35 600 Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering)

V BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2021

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) is onlangs in het Staatsblad geplaatst (Stb. 2021, 140). Ook de voorhangprocedure van het ontwerpBesluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn, Kamerstuk 35 600, G) is inmiddels afgerond. Ter aanvulling van Wsn en Bsn is ook een ministeriële regeling in voorbereiding, de Regeling stikstofreductie en natuurverbetering (Rsn).

Voor de volledigheid deel ik uw Kamer mee dat binnenkort bijgaande concepttekst van de Rsn zal worden opengesteld voor internetconsultatie.1 De Rsn regelt twee onderwerpen:

  • de wijze van monitoring van de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030: de Rsn schrijft daarvoor de applicatie Aerius Monitor versie 2020 voor;

  • aanvraagvereiste voor een vergunningplichtige bouwactiviteit vanwege de in het Bsn opgenomen emissiereductieplicht voor stikstof.

Om ook de omgevingswaarden voor 2025 en 2035 te kunnen monitoren, zullen in een later stadium bij ministeriële regeling een of meer volgende versies van AERIUS Monitor worden aangewezen.

Ik stuur een brief met gelijke inhoud aan de voorzitter van de Tweede Kamer.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

concept april 2021, consultatieversie

Regeling van de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van ..., nr. WJZ/21068728, tot wijziging van de Regeling natuurbescherming en de Omgevingsregeling (stikstofreductie en natuurverbetering)

De Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 2.2 van het Besluit natuurbescherming en de artikelen 16.55, tweede lid, en 20.3, eerste lid, van de Omgevingswet;

Besluiten:

Artikel I

In de Regeling natuurbescherming wordt na artikel 2.10 een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 2.1.3. Monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie 2030

Artikel 2.11

1. Dit artikel is van toepassing op de monitoring voor de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030, bedoeld in artikel 1.12a, eerste lid, van de wet.

2. De monitoring vindt plaats met behulp van AERIUS Monitor versie 2020.

Artikel II

De Omgevingsregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 7.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.12a (bouwactiviteit: stikstofemissie)

Bij een aanvraag wordengegevens en bescheiden verstrekt over de maatregelen, bedoeld in artikel 7.19a, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, die worden getroffen bij het verrichten van bouwwerkzaamheden om de emissie van stikstofverbindingen naar de lucht te beperken.

B

Na artikel 12.83 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:

AFDELING 12.2a NATUUR

Artikel 12.83a (monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie 2030)

1. Dit artikel is van toepassing op de monitoring voor de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030, bedoeld in artikel 2.15a, eerste lid, van de wet.

2. De monitoring vindt plaats met behulp van AERIUS Monitor.

C

In bijlage II bij artikel 1.4 wordt in de tabel in de alfabetische volgorde een rij ingevoegd, luidende:

AERIUS Monitor

AERIUS Monitor

2020

RIVM (www.rivm.nl)

Hoofdstuk 12 van deze regeling

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2021, met uitzondering van artikel II, dat in werking treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 3.1 van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De Wet tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) (Wsn, Stb. 2021, 140) voegt aan de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Omgevingswet onder meer resultaatsverplichtende omgevingswaarden toe om de depositie van stikstof op daarvoor gevoelige habitats2 in Natura 2000-gebieden te verminderen. Ook voegt de Wsn aan beide wetten bepalingen toe over het vaststellen van een programma stikstofreductie en natuurverbetering met maatregelen om te voldoen aan die omgevingswaarden en om de natuur in die gebieden te verbeteren. In het programma worden tevens inspanningsverplichtende tussendoelen opgenomen. Het programma wordt gemonitord, elke zes jaar geactualiseerd en ook tussentijds gewijzigd als dat nodig is om te voldoen aan een in het programma opgenomen tussendoel of aan de omgevingswaarden.

Het wijzigingsbesluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) voegt aan het Besluit natuurbescherming en aan de vier algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet nadere regels toe over de Wsn, waaronder regels over de inhoud van het programma stikstofreductie en natuurverbetering, over de monitoring van de tussendoelen, de omgevingswaarden en het programma en over de verslaglegging van de resultaten van die monitoring. Ook voegt het Bsn aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) regels toe ter beperking van de emissie van stikstofverbindingen bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden.

Deze wijzigingsregeling schrijft voor welke applicatie wordt gebruikt voor het monitoren van de omgevingswaarden voor stikstofdepositie. Hiervoor wijzigt zij de Regeling natuurbescherming en later de Omgevingsregeling (de ministeriële regeling bij de Omgevingswet). Ook verankert de onderhavige regeling de aanvraagvereisten voor de emissiereductieverplichting voor bouwactiviteiten in de Omgevingsregeling. In het Bbl is namelijk de bepaling opgenomen dat bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning of melding nodig is, adequate maatregelen getroffen moeten worden om de emissie van stikstofverbindingen naar de lucht te beperken. De aanvraagvereisten voor de emissiereductieverplichting voor bouw- en sloopwerkzaamheden waarvoor geen omgevingsvergunning maar een melding nodig is, zijn geregeld in het Bbl.3

De Wnb, het Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming gaan naar verwachting op 1 januari 2022 op in de Omgevingswet en de onderliggende regelgeving. Daarom wijzigt deze regeling naast de Regeling natuurbescherming ook de Omgevingsregeling.

2. Monitoring

Een onderdeel van de Wsn betreft de systematiek voor monitoring en bijsturing waarbij zowel de ontwikkeling van de stikstofdepositie, de effecten van maatregelen uit het programma als de ontwikkeling van de staat van instandhouding van in ieder geval stikstofgevoelige habitats en de ontwikkelingen van de stikstofgevoelige habitats binnen de Natura 2000-gebieden, gemonitord en gerapporteerd worden. De monitoringssystematiek bestaat uit diverse onderdelen, zoals een jaarlijkse rapportage over de omvang van de stikstofdepositie met het oog op de omgevingswaarden, een tweejaarlijkse rapportage over de voortgang, uitvoering en gevolgen van de natuurherstel- en stikstofbronmaatregelen en een zesjaarlijkse beoordeling van de staat van instandhouding. Deze monitoringsrapportages zullen in opdracht van de Minister van LNV worden opgesteld door een onafhankelijk consortium van kennisinstellingen onder regie van het Planbureau voor de Leefomgeving.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de monitoring voor de omgevingswaarden en tussentijdse doelstellingen. Deze regeling schrijft voor dat de monitoring voor de omgevingswaarde voor 2030 plaatsvindt met behulp van AERIUS Monitor versie 2020.45 AERIUS Monitor moet nog worden aangepast om ook gebruikt te kunnen worden voor de monitoring van de omgevingswaarden voor 2025 en 2035. Daartoe zullen in een later stadium bij ministeriële regeling een of meer volgende versies van AERIUS Monitor worden aangewezen. Uiteindelijk wordt dus een versie vastgesteld waarmee alle drie de waarden kunnen worden gemonitord. De wijze waarop de gegevens tot stand komen die in AERIUS Monitor 2020 getoond worden, wordt beschreven in de bij deze versie van AERIUS Monitor behorende factsheets. Deze factsheets worden gepubliceerd op de website van AERIUS.6

Omgevingswaarden

De Wsn voegt aan de Wnb en de Omgevingswet een drietal resultaatsverplichtende omgevingswaarden voor stikstofreductie toe. Deze omgevingswaarden houden in dat in 2025, 2030 en 2035 respectievelijk ten minste 40, 50 en 74 procent van de hectares met voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde (KDW) zijn gebracht. In de jaarlijkse monitoringsrapportage wordt inzichtelijk gemaakt of naar verwachting wordt voldaan aan de omgevingswaarden. Hiertoe zijn de volgende gegevens van belang:7

  • De omvang van de stikstofdepositie op de hectares met stikstofgevoelige habitats binnen de Natura 2000-gebieden. Deze depositie wordt met behulp van AERIUS Monitor in beeld gebracht.

  • De KDW en ligging van iedere stikstofgevoelig habitat binnen de Natura 2000-gebieden. Deze KDW’s zijn opgenomen in AERIUS waardoor de actuele en verwachte depositie per hectare hiermee vergeleken kan worden en duidelijk wordt of sprake is van overschrijding van de KDW.

In beeld brengen depositie met behulp van AERIUS

AERIUS is het best beschikbare instrument voor het berekenen van deposities, zowel project-specifiek als voor de achtergronddepositie. De met metingen gekalibreerde resultaten van de berekeningen voor de achtergronddepositie worden met behulp van AERIUS Monitor in beeld gebracht. AERIUS Monitor wordt regelmatig geactualiseerd, zodat het instrument goed blijft aansluiten op wetenschappelijke en ecologische inzichten en de juridische en beleidsmatige uitgangspunten.

AERIUS Monitor is de viewer die inzicht geeft in de depositie van stikstof en de relaties met de stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Ook wordt een toekomstbeeld geschetst. AERIUS Monitor beschrijft welke sectoren bijdragen aan stikstofdepositie op een bepaalde locatie. De depositiekaarten zijn tot stand gekomen door de depositie te berekenen met de meest recent gerapporteerde emissies en emissieprognoses.

Kritische depositiewaarden

Elk stikstofgevoelig habitat kent een KDW; deze waarden zijn gebaseerd op de best beschikbare wetenschappelijke kennis. Een habitat wordt als stikstofgevoelig aangemerkt als de KDW onder de 2400 mol stikstof per hectare per jaar ligt.

Als een hectare meerdere stikstofgevoelige habitats bevat, dan kunnen voor die hectare verschillende kritische depositiewaarden gelden. In dat geval is voor die hectare pas aan de omgevingswaarde voldaan als de stikstofdepositie is gedaald tot onder de laagste van deze waarden, dus tot onder de waarde voor de meest stikstofgevoelige habitat die daar beschermd moet worden. De te beschermen habitats volgen uit het besluit waarbij het gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied.

De KDW’s zijn opgenomen in AERIUS waardoor hierin te zien is of de huidige en de verwachte depositie op een hectare de KDW overschrijdt. Deze informatie van alle hectaren met stikstofgevoelig habitat gezamenlijk geeft inzicht in het aandeel van het totale stikstofgevoelige areaal waarop de KDW overschreden wordt en dus in hoeverre aan de omgevingswaarden voldaan wordt. Jaarlijks worden de methoden en onderliggende gegevens geactualiseerd. Daardoor zijn van jaar tot jaar enige fluctuaties mogelijk in de aantallen stikstof gevoelige hectares.

Tussendoelen

In het programma stikstofreductie en natuurverbetering moeten inspanningsverplichtende tussendoelen worden opgenomen met het oog op het tijdig voldoen aan de omgevingswaarden voor stikstofdepositie en met het oog op de in het programma opgenomen maatregelen voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen.8 Omdat zowel het bereiken van de omgevingswaarden als het realiseren van de natuurdoelen niet alleen inzet op korte, maar ook op de (middel)lange termijn vereist, is het noodzakelijk om ook tussentijds grip en sturing te hebben. Het opstellen van tussendoelen biedt daarvoor – in combinatie met de monitoringssystematiek – belangrijke signaalmomenten gedurende de uitvoering van het programma. De plicht om het programma stikstofreductie en natuurverbetering te wijzigen als uit de monitoring blijkt dat met het programma een tussendoel niet kan worden bereikt, zorgt ervoor dat tijdig wordt bijgestuurd als bijvoorbeeld het tempo of het volume van de benodigde depositiereductie door de maatregelen achterblijft bij de verwachte effecten van deze maatregelen.9 Ook is dit relevant voor stikstofreductiemaatregelen met een langzaam ingroeipad of moeilijker te voorspellen reductie-effect en voor natuurmaatregelen waarvan de effecten op de natuur zich pas na verloop van jaren voordoen. Tussendoelen op basis van andere indicatoren dan alleen «fysische effecten», zoals bijvoorbeeld de voortgang in uitvoering, voorkomen dat tegenvallers pas zichtbaar worden als al een groot deel van de looptijd van het programma verstreken is. Bij het vaststellen van het programma stikstofreductie en natuurverbetering zal worden bekeken hoe aan de tussendoelen vorm gegeven kan worden. Omdat de wijze waarop realisatie van de tussendoelen gemonitord wordt sterk afhankelijk is van hoe de tussendoelen vorm krijgen, zal ook dit in het programma worden uitgewerkt. Wanneer er gekozen wordt voor tussendoelen in de vorm van de hoeveelheid areaal onder de KDW (en die dus afgeleid zijn van de omgevingswaarden), dan is het aannemelijk dat de gegevens over de voortgang van de realisatie van dergelijke tussendoelen ook met behulp van AERIUS vergaard worden. Keuzes hierover kunnen in het programma worden vastgelegd.

3. Aanvraagvereisten emissiereductieplicht

Het Bsn voegt aan het Bbl een artikel toe op grond waarvan bij vergunning- of meldingplichtige bouw- of sloopactiviteiten adequate maatregelen moeten worden getroffen om de emissie van stikstofverbindingen naar de lucht te beperken. Voor meldingplichtige activiteiten is met het Bsn ook geregeld dat de initiatiefnemer een beschrijving van de te treffen maatregelen moet aanleveren bij het indienen van een melding. In deze regeling wordt een inhoudelijk gelijke bepaling opgenomen bij de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit. De aanvrager zal moeten beschrijven welke maatregelen worden getroffen om te voldoen aan het nieuwe artikel 7.19a Bbl. Er is gekozen dit te regelen in een aanvraagvereiste zodat het bevoegd gezag tijdig informatie over de invulling van het artikel ontvangt en dit meegenomen wordt in de beoordeling of de vergunning verleend kan worden.

Bij de beoordeling of een bouwactiviteit voldoet aan alle daarover in het Bbl gestelde eisen, kan het bevoegd gezag de informatie ook gebruiken om te beoordelen of in een bijzonder geval een voorschrift aan de vergunning moet worden verbonden, conform de mogelijkheden hiervoor in artikel 7.5 Bbl. Hierbij wordt opgemerkt dat een maatwerkvoorschrift over 7.19a Bbl alleen nadere invulling van het in die regel bepaalde kan inhouden, er mogen dus geen strengere voorschriften gesteld worden. Artikel 7.5, vierde lid, Bbl, bepaalt uitdrukkelijk dat een voorschrift de uitvoering van een vastgesteld projectbesluit niet mag belemmeren. De gemeente zal dus moeten bezien of een voorschrift in dat geval past binnen de uitvoering van het project, of af moeten zien van het stellen van een voorschrift.

Door aan te sluiten bij bestaande procedures (in dit geval de vergunning) blijven de lasten zoveel mogelijk beperkt.

4. Wetgevingsaspecten

De onderhavige regeling strekt ertoe om de uitvoeringsregels over de monitoring (paragraaf 2) te verankeren in de Regeling natuurbescherming en later de Omgevingsregeling (de ministeriële regeling onder de Omgevingswet). Het is voor de verdere inrichting van het systeem van monitoring van omgevingswaarden van belang om zo snel mogelijk zekerheid te geven over de regels die nodig zijn daarvoor en voor de uitvoering daarvan zoals de te hanteren applicatie. Daarom voorziet deze regeling in wijziging van de Regeling natuurbescherming vooruitlopend op de Omgevingsregeling en wijzigt deze regeling beide regelingen.

De aanvraagvereisten voor de emissiereductieverplichting voor vergunningplichtige bouwactiviteiten (paragraaf 3) kennen alleen een wettelijke basis in de Omgevingswet en deze regels worden dus alleen verankerd in de Omgevingsregeling. De inhoud van deze uitvoeringsregels is soortgelijk aan die voor bouw- en sloopmeldingen, die met het Bsn zijn opgenomen in het Bbl (artikel 2.15quater, tweede lid, onder i, en artikel 7.11, eerste lid, onder i, Bbl).

5. Toezicht en handhaving

De in deze regeling opgenomen bepalingen over de voorgeschreven applicatie voor de monitoring van de omgevingswaarden richten zich uitsluitend tot de overheid, in het bijzonder de Minister van LNV. Deze Minister is verantwoordelijk voor de monitoring van omgevingswaarden en van tussendoelen in het programma voor het voldoen aan de omgevingswaarden en voor het inrichten van het systeem om het bereiken van de omgevingswaarden en de werking van het programma te monitoren en zo nodig aanpassingen te entameren.10 Burgerhandhaving en nalevingstoezicht van de nieuwe regels tot het gebruik van de uitvoeringsregels over het gebruik van AERIUS spelen hierbij geen rol. Gevolgen voor de handhavingscapaciteit worden dan ook niet voorzien.

Wat betreft de aanvraagvereisten voor de bouwactiviteit ten behoeve van de plicht om bij het bouwen van een bouwwerk de stikstofemissie te beperken wordt opgemerkt dat deze bepaling aansluit bij de al in artikel 2.15quarter, tweede lid, onder i, en 7.11, eerste lid, onder i, Bbl opgenomen regeling voor bouw- en sloopmeldingen. De emissiereductieplicht van artikel 7.19a Bbl gaat gelden voor werkzaamheden die op grond van het Bbl reeds vergunning- of meldplichtig zijn. Het bevoegd gezag wordt dus in deze gevallen, reeds voor de werkzaamheden uitgevoerd worden, door de initiatiefnemer geïnformeerd hoe invulling wordt gegeven aan deze verplichting. Als er sprake is van een vergunningplichtige bouwactiviteit is het aan de aanvrager om bij de aanvraag aannemelijk te maken dat aan alle relevante onderdelen van het beoordelingskader voor de vergunning is voldaan. Dit beoordelingskader is opgenomen in artikel 8.3b van het Besluit kwaliteit leefomgeving en verwijst onder meer naar de regels uit afdeling 7.1 Bbl als beoordelingskader voor deze vergunning.

Met het ontvangen van deze informatie kan het bevoegd gezag daarnaast ook beoordelen of er in een specifiek geval een vergunningvoorschrift (geregeld in het Bbl) moet worden gesteld. Net zoals bij andere maatwerk- of vergunningvoorschriften kunnen belanghebbenden hiertegen in bezwaar en beroep gaan. Door aan te sluiten bij reeds bestaande vergunning- en meldprocedures blijven de bestuurlijke lasten van toezicht en handhaving in dit geval beperkt.

6. Rechtsbescherming

De in deze regeling opgenomen regels over monitoring evenals de aanvraagvereisten voor de bouwactiviteit zijn gelet op hun aard geen regels die openstaan voor bezwaar en beroep.

7. Effecten van de regeling

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wsn is een inschatting gemaakt van de gevolgen van die wet, het besluit en deze regeling voor de samenleving. Daarbij zijn ook de effecten voor regeldruk voor burgers en bedrijven beschreven.

Net als de Wsn en het Bsn richt deze regeling zich grotendeels tot de overheid, in het bijzonder de Minister van LNV, waar het gaat om monitoring van de omgevingswaarden.

De Wsn bevat regels voor de bestuurlijke taakuitoefening en besluitvorming op het gebied van drie elementen van de structurele aanpak, namelijk resultaatsverplichtende omgevingswaarden voor de vermindering van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden, met daaraan verbonden een programma met maatregelen en monitoring en bijsturing. De monitorings- en bijsturingssystematiek wordt ingericht om te monitoren of de condities voor behoud en herstel van instandhouding worden behaald, het maatregelenpakket als onderdeel van het programma voldoende effectief is en het maatregelenpakket of het programma bijstelling behoeven. Het Bsn stelt nadere regels over het programma en de monitoring, introduceert de partiële vrijstelling in het stelsel van de Omgevingswet, regelt voor welke activiteiten van de bouwsector de partiële vrijstelling geldt, en stelt regels ter beperking van de emissie van stikstofverbindingen bij het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden.

De Minister van LNV is verantwoordelijk voor de uitvoering van nagenoeg al deze regels. Waar de Wsn, het Bsn en deze regeling niet voorzien in regels die verplichtingen met zich brengen voor burgers en ondernemers, hebben zij ook geen effect op de regeldruk. Gevolgen voor de regeldruk kunnen te zijner tijd uiteraard wel uitgaan van de maatregelen die worden getroffen ter uitvoering van het programma stikstofreductie en natuurverbetering. Dat zijn evenwel gevolgen die op dat moment in beeld moeten worden gebracht en moeten worden gewogen.

Het kabinet is zich ervan bewust dat het realiseren van de doelstellingen uit de structurele aanpak ook zijn impact zal hebben op verschillende burgers, bedrijven en sectoren. Daarom is het gepresenteerde pakket bronmaatregelen verdeeld over verschillende sectoren en is nadrukkelijk rekening gehouden met de kosteneffectiviteit, implementatie en regeldruk van de maatregelen. Het kabinet heeft daarnaast, mede in het licht van de coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van deze maatregelen. Zo wordt er getoetst op nut en noodzaak, proportionaliteit, handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid. Ook wordt er ingezet op verlaging van regeldruk vanuit de Europese Unie. Ook bij de verdere uitwerking van de maatregelen zal regeldruk een belangrijke rol spelen. Dat geldt eveneens als voor de uitwerking van die maatregelen, inclusief de nieuwe maatregelen voor de bouw, regelgeving of convenanten door de overheid nodig zijn: daarbij zullen de gevolgen voor de regeldruk worden betrokken. Voor de bouwmaatregelen kan dan bijvoorbeeld ook worden gedacht aan een subsidieregeling. De bronmaatregelen in de bouwsector krijgen vorm langs de lijnen van een verkenning die met TNO en de bouwsector is uitgevoerd. Ten slotte geldt voor alle bronmaatregelen dat rekening wordt gehouden met het investeringsritme en de investeringstermijnen van bedrijven in de verschillende sectoren. Zo onderzoekt het kabinet samen met de industrie en in samenhang met de uitwerking van het Schone Lucht Akkoord welke mogelijkheden er zijn om de BBT-aanpak te optimaliseren, met als doel aanvullende kosteneffectieve stikstofreductie te realiseren. In aanvulling hierop vinden er continu gesprekken plaats met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van sectoren om gezamenlijk tot een zo goed mogelijke implementatie van de maatregelen te komen.

Voor een meer uitgebreide beschrijving van de regeldruk van de Wsn en het Bsn wordt verwezen naar paragraaf 12 van de memorie van toelichting bij de Wsn en paragraaf 9 van de nota van toelichting bij het Bsn. Deze paragraaf bevat, in aanvulling daarop, een beschrijving van de gevolgen van deze regeling voor de regeldruk voor burgers en bedrijven. Ten slotte wordt ingegaan op de uitgevoerde MKB-toets.

7.2 Monitoring

Deze regeling schrijft AERIUS Monitor versie 2020 voor als instrument voor de in paragraaf 2 beschreven monitoring van de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030. Zoals in die paragraaf is beschreven is AERIUS het best beschikbare instrument voor het berekenen van deposities (gekalibreerd op basis van metingen), zowel project-specifiek als voor de achtergronddepositie. AERIUS Monitor is de viewer die inzicht geeft in de depositie van stikstof en de relaties met de stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Ook wordt een toekomstbeeld geschetst.

De monitorings- en rapportageverplichtingen richten zich niet tot burgers en bedrijven. Er zijn dus geen gevolgen voor de regeldruk.

7.3 Aanvraagvereisten

Het bij de vergunningaanvraag voor de bouwactiviteit aanleveren van een beschrijving van de maatregelen die bij de bouw getroffen zullen worden betreft een beperkte administratieve handeling, die mee kan lopen in de reguliere vergunningprocedure. Door deze wijziging worden dus ook geen aanzienlijke gevolgen voor de regeldruk verwacht. De regeldruk die samenhangt met het moeten treffen van adequate maatregelen tijdens de bouw, volgt uit de verplichting op besluit niveau.

7.4 MKB-toets

Voor dossiers met substantiële gevolgen moet een MKB-toets worden uitgevoerd.11 Daarom heeft het kabinet bekeken of verwacht kan worden dat er (mogelijk) substantiële regeldrukeffecten voor het MKB zullen optreden. <PM>

7.5 Uitvoeringstoets

< PM, invullen na internetconsultatie, want hangt samen met amvb>

8. Voorbereiding van deze regeling

Een concept van deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).

[PM bespreking reactie]

Een concept van deze regeling heeft opengestaan voor consultatie op www.internetconsultatie.nl/rsn.

[PM bespreking reacties]

9. Invoering

< PM>

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I (nieuw artikel 2.11 Regeling natuurbescherming: monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie voor 2030)

Dit artikel schrijft voor dat de applicatie AERIUS Monitor versie 2020 wordt gebruikt voor de monitoring van de omgevingswaarde voor stikstofdepositie voor 2030. Zie paragraaf 2 van het algemeen deel voor een nadere toelichting.

Artikel II (wijziging van de Omgevingsregeling)

Onderdeel A (nieuw artikel 7.12a bouwactiviteit: stikstofemissie)

Dit artikel regelt dat bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit een beschrijving van de op grond van artikel 7.19a Bbl te treffen maatregelen aan het bevoegd gezag wordt overgelegd.

Onderdeel B (nieuw artikel 12.83a: monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie voor 2030)

Dit artikel regelt voor de situatie na de intrekking van de Wet natuurbescherming en de inwerkingtreding van de Omgevingswet hetzelfde als het nieuwe artikel 2.11 van de Regeling natuurbescherming.

Onderdeel C (wijziging bijlage II: monitoring omgevingswaarde stikstofdepositie voor 2030 met AERIUS Monitor versie 2020)

Toepassing van AERIUS Monitor wordt voorgeschreven in het nieuwe artikel 12.83a. Deze wijziging van bijlage II schrijft versie 2020 voor.

Artikel III (inwerkingtreding)

De inwerkingtreding van artikel II is gekoppeld aan de intrekking van de Wet natuurbescherming en daarmee aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,


X Noot
2

Het begrip habitat wordt in deze toelichting overkoepelend gebruikt voor habitattypen (Habitatrichtlijn), habitats van plant- en diersoorten (idem) en leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn). Een habitat is gevoelig voor stikstof als voor die habitat een kritische depositiewaarde geldt van minder dan 2400 mol stikstof per hectare per jaar.

X Noot
3

Zie de artikelen 2.15quater, tweede lid, onder i, en 7.11, eerste lid, onder i.

X Noot
4

Die versie wordt momenteel (voorjaar 2021) nog geschikt gemaakt om ook het in de wet (in de toekomstige artikelen 1.12a, eerste lid, Wnb en 2.15a, eerste lid, van de Omgevingswet) genoemde areaalpercentage te laten zien.

X Noot
5

Afhankelijk van de formulering van de tussendoelen kan AERIUS ook een geschikte applicatie zijn voor de monitoring hiervan. Dit wordt nog uitgewerkt.

X Noot
7

De omgevingswaarden hebben betrekking op het areaal aan stikstofgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden dat zich onder de KDW bevindt. De monitoring van omgevingswaarden is dus ook gericht op gegevens hierover. De daadwerkelijke ecologische stand van zaken is echter van meer aspecten afhankelijk dan alleen de berekende depositie. Met het oog op bijvoorbeeld toestemmingsverlening is het dan ook altijd van belang om de effecten van een toename van stikstofdepositie te beoordelen in het licht van de lokale, specifieke omstandigheden.

X Noot
8

Zie artikel 1.12b, tweede en derde lid, Wnb en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – artikel 4.27, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

X Noot
9

Zie artikel 1.12g, eerste lid, Wnb en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – artikel 4.28 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

X Noot
10

Artikel 1.12f, derde lid, Wnb en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – artikel 20.1, eerste lid, van de Omgevingswet en artikel 11.68 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Naar boven