Regeling van de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 juli 2021, nr. WJZ/ 21068728, tot wijziging van de Regeling natuurbescherming en de Omgevingsregeling (stikstofreductie en natuurverbetering)

De Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 2.2 van het Besluit natuurbescherming en de artikelen 16.55, tweede lid, en 20.3, eerste lid, van de Omgevingswet;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

AERIUS Monitor:

applicatie, beschikbaar op www.aerius.nl, voor het tonen van gegevens over de gevoeligheid voor stikstof van habitats, de omvang van stikstofdepositie op die habitats in Natura 2000-gebieden en de relatie daartussen;

B

Na artikel 2.10 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 2.1.3. Monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie 2030

Artikel 2.11
  • 1. Dit artikel is van toepassing op de monitoring voor de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030, bedoeld in artikel 1.12a, eerste lid, van de wet.

  • 2. De monitoring vindt plaats met behulp van AERIUS Monitor versie 2020.

ARTIKEL II

De Omgevingsregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 7.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.12a (bouwactiviteit: stikstofemissie)

Bij een aanvraag worden gegevens en bescheiden verstrekt over de maatregelen, bedoeld in artikel 7.19a, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, die worden getroffen bij het verrichten van bouwwerkzaamheden om de emissie van stikstofverbindingen naar de lucht te beperken.

B

Na artikel 12.83 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:

AFDELING 12.2a NATUUR

Artikel 12.83a (monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie 2030)
  • 1. Dit artikel is van toepassing op de monitoring voor de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030, bedoeld in artikel 2.15a, eerste lid, van de wet.

  • 2. De monitoring vindt plaats met behulp van AERIUS Monitor.

C

In bijlage II bij artikel 1.4 wordt in de tabel in de alfabetische volgorde een rij ingevoegd, luidende:

AERIUS Monitor

AERIUS Monitor

2020

RIVM (www.rivm.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel II, dat in werking treedt op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 7 juli 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De Wet tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) (Wsn, Stb. 2021, 140) voegt aan de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Omgevingswet onder meer resultaatsverplichtende omgevingswaarden toe om de depositie van stikstof op daarvoor gevoelige habitats1 in Natura 2000-gebieden te verminderen. Ook voegt de Wsn aan beide wetten bepalingen toe over het vaststellen van een programma stikstofreductie en natuurverbetering met maatregelen om te voldoen aan die omgevingswaarden en om de natuur in die gebieden te verbeteren. In het programma worden tevens inspanningsverplichtende tussendoelen opgenomen. Het programma wordt gemonitord, elke zes jaar geactualiseerd en ook tussentijds gewijzigd als dat nodig is om te voldoen aan een in het programma opgenomen tussendoel of aan de omgevingswaarden.

Het wijzigingsbesluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) voegt aan het Besluit natuurbescherming en aan de vier algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet nadere regels toe over de Wsn, waaronder regels over de inhoud van het programma stikstofreductie en natuurverbetering, over de monitoring van de tussendoelen, de omgevingswaarden en het programma en over de verslaglegging van de resultaten van die monitoring. Ook voegt het Bsn aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) regels toe ter beperking van de emissie van stikstofverbindingen bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden.

Deze wijzigingsregeling schrijft voor welke applicatie wordt gebruikt voor het monitoren van de omgevingswaarden voor stikstofdepositie. Hiervoor wijzigt zij de Regeling natuurbescherming en later de Omgevingsregeling (de ministeriële regeling bij de Omgevingswet). Ook verankert de onderhavige regeling de aanvraagvereisten voor de emissiereductieverplichting voor bouwactiviteiten in de Omgevingsregeling. In het Bbl is namelijk de bepaling opgenomen dat bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning of melding nodig is, adequate maatregelen getroffen moeten worden om de emissie van stikstofverbindingen naar de lucht te beperken. De aanvraagvereisten voor de emissiereductieverplichting voor bouw- en sloopwerkzaamheden waarvoor geen omgevingsvergunning maar een melding nodig is, zijn geregeld in het Bbl.2

De Wnb, het Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming gaan naar verwachting op 1 juli 2022 op in de Omgevingswet en de onderliggende regelgeving. Daarom wijzigt deze regeling naast de Regeling natuurbescherming ook de Omgevingsregeling.

2. Monitoring

Een onderdeel van de Wsn betreft de systematiek voor monitoring en bijsturing waarbij zowel de ontwikkeling van de stikstofdepositie, de effecten van maatregelen uit het programma als de ontwikkeling van de staat van instandhouding van in ieder geval stikstofgevoelige habitats en de ontwikkelingen van de stikstofgevoelige habitats binnen de Natura 2000-gebieden, gemonitord en gerapporteerd worden. De monitoringssystematiek bestaat uit diverse onderdelen, zoals een jaarlijkse rapportage over de omvang van de stikstofdepositie met het oog op de omgevingswaarden, een tweejaarlijkse rapportage over de voortgang, uitvoering en gevolgen van de natuurherstel- en stikstofbronmaatregelen en een zesjaarlijkse beoordeling van de staat van instandhouding. Deze monitoringsrapportages zullen in opdracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) worden opgesteld door een onafhankelijk consortium van kennisinstellingen onder regie van het Planbureau voor de Leefomgeving.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de monitoring voor de omgevingswaarden en tussentijdse doelstellingen. Deze regeling schrijft voor dat de monitoring voor de omgevingswaarde voor 2030 plaatsvindt met behulp van AERIUS Monitor versie 2020. 3 4 AERIUS Monitor moet nog worden aangepast om ook gebruikt te kunnen worden voor de monitoring van de omgevingswaarden voor 2025 en 2035. Daartoe zullen in een later stadium bij ministeriële regeling een of meer volgende versies van AERIUS Monitor worden aangewezen. Uiteindelijk wordt dus een versie vastgesteld waarmee alle drie de waarden kunnen worden gemonitord. De wijze waarop de gegevens tot stand komen die in AERIUS Monitor 2020 getoond worden, wordt beschreven in de bij deze versie van AERIUS Monitor behorende factsheets. Deze factsheets worden gepubliceerd op de website van AERIUS.5

Omgevingswaarden

De Wsn voegt aan de Wnb en de Omgevingswet een drietal resultaatsverplichtende omgevingswaarden voor stikstofreductie toe. Deze omgevingswaarden houden in dat in 2025, 2030 en 2035 respectievelijk ten minste 40, 50 en 74 procent van de hectares met voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde (KDW) zijn gebracht. In de jaarlijkse monitoringsrapportage wordt inzichtelijk gemaakt of naar verwachting wordt voldaan aan de omgevingswaarden. Hiertoe zijn de volgende gegevens van belang:6

  • De omvang van de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitats binnen de Natura 2000-gebieden. Deze depositie wordt met behulp van AERIUS Monitor per hectare in beeld gebracht.

  • De KDW en ligging van iedere stikstofgevoelige habitat binnen de Natura 2000-gebieden. Deze KDW’s zijn opgenomen in AERIUS waardoor de actuele en verwachte depositie per hectare hiermee per habitat vergeleken kan worden. Daarmee wordt per stikstofgevoelige habitat duidelijk of sprake is van overschrijding van de KDW.

In beeld brengen depositie met behulp van AERIUS

AERIUS is het best beschikbare instrument voor het berekenen van deposities, zowel project-specifiek als voor de achtergronddepositie. De met metingen gekalibreerde resultaten van de berekeningen voor de achtergronddepositie worden met behulp van AERIUS Monitor in beeld gebracht en er wordt ook een toekomstbeeld geschetst. AERIUS Monitor beschrijft welke sectoren bijdragen aan stikstofdepositie op een bepaalde locatie. De depositiekaarten zijn tot stand gekomen door de depositie te bepalen met de meest recent gerapporteerde emissies en emissieprognoses.

AERIUS Monitor wordt regelmatig geactualiseerd, zodat het instrument goed blijft aansluiten op wetenschappelijke en ecologische inzichten en de juridische en beleidsmatige uitgangspunten. Hierdoor zijn fluctuaties mogelijk in de aantallen stikstofgevoelige hectares.

Kritische depositiewaarden

Elk stikstofgevoelig habitat kent een KDW; deze waarden zijn gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis. De te beschermen habitats volgen uit het besluit waarbij het gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied.Een habitat wordt als stikstofgevoelig aangemerkt als de KDW onder de 2400 mol stikstof per hectare per jaar ligt.

Tussendoelen

In het programma stikstofreductie en natuurverbetering moeten inspanningsverplichtende tussendoelen worden opgenomen met het oog op het tijdig voldoen aan de omgevingswaarden voor stikstofdepositie en met het oog op de in het programma opgenomen maatregelen voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen.7 Omdat zowel het bereiken van de omgevingswaarden als het realiseren van de natuurdoelen niet alleen inzet op korte, maar ook op de (middel)lange termijn vereist, is het noodzakelijk om ook tussentijds grip en sturing te hebben. Het opstellen van tussendoelen biedt daarvoor – in combinatie met de monitoringssystematiek – belangrijke signaalmomenten gedurende de uitvoering van het programma. De plicht om het programma stikstofreductie en natuurverbetering te wijzigen als uit de monitoring blijkt dat met het programma een tussendoel niet kan worden bereikt, zorgt ervoor dat tijdig wordt bijgestuurd als bijvoorbeeld het tempo of het volume van de benodigde depositiereductie door de maatregelen achterblijft bij de verwachte effecten van deze maatregelen.8 Ook is dit relevant voor stikstofreductiemaatregelen met een langzaam ingroeipad of moeilijker te voorspellen reductie-effect en voor natuurmaatregelen waarvan de effecten op de natuur zich pas na verloop van jaren voordoen. Tussendoelen op basis van andere indicatoren dan alleen ‘fysische effecten’, zoals bijvoorbeeld de voortgang in uitvoering, voorkomen dat tegenvallers pas zichtbaar worden als al een groot deel van de looptijd van het programma verstreken is. Bij het vaststellen van het programma stikstofreductie en natuurverbetering zal worden bekeken hoe aan de tussendoelen vorm gegeven kan worden. Omdat de wijze waarop realisatie van de tussendoelen gemonitord wordt sterk afhankelijk is van hoe de tussendoelen vorm krijgen, zal ook dit in het programma worden uitgewerkt. Wanneer er gekozen wordt voor tussendoelen in de vorm van de hoeveelheid areaal onder de KDW (en die dus afgeleid zijn van de omgevingswaarden), dan is het aannemelijk dat de gegevens over de voortgang van de realisatie van dergelijke tussendoelen ook met behulp van AERIUS vergaard worden. Keuzes hierover kunnen in het programma worden vastgelegd.

3. Aanvraagvereisten emissiereductieplicht

Het Bsn voegt aan het Bbl een artikel toe op grond waarvan bij vergunning- of meldingplichtige bouw- of sloopactiviteiten adequate maatregelen moeten worden getroffen om de emissie van stikstofverbindingen naar de lucht te beperken. Voor meldingplichtige activiteiten is met het Bsn ook geregeld dat de initiatiefnemer een beschrijving van de te treffen maatregelen moet aanleveren bij het indienen van een melding. In deze regeling wordt een inhoudelijk gelijke bepaling opgenomen bij de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit. De aanvrager zal moeten beschrijven welke maatregelen worden getroffen om te voldoen aan het nieuwe artikel 7.19a Bbl. Er is gekozen dit te regelen in een aanvraagvereiste zodat het bevoegd gezag tijdig informatie over de invulling van het artikel ontvangt en dit meegenomen wordt in de beoordeling of de vergunning verleend kan worden.

Bij de beoordeling of een bouwactiviteit voldoet aan alle daarover in het Bbl gestelde eisen, kan het bevoegd gezag de informatie ook gebruiken om te beoordelen of in een bijzonder geval een voorschrift aan de vergunning moet worden verbonden, conform de mogelijkheden hiervoor in artikel 7.5 Bbl. Hierbij wordt opgemerkt dat een maatwerkvoorschrift over 7.19a Bbl alleen nadere invulling van het in die regel bepaalde kan inhouden, er mogen dus geen strengere voorschriften gesteld worden. Artikel 7.5, vierde lid, Bbl, bepaalt uitdrukkelijk dat een voorschrift de uitvoering van een vastgesteld projectbesluit niet mag belemmeren. De gemeente zal dus moeten bezien of een voorschrift in dat geval past binnen de uitvoering van het project, of af moeten zien van het stellen van een voorschrift.

Door aan te sluiten bij bestaande procedures (in dit geval de vergunning) blijven de lasten zoveel mogelijk beperkt.

4. Wetgevingsaspecten

De onderhavige regeling strekt ertoe om de uitvoeringsregels over de monitoring (paragraaf 2) te verankeren in de Regeling natuurbescherming en later de Omgevingsregeling (de ministeriële regeling onder de Omgevingswet). Het is voor de verdere inrichting van het systeem van monitoring van omgevingswaarden van belang om zo snel mogelijk zekerheid te geven over de regels die nodig zijn daarvoor en voor de uitvoering daarvan zoals de te hanteren applicatie. Daarom voorziet deze regeling in wijziging van de Regeling natuurbescherming vooruitlopend op de Omgevingsregeling en wijzigt deze regeling beide regelingen.

De aanvraagvereisten voor de emissiereductieverplichting voor vergunningplichtige bouwactiviteiten (paragraaf 3) kennen alleen een wettelijke basis in de Omgevingswet en deze regels worden dus alleen verankerd in de Omgevingsregeling. De inhoud van deze uitvoeringsregels is soortgelijk aan die voor bouw- en sloopmeldingen, die met het Bsn zijn opgenomen in het Bbl (artikel 2.15quater, tweede lid, onder i, en artikel 7.11, eerste lid, onder i, Bbl).

5. Toezicht en handhaving

De in deze regeling opgenomen bepalingen over de voorgeschreven applicatie voor de monitoring van de omgevingswaarden richten zich uitsluitend tot de overheid, in het bijzonder de Minister van LNV. Deze Minister is verantwoordelijk voor de monitoring van omgevingswaarden en van tussendoelen in het programma voor het voldoen aan de omgevingswaarden en voor het inrichten van het systeem om het bereiken van de omgevingswaarden en de werking van het programma te monitoren en zo nodig aanpassingen te entameren.9 Burgerhandhaving en nalevingstoezicht van de nieuwe regels tot het gebruik van de uitvoeringsregels over het gebruik van AERIUS spelen hierbij geen rol. Gevolgen voor de handhavingscapaciteit worden dan ook niet voorzien.

Wat betreft de aanvraagvereisten voor de bouwactiviteit ten behoeve van de plicht om bij het bouwen van een bouwwerk de stikstofemissie te beperken wordt opgemerkt dat deze bepaling aansluit bij de al in artikel 2.15quarter, tweede lid, onder i, en 7.11, eerste lid, onder i, Bbl opgenomen regeling voor bouw- en sloopmeldingen. De emissiereductieplicht van artikel 7.19a Bbl gaat gelden voor werkzaamheden die op grond van het Bbl reeds vergunning- of meldplichtig zijn. Het bevoegd gezag wordt dus in deze gevallen, reeds voor de werkzaamheden uitgevoerd worden, door de initiatiefnemer geïnformeerd hoe invulling wordt gegeven aan deze verplichting. Als er sprake is van een vergunningplichtige bouwactiviteit is het aan de aanvrager om bij de aanvraag aannemelijk te maken dat aan alle relevante onderdelen van het beoordelingskader voor de vergunning is voldaan. Dit beoordelingskader is opgenomen in artikel 8.3b van het Besluit kwaliteit leefomgeving en verwijst onder meer naar de regels uit afdeling 7.1 Bbl als beoordelingskader voor deze vergunning.

Met het ontvangen van deze informatie kan het bevoegd gezag daarnaast ook beoordelen of er in een specifiek geval een vergunningvoorschrift (geregeld in het Bbl) moet worden gesteld. Net zoals bij andere maatwerk- of vergunningvoorschriften kunnen belanghebbenden hiertegen in bezwaar en beroep gaan. Door aan te sluiten bij reeds bestaande vergunning- en meldprocedures blijven de bestuurlijke lasten van toezicht en handhaving in dit geval beperkt.

6. Rechtsbescherming

De in deze regeling opgenomen regels over monitoring evenals de aanvraagvereisten voor de bouwactiviteit zijn gelet op hun aard geen regels die openstaan voor bezwaar en beroep.

7. Effecten van de regeling

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wsn is een inschatting gemaakt van de gevolgen van die wet, het besluit en deze regeling voor de samenleving. Daarbij zijn ook de effecten voor regeldruk voor burgers en bedrijven beschreven. Net als de Wsn en het Bsn richt deze regeling zich grotendeels tot de overheid, in het bijzonder de Minister van LNV, waar het gaat om monitoring van de omgevingswaarden.

De Wsn bevat regels voor de bestuurlijke taakuitoefening en besluitvorming op het gebied van drie elementen van de structurele aanpak, namelijk resultaatsverplichtende omgevingswaarden voor de vermindering van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden, met daaraan verbonden een programma met maatregelen en monitoring en bijsturing. De monitorings- en bijsturingssystematiek wordt ingericht om te monitoren of de condities voor behoud en herstel van instandhouding worden behaald, het maatregelenpakket als onderdeel van het programma voldoende effectief is en het maatregelenpakket of het programma bijstelling behoeven. Het Bsn stelt nadere regels over het programma en de monitoring, introduceert de partiële vrijstelling in het stelsel van de Omgevingswet, regelt voor welke activiteiten van de bouwsector de partiële vrijstelling geldt, en stelt regels ter beperking van de emissie van stikstofverbindingen bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden.

De Minister van LNV is verantwoordelijk voor de uitvoering van nagenoeg al deze regels. Waar de Wsn, het Bsn en deze regeling niet voorzien in regels die verplichtingen met zich brengen voor burgers en ondernemers, hebben zij ook geen effect op de regeldruk. Gevolgen voor de regeldruk kunnen te zijner tijd uiteraard wel uitgaan van de maatregelen die worden getroffen ter uitvoering van het programma stikstofreductie en natuurverbetering. Dat zijn evenwel gevolgen die op dat moment in beeld moeten worden gebracht en moeten worden gewogen.

Het kabinet is zich ervan bewust dat het realiseren van de doelstellingen uit de structurele aanpak ook zijn impact zal hebben op verschillende burgers, bedrijven en sectoren. Daarom is het gepresenteerde pakket bronmaatregelen verdeeld over verschillende sectoren en is nadrukkelijk rekening gehouden met de kosteneffectiviteit, implementatie en regeldruk van de maatregelen. Het kabinet heeft daarnaast, mede in het licht van de coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van deze maatregelen. Zo wordt er getoetst op nut en noodzaak, proportionaliteit, handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid. Ook wordt er ingezet op verlaging van regeldruk vanuit de Europese Unie. Ook bij de verdere uitwerking van de maatregelen zal regeldruk een belangrijke rol spelen. Dat geldt eveneens als voor de uitwerking van die maatregelen, inclusief de nieuwe maatregelen voor de bouw, regelgeving of convenanten door de overheid nodig zijn: daarbij zullen de gevolgen voor de regeldruk worden betrokken. Voor de bouwmaatregelen kan dan bijvoorbeeld ook worden gedacht aan een subsidieregeling. De bronmaatregelen in de bouwsector krijgen vorm langs de lijnen van een verkenning die met TNO en de bouwsector is uitgevoerd. Ten slotte geldt voor alle bronmaatregelen dat rekening wordt gehouden met het investeringsritme en de investeringstermijnen van bedrijven in de verschillende sectoren. Zo onderzoekt het kabinet samen met de industrie en in samenhang met de uitwerking van het Schone Lucht Akkoord welke mogelijkheden er zijn om de BBT-aanpak te optimaliseren, met als doel aanvullende kosteneffectieve stikstofreductie te realiseren. In aanvulling hierop vinden er continu gesprekken plaats met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van sectoren om gezamenlijk tot een zo goed mogelijke implementatie van de maatregelen te komen.

Voor een meer uitgebreide beschrijving van de regeldruk van de Wsn en het Bsn wordt verwezen naar paragraaf 12 van de memorie van toelichting bij de Wsn en paragraaf 9 van de nota van toelichting bij het Bsn. Deze paragraaf bevat, in aanvulling daarop, een beschrijving van de gevolgen van deze regeling voor de regeldruk voor burgers en bedrijven. Ook is een aantal uitvoeringsorganisaties gevraagd naar de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van het Bsn. Hun reacties zijn ook relevant voor deze regeling (paragraaf 7.5). Ten slotte wordt in paragraaf 7.6 ingegaan op de invoeringstoets.

7.2 Monitoring

Deze regeling schrijft AERIUS Monitor versie 2020 voor als instrument voor de in paragraaf 2 beschreven monitoring van de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030. Zoals in die paragraaf is beschreven is AERIUS het best beschikbare instrument voor het berekenen van deposities (gekalibreerd op basis van metingen), zowel project-specifiek als voor de achtergronddepositie. AERIUS Monitor is de viewer die inzicht geeft in de depositie van stikstof en de relaties met de stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Ook wordt een toekomstbeeld geschetst.

De monitorings- en rapportageverplichtingen richten zich niet tot burgers en bedrijven. Er zijn dus geen gevolgen voor de regeldruk.

7.3 Aanvraagvereisten

Het bij de vergunningaanvraag voor de bouwactiviteit aanleveren van een beschrijving van de maatregelen die bij de bouw getroffen zullen worden betreft een beperkte administratieve handeling, die mee kan lopen in de reguliere vergunningprocedure. Door deze wijziging worden dus ook geen aanzienlijke gevolgen voor de regeldruk verwacht. De regeldruk die samenhangt met het moeten treffen van adequate maatregelen tijdens de bouw, volgt uit de verplichting op besluit niveau.

7.4 MKB-toets

Voor dossiers met substantiële gevolgen moet een MKB-toets worden uitgevoerd.10 Daarom heeft het kabinet bekeken of verwacht kan worden dat er (mogelijk) substantiële regeldrukeffecten voor het MKB zullen optreden. De Minister van LNV is verantwoordelijk voor de monitoring. Het uitvoeren van de monitoring zal dan ook niet leiden tot substantiële regeldrukeffecten voor het MKB. Het kabinet verwacht niet dat het aanleveren van informatie door initiatiefnemers om aan te tonen dat zij voldoen aan de emissiereductieplicht leidt tot een substantieel hogere regeldruk. Er geldt namelijk geen verplichting om bij projecten de verwachte emissiereductie door het treffen van emissiebeperkende maatregelen te berekenen. Zoals ook aangegeven in de Nota van toelichting bij het Bsn wordt daarnaast gewerkt aan het opstellen van een routekaart die uiteen zal zetten hoe een initiatiefnemer stikstofemissies effectief, uitvoerbaar, werkbaar en betaalbaar kan reduceren.11 De initiatiefnemer dient vervolgens voor een aanvraag, eventueel met behulp van de genoemde routekaart en producten daaronder, middels een aanvraagformulier te beschrijven hoe hij voornemens is stikstofemissie te gaan reduceren. De initiatiefnemer dient in te vullen wat hij voornemens is te gaan doen, op welke wijze wordt gewerkt of hoe hij inzet van onderaannemers gaat uitvragen.

Het kabinet streeft met het opstellen van de routekaart naar zo laag mogelijke administratieve lasten voor initiatiefnemers. Op basis van het aantal verwachte vergunningaanvragen, tijdsbesteding bij een soortgelijke informatieplicht en kosten per uur is de volgende inschatting gemaakt van de toename in werkdruklast voor het bedrijfsleven:

  • Jaarlijks worden er gemiddeld 27.500 bouwvergunningen aangevraagd en bouwmeldingen gedaan waarbij een bedrijf de initiatiefnemer is.12

  • Op basis van gegevens van het Omgevingsloket is bepaald dat een derde deel van alle vergunningaanvragen door bedrijven voor bouwactiviteiten kunnen worden aangemerkt als eenvoudig.13 Dat betreft dan jaarlijks 9.000 eenvoudige bouwactiviteiten. Twee derde deel (18.500 aanvragen) kan daarmee worden aangemerkt als complexer project.

  • In vergelijking met soortgelijke informatieplichten wordt ingeschat dat het aanleveren van de stikstofreductie informatie per initiatiefnemer per keer, voor eenvoudige projecten tussen de 10 en 30 minuten kost. Voor complexere projecten zal dat 30 minuten of meer zijn.14

  • Het gemiddeld uur tarief voor bedrijven is vastgesteld op € 47.15

  • De totale werkdruklasten voor het bedrijfsleven op jaarbasis kunnen dan, bij 9.000 eenvoudige en 18.500 complexere vergunningaanvragen, waarvan de aanlevering van informatie respectievelijk 20 en 30 minuten kost, als volgt worden berekend: 9.000 x € 47/3 + 18.500 x € 47/2 = € 575.750.

7.5 Uitvoerbaarheidstoets

Op het Bsn is een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd. Diverse uitvoeringsorganisaties waaronder Rijkswaterstaat, ProRail, de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) is gevraagd naar de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van het Bsn, waaronder ook de aspecten monitoring en de emissiereductieplicht. Meer specifiek zijn daarbij ook de vereisten in het kader van de in het Bsn geregelde meldingsplicht16 – gegevens en bescheiden die een sloopmelding moet bevatten – aan de orde gekomen alsmede de (inhoudelijk gelijke bepaling) over de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit zoals geregeld in deze wijzigingsregeling. Al deze organisaties hebben waardevolle inbreng geleverd voor de ontwikkeling van het Bsn en deze inbreng is ook betrokken bij de vormgeving van deze wijzigingsregeling.

7.6 Invoeringstoets

In overeenstemming met de kabinetsreactie op het eindverslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag17 zal de nieuwe regelgeving die wordt ingevoerd met de Wsn, de Bsn en deze wijzigingsregeling een jaar na haar inwerkingtreding worden getoetst (“invoeringstoets”). Hoofdvragen van die toets worden: werkt dit inderdaad zoals we bedoeld hadden? Wat is de kwaliteit van de uitvoering? En zijn er misschien knelpunten of nieuwe inzichten waar we aan de voorkant niet aan gedacht hadden? Hierbij zullen onder meer ook de gevolgen van de afspraken en aannames in het kader van de routekaart en de uitkomsten van de toets op de uitvoerbaarheid van die kaart worden betrokken.

8. Consultatie

8.1 Algemeen

Deze regeling is tot stand gekomen met consultatie van relevante organisaties. Bij de voorbereiding van deze regeling zijn, naast (maatschappelijke) organisaties, ook het IPO, de VNG en de UvW betrokken. Deze organisaties hebben waardevolle inbreng geleverd voor de ontwikkeling van deze regeling. Van 16 april 2021 tot en met 23 mei 2021 heeft de internetconsultatie18 en de formele advisering op de ontwerpregeling plaatsgevonden. Van 12 particulieren en organisaties zijn reacties ontvangen. Dit betrof een diverse groep van burgers, bedrijven, gemeenten, brancheorganisaties en belangenorganisaties. Ook IPO, VNG en UvW hebben gereageerd op dit ontwerp. De consultatieversie van de regeling is door een deel van de indieners positief ontvangen, maar er zijn ook kritische geluiden. Deze reacties hebben geleid tot verduidelijking van de toelichting. Een deel van de reacties ziet overigens niet op de inhoud en strekking van het regeling zelf, maar op andere achterliggende politiek-bestuurlijke keuzes op het stikstofdossier. In de volgende paragraaf worden de hoofdlijnen van de consultatiereacties beschreven.

Ook is het Adviescollege toetsing regeldruk gevraagd om advies uit te brengen over het ontwerpbesluit op het aspect regeldruk. Het Adviescollege heeft aangegeven dat de effecten van de regeling op de regeldruk voldoende zijn beschreven en besloten om geen formeel advies uit te brengen vanwege de beperkte effecten daarvan.

De concept-wijzigingsregeling is ook toegezonden aan de Tweede en de Eerste Kamer.19

8.2 Reacties per thema

In deze paragraaf worden de hoofdlijnen van de uitkomsten van de consultatiereacties beschreven.

8.2.1 Monitoring

Omgevingswaarden 2025 en 2035

Een inspreker vraagt of naast de in de regeling geregelde monitoring met behulp van AERIUS van de omgevingswaarde van 2030 ook de omgevingswaarden van 2025 en 2030 worden gemonitord. Een andere inspreker vraagt waarom het model nu niet geschikt is voor de monitoring van deze omgevingswaarden. Ook de omgevingswaarden van 2025 en 2035 zullen gemonitord gaan worden. Dit is met de huidige versie van AERIUS Monitor nog niet mogelijk, omdat de hiervoor benodigde datasets nog in ontwikkeling zijn. In dat proces wordt een groot aantal invoergegevens verzameld (zoals emissie-, natuur- en meetgegevens en ruimtelijke verdelingen). Het toevoegen van de monitoring van de omgevingswaarden voor 2025 en 2035 aan Monitor verloopt gefaseerd en is voorzien in respectievelijk AERIUS Monitor versie 2021 (naar verwachting oktober 2021) en AERIUS Monitor versie 2022 (in 2022). Hiermee is de implementatie onderdeel van de reguliere jaarlijkse actualisatie van AERIUS en zullen de datasets zo snel mogelijk worden opgenomen.

Nieuwe versie

Een inspreker vraagt naar de situatie dat er een nieuwere versie dan de in deze regeling voorgeschreven versie van AERIUS Monitor wordt uitgerold. Ook vraagt een inspreker waarom niet gekozen is voor een dynamische verwijzing. De Minister van LNV moet de te gebruiken versie van AERIUS Monitor vaststellen, aangezien daaraan rechtsgevolgen zijn verbonden: met de te gebruiken versie van AERIUS Monitor wordt bepaald of wordt voldaan aan de in de Wsn opgenomen resultaatsverplichtende omgevingswaarden.

Activiteiten

Uit de toelichting bij de regeling en uit de tekst van de Wsn (artikel 1.12g Wnb) maakt een inspreker op dat de monitoring een periode van zes jaar beslaat en dat er na deze zes jaar een actualisatie plaatsvindt. Deze inspreker acht deze periode in sommige gevallen te kort om de positieve effecten van activiteiten op de uiteindelijke stikstofdepositie op een juiste manier te meten.

De zesjaarlijkse monitoringsrapportage (die overigens niet is geregeld in artikel 1.12g Wnb maar in artikel 2.4 Bnb en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – in artikel 11.69c, onder c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de artikelen 10.36da, tweede lid, en 10.36dc, onder c, van het Omgevingsbesluit) heeft betrekking op de staat van instandhouding van de beschermde natuurwaarden. Over de ontwikkeling van de stikstofdepositie wordt jaarlijks een rapportage uitgebracht. Deze frequentie is nodig om voldoende zicht te houden op de trends en ontwikkelingen.

Uitvoering, meten en berekenen

Een inspreker vraagt naar de wijze waarop de monitoring concreet zal worden uitgevoerd en wijst daarbij op het belang van het opbouwen van een logisch, samenhangend informatienetwerk, waarbij van lokale effecten van maatregelen opgeschaald kan worden naar landelijke trends en andersom alsmede het belang van extra meetpunten en monitoring van alle natuur in Nederland. De in deze regeling opgenomen regels ten aanzien van monitoring hebben betrekking op het gebruik van AERIUS Monitor om de stikstofdepositie te monitoren. Dit betreft dus slechts een deel van de totale monitoring, omdat ook de staat van de natuur (ook op gebiedsniveau) en effecten van maatregelen gemonitord zullen worden. Deze aspecten van de monitoringssystematiek worden momenteel nog uitgewerkt. Het uitgangspunt is hierbij dat, indien nodig, de bestaande monitoringssystemen worden uitgebreid.

Ook wordt gevraagd naar de wijze waarop de waarden in AERIUS Monitor worden berekend en of er ook gebruik wordt gemaakt van meetdata. In AERIUS 2020 worden voor alle AERIUS-producten, waaronder Calculator en Monitor, dezelfde natuurgegevens gebruikt. Hoe de achtergronddepositiekaarten in Monitor 2020 zijn bepaald, is beschreven in de factsheet https://www.aerius.nl/nl/factsheets/bepalen-depositie-natura-2000-gebieden/15-10-2020. Uit deze factsheet volgt dat de kaarten zijn bepaald door een combinatie van rekenen, met uitsluitend OPS, en meten. Bij het bepalen van achtergronddepositie wordt uitgegaan van de werkelijke uitstoot. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van actuele bedrijfs- en emissiegegevens, die worden verzameld in de emissieregistratie.20 De berekende achtergronddepositie wordt gekalibreerd op basis van veldmetingen. Het RIVM meet hiervoor op verschillende plaatsen in het land de concentratie van stikstofoxiden en ammoniak. De achtergronddepositie in AERIUS is dus bepaald door een combinatie van rekenen en meten. De toegepaste meetcorrectie op de berekende achtergronddepositie is ook per hexagoon in te zien in Monitor. Mede naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof zet het kabinet in op het uitbreiden van de meetnetten in zowel landbouw- als natuurgebieden.21

Consistentie en nauwkeurigheid

Een inspreker vraagt naar de consistentie van de gebruikte rekenmethoden. Bij het bepalen van de achtergronddepositiekaarten is in AERIUS 2020 geen sprake van afkap door rekenafstanden (zie het antwoord op voorgaande vraag voor een nadere toelichting op de bepalingsmethode). In AERIUS 2020 en GCN|GDN 2020 zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd. Het enige verschil is het resolutieniveau waarop de berekeningen plaatsvinden: AERIUS gebruikt hexagonen met een oppervlak van 1 ha en GCN|GDN gebruikt kilometervlakken.

Een inspreker vraagt, onder verwijzing naar het advies van het adviescollege-Hordijk,22 of AERIUS nauwkeurig genoeg is voor monitoring. Het adviescollege-Hordijk constateert dat de wetenschappelijke basis voor de onderbouwing van de meet- en rekensystematiek van de concentratie en depositie van stikstofverbindingen op orde is. De (beleids)vragen over bronbijdragen, depositieniveaus op Natura 2000-gebieden en bronnen van stikstofemissie kunnen met het huidige meet- en rekensysteem voldoende nauwkeurig worden vastgesteld.

Minimum natuuroppervlakte in AERIUS Monitor

Gevraagd wordt of er in AERIUS Monitor niet een minimumnatuuroppervlakte moet worden gehanteerd waar de depositie onder de KDW moet zijn en of die minimumoppervlakte dan niet moet worden voorgeschreven in de regeling. Hiermee zou volgens de inspreker voorkomen moeten worden dat door het eventuele verdwijnen van habitats de omgevingswaarden steeds minder ambitieus worden. In AERIUS is in beginsel alleen habitatkartering opgenomen die de situatie beschrijft op het moment van definitieve aanwijzing van een Natura 2000-gebied (T0-situatie). Wijzigingen in deze kaarten zijn mogelijk door het aanscherpen van de methodiek, reviews door de Interbestuurlijke werkgroep Habitatkartering en eigen bevindingen van de bronhouder. Ook door nieuwe aanwijzingsbesluiten of wijzigingsbesluiten kan de habitatkartering wijzigen. Van wijzigingen in de habitatkartering van AERIUS Monitor door het verdwijnen van habitats is geen sprake.

Gevolgen aanpassing

Twee insprekers vragen om duidelijkheid te verschaffen over de effecten van de aanpassingen van het monitoringsinstrument op de resultaten van de monitoring en daarbij aan te geven wat dit betekent voor de betrouwbaarheid van de resultaten. Daarbij vraagt een inspreker zich af of uitgaande van het gegeven dat door betere modellering de gemiddelde ammoniakdepositie in 2019 volgens het PBL niet 1493 mol/ha/jaar is, maar 1609 mol/ha/jaar, de opgave met 116 mol/ha/jaar stijgt om de resultaatsverplichting van 50% te halen. Bij elke actualisatie van AERIUS kunnen berekende deposities wijzigen door nieuwe inzichten, zoals doorontwikkeling van de rekenmodellen en actuele informatie over de emissiefactoren en natuurgegevens. Hiermee blijft AERIUS zo goed mogelijk aansluiten op wetenschappelijke en ecologische inzichten en de juridische en beleidsmatige uitgangspunten. De opgave kan dan ook groter of kleiner worden. De aangehaalde cijfers hebben betrekking op de gemiddelde depositie over heel Nederland. De gevolgen van nieuwe inzichten op de gemiddelde opgave kunnen niet bepaald worden door de landelijke gemiddelde depositie volgens AERIUS 2020 te verminderen met de landelijk gemiddelde depositie volgens AERIUS 2019A. Het verschil moet per locatie bepaald worden. Daarbij moet ook nagegaan worden in welke mate sprake is van overbelasting. Als alle verschillen per locatie vervolgens gemiddeld worden, ontstaat de gemiddelde landelijke opgave.

Een inspreker wijst daarbij ook op mogelijke invloed van buitenlandse uitstoot, waarbij als die uitstoot toeneemt, de Nederlandse uitstoot alleen maar méér moet dalen om dat weer te compenseren en vraagt zich af of dit met AERIUS Monitor voldoende in beeld wordt gebracht. Ook moet dat volgens deze inspreker dan niet ten laste komen van de landbouwsector.

Op basis van de resultaatsverplichting is het kabinet gehouden om maatregelen te treffen als blijkt dat de omgevingswaarden niet gehaald worden, ook als dat wordt bemoeilijkt door een toenemende depositie vanuit het buitenland. Het is niet zo dat één sector opdraait voor tegenvallende resultaten van de bronmaatregelen, of wanneer de depositie vanuit het buitenland groter wordt. AERIUS Monitor geeft overzichtelijk en gedetailleerd inzicht in de stikstofgevoelige habitattypen, de hoeveelheid stikstofdepositie en de relatie tussen die twee in de Natura 2000-gebieden.

Een inspreker vraagt extra aandacht voor de zogenaamde bijgepluste stikstofarme natuur (in het bijzonder die op landbouwgrond) en verzoekt om zo spoedig mogelijk herstel daarvan.

Er zijn met provincies afspraken gemaakt om de wijze waarop met name de leefgebiedkaarten binnen AERIUS tot stand komen, te verbeteren. Daarnaast is gestart met het verbeteren van de huidige kaarten wat betreft gronden die hierop ten onrechte als stikstofgevoelig zijn aangeduid.

8.2.2 Aanvraagvereisten emissiereductieplicht

Verschillende insprekers vragen naar de wijze waarop initiatiefnemers moeten voldoen aan artikel 7.12a van de Omgevingsregeling (verstrekken gegevens en bescheiden van getroffen emissiebeperkende maatregelen). Uit de aan te leveren gegevens moet blijken welke maatregelen getroffen zullen worden bij het uitvoeren van de werkzaamheden. Er geldt geen verplichting om bij elk project de verwachte emissiereductie door het treffen van emissiebeperkende maatregelen te berekenen.

Via het Bsn is een vergelijkbare regel aan het Bbl toegevoegd over het aanleveren van informatie in meldingplichtige gevallen (artikel 7.11 Bbl). Dit artikel verplicht initiatiefnemers relevante gegevens en bescheiden te verstrekken zodat beoordeeld kan worden of aanvragers aan de emissiereductieplicht van artikel 7.19a Bbl voldoen. Voor een nadere duiding van artikel 7.12a van de Omgevingsregeling wordt hier verder verwezen naar de toelichting bij artikel 7.19a Bbl in het Bsn.

Op dit moment wordt meer concrete informatie uitgewerkt over de invulling van de emissiereductieplicht voor initiatiefnemers en het aanleveren van gegevens. Hiertoe wordt een routekaart voor schoon en emissieloos bouwen opgesteld (zoals beschreven in de toelichting bij het Bsn). Deze routekaart zal uiteenzetten hoe een initiatiefnemer stikstofemissies effectief, uitvoerbaar, werkbaar en betaalbaar kan reduceren. De routekaart wordt opgesteld in opdracht van het Rijk, waarbij een groot aantal bij de bouw betrokken partijen worden betrokken, zoals brancheverenigingen, marktpartijen, medeoverheden en kennisinstellingen. De routekaart zal ook meer duidelijkheid verschaffen aan gemeenten over de wijze waarop initiatieven kunnen worden beoordeeld en toezicht en handhaving kunnen worden ingericht. Gemeenten kunnen op basis van verworven kennis en ervaring, initiatiefnemers ook adviseren over effectieve maatregelen voor emissiereductie.

De beoordeling van de gevraagde informatie in artikel 7.12a van de Omgevingsregeling kan voor gemeenten mogelijk leiden tot een lastenverzwaring en vereist de opbouw van kennis en ervaring. Bij de invoering van de emissiereductieplicht en het opstellen van de routekaart wordt er daarom naar gestreefd de administratieve lasten voor zowel initiatiefnemers als de bestuurlijke lasten voor gemeenten zoveel mogelijk te beperken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I (wijziging van de Regeling natuurbescherming)

Onderdeel A (wijziging artikel 1.1: begripsomschrijving AERIUS Monitor)

Deze wijziging voegt aan artikel 1.1 een omschrijving toe van de applicatie AERIUS Monitor. Toepassing van die applicatie wordt voorgeschreven in het nieuwe artikel 2.11.

Onderdeel B (nieuw artikel 2.11: monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie voor 2030)

Dit artikel schrijft voor dat de applicatie AERIUS Monitor versie 2020 wordt gebruikt voor de monitoring van de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030. Zie paragraaf 2 van het algemeen deel voor een nadere toelichting.

Artikel II (wijziging van de Omgevingsregeling)

Onderdeel A (nieuw artikel 7.12a bouwactiviteit: stikstofemissie)

Dit artikel regelt dat bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit een beschrijving van de op grond van artikel 7.19a Bbl te treffen maatregelen aan het bevoegd gezag wordt overgelegd.

Onderdeel B (nieuw artikel 12.83a: monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie voor 2030)

Dit artikel regelt voor de situatie na de intrekking van de Wet natuurbescherming en de inwerkingtreding van de Omgevingswet hetzelfde als het nieuwe artikel 2.11 van de Regeling natuurbescherming.

Onderdeel C (wijziging bijlage II: monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie voor 2030 met AERIUS Monitor versie 2020)

Toepassing van AERIUS Monitor wordt voorgeschreven in het nieuwe artikel 12.83a. Deze wijziging van bijlage II schrijft versie 2020 voor.

Artikel III (inwerkingtreding)

De inwerkingtreding van artikel II zal worden geregeld in het besluit dat voorziet in de inwerkingtreding van onder meer de Omgevingsregeling en de Aanvullingsregeling natuur Omgevingswet. Het is de bedoeling om artikel II in werking te laten treden op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.1 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Dat artikel regelt de intrekking van de Wnb en zal in werking treden zodra de Omgevingswet in werking treedt.

Met de inwerkingtreding van artikel I op de dag na de publicatie van deze regeling in de Staatscourant wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten, vanwege de inwerkingtreding tussen 1 juli en 1 oktober 2021 en de afwezigheid van een invoeringstermijn.23 Deze afwijking is gerechtvaardigd nu artikel I op korte termijn alleen relevant is voor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Het begrip habitat wordt in deze toelichting overkoepelend gebruikt voor habitattypen (Habitatrichtlijn), habitats van plant- en diersoorten (idem) en leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn). Een habitat is gevoelig voor stikstof als voor die habitat een kritische depositiewaarde geldt van minder dan 2400 mol stikstof per hectare per jaar.

X Noot
2

Zie de artikelen 2.15quater, tweede lid, onder i, en 7.11, eerste lid, onder i.

X Noot
3

Afhankelijk van de formulering van de tussendoelen kan AERIUS Monitor ook een geschikte applicatie zijn voor de monitoring hiervan. Dit wordt nog uitgewerkt.

X Noot
4

De in deze regeling opgenomen nadere regels hebben alleen betrekking op de wijze waarop de omgevingswaarden worden gemonitord. Dit neemt niet weg dat de in de Wsn opgenomen monitoringssystematiek daarnaast ook betrekking heeft op onder andere de ecologische ontwikkelingen in de Natura 2000-gebieden en dat daarover dus ook gegevens worden verzameld. Dit geldt ook voor het monitoren van tussendoelen (zie ook de voorgaande voetnoot). In het kader van toestemmingsverlening zijn eveneens meer gegevens van belang dan alleen inzicht in realisatie van de omgevingswaarden.

X Noot
6

De omgevingswaarden hebben betrekking op het areaal aan stikstofgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden dat zich onder de KDW bevindt. De monitoring van omgevingswaarden is dus ook gericht op gegevens hierover. De daadwerkelijke ecologische stand van zaken is echter van meer aspecten afhankelijk dan alleen de berekende depositie. Met het oog op bijvoorbeeld toestemmingsverlening is het dan ook altijd van belang om de effecten van een toename van stikstofdepositie te beoordelen in het licht van de lokale, specifieke omstandigheden.

X Noot
7

Zie artikel 1.12b, tweede en derde lid, Wnb en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – artikel 4.27, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

X Noot
8

Zie artikel 1.12g, eerste lid, Wnb en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – artikel 4.28 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

X Noot
9

Artikel 1.12f, derde lid, Wnb en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – artikel 20.1, eerste lid, van de Omgevingswet en artikel 11.68 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

X Noot
11

Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een opzet waarbij geput kan worden uit een lijst met te treffen maatregelen (type materieel bijv. elektrische machines en bouwmethoden zoals prefab en gebruik bouwhub e.d.) De precieze wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de verplichting om emissiereducerende maatregelen te treffen, zal worden bepaald in het kader van het traject van de Routekaart.

X Noot
12

SIRA, Lastenonderzoek wijzigingen Besluit bouwwerken leefomgeving, 2020.

X Noot
13

SIRA, Regeldrukgevolgen Wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen, 2015.

X Noot
14

Invullen risicomatrix voor veiligheid, SIRA, Lastenonderzoek wijzigingen Besluit bouwwerken leefomgeving, 2020 en Informatieplicht bij eventueel faillissement, SIRA, Regeldrukgevolgen Wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen, 2015.

X Noot
15

Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Handboek Meting Regeldrukkosten, 2018.

X Noot
16

Het met het Bsn gewijzigde artikel 7.11 van het Besluit bouwwerken leefomgeving bevat de opsomming van gegevens en bescheiden die een sloopmelding moet bevatten. Een sloopmelding moet voortaan ook beschrijven welke maatregelen worden getroffen om te voldoen aan het nieuwe artikel 7.19a, dat verplicht om op de bouwplaats de emissie van stikstofverbindingen naar de lucht te verminderen.

X Noot
17

‘Ongekend onrecht’, eindverslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, Kamerstukken II 2020/21, 35 510, nr. 2.

X Noot
19

Kamerstukken II 2020/21, 35 600, nr. 56, Kamerstukken I 2020/21, 35 600, V en Kamerstukken I 2020/21, 35 600, AB.

X Noot
20

Zie ook; www.emissieregistratie.nl. De emissieregistratie verzamelt informatie over de emissies van circa 375 voor het milieubeleid relevante stoffen en stofgroepen naar zowel bodem, water als lucht; deze gegevens worden gecontroleerd en bewerkt en geregistreerd in de centrale database van de emissieregistratie.

X Noot
21

Kamerstukken II 2020/21, 35 334, nr. 133.

X Noot
22

Kamerstukken II 2019/20, 35 334, nr. 88.

X Noot
23

Zie aanwijzing 4.17, tweede en vierde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Naar boven