalbaar kan reduceren. De routekaart wordt
opgesteld in opdracht van het Rijk, waarbij een groot aantal bij de bouw betrokken
partijen worden betrokken, zoals brancheverenigingen, marktpartijen, medeoverheden
en kennisinstellingen. De routekaart zal ook meer duidelijkheid verschaffen aan gemeenten
over de wijze waarop initiatieven kunnen worden beoordeeld en toezicht en handhaving
kunnen worden ingericht. Gemeenten kunnen op basis van verworven kennis en ervaring,
initiatiefnemers ook adviseren over effectieve maatregelen voor emissiereductie.
De beoordeling van de gevraagde informatie in artikel 7.12a van de Omgevingsregeling
kan voor gemeenten mogelijk leiden tot een lastenverzwaring en vereist de opbouw van
kennis en ervaring. Bij de invoering van de emissiereductieplicht en het opstellen
van de routekaart wordt er daarom naar gestreefd de administratieve lasten voor zowel
initiatiefnemers als de bestuurlijke lasten voor gemeenten zoveel mogelijk te beperken.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I (wijziging van de Regeling natuurbescherming)
Onderdeel A (wijziging artikel 1.1: begripsomschrijving AERIUS Monitor)
Deze wijziging voegt aan artikel 1.1 een omschrijving toe van de applicatie AERIUS
Monitor. Toepassing van die applicatie wordt voorgeschreven in het nieuwe artikel
2.11.
Onderdeel B (nieuw artikel 2.11: monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie voor
2030)
Dit artikel schrijft voor dat de applicatie AERIUS Monitor versie 2020 wordt gebruikt
voor de monitoring van de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030. Zie paragraaf
2 van het algemeen deel voor een nadere toelichting.
Artikel II (wijziging van de Omgevingsregeling)
Onderdeel A (nieuw artikel 7.12a bouwactiviteit: stikstofemissie)
Dit artikel regelt dat bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit
een beschrijving van de op grond van artikel 7.19a Bbl te treffen maatregelen aan
het bevoegd gezag wordt overgelegd.
Onderdeel B (nieuw artikel 12.83a: monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie voor
2030)
Dit artikel regelt voor de situatie na de intrekking van de Wet natuurbescherming
en de inwerkingtreding van de Omgevingswet hetzelfde als het nieuwe artikel 2.11 van
de Regeling natuurbescherming.
Onderdeel C (wijziging bijlage II: monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie voor
2030 met AERIUS Monitor versie 2020)
Toepassing van AERIUS Monitor wordt voorgeschreven in het nieuwe artikel 12.83a. Deze
wijziging van bijlage II schrijft versie 2020 voor.
Artikel III (inwerkingtreding)
De inwerkingtreding van artikel II zal worden geregeld in het besluit dat voorziet
in de inwerkingtreding van onder meer de Omgevingsregeling en de Aanvullingsregeling
natuur Omgevingswet. Het is de bedoeling om artikel II in werking te laten treden
op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.1 van de Aanvullingswet natuur
Omgevingswet. Dat artikel regelt de intrekking van de Wnb en zal in werking treden
zodra de Omgevingswet in werking treedt.
Met de inwerkingtreding van artikel I op de dag na de publicatie van deze regeling
in de Staatscourant wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten,
vanwege de inwerkingtreding tussen 1 juli en 1 oktober 2021 en de afwezigheid van
een invoeringstermijn.23 Deze afwijking is gerechtvaardigd nu artikel I op korte termijn alleen relevant is
voor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren